Flexibilisering in de kinderopvang: goed voor ouder én kind?
WILMA SCHEPERS
Flexibilisering in de kinderopvang: goed voor ouder én kind? Ve r s l a g v a n d e s t u d i e m i d d a g op 27 mei 2003 in Driebergen
Georganiseerd door NIZW Jeugd en Project OK
NIZW PROJECT OK
© 2003 Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn / NIZW Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op enige andere wijze zonder voorafgaande schriftelijke toestemming.
Auteur Wilma Schepers, Schepers Tekst of Communicatie Met een bijdrage van Clasien de Schipper, Louis Tavecchio, Rien van IJzendoorn
Vo r m g e v i n g Zeno
Drukwerk Krips, Meppel
ISBN 90-5957-225-4
NIZW-bestelnummer E 23388
NIZW Uitgeverij Postbus 19152 3501 DD Utrecht Telefoon (030) 230 66 07 Fax (030) 230 64 91 E-mail
[email protected] Website www.nizw.nl
Inhoud
Inleiding
7
De aanleiding 9 Presentatie Willemijn de Groot, SKON Het wetenschappelijk onderzoek 11 Presentatie Clasien de Schipper, Universiteit Leiden Tekst Clasien de Schipper, Louis Tavecchio, Rien van IJzendoorn Ondersteuning van de praktijk Presentatie Netty Jongepier, NIZW Jeugd
13
Bedrijfsmatige randvoorwaarden Presentatie Ria Hoogedoorn, project OK Ve r s l a g v a n d e d i s c u s s i e
25
Bijlage 29 Publicaties over flexibele kinderopvang
19
Inleiding
Vandaag een uurtje langer, morgen een uurtje korter, deze week op woensdag, volgende week op donderdag, zo ziet de meest gebruikelijke vraag van ouders naar flexibele kinderopvang eruit. Met de opkomst van de 24-uurseconomie is de vraag van ouders naar kinderopvang ‘flexibeler’ geworden. Lang niet alle ouders werken in een vast patroon gedurende de vaste kantoortijden. Zij werken in onregelmatige diensten, ’s avonds, ’s nachts en ’s ochtends vroeg, of zij willen met een vrije hand afspraken kunnen plannen op wisselende dagen. In antwoord op die vraag is er de afgelopen vijftien jaar geëxperimenteerd met flexibele opvangvormen: verlengde opvang, opvang volgens wisselende roosters, avond- en nachtopvang. In onderzoek dat deze experimenten in de jaren negentig van de vorige eeuw begeleidde, is nagegaan hoe flexibele opvang het best te organiseren is en wat de consequenties zijn van deze vorm van kinderopvang voor de kwaliteit ervan. In dit onderzoek waren vooral de extreme vormen van flexibele opvang onderzoeksobject en kreeg de mate van (on)regelmaat in de contacten tussen leidsters en kinderen vooral veel onderzoeksaandacht. De conclusie was dat het aantal wisselingen in contacten in de flexibele opvang nauwelijks groter was dan in de reguliere opvang en dat de reguliere opvang op dit punt beslist niet altijd beter scoorde. Deze resultaten namen iets van weerstand tegen flexibele opvang – die toen nog zeer voelbaar was – weg en openden de weg naar een groeiende vraag naar en gebruik van flexibele opvang. Omdat de vraag welke grenzen er vanuit pedagogisch standpunt gesteld moeten worden aan flexibele opvang – en dan vooral aan de veelvoorkomende vormen van flexibele opvang zoals een uurtje langer of korter, wisselende dagen en wisselende tijden – nog steeds niet afdoende beantwoord was, startte de Universiteit Leiden in 1997 een onderzoek naar flexibele opvang in Nederland. De Stichting Kinderopvang Nederland (SKON) financierde dit onderzoek en heeft er inhoudelijk aan bijgedragen.
