FRANK MEYRINK GOTTLIEBS DOOD
UITGEVERIJ DE ARBEIDERSPERS · AMSTERDAM · ANTWERPEN
Copyright © 1997 Frank Meyrink Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van BV Uitgeverij De Arbeiderspers, Singel 262, Amsterdam. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission from BV Uitgeverij De Arbeiderspers, Singel 262, Amsterdam. Foto omslag: W. C. Hettinga ISBN
90 295 2958 X / NUGI 321
1
DEEL EEN Zaterdag 20 oktober 1990 Toen ik vanmorgen naar zijn huis liep ontmoette ik Gottlieb al halverwege de bomenlaan waaraan hij woont. Het was een eigenaardig moment. Hij lachte zachtaardiger naar me dan zijn gewoonte is, ofschoon ik hem kennelijk trof te midden van gedachten, gewekt door de heldere herfststemming die de ochtend beheerste. Zijn gestalte toonde zich enigszins gebogen, in die beschaafd versleten jas. Hij stak zijn hand uit en ik bespeurde opnieuw de merkwaardige invloed die van hem uitgaat. Hoewel ik allerminst blind ben voor zijn fouten en eigenaardigheden is het toch beslist zo dat Gottlieb een soort paradoxale schaamte oproept in degenen die hem ontmoeten. Ik althans voel me in zijn aanwezigheid altijd wat lomper dan anders, alsof ik mij door eigen schuld wat minder heb ontwikkeld dan ik had kunnen doen. Wat stellig ook zo is. Tegelijkertijd echter lijkt hij altijd meer in jou te zien dan je zelf doet. Ik beschouw het als een groot geluk dat Gottlieb, die wat leeftijd betreft mijn vader, of zelfs mijn grootvader had kunnen zijn, in deze laatste jaren mij met zulke hartelijke vanzelfsprekendheid als een vriend heeft opgenomen. Zondag 21 oktober 1990 Willem en ik hebben Gottlieb begeleid, en droegen de koffers, toen hij vandaag zijn dochter naar het station bracht. Fiora voltooit in Parijs haar dansopleiding, en zij had de herfstvakantie bij haar vader doorgebracht. Sinds de dood van zijn vrouw bewoont Gottlieb alleen het grote huis waaraan hij in de loop der jaren zoveel eigenzinnige nieuwe vormen heeft toegevoegd, en dat hij zozeer naar zijn bijzondere levensstijl heeft ingericht. Zijn twee oudste zoons leven met hun gezin in Amerika en de jongste werkt in Zwitserland. Nu ook Fiora nog maar zelden thuis is lijkt het donkerder in het huis en op de een of andere manier vochtiger, ook in de tuin. Toch blijft het een huis met een opwekkend karakter, dat mensen graag bezoeken. Toen we terugkwamen ging Willem dadelijk aan het werk in de tuin. Hij assisteerde Gottlieb dezer dagen ook bij diens merkwaardige bouwactiviteiten. Mij vroeg Gottlieb hem iets voor te spelen op het klavecimbel dat nog van Liesje is geweest. Het deed me genoegen hem dat plezier te kunnen doen. Maandag 22 oktober 1990 Soms denk ik even dat ik weet wat het is dat Gottlieb zo bijzonder maakt. Het is niet zozeer wat hij zegt -- daar ben ik het zelfs vaak niet mee eens. Het ligt misschien al meer in wat hij doet, al lijkt veel daarvan futiel of zonder meer tijdverspilling. Maar dat je merkt dat hij, zelfs op deze hoge leeftijd, altijd bezig is op een of andere manier aan zichzelf verder te werken. Hij is nooit klaar, en hoewel hij doorgaans kalm is rust hij nooit. Toen ik hem in die zin aansprak antwoordde hij `dat toch de grond gevormd wordt door de stappen die je zet'. Op die uitspraak durfde ik niet meteen iets terug te zeggen, of te vragen. Later meende ik dat hij bedoelde: in de wereld van de ideeën. Donderdag 25 oktober 1990 Een jaar of drie, vier geleden heeft onze wederzijdse vriend B. een bezoek gebracht aan Oost-Duitsland, in verband met zijn Wolfram-studie geloof ik, en hij heeft 2
