Franz Liszt in Nederland - Franz Liszt in the Netherlands
Word donateur
Daarvoor vragen wij een jaarlijkse bijdrage van minimaal € 25,-; studenten kunnen voor € 15,- donateur worden. • Daardoor geeft u jong talent meer kans om onmisbare podiumervaring op te doen. • U ontvangt kosteloos het Tijdschrift van de Franz Liszt Kring. • U ontvangt kosteloos het Liszt Bulletin, waarin de komende activiteiten staan aangekondigd. • U krijgt reductie op de toegangskaarten van onze activiteiten. Mail uw naam, adres, postcode en woonplaats naar: Secretariaat Franz Liszt Kring Nederland Tarwekamp 35 2592 XG DEN HAAG E-mail-adres:
[email protected] Voor meer informatie zie de website: www.lisztkring.nl
Franz Liszt Kring Nederland
De Stichting Franz Liszt Kring is in 1979 opgericht met als doel leven en werk van Franz Liszt op toegankelijke en wetenschappelijk verantwoorde wijze te presenteren. De stichting organiseert festivals, concerten, recitals, kamermuziekavonden en lezingen. Het rijk geïllustreerde tijdschrift, dat de Franz Liszt Kring jaarlijks uitgeeft, trekt internationaal de aandacht door de wetenschappelijke kwaliteit van de artikelen en de fraaie vormgeving. Daar naast verschijnt enkele malen per jaar een Liszt Bulletin. De stichting maakt deel uit van een groot internationaal netwerk van zusterorganisaties die Liszt onder brede aandacht willen brengen.
Wilt u donateur worden van de Franz Liszt Kring?
Tijdschrift van de Franz Liszt Kring 2011 Journal of the Franz Liszt Kring 2011 Redactie/Editors Christo Lelie (hoofdredacteur/editor-in-chief) Albert Brussee Peter Scholcz
Samenstelling expositie Exhibition compilation Albert Brussee
Franz Liszt in Nederland Franz Liszt in the Netherlands Inhoud/Contents Voorwoord door de Hongaarse ambassadeur in Nederland Foreword by the Hungarian Ambassador in the Netherlands
1
Franz Liszt in Nederland Franz Liszt in the Netherlands Albert Brussee, Christo Lelie, Peter Scholcz
Eindredactie/Final editing Christo Lelie
I
Korte inleiding en dankwoord A short introduction - words of gratitude
3
II
De grote tournee door Nederland in november/december 1842 The great 1842 tour in the Low Countries
5
III
Franz Liszts aanwezigheid bij het muziekfestival in Rotterdam (1854) Franz Liszt’s attendance at the Music Festival in Rotterdam (1854)
10
IV
Franz Liszt in Amsterdam (1866)
13
V
Franz Liszt op Paleis Het Loo (1875) Franz Liszt at Paleis Het Loo (1875)
16
VI
Liszts tweede verblijf op Het Loo (1876) Liszt’s second stay at Het Loo (1876)
18
Engelse vertaling/English translation Gerald Mettam
Ontwerp en opmaak/Lay-out Berkhout Grafische Ontwerpen Harmelen
Druk/Print Hooiberg Haasbeek, Meppel
Bestuur Franz Liszt Kring Executive committee Franz Liszt Kring Peter Scholcz, voorzitter/chairman Christo Lelie, vice-voorzitter/vice-chairman Albert Brussee, secretaris/secretary Johan Verrest, penningmeester/treasurer Yoram Ish-Hurwitz Aad Jordaans Peter van Korlaar Toos Onderdenwijngaard
Catalogus van de tentoonstelling Exhibition Catalogue
22 23
Albert Brussee
Comité van Aanbeveling/Patrons Bernard Haitink Drs. Jan Hoekema Martijn Sanders Tamás Vásáry Prof. Alan Walker Daniël Wayenberg
Bibliografie/Bibliography
Uitgave/Published by Stichting Franz Liszt Kring Tarwekamp 35 NL 2592 XG Den Haag www.lisztkring.nl E-mail:
[email protected] © 2011 Franz Liszt Kring Nederland, Den Haag. Alle rechten voorbehouden/all rights reserved.
Deze uitgave kwam mede tot stand door een donatie van de Van Ommeren - De Voogt Stichting. The contribution of the Van Ommeren - De Voogt Foundation towards the costs of this publication is gratefully acknowledged.
64
Voorwoord door de Foreword by the Hongaarse ambassadeur Hungarian Ambassador in Nederland in the Netherlands Tijdens mijn werk heb ik altijd met plezier kennis gemaakt met enthousiaste mensen die de Hongaarse cultuur willen behouden en bevorderen. Voor mijn land en mij persoonlijk geeft het een goed gevoel dat de belangrijke Hongaarse artistieke waarden overal ter wereld vele begrijpende en liefhebbende medestanders kennen. Van de organisaties die de Hongaarse muzikale cultuur in het buitenland bevorderen, speelt de Franz Liszt Kring een vooraanstaande rol. Het Liszt-jaar 2011 vormt een aanleiding voor het bestuur van de Franz Liszt Kring om een jubileumpublicatie samen te stellen. Deze feestelijke uitgave vormt een waardig gedenkteken voor de Lisztherdenking. Deze publicatie bevat vele interessante, voorheen onbekende details uit het leven van Liszt. In de overzichtstentoonstelling, waar deze uitgave de catalogus van is, wordt aandacht geschonken aan alle facetten van Franz Liszts bezoeken aan Nederland. Met deze publicatie wil het bestuur van de Franz Liszt Kring een lang gekoesterde wens in vervulling doen gaan. Ter gelegenheid van dit jubileum herdenken de Ambassade van de Republiek van Hongarije te Den Haag en de Franz Liszt Kring gezamenlijk Ferenc Liszt, de briljante Hongaarse pianist en componist. In de hoop dat met het Liszt-jubileum de verschillende concerten vele bezoekers zullen trekken, wens ik de Franz Liszt Kring veel succes met hun verdere werkzaamheden en de lezer veel leesplezier bij deze heel bijzondere uitgave.
In the course of my duties it has been my considerable and constant pleasure to have made the acquaintance of many enthusiastic people involved in the preservation and promotion of Hungarian culture. For myself and my country it has been most satisfying to know that there are throughout the world many sympathetic champions of Hungarian artistic values. Among the organizations promoting Hungarian musical culture beyond our country’s borders, the Franz Liszt Kring is playing a prominent role. The Liszt Year 2011 has afforded the ideal incentive for the steering committee of the Franz Liszt Kring to compile a jubilee publication. This celebratory publication constitutes a highly valuable testimonial to the commemoration of Franz Liszt. This work highlights many interesting, hitherto unknown details of Liszt’s life. In the retrospective exhibition for which it constitutes the catalogue, attention is paid to all facets of Franz Liszt’s visits to the Netherlands. It represents the fulfilment of a long-held ambition of the Foundation. On the occasion of this jubilee, the Embassy of the Hungarian Republic in The Hague joins the Franz Liszt Kring in a collective commemoration of Ferenc Liszt, the brilliant Hungarian pianist and composer. In the hope that the Liszt Jubilee will attract many visitors to the various concerts, I wish the Franz Liszt Kring all success in the continuation of its activities and the reader much pleasure in the perusal of this outstanding publication.
Gyula Sümeghy Ambassadeur van de Republiek Hongarije
Gyula Sümeghy Ambassador to the Hungarian Republic
1
2
Korte inleiding en dankwoord A short introduction - words of gratitude Op 22 oktober 1811 werd in het dorpje Raiding (Doborján), op de grens van het huidige Oostenrijk en Hongarije, Franz Liszt geboren. Hij ontwikkelde zich tot een pianist wiens instrumentale beheersing en legendarische uitstraling tot op de dag van vandaag tot de verbeelding spreken. Daarnaast was Liszt een buitengewoon productief componist wiens omvangrijke oeuvre nog steeds niet volledig doorvorst en uitgegeven is. Tellen we daarbij het feit dat de pianistcomponist met wereldlijke en geestelijke leiders uit heel Europa, met dichters, schrijvers, schilders en natuurlijk met zijn collega-musici langer dan een halve eeuw levendig contact heeft onderhouden – getuige circa 12.000 bewaard gebleven brieven die evenmin compleet toegankelijk zijn – dan begrijpt men dat in het jaar 2011, tweehonderd jaar na zijn geboorte, aan deze fascinerende persoonlijkheid wereldwijd bijzondere aandacht geschonken wordt en dit bicennium aanleiding is minder bekende aspecten van zijn leven en oeuvre in een verhelderend daglicht te stellen. Eén van die minder bekende aspecten is de relatie die Franz Liszt met Nederland onderhield. Liszt heeft ons land vijf maal voor langere tijd bezocht. In november/december 1842 maakte hij tezamen met de beroemde tenor Rubini een uitgebreide tournee door de ‘Lage Landen aan de Zee’. In 1854 was hij in Rotterdam ter gelegenheid van het zilveren jubileum van de Vereniging tot Bevordering der Toonkunst. Twaalf jaar later woonde hij in Amsterdam concerten in de Parkzaal en de Mozes en Aäronkerk bij, waarop composities van hem werden uitgevoerd. En in 1875 en 1876 was hij als jurylid te gast bij Willem III op Paleis Het Loo, in verband met studiebeurzen die door de koning aan jonge musici verstrekt werden. In de geleidelijk aan zeer omvangrijk geworden buitenlandse Liszt-literatuur is over dit alles nauwelijks iets te vinden. De oorzaak daarvan moet onder meer gezocht worden in de taalbarrière en in het feit, dat het materiaal over veel, soms minder toegankelijke archieven verspreid is. In Nederland echter is in het verleden over dit onderwerp wel degelijk gepubliceerd Het muziektijdschrift Caecilia besteedde in 1911 ruimschoots aandacht aan Liszts bezoeken aan Holland in een speciale Liszt-uitgave. In hetzelfde jaar schreef Herman Rutters een uitgebreid artikel in drie afleveringen over het ‘muziekfeest’ in Rotterdam. En in De Muziek, een tijdschrift onder redactie van Paul F. Sanders en Willem Pijper, verscheen in 1933 een belangwekkende studie van J.D.C. van Dokkum:
On 22 October 1811, in the small village of Raiding (Doborján), on the border of the present Austria and Hungary, Franz Liszt was born. He developed into a pianist whose instrumental command and legendary aura appeal to the imagination to this very day. In addition, Liszt was an extremely productive composer whose extensive oeuvre has still not been completely explored and published. Add to this the fact that the pianist-composer stood for more than half a century in close contact with secular and sacred leaders from all over Europe, with poets, writers, painters and of course with his colleague musicians – witness ca. 12,000 letters which are also not optimally accessible – then it is not difficult to understand why, in the year 2011, two hundred years after his birth, special attention is being paid worldwide to this fascinating personality. This bicentenary further provides both the motivation and the ideal opportunity to highlight lesser known aspects of his life and oeuvre. One of these lesser known aspects is the relationship between Franz Liszt and the Netherlands. Liszt visited our country five times for longer periods. In November/December 1842, together with the famous tenor Rubini, he made an extensive tour in the ‘Low Countries at the Seashore’. In 1854 he was present in Rotterdam on the occasion of the silver jubilee of the Vereniging tot Bevordering der Toonkunst (‘Society for the Advancement of Music’). Twelve years later he visited Amsterdam to attend concerts in the Parkzaal (‘Park Hall’) and the Moses and Aaron Church, when some of his own compositions were performed. And in 1875 and 1876 he was the guest of King Willem III at Palace Het Loo as a member of the jury for the king’s scholarship project. However, hardly anything is to be found about this in the currently extensive foreign Liszt literature. The reasons for this lie partially in the language barrier and in the fact that the source material is kept in many different, sometimes less accessible, archives. In the past, it is true, the results of specialized investigations into this topic have been published in the Netherlands. The music journal Caecilia paid ample attention to Liszt’s visits to Holland in a Liszt special in 1911. In the same year Herman Rutters wrote an extensive article, covering three issues, about the 1854 festival in Rotterdam. And in De Muziek, a music journal edited by Paul F. Sanders and Willem Pijper, a significant article by J.D.C. van Dokkum saw the light of day in March 1933: ‘Franz Liszt en zijn betrekkingen tot het Nederlandsche muziekleven in de
3
‘Franz Liszt en zijn betrekkingen tot het Nederlandsche muziekleven in de 19de eeuw met een elftal onuitgegeven brieven’. Deze studies betrekken zich in hoofdzaak op Liszts bezoeken aan Rotterdam en Amsterdam in 1854 en 1866; over de concertreis door Nederland in 1842 en de bezoeken aan Paleis Het Loo bij Apeldoorn is in het verleden nauwelijks iets gepubliceerd. In het Tijdschrift van de Franz Liszt Kring was het thema ‘Liszt in Nederland’ echter een regelmatig terugkerend onderwerp en werden verschillende, tot op dat moment onbekende aspecten van diens contacten met ons land blootgelegd. De literatuurlijst aan het eind van deze uitgave legt daarvan royaal getuigenis af. Daarnaast was er in 1991 een kleine tentoonstelling, speciaal over Liszt in Amsterdam, die tijdens het door de Franz Liszt Kring georganiseerde Liszt-symposium in de Beurs van Berlage te bezichtigen was. Ook in 2003 is er een Liszt-tentoonstelling gehouden, deze keer geconcentreerd rondom Liszts korte bezoek aan Zaltbommel op 19 november 1842; deze expositie was te bezichtigen in het Maarten van Rossumhuis aldaar. Een overzichtstentoonstelling echter, waarin aan alle facetten van Franz Liszts bezoeken aan ons land aandacht wordt geschonken, vergezeld van een catalogus waarin het beeldmateriaal wordt afgedrukt en gedocumenteerd, ontbrak tot op heden. Het Liszt-jaar 2011 was voor het bestuur van de Franz Liszt Kring aanleiding deze langgekoesterde wens in vervulling te doen gaan.
19de eeuw met een elftal onuitgegeven brieven’ (‘Franz Liszt and his relationship with 19th-century Dutch music life – with eleven unpublished letters’). These studies deal mainly with Liszt’s presence in Rotterdam and Amsterdam in 1854 and 1866. Concerning Liszt’s concert tour in the Netherlands in 1842 and his two sojourns at Palace Het Loo near Apeldoorn hardly anything has been published until now. However, in the Journal of the Franz Liszt Kring (the Dutch Franz Liszt Circle) attention has regularly been paid to the theme ‘Liszt in the Netherlands’ and several previously unknown aspects of Liszt’s relationship with our country have come to light. The bibliography at the end of this edition presents ample evidence of this. In addition, in 1991 a small exhibition centred around Liszt in Amsterdam was organized during a Liszt symposium in the Beurs van Berlage, organized by the Franz Liszt Kring. In 2003, too, there was a Liszt exhibition, this time concerning Liszt’s short visit to Zaltbommel on 19 November 1842; this exhibition was to be seen in the Maarten van Rossumhuis there. However, a retrospective exhibition, covering all aspects of Franz Liszt’s visits to our country, accompanied by a catalogue in which the visual material is printed and documented, has not been realized until now. The Liszt year 2011 has presented the perfect opportunity for the fulfilment of this long dreamed-of desire of the board of the Franz Liszt Kring.
De volgende bibliotheken en archieven dienen hier hartelijk bedankt te worden voor hun medewerking en behulpzaamheid, het ter beschikking stellen van foto’s van de betreffende archivalia, en de toestemming deze te exposeren.
Words of gratitude must be directed towards the following libraries and archives for their cooperation and helpfulness, the provision of photographs of the materials concerned, and their kind permission to exhibit them:
-
Dordrechts Museum, Dordrecht Geldmuseum, Utrecht Gemeentearchief Rotterdam, Rotterdam Gemeentearchief Utrecht, Utrecht Goethe- und Schiller-Archiv, Weimar Haags Gemeentearchief, Den Haag Kenniscentrum CODA, Apeldoorn. Koninklijke Bibliotheek, Den Haag Koninklijk Huisarchief, Den Haag Magyar Nemzeti Múzeum, Boedapest Museum Stadskasteel, Zaltbommel Nederlands Muziek Instituut, Den Haag Privé-collectie Christo Lelie, Delft Privé-collectie Peter Scholcz, Mijdrecht Regionaal Archief Nijmegen, Nijmegen Rijksmuseum Paleis Het Loo, Apeldoorn Spoorwegmuseum, Utrecht Stadsarchief Amsterdam, Amsterdam Stichting Archief Leids Studentenleven, Leiden Streekarchief Bommelerwaard, Zaltbommel Universiteitsbibliotheek Amsterdam, Amsterdam
(zomer 2011)
-
Albert Brussee Christo Lelie Peter Scholcz
Dordrechts Museum, Dordrecht Geldmuseum, Utrecht Gemeentearchief Rotterdam, Rotterdam Gemeentearchief Utrecht, Utrecht Goethe- und Schiller-Archiv, Weimar Haags Gemeentearchief, Den Haag (The Hague) Kenniscentrum CODA, Apeldoorn. Koninklijke Bibliotheek, Den Haag Koninklijk Huisarchief, Den Haag Magyar Nemzeti Múzeum, Budapest Museum Stadskasteel, Zaltbommel Nederlands Muziek Instituut, Den Haag Private collection of Christo Lelie, Delft Private collection of Peter Scholcz, Mijdrecht Regionaal Archief Nijmegen, Nijmegen Rijksmuseum Paleis Het Loo, Apeldoorn Spoorwegmuseum, Utrecht Stadsarchief Amsterdam, Amsterdam Stichting Archief Leids Studentenleven, Leiden Streekarchief Bommelerwaard, Zaltbommel Universiteitsbibliotheek Amsterdam, Amsterdam
(Summer 2011)
4
Albert Brussee Christo Lelie Peter Scholcz
Franz Liszt in Nederland Franz Liszt in the Netherlands Voordat Franz Liszt (1)* in 1842 zijn grote tournee door Nederland zou maken, had hij al tweemaal voet op Hollandse bodem gezet: 15 augustus 1840. Komend van Keulen voeren Franz Liszt en Marie d’Agoult met de boot naar Rotterdam waar zij afscheid namen: Liszt vertrok naar Engeland, Marie keerde terug naar Parijs. 2 augustus 1841. Na concerten in Kopenhagen en Hamburg zette Liszt koers naar Amsterdam, waar hij op 2 augustus 1841 arriveerde. Op dezelfde dag reisde hij door naar ‘badplaatsen aan de Rijn’ (Nonnenwerth). De bevestiging is te vinden in een kort bericht in het Algemeen Handelsblad van 5 augustus 1841. (2)
Before Franz Liszt (1)* made his 1842 tour in The Netherlands, he had already visited our country on two occasions:
2 August 1841. After concerts in Copenhagen and Hamburg, Liszt set course for Amsterdam, where he arrived on 2 August 1841. On the same day he continued his journey to ‘bathing resorts on the Rhine’ (Nonnenwerth). The confirmation of this is to be found in a short report in the Algemeen Handelsblad of 5 August 1841. (2)
De grote tournee door Nederland in november/december 1842
The great 1842 tour in the Low Countries
Herfst 1842. Na triomfen in Berlijn (3), St.-Petersburg en verschillende steden in Duitsland arriveerde Franz Liszt op 21 oktober in Weimar, waar op 8 oktober 1842 Karl Alexander von Saksen-Weimar-Eisenach in het huwelijk was getreden met de Nederlandse prinses Sophie, dochter van Koning Willem II der Nederlanden. Ook de wereldberoemde tenor Rubini (4) was aanwezig en op 23 oktober 1842 gaven Liszt en Rubini tezamen een concert in het groothertogelijk paleis. Dit alles maakt het begrijpelijk waarom beide kunstenaars kort nadien besloten een gezamenlijke concertreis door Nederland te ondernemen. 18 november. Na in Keulen een matinee te hebben gegeven, scheepten Liszt en Rubini zich in en voeren naar Nijmegen, waar ze de nacht doorbrachten in hotel In den Rotterdamschen Wagen. Dit wordt bevestigd door een korte vermelding in de Nijmeegsche Vreemdenlijst of Weekblaadje van 26 november 1842. (5) 19 november. De volgende dag met de boot naar Rotterdam varend en Zaltbommel naderend, hoorde Liszt het carillon van de Bommelse Gasthuistoren (6) en verzocht de schipper aan te meren. Hij verraste de plaatselijke organistbeiaardier Leenhoff (7) onder het spelen en liet zich informeren over het functioneren van dit typisch Nederlandse muziekinstrument. Leenhoff nodigde de vreemdeling uit bij hem thuis de lunch te gebruiken. Na het eten speelde zijn dochter Suzanne, een talentvolle pianiste, enkele stukken, waarna Liszt, die zijn naam nog niet bekend had gemaakt, zelf achter het klavier plaatsnam. “Maar wie bent u?”, moet Leenhoff na het spel verbaasd hebben uitgeroepen. “Ik ben Franz Liszt”, antwoordde deze, “en breng me nu snel naar de boot, want ik moet verder.” Dit mooie verhaal wordt verteld door Dr. Anton van Anrooy in zijn boekje Imprompu uit 1939 (8), maar werd vroeger naar het rijk der fabels verwezen. Aangezien Liszt
Autumn 1842. After triumphs in Berlin (3), St. Petersburg and several German cities, Franz Liszt arrived in Weimar, where on 8 October 1842 Karl Alexander von Saksen-WeimarEisenach married the Dutch princess Sophie, daughter of King Willem II of the Netherlands. The world-famous tenor Rubini (4) was also present and together Liszt and Rubini gave a concert on 23 October 1842 in the grand-ducal palace. All this explains why shortly afterwards both artists decided to make a concert tour in the Netherlands.
19 November. Travelling by boat to Rotterdam, on hearing the carillon of the Gasthuistoren of the small city of Zaltbommel (6), Liszt asked the captain to moor. He surprised the local organist-carillonneur, Leenhoff (7), during the playing and asked him to explain the workings of this typical Dutch music instrument. Leenhoff invited the stranger to lunch at his place. After the meal his daughter, Suzanne, a gifted pianist, played something, after which Liszt, who had not yet introduced himself, performed a few pieces. “But who are you?” Leenhoff must have exclaimed after the performance. “I am Franz Liszt”, came the answer, “and now bring me to the boat, because I have to continue on my way.” This story is told by Dr. Anton van Anrooy in his booklet Impromptu from 1939 (8), but was relegated to the realm of fantasy in the past. However, since on 19 November Franz Liszt wrote a letter to Fétis, dated ‘Bateau à vapeur de Cologne à Rotterdam 19 Novembre’
* De tussen haakjes geplaatste cijfers in vet verwijzen naar de afbeeldingen in de catalogus.
* Bold ciphers in parentheses refer to the pictures printed in the catalogue.
15 August 1840. Coming from Cologne, Liszt and Marie d’Agoult travelled by boat to Rotterdam, where they parted: Liszt left for England, Marie returned to Paris.
18 November. After having given a matinee in Cologne, Liszt and Rubini embarked for Nijmegen, where they spent the night at Hotel In den Rotterdamschen Wagen. This is confirmed by a short note in the Nijmeegsche Vreemdenlijst of Weekblaadje of 26 November 1842. (5)
5
(9/10) and Liszt and Rubini demonstrably spent the night of 18/19 November in Nijmegen, in all likelihood this account is reasonably accurate. Therefore, at the instigation of the Franz Liszt Kring, on 19 June 2010 a commemorative plaque situated at the Gasthuiskapel was unveiled. (11) Recently a short report was discovered in the Zalt-Bommelsch Nieuws- en Advertentieblad of 14 November 1919 in which the above-mentioned anecdote is also recorded. From this it is evident that the story was not invented by Dr. Anton van Anrooy himself, as is thought by some, but was well known in large sections of the Zaltbommel population many years before Van Anrooy’s booklet was published. On that very day, 19 November 1842, Liszt and Rubini moved on to The Hague. This is confirmed by a letter by Liszt written to Georg Herwegh, dated ‘La Haye, 19 novembre 1842’. They settled in Hôtel du Maréchal de Turenne (12), until 16 December their home base and postal address.
echter op 19 november een brief aan Fétis heeft geschreven, gedateerd ‘Bateau à vapeur de Cologne à Rotterdam 19 Novembre’ (9/10) en Liszt en Rubini aantoonbaar de nacht van 18 op 19 november in Nijmegen hebben doorgebracht, zal er een kern van waarheid in deze geschiedenis steken. Op instigatie van de Franz Liszt Kring werd daarom op 19 juni 2010 een herdenkingsplaquette aan een muur van de Gasthuiskapel onthuld. (11) Kortgeleden is er in het Zalt-Bommelsch Nieuws- en Advertentieblad van 14 november 1919 een verslag van een raadsvergadering gevonden waarin dezelfde anekdote vermeld wordt. Dit toont aan dat het verhaal niet door Dr. Anton van Anrooy verzonnen is, zoals vroeger wel gedacht werd, maar in Zaltbommel onder brede lagen van de bevolking, lang voordat van Anrooy zijn boekje publiceerde, bekend was. Op dezelfde dag, 19 november 1842, reisden Liszt en Rubini door naar Den Haag. Dit blijkt uit een brief van Liszt gericht tot de dichter Georg Herwegh, gedateerd ‘La Haye, 19 novembre 1842’. Zij vestigden zich in Hôtel du Maréchal de Turenne (12), dat tot 16 december hun thuisbasis en postadres zou blijven. 20/21 november. Franz Liszt schreef Marie d’Agoult zijn eerste brief vanuit Den Haag; hij voelde zich niet goed in orde. 23 november. Liszt, Rubini en de Belgische cellist Adrien François Servais gaven een eerste hofconcert voor Koning Willem II in Paleis Noordeinde. (13) Dit wordt bevestigd door een kort bericht in het Dagblad van ’s Gravenhage van vrijdag 25 november en een annonce in het Algemeen Handelsblad van zaterdag 26 november. Op dezelfde dag schreef Liszt zijn tweede brief aan Marie d’Agoult vanuit Den Haag. Hij sprak daarin over ‘une nouvelle Fantasie’, waarmee de Fantasie über Themen aus Mozarts Figaro und Don Giovanni bedoeld zal zijn, een postuum (en incompleet) door Busoni uitgegeven compositie, die Liszt slechts één keer, op 11 januari 1843, in Berlijn uitgevoerd heeft. 24 november. Liszt, Rubini en diens Nederlandse leerling, de sopraan mej. Ostergaard, musiceerden voor kroonprins Willem Alexander, de toekomstige Koning Willem III, en ‘honderd gasten’. Het concert vond plaats in het Paleis aan het Plein. (14) Naast informatie in verschillende dagbladen vindt men van dit concert een korte notitie in het Journaal van 6 Novb. 1842 tot 31 Aug. 1845, dat zich in het Koninklijk Huisarchief te Den Haag bevindt. 25 november. Op deze dag schreef Liszt zijn derde brief aan Marie d’Agoult; hij voelde zich nog steeds ‘out of tune’ (‘slecht in vorm’). 26 november. Een kort bericht in het Dagblad van ’s Gravenhage van maandag 28 november onthult, dat op zaterdagavond 26 november een derde hofconcert heeft plaatsgevonden ‘op het paleis van Z.M’ (dus op Paleis Noordeinde). Op dezelfde dag verscheen er in het Algemeen Handelsblad een korte biografie van Liszt en Rubini. 27 november. Liszt schreef Marie d’Agoult opnieuw; deze brief is later door haar sterk gecensureerd. 28 november. Het eerste openbare concert in Den Haag vond plaats op maandagavond 28 november in de nog steeds bestaande ‘Koninklijke Franschen Schouwburg’. (15) Het programma, gepubliceerd in het Dagblad van ’s Gravenhage van 28 november 1842 (16) toont aan, dat Liszt vier solostukken
20/21 November. Liszt wrote his first letter from The Hague to Marie d’Agoult. He was not feeling very well. 23 November. Liszt, Rubini and the Belgian cello player Adrien François Servais gave a first concert at the court of King Willem II (Palace Noordeinde). (13) This is confirmed by two short notes in the Dagblad van ’s Gravenhage of Friday 25 November and the Algemeen Handelsblad of Saturday 26 November. On the same day Liszt wrote his second letter from The Hague to Marie d’Agoult. He wrote about ‘une nouvelle Fantasie’, on which he was working, most probably the Fantasie über Themen aus Mozarts Figaro und Don Giovanni, a composition published by Busoni, posthumously and incomplete, which Liszt performed only once, on 11 January 1843 in Berlin. 24 November. Liszt, Rubini and his Dutch student, the soprano Miss Ostergaard, performed for crown prince Willem Alexander, the future King Willem III, and ‘a hundred guests’. The concert was held at the Paleis aan het Plein (‘Palace on the Square’). (14) In addition to reports in several newspapers this is confirmed by a short note in the Journaal van 6 Novb. 1842 tot 31 Aug. 1845, held in the Royal Family Archives, The Hague. 25 November. Liszt wrote his third letter to Marie d’Agoult; he was still feeling ‘out of tune’. 26 November. A short message in the Dagblad van ’s Gravenhage of Monday 28 November reveals that on Saturday 26 November another private concert took place ‘in the palace of His Majesty’ (Paleis Noordeinde). On the same day short biographies of Liszt and Rubini appeared in the Amsterdam newspaper Algemeen Handelsblad. 27 November. Liszt wrote a short letter to Marie d’Agoult once again (strongly censored by her). 28 November. The first public concert in The Hague took place on Monday evening 28 November in the ‘Koninklijke Franschen Schouwburg’ (‘Royal French Theatre’), which is still standing. (15) The programme, published in the Dagblad van ’s Gravenhage of 28 November (16) shows that
6
gespeeld heeft: de Réminiscenses de Norma (naar Bellini), La Danza – Tarantella Napoletana (uit de Soirées musicales de Rossini), I Puritani. Introduction et Polonaise en tot slot de Grand Galop chromatique. (17) De koninklijke familie was bij dit concert aanwezig. Een gunstige recensie verscheen in het Algemeen Handelsblad van 1 december. Een andere bespreking, geschreven door Dr. Kist en gepubliceerd in het Nederlandsch Muzikaal Tijdschrift van 15 december, was minder positief. 29 november. Een vierde, meer officieel hofconcert werd op dinsdag 29 november in de Galerie Gothique (18) gegeven, tegenover Paleis Noordeinde. Veel ministers en ambassadeurs waren daarbij aanwezig. De hofmeester overhandigde Liszt en Rubini een gouden snuifdoos. Op deze dag componeerde Liszt een korte compositie, getiteld Valse pour Marie, die hij haar zonder begeleidend schrijven toezond. 30 november. In een lange brief aan Marie d’Agoult deed Liszt verslag van zijn concerten in Den Haag. 1 december. Liszt, Rubini en Mej. Ostergaard vertrokken naar Amsterdam, naar alle waarschijnlijkheid vanaf Leiden met de trein. 2 december. Aangekondigd op 29 en 30 november en nog een derde keer op 1 december 1842 in het Algemeen Handelsblad (19), vond het eerste concert in Amsterdam plaats op 2 december in de grote zaal van Frascati aan de Nes. (20) Liszt speelde (op een verhoogd podium, midden in de zaal) zijn Ouverture de l’opéra Guillaume Tell (naar Rossini), de Réminiscences de Don Juan (naar Mozart), het ‘Andante de Lucie de Lammermoor’ en de ‘Galop Chromatique’. Een zeer positieve recensie verscheen in het Algemeen Handelsblad van 5 december. 3 december. Op hun terugtocht naar Den Haag deden Liszt en Rubini Leiden aan, waar zij ’s avonds optraden in de ‘Salle du Spectacle’ van de stadsschouwburg. De aankondiging van dit concert is te vinden in de Leydsche Courant van 2 december. (21) Liszt speelde zijn Fantaisie sur des motifs favoris de l’opéra La Somnambula, twee liedtranscripties (Ständchen en Erlkönig, naar Schubert) en Aufforderung zum Tanz van Carl Maria von Weber. Met uitzondering van enkele regels in het Nederlandsch Muzikaal Tijdschrift van 15 maart 1843, is er geen recensie van dit concert bekend. Na afloop werd Liszt uitgenodigd door leden van de studentenvereniging Minerva. De grote pianist werd benoemd tot ‘Magister bibendi’ (‘Meester in het drinken’) en beloofde een andere keer terug te komen. Het is niet helemaal zeker, of Liszt, Rubini en mej. Ostergaard nog diezelfde avond naar Den Haag terugkeerden of de volgende morgen vroeg. 4 december. Liszt en Rubini dineerden op zondagmiddag 4 december bij Baron Huyssen van Kattendijke, minister van Buitenlandse Zaken en een groot muziekliefhebber. Op zijn vorstelijke landgoed Rijksdorp te Wassenaar (22) ontmoetten zij verscheidene belangrijke Nederlandse musici, onder wie de tenor Willem de Chavonnes Vrugt, Johann Heinrich Lübeck, de directeur van de Koninklijke Muziekschool te Den Haag, de hofpianist Charles van der Does en de niet onbelangrijke componist en dirigent Johannes Verhulst, leerling van Mendelssohn en vriend van Robert Schumann, die net uit Leipzig was teruggekeerd. Later op de dag vertrokken Liszt en Rubini naar Rotterdam, zoals wordt bevestigd door een brief van Liszt aan Marie Joseph Lefèbre, gedateerd ‘Rotterdam, 4 Decembre 1842’.
