Formulier voor het indienen van voorstellen voor bachelor en masteropleidingen Luik 1: Identificatiegegevens
Titel van de opleiding die wordt voorgesteld Bachelor of Science in Architecture
( titulatuur af te spreken met collega’s Gent en Brussel Bachelor of Science in architectural engineering? )
Het voorstel betreft een herverkaveling en vernieuwing van de bestaande 2 jaar durende opleiding tot kandidaat burgerlijk ingenieur architect, met incorporatie van een aantal opleidingsonderdelen uit de huidige 2e cyclus in het derde Bachelor jaar. Daarbij werd het programma grondig herdacht en hertekend.
Aantal studiepunten voor het geheel van de opleiding
180 studiepunten voor de Bachelor opleiding, gevolgd door 120 punten voor de Mastersgraad . Samen geen wijziging in de studieomvang ten aanzien van de huidige opleiding tot burgerlijk ingenieur architect.
De studieomvang die totnogtoe op 1800 uren studiebelasting per jaar was begroot, wordt in het nieuwe voorstel naar maximaal 1650 u /jaar teruggebracht als antwoord op de huidige overbelasting van het studieprogramma, zoals is gebleken uit EVACOM en de externe visitatie in april 2002.
Instantie die de opleiding voorstelt (veelal zal dit een POC zijn, maar het kan ook een groep van POC’s zijn al dan niet binnen een faculteit of een andere groep) en coördinaten van de woordvoerder (veelal programmadirecteur) Instantie:
POC architectuur - Faculteit Toegepaste Wetenschappen
Naam woordvoerder:
Prof. Herman NEUCKERMANS - programmadirecteur
Adres:
Kasteel van Arenberg, Kasteelpark,1 3001 Leuven
Telefoon:
016 321361
Email:
[email protected]
1
Luik 2: Beschrijving van voorbereiding
Intern : beschrijving van aanpak, initiatiefnemers en betrokkenen (bijv. samenstelling en activiteiten van werkgroep ad hoc, conclaaf, onderwijsdag, ..) De programmahervorming, die actueel wordt uitgewerkt, heeft diverse ambities: 1. het curriculum burgerlijk ingenieur-architect afstemmen op de evolutie van het Hoger onderwijs in Europa na Bologna, 2. het remediëren van de zwakheden, die uit de recente interne evaluatie zijn naar voor gekomen, alsook het verder uitbouwen van de sterke punten. De belangrijkste pijnpunten zijn de overbelasting van de studenten en de fragmentatie van de opleidingsonderdelen. 3. het implementeren van een aantal onderwijsvernieuwende initiatieven
De voorgestelde hervorming werd voorbereid op diverse fronten: 1. de interne evaluatie van 2 jaar geleden, gesteund op EVACOM 2. het zelfstudierapport ter voorbereiding van de externe visitatie van 2002-04-26 3. het tweedaags conclaaf van het departement ASRO in Vaalbeek, gehouden in september 2001 4. de POC architectuur en haar diverse werkgroepen rond vakkenstammen en subdisciplines; deze werkgroepen hebben een document geproduceerd met titel: De hervorming van de opleiding Burgerlijk Ingenieur Architect tot Bachelor of Science in Architecture en Master of Science in Architecture. Deze nota wordt als bijlage aan dit formulier gehecht. 5. de POC van de FTW 6. de BAMA werkgroep van de FTW
Extern: hoe werd afnemend veld betrokken, initiatieven inzake exploratie vergelijkbare opleidingen, contacten met hogescholen Voor de uitwerking van het Bachelor voorstel werd vooral met de faculteit overleg gepleegd door participatie in de POC FTW en de BaMa werkgroep van de FTW. Daarnaast was er regelmatig overleg met het departement bouwkunde. Het overleg met de geassocieerde hogeschool betrof uitsluitend de masters opleiding en de problematiek van de advanced masters volgend op een opleiding architectuur. Ook werd rekening gehouden met de directieve EU/CEE/384 van 1984 inzake de wederzijdse erkenning van architectuurdiploma’s binnen de Europese Unie. Bij de hervorming werd rekening gehouden met de enquête bij de alumni 1980-1996, met de jaarlijkse bevragingen van recent afgestudeerden door DUO. Door de visitatiecommissie werden tevens afgestudeerden gehoord.
2
Luik 3: Beschrijving van de opleiding (contouren) Algemene doelen van de opleiding De bacheloropleiding wil voor alle studenten ingenieur-architect een gemeenschappelijke brede en fundamentele basis leggen “in de architectuur”. In haar ruime betekenis bestrijkt deze het domein van de gebouwde ruimte en het wonen als een complexe maatschappelijke realiteit met sociale, culturele, economische, technologische, ecologische en ethische dimensies. De gemeenschappelijke bacheloropleiding moet terzelfdertijd een geschikt platform bieden om in aansluitende masteropleidingen binnen of buiten de K.U. Leuven tot een brede waaier van beroepsprofielen in de architectuur toegang te verlenen . Deze beroepsprofielen hebben betrekking op het ontwerpen, het bouwproces, de technologie van het bouwen, de bouweconomie, het beheer van het gebouwd patrimonium, evaluatie en beleid m.b.t. de gebouwde ruimte, de media van architectuur en bouwen, het wetenschappelijk onderzoek. Bovendien beoogt zulke brede en fundamentele bacheloropleiding een zekere duurzaamheid in de zin dat de afgestudeerden de toekomstige evoluties in de architectuur en het beroepsveld zo goed mogelijk aankunnen.
Gezien haar historische plaats binnen de ingenieursfaculteit besteedt de bacheloropleiding heel wat aandacht aan het technische en het constructieve. Dit laat de opleiding toe deel te hebben aan de onderwijskundige vernieuwingen binnen de faculteit. De technische toon biedt bovendien een aanzienlijke meerwaarde aan twee van de belangrijkste beroepsfinaliteiten van het uiteindelijke Master-diploma: deze van de architect-ontwerper en deze van de raadgevend ingenieur. Het belang van de bouwtechniek als essentiële subdiscipline staat de twee andere subdisciplines – het ontwerpen en de architectuurwetenschappen – niet in de weg. Het evenwicht tussen de drie subdisciplines vergt een nauwgezette opbouw en een zorgvuldig beheer van het curriculum.
Deze Bachelor levert geen professionele kwalificatie inzake het beroep van architect-ontwerper (non-vocational degree). Dit zal overigens nergens in Europa het geval zijn, zo hebben meer dan 100 scholen ondertekend in de Chania Statement (sept, 2001) van de EAAE (European Association for Architectural Education). In Europa, en dus ook in België, wordt het afsluiten van de Bachelor opleiding in Architectuur in eerste instantie gezien als het moment bij uitstek waarop de student naar een andere instelling kan overstappen om aldaar zijn masters graad te behalen.