daar toen een aantal mild-melancholieke gedichten geschreven waarvan er zo nu en dan een in de tijdschriften opduikt. Gottlieb, die op zijn eigen werk altijd zo opvallend kritisch is, heeft de sympathieke eigenschap ook het minder beduidende werk van zijn leerlingen en vrienden doorgaans veel welwillender tegemoet te treden en er graag de voordeligste eigenschappen van aan te wijzen. Hij had een aantal van deze gedichten verzameld om er een keurig boekje van te maken en dat bij gelegenheid de auteur present te doen als een klein huldeblijk. Gottlieb is een enthousiast amateur-boekbinder, moet ik natuurlijk daarbij vermelden. Hij heeft een heel eigen stijl. Boeken die hij heeft gebonden zijn direct herkenbaar; ik ben zo gelukkig een aantal exemplaren uit zijn werkplaats te bezitten, en als men er een ter hand neemt en erin bladert is de atmosfeer die in huize Freudenacker heerst, en die zijn persoon zozeer omkleedt, dadelijk heel aanwezig. Hij heeft een voorkeur voor kleine boekjes, die van eigenaardige, zeer oorspronkelijke details worden voorzien, merkwaardige bladwijzers of omslagen, of die in ongebruikelijke papiersoorten en andere materialen zijn gebonden. Toen ik hem deze namiddag bezocht (we zouden samen ter vergadering gaan, maar hij voelde zich daarvoor wat te grieperig) was Gottlieb bezig versieringen in goudstempels op het bandje aan te brengen. Hij deed dat aan de keukentafel, en in de gasvlam van het fornuis verwarmde hij het instrumentje dat hij daarbij gebruikte. Hij las me enkele van de gedichten voor. Er waren er bij die me bevielen, zoals dit, dat ik overnam: CORRESPONDENT
Er rijden rode trams in D., rood-witte trams, en langs de muren van vervallen straten leest men het op gescheurde affiches: HEUTE ABEND IM VOLKSTHEATER ICH LEBE, ICH TÖTE MICH NICHT
Men droomt zich een Drei Groschen-Oper en men schrijft naar huis, naar de krant: Hier wonen mensen die met de tram naar het theater gaan om de werkelijkheid te zien. 1 500 woorden. Terwijl men weent. We memoreerden daarop natuurlijk, zij het met weinig woorden, hoe zo korte tijd later de hele politieke en sociale situatie ginds gewijzigd is. Gottlieb meende dat er nu evenwel niet minder aanleiding is voor melancholie. `Ja, na zó veel verschrikkelijke dingen opeens de kans om het goed te doen -- en dan blijkt het ideaal toch eigenlijk een tweedehands Volkswagen te zijn. Neem me niet kwalijk, het is al een cliché natuurlijk, en de praat van een oude man bovendien, maar dat men zich blijkens zijn daden serieus in de eerste plaats gestoord heeft aan die malle 3
kleine autootjes -- het stemt me heus verdrietig.' `Zie het als een symbool,' zei ik. `Je weet dat ik al helemaal niet van auto's houd, maar voor veel mensen is het een symbool van de vrijheid.' `Jawel, ik weet dat wel, maar het maakt me toch droevig. Men keert eenvoudig terug tot het kapitalisme, tot het materialisme. Het is ondanks alles een teruggang, en nog wel naar een materialisme dat zich inmiddels heeft geperfectioneerd, dat heeft doorgewoekerd. Het staatssocialisme was minstens zo'n erge zonde, en het systeem blijkt nu eindelijk en terecht mislukt te zijn. Het gaat aan zichzelf ten onder. En natuurlijk is het schitterend dat men de vrijheid heeft om kapitalist te worden -- alleen moet men het dan juist niet doen. Misschien ben ik wel een voorstander van het vrijwillig socialisme.' Ik had Gottlieb eigenlijk nog nooit iets over politiek horen zeggen, en het verbaasde me dat hij er zich nu zo over opwond. Zijn laatste zin had welhaast cynisch geklonken. Het goudstempelapparaatje was inmiddels te heet geworden en de versiering die hij ermee aanbracht werd te diep en te vaag. Met een klap legde hij het ding terug en draaide het gas