7
8
Ook de overheid liet zich niet onbetuigd in dit ‘vraagveld’. Het ministerie van VWS gaf in 1999 een extra impuls aan de flexibele kinderopvang door financiering ter beschikking te stellen voor extra openingsuren. De afdeling Kinderopvang van VWS (inmiddels overgegaan naar SZW) stelde geld beschikbaar voor een inhoudelijk ondersteuningstraject voor de flexibele opvang. Dit leidde tot de volgende projecten: • de ondersteuning van de bedrijfsmatige kant van flexibele opvang, uitgevoerd door project Ondernemen in de Kinderopvang (project OK); • de verspreiding van onderzoeksresultaten van wetenschappelijk onderzoek, uitgevoerd door de Universiteit Leiden; • de ondersteuning op het gebied van pedagogische kwaliteit, uitgevoerd door het NIZW. Op de studiemiddag Flexibilisering in de kinderopvang: goed voor ouder én kind? presenteerden vier organisaties (SKON, Universiteit Leiden, project OK en NIZW) de resultaten van hun betrokkenheid bij flexibele opvang aan ongeveer 150 deelnemers. De middag gaf een totaalbeeld van de kennis over, de behoefte aan en het gebruik van flexibele kinderopvang en de pedagogische en organisatorische randvoorwaarden. Er werd ook gediscussieerd. Bevindingen, conclusies en aanbevelingen gaven ruim aanleiding tot een intensieve gedachtewisseling. Op de volgende pagina’s vindt u een weergave van de bijdragen van de vier organisaties. De samenvatting van de bijdrage van de Universiteit Leiden is geschreven door drie auteurs van de Universiteit Leiden. Vervolgens kunt u een kort verslag lezen van de discussie waarmee de middag werd afgesloten. De onderzoeken en projecten op het gebied van flexibele opvang hebben geresulteerd in een aantal op ondernemers, managers, leidsters en ouders toegesneden publicaties. Informatie over deze publicaties – titelbeschrijvingen, prijzen en bestelwijze – vindt u achter in dit boek. Wij hopen dat dit verslag u een goede indruk geeft van de stappen die gezet zijn in het veld van de flexibele opvang, of zoals velen liever zeggen, van kinderopvang ‘op maat’.
De aanleiding
Een flexibele vraag naar kinderopvang Presentatie Willemijn de Groot, Door de jaren heen zijn er heel wat SKON discussies gevoerd over de vraag wat pedagogisch verantwoorde kinderopvang is. Twintig jaar geleden was het heel gewoon om te stellen dat vijf dagen opvang per week noodzakelijk was voor kinderen om een hechte relatie met de leidsters op te bouwen. Willemijn de Groot, directeur kinderopvang van Stichting Kinderopvang Nederland (SKON) herinnert zich het nog goed. ‘Maar’, zo constateerde ze in haar inleiding op de studiemiddag over flexibele opvang, ‘de samenleving veranderde, vrouwen gingen meer parttime werken en ook steeds meer vaders kozen ervoor om een dag voor de kinderen te zorgen. Dit leidde tot felle debatten over de minimale afname van kinderopvang – moest dat drie dagen zijn, of kon het ook op twee dagen? Later, toen de maatschappij op weg ging naar een 24-uurseconomie, verplaatste de discussie zich naar de vraag of opvang op onregelmatige tijden en tijdens weekends en ’s nachts verantwoord is. De discussies waren vooral gebaseerd op veronderstellingen, want wetenschappelijk onderzoek is tot nu toe beperkt gebleven. De pedagogiek als wetenschap heeft zich immers nog weinig beziggehouden met de bijzondere aspecten van kinderopvang als zelfstandig pedagogisch milieu. De discussies weerspiegelden vooral ook het voortdurende spanningsveld tussen de bedrijfsvoering van de kinderopvang en de pedagogiek, tussen dat wat ouders vragen en willen betalen en dat wat nodig is om de kwaliteit van de opvang te waarborgen.’