Doelgroep voor de opleiding (waarop richt de opleiding zich, eventuele toelatingsvoorwaarden, eventueel ook instroom vanuit andere opleidingen) Kwalitatieve omschrijving: De opleiding tot Bachelor of Science in Architectuur richt zich tot afgestudeerden van de humaniora die de motivatie, de intellectuele en de karakteriële capaciteiten hebben om zich te verdiepen in het domein van bouwen en wonen. Vooralsnog wordt de toegang tot deze studies beregeld via een toelatingsexamen dat op maat van de opleiding tot burgerlijk ingenieur architect is gesneden. Zij omvat een wiskundig deel, een grafische proef die het ruimtelijk inzicht toetst alsook de affiniteit voor vorm en vormgeving, en tot slot een verhandeling die peilt naar het vermogen tot synthese.
3
Kwantitatieve omschrijving (hoeveel studenten starten per jaar):Het aantal studenten in de huidige eerste kandidatuur ir;arch schommelt rond 100, gemiddeld over de laatste 5 jaar. Niets wijst erop dat dit aantal zal afnemen met de nieuwe formule. Wat deze instroom wordt bij een eventueel afschaffen van het toelatingsexamen is niet te voorspellen, maar men kan dan een ernstige toename verwachten, gezien de plaats van deze opleiding architectuur aan en in de universiteit.
Structuur van opleiding (identificeer de basiscomponenten van de opleiding (bijvoorbeeld truncus communis, keuze voor optie en vrije keuze, stage, ..) en specificeer hun onderlinge verhouding (bijvoorbeeld percentages, een tekening). -
De voorgestelde Bacheloropleiding bestaat uit 3 componenten: ingenieurswetenschappen, architectuurwetenschappen en ontwerpen. Dit wordt gevisualiseerd in onderstaand schema.
ONTWERPEN
ARCHTECTUURWETENSCHAPPEN
EXACTE WETENSCHAPPEN
MENSWETENSCHAPPEN
-
BOUWTECHNIEK
Wat de eerste drie jaren betreft ziet de verdeling eruit als volgt. We rekenen met 36 onderwijsblokken over de 3 Bachelorjaren telkens met een jaarbelasting van 1650 BU (belastingsuren). 8 blokken architectuurwetenschappen (8 x 138 BU): architectuurtheorie , architectuurgeschiedenis, 8 blokken bouwtechnische wetenschappen (8 x 138 BU): constructie van gebouwen, bouwmechanica, ontwerpmethodiek en CAAD, bouwfysica, constructiecomponenten, vormgeving van materialen 8 blokken architectuurontwerpen (8 x 138 BU) 11 blokken ingenieurs basiswetenschappen 11 x 138 BU): wiskunde, scheikunde, natuurkunde mechanica, informatica, materiaalkunde, 1 blok keuze (138BU).
Het zesde semester wordt afgesloten met een ontwerp dat opgevat wordt als een mini eindwerk.
Inhoudelijke klemtonen (wat zijn de inhoudelijke accenten in de opleiding, veelal welke hoofdassen in het curriculum) en inhoudelijke differentiatiemogelijkheden (welke keuze-opties / afstudeerrichtingen) 4
Ontwerpen In de Bachelor geen differentiatie, tenzij voor 1 vak (138 BU) in het vijfde of zesde semester
Klemtonen inzake onderwijsaanpak en begeleiding van studenten (opvang van instroom, interne differentiatie
Begeleide zelfstudie moet ervoor zorgen dat de studenten meer diepgang krijgen, meer zelfstandig leren leren en inzicht opbouwen in plaats van, wat maar al te dikwijls het geval is, te herhalen wat werd voorgekauwd. Dit zal een mentaliteitsverandering noodzaken zowel bij docenten als studenten. In het huidige systeem zijn studenten immers maar al te vaak de passieve beluisteraars van de monologen door de docent. Meer ruimte creëren betekent snoeien in het huidige overaanbod aan contacturen. Dit is wellicht het belangrijkste knelpunt in de opleiding: de dosering van uren aanwezigheid en begeleiding ten opzichte van de tijd voor zelfstudie en voor zelfstandige verdieping. Door radicaal in het aanbod van opleidingsonderdelen te snoeien wordt verhoopt een stap in die richting te zetten. Om deze reden werden in het nieuwe programma een aantal deelgebieden van de natuurkunde, die binnen de ingenieursopleiding waren uitgegroeid tot zelfstandige vakken, terug herleid tot een hoofdstuk binnen een cursus natuurkunde.
De voortgang van de studie zal aan heel de K.U.Leuven gebeuren mede met behulp van de informatietechnologie: elke docent zal, en dit werd nu reeds aangezet, moeten gebruik maken van een elektronisch leer- en toetsplatform. De K.U.Leuven heeft hier geopteerd voor respectievelijk Blackboard en Question Mark. Zij organiseert nu al info- en trainingssessies te velde. ASRO neemt hieraan deel. Studenten kunnen hiermee veel beter zelfstandig leren en antwoorden krijgen op de vragen die bij hen rijzen tijdens het zelfstandig leren.
Binnen ASRO zelf werd via doctoraal onderzoek in de CAAD groep een online databank DYNAMO voor architectuur gerealiseerd. Dat platform wordt inmiddels via een OOI project (onderwijsgericht onderzoeksinitiatieven) en een STIHO -project (met St-Lucas) verder uitgebouwd en ingezet voor het architectuurontwerpen. In die context wordt o.m. werk gemaakt van een meervoudig toegankelijke beeldbank ten behoeve van de cursussen architectuurgeschiedenis, architectuurtheorie en –kritiek.
Ook stelt de K.U.Leuven financiële middelen ter beschikking van de POC voor onderwijsvernieuwende initiatieven: de POC architectuur plant vanaf volgend academiejaar meer gerichte ondersteuning voor de ‘sneuvelvakken’ in de huidige kandidaturen.
De POC architectuur zal tegelijk ook aandringen op vakoverschrijdende oefeningen en zo mogelijk opgaven en vaardigheden die via het ontwerpen worden aangebracht. Zo zal bijvoorbeeld de beschrijvende meetkunde integraal deel worden van het ontwerpen.
Elementen van internationalisering
Het is de bedoeling dat na de Bacheloropleiding de studenten desgewenst hun Masters kunnen behalen aan instellingen elders.