uit. `Ik wil alleen maar zeggen dat men niet terug moet gaan, maar juist een stap verder, naar zeg maar: de schenkingseconomie.' Hij wuifde mijn belangstelling verder wat weg en ging op de bank aan tafel zitten. Ik merkte voor het eerst op dat Gottlieb zich wel degelijk voor dit soort onderwerpen interesseerde, zich er zelfs persoonlijk bij betrokken voelde, en kennelijk gevormde ideeën bezat ook over deze zaken. Het wekte bij mij nu de indruk dat hij zich wellicht van dit terrein in de loop der jaren had teruggehouden. De reden daarvoor zou ik nog willen achterhalen. `Hier, neem jij dit maar,' zei Gottlieb, en hij nam het boekje dat hij gemaakt had in zijn handen, `ik maak voor B. wel een nieuw.' Vrijdag 26 oktober 1990 Iets dat Gottlieb vandaag zei leek me aan te sluiten bij ons gesprek van gisteren. ` ``Idealisme'' wordt door velen op het ogenblik gezien als een lelijk woord. Voor hen heeft het te maken met vaag, dromerig, zwak. Men weet het niet in verband te brengen met de concrete werkelijkheid, en vergeet dat de hele werkelijkheid uit ideeën voortkomt! Het ideaal is daarbij nog meer dan een idee, het is een idee dat van liefde is vervuld. Wat kan vruchtbaarder zijn voor de werkelijkheid? Het zal wel samenhangen met wanhoop, met teleurgesteldheid wanneer veel mensen ``idealisme'' als een negatieve term ervaren. Misschien op dezelfde manier als waarop tegenwoordig het woord ``heilig'' meestal gebruikt wordt in de betekenis van ``schijnheilig''. Men noemt iemand ``heilig'' en trekt daarbij een zuur gezicht om te tonen dat men hem eigenlijk een abjecte hypocriet vindt. Ik begrijp dat cynisme wel, want er is inderdaad veel hypocrisie -- maar er bestaat ook heiligheid! Nou ja, daar wil ik het nog wel eens een andere keer over hebben. Als ik ``idealisme'' zeg bedoel ik ``toegepast idealisme'', dan bedoel ik ideeën die tot eigenschap hebben dat ze ons de wil geven, en de kracht, om juist aan de werkelijkheid bij te dragen! Alleen de idealist is progressief.' `Ja maar, is wat jij nu omschrijft dan niet hetzelfde als wat anderen juist realisme noemen?' vroeg ik, wel wat plagerig. Gottlieb snoof. `Als ik me kwaad maak zeg ik nee.' Hij keek me nijdig aan. `Dan zeg ik dat ``realisme'' juist een lelijk woord is. Als je je willens en wetens beperkt tot wat er nu is in de wereld, of eigenlijk zelfs slechts tot wat je kunt zien van wat er is, dan is dat de dood in de pot! Dat realisme is per definitie conservatief.' 4
Ik schrok wat van zijn opnieuw nogal heftige toon. Gottlieb grinnikte en legde zijn hand op mijn schouder. `Maar als ik een verstandige bui heb zal ik je gelijk geven. Mijn toegepast idealisme verschilt misschien niet zoveel van wat een ijverige pragmaticus ``realisme'' noemt. Als hij moraliteit bezit, als hij geen cynicus is, bedoelt hij misschien net zoiets als ik. Dan is het als met het glas dat óf halfvol is óf halfleeg. Het is alleen dat ik het niet uit kan staan een ``idealist'' genoemd te worden in de betekenis van ``vage dromer''. God weet hoe ik mijn hele leven heb gewerkt in realiteit, en de waan van de dag, van het moment, heb bestreden.' Zaterdag 27 oktober 1990 Gottlieb toonde mij vanmorgen de korte brief die hij van zijn dochter had ontvangen. Hij bevatte niet veel meer dan een vriendelijke groet en meldde haar behouden aankomst. Om haar vader te troosten had ze er een tekeningetje bijgevoegd, op een correspondentiekaartje, van de avenue in Parijs waar ze woont, die, herfstig, inderdaad dezelfde kleuren vertoonde als de laan hier in Doesburg. Zo kon hij haar wellicht nabij wanen, schreef ze. Fiora is lief, bescheiden en kunstzinnig. Haar ronde