M E T G E V O E L E N K E N N I S VA N Z A K E N
SKON, als grote landelijke aanbieder van kinderopvang, wil graag aansluiten bij de vraag naar meer flexibele opvang van ouders, maar wil ook gestand doen aan haar slogan ‘Kinderopvang met gevoel en kennis van zaken’. Voor SKON was dat een reden om in 1997 geld
9
10
beschikbaar te stellen voor het wetenschappelijk onderzoek naar flexibele kinderopvang van Clasien de Schipper waar op deze middag verslag van wordt gedaan. ‘Want’, zo vertelde Willemijn de Groot: ‘als ondernemer wil je een goed en financieel gezond bedrijf runnen en aan de andere kant wil je als verantwoord ondernemer ook dat het goed gaat met de kinderen die aan je zorg zijn toevertrouwd. Dat vraagt om pedagogische kennis en die kennis is nog niet ruim voorhanden.’ SKON heeft in het onderzoek niet alleen als financier, maar ook als ‘meedenker’ en als ‘onderzoeksobject’ geparticipeerd. ‘Voor SKON betekende dit een bewust genomen risico’, vertelt Willemijn de Groot. ‘Want wat doe je als ondernemer als de uitkomsten van het wetenschappelijk onderzoek verregaande nadelige consequenties heeft voor de bedrijfsvoering van je onderneming?’ Dat is vooralsnog niet het geval, maar als lid van de begeleidingscommissie van het onderzoek van Clasien de Schipper heeft SKON kennis mogen nemen van een aantal voorlopige resultaten van het onderzoek. ‘Dat leidde ertoe dat wij nog kritischer naar ons werk zijn gaan kijken’, vertelt Willemijn de Groot. ‘We kwamen steeds meer tot het inzicht dat de kwaliteit van de kinderopvang vooral bepaald wordt door de positieve interactie tussen leidster en kind, zowel in de reguliere als in de flexibele kinderopvang. Dit inzicht hebben we vertaald naar een methode voor werkbegeleiding en deskundigheidsbevordering voor leidsters waarbij we gebruikmaken van video-opnamen. Op basis van de goede resultaten hiermee zullen wij deze “video-interactiebegeleiding” verder implementeren binnen onze organisatie en mogelijk in de toekomst ook aanbieden aan andere kinderopvangorganisaties.’
Het wetenschappelijk
Hoe kindvriendelijk is flexibele opvang? Het door SKON gefinancierde onderzoek is uitgevoerd door Clasien de Schipper, Presentatie Clasien de Schipper, die daar 21 mei 2003 aan de Universiteit Universiteit Leiden Leiden op promoveerde. Haar proefTekst Clasien de Schipper, schrift heeft als titel: Children in flexible Louis Tavecchio, child care. Experiences of stability in center Rien van IJzendoorn care, quality of care and the child’s adjustment. Er zijn twee dingen gedaan: het aanbod en het gebruik van flexibele kinderopvang in Nederland is in kaart gebracht en de betekenis van flexibele opvang voor het welzijn van kinderen en de kwaliteit van kinderopvang is onderzocht. Dit alles met als doel een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling en verbetering van de kinderopvang. In het onderzoek zijn 119 willekeurig gekozen kinderdagverblijven onderzocht waarvan de meeste een vorm van flexibele opvang bieden. Aan deze groep zijn 14 dagverblijven toegevoegd die zich nadrukkelijk als flexibel presenteren. Zo heeft de onderzoekster een vergelijking kunnen maken tussen meer en minder flexibele kinderopvang en tussen verschillende vormen van flexibele kinderopvang, zoals verlengde opvang (voor 8.00 uur of na 17.30 uur), opvang op wisselende dagen, een wisselend aantal dagdelen en wisselende breng- en haaltijden. Ook nachtopvang en weekendopvang zijn onderzocht, maar die bleken zo weinig voor te komen dat daar geen uitspraken over gedaan konden worden. Opvallend uit de cijfers is dat er betrekkelijk weinig gebruikgemaakt wordt van flexibele kinderopvang, het zijn kleine aantallen. Voor vrijwel alle vormen geldt dat er minder gebruikgemaakt wordt van flexibele opvang dan er aangeboden wordt.