Liszt played four solo pieces: Réminiscenses de Norma (after Bellini), La Danza – Tarantella Napoletana (from the Soirées musicales de Rossini), I Puritani. Introduction et Polonaise and his Grand Galop chromatique (17). The royal family was present. A favourable review appeared in the Algemeen Handelsblad of 1 December. Another one, written by Dr. Kist and published in the Nederlandsch Muzikaal Tijdschrift of 15 December, was less positive. 29 November. A fourth, more official court concert in The Hague was given on Tuesday 29 November in the Galerie Gothique (18), opposite the Royal Palace. Many ministers and ambassadors were present. The Lord Chamberlain presented Liszt and Rubini with a golden snuffbox. On this day Liszt composed a small piece entitled Valse pour Marie, which he sent her that very day without an accompanying letter. 30 November. In a long letter to Marie d’Agoult Liszt reported on his concerts in The Hague. 1 December. Liszt, Rubini and Miss Ostergaard left for Amsterdam, most probably from Leiden onwards by train. 2 December. Announced on 29 and 30 November and once again on 1 December in the Algemeen Handelsblad, the first concert in Amsterdam took place on 2 December in the great hall of Frascati aan de Nes. (20) Liszt played (on a platform in the centre of the hall): his Ouverture de l’opéra Guillaume Tell (after Rossini), the Réminiscences de Don Juan (after Mozart), the ‘Andante de Lucie de Lammermoor’ and the ‘Galop Chromatique’. A very favourable review appeared in the Algemeen Handelsblad of 5 December. 3 December. On their way back to The Hague, Liszt and Rubini made an appearance in the hall of City Theatre of Leiden. The announcement of this concert is to be found in the Leydsche Courant of 2 December. (21) Liszt played his Fantaisie sur des motifs favoris de l’opéra La Somnambula, two song transcriptions, Ständchen and Erlkönig (after Schubert) and Aufforderung zum Tanz by Carl Maria von Weber. Except for some lines in the Nederlandsch Muzikaal Tijdschrift of 15 March 1843, there is no review of this concert. After the concert Liszt was invited by members of the student union Minerva. The great pianist was proclaimed ‘Magister bibendi’ (‘Master in drinking’) and promised to come back another time. It is not completely sure whether Liszt, Rubini and Miss Ostergaard returned to The Hague that very night or early the next morning. 4 December. Liszt and Rubini were dining at the residence of Baron Huyssen van Kattendijke, Minister of Foreign Affairs and a great lover of music. On his princely estate in Wassenaar (22) they met several important Dutch musicians, amongst them the tenor Willem de Chavonnes Vrugt, the pianist Johann Heinrich Lübeck, the director of the Royal Music School in The Hague, the court pianist Charles van der Does and the not insignificant composer and conductor Johannes Verhulst, student of Mendelssohn and friend of Robert Schumann, just back from Leipzig. On the same day Liszt and Rubini moved to Rotterdam, as is confirmed by a letter by Liszt to Marie Joseph Lefèbre, dated ‘Rotterdam, 4 Decembre 1842’.
7
5 December. Several announcements in the Rotterdamsche Courant (with programme) show that on Monday 5 December Liszt, Rubini and Miss Ostergaard performed in the ‘Salle de l’Oppert’ (23), most probably the showroom of the piano dealer G. Schriwaneck, living at the Oppert, a small street close to the Laurenskerk. (24)
5 december. Verscheidene aankondigingen in de Rotterdamsche Courant (met programma) tonen aan, dat Liszt, Rubini en Mej. Ostergaard op maandag 5 december in de ‘Salle de l’Oppert’ (23) gespeeld hebben; naar alle waarschijnlijkheid betrof dat de toonzaal van de piano dealer G. Schriwaneck, die aan de Oppert woonde, een straatje in de schaduw van de Grote of St.-Laurenskerk. (24) 8 december. Vroeg in de morgen schreef Liszt Marie d’Agoult een brief, waaruit blijkt dat hij op het punt stond naar Utrecht te vertrekken. Het vervolg van deze brief is inderdaad gedateerd ‘Vendredi matin 8 Décembre, Utrecht’, wat bevestigt dat op die morgen Liszt, Rubini en mej. Ostergaard naar de oude bisschopsstad in het centrum van Nederland zijn vertrokken. Zij namen hun intrek in Hôtel des PaysBas aan het Janskerkhof. (25) 9 december. Uit aankondigingen in de Utrechtse Provinciale Stads-Courant valt af te leiden, dat Liszt op 9 december een concert in het theater op het Vredenburg (26) heeft gegeven. De virtuoos speelde opnieuw zijn ‘Ouverture de Guillaume Tell’, ‘Réminiscences de Norma’ en na de pauze zijn ‘Galop cromatique’, deze keer zonder ‘h’. Dr. F.C. Kist (27), de hoofdredacteur van het Nederlandsch Muzikaal Tijdschrift, schreef een zeer positieve recensie in het bovengenoemde Utrechtse stadsblad, maar een minder gunstige in zijn eigen tijdschrift. Niettemin besteedde de redactie van het Nederlandsch Muzikaal Tijdschrift in de maanden nadien veel aandacht aan Liszt. Dr. Kist zelf schreef in drie afleveringen een biografie van de beroemde pianist, één van de eerste ooit. Dan is er een belangwekkende studie door Zuylen van Nyevelt, waarin deze Liszt en zijn grote concurrent Thalberg vergeleek (zijn voorkeur ging uit naar laatstgenoemde…). In de aflevering van 15 juli 1843, tenslotte, staat een interview gepubliceerd, waarin een visite door twee redacteuren van het Nederlandsch Muzikaal Tijdschrift aan Liszt en Rubini wordt beschreven. 10 december. Nog in Utrecht bezocht Liszt ’s avonds een concert, waarop de beroemde Belgische cellist Servais en de niet minder bekende tenor Chavonnes-Vrugt optraden. Na afloop accepteerde Liszt een uitnodiging van de studentenvereniging ‘Placet Hic Requiescere Musis’ (‘Het behaagt de Muzen hier te vertoeven’); hij speelde (een deel van) de Sonate pathétique van Beethoven en improviseerde tot algemene vreugde en bewondering op het hem tot op dat moment nog onbekende studentenlied ‘Io vivat’. Na afloop werd Liszt door de studenten naar zijn hotel begeleid, waar ze hem een serenade brachten. 11 december. Op zondag 11 december deed Liszt Leiden voor de tweede keer aan. Onder luide toejuichingen concerteerde hij in de plaatselijke schouwburg, die deze keer met bloemen en zijn portret was versierd. Als toegift improviseerde hij opnieuw op ‘Io vivat’, dat ook in Leiden onder de studenten populair was. Na afloop van het concert was Liszt te gast bij de studenten in hun sociëteit, waar ze hem een diner aanboden. Later op de avond begeleidden ze hem in een fakkeltocht naar zijn hotel (28) en gingen pas naar huis nadat de kunstenaar met een kandelaar voor het raam verschenen was om hen goede nacht te wensen. (29)
8 December. Early in the morning Liszt wrote Marie d’Agoult a letter in which he told her that he was on the point of leaving for Utrecht. The continuation of this letter is indeed headed ‘Vendredi matin 8 Décembre, Utrecht’, confirming that on that very morning Liszt, Rubini and Miss Ostergaard moved to this old cathedral city in the centre of the Netherlands. They put up in Hôtel des Pays-Bas at Janskerkhof. (25) 9 December. From announcements in the Utrechtse Provinciale Stads-Courant it is known that on 9 December a concert was given in the Vredenburg Theatre. (26) Liszt again played his ‘Ouverture de Guillaume Tell’, ‘Réminiscences de Norma’ and, after the intermission, his ‘Galop cromatique’, this time without the ‘h’. Dr. F.C. Kist (27), editor of the Nederlandsch Muzikaal Tijdschrift, wrote a laudatory report in the aforementioned Utrecht paper, but a less favourable one in his own journal. Nevertheless, the editorial staff of the Nederlandsch Muzikaal Tijdschrift paid considerable attention to Liszt in the subsequent months. Dr. Kist himself wrote a biography of the famous pianist, spread over three issues: one of the first ever. Then there was an interesting study by Zuylen van Nyevelt, in which the author compared Liszt and Thalberg (he liked the latter better…). Finally, in the issue of 15 July 1843, an interview was published describing a visit by two of the journal’s editors to Liszt and Rubini in their hotel. 10 December. Still in Utrecht, Liszt attended a concert in which the famous Belgian cellist Servais and the equally well-known tenor Chavonnes-Vrugt made their appearance. Afterwards, Liszt accepted the invitation of the student union Placet Hic Requiescere Musis (‘It pleases the Muses to abide here’); he played (a part of) the Sonate pathétique by Beethoven and improvised on the student’s song ‘Io vivat’, not known to him before that occasion. Liszt was accompanied by the students to his hotel, where they serenaded him.
11 December. On Sunday 11 December Liszt visited Leiden for the second time. To great acclaim he performed in the local theatre, which this time was adorned with flowers and with his portrait. Again he improvised on ‘Io vivat’, a song which was popular amongst students in Leiden, too. After the concert Liszt was the guest of the students in their society, where they invited him for supper. Late in the evening, in a torchlight procession (28), they accompanied him to his hotel, and did not leave before the artist appeared at the window, wishing them goodnight. (29)
8
12 december. De volgende morgen werden Liszt, Rubini en mej. Ostergaard in een door zes paarden getrokken koets naar het treinstation gebracht, vanwaar zij naar Amsterdam reisden. (30) ’s Avonds vond het tweede concert in Frascati plaats. Liszt opende het recital met de laatste drie delen van zijn transcriptie van Beethovens Zesde Symfonie, vertolkte vervolgens het populaire Aufforderung zum Tanz van Weber en besloot het programma met zijn Fantaisie sur des Motifs de Robert de Diable (naar Meyerbeer). Als toegift klonk zijn bewerking van de Erlkönig van Schubert. Zowel het publiek als de recensent van het Algemeen Handelsblad waren nog enthousiaster dan bij het eerste concert. 14 december. Teruggekeerd naar Den Haag op 13 december, gaven Liszt en Rubini daags daarna hun afscheidsconcert in de Koninklijke Fransche Schouwburg. Onbekend is wat er die avond geklonken heeft, want er is geen recensie van dit concert in kranten en muziektijdschriften verschenen. Het enige bewijs dat het concert inderdaad heeft plaatsgevonden ligt in twee aankondigingen in het Dagblad van ’s Gravenhage van 9 en 12 december 1842: “Théatre Royal de la Haye. Mecredi, ce 14 Décembre, 2me et dernier Grand Concert, de MM. Liszt et Rubini.” 16 december. Liszt, Rubini en mej. Ostergaard vertrokken naar Amsterdam, waar zij hun intrek namen in ‘Hotel des Pays-Bas’ aan de Kloveniersburgwal. In de avond vond het derde concert in Frascati plaats. Liszt opende met zijn soloversie van het ‘Concert-Stück de C.M. Weber’, speelde vervolgens de ‘Fantaisie sur de Motifs de La Somnambule’ en besloot het concert met de Hexameron. Zowel het programma als een toegangskaartje zijn bewaard gebleven in het Stadsarchief van Amsterdam. (31/32) Een lovende recensie is te vinden in het Algemeen Dagblad van 19 december 1842. (33) Van diezelfde dag dateert een korte brief aan Marie d’Agoult. 17 december. Liszt schreef zijn geliefde opnieuw en deelde haar mede, dat hij er (bijna tegen zijn zin) in had toegestemd een vierde concert te geven. 21 december. Dit afscheidsconcert was aanvankelijk vastgesteld op 20 december – zie het programmablad (34) – maar werd om onbekende redenen één dag uitgesteld, zoals afgeleid kan worden uit de aankondiging in het Algemeen Handelsblad van 19 december en een korte bespreking in het Nederlandsch Muzikaal Tijdschrift van 15 februari 1843. Het programma houdt enkele verrassingen in petto: naast de ‘Reminiscenses des Hugenots’ (1836) speelde Liszt het eerste deel van de Sonate in As, opus 26, van Beethoven en de Finale van de Mondschein-sonate, opus 27, nr. 2. Na de pauze voerde hij twee delen van zijn ‘Soirées de Rossini’ uit: La Serenata en l’Orgia. Al deze stukken had de pianist gedurende zijn tournee door Nederland nog niet eerder laten horen. 22 december. Op woensdag 22 december schreef Franz Liszt zijn laatste brief vanuit Nederland aan Marie d’Agoult, waarin staat te lezen dat hij nog diezelfde avond naar Duitsland zou vertrekken. En inderdaad, daags daarna arriveerden Liszt en Rubini in Münster, waar ze op Tweede Kerstdag een concert zouden geven.
12 December. The next morning, in a coach-and-six, Liszt, Rubini and Miss Ostergaard were brought to the railway station, where the train brought them to Amsterdam. (30) In the evening of that day the second concert in Frascati took place. Liszt opened the recital with the last three parts of his transcription of Beethoven’s Sixth Symphony, performed the popular Aufforderung zum Tanz by Weber and concluded the programme with his Fantaisie sur des Motifs de Robert de Diable (after Meyerbeer). As an encore Liszt’s transcription of Schubert’s Erlkönig was played. The audience and the critic of the Algemeen Handelsblad were even more enthusiastic than the first time. 14 December. Back in The Hague on the 13th, Liszt and Rubini gave their farewell concert there on 14 December. This concert, too, was held in the Royal French Theatre. We do not know what was played that night, because there is no review in any paper or journal of this concert. The only proof that it was indeed given is established by two announcements in the Dagblad van ’s Gravenhage of 9 and 12 December 1842: “Théatre Royal de la Haye. Mecredi, ce 14 Décembre, 2me et dernier Grand Concert, de MM. Liszt et Rubini.” 16 December. Liszt, Rubini and Miss Ostergaard departed for Amsterdam, where they moved into Hôtel des Pays-Bas on the Kloveniersburgwal. In the evening the third concert was given, also in Frascati. Liszt opened the concert with his solo version of the ‘Concert-Stück de C.M. Weber’, played the ‘Fantaisie sur de Motifs de La Somnambule’ and concluded the concert with the Hexameron. The programme and an admission ticket are preserved in de ‘Stadsarchief van Amsterdam’. (31/32) A laudatory review is to be found in the Algemeen Dagblad of 19 December. (33) On that very day Liszt wrote a short letter to Marie d’Agoult. 17 December. On this day, too, Liszt wrote his beloved a letter, in which he says that he, almost against his liking, has been persuaded to give a fourth concert 21 December. At first this farewell concert was scheduled on 20 December – see the programme leaflet (34) – but for unknown reasons it was postponed by one day, as can be concluded from a short announcement in the Algemeen Handelsblad of 19 December and a review in the Nederlandsch Muzikaal Tijdschrift of 15 February 1843. The programme reveals some surprises: besides his ‘Reminiscenses des Hugenots’ from 1836, Liszt played the first part of the Sonata in A-flat major, opus 26, by Beethoven and the Finale from the so-called ‘Moonlight Sonata’, opus 27, No. 2 in C-sharp minor. After the intermission he performed Nos. 10 and 11 from his ‘Soirées de Rossini’: La Serenata and l’Orgia; all pieces he had not played earlier during this concert tour in the Netherlands. 22 December. On Wednesday 22 December Franz Liszt wrote his last letter to Marie d’Agoult from the Netherlands, in which may be read that on that night he would leave for Germany. Indeed, on 23 December Liszt and Rubini arrived in Münster, where they would give a concert on Boxing Day.
9
Franz Liszts aanwezigheid bij het muziekfestival in Rotterdam (1854)
Franz Liszt’s attendance at the Music Festival in Rotterdam (1854)
Korte inleiding. Op initiatief van A.C.G.Vermeulen (35) werd in 1829 de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst opgericht. Deze organisatie stichtte overal in het land Muziekscholen van Toonkunst, hield muziekfestivals en schreef compositiewedstrijden uit om de creativiteit van jonge componisten te stimuleren. De maatschappij bestond uit verschillende afdelingen, die om beurten iedere vijf jaar een festival organiseerden. Ter gelegenheid van het zilveren jubileum viel deze eer te beurt aan de afdeling Rotterdam, waar het vijfde lustrum van 13 tot 15 juli 1854 werd gevierd. Franz Liszt (36), sinds 1851 ‘corresponderend lid’ van de maatschappij, werd uitgenodigd het festival als erelid bij te wonen. Hij accepteerde de uitnodiging en verliet Weimar vroeg in de morgen van de 8ste juli om drie dagen later via Frankfurt am Main, Koblenz en Keulen met de boot in Rotterdam te arriveren.
Short introduction. At the instigation of A.C.G. Vermeulen (35), the Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst (‘Society for the Advancement of Music’) was founded in 1829. This society set up several music schools, organized music festivals and held composition contests to stimulate the creativity of young composers. The society had several departments, which took it in turns to organize a festival every five years. On occasion of the silver jubilee this honour was bequeathed to the Rotterdam department, where the fifth lustrum was organized from 13 to 15 July 1854. Franz Liszt (36), ‘corresponding member’ since 1851, was invited to attend the Festival as a guest of honour. He accepted and left Weimar early in the morning of 8 July to arrive by boat in Rotterdam three days later, travelling via Frankfurt am Main, Koblenz and Cologne.
10 juli 1854. In gezelschap van de toen 24-jarige Anton Rubinstein (37), die zich in Keulen had ingescheept, en zijn vriend en secretaris Hermann Cohen, kwam Liszt om half vier ’s middags in Rotterdam aan. Zijn gastheer, de heer van der Hoop, een welgestelde advocaat, haalde hem op van de kade en bracht hem naar zijn huis. Liszt rustte wat, maar besloot in de avond de openbare repetitie van het oratorium Israël in Egypt van Händel bij te wonen. Deze werd gehouden in een concertzaal, die speciaal voor het festival aan de oever van de Maas was gebouwd door de stadsarchitect W. N. Rose. Het betrof een houten gebouw met een capaciteit van 4000 (!) stoelen (38); op de voor- en achterwand van de zaal waren twee reusachtige fresco’s aangebracht door J.N. van de Laar. (39) 11 juli. ’s Morgens, na Carolyne von Sayn-Wittgenstein een brief te hebben geschreven gedateerd ‘Rotterdam, 11 Juillet, Mardi, 7 heures du matin’, was Liszt present bij repetities van de Feest-Ouverture van W. Hutschenruyter, geleid door de componist zelf (40), en van de Negende Symfonie van Beethoven, gedirigeerd door Johannes Verhulst. Na de koffiepauze stond Verhulsts Psalm CXLV voor soli, koor en orkest op de lessenaar. De Rotterdamsche Courant van 12 juli vermeldt, dat Liszt onder de luisteraars was gesignaleerd en zich positief over beide Nederlandse composities had uitgelaten. Om 2.00 uur in de middag was er een orgelconcert in de Zuiderkerk door de Nederlandse organist J.A. van Eyken. Om 3.00 uur gaf het harmonieorkest van het Regiment Grenadiers en Jagers in een muziekkapel, dicht bij de concertzaal, een wat lichter programma ten beste. (41) Tussen 5.00 en 600 uur dineerde Liszt met Monseigneur May, de adjudant van Prins Hendrik. ’s Avonds werden het oratorium van Händel en het eerste deel van Die Jahreszeiten van Haydn nogmaals gerepeteerd; ook deze repetities woonde Liszt bij. Na afloop werd hij door Johannes Verhulst (42) uitgenodigd om bij hem thuis nog wat te drinken. Daar zag de meester uit Weimar een lithografie van het schilderij Les Rois Mages van Ary Scheffer, waarvan het origineel in het bezit was van Carolyne von Sayn-Wittgenstein en bij hen thuis, op de Altenburg, aan de muur hing! (vergelijk afb. 51).
10 July 1854. In the company of Anton Rubinstein, by then 24 years of age (37), who had embarked in Cologne, and his friend and secretary Hermann Cohen, Liszt arrived in Rotterdam at half past three in the afternoon. His host, Mr. van der Hoop, a well-to-do lawyer, was waiting for him at the quay and brought him to his house. Liszt had a short rest, but decided to attend the rehearsal of the oratorio Israel in Egypt by Händel in the evening. This rehearsal was held in a concert hall purpose-built for this festival on the shores of the River Meuse by the city architect W.N. Rose. It was a wooden building with a capacity of 4000 (!) seats (38); on the front and rear walls two large frescos were painted by J.N. van de Laar. (39) 11 July. In the morning, after having written a letter to Carolyne von Sayn-Wittgenstein headed “Rotterdam, 11 Juillet, Mardi, 7 heures du matin”, Liszt attended the rehearsals of the Feest-Ouverture by W. Hutchenruyter (40), conducted by the composer himself, and the Ninth Symphony of Beethoven, conducted by Johannes Verhulst. After a coffee break Verhulst’s Psalm CXLV for solo voices, choir and orchestra was rehearsed. The Rotterdamsche Courant of 12 July reports that Liszt was seen amongst the listeners and had spoken words of praise regarding both Dutch compositions. At two o’clock there was an organ concert in the Zuiderkerk by the Dutch organ player J.A. van Eyken. At 3 p.m. a brass band played a somewhat lighter programme on the bandstand close to the concert hall. (41) Between 5 and 6 p.m. Liszt dined with Monseigneur May, the aide-de-camp of Prince Hendrik. In the evening Händel’s oratorio and the first part of Die Jahreszeiten by Haydn were rehearsed once more; Liszt attended these rehearsals, too. Afterwards, he was invited by Johannes Verhulst (42) to have a drink at his residence. There the Master from Weimar saw a lithograph of the painting Les Rois Mages by Scheffer, the original of which was in the possession of Carolyne von SaynWittgenstein and was hanging on the wall of their house, the Altenburg (!).
10
12 juli. Na zijn bijna dagelijkse brief aan Carolyne te hebben geschreven, deze keer voornamelijk over Ary Scheffer, die op dat moment bij familie in Nederland was, verdeelde Liszt zijn tijd tussen de jaarlijkse roeiwedstrijden op de Maas en de repetities in de concertzaal. Prins Hendrik, de jongere broer van de toekomstige koning Willem III, was in zijn functie van president van de Koninklijke Nederlandsche Yacht-Club bij de roeiwedstrijden aanwezig. (43) Na de wedstrijden was er een barbecue in het clubhuis van de ‘Yacht-Club’, waar de prins en Liszt elkaar ontmoetten. Zoals we weten uit een brief van 14/15 juli aan Marie von Sayn-Wittgenstein, de dochter van Carolyne, was deze eerste ontmoeting koel, niet meer dan een knikje ‘à cinq pas de distance’. Toen later op de avond Prins Hendrik op Liszt wilde toasten, schitterde deze door afwezigheid en was te vinden bij de repetitie van het tweede deel van Haydns oratorium. Later op de avond was er een ‘Fête Venitienne’, door Liszt in dezelfde brief omschreven als ‘een eenvoudige bootshow, met lantarens verlicht’. 13 juli. Hoewel de festiviteiten al enige dagen aan de gang waren, was donderdag 13 juli officieel de eerste dag van het festival, waarvan het programma in het muziektijdschrift Caecilia stond afgedrukt. (44) De Feest-Ouverture van Hutschenruyter, waarmee het openingsconcert begon, werd goed ontvangen. Het oratorium Israël in Egypt van Händel, dat nog niet eerder in Nederland had geklonken, werd vervolgens uitgevoerd door een koor van 170 sopranen, 120 alten, 140 tenoren en 160 bassen (!); het orkest bestond uit circa 170 musici. Het werk werd uitgevoerd in een orkestratie van Johannes Verhulst, die het werk dirigeerde. Dr. Kist, de meest gevreesde criticus in Nederland, was positief in zijn oordeel, in het bijzonder met betrekking tot de uitstekend uitgevoerde koorgedeelten; over enkele solisten was hij minder te spreken. 14 juli. Vrijdag 14 juli was een zeer succesvolle dag, ook al omdat het weer zo mooi was. Om 2.00 uur ’s middags was er een orgelconcert in de Laurenskerk, uitsluitend toegankelijk voor genodigden en ‘vrienden’. Het werd gegeven door Johannes Bastiaans, organist van de Zuiderkerk te Amsterdam, en de Duitse organist en componist August Ritter uit Magdeburg. Beiden speelden Bach en enkele eigen composities. In de avond werd Die Jahreszeiten van Haydn met groot succes uitgevoerd. Na het concert liet het muziekkorps der Grenadiers en Jagers zich nogmaals horen in het smaakvol verlichte park aan de Maas. Liszt was bij dit alles aanwezig. Of hij de muziek van Händel en Haydn werkelijk waardeerde, moet echter betwijfeld worden. In een brief van 16 juli aan Carolyne von Sayn-Wittgenstein schreef hij niet zonder ironie: “Ter zijner tijd zal ik je een analyse van de ‘Israël’ en de ‘Vier Jaargetijden’ (sic!) doen toekomen. Deze twee werken bevatten een overvloed aan beschrijvende muziek. In de eerste hoort men vliegen, sprinkhanen, kikkers en zelfs luizen – in de tweede verschijnt heel de planten- en dierenwereld in het orkest. Men kan er enig profijt van trekken voor esthetische fatrasieën.” [Onder fatrasieën moet nonsens-poëzie worden verstaan, een dichtvorm die in het Frankrijk van de 13de eeuw populair was.] 15 juli. Om 12.00 uur begon het slotconcert. In werkelijkheid waren het twee concerten. Gedurende het eerste dirigeerde Johannes Verhulst zijn Psalm CXLV, gevolgd door de Negende
12 July. After having written his almost daily letter to Carolyne, this time mainly about his friend Ary Scheffer, who was visiting family in Holland at that time, he divided his attention between the annual rowing races on the Meuse and the rehearsals in the concert hall. The boat races were attended by their president, Prince Hendrik, the younger brother of the future King Willem III. (43) After the races there was a barbecue in the club house of the Yacht Club, where the prince and Liszt met. As we know from a letter to Marie von Sayn-Wittgenstein, the daughter of Carolyne, dated 14/15 July, this first meeting was cool, not more than a nod ‘at five paces of distance’. When later on the evening Prince Hendrik wanted to toast Liszt, the composer was absent, attending the second part of the Haydn oratorio. Late in the evening there was a ‘Fête Venitienne’, described by Liszt in the same letter as “a simple boat show, illuminated by lanterns”.