meisjeshandschrift ontroerde mij zozeer als haar vader. Zondag 28 oktober 1990 Vanavond bij Gottlieb gegeten. We waren maar met ons tweeën. Hij klaagde wat over de ouderdom, maar tijdens ons gesprek viel me op hoeveel mensen hij deze week weer had ontmoet en met hoeveel hij er correspondeerde. Hij bezit zeer vele contacten in de wereld, en hij onderhoudt ze met liefde en ijver. Die eenzaamheid hangt er dus in elk geval niet van af hoe druk men met anderen omgaat. Ik wil hem daar toch nog eens over spreken. Onze maaltijd was uiterst eenvoudig. Desondanks moest ik daardoor denken aan iets wat ik vorige nacht op de radio had gehoord. Het is namelijk mijn gewoonte om als ik laat thuiskom van een bijeenkomst nog een halfuurtje naar de World Service van de BBC te luisteren om de zinnen te verzetten. Er is daar altijd wel een nieuwsbericht of het een of andere praatje te beluisteren. Ditmaal werd er een fragment voorgelezen uit een boek -- ik weet niet van wie, ik viel midden in de uitzending -- waarin de maaltijd, in zijn gebruikelijke samenstelling, spottenderwijs genomen werd als een beeld van de ontwikkeling van de aarde. Ik vertelde Gottlieb wat ik gehoord had en hoe die onbekende schrijver de potage of de bouillon had vergeleken met de oersoep waarin het volgens sommigen allemaal begonnen is, waarna visachtige wezens als het ware ter tafel verschenen. De dieren en planten die zich vervolgens ontwikkelden zou men dan terugvinden in het vlees en de begeleidende groenten, terwijl ten slotte in het dessert de mens verschijnt. De, kennelijk Engelse, auteur die dit schitterende beeld bedacht had, sprak bij het dessert over de pudding die met zijn gecompliceerde samenstelling een typisch menselijk product was, evenals de immers langs ambachtelijk-scheikundige weg vervaardigde kaas die helemaal aan het eind van de maaltijd wordt genoten. `Hij had aan het eind van zijn verhaal misschien de mens ook kunnen opvoeren als de rijpe vrucht die de maaltijd bekroont,' voegde ik er nog aan toe. `Wil je een appeltje?' `Jaja, lach maar,' zei Gottlieb. `Ik ben trouwens benieuwd wat die schrijver van jou te zeggen zou hebben over de wijn die elke gang begeleidt.' `Hij ziet er vast de geest niet in die de ontwikkeling leidt, als je dat soms bedoelt. En die ook zichzelf bij elke gang metamorfoseert.' 5
`Ik weet niet wat schunniger is, Frank, de mens als pudding of de geest als droge port! Pas maar liever wat op je woorden.' Ik begreep dat ik mezelf enigszins in een onaangename stelling had gemanoeuvreerd. Gottlieb heeft altijd een gruwelijke afkeer gehad van spot (zijn humor ligt op een ander gebied) en wat ik als luchtige conversatie had bedoeld nam hij pijnlijk serieus. `Je kunt daarom lachen natuurlijk,' zei hij, `maar het is een van die vele fantasieën die het bekrompen darwinistische wereldbeeld onderstrepen en vanzelfsprekend maken, als was het een objectieve waarheid en niet een theorie. Niet dat Darwin zélf bekrompen was, maar zijn navolgers, de schoolmeesters, de krantenlezers. De BBC-luisteraars, jongen! Weet je wat ik net zo goed zou durven beweren? Dat de levenslange gewoonte van zulke burgerlijke maaltijden het programma heeft bepaald voor Darwins theorie, en het tot een logische, voor de hand liggende verklaring heeft gemaakt voor de burgerij en in de wil, in het gebied van de gewoonten de basis heeft gelegd voor de vanzelfsprekendheid die mensen erbij ervaren. Ach, ik overdrijf natuurlijk, maar wie heeft de durf om de gedachte werkelijk te vatten dat de mens niet achteraan komt, maar in aanleg voorop is gegaan bij alles wat ontwikkeling van de aarde is, ja altijd nog