onderzoek
S TA B I L I T E I T E N C O N T I N U Ï T E I T
Het eerste deel van het onderzoek naar het effect van flexibele opvang op het welzijn van kinderen had betrekking op 186 kinderen in de leeftijd van 0 tot 2,5 jaar. Over deze kinderen verzamelde
11
12
Clasien de Schipper informatie met behulp van vragenlijsten voor ouders, leidsters en de hoofden van de centra. De tweede fase betrof 52 kinderen van 2 tot 4 jaar die gericht geobserveerd werden met behulp van een videocamera. Daarbij werd gelet op de kwaliteit van de interacties van de kinderen met leidsters en andere kinderen of op de mate van ongehoorzaamheid. Door de brede opzet was het mogelijk de rol van flexibele opvang voor kinderen te bestuderen, naast belangrijke andere kinderopvangkenmerken – zoals stabiliteit van leidsters, stabiliteit in opvangplaatsen, stabiliteit van de groep, kwaliteit van de kinderopvang – en kenmerken van kind en gezin – zoals temperament, stress van de ouders, aantal uren opvang per week. Uit eerder onderzoek is bekend dat stabiliteit en continuïteit belangrijke bepalende factoren zijn voor het welbevinden van kinderen. De vraag was of kinderen die flexibel opgevangen worden meer of minder stabiliteit en continuïteit ervaren in de opvang en hoe deze ervaringen samenhangen met hun welbevinden. Ook dit onderzoek bevestigde dat stabiliteit en continuïteit belangrijk zijn voor het welbevinden van kinderen. Gemeten naar het welzijn van de kinderen, de kwaliteit van de interacties met andere kinderen en de mate van gehoorzaamheid bleek – en dat is opmerkelijk – dat niet het flexibel zijn van de opvang van invloed is op het welzijn van de kinderen, maar de manier waarop die flexibiliteit is vormgegeven, de kenmerkende gedragsstijl van het kind (zijn temperament) en het aantal verschillende opvangplaatsen. In de brochure Hoe kindvriendelijk is flexibele opvang? staat precies beschreven wat het aanbod en gebruik is van flexibele opvang in Nederland. Hierin staat ook een volledig overzicht van de pedagogische effecten van flexibele kinderopvang op de kwaliteit van de opvang en het welbevinden van kinderen en worden aanbevelingen gedaan voor ouders, leidsters en management in de kinderopvang. De resultaten worden verder uitgewerkt in vier aansluitende brochures (zie bijlage).
Ondersteuning van
Pedagogische aspecten van flexibele kinderopvang ‘In ons project Pedagogische aspecten van flexibele kinderopvang hebben wij ons Presentatie Netty Jongepier, geconcentreerd op de praktijk van de NIZW Jeugd flexibele opvang’, vertelt Netty Jongepier van het NIZW. ‘We hebben gekeken naar de dagelijkse gang van zaken in de flexibele opvang, hoe kinderdagverblijven omgaan met flexibiliteit en stabiliteit en wat kinderdagverblijven doen om in hun flexibele aanbod pedagogische kwaliteit te realiseren. We hebben geobserveerd, vragen gesteld en intensieve discussies gevoerd met betrokkenen: managers, leidsters, ouders en pedagogisch deskundigen.’ De praktijk van de kindercentra is dat er een maatschappelijke vraag is naar flexibele vormen van opvang, constateert Netty Jongepier. Natuurlijk willen kindercentra aan die vraag voldoen, maar dan is het goed om ook de pedagogische gevolgen van flexibele opvang te overdenken: wat betekent flexibiliteit voor kinderen, voor de groepssamenstelling, voor het dagprogramma? Wat moeten kinderopvangorganisaties doen om ervoor te zorgen dat het de kinderen goed gaat in de flexibele opvang? Daarom moeten er richtlijnen en handvatten komen voor het leveren van pedagogische kwaliteit bij een flexibel aanbod en moeten de grenzen van een flexibel aanbod vanuit pedagogisch inzicht duidelijk zijn. Dit waren dan ook de doelen van het project.