Voor bacheloropleidingen: opties inzake doorstroom en uitstroom 5
Uitstroom: confer supra: geen beroepsfinaliteit als architect-ontwerper. Doorstroom: naar Master of science in architecture
Voor masteropleidingen: omvang en plaats van eindwerk / stage NVT
6
Luik 4: Bespreking van de opleiding
Belang voor K.U.Leuven van voorgestelde opleiding (historisch, wetenschappelijk, maatschappelijk) Dit voorstel betreft een omvorming van een bestaande opleiding, die sedert 1991 zeer succesvol is qua recrutering en sinds de hervorming in1967 zeer duidelijk een antwoord is op een reële maarschappelijke vraag Er was een ruime doorstroming naar het wetenschappelijk onderzoek in de diverse deeldomeinen.
De opleiding werd onlangs nog uitvoerig beschreven in het rapport van de evaluatiecommissie architectuur 1998-2001. Kopij van de relevante passages werd toegevoegd aan dit formulier op de pagina’s 9 to 15.
Vergelijking van de voorgestelde opleiding met bestaande opleiding(en) in het huidig aanbod van de K.U.Leuven (overeenkomsten en verschilpunten). Confer supra 1e paragraaf van Luik 2.
Vergelijking van de voorgestelde opleiding met vergelijkbare opleidingen in binnen- en buitenland (overeenkomsten en verschilpunten) Er zijn min of meer vergelijkbare opleidingen aan de 3 universiteiten in Vlaanderen.
In het buitenland bestaan weinig of geen vergelijkbare opleidingen met zulke belangrijke ingenieurscomponent in het profiel en derhalve met zulke uitgebreide exact-wetenschappelijke onderbouw. De inbedding in de FTW aan de K.U.Leuven bepaalt mee de kleur van de voorgestelde opleiding
7
Luik 5: Onderwijscapaciteit
Kwalitatief (toon aan dat binnen de K.U.Leuven de deskundigheid aanwezig is om een opleiding van niveau aan te bieden) Voorgestelde Bacheloropleiding doet beroep op dezelfde competenties als voorheen. De toename in belastingsuren ontwerpen betekent niet een toename in te bestaffen contacturen; het is de student die op eigen kracht de feitelijke belastingsfactor 1,5 presteert. Voor het doceren van de vakkenstam constructie wordt o.m. beroep gedaan op deskundigheid uit de onderzoeksgroep Bouwfysica van het departement Bouwkunde.
Kwantitatief (toon aan dat binnen de K.U.Leuven over de nodige personeelsleden en infrastructuur beschikt om de opleiding aan te bieden aan de verwachte studentenpopulatie) Onderomkadering: confer visitatie april 2002, verandert niet ten aanzien van voorheen: de opleiding kan verzorgd worden zoals voorheen.
Troeven van de K.U.Leuven voor het inrichten van deze opleiding Traditie in opleiding: meer dan helft alle Burgerlijk Ingenieur Architecten in België zijn gediplomeerd aan de K.U.Leuven Traditie in onderzoek: het departement kan de voorgestelde opleiding voeden vanuit de bestaande onderzoeksgroepen; voor de opleidingscomponenten die niet tot de competentie van ASRO behoren, wordt zoals voorheen, beroep gedaan op andere academici van de FTW en van de K.U.Leuven i.h.a. die in de huidige kandidaturen doceren.
Moeilijkheden waarmee de K.U.Leuven zal worden geconfronteerd bij het inrichten van deze opleiding Tegemoet komen aan de onderbestaffing van het departement ASRO.
8
BIJLAGE : SITUERING EN UITGANGSPUNTEN VAN DE OPLEIDING (uittreksel uit het rapport van de evaluatiecommissie ASRO – (1998-2001) 1.1.
Korte historiek
Het diploma ingenieur-architect wordt afgeleverd vanaf het academiejaar 1878-1879, jaar waarin te Leuven voor het eerst enkele ‘élèves spécialistes ingénieur-architecte’ een afzonderlijk studieprogramma volgen. De eerste cursus ‘architecture’ werd nog vroeger gedoceerd te Leuven met name door J. Helleputte vanaf het academiejaar 1874-1875. Vanaf 1890 wordt deze studierichting te Leuven als wetenschappelijke graad ingericht. Wettelijk bestaat de studierichting ingenieur-architect in België sedert 1929. Tot 1961 gebeurt de opleiding tot ingenieurarchitect te Leuven aan de ‘écoles spéciales / speciale scholen’ opgericht in 1864 en behorend tot de faculteit der wetenschappen. In 1961 krijgen deze scholen het statuut van faculteit der toegepaste wetenschappen, waaronder actueel de richting architectuur nog altijd ressorteert. Tot 1967 was de opleiding tot burgerlijk ingenieur-architect te Leuven nagenoeg uitsluitend bouwtechnisch 1. gericht: er waren twee kandidaatsjaren gemeenschappelijk met alle andere studenten burgerlijk ingenieur. Met ingang van het academiejaar 1967-1968 werd het studieprogramma ingrijpend hervormd, teneinde ruimte te creëren voor menswetenschappen en voor een belangrijk pakket architectonisch ontwerpen. In tegenstelling tot andere richtingen burgerlijk-ingenieur, waarin pas na twee algemene kandidaturen wordt gespecialiseerd, krijgt de student ingenieur-architect vanaf de eerste kandidatuur een aparte vorming, zonder dat dit evenwel afbreuk doet aan de basisvorming van de ingenieur. Rond 1990 ontstaat deining in het landschap van de architectenopleidingen in Vlaanderen. Er is sprake van inperking van het aantal scholen en ook van integratie binnen de universiteiten. Aan de Gentse universiteit wordt geëxperimenteerd met een licentie in de architectuur. Uiteindelijk blijft de architectenopleiding buiten de universiteit en opteren de universiteiten voor een nog meer doorgedreven architectuurprofiel binnen de opleiding burgerlijk ingenieur-architect. Deze rolverdeling tussen universiteiten en hogescholen wordt in 1991 en 1993 bij decreet bekrachtigd. Teneinde verdere profilering toe te laten, maken in het ingenieur-architectenprogramma van de K.U.Leuven enkele algemene ingenieursvakken plaats voor bijkomende ontwerpoefeningen. Tezelfdertijd wordt een geleidelijke accentverschuiving van humane wetenschappen naar ‘architectuurwetenschappen’ (architectuurgeschiedenis, architectuurtheorie, ontwerptheorie, architectuurkritiek) bestendigd. Er komt vanaf 1991 een aangepaste toelatingsproef (minder wiskunde, grafische proef, literaire proef) voor burgerlijk ingenieur-architecten. Daardoor wordt de toelatingsproef haalbaar voor richtingen van het secundair onderwijs met 6 uur wiskunde per week in de derde graad en worden eveneens ruimtelijke en tekstuele vaardigheden getest. Als resultaat van deze profilering kan men in Leuven spreken van een opleiding die steunt op drie volwaardige en evenwaardige sub-disciplines: 1. bouwtechniek, 2. ontwerpen, 3. humane en architectuurwetenschappen. Vanaf 1967 klimt het studentenaantal gestadig tot ongeveer 250 d.w.z. ongeveer 1/6 van het aantal studenten burgerlijk ingenieur. Na de programmahervorming van 1991 bereikt het studentenaantal ± 430 studenten, op dat moment ongeveer ¼ van het totale aantal ingenieursstudenten. Vanaf 1998 loopt het aantal studenten terug. Het lijkt zich te stabiliseren rond de 340. Tot 1981 was de richting van architectuur een afdeling van het departement constructie dat verder