voorop gaat, hoe gebrekkig je het voorlopige resultaat mag vinden, terwijl de dieren en de planten, het gesteente zelf, de slakken zijn, de uitscheidingsproducten, van al die eerdere pogingen om mens te worden. Die gedachte bestaat ook al haast een eeuw, maar in Engeland eten ze liever pudding!' Woensdag 31 oktober 1990 Mijn collega Maarten voert deze week het Requiem van Mozart uit met het koor van zijn oudste leerlingen. Ook het orkest bestaat uit leerlingen, aangevuld met medewerkers en vrienden van het Instituut, allemaal amateurs. Alleen als solisten gebruikt hij bevriende professionals. Hij zocht nog een paukenist en kwam zo terecht bij de directeur van onze plaatselijke muziekschool. In plaats van hem te helpen vrat deze steile Fries nog iets van zijn hart weg door zich verbijsterd te tonen dat iemand het waagde dergelijke muziek uit te voeren `met kinderen en amateurs'. `Vorig jaar,' voegde hij er nog aan toe, `zijn mensen van mij wezen luisteren naar jullie uitvoering van Haydns Stabat Mater, en ze zaten meermalen met gekromde tenen.' Maarten vertelde het ons enigszins ontdaan. `Ach wat,' zei Gottlieb, `jalousie de métier. Je hebt drie soorten musici. In de eerste plaats is er de enthousiaste amateur die misschien technisch onvolkomen is maar met een aanstekelijk plezier musiceert. Dan heb je de brede middenmoot van ``beroeps'' waar die Iksema toe behoort, en die bestaat uit technici, vaak bloedeloos, zonder durf. Voor hen blijft muziek wiskunde -- wat het eigenlijk ook is, maar waar het hart, niet het hoofd, de schoonheid van kent. Het zijn geen kunstenaars, het zijn ingenieurs, of zelfs ambtenaren. En dan heb je de grote kunstenaars, de werkelijke musici, die de technische perfectie, de volkomen beheersing combineren met enthousiasme en het ware amateurisme -- in die zin dat ze uit liefde spelen, en zich aan geen ambtelijke beperking storen. Trek je van die Iksema niets aan. Vergeet bovendien niet dat in de laatste tientallen jaren de grammofoonplaat de overwaardering van de techniek heel erg heeft bevorderd. Wie een levende en levenslustige uitvoering als die van jou beluistert met kille hifi-oren, gewend aan de kunstmatige, bedrieglijke perfectie van zijn stereo-installatie, weet niet werkelijk meer wat muziek is. -- Er nog van afgezien dat het jou in de eerste plaats om de pedagogie 6
gaat.'
`Natuurlijk,' zei Maarten, `voor mij is het hele project nu al geslaagd, al vóór de uitvoering. Ik heb mijn leerlingen een heel jaar lang in deze muziek binnengevoerd, en ik ben heel tevreden als ik zie hoe ze zich daarin nu bewegen, en met hoeveel enthousiasme en verwachting ze zich nu op de uitvoering voorbereiden!' `Het zal schitterend worden,' voegde ik er nog aan toe, en overwoog tenslotte hoe merkwaardig het is dat je met zeventienjarigen zulke dingen inderdaad ongestraft kunt doen, het Requiem uitvoeren, Goethes Faust spelen of de klassieke tragedies -zoals ikzelf meermalen gedaan heb -- , terwijl, wanneer je zoiets probeert met volwassen amateurs, het al snel iets gênants krijgt, iets beschamends. Het moet ermee te maken hebben dat kinderen zoiets doen op basis van hun verwachtingen, van hun nog onbezoedelde toekomst, terwijl volwassenen werken op basis van hun verleden, van hun beperkingen. Gottlieb beaamde dat en noemde het `de kracht van de hoop'. Donderdag 1 november 1990 We troffen elkaar in de stad -- allebei met een boodschappentas, het was markt -en ik maakte van de ontspannen atmosfeer gebruik om met zo weinig mogelijk melancholie terug te komen op Gottliebs opmerking van een paar dagen geleden over de eenzaamheid van de ouderdom. `Ach, dat moet