de praktijk
VOORONDERSTELLINGEN EN BEVINDINGEN
Maar eerst de bevindingen van het project. Deze blijken een aantal bestaande vooronderstellingen te weerleggen. In de flexibele kinderopvang ervaren kinderen veel minder wisselingen dan in het algemeen gedacht wordt. De wisselingen in opvangdagen en -tijden zijn voor de meeste kinderen niet zo groot. Dat komt doordat de meeste Nederlanders nog steeds hoofdzakelijk tijdens kantooruren werken. Ouders hebben wel behoefte aan wat extra speling maar niet aan structurele
13
14
opvangdagen van 7 tot 7. Daarnaast willen ouders graag wat flexibiliteit in tijden en dagen. Een duidelijke tendens is dat ouders als prijsbewuste consumenten alleen die opvang willen die past bij hun werktijden. In de flexibele opvang is ook meer regelmaat en vastigheid dan was gedacht. Ook de onregelmatige werktijden van ouders verlopen vaak volgens een regelmatig patroon en omdat er maar een klein aantal kinderen is dat echt op wisselende dagen of tijden komt, hebben groepen bijna altijd een vaste kern van kinderen. Het is goed te beseffen dat de meeste niet-flexibele kinderen ook veel wisselingen meemaken, omdat zij doorgaans maar twee of drie dagen naar het dagverblijf komen. Daardoor maken zij deel uit van sterk wisselende groepen. Vragen over flexibilisering in de kinderopvang zijn daarom ook relevant voor de niet-flexibele opvang. Opmerkelijk was de bevinding dat het aantal kinderen dat maar een heel klein aantal uren of dagdelen naar het kinderdagverblijf komt, toeneemt. Het gaat dan vaak om ouders die ervoor kiezen om zo veel mogelijk zelf voor hun kinderen te zorgen. Dat zien we in de flexibele kinderdagverblijven, maar ook in de reguliere kinderopvang. Opmerkelijk is ook dat de zorg die voorheen vooral uitging naar kinderen die (te) lang in de opvang verblijven, verlegd wordt naar zorg rond kinderen die zo weinig komen dat het moeilijk wordt een eigen plekje te vinden. Tot slot is gebleken dat de vooronderstelling dat de vraag naar flexibele opvang vooral gesteld wordt door allochtone en laagopgeleide ouders die vaak op onregelmatige en ongebruikelijke tijden werken, niet strookt met de werkelijkheid. Deze groepen zijn in de praktijk nauwelijks te vinden in de flexibele opvang.
DISCUSSIES
Kindercentra met flexibele opvang in hun aanbod zijn in het algemeen extra alert op de pedagogische kwaliteit. Mogelijk juist omdat zij een afwijkend aanbod hebben, staat het belang van de kinderen bij deze organisaties boven aan de agenda. In de flexibele kindercentra wordt veel nagedacht over de grenzen van flexibele opvang. Met de betrokkenen – leidinggevenden, leidsters, pedagogen en ouders – leidde dat tot inhoudelijke discussies.