eveneens de richtingen bouwkunde en mijnbouw omvatte. In 1981 werd het departement Architectuur, Stedenbouw en Ruimtelijke Ordening (ASRO) opgericht. Vanaf 1978 werden verschillende onderzoeksgroepen binnen de afdeling en later het departement opgezet: het laboratorium voor bouwfysica, de onderzoeksgroep voor methodisch ontwerpen en bouwen (met het ‘CADLAB’), en verder onderzoeksgroepen voor architectuurtheorie en architectuurgeschiedenis, voor stedenbouw (Projectteam Stadsontwerp) en voor ruimtelijke planning. In 1990 sluit de onderzoeksgroep bouwfysica aan bij het departement burgerlijk bouwkunde. Het werk van de verschillende onderzoeksgroepen leidde tot een verdere verwetenschappelijking van de opleiding burgerlijk ingenieur – architect en dat vooral in domeinen die tot de kern van de discipline behoren (de architectuur, de gebouwde omgeving, het gebouw, het ontwerpproces). Naast de opleiding burgerlijk ingenieur-architect ontwikkelde het departement ASRO vier voortgezette opleidingen. Deze werden in 1993 bij decreet van een tweejarige licentie teruggebracht naar éénjarige hetzij ‘aanvullende’ (GAS) hetzij ‘gespecialiseerde’ opleidingen (GGS). Het betreft de programma’s: stedenbouw en ruimtelijke ordening (vanaf 1960), human settlements (vanaf 1976), architectuurwetenschappen (vanaf 1980), en monumentenzorg (vanaf 1985). De voortgezette opleidingen hebben een onmiskenbare impact op de basisopleiding: zij vergroten het aanbod van gerichte keuzevakken, bieden een stevig kader voor thesissen en eindwerken, brengen interessante gastdocenten naar Leuven en bieden contactmogelijkheden met een internationaal studentengezelschap.
9
1.2.
Plaatsbepaling van vakgebied, opleiding en praktijk
De ingenieur–architect als burgerlijk ingenieur Een gemeenschappelijk parcours en opdracht Met alle andere richtingen burgerlijk ingenieur heeft de specialisatie burgerlijk ingenieur-architect een geschiedenis, een maatschappelijke doelstelling, een wetenschappelijke geaardheid en een academisch parcours gemeen. De vorming van competente hogere kaders voor de verschillende industriële sectoren – in ons geval de bouwsector – was en is een gezamenlijke maatschappelijke opdracht. Niet het toepassen van elders aangemaakte wetenschap maar het benutten van de wisselwerking tussen kennis en praxis als motor van wetenschappelijke ontwikkeling en als voorwaarde van geoptimaliseerde praktijk definieert de wetenschappelijke ingesteldheid die eigen is aan alle ingenieursrichtingen. Binnen de academische wereld was en is deze ingesteldheid lang niet evident. Met alle andere richtingen in de toegepaste wetenschappen delen de ingenieur-architecten de noodzaak van een voortdurende positiebepaling t.o.v. de fundamenteel wetenschappelijke disciplines. Met alle exact-wetenschappelijk gefundeerde richtingen moesten zij het lastige historische parcours afleggen naar de volledige erkenning tussen de van oudsher gevestigde academische domeinen binnen de universiteit. Een gemeenschappelijke positie binnen het hoger onderwijs Binnen het huidig panorama van het hoger onderwijs delen de ingenieur-architecten met alle andere richtingen burgerlijk ingenieur een zelfde positiebepaling t.o.v. de industriële ingenieurs. De opleiding tot burgerlijk ingenieur onderscheidt zich door: • een taakomschrijving die niet enkel is gericht op de optimale toepassing van bestaande technologische kennis en op de oordeelkundige implementatie van beleidsbeslissingen maar eveneens op het ontwerpen van vernieuwende toepassingen, op de aanmaak van kennis, op het uitzetten van beleidslijnen. • een vorming aan de universiteit die volgende doelstellingen nastreeft: 1. direct steunen op en bijdragen aan wetenschappelijk onderzoek, 2. ingebed zijn in een breed universitair landschap van menselijke kennis, 3. kritische rationaliteit koppelen aan performante instrumentele ratio, 4. leercapaciteit ontwikkelen als basis voor een permanente vorming. Deze doelstellingen betekenen dat een vorming aan de universiteit zich nooit mag beperken tot een ‘hogere beroepsopleiding’. Gemeenschappelijke krachtlijnen van een ingenieurscurriculum Met de andere richtingen burgerlijk ingenieur heeft het curriculum ingenieur-architect de volgende krachtlijnen gemeen: • een stevige wiskundige en exact-wetenschappelijke basisvorming in de kandidaturen als grondslag voor 1. de gespecialiseerde technische disciplines en 2. een algemene denk- en werkwijze die open, nietaprioristisch, objectiverend, rationeel en constructief ingesteld is. • een doorgedreven technische vorming met breed-spectrum specialisatie in de hogere jaren als 1. drijfkracht voor een permanent innoverende impuls aan de industriële productie en 2. als mogelijkheidsvoorwaarde voor een performante, probleemidentificerende en probleemoplossende praktijk. • een opleiding waarbij theorie en praktijk voortdurend in een wederzijdse confrontatie, bijsturing en legitimering verwikkeld zijn en juist door zulke interactie zowel wetenschappelijke vooruitgang als innoverende praktijk stimuleren. • een opleiding die gericht is op efficiënte interventie in een complexe context en daartoe de meervoudige technische, economische, ecologische, sociale en culturele dimensies van deze context moet kunnen inschatten. Het ‘ingenieursgehalte’ van de opleiding burgerlijk ingenieur-architect hangt niet samen met het al dan niet voorzien in het ene of andere ingenieursvak maar wel met een maatschappelijke taakomschrijving, een positiebepaling binnen het onderwijs, een denk- en werkwijze. De ingenieur-architect als ingenieur van de bouwsector Een verhaal van twee verwante opleidingen: ingenieur-architect en bouwkundig ingenieur. Tussen de opleidingen en beroepspraktijken van de ingenieur-architect en ingenieur bouwkunde zijn er sinds hun formele erkenning op het einde van de 19de eeuw steeds overlappingen geweest vooral dan wat de constructie van gebouwen aangaat. De bouwkundig ingenieur heeft ongetwijfeld een heel eigen profiel in het domein van de ‘bruggen en wegen’ dat teruggaat naar de Franse ‘Ecole des Ponts et Chaussées’ opgericht in 1747. Binnen de Franse ‘Ecole Polytechnique’, die opgericht werd in 1795, ontstond eveneens een polytechnische architectuuropleiding die kan beschouwd worden als voorloper van de ingenieur-architectenopleiding. In Leuven wordt het diploma van burgerlijk bouwkundig ingenieur als wettelijke graad erkend in 1890; de 10