je zo zien,' zei hij, `eenzaamheid heeft niets te maken met hoeveel mensen je ontmoet. Zelfs als je intensief met velen omgaat kun je eenzaam blijven. Het gaat om die enkele geliefden. Dat is te zeggen: om de mensen waar jij van houdt. Al word je zelf bemind, dan kun je nog eenzaam blijven, wanneer je hart verstokt is. Maar als je zelf liefhebt kun je niet eenzaam zijn.' Omdat het me pijnlijk leek de meest voor de hand liggende vraag te stellen: is er dan niemand die jij bemint, dat je je eenzaam voelt? -- want dat zou inhouden dat ik mijn vriend van liefdeloosheid zou betichten -- ging ik liever op zijn voorlaatste opmerking in. `Maar stellig kan toch, laten we zeggen, de liefde van een vrouw zo omhullend zijn dat ál je leed wordt weggenomen en er geen sprake van is dat je hart verstokt kan blijven?' `Ik geloof zeker dat het mogelijk is, maar niet voor lang. Zulke vrouwen zijn er zonder meer, maar ik vrees dat geen man oprecht genoeg is, of onzelfzuchtig genoeg om alleen in liefde te kunnen leven. Hij zal zich na kortere of langere tijd terugtrekken in zichzelf, en de affaire zal een pijnlijk einde krijgen. Zo zwak is de mens nog maar ontwikkeld. De man tenminste -- en veel vrouwen zien dat niet en willen ook zo zijn. Wat een tragische vergissing. Maar dat bedoelde ik eigenlijk niet toen ik over eenzaamheid sprak. Het is niet zo dat ik niemand zou beminnen, of dat er niemand van mij zou houden. Het zou een belediging voor jou zijn trouwens, mijn vriend. Het was maar iets dat me ontviel. Ik bedoelde de kou die de ouderdom soms in me oproept. Dan wil ik niet meer helemaal bij de aarde horen en kan die toch niet verlaten. Dan zijn het juist de mensen die me vasthouden, dan is het juist de liefde die me eenzaam maakt.' Vrijdag 2 november 1990 Vandaag, op Allerzielen, voerde Maarten het Requiem uit met zijn leerlingen. Hij leidde het koor, hij leidde het orkest, hij regelde de hele boel eromheen. En het klonk als een klok, als een heel carillon. Ik bewonder hem zeer; hij is een echte kunstenaar, want een man van de praktijk. 7
Mij was gevraagd voor de Doesburgse Courant een verslagje te schrijven, en daarin heb ik geprobeerd iets over het stuk te zeggen en over de manier waarop het werd uitgevoerd. (Muzikaal gezien was vooral de strijkersklank van wat toch een ad hocorkest was verrassend fraai en lenig. Het enthousiasme van het koor ontroerde en zette ook de solisten aan tot wat vooral een `spontane' uitvoering genoemd mag worden.) Op deze plaats is interessanter om te vertellen hoe Jacqueline, een van de sopranen, halverwege kennelijk duizelig werd en dreigde flauw te vallen, zich stilletjes terugtrok, maar vlak voor het slot haar plaats weer innam. Toen ik haar achteraf vroeg waarom ze toch weer teruggegaan was zei ze: `Ik wilde Maartens gezicht zien na de laatste maat,' en ze bootste de uitdrukking van geluk en dankbaarheid na waarmee hij het koor een secondelang toelacht na zo'n geslaagde uitvoering. Maartens liefde voor zijn leerlingen is wederzijds. Gottlieb had zeer genoten. We bedankten Maarten. `De kunstenaarsziel is een rijk bezit,' zei Gottlieb tegen hem -- midden in de wirwar achter het toneel waar iedereen door elkaar liep met instrumenten, kledingstukken, bossen bloemen, maar waar de levendige oude man zich ongestoord in bewoog -- , `het is een ongekend groot vermogen om rijke hartstochten te bezitten, een veelzijdig innerlijk leven, en dat alles zó in de hand te hebben dat je te allen tijde helemaal open durft te zijn, de onzekerheid durft toe te laten, omdat je je terecht volkomen overtuigd voelt van de kracht van je meest wezenlijke kern, waarmee