13 July. Although the festivities had already started, Thursday 13 July was officially the first day of the festival, the programme of which was published in the music journal Caecilia. (44) The Feest-Ouverture by Hutschenruyter, the first piece of the opening concert, was well received. Next, Israel in Egypt, never before performed in the Netherlands, was sung by a choir of 170 sopranos, 120 altos, 140 tenors and 160 bass singers (!); the orchestra consisted of around 170 musicians. The work was executed in an orchestration by Verhulst, who conducted the work. Dr. Kist, the most feared critic in the Netherlands, was satisfied, especially because of the excellently performed choir sections. With some soloists he was less content. 14 July. Friday 14 July was a very successful day, also because of the beautiful weather. At 2 o’clock in the afternoon an organ concert in the Laurenskerk was to be heard, accessible only to invitees and ‘friends’. It was given by Johannes Bastiaans, organist of the Zuiderkerk in Amsterdam, and the German organist-composer August Ritter from Magdeburg. Both played Bach and some personal compositions. In the evening Die Jahreszeiten by Haydn was performed to great acclaim. After the concert the brass band played once more in the park in front of the concert hall, tastefully illuminated. Liszt was present all day. Whether he really liked the music of Händel and Haydn must be doubted, however. In a letter of 16 July to Carolyne von Sayn-Wittgenstein he wrote, not without irony, “In due time I will send you an analysis of ‘Israël’ and the ‘Four Seasons’ (sic!). These two works contain an abundance of descriptive music. In the first one hears flies, grasshoppers, frogs and even lice – in the second the whole world of plants and animals appears in the orchestra. One may derive some benefit from this for esthetical fatrasies.” [By ‘fatrasies’ nonsense poetry must be understood, fashionable in France in the 13th century.] 15 July. At noon the final concert began. In reality it comprised two concerts. During the first one Johannes Verhulst conducted his Psalm CXLV, followed by the Ninth Symphony
11
Symfonie van Beethoven. Dr. Kist putte zich uit in superlatieven en ook Franz Liszt was zeer onder de indruk van de interpretatie. Na een korte pauze begon het tweede concert, waarop alle solisten, die zich gedurende het festival hadden laten horen, nogmaals optraden met aria’s van o.a. Mozart, Spohr en Donizetti. Een speciale plaats was ingeruimd voor de violist Frans Coenen en de pianist Ernst Lübeck, de zoon van Johann Heinrich Lübeck (zie onder ‘1842’), die net van een uitgebreide tournee in Amerika waren teruggekeerd; tezamen voerden zij een sonate in A-groot van Beethoven uit. Het programma is bewaard gebleven in het Stadsarchief Amsterdam. (45)
of Beethoven. Dr. Kist was full of praise and Franz Liszt, too, was very impressed by the interpretation. After a short intermission the second concert began, during which all the soloists of the festival were appearing once more in arias of, amongst others, Mozart, Spohr and Donizetti. A special place was devoted to the violinist Frans Coenen and the pianist Ernst Lübeck, the son of Johann Heinrich Lübeck (see ‘1842’), who only a few days earlier had returned from an extensive tour in America. Together they performed an A-major sonata by Beethoven. The programme of this final concert is held in the Stadsarchief Amsterdam. (45)
Na afloop van het concert werden Hutschenruyter,Verhulst en A.C.G. Vermeulen als nationale helden toegejuicht. De eerste twee kregen prachtige geschenken, de laatste een gouden medaille, ontworpen door Charles Rochussen. (46) Prins Hendrik en zijn vrouw Amalia van Saksen-Weimar-Eisenach waren bij het eerste concert aanwezig. Aangezien Liszt de prinses goed kende – zij kwam immers uit Weimar – was het contact deze keer veel amicaler en resulteerde in een uitnodiging de volgende dag naar Den Haag te komen. Een diner van elf gangen (!), dat even lang duurde als beide concerten tezamen, volgde. (47) Uit zijn brief van 16 juli aan Carolyne weten we, dat ook Liszt getoast heeft en gezegd moet hebben, dat Beethoven lid van de Maatschappij had kunnen zijn, aangezien het koninklijke prefix ‘van’ wees op Nederlandse afstamming. Een indrukwekkend vuurwerk sloot het festival op grootse wijze af. 16 juli. Omstreeks 10.00 uur in de morgen namen Franz Liszt en de niet onbelangrijke componist Ferdinand Hiller, die ook bij het festival aanwezig was geweest, de trein naar Den Haag. Een rijtuig bracht hen in minder dan een half uur naar Scheveningen, destijds nog een klein vissersdorpje. (48) Daar vonden ze een ouder geworden Ary Scheffer, die er logeerde bij zijn broer. (49) Liszt kende Scheffer goed van zijn Parijse jaren, toen de schilder – het was in 1837 – één van de mooiste schilderijen ooit van de jonge pianist had gemaakt; van dit schilderij bestaat een lithografie van Léon Noël, die wijde verspreiding heeft gevonden. (50) Na de lunch wandelden de vrienden over het strand en praatten over politiek, schrijvers en schilderkunst, in het bijzonder over Scheffers Chopinschilderijen, en Les Rois Mages (‘De drie wijzen’, ca. 1844), waarvan de middelste, de Koning van Kunst en Wetenschap, opmerkelijke gelijkenis met Franz Liszt vertoont. (51) Om 6.00 uur bracht Liszt, zoals afgesproken, een bezoek aan Prins Hendrik en zijn vrouw Amalia op Paleis Noordeinde. Trots toonde de prins hem verschillende schilderijen uit de collectie van zijn vader en het ruiterstandbeeld van Willem de Zwijger tegenover het paleis. (52) Omstreeks 11.00 uur ’s avonds was Liszt weer terug in Rotterdam, waar zijn gastvrouw, mevrouw Van der Hoop, een ‘soirée musicale’ had georganiseerd. Verscheidene gasten hadden al gespeeld of gezongen en Franz Liszt was zo goed het concert te besluiten met “mon Étude et les Patineurs – Amen”. [uit de brief, de volgende morgen (17 juli) aan Carolyne von Sayn-Wittgenstein geschreven.] 17 juli. In de middag van de volgende dag bezocht Liszt tezamen met Ary Johannes Lamme, de directeur van het Museum Boymans, de schilderijencollectie van de rijke koop-
Afterwards, Hutschenruyter, Verhulst and A.C.G. Vermeulen were hailed as national heroes. The first two received beautiful gifts, the last one a gold medal, created by Charles Rochussen. (46) During the first concert Prince Hendrik and his wife Amalia van Saksen-Weimar-Eisenach were present. As Liszt was acquainted with the princess, who came from Weimar, the contact was now much better, resulting in an invitation to visit them in The Hague the next day. A dinner of eleven courses (!) followed (47), which lasted just as long as both concerts together. From his letter of 16 July we know that Liszt also proposed a toast, saying that Beethoven could have been a member of the society, too, as the royal prefix ‘van’ pointed to Dutch descent. An impressive firework display marked a superb conclusion to the festival. 16 July. Around 10 o’clock in the morning Franz Liszt and the not insignificant composer Ferdinand Hiller, also present at the festival, took the train to The Hague. A carriage brought them in less than half an hour to Scheveningen, at that time still a small fishing village. (48) There they found an elderly Ary Scheffer, who was staying at his brother’s home. (49) Liszt knew Scheffer well from his Paris years, when the painter, in 1837, had created one of the best ever pictures of the young pianist, a lithograph of which by Léon Noël enjoyed wide circulation. (50) After lunch the friends walked along the sea shore, talking about politics, writers and painters. Special subjects of discussion were Scheffer’s Chopin paintings in which Carolyne von Sayn-Wittgenstein showed a lively interest, and the canvas Les Rois Mages (‘The Three Wise Men’, ca. 1844), in which the second king, the King of Art and Science, shows a remarkable likeness to Franz Liszt. (51) At 6 o’clock Liszt paid his respects to Prince Hendrik and his wife in Palace Noordeinde. Proudly the prince showed him several paintings from the collection of his father, King Willem II, and the equestrian statue of Willem de Zwijger (William the Silent), in front of the palace. (52) Around 11 o’clock in the evening Liszt was back in Rotterdam, where his hostess, Miss van der Hoop, had organized a ‘soirée musicale’. Several guests had played and sung already and Franz Liszt was so kind as to finish the concert with “mon Étude et les Patineurs – Amen”. [From the letter he wrote the next morning (17 July) to Carolyne von Sayn-Wittgenstein.] 17 July. In the afternoon Liszt visited with Ary Johannes Lamme, the director of the Boymans Museum, the collection of paintings of the rich merchant and art lover J.A. Nottebohm.
12
man en kunstmecenas J.A. Nottebohm. In de avond organiseerde dezelfde Nottebohm een tuinfeest voor 400 gasten. Ook hierbij was Liszt aanwezig, maar slechts voor een deel van de tijd, want om 1.00 uur in de nacht vertrok de boot naar Antwerpen, waar hij de volgende morgen om 10.00 uur aankwam.
In the evening the same Mr Nottebohm organized a garden party for 400 guests. Liszt was also present at this, but only some of the time, because at 1 a.m. he embarked for Antwerp, where he arrived the next day at 10 a.m.
De terugreis (18-25 juli). Op 18 juli reisde Liszt door naar Brussel, waar hij zijn beide dochters Blandine en Cosima trof, die samen met Madame Patersi, hun gouvernante, en Belloni, Liszts vroegere secretaris, uit Parijs waren overgekomen (18-22 juli). Via Düsseldorf (bezoek aan Clara Wieck), Keulen en Bonn (diner bij Hiller) keerde Liszt terug naar Weimar, waar hij omstreeks 25 juli aankwam.
The way back home (18–25 July). On 18 July Liszt moved to Brussels, where he met his daughters Blandine and Cosima, coming from Paris with Madame Patersi and Belloni, Liszt’s former secretary (18–22 July). Via Düsseldorf (visit to Clara Wieck), Cologne and Bonn (dinner with Hiller) Liszt returned to Weimar, where he arrived around 25 July.
De compositieprijsvraag – de correspondentie met Vermeulen. Zoals geconcludeerd kan worden uit de correspondentie met A.C.G Vermeulen, die bewaard wordt in de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam en in 1933 gepubliceerd is door J.D.C. van Dokkum, was Franz Liszt lid van de beoordelingscommissie ten behoeve van de compositiewedstrijd, die in verband met het zilveren jubileum van de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst was uitgeschreven. In de eerste van zijn brieven had Vermeulen Liszt om een autograaf gevraagd, die bewaard is gebleven in Vermeulen’s Album Amicorum, dat zich in het Stadsarchief Amsterdam bevindt; het betreft het hoofdthema van het Symfonisch Gedicht Orpheus, een compositie waaraan Liszt op dat moment werkte. (53) De correspondentie onthult voorts, dat Liszt aan een compositie voor piano, fluit, klarinet, hoorn en fagot met als opschrift ‘Ich muss nun einmal singen’ de voorkeur gaf. Hij vond vooral het tweede deel, Adagio, en de doorwerking van de Finale erg mooi. Naar zijn mening was de pianistische schrijfwijze echter minder geslaagd en in één van zijn brieven gaf Liszt aan, hoe dat beter had gekund. (54) Het betreffende kwintet was van de hand van de eerder genoemde violist en componist Frans Coenen.
The composition contest – the correspondence with Vermeulen. As can be concluded from the correspondence with A.C.G Vermeulen, held in the University Library of Amsterdam and published by J.D.C. van Dokkum in 1933 (see the bibliography), Liszt was a member of the jury of the composition contest held by the Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst on the occasion of its silver jubilee. In the first of his letters Vermeulen had asked for a small autograph, which still is to be found in Vermeulen’s Album Amicorum, held in the Stadsarchief Amsterdam. It concerns the main theme of the Symphonic Poem Orpheus, a composition on which Liszt was working at that time. (53) Furthermore, the correspondence reveals that Liszt preferred a composition for piano, flute, clarinet, horn and bassoon with the heading ‘Ich muss nun einmal singen’. He especially liked the second part, Adagio, and the development of the Finale. However, in his opinion, the pianistic facture was less successful and in one of his letters Liszt showed how that could be done better. (54) The quintet in question was composed by the violist and composer Frans Coenen.
Franz Liszt in Amsterdam (1866)
Franz Liszt in Amsterdam (1866)
Voorafgaand aan Liszts derde bezoek aan Nederland. In 1855 had Franz Liszt (55) zijn Missa solennis zur Einweihung der Basilika in Gran, ook wel Graner Messe, gecomponeerd. In de jaren daarna was de indrukwekkende compositie slechts zelden uitgevoerd en niet altijd met succes – het gevolg van de grote complexiteit op vormtechnisch en harmonisch gebied en het wereldse, opera-achtige karakter van het werk. De Franse première bijvoorbeeld, in de Saint-Eustache te Parijs op 15 maart 1866, ondervond van de kant van de pers heftige weerstand. Het is des te opmerkelijker, dat de jonge Amsterdamse dirigent Herman van Bree, de zoon van de meer bekende Johannes van Bree, het werk reeds in 1862 in de Mozes en Aäronkerk aan het Waterlooplein uitvoerde. (56) Hij leidde het koor en orkest van het muziekcollege Zelus pro Domo Dei (‘IJver voor het Huis Gods’). In de maanden nadien werd deze succesvolle uitvoering nog verscheidene keren herhaald, de reden waarom het bestuur van het college besloot Liszt tot erelid te benoemen.
A prelude to Liszt’s third visit to the Netherlands. In 1855 Franz Liszt (55) had composed his Missa solennis zur Einweihung der Basilika in Gran, also called the Graner Messe. In the years afterwards the impressive work was seldom performed and not always with success, due to its structural and harmonic complexity and secular, opera-like character. The French première in the Saint-Eustache in Paris on 15 March 1866, for instance, encountered fierce resistance in the press! It is all the more remarkable that the young Amsterdam conductor Herman van Bree, son of the better-known Johannes van Bree, performed the work as early as in 1862 in the Moses and Aaron Church on the Waterlooplein in Amsterdam. (56) He conducted the choir and orchestra of the music college Zelus pro Domo Dei (‘Zeal for the House of God’). This successful performance was repeated several times, the reason why the board of the music college decided to appoint Liszt a member of honour. Liszt responded in a letter to the
13
Deze reageerde met een brief gericht tot de voorzitter, dhr. Hekman (ook wel Heckman of Hekmann) op 9 november 1863. In deze brief, geschreven vanuit het klooster Madonna del Rosario in Rome en eerst kortgeleden ontdekt en gepubliceerd in het Tijdschrift van de Franz Liszt Kring, dankt Liszt voor het erelidmaatschap en spreekt de wens uit, dat de goede relatie met het Amsterdamse muziekcollege tot in lengte van jaren mag voortduren. (57) In deze jaren had Herman van Bree regelmatig contact met Hans von Bülow (58), die hem niet alleen de partijen van de Graner Messe had toegezonden, maar hem ook had gestimuleerd een andere compositie van Franz Liszt uit te voeren, diens Psalm XIII voor tenor, koor en orkest. Aangezien Liszt in het voorjaar van 1866 in Parijs was vanwege de Franse première van de Graner Messe, besloot Van Bree hem persoonlijk te benaderen. Hij schreef hem een brief waarin hij hem uitnodigde bij de Nederlandse première van Psalm XIII en de achtste (!) uitvoering van de Mis in de laatste week van april aanwezig te zijn, een uitnodiging waaraan Liszt in dankbaarheid gevolg gaf.
chairman, Mr Hekman (also Heckman, or Hekmann), on 9 November 1863. In this letter, written from the cloister Madonna del Rosario in Rome and only recently discovered and published in the Tijdschrift van de Franz Liszt Kring (Journal of the Dutch Franz Liszt Kring), Liszt thanks the board for the honour of membership and hopes to continue the good relationship with the Amsterdam music college. (57) In those years Herman van Bree had regular contact with Hans von Bülow (58), who not only furnished him with the parts of the Graner Messe, but also stimulated him to perform another composition by Franz Liszt, his Psalm XIII for tenor, choir and orchestra. Since the latter was in Paris in the spring of 1866 on the occasion of the French première of the Graner Messe,Van Bree decided to write to him personally and to invite him to attend both the Dutch première of Psalm XIII and the eighth (!) performance of the mass in the last week of April, an invitation which Liszt accepted with gratitude.
24 april 1866. Zoals we weten uit een brief aan Carolyne von Sayn-Wittgenstein van zondag 22 april, vertrok Liszt op maandag de 23ste uit Parijs om daags daarna omstreeks het middaguur in Amsterdam te arriveren. In het station wachtte hij op Hans von Bülow en zijn vrouw (zijn dochter Cosima), die uit München kwamen. Samen namen zij hun intrek in het luxueuze Brack’s Doelen Hotel in het hart van Amsterdam. (59) 25 april. Op woensdag 25 april vond het eerste concert in de Parkzaal (ook wel ‘Zaal van het Park’) plaats, destijds de grootste concertzaal van Amsterdam. (60, 61) Het betrof een liefdadigheidsconcert ten gunste van de bouw van een ziekenhuis. Aangekondigd en verslagen in zowel het Algemeen Handelsblad (62) als het muziektijdschrift Caecilia, is het al te lange programma ons in detail bekend. Naast composities van Gade, Reinecke, Schumann en Raff, klonk Schuberts Grosse Fantasie (in C, opus 15) in de transcriptie voor piano en orkest van Franz Liszt; Hans von Bülow was de solist. Deze speelde ook enkele solostukken van Liszt: de beide concertetudes Waldesrauschen en Gnomenreigen gevolgd door de Tweede Legende St François de Paule marchant sur les flots. Na de pauze werden o.a. Psalm XIII van Liszt en de Koorfantasie voor piano, koor en orkest van Beethoven uitgevoerd, wederom met von Bülow als solist en alles gedirigeerd door Herman van Bree. Het succes was overweldigend. Na de uitvoering van de Psalm werd Liszt een massief zilveren lauwerkrans aangeboden met de inscriptie: ‘De Kunst door hare vereerders aan haren held Dr. Franz Liszt’. (63) De pers was echter aanmerkelijk minder positief. De transcriptie van Schuberts meesterwerk en beide concertetudes uitgezonderd, werden Liszts composities beschreven met woorden als ‘bizar’, ‘verwerpelijk’, ‘ten eenen male ontbloot van echt godsdienstig element of kleur’, ‘vormloos’, ‘gezwollen’ et cetera. 27 april. Het tweede concert werd georganiseerd door Eduard Stumpff, de vroegere eigenaar van Frascati en sinds 1848 directeur van de Parkzaal. Het programma (64), bewaard in het Stadsarchief Amsterdam, opende met de Ouverture Meeresstille und Glückliche Fahrt van Mendelssohn-Bartholdy.
24 April 1866. As we know from a letter to Carolyne von Sayn-Wittgenstein of Sunday 22 April, Liszt departed from Paris on Monday 23 to arrive in Amsterdam on Tuesday 24, around noon. At the railway station he waited for Hans von Bülow and his wife (Liszt’s daughter Cosima), arriving from Munich. Together they moved into the luxurious Brack’s Doelen Hotel in the centre of Amsterdam. (59) 25 April. On Wednesday 25 April the first concert took place in the Parkzaal (‘Park Hall’, also ‘Hall of the Park’), at that time Amsterdam’s largest concert hall. (60, 61) It was a charity concert for the benefit of the founding of a hospital. Announced and reviewed in both the Algemeen Handelsblad (62) and the musical journal Caecilia, the overly long programme is known in detail. Besides compositions by Gade, Reinecke, Schumann and Raff, Schubert’s Grosse Fantasie (in C, opus 15) in the transcription for piano and orchestra by Franz Liszt was performed; Hans von Bülow was the soloist. Von Bülow also played some solo pieces, all by Liszt: Waldesrauschen and Gnomenreigen and the Second Legend St François de Paule marchant sur les flots. After the intermission, among other items, Psalm XIII and the great Choral Fantasy for piano, choir and orchestra by Beethoven were performed, again with von Bülow as soloist and conducted by Herman van Bree. The success was overwhelming. After the performance of the psalm, Liszt was offered a massive silver laurel wreath with the inscription: ‘The devotees of the Art to their hero Dr. Franz Liszt’. (63) The press, however, was considerably less positive. With the exception of the transcription of Schubert’s masterwork and both concert studies, Liszt’s works were described by words such as ‘bizarre’, ‘blameworthy’, ‘without any religious element or atmosphere, ‘formless’, ‘puffed up’ et cetera. 27 April. The second concert was organized by Eduard Stumpff, the former owner of Frascati and since 1848 director of the Park Hall. The programme (64), kept in de Stadsarchief Amsterdam, opened with the Overture Meeresstille und Glückliche Fahrt by Mendelssohn-Bartholdy. Next, Hans von Bülow was
14
Vervolgens was Hans von Bülow de solist in het Vierde Pianoconcert van Ludwig van Beethoven. Na een aria uit de Wilhelm Tell van Rossini en een vioolconcert van Paganini, klonken na de pauze o.a. Liszts Symfonisch Gedicht Les Préludes en diens Spanische Rhapsodie voor piano-solo, op dat moment nog in manuscript. Het concert werd, na nog weer een aria en enkele solostukken voor viool, besloten met de Hochzeitsmarsch uit Mendelssohns toneelmuziek bij Shakespeares Midsummer Night’s Dream. De orkestwerken werden gedirigeerd door Wilhelm Stumpff, de neef van Eduard Stumpff. De criticus van het Algemeen Handelsblad van 29 april was positief over de composities van Liszt en karakteriseerde Les Préludes als ‘eene uiterst moeijelijke, maar schoone en effectrijke compositie’. 28 april. Liszt was aanwezig bij de generale repetitie van de Graner Messe in Felix Meritis, en gaf enkele aanwijzingen aangaande tempo en karakter van de muziek. 29 april. Over de uitvoering van de Graner Messe in de Mozes en Aäronkerk is vrijwel niets te vinden in dagbladen en muziektijdschriften. Wat we over dit concert weten stamt hoofdzakelijk uit een brief van Liszt aan Carolyne van maandag 30 april, waarin de componist verslag doet van zijn week in Amsterdam: “Gisteren, om half elf, een zeer goede uitvoering van de Mis, geleid door Van Bree.” S. Bottenheim geeft daarnaast in het tijdschrift Caecilia (zie de literatuurlijst) enkele bijzonderheden: het orkest en koor van Zelus pro domus Dei was voor deze gelegenheid uitgebreid met plaatselijke musici en Liszt zelf speelde de ontbrekende harppartij op de piano; na de uitvoering schreef de dankbare componist in de partituur van de dirigent: “Dimanche 29 Aôut 1866 / exécutée selon mon coeur / à Amsterdam, sous la / direction d’ H.J.J. van Bree / F. Liszt”. (65) Om 2.00 uur in de middag verlieten Liszt en Cosima Amsterdam en reisden met de trein naar Den Haag, waar de componist verwacht werd bij Koningin Sophie (66); Hans von Bülow was al eerder naar München afgereisd. Na de audiëntie bezocht Liszt Prins Hendrik en zijn vrouw Amalia, die niet ver daarvandaan op Paleis Lange Voorhout vertoefden, thans het Eschermuseum. 30 april. Liszt en Cosima namen afscheid in Rotterdam. Via Antwerpen en Brussel, waar hij de nacht doorbracht, arriveerde Liszt op 1 mei in Parijs. Daar verbleef hij nog drie weken voordat hij naar Rome terugkeerde.
30 April. Liszt and Cosima said goodbye in Rotterdam. Via Antwerp and Brussels, where he spent the night, Liszt arrived in Paris on 1 May. There he stayed another three weeks before moving back to Rome.
Tot besluit een muzikaal polemiek. De Amsterdamse correspondent van Caecilia had naar aanleiding van Liszts Psalm XIII een buitengewoon negatieve recensie geschreven. Dit verslag heeft een ongekend heftige polemiek ontketend. De belangrijke componist Richard Hol (67) nam het voor Liszt en de zaak van de ‘moderne’ muziek op en schreef een lange analyse van de Graner Messe, gepubliceerd in Caecilia, 1866, pp. 125-129 (68). Dit weerwoord, waarin Hol Liszt karakteriseerde als een universeel genie, werd op scherpe toon nogmaals beantwoord door de anonieme verslaggever, die aan het eind van zijn reactie tot de conclusie komt, dat Liszts stijl zich überhaupt niet leent voor het schrijven van composities van religieus karakter. En met deze bewering werd de discussie door de redactie, die duidelijk aan de kant van hun correspon-
A musical dispute to conclude with. The Amsterdam correspondent of Caecilia had written a very negative review of Liszt’s Psalm XIII. This review unleashed a musical polemic. Richard Hol (67), a leading organ player, conductor and composer in the Netherlands, living in Utrecht, stepped into the breach for Liszt and the cause of the ‘modern’ music. He wrote a long analysis of the Graner Messe, published in Caecilia, 1866, pp. 125–129. (68) This reply, in which he characterized Liszt as a universal genius, was answered once more by the anonymous reporter in sharp tones, concluding that Liszt’s style was impossible to align with the demands of works of religious character. And with that statement the dispute was closed by the board of editors, who were clearly standing on the side of their correspondent. This caused a wave of indignant
the soloist in the Fourth Piano Concerto by Ludwig van Beethoven. After an aria from Wilhelm Tell by Rossini and a violin concerto by Paganini, Liszt’s Symphonic Poem Les Préludes was performed after the intermission, followed by the Spanische Rhapsodie for piano solo, then still in manuscript form. Another aria and some violin pieces followed, after which the concert was concluded with the Wedding March from Mendelssohn’s Midsummer Night’s Dream music. The compositions for orchestra were conducted by Wilhelm Stumpff, the nephew of Eduard Stumpff. The critic of the Algemeen Handelsblad of 29 April was positive about the compositions of Liszt and characterized Les Préludes as ‘an extremely difficult, but beautiful and effective work’. 28 April. Liszt was present at the last rehearsal of the Graner Messe in Felix Meritis, giving some directions as to how he wished to have certain tempi, et cetera. 29 April. Concerning the performance of the Graner Messe in the Moses and Aaron Church, hardly anything is to be found in newspapers and music journals. The few things we do know stem from a letter from Liszt to Carolyne dated Monday 30 April, in which he reports on the week in Amsterdam: “Yesterday, at half past ten, a very good performance of the Mass, conducted by Van Bree.” In addition, S. Bottenheim gives some details in the music journal Caecilia (see the Bibliography): the orchestra and choir were augmented for this occasion with several local musicians and Liszt himself played the harp part on the piano; after the performance Liszt wrote on the score of the grateful conductor: “Dimanche 29 Aôut 1866 / exécutée selon mon coeur / à Amsterdam, sous la / direction d’ H.J.J. van Bree / F. Liszt”. (65) At 2 p.m. Liszt and Cosima left Amsterdam and moved to The Hague, where the composer was expected in audience by Queen Sophie (66), the official wife of King Willem III, but living apart from him. After this royal visit Liszt went to Prince Hendrik and his wife Amalia, living in the Lange Voorhout Palace, now the Escher Museum.
15
dent stond, gesloten. Dit veroorzaakte een golf van verontwaardigde reacties, maar de redactie van Ceacilia weigerde de discussie voort te zetten. Naar alle waarschijnlijkheid was de anonieme correspondent Gustaaf Adolf Heinze, een Duitser van geboorte en muzikaal opgevoed in Leipzig, waar hij onder de invloed stond van Mendelssohn en Robert Schumann. Heinze woonde in Amsterdam, componeerde religieuze werken in behoudende stijl en was goed bevriend met Johannes Verhulst, een verklaard tegenstander van de ‘Neu-Deutsche Schule’ van Liszt en Wagner.
reactions, but the editors of Caecilia refused to continue the discussion. The anonymous critic was most probably Gustaaf Adolf Heinze, a German by birth and educated in Leipzig, where he came under the influence of Mendelssohn and Robert Schumann. Heinze lived in Amsterdam, composed religious works in a moderate style and was a friend of Johannes Verhulst, an avowed opponent of the ‘Neu-Deutsche Schule’ of Liszt and Wagner.
Franz Liszt op Paleis Het Loo (1875)
Franz Liszt at Paleis Het Loo (1875)
Korte inleiding. Hoewel niet in die mate als zijn vader, was Willem III (69) geïnteresseerd in zowel beeldende kunst als muziek. Hij speelde zelf piano en schijnt zelfs wat gecomponeerd te hebben (onder pseudoniem!). Nadat hij in 1849 tot koning was gekroond, werd Paleis Het Loo bij Apeldoorn zijn favoriete residentie. (70) Het theater in de oostvleugel van het paleis kreeg op zijn bevel een flinke opknapbeurt; van deze in 1911 afgebroken zaal, waarin toneelstukken en zelfs opera’s zijn opgevoerd, bestaat een foto van een aquarel van Bartholomeus J. van Hove, de enige afbeelding van dit prachtige theatertje. (71) In 1871 besloot Willem III een fonds op te richten, waarin hij jaarlijks f 20.000,- doneerde.Van dat kapitaal werden beurzen verstrekt aan getalenteerde jonge schilders en musici, waarmee ze hun studie in het buitenland konden financieren. De toelagen werden echter alleen gecontinueerd indien de kandidaten blijk hadden gegeven voldoende te zijn vooruitgegaan. Tot dat doel werden er jaarlijks audities georganiseerd. Deze werden op Paleis Het Loo gehouden en duurden circa 14 dagen. Het werk van jonge schilders werd tentoongesteld en beoordeeld door een internationale jury; de musici, hoofdzakelijk zangers, pianisten, violisten en cellisten, lieten zich horen in een aantal besloten concerten in het theater. Gedurende de audities woonden deze zogenaamde ‘pensionnaires’ in een mooie villa tegenover het paleis. (72)
Short introduction. Although not to the degree of his father, the Dutch king Willem III (69) was interested in both the visual arts and music. He played the piano and seems even to have composed a little (under pseudonym!). After he was crowned in 1849, Paleis Het Loo near Apeldoorn became his favourite residence. (70) The theatre in the east wing of the palace, demolished in 1911, in which in the past plays and even complete operas were performed, underwent redecoration. A photograph of an aquarelle made by Bartholomeus J. van Hove is the only picture left of this beautiful hall. (71) In 1871 Willem III decided to set up a fund, to which he annually donated f 20,000. From that capital talented young painters and musicians were provided with grants to study abroad. However, the scholarships were extended only when the candidates had demonstrated sufficient prowess. To that end annual auditions were organized. These were held each year in Paleis Het Loo and lasted around 14 days. The works of young painters were exhibited and judged by an international jury. The musicians, mainly singers, pianists, violinists and cellists, appeared in a sequence of private concerts in the theatre. During the auditions these so-called ‘pensionnaires’ lived in a beautiful villa opposite the palace. (72)
De correspondentie Liszt–Dumonceau. Graaf Dumonceau, adjudant en persoonlijke secretaris van Willem III, had de taak de leden van de internationale jury te benaderen. Zijn ten dele nog niet gepubliceerde correspondentie met beroemdheden als Saint-Saëns, Liszt, Massenet, Thomas en vele anderen wordt bewaard in het Koninklijk Huisarchief te Den Haag. Uit de eerste brief van Liszt, op 21 november 1874 geschreven op de Villa d’Este, kan geconcludeerd worden dat Dumonceau hem had uitgenodigd in mei 1875 in the jury plaats te nemen, een verzoek waaraan de componist gaarne gehoor gaf. In de tweede brief, gedateerd ‘22 March 1875, Budapest’ werd de aanvangsdatum ‘2 Mai’ bevestigd. (73) Van 23 tot 30 april 1875 in Hannover verblijvend, zette de grijze Abbé (74) op 1 mei koers naar Nederland. 2/3 mei 1875. Op Paleis Het Loo aangekomen, werd Liszt vriendelijk door Willem III verwelkomd, die hem ontving in zijn persoonlijke vertrekken. Waarschijnlijk was het op deze dag dat de later zo beroemde dirigent Willem Kes, in 1875 één
The correspondence Liszt–Dumonceau. Count Dumonceau, aide-de-champs and personal secretary of Willem III, had the task of contacting the members of the international jury. His partially unpublished correspondence with famous men like Saint-Saëns, Liszt, Massenet, Thomas and many others is to be found in the ‘Koninklijk Huisarchief ’ (Royal Family Archives) in The Hague. From the first letter of Liszt, written at de Villa d’Este on 21 November 1874, it can be concluded that Dumonceau had invited him to take a seat in the jury in May 1875, an invitation which the composer readily accepted. In the second letter, headed ‘22 March 1875, Budapest’ the date ‘2 Mai’ is confirmed. (73) After staying in Hannover from 23 until 30 April, on 1 May the grey Abbé (74) set course for the Netherlands. 2/3 May 1875. He was amiably welcomed by Willem III, who received him in his personal rooms. It was probably on this day that Willem Kes, in 1875 one of the ‘pensionnaires’, and later a famous conductor, was ordered to come immediately to
16
van de ‘pensionnaires’, bevolen werd onmiddellijk met zijn viool naar het paleis te komen. Hij werd verzocht één van zijn eigen composities mee te brengen, een Sonate voor viool en piano. Liszt nam ongevraagd achter de piano plaats, speelde de pianopartij, nog in manuscript, à vue en verfraaide deze waar hem dat wenselijk toescheen. “Zijne Majesteit was opgetogen en wenschte mij warm geluk”, herinnerde Kes zich de scène vele jaren later in een interview, dat op 21 juni 1921 in Het Vaderland gepubliceerd werd. “(Maar) ik was beschaamd en voelde me klein, daar ik het den koning niet kon uitleggen, waarom ik zoo vol bewondering en dank Liszt aankeek, die maar glimlachte en tegen me zei: ‘Studeer hard, jonge man, studeer hard’.” De volgende dag werd Liszt benoemd tot ‘Commandeur der orde van de Eikenkroon’, een lagere decoratie, bestaande uit een lint waaraan een achthoekig zilveren kruis hing.
the palace and bring his violin. He was asked to play one of his own compositions, a Sonata for Violin and Piano. Spontaneously, Liszt seated himself at the piano, sight-read the score, still in manuscript, and embellished the piano part. “His Majesty was enraptured”, Willem Kes remembered the scene in an interview published on 21 June 1923, “but I felt ashamed that I could not explain to the King why I was looking at Liszt so full of gratitude; Liszt kept smiling and said to me: ‘Work hard, young man, work hard’.” The next day Liszt was appointed ‘Commandeur der orde van de Eikenkroon’, a lower decoration, consisting of a band to which an octagonal silver cross was attached.