ingenieur-architecten moeten, net als de andere ingenieursrichtingen, wachten tot 1929 alvorens hun ‘wetenschappelijke graad’ ook wettelijk wordt. In Leuven maken de opleidingen van ingenieur-architect en bouwkundig ingenieur tot 1981 deel uit van hetzelfde Departement Constructie. De programmahervorming van 1967 en de oprichting van het Departement ASRO (Architectuur, Stedenbouw en Ruimtelijke Ordening) in 1981 werkt het onderscheid bouwkundearchitectuur in de hand. De ontwikkeling sedert 1978 van een laboratorium bouwfysica binnen ASRO en van het aanbieden van een optie ‘burgerlijk ingenieur-architect richting bouwtechniek’ (naast de optie ‘ontwerpen’) wijzen dan weer in een gemeenschappelijke richting. In 1990 stapt het laboratorium bouwfysica over naar het Departement Bouwkunde en worden de opties ‘bouwtechniek’ en ‘ontwerpen’ voor ingenieur-architecten opnieuw geïntegreerd in een enkele studierichting met keuzemogelijkheden. Terzelfdertijd wordt binnen de opleiding bouwkunde gestart met een optie ‘gebouwentechniek’. Dit alles lijkt het onderscheid tussen de opleidingen bouwkunde en ingenieur-architect weer te versterken. Het belang van en de interesse voor de bouwfysica blijft binnen het ingenieur-architectenprogramma echter onaangetast. Na meer dan een eeuw verwikkelde geschiedenis, blijft het oorspronkelijke beeld grotendeels overeind: tussen de optie ‘civiele techniek’ van de opleiding bouwkunde en het curriculum van de ingenieur-architecten bestaat wel enige overlapping maar weinig affiniteit en weinig raakpunten op professioneel gebied (tenzij op stedenbouwkundig vlak, zie verder). Tussen het interesseveld en de latere beroepspraktijk van ingenieurarchitect studenten met bouwtechnische voorkeur en dito curriculumkeuze (keuzevakken, keuze-ontwerpen, eindwerk) en deze van de studenten bouwkunde optie ‘gebouwentechniek’ handhaaft zich een nauwe verwantschap. Verschil en verwantschap, poging tot ontrafeling Om een scherper beeld te verkrijgen kan men pogen verwantschap en verschil tussen de ingenieur-architect en de bouwkundig ingenieur wat nauwkeuriger in kaart te brengen op het vlak van de beroepspraktijk, van de opleiding en van de disciplinaire onderbouw van beide richtingen. • Wat de beroepspraktijk betreft kunnen de ingenieur-architect en de bouwkundig ingenieur beiden werkzaam zijn als raadgevend ingenieur voor het gebouw. Beiden horen competent te zijn op het vlak van stabiliteit, bouwfysica, uitrusting, constructie. Deze componenten moeten dus in beide opleidingen voldoende aanwezig zijn. Ingenieur-architecten en bouwkundig ingenieurs kunnen beiden aan de slag in het aannemersbedrijf (aannemer, werfleider…) en in de bouwindustrie (materialen, systemen…). In principe moeten beiden kunnen instaan voor het oprichten, het herstel en het onderhoud van gebouwen. Sinds de formele erkenning van het ‘Corps des Ponts et Chaussées’ in Frankrijk (1716) wordt de bouwkundig ingenieur traditioneel bevoegd geacht voor het bouwtechnisch ontwerpen en uitvoeren van infrastructuur (werken van civiele en milieutechniek). Het ontwerpen van de publieke ruimte wordt echter in toenemende mate door architecten, landschapsarchitecten (al dan niet met stedenbouwkundige vorming) en ingenieur-architecten bedreven. Zulk ontwerp spreekt zich ook uit over de technische uitvoering en vereist daarom een toezicht op deze uitvoering. Op dit belangrijk domein van de gebouwde omgeving bestaan dus zowel bevoegdheidsconflicten als interessante samenwerkingsmogelijkheden. • Alle afgestudeerde ingenieur-architecten hebben na twee jaar stage toegang tot het beroep van architect. In België geldt dit in principe voor alle afgestudeerde burgerlijk ingenieurs. De andere burgerlijk ingenieurs worden echter niet voorbereid op het ontwerpen van gebouwen. Europees worden enkel de Belgische diploma’s van ingenieur-architect en architect erkend als geldige diploma’s architectuur. Over dit alles bestaat er binnen de opleidingen burgerlijk ingenieur en in de beroepswereld weinig twijfel: de ingenieur-architecten worden samen met de architecten bevoegd geacht voor het ontwerpen dat berust op een directe samenhang tussen vormgeving, programma en constructie. Niet over de ontwerpbevoegdheid zelf bestaat discussie, wel over de vraag of sommige delen van het gebouw (draagstructuur, bouwkundige detaillering, uitrusting) en sommige fazen van het ontwerp- en bouwproces (programmatie, uitvoering) zich aan deze bevoegdheid mogen onttrekken. • De opleiding van de bouwkundig ingenieur bestaat uit twee algemene kandidaturen (met ± 80% van de studiebelasting besteed aan wis-, schei- en natuurkunde) en drie technische jaren (met ± 30% besteed aan algemene technische vakken en ± 60% aan bouwtechnische vakken), waarbij er in de laatste 2 jaar 2 opties mogelijk zijn: civiele techniek en gebouwentechniek. Het ingenieur-architectencurriculum bestaat uit twee specifieke kandidaturen (met ± 60% van de studiebelasting besteed aan wis, schei- en natuurkunde en ± 35% voorzien voor architectuurwetenschappen en ontwerpen) en drie technische jaren (met ± 45% van de studiebelasting voorzien voor bouwtechnische vakken, ± 20% voor ontwerpen en ± 25% voor architectuurwetenschappen), terwijl er geen opties voorzien zijn maar wel een pakket keuzevakken. De ingenieur-architecten opleiding biedt een minder uitgebouwde algemene ingenieursvorming maar voorziet wel in de exact-wetenschappelijke basis die nodig is voor een gerichte bouwtechnische specialisatie en voor het bijbrengen van een denk- en werkwijze eigen aan ingenieurs. De overige tijd wordt besteed aan een brede vorming in de architectuur, een vorming die in essentie multidisciplinair is en ver buiten de grenzen van de exacte wetenschappen ook artistieke en humaanwetenschappelijke dimensies opent. M.a.w. het programma burgerlijk ingenieur-architect koppelt een eerder specialistische, bouwtechnische vorming aan een brede opleiding in de architectuur. 11
•
Het onderwijskundig referentiekader burgerlijk bouwkundig ingenieur (1998) stelt: ‘Het bouwen als technische activiteit onderlijnt het verschil (van de opleiding tot bouwkundig ingenieur) met de opleiding burgerlijk ingenieur-architect. Bij deze staat het bouwen als menselijke activiteit, vormgevingsact, ruimte-organisatie en ingreep in de omgeving centraal. Daarbij wordt een balans nagestreefd tussen deze aspecten en de technologie.’ Voor de bouwkundig ingenieur is het bouwen in de eerste plaats een technische activiteit, gerealiseerd door een industriële sector, gecontroleerd door een bevoegde overheid. Voor de ingenieur-architect is het bouwen als technische activiteit tezelfdertijd een culturele en maatschappelijke praktijk, die uitdrukking geeft aan existentiële waarden (wonen, zijn), en een creatieve praktijk die steunt op het ontwerpen als intens samenspel van artistieke vormarbeid, constructieve logica en programmatorisch inzicht (venustas, firmitas, utilitas … poëzie, technologie, gebruikswaarde). Het is in de eerste plaats via het ontwerpmatig integrerend denken dat een inzicht opgebouwd wordt in de essentie van het bouwen. Dit inzicht zet in principe de krijtlijnen uit voor alle technische en economische ingrepen.