je scheppend vermogen uiteraard geheel samenhangt. Het is een rijk bezit -- maar één dat de mens met een grote verantwoordelijkheid belast tegenover zichzelf én tegenover de wereld. Men moet een dergelijke ziel weten te behouden om eruit te kunnen schenken, en men moet er voortdurend van wegschenken om hem te kunnen behouden en ontwikkelen! Enfin, jij weet dat beter dan ik.' `Ik vrees,' zei Gottlieb terwijl we samen naar huis liepen, `dat Maarten hetgeen ik zei wellicht heeft opgevat als een wat twijfelachtig compliment. Nou ja, hij is een goed verstaander, dus dat komt wel in orde. Het is misschien niet aardig om te zeggen, maar weet je wat me nu vanavond nog het meest gefrappeerd heeft? Het koorzangerseffect. Zo noem ik dat maar. Dat is het verschijnsel dat je aan mensen die zingen, in een koor, zoveel meer kunt zien dan in het dagelijks leven. Van henzelf, bedoel ik. Het is heel vreemd: wie in een koor zingt gebruikt een tekst die niet van hemzelf, of van haarzelf, is. Ook de melodie uiteraard niet. Er is wekenlang gewerkt aan hoe er gezongen moet worden, waarvan de interpretatie het resultaat is. Er staat een dirigent voortdurend aan te geven hoe het moet -- en ondanks dat alles zie je dan opeens in die gezichten, in die mimiek, in de blik zelfs wíé zo'n zanger of zo'n zangeres nu eigenlijk is. Vanavond ook; de meeste van die kinderen ken ik goed, al jarenlang, en toch zijn erbij waarvan ik nú opeens zag: ah, ben jij díé mens! Bij toneelspelen heb je het natuurlijk ook, je zou zelfs verwachten méér, omdat het uitdrukkingsgebied groter is, of lijkt, maar op de een of andere manier treedt het effect toch vooral bij koorzangers op. Je doet bijna níéts wat van jezelf is, en je toont meer dan ooit je ziel. Een wonderlijk verschijnsel, waar ik erg van genoten heb vanavond. Je moet het maar niet tegen Maarten vertellen.' Zondag 4 november 1990 De uitvoering van het Requiem met alles wat daarbij komt kijken had van die brave Maarten toch wel erg veel gevraagd, en toen ik hem vanmiddag trof in Gottliebs tuin, waar hij peinzend en mompelend rondscharrelde onder het voorwendsel er `klusjes' te doen, zag hij er nogal uitgeblust uit. 8
Ik complimenteerde hem nogmaals met de geweldige voorstelling die hij ons geboden had. We gingen binnen in de glazen aanbouw die Gottlieb achter aan zijn huis gemaakt heeft en waar het beslist aangenaam was. Die ruimte werd altijd gebruikt als een soort woonkeuken, maar had eigenlijk meer van een grote serre of kas, vijfkantig, vreemd genoeg, met een matglazen dak dat in het midden gedragen werd door een kolom waarlangs een wijnstok groeide waarvan de ranken in de zomer langs de binnenkant van het glazen dak kropen, zodat de bladeren voldoende schaduw gaven om daaronder aangenaam te kunnen wonen. In de herfst hingen dan nog grote groene druiventrossen daarvan af boven de grote rommelige tafel, die welhaast alle voorwerpen bevatte die men voor dagelijkse bezigheden nodig heeft, een paar plekjes leeggeruimd om eraan te kunnen schrijven of eten, of -- wat Gottlieb meestal deed -- te knutselen met boeken en doosjes en karton. Ook nu zat Gottlieb er frenetiek het een of ander te plakken en hij wuifde ons naar de overkant van de tafel, waar zich aanrecht en fornuis bevonden. Ik brouwde koffie en schonk in. `Je hebt die jongens van de muziekschool lelijk op hun neus doen kijken als je het mij vraagt, Maarten. Maar het is evengoed jammer dat mensen die in dat werk zitten zo weinig artistieke durf en vooral zo weinig pedagogische flair bezitten.' Nu kwam Maarten werkelijk voor de dag met zijn observaties, eerst wat knorrig nog. `Mozart is makkelijk