De audities. Toen de andere twee leden van de jury, de componist Ambroise Thomas en de beroemde violist Henryk Wieniawski, waren gearriveerd, konden de audities beginnen. Deze werden iedere avond gehouden (behalve op zondag) tussen 7.00 en 10.00 uur. Het programma opende altijd met een ouverture, gevolgd door een aria uit dezelfde opera. Het tweede gedeelte was gewijd aan instrumentale muziek (zowel solostukken als ensemblemuziek), om te eindigen met een andere operaouverture en enkele scènes uit dat werk. (75) De orkestgedeelten werden uitgevoerd door een dubbelkwartet en piano, samengesteld uit de kandidaten. Gedurende de dag was er voor de juryleden ruimschoots gelegenheid een wandelingetje te maken in het prachtige park achter het paleis en natuurlijk goed te lunchen en te dineren; de maaltijden werden om 12.00 en 18.00 uur precies opgediend en gezamenlijk gebruikt in aanwezigheid van de koning. Twee afbeeldingen van Charles Rochussen, lid van de schildersjury en een persoonlijke vriend van Willem III, tonen ons Franz Liszt. In de eerste is hij in gesprek met de ‘pensionnaires’ in het theater (76); op de andere bevindt hij zich in gezelschap van de koning en andere juryleden in de landschapstuin, bij de ‘Rozenberg’. (77) 6 mei. Op donderdag 6 mei gaven Liszt en Wieniawski een concert in het ‘Théâtre du Château Royal du Loo’. Het was een privé-concert, uitsluitend voor de koning en zijn gasten, de leden van beide jury’s en de studenten. Er is geen gedrukt programma. Toch weten we wat er die avond gespeeld werd, want de hofarchitect Eberson heeft het programma op een vel papier geschreven, dat in het Koninklijk Huisarchief bewaard wordt. (78) Het concert opende met de laatste twee delen van de Kreutzer-sonata van Beethoven. Liszt vervolgde met het eerste gedeelte van zijn Réminiscences de Lucia di Lammermoor (‘Andante final’). Na twee composities van Wieniawski speelde hij een Hongaarse Rapsodie en één zijner ‘Soirées de Vienne’, naar alle waarschijnlijkheid nr. 6. Het laatste onderdeel van het programma was een verzoeknummer van Willem III, een ‘Duo sur Wilhelm Tell’, gecomponeerd door de violist Bériot en de pianist Osborne, van wie de koning in zijn jeugd pianoles had gehad. Beide virtuozen glimlachten toen zij de partituur zagen, die duidelijk voor amateurs geschreven was, en al spelend versierden ze de muziek op briljante wijze,
The auditions. When the other two members of the jury, the composer Ambroise Thomas and the famous violinist Henryk Wieniawski, had arrived, the auditions could begin. These auditions were held each day (except on Sunday) between 7.00 and 10.00 p.m. The programmes always opened with an overture, followed by an aria from the same opera. The second section was devoted to instrumental music (solo pieces as well as ensemble music), to conclude with another opera overture and some scenes from the same work. (75) The orchestral works were played by a double quartet and piano, formed by the candidates. During the day there was plenty of time to stroll around in the beautiful garden behind the palace and to enjoy lunch and dinner, served at 12 noon and at 6 p.m. precisely. The meals were taken in the presence of the king. Two pictures of Charles Rochussen, member of the jury of painters and a personal friend of the king, show Liszt. In the first he is talking with the ‘pensionnaires’ in the theatre (76); in the other he is in the company of the king and other members of the jury in the landscape-style garden, near the ‘Rozenberg’ (‘Rose Hill’). (77) 6 May. On Thursday 6 May Liszt and Wieniawski gave a concert in the ‘Theatre of the Royal Palace Het Loo’. It was a private concert, only for invitees of the king, members of the jury and the students. There is no printed programme. Even so, it is known which pieces were played that evening, for the court architect Eberson wrote the programme on a piece of paper, left in the Royal Family Archives. (78) The concert opened with the last two parts of the so-called Kreutzer Sonata by Beethoven. Liszt continued with the first part of his Réminiscences de Lucia di Lammermoor (‘Andante final’). After two compositions by Wieniawski, he played one of his Hungarian Rhapsodies and one of his Soirées de Vienne, probably No. 6. The last piece on the programme was a request from Willem III: a ‘Duo sur Wilhelm Tell’ composed by the violinist Bériot and the pianist Osborne, from whom the king had had piano lessons when he was a boy. Both virtuosi smiled when they saw the score, written for amateurs, and improvised on it in a most brilliant way, adding cadenzas, embellishments, octaves, thirds and sixths, flageolets and pizzicatos. The king was so
17
impressed that immediately the next day he asked two of his ‘pensionnaires’ to play the piece once more ...to his great disappointment..! (loosely after Willem Kes’ interview; see the bibliography). The grand piano on which Liszt played has been preserved and is to be found in one of the rooms in the east wing of the palace (not accessible to the public). (79)
hele cadensen, octaven, tertsen, sexten, flageoletten en pizzicato’s toevoegende. De koning was zo onder de indruk, dat hij direct de volgende dag twee van de ‘pensionnaires’ verzocht het stuk nogmaals te spelen... tot zijn grote teleurstelling..! (vrij naar Willen Kes’ interview; zie de bibliografie). De vleugel waarop Liszt gespeeld heeft is bewaard gebleven en staat in de niet voor publiek toegankelijke oostvleugel van het paleis. (79) 11 mei. Hoewel de audities voortduurden tot 14 mei, vertrok Liszt op de 11de naar Weimar, waar de voorbereidingen tot een uitvoering van de opera Tristan und Isolde van Wagner in volle gang waren. Bij zijn afscheid kreeg hij van Willem III een kostbaar ‘schrijfnécessaire’.
11 May. Although the auditions continued until 14 May, Liszt left on the 11th for Weimar, where the preparations for a performance of the opera Tristan und Isolde by Wagner were in full progress. At his parting, Willem III presented him with a costly writing set.
Liszts tweede verblijf op Het Loo (1876)
Liszt’s second stay at Het Loo (1876)
Voorafgaande correspondentie met Graaf Dumonceau. Op 1 november 1875 schreef Liszt een brief aan Graaf Dumonceau, waarin hij de uitnodiging van Willem III om in mei 1876 opnieuw lid van de jury te zijn accepteerde. Op 30 november schreef Liszt Dumonceau nogmaals, deze keer om hem te danken voor een krat bier – Liszt spreekt over ‘La brune Princesse’ –, die de koning per ongeluk naar Weimar had opgezonden. In het voorjaar hoopte hij haar ‘versterkende krachten’ te genieten! In een derde brief van december 1875, gericht tot de koning persoonlijk, wees Liszt het verzoek voorzitter van de jury te worden hoffelijk af en stelde daarvoor in de plaats Ambroise Thomas voor.
Introductory correspondence with Count Dumonceau. On 1 November 1875 Liszt wrote a letter to Count Dumonceau, in which he accepted the invitation of Willem III to be a member of the jury again in May 1876. On 30 November Liszt wrote to Dumonceau again, thanking him for a crate of beer – Liszt speaks of ‘La brune Princesse’ – the king had sent by accident to Weimar. In the springtime he hoped to enjoy its ‘fortifying virtues’ once more! In a third letter from December 1875, directed to the king personally, Liszt courteously declines the request to be the chairman of the jury and proposes Ambroise Thomas instead.
8/14 mei 1876. Op 8 mei vroeg Liszt vanuit Hannover per telegram aan Graaf Dumonceau, of de eerste dag van de audities nog steeds op 15 mei stond vastgesteld. Het antwoord is niet bekend, maar was zeker bevestigend. Want kort voor zijn vertrek naar Paleis Het Loo ontving Liszt opnieuw een telegram van Dumonceau met de mededeling dat er sinds kort een nieuwe spoorlijn tussen Zutphen en Apeldoorn was geopend – dit was inderdaad het geval op 13 mei 1876! –, waarna een tabel met vertrektijden volgde. (80)
8/14 May 1876. On 8 May Liszt asked Count Dumonceau by telegram whether the first day of the auditions remained fixed on 15 May. The answer is not known, but was surely positive. Shortly before his departure Liszt again received a telegram from Dumonceau with the notice that the railway connection between Zutphen and Apeldoorn had been brought into use – this was indeed the case on 13 May! – after which a schedule of departure times followed. (80)
De jury. Naast Liszt zelf (81) hadden de volgende personen in de jury zitting: - Auguste Gevaert, Belgisch musicoloog en componist; hij was de directeur van het Conservatoire Royal de Bruxelles. - Henry Vieuxtemps, beroemd violist van Belgische origine. Vanaf 1871 doceerde hij aan het Conservatoire Royal de Bruxelles. Vieuxtemps schreef onder meer 7 vioolconcerten en 2 celloconcerten; het tweede, opus 50, werd op Paleis Het Loo onder zijn directie ten doop gehouden (zie hieronder). - De Nederlandse cellist Alexandre Batta was ook een beroemdheid in die dagen; Liszt had veertig jaar eerder met hem samengespeeld, in de lente van 1837 in Parijs. - Eduard de Hartog ontving zijn muzikale opleiding in Parijs en Brussel, maar was Nederlander van geboorte en keerde na zijn studietijd terug naar Den Haag, waar hij als componist en muziekcriticus werkzaam was. - Ambroise Thomas, de directeur van het Conservatoire de
The jury. In addition to Liszt himself (81) the following persons had a seat on the jury: - Auguste Gevaert, Belgian musicologist and composer. He was the director of the Royal Conservatory of Brussels. - Henry Vieuxtemps, a well-known violinist of Belgian origin. From 1871 on he taught at the Royal Conservatory of Brussels.Vieuxtemps wrote, among other things, seven violin concertos and two cello concertos; the second of these, opus 50, was premièred at Paleis Het Loo under his baton (see below). - The Dutch cellist Alexandre Batta was also very famous in those days. Liszt had played together with him 40 years earlier, in the spring of 1837 in Paris. - Eduard de Hartog had received his musical education in Paris and Brussels, but was Dutch by birth and returned later on to The Hague, where he worked as composer and music critic. - Ambroise Thomas, the director of the Conservatoire de Paris, was a prolific composer of comic operas, ballets and
18
Paris, was een productieve componist van o.a. komische opera’s, balletten en cantates. Zoals we weten uit een brief van Liszt aan Carolyne von Sayn-Wittgenstein, gedateerd 20 mei 1876, was hij op die dag nog niet aanwezig. - Hetzelfde geldt voor Ernest Reyer. Ook hij was een componist van luchtige opera’s en balletmuziek, ook hij was woonachtig in Parijs. Reyer heeft een verslag van zijn verblijf op Paleis Het Loo geschreven, dat gepubliceerd is in het Journal des Débats en nadien, in het Nederlands vertaald, in het Algemeen Handelsblad van 20 augustus 1876. Hieruit blijkt, dat hij kort na genoemde datum samen met Thomas gearriveerd moet zijn. - Noemen we tot besluit Victor Massé. Massé had de Prix de Rome gewonnen en was in zijn dagen bekend als componist van komische opera’s en salonmuziek. Hij was compositieleraar aan het Conservatoire van Parijs. In totaal een indrukwekkende jury, die – opmerkelijk genoeg – uitsluitend bestond uit Franse en Belgisch/Nederlandse musici. Dit had alles te doen met het feit, dat de koning in zijn smaak sterk Frans georiënteerd was en absoluut niet van Duitse muziek hield.
cantatas. As we know from a letter from Liszt to Carolyne von Sayn-Wittgenstein dated 20 May, on that day he had still not arrived. - The same is true for Ernest Reyer, composer of light operas and ballets, living in Paris. He wrote a report of his stay at the palace, published in the Journal des Débats and later, translated into Dutch, in the Algemeen Handelsblad of 20 August 1876. So, he certainly arrived with Thomas shortly after the aforementioned date. - Victor Massé, finally, had won the Prix de Rome and was famous in those days as composer of comic operas and sentimental songs. He was a teacher of composition at the Conservatoire de Paris. This was an impressive ensemble, remarkably enough consisting of French and Belgian/Dutch musicians only. This had everything to do with the taste of the French-oriented king, who did not like German music.
De ‘pensionnaires’. Omdat bijna alle programma’s van de audities bewaard zijn gebleven in het Koninklijk Huisarchief, hebben we een tamelijk compleet overzicht van de kandidaten. In 1876 waren dat vijf zangeressen: Anna Born, Marie van Erps-Reerink, Estelle de la Mar, Elisabeth Monis en Catherine Timmers. Zoals het programma van de auditie op vrijdag 19 mei aantoont (82) zong de laatste niet alleen aria’s uit veeleisende opera’s als de Traviata van Verdi, maar trad ook op in scènes uit toneelstukken. Inderdaad, de zangstudenten werden breed geschoold in zowel lyriek als dramatische kunst en moesten zich op beide fronten bewijzen. De pianostudenten waren vertegenwoordigd door Marie Bouwmeester, Louis Coenen, Johanna en Margaretha Kühne en Jeanne Verhulst; de laatste was de dochter van de bekende Nederlandse componist en dirigent Johannes Verhulst (zie onder ‘1854’). Zowel zij als de gezusters Kühne waren leerlingen van de Belgische pianist-componist Auguste Dupont en studeerden verder bij de bekende pedagoog Antoine Marmontel in Parijs. Louis Coenen, de zoon van Frans Coenen (zie ‘1854’) die ook in 1875 al auditie had gedaan, vond Franz Liszt in 1876 kennelijk dermate vooruitgegaan, dat hij hem uitgenodigd heeft zijn meesterklassen in Weimar en Boedapest te volgen, wat inderdaad gebeurd is. Aan dit lijstje moet nog de 14-jarige Sara Benedicts toegevoegd worden, de moeder van de componiste Henriëtte Bosmans en de leraar van, onder vele anderen, de bekende Nederlandse pianist-dirigent-pedagoog Jaap Spaanderman. Er waren in 1876 drie violisten: Leon Cats, de eerder genoemde Willem Kes en J Schnitzler. Willem Kes zou vooral als dirigent naam krijgen; hij was de eerste dirigent van het wereldberoemde Concertgebouw Orkest. Tot slot noemen we nog vier cellisten: Anton Bouman, F. en G. Giese en Joseph Hollman. Anton Bouman, al in 1875 van de partij, zou solo-cellist van de Berliner Philharmoniker worden en later benoemd worden tot leraar aan het Koninklijk Conservatorium te Den Haag. J.C.H. Hollmann groeide uit
The ‘pensionnaires’ – the programmes. Because almost all the programmes of the auditions are preserved in the Royal Family Archives, we have a fairly complete overview of the candidates. In 1876 there were five singers, all female: Anna Born, Marie van Erps-Reerink, Estelle de la Mar, Elisabeth Monis and Catherine Timmers. As the programme of Friday 19 May shows (82), the latter not only sang arias from demanding operas like La Traviata by Verdi, but also appeared in scenes from stage plays. Indeed, the students were educated both in the art of singing (lyrics) and acting (dramas) and had to prove their competence on both fronts. The piano students were represented by: Marie Bouwmeester, Louis Coenen, Johanna and Margaretha Kühne and Jeanne Verhulst. The latter was the daughter of the well-known Dutch composer and conductor Johannes Verhulst (see ‘1854’). She, as well as the sisters Kühne, were students of the Belgian pianist and composer Auguste Dupont and had continued their study with Antoine Marmontel in Paris. Louis Coenen, the son of Frans Coenen (see ‘1854’), also present in Paleis Het Loo at the 1875 auditions, evidently had improved to such a degree that Franz Liszt invited him to attend his masterclasses in Weimar and Budapest, which indeed happened. To this list must be added the 14-year-old Sara Benedicts, the future mother of the composer Henriëtte Bosmans and teacher of, among others, the famous Dutch pianist-conductor-pedagogue Jaap Spaanderman. There were in 1876 three violin players: Leon Cats, the aforementioned Willem Kes and J. Schnitzler. Willem Kes became known mainly as a conductor; he was the first principal conductor of the world-famous Concertgebouw Orchestra. Finally, four cello players must be mentioned: Anton Bouman, F. and G. Giese and Joseph Hollmann. Anton Bouman, who had been present in 1875, became solo cellist of the Berliner Philharmoniker and was later on appointed teacher at the Royal Conservatory in The Hague. J.C.H. Hollmann was
19
tot een cellist van wereldfaam; hij was het die gedurende de audities het genoemde Tweede Celloconcert van Vieuxtemps ten doop hield.
blooming into a soloist of world fame; during the auditions he played the aforementioned Second Cello Concerto by Vieuxtemps.
Over Willem III en de Malibran-medaille. In de jaren zeventig van de 19de eeuw betoonde Willem III zich een echte mecenas. In 1874 bijvoorbeeld gaf hij de hofarchitect Eberson de opdracht naast het theater een ‘kunstkamer’ (expositieruimte) te ontwerpen, die tevens als foyer dienst zou kunnen doen. Dit vertrek is afgebeeld op een gravure, die afgedrukt is in het Franse blad L’Illustration. (83) Hierop ziet men Willem III, die trots wijst op een plaquette van de bekende zangeres Malibran van wie de koning in zijn jeugd zangles had gehad. Van deze plaquette had Willem III bevolen een gouden medaille te slaan, die aan de beste zangeres van de audities in 1876 uitgeloofd zou worden. Het was Catharine Timmers die deze eer te beurt viel. Een exemplaar in brons werd later aan Liszt en de andere leden van de jury toegezonden. (84) De stimulerende rol van de koning waar het kunstzaken betrof, was duidelijk en werd door leden van de jury hogelijk geprezen. Niettemin wekte zijn gedrag bij enkelen onder hen wrevel. De autocratische koning was bij de audities nadrukkelijk ‘present’ en had bij de beoordeling een flinke vinger in de pap. Goed uitziende meisjes kregen altijd de hoogste cijfers van hem, terwijl getalenteerde jongens soms van de audities werden weggestuurd als ze te kennen gaven Duitse muziek boven de Franse te stellen! Het was met name Gevaert, die zich daaraan ergerde en de moed had de koning hierover aan te spreken. Uit de ongepubliceerde Mémoires van Graaf Dumonceau, bewaard in het Koninklijk Huisarchief, weten we dat de koning hier erg kwaad over was en zich tijdens het diner tegenover Liszt beklaagde, dat Gevaert zich onwellevend tegenover hem gedragen had. Liszt moet hem toen zijn bijgevallen, tot de verontwaardiging van Dumonceau, die daarbij aanwezig was en gezegd moet hebben: “Mijnheer Liszt, ik ben zeer verbaasd over uw wijze van handelen, want het is bijna op uw aanwijzing dat Mijnheer Gevaert besloot te zeggen hetgeen de Koning hem verwijt” Algehele consternatie! De koning zei: “Maar Dumonceau, wat bent u daar nerveus”, waarop iedereen schielijk van tafel opstond… 25 mei. Hoewel de audities nog niet ten einde waren – deze duurden voort tot 30 mei –, besloot Liszt op 25 mei naar Weimar terug te keren. Op deze dag, Hemelvaartsdag, ging hij ’s ochtends eerst in Apeldoorn naar de kerk (85), nam vervolgens afscheid van de koning, zijn collega’s en de studenten, en keerde terug naar Weimar. Daar kwam hij de volgende dag aan, maar reisde direct op 27 mei door naar het nabijgelegen Altenburg, waar de jaarvergadering van de ‘Tonkünstler-Versammlung’ plaats vond.
Concerning Willem III and the Malibran medal. In the 1870s Willem III turned out to be a real Maecenas. In 1874, for instance, he ordered Eberson to build an ‘art room’ (exhibition hall) next to the theatre, which also could be used as a foyer. This hall is depicted in an engraving printed in the French paper L’Illustration of 17 March 1877 (83), in which Willem III proudly indicates a plaque of the singer Malibran, from whom the king had enjoyed some lessons when he was young. From this tablet Willem III had ordered a golden medal to be made for the best singer from the 1876 auditions. It was Catharine Timmers who won this distinguished decoration. A copy in bronze was presented later on to Liszt and other members of the jury. (84) The king’s stimulating role was apparent and was praised by the members of the jury. Nevertheless, his behaviour caused irritation amongst some of them. The autocratic king was obtrusively present during the auditions and misappropriated the right to vote. Good-looking girls always got his highest markings, while talented boys were sometimes dismissed from the auditions, only because they preferred German music above the French! It was especially Gevaert who was annoyed by this and argued openly with the king. From the unpublished Mémoires of Count Dumonceau, kept in the Royal Family Archives, we know that the king was very angry about this and, during dinner, complained to Liszt that Gevaert had behaved ‘rudely’ to him. Liszt agreed with the king, to the indignation of Dumonceau who was present and must have said: “Mr. Liszt, I am very surprised about your attitude, because it was almost at your suggestion that Mr. Gevaert decided to say those things for which the king now reproaches him.” General consternation! The king said, “But Mr. Dumonceau, how edgy you are”, whereupon everybody left the table hastily...
Ter afronding – de laatste brieven. Voor het jaar 1877 had Koning Willem III het plan opgevat een Liszt-medaille uit te reiken aan de beste pianist onder de pensionaires. De medailleur J. Elion uit Amsterdam had de opdracht daartoe reeds ontvangen. Deze verzocht Liszt vervolgens om enkele portretten. Liszt antwoordde de Amsterdamse goudsmid op 20 augustus 1876 en zond hem een medaille uit 1840, gemaakt
25 May. Although the auditions were not yet finished – they lasted until 30 May – Liszt decided to go back to Weimar on 25 May. On this day, Ascension, he went to church in Apeldoorn (85), said goodbye to the king, his colleagues and the students and turned homeward. He arrived the next day in Weimar, only to travel on 27 May to the nearby city Altenburg, where on that day the annual meeting of the ‘TonkunstlerVersammlung’ took place.
In conclusion - the last letters. For the auditions of 1877 King Willem III had in mind to put a Liszt medal at the disposal of the best piano player. The medallist J. Elion in Amsterdam had already received the order to design one. Thereupon the Amsterdam goldsmith had asked Liszt for some portraits. Liszt answered on 20 August, sending him his 1840 medal by Alexandre Bovy, the one by Rietschel (36) and a
20
door Alexandre Bovy, die van Rietschel (36) en de afbeelding van een meer recent portret van Wilhelm von Kaulbach uit 1857. Vijf dagen later, op 25 augustus, schreef Liszt Graaf Dumonceau en dankte hem voor het toezenden van de Malibran-medaille, die de koning hem had doen toekomen. (86) Op 29 augustus ontving Liszt opnieuw een schrijven van Dumoncau, waarin deze hem uitnodigde een muziekfeest in Amsterdam bij te wonen; een kamer in het Koninklijk Paleis op de Dam was al voor hem gereserveerd! Liszt antwoordde op 5 september; tot zijn spijt was het hem niet mogelijk dat festival bij te wonen. Ook deze drie brieven bevinden zich in het Koninklijk Huisarchief. In december 1876 bereikte Liszt de officiële uitnodiging voor de audities in 1877, die deze keer in het najaar gepland stonden. Liszt reageerde op 20 december in positieve zin; de exacte data hoopte hij volgend jaar in Weimar te vernemen. In verband met het uitreiken van de Liszt-medaille beval hij als juryleden drie grote pianisten aan: Hans von Bülow, Anton Rubinstein en Camille Saint-Saëns. In verband met de dood van Koningin Sophie en de vele beslommeringen die het zoeken naar een nieuwe echtgenote met zich mee brachten – in januari 1879 zou de grijze vorst de 20-jarige (!) Emma van WaldeckPyrmont huwen, die hem de fel begeerde troonopvolger zou schenken, de toekomstige Koningin Wilhelmina – werden deze audities echter afgelast; de Liszt-medaille is nooit geslagen. Aan het slot van deze laatste brief van Liszt aan Dumonceau schreef de componist, dat hij erg tevreden was over de vorderingen van zijn leerling Louis Coenen, die erg zijn best deed en “rijpt op een wijze die de hoogste goedkeuring van Zijne Majesteit verdient”. Inderdaad, Louis Coenen werd in 1878 benoemd tot hofpianist, ontwikkelde zich tot een pianist van internationale uitstraling en zou later als leraar aan het Amsterdams Conservatorium Liszts gedachten over pianospel en muziek in ons land als geen ander verbreiden. (87)
picture of the more recent portrait by Wilhelm von Kaulbach from 1857. Five days later Liszt wrote to Count Dumonceau and expressed his gratitude for the Malibran medal the king had sent him. (86) On 29 August 1876 Liszt received another missive from Dumonceau, in which he was invited to attend a musical feast in Amsterdam. A room in the Royal Palace on the Dam had been reserved for him! Liszt answered on 5 September, saying that to his regret he could not attend the festival. These three letters are also to be found in the Royal Family Archives. In December 1876 the official invitations for the auditions in 1877 were forwarded; these were planned for the autumn of 1877. Liszt reacted positively on 20 December, saying that he would like to receive the exact dates in Weimar in the year to come. In relation to the awarding of the Liszt medal, he recommended three great pianists as members of the jury: Hans von Bülow, Anton Rubinstein and Camille Saint-Saëns. However, due to the death of Queen Sophie and the many entanglements concerning the search for a new wife – in January 1879 the old, grey king would marry the 20-year-old (!) Emma van Waldeck-Pyrmont, who bore him the passionately desired heiress to the throne, the future Queen Wilhelmina – the auditions were cancelled. The Liszt medal was never minted. In the last lines of this last letter from Liszt to Dumonceau the composer writes that he is most content with the progress of his student Louis Coenen, who works very well and deserves the king’s highest praise. Indeed, Louis Coenen became court pianist in 1878, developed into a pianist of international allure and helped to spread, as a teacher at the Amsterdam Conservatory, Liszt’s influence in the Netherlands as no other. (87)
21
Catalogus van de tentoonstelling 1. Anoniem portret van Franz Liszt, zoals afgebeeld in: Johann Wilhelm Christern, Franz Liszt Nach seinen Leben und Wirken aus authentischen Berichten dargestellt, Hamburg und Leipzig, Schuberth, 1841. Nederlands Muziek Instituut, Den Haag. In oktober 1840 publiceerde Johann Wilhelm Christern (1809-1877) onder de titel Franz Liszt, ein Romantiker een biografische schets van Liszt in de Hamburger Blätter für Musik. Het jaar daaropvolgend werd de publicatie aan de uitgeverij Schuberth aangeboden, die het geheel in boekvorm deed verschijnen. In dit boekje werd een afbeelding van de kop van Liszt opgenomen, die veel weg heeft van de pasteltekening Liszt in einem Berliner Konzertsaal van Seckert; is deze tekening misschien van hem?
2. Kort bericht uit het Algemeen Handelsblad van 5 augustus 1841. Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. De tekst luidt: “Amsterdam, Dingsdag 3 Augustus. Gisteren arriveerde alhier de beroemdste aller levende pianoforte-virtuozen, de Heer Liszt, komende met de stoomboot over Hamburg, alwaar hij kort geleden luisterrijke concerten gegeven had, zoo als mede te Koppenhagen, enz., ten getalle van zeven in tien dagen tijds. De Heer Liszt is gisteren weder van hier naar de badplaatsen aan den Rijnoever vertrokken, met de belofte, om tegen het midden der aanstaande maand October te Amsterdam terug te keeren, en zich mede aldaar te doen hooren.”
3. Frontispice van Berlin wie es ist und... trinkt door A. Brennglas, naar een tekening van Th. Hosemann. Privé-collectie Christo Lelie, Delft. Van 27 december 1841 tot 2 maart 1842 gaf Liszt 17 openbare concerten in Berlijn, iedere keer met een ander programma. De meeste concerten vonden plaats in de Berliner Singakademie, soms ook in de Aula van de Universiteit of in het ‘Könliches Opernhaus’. De triomfen, die Liszt in de Duitse hoofdstad vierde, worden wel gezien als het hoogtepunt van zijn virtuozenjaren (1840-1847) en ontketenden een ware ‘Listomania’ om met Heinrich Heine te spreken. In dagbladen verschenen karikaturen en in etalages lagen blaadjes over de grote pianist te hoop.
(1)
4. Giovanni Rubini op het hoogtepunt van zijn roem. Lithografie van Joseph Kriehuber (1828). Giovanni Battista Rubini (1794-1854), wel de nachtegaal van Europa genoemd, was in de jaren twintig en dertig van de 19de eeuw de ongekroonde koning der tenoren. Hij zong vaak door componisten als Donizetti en Bellini speciaal voor hem geschreven rollen in de grote operahuizen van Italië, maar werd ook in Parijs en Londen op handen gedragen. In de winter van 1842-1843 was Rubini 48 jaar oud en als zanger al enigszins op zijn retour.
(4)
22
Exhibition Catalogue 2. Short report in the Algemeen Handelsblad of 5 August 1841. Koninklijke Bibliotheek (‘Royal Library’), The Hague. The text can be freely translated as: “Amsterdam, Tuesday 3 August. Mr Liszt, the most famous of all living piano virtuosos, arrived here yesterday, travelling by steamer from Hamburg, where he had recently given magnificent concerts, just as in Copenhagen and so forth: seven in ten days’ time. Mr Liszt left again yesterday for the spas on the shores of the Rhine, promising to return to Amsterdam this coming October, and to include performances there as part of his stay.”
3. Frontispiece of Berlin wie es ist und... trinkt by A. Brennglas, after a drawing by Th. Hosemann. Private collection of Christo Lelie, Delft. (2) Between 27 December 1841 and 2 March 1842 Liszt gave 17 public concerts in Berlin, each with a different programme. Most of the concerts were held in the Berliner Singakademie, some in the aula of the university or in the Könliches Opernhaus (‘Royal Opera House’). The triumphs achieved by Liszt in the German capital are seen as the summit of his years as a virtuoso (1840–1847) and produced a veritable ‘Lisztomania’ in the words of Heinrich Heine. Caricatures appeared in the daily newspapers and various publications about the great pianist lay in shop windows.
1. Anonymous portrait of Liszt as presented in: Johann Wilhelm Christern, Franz Liszt Nach seinen Leben und Wirken aus authentischen Berichten dargestellt, Schuberth, Hamburg und Leipzig, 1841. Nederlands Muziek Instituut (‘Dutch Institute of Music’), The Hague.
4. Giovanni Rubini at the peak of his fame. Lithograph by Joseph Kriehuber (1828).
In October 1840 Johann Wilhelm Christern (1809–1877) published in the Hamburger Blätter für Musik a biographical sketch of Liszt entitled Franz Liszt, ein Romantiker. The following year this publication was submitted to the publisher Schuberth, who published the complete work in book form. In this booklet was included a portrait of Liszt (head only) that bears striking similarities to the pastel drawing Liszt in einem Berliner Konzertsaal by Seckert. Is the illustration perhaps his?
Giovanni Battista Rubini (1794–1854), sometimes called ‘the nightingale of Europe’, was the uncrowned king of tenors in the 1820s and 1830s. In the great Italian opera houses he often sang roles specially written for him by composers such as Donizetti and Bellini, but he was also lauded in Paris and London. In the winter of 1842–1843 Rubini, then 48 years old, was beginning to wane.
(3)
23
5. Vermelding van Liszt en Rubini in de rubriek ‘Aangekomen vreemdelingen’ in de Nijmeegsche Vreemdenlijst of Weekblaadje van 26 november 1842. Regionaal Archief Nijmegen, Nijmegen. “In den Rotterdamschen Wagen: J Listz (sic!), kunstenaar v. Weenen. – Rubini en gevolg, id.” Deze korte vermelding toont aan, dat Liszt en Rubini in Nijmegen overnacht hebben. Aangezien de ‘Vreemdenlijst’ op de zaterdag werd uitgegeven, informatie geeft over de daaraan voorafgaande week (in dit geval van vrijdag 18 tot vrijdag 25 november) en Liszt en Rubini als eersten op de lijst van binnengekomen vreemdelingen vermeld staan, kan hieruit worden afgeleid, dat zij aan het begin van die periode hun intrek in hotel In de Rotterdamschen Wagen genomen hebben (d.w.z. in de nacht van 18/19 november).
6. De Gasthuistoren te Zaltbommel. Een Ansichtkaart uit 1911. Collectie Streekarchief Bommelerwaard, Zaltbommel. (5) Toen Liszt over de Waal varend Zaltbommel naderde, kwamen hem de heldere klanken van de 35 klokken van het fraaie Hemony-carillon in de Gasthuistoren tegemoet waaien. De Gasthuistoren is een vrijstaande klokkentoren uit de 15de eeuw, die in 1530 verhoogd werd met de kenmerkende spits.