Netty Jongepier vatte in haar bijdrage deze discussies samen. De belangrijkste discussie die gevoerd werd, ging over de vraag: Is flexibele kinderopvang schadelijk voor kinderen? Dit is een fundamentele vraag, die vanuit vele invalshoeken te benaderen is. Enkele daarvan zijn: • Leidsters en ouders constateren en rapporteren dat het goed gaat met de kinderen in de flexibele opvang. Maar omdat zij graag willen dat het goed gaat kun je je afvragen of hun blik niet gekleurd is. Daarom is het belangrijk om kinderen gericht te observeren. Uit het Leidse onderzoek blijkt dat kinderen met een moeilijk temperament meer risico lopen in de flexibele opvang. Ook de onopvallende kinderen mogen niet uit het oog verloren worden. • Stabiliteit is voor kinderen belangrijk. Maar stabiliteit zit in diverse factoren. Het is goed mogelijk dat de stabiele thuisbasis, waar kinderen toch het grootste deel van hun tijd doorbrengen, voldoende basis biedt om wisselingen en veranderingen goed aan te kunnen. • Stabiliteit in het kindercentrum als geheel kan voldoende basis bieden. Ook als een kind te maken heeft met meerdere leidsters, biedt een vast team stabiliteit omdat kinderen na verloop van tijd alle gezichten kennen. Daarnaast zijn de interactievaardigheden en sensitiviteit van leidsters minstens zo belangrijk voor het welbevinden en de ontwikkeling van kinderen. • Naast vaste groepen, vaste leidsters en een vast dagprogramma als voorwaarden voor stabiliteit zijn er allerlei andere aspecten in de kinderopvang die kunnen bijdragen aan een stabiele basis voor kinderen: de omgeving, de fysieke ruimte, het pedagogisch klimaat, gewoontes en rituelen. Er is wel een beperking aan de flexibiliteit van kinderen: voor baby’s is het – uitgaande van onze kennis over de ontwikkeling van baby’s – van groot belang dat ze zo veel mogelijk opgevangen worden door vaste verzorgers. De tweede discussievraag was: Zijn er grenzen nodig op het gebied van de flexibele opvang? Deze vraag ligt in het verlengde van de voorgaande en er is – op basis van de gegevens die verzameld zijn – geen eenduidig antwoord op te
15
geven. Vooralsnog leidt dat tot onopgeloste dilemma’s zoals: moet je, vanuit het belang van kinderen, afspraken maken over een minimale of maximale aanwezigheid? Moet je eisen stellen aan de regelmaat? En, laat je het stellen van regels over aan individuele kindercentra of moeten er algemene regels gesteld worden? Een belangrijke ‘regel’ werd verwoord door een leidinggevende: ‘De waarheid over wat goed is voor kinderen, is er niet. Belangrijk is dat je in staat bent het te onderkennen als het niet goed gaat en dat je daarover het gesprek met de ouders aangaat.’ 16
Kun je in de flexibele opvang pedagogische doelen realiseren? is de derde discussievraag. Het is moeilijk pedagogische doelen te realiseren als kinderen maar heel weinig naar de opvang komen. Maar misschien is het ook niet erg dat de kinderopvang voor deze kinderen voornamelijk een oppasfunctie heeft omdat zij voornamelijk thuis zijn, waar de omstandigheden voor een goede hechting en ontwikkeling optimaal zijn. In het algemeen wordt er van kinderopvang meer verwacht als het gaat om de pedagogische en educatieve inhoud. Deze vraag staat haaks op de tendens dat er gevraagd wordt naar kortere en flexibeler opvang. De voorwaarden voor een educatieve functie zijn dan niet aanwezig. De belangrijkste van die voorwaarden is dat de leidsters zo vertrouwd zijn met de kinderen dat zij goed kunnen inspelen op hun behoefte aan zorg, aandacht en stimulering. In de flexibele opvang krijgen leidsters meer kinderen onder hun hoede. Dit aantal kinderen mag niet te groot worden. We hebben geen harde gegevens waarop je richtlijnen kunt baseren, maar duidelijk is wel dat er grenzen zijn. Netty Jongepier trok een aantal conclusies uit de ervaringen in het project en de gevoerde discussies. De belangrijkste is wel dat flexibele opvang vraagt om extra alertheid en inzet van kinderopvangondernemers op pedagogische kwaliteitsaspecten. Flexibele opvang is – ook al is het dienstverlenend aan ouders – in de eerste plaats een pedagogische voorziening waar het belang van kinderen voorop dient te staan. De kwaliteit van een pedagogische voorziening begint bij de pedagogische visie en de pedagogische doelen. Pas als deze duidelijk zijn, kan de praktische organisatie ingevuld worden; dat geldt voor flexibele
opvang in dezelfde mate als voor reguliere opvang. Tot slot: voor sommige doelgroepen – met name allochtone ouders – biedt ook de flexibele kinderopvang nog geen passend antwoord op de (flexibele-)opvangvraag. Hier ligt een uitdaging voor de kinderopvang!