De ingenieur-architect als architect Tussen de opleiding ingenieur-architect aan de universiteit en de opleiding tot architect verzorgd door het hoger onderwijs buiten de universiteit kan men wat de eigenheid en doelstellingen betreft tot op zeker hoogte analoge verschillen aanstippen als deze tussen de burgerlijk ingenieurs in het algemeen en de industrieel ingenieurs. De opleiding ingenieur-architect streeft naar een onderwijs dat direct steunt op wetenschappelijk onderzoek, een vorming tot beleids- en beheerstaken, een inbedding in de brede kennisdomeinen van de universiteit, het inoefenen van kritisch wetenschappelijk denken en van permanente kennisverwerving. Het vermoede onderscheid tussen grensverleggende (burgerlijk ingenieur) en optimaliserende toepassing van kennis (industrieel ingenieur) geldt evenwel niet tussen de ingenieur-architect en de architect wat het ontwerpen van gebouwen betreft. Tussen de ontwerppraktijken van beiden bestaat geen duidelijk verschil naar schaal, vernieuwend karakter of kwaliteit (alhoewel de ingenieur-architect wel op een betere beheersing van de bouwtechniek kan bogen). Beide diploma’s verlenen na twee jaar stage toegang tot de architectenpraktijk. Wat de respectievelijke opleidingen betreft gelden in grote lijnen volgende verschilpunten: • Het ontwerpen vormt de ruggengraat van de architectenopleiding in het HOBU. Dit ontwerpen steunt op een sterke atelier-traditie die zich ontwikkelde uit de historische artistieke of kunstambachtelijke taakomschrijving van de architectenscholen. Binnen het ingenieur-architectencurriculum is het ontwerpen één van de drie sub-disciplines naast bouwtechniek en architectuurwetenschappen. Het ontwerpen geldt er als een vorm van projectonderwijs met een synthetiserende, probleemidentificerende en probleemoplossende ingesteldheid. Voor de ingenieur-architect beoogt het ontwerpen naast andere architecturale en maatschappelijke doelstellingen eveneens het opleveren van een bouwkundig degelijk product. • De ingenieur-architectenopleiding heeft een veel meer doorgedreven bouwtechnische component die stoelt op wetenschappelijk onderzoek. De ingenieur-architect kan optreden als raadgevend ingenieur, de architect niet. De ingenieursvorming en het ingenieursmilieu beïnvloedt ook de latente architectuurbenadering die in het ingenieur-architectencurriculum aanwezig is. Volgens deze benadering is architectuur geen autonome realiteit, maar is zij ingebed in meerdere dimensies van de maatschappelijke realiteit. Daarom berust architectuurkwaliteit voor ingenieur-architecten op een samenspel van meerdere, soms tegenstrijdige kwaliteitseisen die rekening houden met een complexe maatschappelijke context. In de aanpak van ingenieur-architecten spelen het analytisch denken, de probleemoplossende intentie en de rationele verantwoording een belangrijke rol. Het brede universitaire kader van deze ingenieursbenadering laat bovendien toe zulke rationele optiek steeds te plaatsen in een cultureel en historisch perspectief. • Algemeen zou men kunnen stellen dat de ingenieur-architecten een opleiding ‘in de architectuur’ volgen terwijl het HOBU een opleiding ‘tot architect’ aanbiedt. Het domein van de architectuur omvat het bouwen en wonen (geleding, gebruik en beleving van de gebouwde ruimte) als maatschappelijke praktijk (met sociale, culturele, economische, ecologische en ethische dimensies) en de gebouwde ruimte waarin deze praktijk zich afspeelt. Binnen dit omvattende domein bestaan veel meer opdrachten dan deze van de architect-ontwerper: huisvesting, patrimoniumbeheer, vastgoed, projectontwikkeling, bouwsector en toelevering, ruimtelijk beleid, stedelijk beheer, architectuur-wetenschappelijk en bouwtechnologisch onderzoek, publicatie, promotie en informatie rond bouwen en architectuur. De drie evenwaardige sub-disciplines van het ingenieur-architectencurriculum, ingebed in de exact- en menswetenschappelijke disciplines van de universiteit en gevoed door voortgezette opleidingen betekenen een brede vorming ‘in de architectuur’ die een gediversifieerde waaier aan beroepssituaties opent. De ingenieur-architect als deskundige van de gebouwde omgeving Zoals gesteld beperkt voor de ingenieur-architect het domein van de architectuur zich niet tot het gebouw in strikte zin maar wordt het gebouw steeds in wisselwerking met zijn omgeving benaderd. Dit kadert in een meer algemene zienswijze die stelt dat enerzijds het bouwen en wonen vorm geven aan de gebouwde omgeving als een belangrijk veld van cultuur en maatschappij en dat anderzijds de gebouwde omgeving de context definieert, 12
de inzet omschrijft en de substantie aanreikt voor het concrete bouwen en wonen. Door zulke ruime architectuuropvatting ligt het onderscheid met de stedenbouw niet voor de hand. Zulk onderscheid is trouwens van relatief recente datum, historisch gezien maakt het stedenbouwkundig ontwerp deel uit van de architectuurproblematiek. Over de relatie tussen de opleidingen ingenieur-architect en stedenbouw kunnen volgende elementen worden aangestipt: • Stedenbouw is een voortgezette opleiding die zowel door de universiteit als door het hoger onderwijs buiten de universiteit aangeboden wordt. Een wettelijke koppeling van diplomavereisten en taakomschrijvingen van stedenbouwkundigen bestaat niet. Vooralsnog verlenen al dergelijke diploma’s toegang tot het beroep van stedenbouwkundige. Wettelijk kader, onderwijs en beroep staan nog volop ter discussie. Wel wordt voor een aantal