7. Anonieme foto van de organist en beiaardier Carolus Leenhoff met hond. Collectie Museum Stadskasteel, Zaltbommel. Carolus Leenhoff (1807-1878) moet in het midden van de 19de eeuw een tamelijk bekende musicus zijn geweest, want dezelfde foto als hier getoond vindt men ook in het Album Amicorum van Jacques Hartog, leraar muziekgeschiedenis aan het Conservatorium van de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst te Amsterdam. Dit fraaie gedenkboek, dat bewaard wordt in de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam, bevat een groot aantal foto’s, visitekaartjes, brieven en zelfs waterverfschilderingen van bekende kunstenaars als Röntgen, Reger, Wieniawski, Mesdag en vele anderen.
8. Cover van het boekje Impromptu van Dr. A. van Anrooy, uitgegeven bij L.J.C. Boucher, Den Haag, 1947 (4de druk). Privé-collectie Christo Lelie. Dr. Anton van Anrooy (1895-1946) was huisarts, later bedrijfsarts bij NV Philips Gloeilampenfabriek te Eindhoven. De eveneens in Zaltbommel geboren en getogen componist Peter van Anrooy, de schepper van de Piet Hein Rhapsodie, was een achterneef van hem.
(6)
9/10. Derde (recto) en vierde (verso) bladzijde van de brief van Liszt aan Fétis. Goethe- und Schiller-Archiv, Weimar. François-Joseph Fétis (1784-1871), Belgisch musicoloog en componist, bekleedde tot 1833 een vooraanstaande positie in het Parijse muziekleven. Naar Brussel teruggekeerd, werd hij daar directeur van het conservatorium en schreef een muziekencyclopedie in acht delen, de Biographie universelle des musiciens et bibliographie général de la musique. De relatie Liszt-Fétis is tamelijk problematisch, daar de Belgische musicoloog sterk traditioneel was ingesteld, terwijl Liszt heel zijn leven lang juist nieuwe wegen zocht; anderzijds erkenden ze elkanders grootheid. De brief in kwestie bestaat uit een in de breedte dubbelgevouwen vel papier, zodat een ‘boekje’ van vier bladzijden ontstond. De voorzijde en de beide binnenzijden zijn beschreven; de achterzijde werd gebruikt om er het adres op te noteren, waarna het geheel werd dichtgevouwen en met rode was verzegeld werd. Getoond worden de derde bladzijde van de brief (recto) met als onderschrift: ‘Bateau à vapeur de Cologne
(8)
(7)
24
5. Mention of Liszt and Rubini in the ‘Strangers Arriving’ column of the Nijmeegsche Vreemdenlijst of Weekblaadje of 26 November 1842. Regionaal Archief Nijmegen (‘Regional Archives Nijmegen’), Nijmegen. “In den Rotterdamschen Wagen: J Listz (sic!), kunstenaar v. Weenen. – Rubini en gevolg, id.” (“In the Rotterdamschen Wagen: J. Listz, artist from Vienna. – Rubini and retinue, idem.”) This short report shows that Liszt and Rubini stayed overnight in Nijmegen. In view of the facts that the ‘Strangers list’ was published each Saturday, recording information from the previous week, and that Liszt and Rubini appear at the top of the list of visitors arriving, it may be deduced that they moved into the hotel In de Rotterdamschen Wagen at the beginning of that period (i.e. in the night of 18/19 November).
6. The Gasthuistoren at Zaltbommel. A Picture postcard from 1911. Collectie Streekarchief Bommelerwaard (‘Bommelerwaard District Archives’), Zaltbommel. When Liszt, sailing along the River Waal, approached Zaltbommel, the clear, bright tones of the 35 bells of the Hemony Carillon in the Gasthuistoren (literally the ‘Hospital Tower’) wafted over the waves. The Gasthuistoren is a 15th-century freestanding bell-tower, augmented in 1530 with its distinctive spire.
7. Anonymous photograph of the organist and carillonneur Carolus Leenhoff with dog. Collectie Museum Stadskasteel (‘Castle Museum Collection’), Zaltbommel. (9)
Carolus Leenhoff (1807–1878) must have been a reasonably well-known musician in the mid-1800s, since the photograph shown here is also to be found in the Album Amicorum of Jacques Hartog, lecturer in music history at the Conservatorium van de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst (‘Conservatoire of the Society for the Advancement of Music’) in Amsterdam. This beautiful souvenir album, kept in the Amsterdam University Library, contains a great number of photographs, visiting cards, letters and even watercolour portraits of well-known artists such as Röntgen, Reger, Wieniawski, Mesdeg and many others.
8. Cover of the booklet Impromptu by Dr. A. van Anrooy, published by L.J.C. Boucher, Den Haag, 1947 (4th printing). Private collection of Christo Lelie. Dr. Anton van Anrooy (1895–1946) was a general practitioner, later company doctor for Philips Light-bulb Factory in Eindhoven. Also born and raised in Zaltbommel, the composer Peter van Anrooy, creator of the Piet Hein Rhapsodie, was a second cousin of Anton.
9/10. Third (recto) and fourth (verso) pages of Liszt’s letter to Fétis. Goethe- und Schiller-Archiv, Weimar. François-Joseph Fétis (1784–1871), a Belgian musicologist and composer, enjoyed a prominent position in Parisian musical life until 1833. Returning to Brussels, he became director of the conservatoire there and wrote an eight-volume encyclopaedia of music entitled Biographie universelle des musiciens et bibliographie général de la musique. The relationship between Liszt and Fétis was a troubled one. The Belgian musicologist was highly traditional in his approach, while Liszt, in contrast, spent his whole life seeking out new paths. On the other hand, they did acknowledge each other’s stature. The letter in question comprises a sheet folded in landscape, thus forming a ‘booklet’ of four pages. The front and the two inside pages are written on. The back page was used for the address, whereupon the letter was folded shut and sealed with red wax. The pages exhibited are the third page of the letter (recto) with the caption ‘Bateau à vapeur de Cologne à Rotterdam 19 novembre’ and the verso side bearing the address
(10)
25
à Rotterdam 19 Novembre’ en de verso-zijde met daarop het adres: ‘Monsieur Fétis Directeur du Conservatoire de Musique à Bruxelles’. Rechts boven vindt men een ronde stempel met daarop Rotterdam 20/11. Daaronder staan nog twee stempels (‘Pays-Bas par Anvers 21 NOV’ en ‘Bruxelles 21 NOV’). Hieruit blijkt, dat Liszt de brief naar alle waarschijnlijkheid op zaterdagavond 19 november gepost heeft, waarna deze op 20 en 21 november in respectievelijk Rotterdam, Antwerpen en Brussel verwerkt is.
11. Bronzen plaquette ‘Bezoek Franz Liszt – 19 november 1842’, vervaardigd door de Hongaarse kunstenares Szathmáry Gyöngyi uit Szeged. De beeltenis van Liszt is gevat in een granieten raamwerk naar het idee van Emil Kaiser. Zaltbommel, Gasthuiskapel. Foto: Peter van Korlaar. De plaquette is niet bevestigd aan de Gasthuistoren, zoals aanvankelijk de bedoeling was, maar aan een blinde gevel van de aangrenzende middeleeuwse Gasthuiskapel, waar nog tot aan het begin van de 20ste eeuw zieken werden verzorgd.
12. Hôtel du Maréchal de Turenne, Den Haag. Houtgravure van Jan Weissenbruch uit 1860. Haags Gemeentearchief, Den Haag. Het chique Hôtel du Maréchal de Turenne lag aan de Wijnhaven, op de hoek met de Fluwelen Burgwal, naast de herberg La Ville de Paris waar ooit Mozart en zijn vader hun intrek hadden genomen. De uitbater ten tijde van Liszts bezoek was L.P. Handel.
13. Koning Willem II, anoniem schilderij, na 1824. Koninklijk Huisarchief, Den Haag, SC/0115. Willem Frederik George Lodewijk van Oranje-Nassau was van 1840 tot 1849 koning van Nederland, groothertog van Luxemburg en hertog van Limburg. In verband met de bezetting van Nederland door Napoleon bracht hij zijn jeugd aan het hof van de koning van Pruisen door. Vervolgens in Oxford studerend vocht hij als jongeman onder Wellington in de Slag bij Waterloo (1815). Lichtgewond werd hij later vereerd als ‘de Held van Waterloo’. Op dit anonieme schilderij zien we hem als jongeman in generaalskostuum met landkaart en verrekijker gewapend; op de achtergrond wordt heftig gevochten. In werkelijkheid was Willem II alles behalve een vechtersbaas. Hij hield van muziek en vrouwen, maar meer nog van schilderkunst, architectuur en mannen, wat overigens een publiek geheim was.
14. Paleis aan het Plein, Den Haag. Anonieme lithografie uit 1844, gedrukt bij A.P. van Langenhuysen. Haags Gemeentearchief. Aan de noordzijde van het Plein te Den Haag werd in 1737 het zogenaamde Amsterdams Logement gebouwd. Tijdens de Republiek, dus tot 1795, kwamen daar afgevaardigden van Amsterdam en andere steden bijeen. In 1814 nam Wilhelmina van Pruisen (1774-1837), de echtgenote van koning Willem I, haar intrek in dit gebouw. Na haar dood werd het bestemd voor haar kleinzoon, de latere Willem III, die er van 1839 tot zijn kroning in 1849 met zijn eerste vrouw, Sophie van Würtemberg (1817-1877), gewoond heeft.
(14)
26
‘Monsieur Fétis Directeur du Conservatoire de Musique à Bruxelles’. In the top righthand corner is to be seen a red stamp bearing the text ‘Rotterdam 20/11.’ Under that there are two stamps (‘Pays-Bas par Anvers 21 NOV’ and ‘Bruxelles 21 NOV’). From this it seems plausible that Liszt posted the letter in Rotterdam in the evening of 19 November, whereupon it was processed in Rotterdam, Antwerp and Brussels on 20 and 21 November, respectively.
This small plaque is not mounted on the Gasthuistoren, as originally intended, but on a blank wall of the neighbouring mediaeval Gasthuiskapel (‘hospital chapel’), where the sick were treated until the beginning of the 20th century.
12. Hôtel du Maréchal de Turenne, The Hague. Wood carving by Jan Weissenbruch from 1860. Haags Gemeentearchief (‘The Hague City Archives’), The Hague. The chic Hôtel du Maréchal de Turenne stood on the Wijnhaven, on the corner with the Fluwelen Burgwal, next to the inn La Ville de Paris where Mozart and his father had once stayed. The manager at the time of Liszt’s visit was L.P. Handel.
(11) 11. Small bronze plaque ‘Visit Franz Liszt – 19 November 1842’, created by the Hungarian artist Szathmáry Gyöngyi from Szeged. Liszt’s portrait is set in a granite framework in line with the concept of Emil Kaiser. Zaltbommel, Gasthuiskapel. Photo: Peter van Korlaar. (12) 13. King Willem II. Anonymous painting post-1824. Koninklijk Huisarchief (‘Royal Family Archives’), The Hague, SC/0115. Willem Frederik George Lodewijk van Oranje-Nassau was from 1840 until 1849 King of the Netherlands, Grand Duke of Luxemburg and Duke of Limburg. Due to the occupation of the Netherlands by Napoleon, he spent his youth in the court of the King of Prussia. Studying at Oxford, he went on to fight as a young man under Wellington at the Battle of Waterloo (1815). Slightly wounded, he was later honoured as ‘the hero of Waterloo’. In this anonymous painting we see him in the uniform of a general, armed with a map and telescope. In the background there is a fierce battle waging. In reality Willem II was anything but belligerent. He was a lover of music and women, but even more of art, architecture and men, which, by the way, was an open secret.
14. The Palace on the Square, The Hague. Anonymous lithograph from 1844, printed by A.P. van Langenhuysen. Haags Gemeentearchief. On the north side of het Plein (‘The Square’) in The Hague the so-called Amsterdams Logement was built. During the era of the Republic (until 1795, therefore), the representatives of Amsterdam and other towns and cities gathered there. In 1814 Wihelmina van Pruisen (1774–1837), the wife of King Willem I, took up residence in this building. After her death it was earmarked for her grandson, the future Willem III, who lived there with his first wife, Sophie van Würtemberg (1817–1877) from 1839 until his coronation in 1849.
(13)
27
15. De ‘Koninklijke Franschen Schouwburg’, Den Haag. Lithografie van een prent uit 1839, vervaardigd en gedrukt door D. van Lier. Haags Gemeentearchief. De geschiedenis van de nog steeds bestaande Koninklijke Franse Schouwburg aan het Korte Voorhout is lang en interessant. Het gebouw werd in 1766 ontworpen als paleis voor Karel Christiaan van Nassau-Weilburg (1735-1788) en diens vrouw, prinses Carolina van Oranje-Nassau (1743-1787); architect was Pieter de Swart (1709-1772), die het gebouw in de destijds heersende Louis XVI-stijl ontwierp. Door de vroege dood van het vorstelijke echtpaar en met name door de Franse bezetting in 1795 werd de bouw stopgezet, waarna het nog niet geheel voltooide paleis enige tijd als kazerne heeft dienst gedaan. Bijna was het weer afgebroken, toen een groep Haagse notabelen het voor 99 jaar huurde en tot schouwburg liet ombouwen. In 1804 opende het gebouw zijn deuren als ‘Nieuwe Haagse Stadsschouwburg’. In 1841 kocht koning Willem II het niet erg florerende theater op en liet er regelmatig Franse opera- en toneelgezelschappen optreden. Als ‘Théâtre royal de La Haye’ beleefde het in de jaren veertig van de 19de eeuw glorieuze dagen. Naast opera’s (soms drie verschillende in één week!) en toneelstukken werden er bijzondere concerten georganiseerd, zoals dat op 28 november 1842
(16)
(15) 16. Annonce van het concert op maandag 28 november, gepubliceerd in het Dagblad van ’s Gravenhage van 28 november 1842. Haags Gemeentearchief. 17. Grand Galop chromatique, eerste druk, chez Bernard Latte, Parijs, 1838. Privé-collectie Christo Lelie. 18. De Gotische Zaal. Anonieme lithografie van 1860. Haags Gemeentearchief.
(17)
Als student in Oxford had de jeugdige Willem II neogotische gebouwen zien verrijzen. Al voordat hij in 1840 tot koning werd gekroond gaf hij opdracht in diezelfde stijl aan het Noordeinde, tegenover het paleis, een kunstgalerij te bouwen. Hij ontwierp het bouwplan zelf en legde in 1839 persoonlijk de eerste steen. Het gebouw werd gebruikt om er schilderijen in op te hangen die in 1830, bij de splitsing van België en Nederland, in Brussel waren achtergebleven, maar in 1839 aan de Oranjes waren teruggegeven. Hoewel de Galerij in 1869 moest worden afgebroken vanwege instortingsgevaar – de kwaliteiten van de architect moeten in twijfel worden getrokken... –, is de zogenaamde Gotische Zaal, waarin regelmatig concerten werden gegeven, bewaard gebleven.
28
16. Announcement of the concert on Monday 28 November, published in the Dagblad van ’s Gravenhage of 28 November 1842. Haags Gemeentearchief. 17. Grand Galop chromatique, first printing, by Bernard Latte, Paris, 1838. Private collection of Christo Lelie. 18. The Gothic Hall. Anonymous lithograph from 1860. Haags Gemeentearchief. As a student at Oxford the young Willem II had witnessed the construction of neoGothic buildings. Even before his coronation in 1840 he had ordered an art gallery in the same style to be built on Noordeinde, opposite the palace. He developed the building plans himself and personally laid the foudation stone. The building was used to exhibit works of art that had been left behind in Brussels at the separation of Belgium and the Netherlands in 1830 but had been handed back to the royal family in 1839. Although the gallery had to be demolished in 1869 due to the risk of collapse – the qualities of the architect have to be called into question – the so-called Gothic Hall, in which concerts were regularly given, was spared.
15. The Royal French Theatre, The Hague, lithograph from a print from 1839, created and printed by D. van Lier. Haags Gemeentearchief. The Royal French Theatre, on the Korte Voorhout in The Hague, is still standing and boasts a long and interesting history. The building was designed in 1766 as a palace for Karel Christiaan van Nassau-Weilburg (1735–1788) and his wife, Princess Carolina van Oranje-Nassau (1743–1787); the architect was Pieter de Swart (1709–1772), who created the building in the then prevalent Louis XVI style. Due to the early deaths of the noble couple, and especially due to the French occupation in 1795, building work was halted, whereafter the unfinished building was for a time used as a barracks. It stood on the point of demolition when a group of prominent Hague residents leased it for a period of 99 years and had it converted into a theatre. The building opened its doors in 1804 as the Nieuwe Haagse Schouwburg (‘New Hague Theatre’). In 1841 King Willem II bought the theatre, which was not exactly flourishing, and arranged for French opera and theatre groups to perform there on a regular basis. As the ‘Théâtre royal de La Haye’ it enjoyed its heyday in the 1840s. In addition to operas (sometimes three different ones in a single week!) and plays, special concerts were organized, such as that on 28 November 1842.
(18)
29
19. Aankondiging van Liszts eerste concert in Frascati op 2 december 1842 in het Algemeen Handelsblad van 29 november 1842. Koninklijke Bibliotheek. Het Algemeen Handelsblad, Nieuwe Amsterdamsche Courant, was een Amsterdamse krant van landelijke uitstraling.
20. De grote zaal van Frascati, een lithografie in 1841 vervaardigd door G.F. Eilbrecht. Stadsarchief Amsterdam, Amsterdam. Omstreeks 1810 was er op de Nes 59 een koffiehuis gevestigd, dat door de Italiaanse eigenaar ‘Frascati’ (prieeltjes, loofhutten) werd genoemd. In 1824 werd er op nr. 61 een grote feestzaal bijgebouwd. Deze werd in 1840 ingrijpend verbouwd, zodat er ook concerten konden worden gegeven. De ruime zaal, geschraagd door wit marmeren zuilen en verlicht met acht kroonluchters, bood plaats aan wel 1400 bezoekers en was voorzien van air-conditioning nog voor dat woord was uitgevonden! In een beschrijving van omstreeks 1840 kan men lezen, dat het plafond zodanig was ingericht “dat niettegenstaande de heersende gewoonte om tijdens concerten te roken, nooit tabaksdamp en de stank veroorzaakt door gas en de grote menigte personen hinderlijk zijn, aangezien de ventilators voor verfrissing zorgen.” Ook gemaskerde bals werden er met regelmaat georganiseerd, “waarbij de zaal werd herschapen in tuinen en lustwaranden uit verschillende tijdperken, waarbij men zich de ogen uit kon kijken aan marmeren kunstwerken, fonteinen en watervallen.” [Naar T.H. Looyen, Een geschiedenis van Amsterdamse Theaters. Wie kwam er in de Nes?, blz. 32; Heuff, Nieuwkoop, 1981].
22. Het landhuis Rijksdorp van baron Huyssen van Kattendijke te Wassenaar. Gravure van J.P. Lugters (1856).
21. Het programma van het concert in de Leidse Schouwburg, zoals weergegeven in een advertentie uit de Leydsche Courant van 2 december 1842. Koninklijke Bibliotheek.
Rijksdorp is een buurtschap in het noordwesten van de gemeente Wassenaar, ongeveer 10 km ten noorden van Den Haag; het ligt tegen de duinen aan ter hoogte van de Wassenaarse Slag. Al in 1663 was daar door de architect Pieter Post (1608-1669) een buitenplaats gebouwd. In 1833 werd dit vervangen door het afgebeelde gebouw, dat helaas in 1919 is afgebroken ten gunste van een villapark.
(19)
(20)
30
(22) 19. Announcement of Liszt’s first concert in Frascati on 2 December 1842 in the Algemeen Handelsblad of 29 November 1842. Koninklijke Bibliotheek.
Around 1810 a coffee house was established at Nes 59 in Amsterdam, named ‘Frascati’ (‘bowers’, ‘arbours’) by the Italian owner. In 1824 a large hall for feasts and receptions was added at No. 61. In 1840 this underwent a drastic reconstruction so that concerts could also be given there. The spacious hall, its ceiling supported by marble pillars, lit by eight chandeliers, could accommodate at least 1400 guests and was provided with air-conditioning before that term had even been invented! In a description dating from around 1840, one can read that the ceiling was constructed in such a way that, “Despite the prevalent habit of smoking during concerts, the tobacco smoke and smell created by gas and the large mass of people shall never be bothersome, since the ventilators allow for fresh air.” Masked balls were organized on a regular basis, “whereby the hall was transformed into gardens and pleasure grounds from various eras, allowing guests to feast their eyes on marble artworks, fountains and waterfalls.” [After T.H. Looyen, Een geschiedenis van Amsterdamse Theaters. Wie kwam er in de Nes? (‘A History of Amsterdam Theatres. Who was to be seen in the Nes?’), p. 32.; Heuff, Nieuwkoop, 1981]
The Algemeen Handelsblad, Nieuwe Amsterdamsche Courant, was an Amsterdam newspaper with a national character.
20. The grand hall in Frascati, a lithograph executed by G.F. Eilbrecht in 1841. Stadsarchief Amsterdam (‘City Archives Amsterdam’), Amsterdam.
21. The programme of the concert in the Leiden Theatre, as it appeared in the Leydsche Courant of 2 December 1842. Koninklijke Bibliotheek. 22. The Rijksdorp mansion of Baron Huyssen van Kattendijke at Wassenaar. Engraving by J.P. Lugters (1856). Rijksdorp is a hamlet in the north-western part of the Wassenaar urban district, around 10 km to the north of The Hague. It lies at the edge of the dunes at the level of the Wassenaarse Slag (an access point for the beach). As early as 1663 a country residence was built there by the architect Pieter Post (1608–1669). In 1833 this was replaced by the building shown here, which unfortunately was demolished in 1919 to make way for a villa park.
(21)
31
23. Aankondiging van het concert in de ‘Salle de l’Oppert’ in de Rotterdamsche Courant van 1/3 december 1842. Gemeentearchief Rotterdam. Het programma is goeddeels identiek aan dat van het concert op 28 november in Den Haag. Voor de pauze speelde Liszt zijn Réminiscences de Norma en besloot het concert met de Grand Galop chromatique. In plaats van de ‘Tarentelle de Rossini’ en de ‘Mazurke et Polonaise des Puritains’ programmeerde de pianist echter zijn ‘Fantaisie sur la Somnambule’, die hij in Leiden had laten horen.
24. Rotterdam ‘Gezicht in de Oppert bij het Grote Kerkplein, uit het Noorden’. Aquarel van H. Spetter, 1850. Gemeentearchief Rotterdam. 25. Utrecht, ‘Gezicht op de twee vleugels van Hôtel des PaysBas met de tussenliggende binnentuin’. Penlithografie uit de eerste helft van de 19de eeuw door J. Bos, gedrukt door J.G. Schrederhof te Utrecht. Het Utrechts Archief, Utrecht.
(23)
Reeds gebouwd in de 18de eeuw zijn omstreeks 1890 de achtervleugel en de binnentuin van Hôtel de PaysBas afgebroken; foto’s uit het begin van de 20ste eeuw tonen ons uitsluitend nog de linker vleugel van het gebouw, zoals dat tegenwoordig nog aan het Janskerkhof ligt.
26. ‘Gezicht op de voorgevel van de stadsschouwburg op het Vredenburg te Utrecht’, ca. 1830. Kleurenlithografie, vervaardigd door R. Craeyvanger en uitgegeven bij Desgerrois. Het Utrechts Archief. Zoals in het boekje Liszt in Utrecht 1842 door Mathieu Heinrichs uitvoerig staat beschreven, werd de eerste steen van deze door Cornelis van Leeuwen ontworpen schouwburg op 20 september 1820 gelegd; een jaar later reeds opende het goeddeels houten gebouw zijn deuren. Langer dan een eeuw zou de ‘Schouwburg op het Vredenburg’, ongeveer op de locatie waar later het concertgebouw van die naam zou verrijzen, onderdak bieden aan toneel- en opera-gezelschappen; daarnaast werden er bals en bijzondere concerten georganiseerd, zoals dat van Liszt en Rubini op 9 december 1942. De zaal bood plaats aan ca. 700 toeschouwers.
(24)
32
24. Rotterdam, ‘View in the Oppert near the Grote Kerkplein, from the North’. Aquarelle by H. Spetter, 1850. Gemeentearchief Rotterdam. 25. Utrecht, ‘View of the two wings of Hôtel des Pays-Bas with the inner garden in between’. Pen lithograph from the first half of the 19th century by J. Bos, printed by J.G. Schrederhof of Utrecht. Het Utrechts Archief (‘The Utrecht Archives’), Utrecht. Built as early as the 18th century, the rear wing and the inner garden of Hôtel de Pays-Bas were demolished around 1890. Photographs from the beginning of the 20th century show only the building’s left-hand wing, such as that still standing on the Janskerkhof.
(25) 26. ‘View of the front of the city theatre on the Vredenburg in Utrecht’, ca. 1830. Colour lithograph created by R. Craeyvanger and published by Desgerrois. Het Utrechts Archief.
23. Announcement of the concert in the ‘Salle de l’Oppert’ in the Rotterdamsche Courant of 1/3 December 1842. Gemeentearchief Rotterdam (‘City Archives Rotterdam’).
As is described in the booklet, Liszt in Utrecht 1842 by Matthieu Heinrichs, the foundation stone of this theatre, designed by Cornelis van Leeuwen, was laid on 20 September 1820.
The programme is almost identical to that of the concert of 28 November in The Hague. Before the interval Liszt played his Réminiscences de Norma, and he ended the concert with the Grand Galop chromatique. Instead of the ‘Tarentelle de Rossini’ and the ‘Mazurke et Polonaise des Puritains’, however, the pianist programmed his ‘Fantaisie sur la Somnambule’, which he had performed in Leiden.
(26)
33
27. Lithografie van Dr. F.C. Kist, herdrukt in: J.D.C. van Dokkum, Honderd jaar muziekleven in Nederland, Amsterdam, 1929. Privé-collectie Christo Lelie.
29. Potloodtekening door Alexander Ver Huell, waarop Liszt met een kandelaar uit het raam van zijn hotel de studenten toezwaait. Stichting Archief Leids Studentenleven, Leiden.
De in Arnhem geboren Florentius Cornelis Kist (17961863) was tot 1825 als arts in Den Haag werkzaam. Nadien wijdde hij zijn leven aan de Muze der Toonkunst. Tien jaar later naar Utrecht verhuisd, maakte Kist daar naam als recensent en redacteur van het Nederlandsch Muzikaal Tijdschrift. Nadat hij ruzie met de uitgever van het tijdschrift had gekregen, richtte hij, net als een Robert Schumann, zijn eigen blad op, dat de naam Caecilia kreeg en precies honderd jaar heeft bestaan.
28. Liszt wordt door de Leidse studenten met een fakkeltocht naar zijn logement aan de Witte Poort gebracht. Lithografie van Alexander Ver Huell uit Eerste en laatste Studentenschetsen, P. Gouda Quint, Arnhem, 1883. Privé-collectie Christo Lelie.
Alexander Ver Huell (1822-1897) geeft in zijn Eerste en laatste studentenschetsen een toelichting bij afbeelding 28 en 29. “In de Sociëteit Minerva werden opgewonden toasten geslagen, (...) deelde Liszt sigaren uit, en nam allen voor zich in door zijn geest en vriendelijkheid. (...) Met een fakkeltogt naar zijn logement aan de Witte Poort getroond, wuifde hij, een kandelaar in de hand, ons uit het raam den nachtgroet toe. Het kaarslicht wierp een grillig schijnsel op den blonden Mephistokop. Plotseling viel het, door een geheimzinnige hand losgewerkte kolossale bord der Diligencediensten met een donderende slag op de straat, en dreef het enthousiasmus uitëen en naar bed (...).”
(27)
30. De stoomtrein van Haarlem naar Leiden. Aquarel van Andreas Schelfhout, ca. 1845. Spoorwegmuseum, Utrecht. Andreas Schelfhout (1787-1870), geboren en getogen in Den Haag, heeft vooral naam gemaakt als landschapschilder. Zich inspirerend op de Hollandse landschapschilderkunst van Hobbema en Ruysdael wordt hij beschouwd als een voorloper van de Haagse Schilderschool. Naast talloze wintertaferelen schilderde hij o.a. stormscènes aan het Scheveningse strand en maakte als eerste in Nederland schilderijen waarop de trein als een landschappelijk element staat afgebeeld. Getoonde waterverf is wellicht op te vatten als een voorstudie voor zijn De stoomtrein van Haarlem naar Leiden; Schelfhout werkte voornamelijk in zijn atelier, maar maakte eerst schetsen als deze in de open lucht. Op de achtergrond is het silhouet zichtbaar van de Leidse Koepoort, die omstreeks 1870 is afgebroken.
Op 8 december 1831 gaf het studentenmuziekgezelschap ‘Sempre Crescendo’ zijn eerste concert. Dit gezelschap, een onderafdeling van de studentensociëteit Minerva, heeft een belangrijke rol gespeeld in het muziekleven van Leiden. Jaarlijks werden er een groot aantal concerten georganiseerd. Beroepsmusici, o.a. uit Den Haag, assisteerden regelmatig bij deze muziekuitvoeringen, die van lieverlee in de Schouwburg werden gehouden en later naar de Stadsgehoorzaal zijn verplaatst. Het zullen met name leden van dit studentenmuziekgezelschap zijn geweest, die Liszt hebben uitgenodigd en gefêteerd.
(28)
34
27. Lithograph of Dr. F.C. Kist, reprinted in: J.D.C. van Dokkum, Honderd jaar muziekleven in Nederland, Amsterdam, 1929. Private collection of Christo Lelie. Florentinus Cornelis Kist (1796–1863), born in Arnhem, worked as a medical doctor in The Hague until 1825. Thereafter he devoted his life to music. Ten years later, then living in Utrecht, he made his name as critic and editor of the Nederlandsche Muzikaal Tijdschrift. After quarrelling with the journal’s publisher, he founded his own journal, just as Robert Schumann had done. Entitled Caecilia, that journal lasted precisely 100 years.
28. Liszt is accompanied by the Leiden students in a torchlight procession to his lodgings on the Witte Poort. Lithograph by Alexander Ver Huell from Eerste en laatste Studentenschetsen. P. Gouda Quint, Arnhem, 1883. Private collection of Christo Lelie.
(29)
On 8 December 1831 the student music society Sempre Crescendo, a subsection of the students’ union Minerva, gave its first concert. This society played a significant role in Leiden musical life. A large number of concerts were organized each year. Professional musicians from The Hague and other places assisted in these musical performances, which gradually migrated to the City Theatre and later on were given in the Town Music Hall. In all likelihood it was especially members of this student association who had invited Liszt and fêted him.
30. ‘The steam train from Haarlem to Leiden’. Aquarelle by Andreas Schelfhout, ca. 1845. Spoorwegmuseum (‘Railway Museum’), Utrecht. Born and bred in The Hague, Andreas Schelfhout (1787–1870) made his name predominantly as a landscape painter. Taking inspiration from the Dutch landscape art of Hobbema and Ruysdael, he is regarded as a forerunner of the Hague School of painters. In addition to countless winter scenes, he painted, amongst other things, storm scenes on the Scheveningen beach and was the first artist in the Netherlands to paint trains as an element in the landscape. The aquarelle in the exhibition is probably to be regarded as a trial study for his De stoomtrein van Haarlem naar Leiden. Schelfhout worked mainly in his studio, but first made sketches like this in the open air. One can discern in the background the silhouette of the Leiden Koepoort (a town gate demolished around 1870).