voor kinderen en te moeilijk voor volwassenen.' (Instemmend gegrom uit Gottliebs hoek.) `Ik heb me dat natuurlijk alsmaar afgevraagd in de loop van dit jaar, hoe dat zit. Wat maakt dat die leerlingen -- allemaal, niet alleen de toch-al-muzikale -- zo aangesproken worden door deze muziek? Tijdens het werk, en niet in de laatste plaats tijdens de uitvoering, heb ik een paar antwoorden gevonden. Weet je, Mozart neemt een unieke plaats in in de muziekgeschiedenis. Ja natuurlijk weet je dat. Hij verschilde van zijn voorgangers doordat hij niet langer alleen maar in opdracht werkte, een klus klaarde, een dienaar was, maar werkte naar eigen impulsen en idealen. In hem vond je de overgang van de musicus als hofdienaar -- of wat voor dienaar dan ook -- naar die als vrij kunstenaar, als vrij mens. En dat is nu precies wat mijn leerlingen op hun leeftijd tussen veertien en achttien jaar, beleven: die bevrijding van de eigen persoonlijkheid. Met vallen en opstaan op zoek naar de eigen weg.' `Dat is vast allemaal waar,' mengde Gottlieb zich erin, `maar Mozart is om nog andere redenen zo'n belangrijk kunstenaar. Belangrijk voor onze tijd! En het is natuurlijk al tweehonderd jaar onze tijd in dat opzicht, begrijp me goed. Mozart was een ``wonderkind''. Een idiote uitdrukking, maar het is zeker zo dat die reusachtige werkzaamheid in zijn kindertijd en zijn jeugd essentieel is voor zijn wezen. Hij is niet voor niets zo jong gestorven, dat is volstrekt kenmerkend voor zijn persoonlijkheid.' `Jij durft!' kon ik mij niet bedwingen te zeggen. Het kwam mij op een bestraffende blik van Gottlieb te staan en Maarten gebaarde dat ik me koest moest houden. `Al zijn werk was jeugdwerk. En dat is nu juist typerend ervoor. Dát spreekt ook jouw jongens aan, Maarten. En jouzelf, als ik zo vrij mag zijn.' `Zie je,' zei Maarten, `daar zegt hij nu precies wat ik voelde. Hoe doe je dat, Gottlieb?' `Mozarts genius had een stralend zonnekarakter. Zijn inspiratie was volstrekt die van een zuiver zonnewezen. Zijn muziek is haast directe verklanking van de geest in dat opzicht. Aan de andere kant kwam zijn persoonlijkheid in hard contact met aardse 9
werkelijkheden als met name het rationalisme van zijn tijd. Die ook onze tijd is. Dat liep stuk. Die polariteit was bij hem zo sterk dat hij, juist in het lichamelijke, daaraan bezweek. Dat is de ware oorzaak van zijn vroege dood. Kinderen, en ook nog zeventienjarige kinderen, staan zoveel dichter bij die geestelijke wereld dat Mozarts muziek daarom voor hen zoveel ``makkelijker'' is dan voor volwassenen.' Het was wel even stil na deze stellingen. Onze eerbiedwaardige vriend wijdde zich opnieuw aan zijn plakwerkje. In die stilte bedacht ik overigens dat `Gottlieb' en `Amadeus' in feite dezelfde namen zijn. Een bittere speling van het toeval, want ik geloof dat onze Gottlieb nu juist in zijn hoge ouderdom wellicht de meest bijzondere kwaliteiten ontwikkelt. `Ja,' zei Maarten na een poosje, `bij dit Requiem heb ik meer nog dan bij andere muziek het gevoel dat de leerlingen zich niet alleen ontwikkelen in het werken eraan, maar ook dat ze zich daarbij zo onverbloemd tonen. Dat geeft mij een sterk eerbiedsgevoel. Ik ervaar het alsof ze zich in dit werk volledig, om zo te zeggen, naakt vertonen, naakt van ziel, alsof men hun intiemste wezen waar kan nemen. Het werkt denk ik ook voor de leerlingen als een ontmoeting met zichzelf. Daarom ben ik zo enthousiast over dit project. Dat maakt dit Requiem -- natuurlijk een requiem! -- volgens mij zo bijzonder. Ha! Daarom is het misschien wel zo dat dit stuk juist door kinderen, door jongeren, moet worden uitgevoerd!'
10