procedureel omschreven stedenbouwkundige taken een vorming in de stedenbouw gevraagd, is momenteel de vraag naar stedenbouwkundig geschoolden erg groot en noopt de stedenbouwkundige problematiek tot een hoogwaardige vorming. • In het gemeenschappelijke programma 1 jaar GAS UGent + 1 jaar GGS K.U.Leuven worden in feite twee profielen aangeboden: een profiel ruimtelijke planning (GAS) dat zich voornamelijk richt naar studenten zonder architectuuropleiding (geografen, economisten, bio-ingenieurs ...) en een profiel stedenbouwkundig ontwerpen (GGS) dat vooral door architecten en ingenieur-architecten wordt gevolgd. Studenten kunnen vrijgesteld worden van het GAS indien zij een vervangende vooropleiding hebben genoten. Daartoe wordt bijvoorbeeld binnen de ingenieur-architectenopleiding een reeks keuzevakken voorzien die zich over de laatste drie studiejaren uitspreiden. Het uitsparen van het GASjaar is daarbij niet het voornaamste punt. Belangrijker is de goede complementariteit tussen het ingenieur-architectencurriculum en de voortgezette academische opleiding stedenbouw. Het expliciete keuzeaanbod enerzijds en een impliciete architectuurbenadering die het belang van de gebouwde omgeving beklemtoont anderzijds maken dat het curriculum ingenieur-architect in het GGS stedenbouw een bekroning vindt van een coherente opleiding tot deskundige van de gebouwde omgeving. • Slechts een relatief beperkt aantal ingenieur-architecten volgt de voortgezette opleiding stedenbouw. Heel wat meer afgestudeerden raken in hun beroepspraktijk aan de stedenbouwkundige dimensies van het ontwerpen. Het curriculum ingenieur-architect laat ook zonder de gerichte keuzevakken toe de nodige competentie op te bouwen om met de stedenbouwkundige dimensies van de architectuuropdracht om te gaan. 1.3.
Uitgangspunten
1.
Het programma burgerlijk ingenieur-architect is een opleiding met breed spectrum: zij beoogt een hoogwaardige vorming ‘in de architectuur’, begrepen in haar ruime betekenis en dit voor een waaier van beroepsprofielen. De architectuur bestrijkt daarbij het domein van de gebouwde ruimte en het wonen als een complexe maatschappelijke realiteit met sociale, culturele, economische, technologische, ecologische en ethische dimensies. Binnen dit domein wordt het bouwen gezien als voornaamste praktijk en het ontwerpen als methode van kritische bevraging, inzicht en ingreep. In de architectuur kunnen verschillende beroepsprofielen onderkend worden die betrekking hebben op het ontwerpen, het bouwproces, de technologie van het bouwen, de bouweconomie, het beheer van het gebouwd patrimonium, evaluatie en beleid m.b.t. de gebouwde ruimte, de media van architectuur en bouwen, het wetenschappelijk onderzoek. Het brede spectrum maakt zowel een veelheid van gerichte beroepskeuzen als een flexibele professionele inzetbaarheid mogelijk.
2.
De ruime definitie van de architectuur, de brede waaier van beroepsprofielen en de diverse competenties die de opleiding daartoe moet aanreiken verantwoorden een architectuuropleiding binnen de universiteit en van universitair gehalte. Dit laatste staat voor een onderwijs dat op een doordachte wijze uiteenlopende kennisvelden uit het brede universitaire spectrum van de exacte en humane wetenschappen kan aanspreken. Het staat eveneens voor het ontwikkelen bij docenten en studenten van kritische twijfel als basisattitude en van een vaardigheid gericht op voortdurende kennisverwerving. Het universitaire karakter van dit onderwijs impliceert tevens een actieve wisselwerking met het wetenschappelijk onderzoek in de architectuurwetenschappen, in de bouwtechniek en in het ontwerpen.
3.
Aan de universiteit heeft deze vorming in de architectuur van in het begin een plaats bekleed binnen de ingenieursopleiding. Dit betekent meer dan een historisch gegeven of een pragmatische keuze. Dit uitgesproken kader zorgt voor een zinvolle kleuring van de hele architectuurbenadering. Een stevige bouwtechnische invalshoek plaatst de materialiteit van het bouwen op het voorplan. Een exactwetenschappelijke basisvorming ondersteunt een rationele en niet-aprioristische denk- en werkwijze. De ingenieursattitude, gericht op vernieuwing en toepasbaarheid, stimuleert een rusteloze confrontatie tussen theorie en praxis. De voortdurende voeding van het onderwijs vanuit het wetenschappelijk onderzoek, en de deelname van de studenten aan dat onderzoek d.m.v. seminaries en eindwerken, genereert een kritische en open attitude, gericht op permanente kennisverwerving.
4.
De kern van het curriculum burgerlijk ingenieur-architect omvat drie componenten: ontwerpen, bouwtechniek, architectuurwetenschappen. Deze gelden als volwaardige sub-disciplines. Zij spreken uiteenlopende kennisvelden aan, ontwikkelen eigen methoden en vaardigheden. Alle studenten moeten in elk van deze drie componenten een solide kennisbasis verwerven. In de hogere jaren kunnen zij door 13
keuzevakken, keuze-ontwerpen en eindwerk eventueel op één van de drie een aanzienlijke klemtoon leggen evenwel zonder dat dit uitmondt in een doorgedreven optie. Tezelfdertijd beïnvloeden en versterken de sub-disciplines elkaar. Architectuurwetenschappen, bouwtechniek en ontwerpen werken samen aan de opbouw van een meervoudige reken-, beeld- en tekstcultuur en maken van de opleiding burgerlijk ingenieur-architect een interdisciplinair proces. Het spreekt vanzelf dat de drie sub-disciplines evenveel domeinen van onderzoek openen; deze tillen het onderwijs op universitair niveau. 5.