29. Pencil drawing by Alexander Ver Huell, in which Liszt waves to the students from his hotel window, holding a candlestick. Stichting Archief Leids Studentenleven (‘Leiden Student Life Archive Foundation’), Leiden. Alexander Ver Huell (1822–1897) gives in his Eerste en laatste studentenschetsen a description pertaining to these two illustrations (29 and 30). “In the Minerva Society toasts were excitedly proposed, (…) Liszt distributed cigars and captivated one and all through his spirit and friendliness. (…) Honoured with a torchlight procession to his lodgings on the Witte Poort, he waved a goodnight greeting to us, candlestick in hand. The light from the candle played whimsically on that blond Mephistopheles head. Suddenly, loosened as by a mysterious hand, the colossal stage-coach board fell with a tremendous bang onto the street, dissipating the enthusiasm in the direction of bed (…).”
(30)
35
31. Programma van het concert op 16 december in Frascati. Stadsarchief Amsterdam. Zoals onderaan op het programmablad te lezen is, speelde Liszt op een Érard uit het Magasin d’Instruments op de Kloverniersburgwal, die tevens te koop werd aangeboden.
32. Entreebewijs van het concert op vrijdag 16 december in Frascati. Stadsarchief Amsterdam. De toegangsprijzen bedroegen voor alle Amsterdamse concerten 5, respectievelijk 3 ‘florins’ (gulden). Omgerekend naar huidige valuta komt dat neer op circa € 50,- resp. € 30,-, wat gezien de wereldroem van beide solisten niet extreem hoog te noemen is.
(32) 33. Recensie van het derde concert in Frascati, gepubliceerd in het Algemeen Handelsblad van 19 december 1842. Stadsarchief Amsterdam.
(31) 34. Programma van het ‘Grand Concert d’adieux’ op 20 (21) december 1842. Stadsarchief Amsterdam. 35. A.C.G. Vermeulen. Lithografie vervaardigd door A.J. Ehnle en gedrukt bij J.D. Steuerwald te ’s-Gravenhage. Ontleend aan het tijdschrift Kunstkronyk, een ‘maandwerk over Schoone Kunsten’, gedrukt bij K. Fuhri te ’s-Gravenhage. In 1855 werd de zomereditie geheel gewijd aan het Muziekfeest te Rotterdam. Nederlands Muziek Instituut. Adrianus Catharinus Gerhardus Vermeulen (1798-1872) was opgeleid als classicus. Geboren en getogen in Rotterdam was hij enige tijd conrector aan het Atheneum van Franeker, maar keerde terug naar zijn geboortestad om daar de functie van rector van het Erasmus Gymnasium te aanvaarden. Zoals gezegd was hij het, die de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst van de grond heeft weten te krijgen en tot zijn dood bij alle problemen en weerstanden steeds de stuwende en beheersende kracht is gebleven. In het buitenland meermalen onderscheiden duurde het tot 1869 voor hij benoemd werd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw.
(35)
36
34. Programme of the ‘Grand Concert d’adieux’ on 20 (21) December 1842. Stadsarchief Amsterdam. 35. A.C.G.Vermeulen. Lithograph created by A.J. Ehnle and printed by J.D. Steuerwald of The Hague. Extract from the journal Kunstkronyk, a ‘monthly publication for the fine arts’, printed by K. Fuhri, The Hague. In 1855 the complete summer edition was devoted to the Music Festival in Rotterdam. Nederlands Muziek Instituut. Adrianus Catharinus Gerhardus Vermeulen (1798–1872) was educated in the classics. Born and raised in Rotterdam, he served for a while as deputy principal of the Athenium of Franeker, but returned to his native city to assume there the function of principal of the Erasmus Gynmnasium (grammar school, high school). As mentioned previously, it was he who managed to get the Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst (‘Society for the Advancement of Music’) off the ground. Through all ups and downs he remained its driving and controlling force until his death. He received various foreign honours but it was only in 1869 that he was honoured in the Netherlands as Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw (‘Knight in the Order of the Netherlands Lion’).
(34) 31. Programme of the concert on16 December in Frascati. Stadsarchief Amsterdam. As can be seen at the bottom of the programme, Liszt played on an Érard from the Magasin d’Instruments on the Kloveniersburgwal, which was also being offered for sale.
32. Ticket for the concert on Friday 16 December in Frascati. Stadsarchief Amsterdam. The prices for all the Amsterdam concerts were 5 and 3 ‘florins’ (guilders). In present terms this would be around € 50 and € 30, not unreasonable in view of the international reputation of the two soloists.
33. Review of the third concert in Frascati, published in the Algemeen Handelsblad of 19 December 1842. Stadsarchief Amsterdam.
(33)
37
36. Franz Liszt in 1854. Médaillon in marmerreliëf van Ernst Rietschel. Goethe- und Schiller-Archiv, Weimar, inv. nr. LPI/00431. Ernst Friedrich August Rietschel (1804-1861) was omstreeks het midden der 19de eeuw één van de belangrijkste Duitse beeldhouwers. Van hem is het beroemde Goetheund Schillerstandbeeld voor de schouwburg van Weimar. In Dresden woonachtig heeft hij het destijds in aanbouw zijnde operahuis van de architect Semper (1803-1879) met talloze beeldhouwwerken verfraaid. In zijn Franz Liszt in Bildern und Dokumenten beschouwt Ernst Burger het hier getoonde marmerreliëf tot één der fraaiste, kunstzinnigste afbeeldingen van Franz Liszt.
37. Anton Rubinstein. Carte-de-visite, voorzijde met foto van Fritz Leukhardt, Wenen, omstreeks 1870. Verso gesigneerd door Anton Rubinstein ‘15 maart 1872’. Privé-collectie Christo Lelie. Anton Rubinstein (1829-1894) behoorde tot de belangrijkste pianisten van de 19de eeuw. Op 23 maart 1841, pas elf jaar oud, trad het wonderkind op in de Salle Pleyel te Parijs. Franz Liszt was daarbij aanwezig en moet gezegd hebben: “Die zal mijn erfgenaam worden”. Toen Rubinstein in het voorjaar van 1854 zes weken lang met Liszt bijna dagelijks omging, had hij nog geen grote naam als pianist. Maar Liszt stak zijn vertrouwen in de Russische virtuoos niet onder stoelen en banken en stimuleerde hem de handdoek in de ring te gooien. In de jaren zestig en zeventig van de 19de eeuw zou de Rus zich inderdaad tot een pianist van wereldformaat ontwikkelen, die zowel in Europa als in Amerika de grootste triomfen vierde, ook als componist en dirigent. In 1871-1872 dirigeerde Anton Rubinstein het Orkest van het Gesellschaft der Musikfreunde in Wenen. Uit die levensfase dateert deze foto.
(36)
38. ‘Het zangfeest-gebouw van de hoofd-ingang te zien, 15 July 1854’. Lithografie, gedrukt en uitgegeven bij de Gebr. Voorn Boers. Gemeentearchief Rotterdam. Stadsarchitect Willem Nicolaas Rose (1801-1877) was van 1839 tot 1855 stadsarchitect van de gemeente Rotterdam. Hij is vooral bekend gebleven om het zogenaamde ‘Waterproject’, dat voorzag in de aanleg van nieuwe singels die regelmatig met vers water werden doorgespoeld. Daarnaast ontwierp hij zo’n 150 gebouwen, die voor het overgrote deel verloren zijn gegaan. De litho toont ons de uitvoering van de Negende Symfonie van Beethoven op 15 juli 1842. Op de bok staat Johannes Verhulst; naast hem ontwaart men de solisten. Achter hen staat het orkest opgesteld, met aan weerszijden het koor, links de sopranen en tenoren, rechts de alten en bassen.
39. ‘Twee allegorieën, waarmee de Muzykzaal door het penseel des Heeren J.N. van de Laar is opgeluisterd’. Lithografie uit Kunstkronyk, zomer 1855. Nederlands Muziek Instituut. In de Kunstkronyk van zomer 1855 vindt men een uitvoerige explicatie bij beide allegorieën: “In den voor- en achterwand zijn groote booglijsten gemaakt, met palmetten op den buitenrand; in den achterwand moet het Nederlandsche, en in den voorwand het Rotterdamsche wapen tot sluitsteen van den boog dienen; in de boogschilden, binnen deze booglijsten, is men de uitstekend geschilderde allegorieën aan den heer J.H. van de Laar verschuldigd, welke gevierde kunstenaar zijn talent, uit liefde voor de kunst, geheel belangeloos aan de Maatschappij tot bevordering der Toonkunst gewijd heeft. De allegorie in den voorwand stelt de stichting der Maatschappij tot bevordering der Toonkunst voor, die in de achterwand de feestviering dier Maatschappij. Op de eerste [de onderste van de twee (AB)] ziet men eenige nederdalende geniussen die eene lier aan de Rotterdamsche Stedemaagd overreiken, welke het vuur op het altaar ontsteekt; op de tweede ontwaart men de feestvierende kunst in het gewaad der Nederlandsche Maagd, die haar gevoel ontboezemt door harpspel, terwijl de faam haar roem verkondigt.” De schilder Jan Hendrik van de Laar (1807-1874) was vanaf 1841 werkzaam in Rotterdam en in 1850 benoemd tot directeur van de aldaar opgerichte Academie voor Beeldende Kunst. Hij schilderde portretten, genrestukken en historische taferelen.
(39)
38
(38) 38. ‘The Song Festival Building viewed from the main entrance, 15 July 1854’. Lithograph, printed and published by the Voorn Boers brothers. Gemeentearchief Rotterdam.
36. Franz Liszt in 1854. Medallion in marble relief by Ernst Rietschel. Goethe- und Schiller-Archiv, Weimar, inventory number LPI/00431. Around the middle of the 19th century, Ernst Friedrich August Rietschel (1804–1861) was one of the foremost German sculptors. The famous Goethe and Schiller statue in front of the Weimar Theatre is from his hand. Resident in Dresden, during the building of the opera house there, designed by the architect Semper (1803–1879), he adorned the building with countless sculptures. In his Franz Liszt in Bildern und Dokumenten, Ernst Burger regards the marble relief shown here as one of the finest, most artistic portrayals of Franz Liszt.
The architect Willem Nicolaas Rose (1801–1877) was from 1839 through to 1855 city architect for the Rotterdam council. He is especially remembered for the socalled Water Project, which led to the creation of new canals that were regularly swilled with fresh water. In addition he designed around 150 buildings, most of which have been lost. The litho portrays the performance of Beethoven’s Ninth Symphony on 15 July 1842. Johannes Verhulst is on the dais; next to him the soloists. Behind him the orchestra is arranged, with the choir on each side: left the sopranos and tenors, right the altos and basses.
37. Anton Rubinstein. Front of visiting card with photograph by Fritz Leukhardt, Vienna, around 1870. The reverse is signed by Anton Rubinstein ‘15 March1872’. Private collection of Christo Lelie.
39. ‘Two allegories from the brush of Mr J.N. van de Laar which decorate the music hall’. Lithograph from Kunstkronyk, Summer 1855. Nederlands Muziek Instituut.
(37)
Anton Rubinstein (1829–1894) counts as one of the foremost pianists of the 19th century. On 23 March 1841, only 11 years old, he performed as a child prodigy in the Salle Pleyel in Paris. Liszt attended the performance and must have said, “He will be my successor.” When, in the spring of 1854, Rubinstein was in the company of Liszt on an almost daily basis over a period of six weeks, he had not yet made his name as a pianist. But Liszt made no secret of his faith in the Russian virtuoso and stimulated him to take the plunge. In the 1860s and 1870s Rubinstein indeed evolved to become a world-class pianist, achieving the greatest triumphs in both Europe and America, also as composer and conductor. In 1871– 1872 Anton Rubinstein was conductor of the orchestra of the Gesellschaft der Musikfreunde in Vienna. This photograph dates from that phase of his life.
In the 1855 summer edition of Kunstkronyk there appears an extensive explanation of both allegories. “In the front and rear walls large archivolts have been created, with palmettes on the outer edge. In the rear wall the Dutch coat-of-arms and in the front wall that of Rotterdam must serve to form the apex of the arch in question. In the tympana we are indebted to Mr J.H. van de Laar for the wonderfully painted allegories. This celebrated artist has, in his love for art, freely given of his talents to the Maatschappij tot bevordering der Toonkunst. The allegory in the front wall represents the Maatschappij tot bevordering der Toonkunst, that in the rear wall the festivities of said society. On the first [the lower of the two (AB)], one sees descending guardian angels handing a lyre to the Rotterdam Maiden, who lights the fire on the altar. In the second
39
40. Wouter Hutschenruyter Sr. Lithografie van A.J. Ehnde naar een daguerreotype van dr. P. Wotke. Uit Kunstkronyk, zomer 1855. Nederlands Muziek Instituut.
42. Johannes Verhulst, ca. 40 jaar oud. Lithografie van A.J. Ehnde; uit Kunstkronyk, zomer 1855. Nederlands Muziek Instituut. Johannes Verhulst (1816-1891), Nederlands componist en dirigent, bekleedde in het Nederlands muziekleven van de 19de eeuw een centrale positie. Hij was enige tijd leerling van Felix Mendelssohn-Bartholdy in Leipzig geweest en ging op voet van vriendschap om met Robert Schumann. Op aandringen van Willem II keerde hij terug naar Den Haag, waar hem het Ridderkruis der Orde van den Nederlandsche Leeuw werd toegekend. In de jaren daaropvolgend werd hij benoemd tot dirigent van de Diligentia-concerten in Den Haag, zwaaide de (muzikale) scepter in Felix Meritis in Amsterdam en dirigeerde concerten van verscheidene Toonkunstafdelingen. Als componist schreef hij in de stijl van Mendelssohn en Schumann en had daarom weinig affiniteit met de muziek van Liszt.
De dirigent en componist Wouter Hutschenruyter (1796-1878) ontving zijn opleiding bij de grote pianistcomponist Johann Nepomuk Hummel uit Pressburg (Bratislava), die zich later als kapelmeester in Weimar zou vestigen en in die functie gezien mag worden als de grote voorloper van Franz Liszt. Hutschenruyter was dirigent van het harmonieorkest van de Rotterdamse Schutterij en dirigeerde daarnaast de orkestconcerten van het muziekgezelschap Eruditio Musica. Zijn oeuvre omvat symfonieën, koorwerken en militaire marsen. Wouter Hutschenruyter Sr. had twee muzikale zonen, van wie vooral de jongste, de componist-dirigentmusicoloog Wouter Hutschenruyter Jr. (1859-1943) bekend is geworden.
41. ‘Het Park met de Officieren-sociëteit (40) van de westzijde te zien’. Lithografie, gedrukt en uitgegeven bij de Gebr. Voorn Boers. Gemeentearchief Rotterdam. Uiterst links ziet men de muziekkoepel, rechts, achter het geboomte, de vage contouren van het ‘Feest Gebouw’ van Rode. Deze lithografie geeft overigens niet het beeld van 11 juli, toen het ’s middags regende, maar naar alle waarschijnlijkheid dat van vrijdag 14 juli. In de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 15 juli lezen we: “Rotterdam 14 julij. (...) Het heerlijke zomerweeder, dat wij heden mogten genieten, verhoogde de feesten van den dag niet weinig. Het bezoek in het park, waar op het terrein van de Officieren-Sociëteit zich weder het muziek-korps van de grenadiers en jagers van 1-4 uur des namiddags liet hooren, was zeer druk. Het was een heerlijk middaguur, dat gewis aan stadgenooten en vreemdelingen ten hoogste welkom zal geweest zijn.”
43. Prins Hendrik als luitenant ter zee der 2de klasse (ca. 1836), geschilderd door J.B. van der Hulst (foto R. Mulder). Rijksmuseum Paleis Het Loo, Apeldoorn, inventarisnummer A1871. Prins Willem Frederik Hendrik (1820-1879) was de derde zoon van koning Willem II en Anna Paulowna. Van kinds af aan had prins Hendrik grote belangstelling voor scheepvaart getoond. Hij maakte tientallen reizen naar verre landen en doorliep alle rangen van de marine. In 1840 werd hij bevorderd tot kapitein-ter-zee, in 1848 tot schout-bij-nacht om zijn carrière te besluiten als luitenant-admiraal van de gehele Nederlandse vloot. Prins Hendrik wordt daarom wel Hendrik de Zeevaarder genoemd, met een knipoog naar de bekende Portugese ontdekkingsreiziger van die naam. In december 1845 werd hij gekozen tot voorzitter voor het leven van de Koninklijke Nederlandsche Yacht-Club.
(41)
40
allegory one observes the celebratory art in the apparel of the Netherlands Maiden, expressing her feelings through harp playing, while the Fame proclaims her glory.” The painter Jan Hendrik van de Laar (1807–1874) worked in Rotterdam from 1841 onwards and in 1850 was appointed director of the Academy for Visual Arts that was established in that city. He painted portraits, genre works and historical scenes.
40. Wouter Hutschenruyter Sr. Lithograph by A.J. Ehnde after a daguerreotype by Dr. P. Wotke. From Kunstkronyk, Summer 1855. Nederlands Muziek Instituut. The conductor and composer Wouter Hutschenruyter (1796–1878) was educated by the great pianist-composer Johann Nepomuk Hummel from Pressburg (Bratislava), who would later be installed as Kapelmeister in Weimar and may be regarded in that function as the great forerunner of Franz Liszt. Hutschenruyter was conductor of the brass band of the Rotterdam Schutterij (‘Civic Guard’) and, additionally, conducted the orchestral concerts of the music society Eruditio Musica. His oeuvre includes symphonies, choral works and military marches. Wouter Hutschenruyter Sr. had two musical sons, of whom the younger, composer-conductor-musicologist Wouter Hutschenruyter Jr. (1859– 1943), became well-known.
41. ‘The park, with the Officers’ Society, as viewed from the west’. Lithograph printed and published by the Voorn Boers brothers. Gemeentearchief Rotterdam. On the far left the bandstand is to be seen; on the right, behind the trees, the vague contours of the Festival Building of Rode. This litho, by the way, does not portray 11 July, when it was raining during the afternoon, but in all probability Friday 14 July. In the Nieuwe Rotterdamsche Courant of 15 July we read: “Rotterdam 14 July. (…) The lovely summer weather that we were able to enjoy today contributed in no small measure to the day’s celebrations. There were many visitors to the park, where, in the grounds of the Officers’ Society, the music corps of the Grenadiers en Jagers (‘Grenadiers and Hunters’) could be heard between 1 p.m. and 4 p.m. It was a wonderful afternoon that will certainly have been welcomed by citizens and strangers alike.”
(42)
42. Johannes Verhulst, ca. 40 years old. Lithograph by A.J. Ehnde; from Kunstkronyk, Summer 1855. Nederlands Muziek Instituut. Johannes Verhulst (1816–1891), the Dutch composer and conductor, held a pivotal position in the Dutch musical life of the 19th century. He had been a student of Felix Mendelssohn-Bartholdy in Leipzig for a while and was befriended with Robert Schumann. At the insistence of Willem II he returned to The Hague, where he was honoured with the Cross of the Order of the Netherlands Lion. In the years that followed he was appointed conductor of the Diligentia concerts in The Hague, wielded the (musical) sceptre in Felix Meritis in Amsterdam and conducted concerts of various departments of the Society for the Advancement of Music. As a composer he wrote in the style of Mendelssohn and Schumann and had therefore little affinity with the music of Liszt.
43. Prince Hendrik as sublieutenant 2nd class (ca. 1836), painted by J.B. van der Hulst (photo R. Mulder). Rijksmuseum Paleis Het Loo (‘Royal Museum Paleis Het Loo’), Apeldoorn, inventory number A1871. Prince Willem Frederik Hendrik (1820–1879) was the third son of King Willem II and Anna Paulowna. From his childhood Prince Hendrik (‘Henry’) had shown great interest in ships and sailing. He went on many voyages to far-off lands and passed through all ranks of the marines. In 1840 he was promoted to captain, in 1848 to rear-admiral, rounding off his career as lieutenant-admiral of the complete Dutch fleet. Prince Hendrik has therefore sometimes been called Henry the Navigator, with ironic reference to the well-known Portuguese explorer of the same name. In December 1845 he was appointed president for life of the Royal Dutch Yacht Club.
(43)
41
44. Advertentie van het ‘Groot Algemeen Muzykfeest’ te Rotterdam, gepubliceerd in Ceacilia, Elfde Jaargang, nr. 13 (1 Juli 1854). Nederlands Muziek Instituut. 45. Programma van het concert in Rotterdam op 15 Juli 1854. Stadsarchief Amsterdam. 46. Medaille voor A.C.G. Vermeulen, ontworpen door C. Rochussen en geslagen door A.D.Verschuur uit Amsterdam. Uit Kunstkronyk, zomer 1855. Nederlands Muziek Instituut. De erepenning vertoont aan de ene kant een door Charles Rochussen ontworpen allegorie, voorstellende ‘de Kunst, die gedachte en vorm bekroont’ en aan de andere zijde de tekst: ‘De Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst aan haren stichter A.C.G. Vermeulen. Over Rochussen, zie het onderschrift bij afbeelding 75.
47. Menukaart van het diner op zaterdagavond 15 juli 1854 te Rotterdam. Stadsarchief Amsterdam
(48)
48. ‘Intrede te Scheveningen’. Anonieme lithografie, ca. 1850, gedrukt bij A.P. van L. Haags Gemeentearchief. Hoewel ‘Sceveninge’, ten westen van Den Haag aan de kust gelegen, en Den Haag samen één gemeente vormen, verschillen beide plaatsen enorm van karakter. Is ’s-Gravenhage de deftige residentie, de stad waar de regering zetelt, Scheveningen was in het verleden een vissersdorpje, dat om zijn gunstige ligging en mooie strand in de loop van de 19de eeuw ‘en vogue’ kwam als badplaats. De afbeelding toont ons het dorp, zoals Liszt dat gezien heeft. De met kinderkopjes geplaveide weg is naar alle waarschijnlijkheid de ‘Scheveningse Zeestraet’, die inderdaad recht op de Oude Kerk toeliep. Rechts ziet men een koets met twee paarden bespannen; van een dergelijk voertuig zal Liszt gebruik gemaakt hebben.
(44)
(45)
42
(46)
44. Advertisement for the ‘Great General Music Festival’ in Rotterdam, published in Caecilia, Eleventh year, No. 13 (1 July 1854). Nederlands Muziek Instituut. 45. Programme of the concert held on 15 July 1854 in Rotterdam. Stadsarchief Amsterdam. 46. Medal for A.C.G. Vermeulen, designed by C. Rochussen and struck by A.D. Verschuur from Amsterdam. From Kunstkronyk, Summer 1855. Nederlands Muziek Instituut. The medal of honour bears on the one side an allegory designed by Charles Rochussen, representing ‘art, that crowns thought and form’ and on the other side the text (translated as), ‘The Society for the Advancement of Music to its founder A.C.G. Vermeulen.’ Concerning Rochussen, see the legend to illustration No. 75.
47. Menu for the dinner on Saturday evening 15 July1854 in Rotterdam. Stadsarchief Amsterdam. 48. ‘Entrance to Scheveningen’. Anonymous lithograph, ca. 1850, printed by A.P. van L. Haags Gemeentearchief. Although ‘Sceveninge’, situated on the coast to the west of The Hague, and The Hague itself form one municipality, the two places are completely different in character. While ’s-Gravenhage is the prim and proper seat of government (still to this day termed ‘the residence’), Scheveningen was at that time a small fishing village, which came into vogue during the 19th century as a seaside resort due to its convenient situation and lovely beach. The lithograph shows Scheveningen as Liszt would have seen it. The cobbled street is most probably the ‘Scheveningse Zeestraet’, which indeed led directly to the Oude Kerk (‘Old Church’). To the right we see a coach-and-pair, the kind of vehicle Liszt would have used.
(47)
43
49. Ary Scheffer tegen het einde van zijn leven. Portret van Leon Benouville, kort na Scheffers dood geschilderd. Dordrechts Museum. Ary Scheffer (1795-1858) werd te Dordrecht geboren. Hij studeerde bij zijn vader en vervolgens in Parijs aan de École des Beaux-Arts. Vanaf 1811 was hij werkzaam in de Franse hoofdstad, waar hij de invloed van Ingres, Géricault en Delacroix onderging. Scheffer was een groot portretschilder, maar blonk daarnaast uit in bijbelse voorstellingen, historiestukken en het schilderen van scènes uit de romantische literatuur. Een groot deel van zijn oeuvre bevindt zich in het Dordrechts Museum. Daarin bevindt zich ook dit schilderij, postuum door de bevriende schilder Leon Benouville (1821-1859) gemaakt, waarop Scheffer staat afgebeeld zoals Liszt hem beschreef.
50. Franz Liszt. Lithografie van Léon Noël naar het bekende schilderij van Ary Scheffer (1841). Dordrechts Museum. In het voorjaar van 1837, omstreeks het bekende duel met Thalberg op 31 maart, poseerde Liszt voor Ary Scheffer in diens atelier aan rue Chaptal 7, thans het Musée de la Vie Romantique. Het resultaat van deze sessies was een fraai olieverfschilderij, dat tegenwoordig in het bezit is van de Stiftung Weimarer Klassik en te bewonderen is in het Liszt Museum (de Hofgärtnerei, Weimar). Enkele jaren na zijn ontstaan heeft de Franse schilder-tekenaar-lithograaf Alphonse-Léon Noël (1807-1884) er een lithografie van gemaakt, die wijde verspreiding heeft gekend.
51. ‘De drie koningen’. Lithografie van F.B. Waanders naar een schilderij van Ary Scheffer en gedrukt door C.W. Mieling, omstreeks 1845. Dordrechts Museum. De drie afgebeelde figuren personifiëren van links naar rechts ‘de wetgevende macht’, ‘kunst en wetenschap’ en ‘de krijgsmacht’. Van de lithograaf F.B. Waanders (18091880) zijn tientallen fraaie litho’s bewaard gebleven. Het origineel, dat eertijds in het bezit was van Carolyne von Sayn-Wittgenstein en daarna geërfd door haar dochter Marie, is verloren gegaan.
(49)
52. Ruiterstandbeeld van Willem de Zwijger voor de Galerie Gothique. Een vroege foto van M. Hille, 1863. Haags Gemeentearchief. In 1845 had Willem II aan de beeldhouwer E. Emilion, graaf van Nieuwerkerke, de opdracht gegeven een ruiterstandbeeld van Willem de Zwijger te maken. Het werd geplaatst voor de Galerie Gothique, tegenover Paleis Noordeinde. De galerij, rechts op de foto, werd afgebroken, maar het standbeeld staat er nog steeds. Links is een vleugel van Paleis Noordeinde te zien.
(50)
44
49. Ary Scheffer towards the end of his life. Portrait by Leon Benouville, painted shortly after Scheffer’s death. Dordrechts Museum (‘Dordrecht Museum’), Dordrecht. Ary Scheffer (1795–1858) was born in Dordrecht. He studied under his father and thereafter in Paris at the École des Beaux-Arts. From 1811 he worked in the French capital, falling under the influence of Ingres, Géricault and Delacroix. Scheffer was a great portrait painter, but also excelled in biblical scenes, historical pieces and the painting of scenes from the Romantic literature. A large part of his oeuvre is to be found in the Dordrechts Museum. This painting, too, is to be found there, painted posthumously by the befriended painter Leon Benouville (1821–1859), in which Scheffer is portrayed as Liszt described him.
50. Franz Liszt. Lithograph by Léon Noël after the well-known painting by Ary Scheffer (1841). Dordrechts Museum. In spring 1837, around the time of the famous duel with Thalberg on 31 March, Liszt posed for Ary Scheffer in his studio, rue Chaptal 7, nowadays Musée de la Vie Romantique. The result of these sessions was a beautiful oil painting, now in the possession of the Stiftung Weimarer Klassik and to be admired in the Liszt Museum (the Hofgärtnerei, Weimar). Some years after its creation, the French painter, designer and lithographer Alphonse-Léon Noël (1807–1884) made a lithograph of this canvas, which enjoyed wide circulation.
51. ‘The Three Kings’. Lithograph by F.B. Waanders after a painting by Ary Scheffer, printed by C.W. Mieling, around 1845. Dordrechts Museum. The three figures depicted personify from left to right ‘the judicial power’, ‘art and science’ and ‘the armed forces’. Tens of beautiful lithos by the lithographer F.B. Waanders (1809–1880) have been preserved. The original, at that time in the possession of Carolyne von Sayn-Wittgenstein and thereafter passing to her daughter Marie, has been lost.
52. Equestrian statue of Willem de Zwijger (‘William the Silent’) in front of the Galerie Gothique. An early photograph by M. Hille, 1863. Haags Gemeentearchief.
(51)
In 1845 Willem II commissioned the sculptor E. Emilion, Count of Nieuwerkerke, to create an equestrian statue of William the Silent. It was placed in front of the Galerie Gothique, opposite Paleis Noordeinde. The gallery, on the right in the photograph, was demolished, but the statue is still standing. To the left can be seen a wing of the Paleis Noordeinde.
(52)
45
(53) 53. Foto’s van handschriften van Mendelssohn, Liszt, Spohr, Schumann en Meyerbeer. Stadsarchief Amsterdam.
56. ‘De Mozes en Aäron-kerk zich weerspiegelend in de Houtgracht’. Ets van Leopold Flameng (1879). Privé-collectie Christo Lelie.
De hier getoonde autografen uit Vermeulens Album Amicorum zijn (van links boven naar rechts onder) van: Mendelssohn (Mayence, 29 maart 1837), Liszt (Weimar, 6 november 1854), Spohr (Capel, 5 juni 1836), Schumann (Rotterdam, 9 december 1853) en Meyerbeer (Spa, 5 juli 1839). Daaronder vindt men nog een vierstemmige compositie in de kreeft van een niet nader geïdentificeerde componist. Liszts autograaf is genummerd ‘16’. Het Album Amicorum van Vermeulen bevindt zich in het archief van de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst, dat in het Stadsarchief Amsterdam is opgenomen.
De Mozes en Aäron-kerk verrees in zijn huidige vorm tussen 1837 en 1841 naar ontwerp van Tieleman Franciscus Suys (1783-1861) in neoclassicistische stijl. Aan de buitenmuur werd op 29 april 1991 op initiatief van de Franz Liszt Kring een plaquette aangebracht ter gelegenheid van het feit dat exact 125 jaar daarvoor Franz Liszt in deze kerk een uitvoering van zijn Graner Messe bijwoonde. De Houtgracht werd in 1882 gedempt om plaats te maken voor het bekende Waterlooplein.
54. Verso en recto (blad 2 en 3) van de brief van 4 maart 1856 van Franz Liszt aan A.C.G. Vermeulen, met notenvoorbeelden. Bijzondere Collecties, Universiteitsbibliotheek Amsterdam, OTM: hs. Db 90. 55. Franz Liszt in priesterrok. Foto: Canzi és Heller, Boedapest, 1865. Privé-collectie Christo Lelie. Op 30 juli 1865 ontving Liszt de vier lagere wijdingen (de eerste had hij al eerder ontvangen). Niet lang daarna begaf hij zich naar Boedapest, waar hij op 8 augustus aankwam. Een week later gaf Abbé Liszt in de Redouten-zaal de wereldpremière van zijn oratorium Die Legende von der Heiligen Elisabeth. Het succes was zo groot, dat het concert op 23 augustus herhaald moest worden. In die dagen liet de componist zich fotograferen door Canzi és Heller; het is de eerste foto waarop Liszt staat afgebeeld in het gewaad van een geestelijke. Vermoedelijk rust zijn rechterhand op de Bijbel.
(56)
46
(54) 53. Photographs of manuscripts of Mendelssohn, Liszt, Spohr, Schumann and Meyerbeer. Stadsarchief Amsterdam.
On 30 July 1865 Liszt was ordained into the four minor holy orders (he had already received the first). Shortly thereafter he travelled to Budapest, arriving there on 8 August. A week later Abbé Liszt performed the world première of his oratorium The Legend of Saint Elisabeth in the Redoute Concert Hall. So great was its success that the concert had to be repeated. This happened on 23 August. In those days Liszt had this photograph taken by Canzi és Heller. It is the first photograph in which Liszt is pictured in a holy vestment. His right hand is probably resting on a Bible.
The autographs shown here from Vermeulen’s Album Amicorum are (from upper left to lower right) those of: Mendelssohn (Mayence, 29 March 1837), Liszt (Weimar, 6 November 1854), Spohr (Capel, 5 June 1836), Schumann (Rotterdam, 9 December 1853) and Meyerbeer (Spa, 5 July 1839). Underneath these is further to be found a four-part crab (or retrograde) canon composition by an unidentified composer. Liszt’s autograph is numbered ‘16’. Vermeulen’s Album Amicorum is kept in the archives of the Society for the Advancement of Music, which have been incorporated into the Amsterdam City Archives.
56. ‘The Moses and Aaron Church reflected in the Houtgracht’. Etching by Leopold Flameng (1879). Private collection of Christo Lelie. The Moses and Aaron Church arose in its present form between 1837 and 1841, designed by Tieleman Franciscus Suys (1783–1861) in neo-Classical style. On 29 April 1991 a plaque was mounted on an outer wall at the instigation of the Dutch Franz Liszt Circle commemorating the fact that precisely 125 years earlier Franz Liszt had attended a performance of his Graner Messe in the church. The Houtgracht was filled up in 1882 and the ground now forms part of the famous Waterlooplein.
54. Verso and recto (sheets 2 and 3) of the letter of 4 March 1856 from Franz Liszt to A.C.G.Vermeulen, with note examples. Bijzondere Collecties, Universiteitsbibliotheek Amsterdam (‘Special Collections, University Library Amsterdam’), OTM: hs. Db 90. 55. Franz Liszt in priest’s vestment. Photograph: Canzi és Heller, Budapest, 1865. Private collection of Christo Lelie.
(55)
47
(57) 57. Brief van Liszt aan dhr. C.A. Hekman van 9 november 1863 uit het bezit van Yoram Ish-Hurwitz, in eeuwigdurende bruikleen geschonken aan het Nederlands Muziek Instituut. De brief telt vier bladzijden, waarvan de eerste (rechts) en laatste (links) getoond worden. Boven de aanhef leest men ‘Aan den Heer Reekers, N. Prinsengracht’. Onder de handtekening vindt men afzender en adres: ‘Rome (Madonna del Rosario) 9 Novembre 63. À Monsieur le Président de la Société catholique ‘Zelus pro Domo Dei’ à Amsterdam.’ Frederik J.M.A. Reekers was een goede vriend van dhr. Hekman, die hem de brief ten geschenke zal hebben gegeven. In 1868 huwde hij Elisabeth Anna Barge, dochter van rijke kooplieden uit Manchester. Uit dit huwelijk is een dochter voortgekomen, die de grootmoeder van moeders zijde was van mevrouw Maria Tielens, uit wiens bezit deze brief afkomstig is. Zij verkocht het kostbare manuscript, waarvan het bestaan tot op dat moment onbekend was, in januari 2010 aan de pianist Yoram Ish-Hurwitz, bestuurslid van de Franz Liszt Kring.
58. Hans von Bülow. Carte-de-visite-foto van Elliott & Fry, Londen, ca. 1870. Privé collectie Christo Lelie. Hans von Bülow (1830-1894) was een sterleerling van Franz Liszt en zou als pianist en dirigent uitgroeien tot één van de groten van zijn tijd. Als geen ander heeft hij zich ingezet voor de werken van zijn leraar en speelde veel zijner composities in het openbaar.
Zijn huwelijk met Liszts dochter, Cosima, nam echter een tragische wending toen deze verliefd werd op de door hen beiden verafgoodde Richard Wagner. Na een verbitterde strijd, die tijdelijk grote verwijdering tussen Liszt en Wagner teweeg heeft gebracht, zou Von Bülow zich geleidelijk aan van de componisten van de ‘Neu-Deutsche-Schule’ afwenden om te eindigen als een onvermoeibaar voorvechter van de muziek van Beethoven en Brahms. De foto werd niet lang na de scheiding van Cosima (in 1869) genomen.
59. Brack’s Doelen Hotel. Een foto uit het album van W.J.R. Dreesmann, voor 1880. Stadsarchief Amsterdam. Op de plek waar zich thans het NH Doelen-hotel bevindt stond vroeger de middeleeuwse stadsmuurtoren Swych Utrecht, die deel uitmaakte van de Amsterdamse stadsmuur en op de foto deels nog te zien is. Deze had geleidelijk aan de functie gekregen van ‘Doelen’ (schietbaan) en werd in 1638 uitgebreid met een nieuwe, chique vleugel, waar enige tijd het meest beroemde schilderij van Rembrandt, De Nachtwacht, heeft gehangen. Het doelencomplex werd in 1815 omgebouwd tot een destijds zeer gerenommeerd logement, Brack’s Doelen Hotel, dat tot 1882 heeft bestaan. In dat jaar is de middeleeuwse toren afgebroken en verrees er op dezelfde locatie een gebouw in neorenaissancestijl naar ontwerp van J.F. van Hamersveld; een deel van het muurwerk en de funderingen van de oude Kloveniersdoelen (en dus van Brack’s Doelen Hotel) zijn daarin verwerkt. Het gebouw ligt aan de Binnen-Amstel, waar deze een hoek maakt met de Kloveniersburgwal, op loopafstand van de Mozes en Aäron-kerk.
48
as no other to the works of his teacher and played many of Liszt’s compositions in public. His marriage to Liszt’s daughter Cosima, however, took a tragic turn when she fell in love with Richard Wagner, whom both of them idolized. After a bitter struggle, which for a longer period drove Liszt and Wagner apart, Von Bülow gradually turned away from the ‘Neu-Deutsche-Schule’, to finish up as an indefatigable champion of the music of Beethoven and Brahms. The photograph was taken not long after Cosima’s divorce (in 1869).
57. Letter from Liszt to Mr C.A. Hekman dated 9 November 1863 owned by Yoram Ish-Hurwitz, on permanent loan to the Nederlands Muziek Instituut. The letter comprises four pages, of which the first (right) and last (left) are displayed. Above the salutation one can read, ‘Aan de heer Reekers, N. Prinsengracht’ (‘to Mr Reekers, New Prinsengracht’). Below the signature is to be found the sender and address (translated), ‘Rome (Madonna del Rosario), 9 November 63. To the President of the Catholic Society ‘Zelus pro Domino Dei’ in Amsterdam.’ Frederik J.M.A. Reekers was a good friend of Mr Hekman, who will have presented him with the letter. In 1868 he married Elisabeth Ann Barge, daughter of a wealthy merchant from Manchester. Out of this marriage a daughter was born who was the maternal grandmother of Ms Maria Tielens, to whom this letter belonged. She sold the precious manuscript, the existence of which was hitherto unknown, to the pianist Yoram IshHurwitz, member of the board of the Franz Liszt Circle, in January 2010.
58. Hans von Bülow. Visiting card with photograph by Elliott & Fry, London, ca. 1870. Private collection of Christo Lelie.
59. Brack’s Doelen Hotel. Photograph from the album of W.J.R. Dreesmann, before 1880. Stadsarchief Amsterdam.
(58)
Hans von Bülow (1830–1894) was one of Franz Liszt’s star pupils and would blossom as pianist and conductor to become one of the great names of his era. He devoted himself
On the spot where the NH Doelen Hotel now stands, there once stood the mediaeval Swych Utrecht tower that formed part of the Amsterdam city walls and is partially in view in the photograph. This tower had gradually acquired the function of a ‘Doelen’ – shooting range – and in 1638 was augmented by a new, chic wing, where Rembrandt’s most famous painting, The Nightwatch, hung for a while. In 1815 the Doelen complex was rebuilt to become a lodging house which at the time acquired considerable prestige: Brack’s Doelen Hotel. In 1882 the mediaeval tower was demolished. On the same site there arose a neo-Renaissance-style building, designed by J.F. van Hamersveld, into which part of the wall and foundations of the old Kloveniersdoelen (and therefore of Brack’s Doelen Hotel) were assimilated. The building stands on the Binnen-Amstel (‘Inner Amstel River’) where this is joined by the Kloveniersburgwal, at walking distance from the Moses and Aaron Church.
(59)
49
(60) 62. Aankondiging van het concert op 25 april uit het Algemeen Handelsblad van 23 april 1866. Koninklijke Bibliotheek.
60. Voorgevel van de Parkzaal. Houtgravure van E.Vermorcken naar een tekening van Pierre Tetar van Elven (1828-1908), omstreeks 1855-1860. Stadsarchief Amsterdam. De wijk ten oosten van de grachtengordels van het oude Amsterdam, de Plantage, was van oudsher een wandel- en groengebied; nog steeds vindt men hier de Hortus Botanicus, het Wertheimpark (ontworpen in 1812) en de bekende dierentuin Artis (1838). Bebouwing was niet toegestaan, behoudens uitspanningen en tuinhuizen. In 1848 kocht Eduard Stumpff, de eigenaar van Frascati (zie ‘1842’), zo’n etablissement in het huidige Wertheim-park op en liet het ombouwen tot een gebouw van pompeuze uitstraling, inclusief twee concertzalen en een fraaie wintertuin. Hier gaf hij vanaf 1851 een vervolg op zijn Frascati-concerten aan de Nes, een straat die een beetje verpauperd begon te raken. Er was een eigen ‘Park-orkest’, dat gedirigeerd werd door Eduards neef, Wilhelm Stumpff (1826-1912). Jarenlang heeft deze concertzaal gefloreerd, ondanks een lawaaierig buffet, waaraan velen zich ergerden, en het ontbreken van een vestibule en garderobe. De grootste solisten van die tijd, zoals de violisten Joachim en Wieniawski, de pianist Hans von Bülow, de zangeressen Jenny Lind en Adelina Patti, hebben hier opgetreden. Toch kon de particuliere onderneming het op den duur niet bolwerken en ging in 1882 failliet. Het Parkorkest werd ontbonden en de concertzaal afgebroken om plaats te maken voor een nog veel imposanter geheel, de Parkschouwburg, ook dit gebouw is in 1911 helaas verdwenen.
63. De zilveren lauwerkrans (detail) die aan Franz Liszt op 25 april 1866 is aangeboden. Magyar Nemzeti Múzeum, Boedapest. De volledige tekst, rondom in de zilveren krans gegraveerd, luidt: ‘De Kunst hare vereerders aan haren held Dr. Franz Liszt Amsterdam 25 april 1866.’ De lauwerkrans werd vervaardigd door de Koninklijke Nederlandsche Fabriek van Gouden en Zilveren Werken van J.M. van Kempen te Voorschoten. Tegelijk werd de componist een oorkonde aangeboden. Hierop vindt men een afbeelding van de krans met daarboven dezelfde tekst in het Frans: ‘L’art, par ceux qui l’honorent, à son héros Dr. Franz Liszt. Amsterdam 25 avril 1866.’ Onder de krans staat geschreven: ‘Inscription de la couronne offerte le 25 avril 1866, à l’occasion de l’exécution de son psaume XIII.’ Later zou de componist eigenhandig de Duitse vertaling toevoegen: ‘(Dem Helden der Tonkunst, deren Verehrer)’. Deze oorkonde bevindt zich eveneens in het Magyar Nemzeti Múzeum te Boedapest.
61. Interieur van de Parkzaal aan de Plantage Parklaan, gezien in de richting van het podium, ca. 1850-1860. Stadsarchief Amsterdam. Deze anonieme ingekleurde tekening toont een talrijk gezelschap tijdens een concert; op de achtergrond ontwaart men een orkestje. In de Parkzaal werden naast de meer officiële abonnementsconcerten op de zondagmiddag concerten door harmonieorkesten verzorgd. Zo was er op 5 juli 1866 een ‘Buitengewoon Harmonie Concert door het Stafmuziekcorps der Marine’ en op 3 oktober van dat jaar een ‘Groot Harmonie Concert benevens Schitterende Egyptische Verlichting’ (naar advertenties uit het Algemeen Handelsblad). Bij dergelijke evenementen was het heel gebruikelijk gezellig te keuvelen, rond te wandelen en te eten, zoals de prent aantoont.
(63)
50
(61) 60. The facade of the Park Hall. Wood carving by E. Vermorcken after a drawing by Pierre Tetar van Elven (1828–1908), around 1855-1860. Stadsarchief Amsterdam.
onwards, he organized concerts that followed on from his Frascati concerts on the Nes, an area which was going into decline. It had its own ‘Park Orchestra’, conducted by Eduard’s nephew, Wilhelm Stumpff (1826–1912). This concert hall flourished for many years, despite the presence of a noisy buffet (to the annoyance of many) and the absence of a foyer and cloakroom. The greatest names of that era performed here: the violinists Joachim and Wieniawski, the pianist Hans von Bülow, the singers Jenny Lind and Adelina Patti, to name only a few. Even so, this private business could not, in the end, hold its own, and in 1882 it went into liquidation. The Park Orchestra was disbanded and the concert hall was demolished to make way for an even more imposing structure, the Parkschouwburg (‘Park Theatre’). Unfortunately, this building, too, disappeared in 1911.
The district to the east of old Amsterdam’s rings of canals, the Plantage (literally: ‘Plantation’), was from time immemorial an area of parkland, ideal for taking a walk. To this day are to be found here the Hortus Botanicus, the Wertheimpark (designed in 1812) and the well-known Artis Zoo (1838). Building was not permitted, with the exception of cafés and garden houses. In 1848 Eduard Stumpff, the owner of Frascati (see ‘1842’), bought such a café in the Wertheimpark and expanded it to form a pompous building that included two concert halls and a beautiful winter garden. Here, from 1851
61. Interior of the Park Hall on the Plantage Parklaan, viewed towards the podium, ca. 1850-1860. Stadsarchief Amsterdam. This anonymous coloured-in drawing portrays a substantial gathering during a concert. In the background an orchestra is to be seen. The Park Hall hosted, alongside the more official concerts for season-ticket holders, Sunday afternoon concerts given by brass bands. So it was that on 5 July 1866 an ‘Extra special band concert by the Staff Music Corps of the Marines’ was given and on 3 October of that year a ‘Vast band concert embellished with magnificent Egyptian lighting’ (as we may gather from advertisements in the Algemeen Handelsblad). At such events it was considered quite normal to enjoy a sociable chat, wander around and eat, as this print shows.
62. Announcement of the concert of 25 April from the Algemeen Handelsblad of 23 April 1866. Koninklijke Bibliotheek. 63. The silver laurel wreath (detail), presented to Franz Liszt on 25 April 1866. Magyar Nemzeti Múzeum, Budapest. The full text engraved around the silver wreath reads (in translation): ‘The devotees of the Art to their hero Dr Franz Liszt Amsterdam 25 April 1866.’ The laurel wreath
(62)
51
64. Het programma van het concert op 27 april in de Zaal van het Park. Stadsarchief Amsterdam. De prijs van dit concert was vastgesteld op f 2,99. Zoals eerder gezegd (32), komt dit in huidige valuta omgerekend neer op ca. € 30,-. Vermakelijk om te lezen is, dat een abonnee één dame gratis mocht meenemen, maar ging hij met meerdere dames uit, dan diende hij daarvoor de helft van de normale toegangsprijs te betalen!
65. Handschrift van Franz Liszt op de partituur van de Missa solemnis zur Einweihung der Basilika in Gran, eertijds in bezit van Herman van Bree. Foto, gepubliceerd in de Liszt-special van het tijdschrift Caecilia, Jaargang 68 (1911). Nederlands Muziek Instituut. Bottenheim schreef in een voetnoot bij zijn in Caecilia gepubliceerde artikel ‘De geschiedenis van de Graner Messe’ (Jaargang 68, blz. 342-346): “Deze partituur is het eigendom van Mevr. de Wed. P.A.L. Van Ogtrop, wier echtgenoot destijds een werkzaam aandeel in bedoelde uitvoering had; door hare welwillendheid zijn wij in staat een facsimile van dit handschrift van Liszt te publiceren.” Waar de partituur zich thans bevindt is niet bekend.
66. Sophie van Württemberg, Koningin van Nederland en Groothertogin van Luxemburg. Schilderij van Franz Xaver Winterhalter. St. Historische Verzamelingen van het Huis Oranje-Nassau, Koninklijk Huisarchief, inv. nr. SC/0408. Koningin Sophie (1818-1877) was de eerste echtgenote van koning Willem III en van 1849 tot 1877 Koningin der Nederlanden. Hun huwelijk was echter niet gelukkig, mede omdat Willem III tal van buitenechtelijke relaties aanknoopte. Verzoeken om zich officieel van hem te laten scheiden, werden ‘om redenen van landsbelang’ geweigerd. Vanaf 1855 leefden de koning en de koningin, die moreel en geestelijk zijn meerdere was en op goede voet stond met politici als Thorbecke (1798-1872), gescheiden van tafel en bed. Op Paleis Noordeinde had ze haar eigen vertrekken en de zomers bracht ze op Huis ten Bosch door; Willem daarentegen verbleef regelmatig op Paleis Het Loo bij Apeldoorn.
67. Richard Hol. Foto Wagner, ca. 1866. Nederlands Muziek Instituut. (64) Richard Hol (1825-1904) was één van de leidinggevende figuren uit het Nederlands muziekleven van de 19de eeuw. Hij was als dirigent werkzaam in respectievelijk Amsterdam, Utrecht en Den Haag, werd in 1864 benoemd tot organist van de Domkerk te Utrecht en was sinds 1875 daarnaast directeur van de Muziekschool van Toonkunst in die stad. Bovenal was hij een goede componist, die ca. 200 werken heeft nagelaten, waaronder symfonieën en opera’s als De vliegende Hollander en Floris V. Het onderschrift op de foto luidt: ‘Zijnen Waarden Vriend H.J.J. van Bree Richard Hol’.
(65)
52
66. Sophie van Württemberg, Queen of the Netherlands and Grand-Duchess of Luxemburg. Painting by Franz Xaver Winterhalter. St. Historische Verzamelingen van het Huis Oranje-Nassau, (Historical Collections Foundation of the House of OrangeNassau) Koninklijk Huisarchief, inventory number SC/0408. Queen Sophie (1818–1877) was the first wife of King Willem III and was from 1849 to 1877 Queen of the Netherlands. It was, however, not a happy marriage, partly because Willem III was involved in countless extramarital relationships. Requests to divorce him officially were refused ‘on grounds of national interest’. From 1855 onwards the king and the queen, who was morally and intellectually his superior and was on good terms with politicians like Thorbecke (1798–1872), were living apart. In Paleis Noordeinde she had her own quarters and she spent the summers at Huis ten Bosch. Willem, in contrast, regularly stayed at Paleis Het Loo, near Apeldoorn.
67. Richard Hol. Photograph by Wagner, ca. 1866. Nederlands Muziek Instituut. Richard Hol (1825–1904) was one of the leading figures in Dutch musical life during the 19th century. He worked as conductor in Amsterdam, Utrecht and The Hague, respectively. In 1864 he was appointed organist of the Domkerk in Utrecht and was from 1875 director of the Music School (‘Muziekschool van Toonkunst’) in that city. Above all he was a good composer, with a legacy of around 200 works, including symphonies and operas such as The Flying Dutchman and Floris V. The legend on the photograph reads: ‘Zijnen Waarden Vriend H.J.J. van Bree – Richard Hol’ (‘His valued friend…’).
(66) was made by the Royal Dutch Factory of Gold and Silver Works of J.M. van Kempen in Voorschoten. At the same time the composer was presented with a scroll of appreciation. On this is to be found a picture of the wreath with above it the same text in French: ‘L’art, par ceux qui l’honorent, à son héros Dr. Franz Liszt, Amsterdam 25 avril 1866.’ Under the wreath was written, ‘Inscription de la couronne offerte le 25 avril 1866, à l’occasion de l’exécution de son psaume XIII.’ The composer would later himself add the German translation. ‘(Dem Helden der Tonkunst, deren Verehrer)’. Like the wreath itself, the scroll is kept in the Magyar Nemzeti Múzeum in Budapest.
64. The programme of the concert on 27 April in the Park Hall. Stadsarchief Amsterdam. The price of admission was fixed at f 2.99. As mentioned earlier (32), this translates in today’s currency as approximately € 30. It is amusing to read that a season-ticket holder could bring along one lady free of charge. Should he appreciate more female company, then he could achieve this for half the normal admission fee!
65. Franz Liszt’s handwriting on the score of the Missa solemnis zur Einweihung der Basilika in Gran, formerly in the possession of Herman van Bree. Photograph, published in the Liszt special of the journal Caecilia, 68th year (1911). Nederlands Muziek Instituut. Bottenheim wrote in a footnote to his article ‘The history of the Graner Messe’ published in Caecilia (68th year, pp. 342–346): “This score belongs to the widow of P.A.L. Van Ogtrop, whose husband played a significant part in the intended performance; through her benevolence we are in a position to publish a facsimile of this handwriting of Liszt.” The present location of the score is unknown.
(67)
53
68. De eerste bladzijde van ‘Psalm XIII van Franz Liszt – Eene studie door Richard Hol’, gepubliceerd in Caecilia, Drie en Twintigste Jaargang, No 12 (15 juni 1866). 69. Een foto van koning Willem III door een onbekende fotograaf, ca 1875. Privé-Collectie Peter Scholcz. Willem III (1817-1890) werd in 1849 gekroond en zou tot zijn dood als Koning der Nederlanden, Groothertog van Luxemburg en hertog van Limburg (tot 1866) regeren. Uit zijn huwelijk met Sophie van Würtemberg zijn drie zoons voortgekomen, Willem, Maurits en Alexander, die echter alle drie vroegtijdig gestorven zijn. Na de dood van zijn officiële echtgenote (in 1877), met wie hij in de jaren waarin Liszt op Paleis Het Loo was, nauwelijks contact meer had, werd er – om de troon te redden – naarstig gezocht naar een nieuwe huwelijkskandidaat. Na enkele vergeefse pogingen en veel heibel werd deze uiteindelijk gevonden in de twintigjarige (sic!) Emma, Prinses van Waldeck-Pyrmont, die de vorst de felbegeerde troonopvolger schonk, de latere Koningin Wilhelmina. Willem III was niet buitengewoon populair, met name niet in socialistische kringen. Afgezien van zijn vele buitenechtelijke relaties en seksuele uitspattingen, waarvan zelfs in de New York Times bericht werd, heeft hij zich jaren lang verzet tegen de constitutionele monarchie, zoals die in 1848 tot stand was gekomen. Hij gedroeg zich, vooral ook op hogere leeftijd, vaak onhebbelijk, egoïstisch en soms bepaald sadistisch. Zijn bij tijd en wijle scandaleuze gedrag werd in 1887 in de brochure Uit het leven van Koning Gorilla in detail beschreven.
70. ‘Het Witte Loo’, geschilderd door A. Schelfhout (1838). Collectie Rijksmuseum Paleis Het Loo, Apeldoorn, inv. nr. A 3633. Andreas Schelfhout (1787-1870), één van Nederlands belangrijkste landschapschilders uit de 19de eeuw, bekend vooral om zijn mooie winterlandschappen, logeerde samen met zijn vriend Johan Jongkind (1819-1891) van 24 juni tot 2 juli 1838 op Paleis Het Loo. Het tastbare resultaat van dit bezoek is dit schilderij, één van de mooiste afbeeldingen van ‘Het Witte Loo’, zoals Franz Liszt dat gekend heeft; aan het eind van de 20ste eeuw is het paleis in zijn oorspronkelijke staat teruggebracht.
(68) Deze afbeelding werd met goedkeuring van de uitgever overgenomen uit het uitstekend gedocumenteerde en fraai geïllustreerde artikel ‘Vertoning op Het Loo’ van E. van Heuven-van Nes, gepubliceerd in Het Witte Loo van Lodewijk Napoleon tot Wilhelmina 1806-1962, een uitgave van Rijksmuseum Paleis Het Loo, Apeldoorn, 1992. Het onderschrift bij de betreffende afbeelding vermeldt, dat het hier om een foto van de oorspronkelijke aquarel van Bartholomeus J. van Hove (1790-1880) handelt, gemaakt door G. Th. Delemarre (1921-?). Deze zou zich bevinden in het Gemeentearchief Den Haag. Bij navraag bleek daar echter niets van de (wellicht niet meer bestaande?) aquarel van ten Hove, noch van een foto daarvan bekend te zijn.
71. De vernieuwde schouwburgzaal ten tijde van Koning Willem III. Bartholomeus J, van Hove, circa 1851. Foto G. Th. Delemarre. Verblijfplaats onbekend.
(70)
54
68. The first page of ‘Psalm XIII by Franz Liszt – A study by Richard Hol’, published in Caecilia, 23rd year, No. 12 (15 June 1866). 69. A photograph of Willem III by an unknown photographer, ca 1875. Private collection of Peter Scholcz. Willem III (1817–1890) was crowned in 1849 and until his death would rule as King of the Netherlands, Grand-Duke of Luxembourg and (until 1866) Duke of Limburg. From his marriage to Sophie van Würtemberg three sons were forthcoming – Willem, Maurits and Alexander – all of whom, however, died relatively young. The death of his official wife (in 1877), with whom he had hardly any contact in the years when Liszt was a visitor to Paleis Het Loo, unleashed a frenzied search for a new candidate in order to preserve the monarchy. After several unsuccessful attempts and an awful lot of fuss and bother, such a personage was found in the 20-year-old (!) Emma, Princess of Waldeck-Pyrmont. She did present the king with the much-desired heir, the future Queen Wilhelmina. Willem III was not all that popular, especially in socialist circles. Firstly there were his many extramarital affairs and sexual escapades, which even came to be reported in the New York Times. In addition to all this, he resisted for many years the constitutional monarchy that had been established in 1848. He was furthermore, especially in his later years, often downright objectionable, egoistic and even sadistic. His at times scandalous behaviour was described in detail in the 1887 brochure From the Life of King Gorilla.
70. ‘Het Witte Loo’, painted by A. Schelfhout (1838). Collection Rijksmuseum Paleis Het Loo, Apeldoorn, inventory number A 3633. Andreas Schelfhout (1787–1870), one of the Netherlands’ foremost 19th-century landscape painters and known especially for his beautiful winter landscapes, stayed with his friend Johan Jongkind (1819–1891) at Paleis Het Loo from 24 June to 2 July 1838. The tangible result of this visit is this painting, one of the most beautiful depictions of ‘Het Witte Loo’ as Franz Liszt knew it. Towards the end of the 20th century the palace was restored to its original condition.
71. The restored theatre at the time of King Willem III. Bartholomeus J, van Hove, ca. 1851. Photograph G. Th. Delemarre. Location unknown.
(69)
This picture has, with the publisher’s permission, been taken from the excellently documented and beautifully illustrated article ‘Vertoning op Het Loo’ (‘Production in Het Loo’) by E. van Heuven-van Nes, appearing in Het Witte Loo van Lodewijk Napoleon tot Wilhelmina 1806–1962, a publication by the State Museum Paleis Het Loo, Apeldoorn, 1992. The caption to the illustration in question explains that it concerns a photograph of the original aquarelle by Bartholomeus J. van Hove (1790– 1880), taken by G. Th. Delemarre (1921-?). This was said be kept in the The Hague City Archives. Further enquiries have, however, revealed nothing of the aquarelle (probably no longer in existence?) or a photograph.
(71)
55
(72) 72. Huis op het Loo aan de Loseweg te Apeldoorn. Foto Albert Brussee, april 2011. Tegenover de groene gazons voor Paleis Het Loo ligt een riante villa, ‘Huis op het Loo’ (thans Loseweg 168). Omstreeks 1850 werd dit huis op last van Willem III gebouwd door zijn hofarchitect Henri Camp (1817-1875), die ook het voor bewoners van Apeldoorn welbekende ‘Aardhuus’ aan de Amersfoortseweg heeft ontworpen. [Naar Wim H. Nijhof, Sporen van Oranje, blz. 19; De Valkenberg, Apeldoorn, 2008.]
73. Brief van Liszt aan Graaf Dumonceau, op 22 maart 1875 in Boedapest geschreven. Koninklijk Huisarchief, inv. nr. A45 XIVc-77, nr. 166. De volledige tekst luidt (in vertaling): “Ten zeerste erkentelijk voor de vriendelijke aandacht die de Koning der Nederlanden mij verwaardigt te schenken, leg ik aan de voeten van Zijne Majesteit het nederige eerbetoon van mijn gehoorzaamheid. Op de datum 2 mei, die u me hebt willen opgeven, zal ik de eer hebben me te presenteren op kasteel Het Loo, en ik bid u te aanvaarden, Mijnheer de Graaf, de uitdrukking van mijn gevoelens van hoogachting en dankbaarheid. F. Liszt. 22 maart, 75, Boedapest.”
74. Franz Liszt. Kabinetfoto door Ferenc Kozmata, Boedapest, 1875. Gesigneerd: ‘F. Liszt’. Privé-collectie Christo Lelie. 75. Franz Liszt in gesprek met de pensionaires in de Schouwburgzaal, 6 mei 1875. Rijksmuseum Paleis Het Loo, inv. nr. T79. Charles Rochussen (1814-1894), geboren in Rotterdam, studeerde aan de Kunstacademie te Den Haag, maar keerde, na langere tijd in Amsterdam gewerkt te hebben, naar zijn geboortestad terug, waar hij een goede positie opbouwde als historieschilder, graveur en ontwerper, zie (46). Hij wordt beschouwd als één van de belangrijkste illustrators uit de 19de eeuw. Aanvankelijk in romantische stijl werkend onderging hij later de invloed van het impressionisme en ging wat ‘losser’ tekenen en schilderen, zoals afb. 75 en 76 aantonen.
(73)
56
72. House at the Loo on the Loseweg in Apeldoorn. Photo Albert Brussee, April 2011. Across from the green lawns in front of Paleis Het Loo stands a spacious villa, Huis op het Loo (‘House at the Loo’, currently No. 168). This house was built around 1850 on the orders of Willem III by his court architect Henri Camp (1817–1875), who also designed the ‘Aardhuus’ on the Amersfoortseweg, well-known to Apeldoorn residents. [After Wim H. Nijhof, Sporen van Oranje, p. 19; De Valkenberg, Apeldoorn, 2008.]
73. Letter from Liszt to Count Dumonceau, dated 22 March 1875 in Budapest. Koninklijk Huisarchief, inventory number A45 XIVc-77, No. 166. The complete text (in translation) reads: “Most grateful for the amiable attention the King of the Netherlands deigns to pay me, I lay at the feet of His Majesty the humble accolade of my obedience. On the date 2 May, that you have seen fit to mention to me, I shall have the honour of presenting myself at the castle Het Loo, and I pray you to accept, my Lord, the expression of my feelings of esteem and gratitude. F. Liszt, 22 March 75, Budapest.”
74. Franz Liszt. Cabinet photograph by Ferenc Kozmata, Budapest, 1875. Signed: ‘F. Liszt’. Private collection of Christo Lelie 75. Franz Liszt in conversation with the candidates in the Schouwburgzaal (‘Theatre’), 6 May 1875. Rijksmuseum Paleis Het Loo, inventory No. T79. The Rotterdammer Charles Rochussen (1814–1894), studied at the Academy of Art in The Hague, but returned, having worked in Amsterdam for a considerable time, to his native city, where he gained a good standing as historical painter, engraver and designer, see (46). He is regarded as one of the 19th century’s foremost illustrators. Working originally in the Romantic style, he later became influenced by the impressionist movement and began to draw and paint rather more freely, as illustrations 75 and 76 show.