Een goede kennis van de bouwtechniek vereist een exact-wetenschappelijk en wiskundig inzicht. Zulke analytische kennis stimuleert een creatief samenspel van inductief en deductief denken in de interactie tussen theorie en toepassing. Geen slaafse toepassing maar creatieve omgang met techniek is het streefdoel zowel bij allerhande technische opdrachten als bij het ontwerpen. Op die manier verruimt de bouwtechniek het tectonisch kunnen van de ontwerper en het vormareaal waarover deze beschikt zonder de zin voor rendement en prestatie te verliezen. Meer algemeen gesteld, onderbouwt de toegepast-wetenschappelijke basis de zin voor rationele analyse, programmatorische performantie, functionele efficiëntie en probleemoplossend denken die ook het ontwerpen en de architectuurwetenschappen kleuren.
6.
Architectuurwetenschappen steunen op een humaan-wetenschappelijke basis. Zij werken vanuit een historisch en kritisch-theoretisch perspectief aan een breed en diep inzicht in de problematiek van de gebouwde ruimte en in de stromingen, figuren, processen en realisaties die de architectuurpraktijk uitmaken, aan inzicht in haar ontstaan, transformatie en interactie met de maatschappij. Dit inzicht levert visies, concepten en denkbeelden die onmisbaar zijn bij het ontwerpen. De architectuurwetenschappelijke sub-discipline preciseert het ruimtelijk, historisch en maatschappelijk kader waarbinnen het ontwerpen en het bouwtechnisch ingrijpen plaats vinden. Haar zin voor kritische rede en conceptuele diepgang helpen de ontwerper en de bouwingenieur in het hanteren van inhoudelijke criteria en het maken van verantwoorde keuzen.
7.
Het ontwerpen hanteert eigen methoden van ruimtelijke en grafische compositie die momenteel ingrijpende ontwikkelingen kennen. Het ontwerpen wordt binnen de opleiding burgerlijk ingenieur-architect benaderd als een in essentie beeldend, creatief en artistiek handelen dat steunt op een breed wetenschappelijk inzicht en op beheersing van de bouwtechniek. Aan de wetenschappelijke en technische benadering voegt het architecturaal ontwerpen intuïtie, prospectie en verbeelding toe. Waar de analytische rede van het strikte wetenschappelijk denken stokt, slaagt de beeldende rede van het ontwerpen erin gestalte te geven aan tegensprekelijke concepten. Het ontwerpen gezien als onderzoekswijze, als ‘ontwerpmatige wijze van kennisverwerving’, behelst een dialectisch proces van analytische bevraging en operationele synthesevorming. Dit proces bestrijkt het hele domein van de architectuur en dus ook de andere subdisciplines die de opleiding uitmaken. Daardoor kan het ontwerpen zowel binnen de beroepspraktijk als in de opleiding een integrerende en synthetiserende opdracht vervullen.
8.
Naast de disciplinaire rijkdom dragen ook maatschappelijk relevante keuzen gemaakt bij het uitwerken van het programma bij tot de waarde van de opleiding burgerlijk ingenieur-architect. Deze nemen de vorm aan van prioritaire thema’s die inspelen op maatschappelijke tendensen op middellange termijn en die kunnen worden bijgesteld in functie van de actualiteit. Zo wil de opleiding in de eerste plaats bijdragen tot de optimalisering van het ontwerp- en bouwproces in het licht van actuele economische, technologische en professionele condities. In het bijzonder moeten kennis en vaardigheid in het constructief ontwerpen ingezet worden om vorm te geven aan ingrepen die duurzaamheid, maatschappelijke integratie en economische ontwikkeling betrachten. De architecturale ingreep dient evenzeer rekenschap te geven van een meervoudige context die oplicht uit de analyse en de kritische evaluatie. Verantwoorde omgang met de ecologische randvoorwaarden, met het landschap, met de geschiedenis en haar patrimonium hoort daarbij. Ook de onzekere stedelijkheid met haar veranderingen in het wonen, haar toenemende plaatsloosheid en verplaatsing, haar nieuwe sociale en culturele breuklijnen vormt het kader en de inzet van een maatschappelijk zinvolle architectuurbenadering die latent aanwezig is in uiteenlopende onderdelen van de opleiding.
9.
De brede definitie van de architectuur, de ruime waaier van beroepsprofielen, de drie sub-disciplines en hun interactie, de prioritaire thema’s en doelstellingen maken dat de opleiding niet genoeg heeft aan de klassieke manieren van kennisoverdracht. Zowel oppervlakkigheid en te fragmentaire spreiding van kennis als te eenzijdig specialisme dienen te worden bestreden. Dit kan door methoden van gerichte kennisverwerving te verkiezen boven encyclopische introducties. Dit kan eveneens door kennis steeds vanuit en naar het architecturaal object te ontwikkelen en op die manier de relatieve bijdrage van elke deelcompetentie naar waarde te leren schatten. Daarbij kan de architectuuropleiding dank zij het ontwerpen steunen op een lange traditie van integrerend projectonderwijs. De ontwerpoefeningen bieden een interessante vorm van case-based onderwijs en van begeleide zelfstudie zowel individueel als in teamverband. Het ontwerpen laat tevens toe de interactie tussen theorie en praktijk en tussen context en ingreep in te oefenen. Andere onderwijsvormen kunnen dan ook nuttige inspiratie putten uit de ontwerpdidactiek. 14
10. De opleiding burgerlijk ingenieur-architect richt zich bij voorkeur naar studenten met een exactwetenschappelijke vaardigheid, een brede culturele interesse en een zin voor beeldende creativiteit. Met dit profiel rekruteert zij uit verschillende afstudeerrichtingen van het secundair onderwijs en spreekt zowel jongens als meisjes aan. Het programma en de werking errond moet aan deze interessante doelgroep de mogelijkheden bieden voor een wetenschappelijke, professionele en algemeen menselijke vorming die inspeelt op het geschetste profiel. Naast meer actieve onderwijsvormen, gericht op persoonlijk werk en samenwerking, veronderstelt dit het bevorderen van initiatief en verantwoordelijkheid. Promotie van het betere studentenwerk, steun aan studentenactiviteiten in de marge van het programma en het stimuleren van kritisch medebeheer maken deel uit van de opleiding. Dit laatste verdient een speciale aandacht: informatie, spreekrecht en zeggingschap moeten van formele raden en commissies instrumenten van vernieuwing en verantwoordelijk beleid maken. De opleiding kan eveneens bijdragen tot een verruiming van de maatschappelijke en culturele horizon van elke student. Dit kan onder meer door het afbouwen van het Westers etnocentrisme dat latent in heel wat architectuurvertogen aanwezig is en door het stimuleren van cross-culturele uitwisseling tussen Vlaamse studenten en het grote internationale studentengezelschap van ASRO.
15