(74)
(75)
57
(76) 76. Koning Willem III in gesprek met leden van de jury bij de Rozenberg in het park van Het Loo. Kleurenlithografie van Gustave L.A. Amand naar een aquarel van Rochussen, 1875. Koninklijk Huisarchief, inv. nr. AT-0048. De oudere Willem III besteedde veel aandacht aan de verfraaiing van zijn tuin in Engelse landschapstijl. Zo liet hij bijzondere bomen en planten kweken in het zogenaamde Zaadhuis en gaf opdracht een ‘Rozenberg’ te ontwerpen, een heuvelvormig rozenperk. Dat heeft hij vast met veel trots aan zijn gasten laten zien. De afbeelding toont hem in wit kostuum in gesprek met leden van de jury. In het midden herkent men Franz Liszt in soutane.
77. Programma van de audities op 5 mei 1875 in het ‘Théâtre du Château Royal du Loo’. Koninklijk Huisarchief, Inv. nr. G24-13 (Collectie Eberson).
(79) 79. De Steinway-vleugel waarop Liszt op 6 mei 1875 gespeeld heeft. Rijksmuseum Paleis Het Loo. Volgens de gegevens op Paleis Het Loo is het instrument een vleugel van circa 1860. Zij staat opgesteld in de ‘kunstzaal’, die Eberson op last van Willem III naast de schouwburgzaal heeft laten bouwen.
Het programma van de auditie van woensdag 5 mei 1875 werd geopend met de ouverture tot de opera Anna Bolena van Donizetti. Vervolgd werd met een ‘grande scène et grand air’ uit dezelfde opera, gezongen door Mlle Berthe Janssen. Uit aantekeningen op de achterzijde van het programmablad (in het handschrift van graaf Dumonceau) blijkt, dat Jeanne Kühne (Johanna Kühne) vervolgens een ‘Concert de Weber’ speelde (naar alle waarschijnlijkheid het Konzertstück in f). De violist Schnitzler voerde een Saltarello van een niet nader genoemde componist uit, de pianiste Marie Bouwmeester speelde een eveneens anoniem Chanson Hongroise, waarna de cellist Anton Bouman een Nocturne van Friedrich Grützmacher (1832-1903) liet horen. Het programma werd besloten met de ouverture en een aria uit de opera De regimentsdochter van Donizetti, gezongen door Catherine Timmers; zij zong zo vermeldt het programma - in een ‘toilette de bal, décolletée moderne’.
78. Het handgeschreven programma van het concert door Liszt en Wieniawski op 6 mei 1875, met handtekeningen van Liszt en Wieniawski en een naschrift van Eberson. Koninklijk Huisarchief, inv. nr. G24-13 (collectie Eberson). Het handgeschreven programmablad bestaat uit een dubbelgevouwen vel papier. Getoond worden de voorzijde (blz. 1; recto) en de achterzijde (blz. 4; verso); de beide niet getoonde binnenzijden (blz. 2 en 3) zijn vrijwel onbeschreven. Op de achterzijde van het programmablad schreef Eberson: “De bijzonderheid waarom ik het programma bewaard heb is deze, dat na den afloop der Soirée op het Paleis teruggekeerd de Heeren Liszt en Wieniawski de beleefdheid hadden, om als souvenir hunne namen er onder te zetten.” De handtekeningen van Liszt en Wieniawski vindt men onderaan op het programma. Liszts opwaartse signatuur werd door Wieniawski speels beantwoord met een dalende. Op de keerzijde van het programmablad staat uitsluitend ‘Piano - Fr. Liszt / Violin – H. Wieniawski’.
(77)
58
76. King Willem III in conversation with members of the jury near the Rosenberg (‘Rose Hill’) in the park of Het Loo. Colour lithograph by Gustave L.A. Amand after an aquarelle by Rochussen, 1875. Koninklijk Huisarchief, inventory number AT-0048.
78. The handwritten programme of the concert given by Liszt and Wieniawski on 6 May 1875, with signatures of Liszt and Wieniawski and a postscript by Eberson. Koninklijk Huisarchief, inventory No. G24-13 (Eberson Collection).
A somewhat more elderly Willem III paid much attention to the enhancement of his garden in the English landscape style. He arranged for unusual plants to be bred in the so-called Zaadhuis (‘Seed House’) and ordered a ‘Rose Hill’ to be created, a rose bed in the form of a hill. He would no doubt proudly display this to his guests. The illustration shows him in a white suit in conversation with members of the jury. In the centre one can recognize Frans Liszt in a cassock.
The handwritten programme consists of a sheet folded in landscape. Shown are the front (p. 1; recto) and back (p. 4; verso) pages; both inner pages (p. 2 and 3) are almost blank (not shown). On the back of the programme Eberson wrote, “The particular reason for my keeping this programme is that, returning after the Soirée at the Palace, Messrs. Liszt and Wieniawski had the courtesy to add their names underneath as a souvenir.” The signatures of Liszt and Wieniawski are to be found at the bottom of the programme (recto). Liszt’s ascending signature is playfully reciprocated by Wieniawski with a descending one. On the other side of the programme there appears only ‘Piano – Fr. Liszt/Violin – H. Wieniawski’.
77. Programme of the auditions of 5 May 1875 in the ‘Théâtre du Château Royal du Loo’. Koninklijk Huisarchief, inventory number G24-13 (Eberson Collection). The audition of Wednesday 5 May 1875 opened with the overture to the opera Anna Bolena by Donizetti. This was followed by a ‘grande scène et grand air’ from the same opera, sung by Mlle Berthe Janssen. From notes on the reverse of the programme (in Count Dumonceau’s handwriting) it would appear that Jeanne Kühne (Johanna Kühne) then played a ‘Concert de Weber’ (most probably the Konzertstück in F minor). The violinist Schnitzler performed a Saltarello by an unnamed composer, the pianist Marie Bouwmeester played a similarly anonymous Chanson Hongroise, whereafter the cellist Anton Bouman executed a Nocturne by Friedrich Grützmacher (1832– 1903). The programme was rounded off with the overture and an aria from the opera De regimentsdochter by Donizetti, sung by Catherine Timmers; she was wearing – as the programme informs us – a ‘toilette de bal, décolletée moderne’.
79. The Steinway grand on which Liszt played on 6 May 1875. Rijksmuseum Paleis Het Loo According to the information at Paleis Het Loo, the instrument is a grand piano from around 1860. It stands in the ‘kunstzaal’ (‘Art Hall’) that Eberson had built next to the theatre on the orders of Willem III.
(78)
59
80. Het station van Apeldoorn. Ansichtkaart van ca. 1900. Collectie Jeroen Doedel. Willem III wenste alleen mee te werken aan de uitbouw van de Oosterspoorlijn naar Apeldoorn – deze liep tot 1871 slechts tot Amersfoort – indien er ook een aftakking naar Paleis Het Loo zou worden gemaakt. De koning kreeg zijn zin: er werd een ‘Koningslijn’ aangelegd, een aftakking van de lijn Amersfoort-Apeldoorn, die enkele kilometers ten westen van station Apeldoorn begon en 3400 meter verder eindigde bij een houten stationnetje, vlak voor het toegangshek van de koninklijke residentie. Van deze verbinding heeft Liszt echter geen gebruik gemaakt, aangezien deze aftakking, zoals gezegd, enkele kilometers ten westen van station Apeldoorn begon en hij uit oostelijke richting kwam. Wel heeft hij station Apeldoorn gezien, zoals dat er uitzag voor de grote verbouwing van 1912. Het werd naar alle waarschijnlijkheid in 1875 ontworpen door A.L. van Gendt, de architect van het Concertgebouw te Amsterdam (!), en werd onlangs in oude staat teruggebracht.
81. Ingekleurde foto van Liszt uit het atelier van Ferenc Kozmata, Boedapest, 1873. Koninklijk Huisarchief. In de catalogus van het Koninklijk Huisarchief staat deze foto als het volgt omschreven: “Zw/w ingekleurd Franz Liszt borststuk en face naar rechts met grijs half lang haar, gekleed in het zwart met diverse borststerren en onderscheidingen aan een ring rond de hals in een ovaal afgedrukt. In een vierkant zwart houten lijst met vergroote hoeken; aan de binnenzijde van de lijst zijn in de hoeken driehoekige met bloemen uitgesneden sierstukken aangebracht.” De foto werd gemaakt ter gelegenheid van Liszts vijftigjarig jubileum als toonkunstenaar, dat in de Hongaarse hoofdstad groots gevierd was. Liszt heeft deze foto in 1876 aan Willem III geschonken. Zij prijkt thans op één van de boekenkasten van het speciaal tot dit doel gebouwde bibliotheek van het Koninklijk Huis, achter Paleis Noordeinde.
(81)
82. Programma van de audities op 19 mei 1876 in het ‘Théâtre du Château Royal du Loo’. Koninklijk Huisarchief, Inv. nr. A45-XIIId-7 (Archief Willem III). Het programma opende met de Ouverture tot de opera Moise (‘Mozes in Egypte’) van Rossini (1792-1868). Na twee scènes uit de tragedie Oreste van Voltaire (16941778) volgde een ‘Grand scène et grand air’ uit La Traviata van Verdi (1813-1901). Het instrumentale gedeelte werd verzorgd door Louis Coenen (piano), Willem Kes (viool) en Anton Bouman (cello). Besloten werd met de Ouverture tot de opera La nonne Sanglante van Gounod (1818-1893) en een drietal scènes uit het toneelstuk Médee van Lamartine (1790-1869).
83. De kunstzaal annex foyer. Gravure van Fortuné L. Méaulle naar een tekening van Charles Fichot. Koninklijk Huisarchief. De tekenaar/schilder Charles Fichot (1817-1903) moet in 1876 of begin 1877 Paleis Het Loo bezocht hebben – dit is voorstelbaar gezien de goede betrekkingen die Willem III met Parijse kunstenaars onderhield – en de kunstzaal annex foyer getekend hebben. De illustrator en graveur Fortuné-Louis Méaulle (1844-1901) heeft van die tekening een gravure gemaakt, die is afgedrukt in het Parijse weekblad L’Illustration van 17 maart 1877. De zaal was ontworpen naar voorbeeld van de expositieruimte in het verenigingsgebouw van de maatschappij Arti et Amicitiae te Amsterdam (naar E. van Heuven-van Nes, zie de literatuurlijst). De ruimte bestaat in enigszins aangepaste vorm nog steeds en bevindt zich op de plaats waar vroeger de schouwburgzaal is geweest. Tegenwoordig staat hierin de Steinway opgesteld, waarop Liszt gespeeld heeft. (79)
(83)
60
Apeldoorn line some kilometres west of Apeldoorn Station and, 3400 metres further on, ended at a small wooden station in front of the entrance gate to the royal residence. Liszt did not use this link, however, since the branch, as mentioned, began some kilometres west of Apeldoorn Station and he was approaching from the east. He did, however, see Apeldoorn Station as it appeared before the extensive rebuilding of 1912. In all likelihood this building was designed in 1875 by A.L. van Gendt, the architect of the Concertgebouw at Amsterdam (!). It was some years ago restored to its original state.
81. Coloured-in photograph of Liszt from the studio of Ferenc Kozmata, Budapest, 1873. Koninklijk Huisarchief. (80) In the catalogue of the Koninklijk Huisarchief this photograph is described as follows: “Black/white coloured-in Franz Liszt head-and-shoulders facing towards the right with grey hair of medium length, dressed in black with various stars and decorations on a ring around the neck and printed in an oval. In a square frame of black wood with enlarged corners; to the internal corners of the frame have been added carved decorations in the form of flowers.” The photograph was taken on the occasion of Liszt’s 50th jubilee as musician, which was extensively celebrated in the Hungarian capital. Liszt gave this photograph to Willem III in 1876. Nowadays it adorns one of the bookcases in the purpose-built library of the royal residence, behind Paleis Noordeinde.
80. The railway station of Apeldoorn as shown on an old picture postcard from around 1900. Collection Jeroen Doedel. Willem III was prepared to cooperate with the extension of the Oosterspoorlijjn (‘Eastern Railway Line’) to Apeldoorn – until 1871 this line went no further than Amersfoort – only if a branch line to Paleis Het Loo were built. The king got his way: a ‘Koningslijn’ (‘Royal Line’) was built that branched off from the Amersfoort–
82. Programme of the auditions of 19 May 1876 in the ‘Théâtre du Château Royal du Loo’. Koninklijk Huisarchief, inventory number A45-XIIId-7 (Willem III archives). First on the programme was the overture to the opera Moise (‘Moses in Egypt’) by Rossini (1792–1868). After two scenes from the tragedy Oreste by Voltaire (1694– 1778) there followed a ‘Grand scène et grand air’ from La Traviata by Verdi (1813– 1901). The instrumental parts were furnished by Louis Coenen (piano), Willem Kes (violin) and Anton Bouman (cello). The audition ended with the overture to the opera La nonne Sanglante by Gounod (1818–1893) and three scenes from the play Médee by Lamartine (1790–1869).
83. The art hall and adjoining foyer. Engraving by Fortuné L. Méaulle after a drawing by Charles Fichot. Koninklijk Huisarchief. The artist Charles Fichot (1817–1903) must have visited Paleis Het Loo in 1876 or early 1877 and have drawn the art hall and adjoining foyer. This is quite feasible in view of the good relations existing between Willem III and Parisian artists. The illustrator and engraver Fortuné-Louis Méaulle (1844–1901) made an engraving from the drawing, which was printed in the Parisian weekly L’Illustration of 17 March 1877. The hall was designed after the example of the exhibition room in the society building of the association Arti et Amicitiae in Amsterdam (after E. van Heuven-van Nes: see bibliography). The hall still exists, in somewhat modified form, and is to be found on the spot where the theatre once stood. The Steinway on which Liszt played is standing there these days. (79)
(82)
61
84. De Malibran-penning, geslagen door Jacob S. C. Elion. Geldmuseum, Utrecht. Jacob (Jacques) Samuel Cohen Elion (1840-1893) was een bekende, in Amsterdam woonachtige medailleur. De tekst rondom de binnenrand van de penning luidt ‘Illustrissima Maria Malibran’. Maria Malibran (1808-1836) was de dochter van de zangpedagoog Manuel García en de zuster van de vermaarde zangeres Pauline Viardot-García. Zij huwde op 17-jarige leeftijd met de Amerikaanse koopman Malibran, een ongelukkig huwelijk, dat later ontbonden is. Nadat zij zich in 1827 zelfstandig in Parijs had gevestigd, werd ze verliefd op de Belgische violist Charles de Bériot met wie ze ongehuwd samenwoonde. Waar en wanneer zij Willem III zangles heeft gegeven, is niet bekend. Als men echter weet, dat Charles de Bériot kamerviolist was van diens grootvader Willem I, en Willem II met zijn gezin tot 1830 halve jaren in Brussel woonde, dan zal dit vermoedelijk voordien in de Belgische hoofdstad geweest zijn. De zanglessen moeten in ieder geval voor 1836 (de prins was toen 19 jaar) hebben plaats gehad, want in dat jaar stierf de wereldberoemde zangeres, van wie de Prins van Oranje naar alle waarschijnlijkheid zeer onder de indruk is geweest.
85. De R.K. Waterstaatskerk te Apeldoorn. Anonieme foto van ca. 1880. Gemeentearchief Apeldoorn, Apeldoorn. Ten tijde van de Reformatie was de enige kerk van Apeldoorn, destijds nog een onbeduidend dorpje, in protestantse handen geraakt. Tot diep in de 19de eeuw moesten de (weinige) katholieke inwoners zich een wandeling naar het naburige Vaassen getroosten om de mis te kunnen bijwonen. Pas in 1843 werd er een rooms-katholieke kerk aan de Dorpsstraat (nu Hoofdstraat) gebouwd, de zogenaamde R.K. Waterstaatskerk, een eenvoudig, rechthoekig gebouw met een houten toren, dat in 1896 plaats moest maken voor de huidige, in neogotische stijl opgetrokken Mariakerk, dicht bij het NS-station. Liszt liep er op Hemelsvaartdag te voet naar toe (ca. 3 km heen en 3 km terug).
(84)
86. Brief van Liszt aan Dumonceau van 25 augustus 1876. Koninklijk Huisarchief. De volledige tekst luidt (in vertaling): “Mijnheer de Baron, Buitengewoon dankbaar voor de goedheid die Z.M de Koning der Nederlanden zich verwaardigt mij te betuigen, voel ik mij, tot mijn grote spijt, genoodzaakt af te zien van de eer van zijn zeer vriendelijke uitnodiging voor het Festival te Amsterdam. Ik durf te hopen, dat Zijne Majesteit mij deze afzegging niet euvel zal duiden, die me wordt opgelegd door plichten waaraan zich niet zou kunnen onttrekken Uw zeer nederige en zeer toegewijde dienaar F. Liszt. 5 september 76, Weimar.”
87. Louis Coenen, een portret door de Parijse fotograaf E. Perret. Nederlands Muziek Instituut. Louis Coenen (1856–1905) ontving zijn eerste klavieronderricht van zijn vader en van de pianist-pedagoog Johan Sikemeier (1838-1920). Op 17-jarige leeftijd aangenomen als pensionaire van Willem III, kreeg hij een beurs om in het buitenland te studeren. De keus viel op Ernst Rudorff (1840-1916) en Woldemar Bargiel (1828-1897) in Berlijn. Van juli 1876 tot uiterlijk maart 1877 was de jonge pianist leerling van Franz Liszt. Van 1877 tot 1894 woonde Louis Coenen voornamelijk in Parijs, maar kwam ieder seizoen naar Nederland om concerten te geven, o.a. met het pas opgerichte Concertgebouworkest. In laatstgenoemd jaar keerde hij definitief naar Amsterdam terug en werd benoemd tot docent aan de Muziekschool van Toonkunst, later het ‘Amsterdamsch Conservatorium’. Zijn spel karakteriseerde zich door nobele distinctie en poëtische verfijning. [Naar Nederlandse Pianisten - Meesters uit de 19de en 20ste eeuw door drs. Margaret Krill, blz. 34-37, uitgave NMI, Den Haag.]
(87)
62
84. The Malibran medal, struck by Jacob S. C. Elion. Geldmuseum (‘Money Museum’) Utrecht. Jacob (Jacques) Samuel Cohen Elion (1840–1893) was a well-known medallist based in Amsterdam. The text around the inner edge of the medal reads ‘Illustrissima Maria Malibran’. Maria Malibran (1808–1836) was the daughter of the singing-teacher Manuel García and the sister of the renowned singer Pauline Viardot-García. At the age of 17 she married the American merchant Malibran – an unhappy marriage that eventually was dissolved. Establishing herself in Paris in 1827, she fell in love with the Belgian violinist Charles de Bériot, with whom she lived, unmarried. When she gave Willem III singing lessons is not known. In view of the fact that Charles de Bériot was chamber violinist to Willem III’s grandfather Willem I, and that until 1830 Willem II lived for half-year periods with his family in Brussels, then this will probably have been in the Belgian capital. The singing lessons must in any case have taken place before 1836 (the prince was then 19 years old), for the world-famous singer, with whom the Prince of Orange was most likely highly impressed, died in that year.
85. The Roman Catholic Waterstaatskerk in Apeldoorn. Anonymous photograph from ca. 1880. Gemeentearchief Apeldoorn (‘Apeldoorn City Archives’), Apeldoorn. At the time of the Reformation the only church in Apeldoorn, in those days an insignificant little village, fell into Protestant hands. Until deep into the 19th century the handful of Catholic villagers had to undertake a walk to the nearby Vaassen to attend mass. Only in 1843 was a Roman Catholic church built, on the Dorpsstraat (now Hoofdstraat) and named the R.K. Waterstaatskerk. It was a simple, rectangular building with a wooden tower that in 1896 had to make room for the present Maria Church, constructed in neo-Gothic style, near to the railway station. On Ascension Day Liszt walked to the Waterstaatskerk, about 3 km each way.
86. Letter from Liszt to Dumonceau dated 25 August 1876. Koninklijk Huisarchief. The complete text reads (in translation): “My dear Baron. Exceptionally grateful for the beneficence with which H.M. the King of the Netherlands has seen fit to recognize me, to my great regret I feel obliged to decline the honour of his highly amaible invitation to the Festival in Amsterdam. I dare to hope that His Majesty will not hold this demurral against me, forced upon me as it is by obligations which I cannot avoid Your most humble and most diligent servant F. Liszt, 5 September 76, Weimar.”
(86)
87. Louis Coenen. Portrait by the Parisian photographer E. Perret. Nederlands Muziek Instituut. Louis Coenen (1856–1905) received his first piano lessons from his father and from the pianist-teacher Johan Sikemeier (1838–1920). Accepted at the age of 17 as pensionnaire by Willem III, he indeed received a grant to study abroad. The choice fell on Ernst Rudorff (1840–1916) and Woldemar Bargiel (1828–1897) in Berlin. From July 1876 until March 1877 at the latest the young pianist was a student of Franz Liszt. From 1877 to 1894 Louis Coenen lived mainly in Paris, but came to the Netherlands each season to give concerts, which included performances with the newly established Concertgebouw Orchestra. In 1894 he returned permanently to Amsterdam and was appointed as a teacher at the Muziekschool van Toonkunst, later the Amsterdam Conservatoire. His playing was characterized by noble distinction and poetic finesse. [After Nederlandse Pianisten – Meesters uit de 19de en 20ste eeuw by Margaret Krill, pp. 34–37, published by NMI, The Hague.]
(85)
63
Bibliografie / Bibliography (Alleen speciaalstudies over Liszt in Nederland worden hier genoemd / Only those studies relating specifically to Liszt’s presence in the Netherlands are included.) Anon.
Anon.
Anon.
Bottenheim, S.
Bottenheim, S.
Brussee, Albert
Dokkum, J.D.C. van
‘Muziekfeest ter herinnering aan het vijf-en-twintigjarig bestaan der Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst’. In: Kunstkronyk, 16de Jaargang (1855).
Korlaar, Peter van
‘Was Franz Liszt daadwerkelijk in Zaltbommel?’. In: Tussen de Voorn en Loevenstein, 2010 (nr. 141).
Lelie, Christo
‘Toelichting Reconstructieconcert Frascati’. In: Tijdschrift van de Franz Liszt Kring, 1991, 9-11.
Lelie, Christo
‘Liszt’s Dutch concerts in 1842: contemporary press reports’. In: Tijdschrift van de Franz Liszt Kring, 1995, 10-13.
Lelie, Christo
‘Lisztomanie’ (Liszt in Amsterdam). In: Preludium, Jaargang 69 nr. 9, mei 2011, 16-19.
Lelie, Christo/ Scholcz, Peter
‘Liszts Hollandse tournee in 1842’. In: Tijdschrift van de Franz Liszt Kring, 1991, 16-21. (Met overzicht van persberichten en tijdschriftartikelen).
Reyer, Ernest
‘Op Het Loo’. In: Algemeen Handelsblad van Zondag 20 Augustus 1876 (Bijvoegsel).
‘Franz Liszt in Nederland - een overzicht’. In: Piano Bulletin, Jaargang 29 (2011-3).
Rutters, Herman
‘Franz Liszt en zijn betrekkingen tot het Nederlandsche Muziekleven in de 19de eeuw met een elftal onuitgegeven brieven’. In: De Muziek, Jaargang VII, nr. 6 (maart 1933), 241-257.
‘Het driedaagsch muziekfeest te Rotterdam van de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst, 13,14 en 15 Juli 1854’. In: Caecilia, Jaargang 69 (1912), 169-175, 218-227.
Rutters, Herman
‘Uit het Amsterdamsch concertleven der vorige eeuw. Onbekende brieven van Mendelssohn, Von Bülow en Liszt’. In: Algemeen Handelsblad van 26 mei 1926.
Scholcz, Peter
Franz Liszt and Holland. (Doctoraalscriptie Rijksuniversiteit Utrecht, typoscript, ongepubliceerd / Thesis Rijksuniversiteit Utrecht, unpublished), 1982.
Scholcz, Peter
‘Liszts laatste bezoeken aan Nederland’. In: Tijdschrift van de Franz Liszt Kring, 1984, 18-23.
Scholcz, Peter
‘Een onbekende Liszt-brief ’. In: Tijdschrift van de Franz Liszt Kring, 1988, 3-4.
Scholcz, Peter
‘Liszts bezoek aan Amsterdam in 1866’. In: Tijdschrift van de Franz Liszt Kring, 1991, 22-25 (met facsimile’s van artikelen uit Caecilia).
Scholcz, Peter
‘Liszts Graner Messe in Amsterdam, 1866’. In: Tijdschrift van de Franz Liszt Kring, 2000, 14-15.
Scholcz, Peter
‘Een onbekende Liszt-brief uit het jaar 1863’. In: Tijdschrift van de Franz Liszt Kring, 2009-2010, 3-6.
‘Psalm XIII van Franz Liszt. Beschouwing naar aanleiding van Richard Hol’s ‘studie’ over hetzelfde werk’. In: Caecilia, Jaargang 23, 137-142. ‘Liszt op Bezoek I’. In: Mens en Melodie, Jaargang 33 (1978), 55-58. ‘Lisztiana en nog wat’. In: Caecilia, Jaargang 68 (1911), 329-333. ‘Levensbericht van Mr. Henricus Anastasius Viotta (16 Juli 1848–18 Februari 1933)’. In: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1933.
Gieles, Arthur
‘Franz Liszt in Zaltbommel?!’. In: Tijdschrift van de Franz Liszt Kring, 2003, blz. 36-39.
Groen, Koos
‘Liszt in Nederland. Een opmerkelijke brief uit 1866’. In: Tijdschrift van de Franz Liszt Kring, 1985/86, 13-14.
Hallensleben, Max
‘De première van Liszts Totentanz in Nederland’. In: Tijdschrift van de Franz Liszt Kring, 1979, 6.
Hasselt, Luc van
‘De Hercules der Pianisten in Nederland’. In: Tijdschrift van de Franz Liszt Kring, 1979, 3-5.
Hasselt, Luc van
‘Een steen in de vijver’. In: Tijdschrift van de Franz Liszt Kring, 1981, 1-3.
Heinrichs, Mathieu
Liszt in Utrecht 1842. St. Uitgeverij GUSTO/St. Liszt Concours, Utrecht, 2009.
Heuven-van Nes, E. van
‘Vertoning op Het Loo’. In: Het Witte Loo van Lodewijk Napoleon tot Wilhelmina 1806-1962. Rijksmuseum Paleis Het Loo, Apeldoorn, 1992.
Hol, Richard
Kazamek, George
Kist, F.C.
‘Psalm XIII van Franz Liszt’. In: Caecilia, Jaargang 23 (1866), 125-129.
Torenwachter, ‘Was Liszt écht in Bommel?’. Thijs de (Hans Keser) In: De Toren van 16-5-1979 en 23-5-1979.
‘Willem Kes over Liszt, Wieniawski en Koning Willem III’. In: Het Vaderland van donderdag 21 Juni 1923. (interview)
Viotta, Joannes
‘Groot algemeen muzijkfeest te Rotterdam, ter viering van het 25-jarig bestaan der Maatschappij tot bevordering der Toonkunst’. In Caecilia, Jaargang 11, 143-150, 162-164.
64
Algemeen Muziekfeest. Vijf en twintig jarig bestaan van de Maatschappij ‘tot bevordering der toonkunst’ – Rotterdam, 13, 14, 15 Julij 1854. J. Noordendorp, Amsterdam, 1854.
Tijdschrift van de Franz Liszt Kring 2011 Journal of the Franz Liszt Kring 2011 Redactie/Editors Christo Lelie (hoofdredacteur/editor-in-chief) Albert Brussee Peter Scholcz
Samenstelling expositie Exhibition compilation Albert Brussee
Franz Liszt in Nederland Franz Liszt in the Netherlands Inhoud/Contents Voorwoord door de Hongaarse ambassadeur in Nederland Foreword by the Hungarian Ambassador in the Netherlands
1
Franz Liszt in Nederland Franz Liszt in the Netherlands Albert Brussee, Christo Lelie, Peter Scholcz
Eindredactie/Final editing Christo Lelie
I
Korte inleiding en dankwoord A short introduction - words of gratitude
3
II
De grote tournee door Nederland in november/december 1842 The great 1842 tour in the Low Countries
5
III
Franz Liszts aanwezigheid bij het muziekfestival in Rotterdam (1854) Franz Liszt’s attendance at the Music Festival in Rotterdam (1854)
10
IV
Franz Liszt in Amsterdam (1866)
13
V
Franz Liszt op Paleis Het Loo (1875) Franz Liszt at Paleis Het Loo (1875)
16
VI
Liszts tweede verblijf op Het Loo (1876) Liszt’s second stay at Het Loo (1876)
18
Engelse vertaling/English translation Gerald Mettam
Ontwerp en opmaak/Lay-out Berkhout Grafische Ontwerpen Harmelen
Druk/Print Hooiberg Haasbeek, Meppel
Bestuur Franz Liszt Kring Executive committee Franz Liszt Kring Peter Scholcz, voorzitter/chairman Christo Lelie, vice-voorzitter/vice-chairman Albert Brussee, secretaris/secretary Johan Verrest, penningmeester/treasurer Yoram Ish-Hurwitz Aad Jordaans Peter van Korlaar Toos Onderdenwijngaard
Catalogus van de tentoonstelling Exhibition Catalogue
22 23
Albert Brussee
Comité van Aanbeveling/Patrons Bernard Haitink Drs. Jan Hoekema Martijn Sanders Tamás Vásáry Prof. Alan Walker Daniël Wayenberg
Bibliografie/Bibliography
Uitgave/Published by Stichting Franz Liszt Kring Tarwekamp 35 NL 2592 XG Den Haag www.lisztkring.nl E-mail:
[email protected] © 2011 Franz Liszt Kring Nederland, Den Haag. Alle rechten voorbehouden/all rights reserved.
Deze uitgave kwam mede tot stand door een donatie van de Van Ommeren - De Voogt Stichting. The contribution of the Van Ommeren - De Voogt Foundation towards the costs of this publication is gratefully acknowledged.
64
Franz Liszt in Nederland - Franz Liszt in the Netherlands
Word donateur De Stichting Franz Liszt Kring is in 1979 opgericht met als doel leven en werk van Franz Liszt op toegankelijke en wetenschappelijk verantwoorde wijze te presenteren.
De stichting maakt deel uit van een groot internationaal netwerk van zusterorganisaties die Liszt onder brede aandacht willen brengen.
Daarvoor vragen wij een jaarlijkse bijdrage van minimaal € 25,-; studenten kunnen voor € 15,- donateur worden. • Daardoor geeft u jong talent meer kans om onmisbare podiumervaring op te doen. • U ontvangt kosteloos het Tijdschrift van de Franz Liszt Kring. • U ontvangt kosteloos het Liszt Bulletin, waarin de komende activiteiten staan aangekondigd. • U krijgt reductie op de toegangskaarten van onze activiteiten. Mail uw naam, adres, postcode en woonplaats naar: Secretariaat Franz Liszt Kring Nederland Tarwekamp 35 2592 XG DEN HAAG E-mail-adres:
[email protected] Voor meer informatie zie de website: www.lisztkring.nl
Franz Liszt Kring Nederland
De stichting organiseert festivals, concerten, recitals, kamermuziekavonden en lezingen. Het rijk geïllustreerde tijdschrift, dat de Franz Liszt Kring jaarlijks uitgeeft, trekt internationaal de aandacht door de wetenschappelijke kwaliteit van de artikelen en de fraaie vormgeving. Daar naast verschijnt enkele malen per jaar een Liszt Bulletin.
Wilt u donateur worden van de Franz Liszt Kring?