AANBEVELINGEN
Op basis van de ervaringen in het project kon Netty Jongepier een aantal concrete aanbevelingen doen: Stabiele basis Flexibiliteit en stabiliteit kunnen zitten in de leidsters, de groep, de omgeving, het pedagogisch klimaat enzovoort. Zorg voor een goed evenwicht van stabiliteit en flexibiliteit op de verschillende elementen. Maatwerk Flexibilisering in de opvang betekent maatwerk. Kijk steeds naar individuele kinderen. Een pedagogische benadering waarin het accent ligt op individuele kinderen en hun behoeften en mogelijkheden, past beter dan een aanpak die gebaseerd is op een vaste structuur en een groepsaanpak. Dat stelt ook specifieke eisen aan de groepsleiding: die moet in staat zijn om goed te observeren en in te spelen op individuele kinderen en situaties. Een open klimaat Flexibele opvang kan een belangrijke bijdrage leveren aan een ontspannen opvoedingsklimaat, een voorwaarde daarvoor is dat het klimaat in het kinderdagverblijf ontspannen en open is. Een kindercentrum dat functioneert als open leefgemeenschap waar kinderen en ouders zich vertrouwd en welkom voelen, is in staat om flexibiliteit en pedagogische kwaliteit te combineren.
17
Bedrijfsmatige
Vragen voor ondernemers Wat zeggen de resultaten van het onderzoek van de Universiteit Leiden en het project van het NIZW over de vragen die Presentatie Ria Hoogedoorn, ondernemers zich stellen als zij nadenken project OK over flexibele opvang? Die vraag poogde Ria Hoogedoorn van project OK in haar bijdrage te beantwoorden. Zij rafelde deze vraag uiteen in vijf subvragen: Is er vraag naar flexibele opvang, en zo ja welke? Hoe kan een ondernemer flexibele opvang verantwoord realiseren? Wat betekent flexibele opvang voor het personeelsbeleid? Hoe moet je flexibele opvang organiseren en hoe kan een ondernemer flexibele opvang financieel verantwoord aanbieden? Ria Hoogedoorn begon met de ondernemers in de zaal een hart onder de riem te steken: ‘De Nederlandse kinderopvang scoort niet slecht, zeker niet in vergelijking met de kwaliteit in de Amerikaanse dagverblijven’, leidde zij uit het Leidse onderzoek af. ‘En’, zo stelde zij, ‘uit het onderzoek mag je de conclusie trekken dat flexibele opvang geen effect heeft, positief of negatief, op de kwaliteit van de kinderopvang. Er zijn geen effecten gevonden die terug te leiden zijn op het aanbod van flexibele kinderopvang. De vooronderstelling dat flexibele kinderopvang slechter zou zijn voor kinderen, blijkt niet te kloppen.’
randvoorwaarden
D E V R A A G N A A R F L E X I B E L E O P VA N G
Voor ondernemers is er dus alle reden om zich te richten op het realiseren van een flexibel aanbod. Maar: hoe groot is eigenlijk de behoefte aan flexibele opvang en in welke mate wordt aan deze behoefte al voldaan? Ria Hoogedoorn nuanceert de conclusie van het onderzoek van de Universiteit Leiden dat er minder gebruikgemaakt wordt van flexibele opvang dan er aangeboden wordt. Veel van het flexibele aanbod is afhankelijk van de bezetting in de kinderopvang. Ouders kunnen een extra of andere dag opvang afnemen als er plaats is in de groep. Wanneer het bezettingspercentage structureel hoog is,
19
20
iets wat om bedrijfsmatige redenen steeds meer noodzakelijk wordt, zal het flexibele aanbod minder aan de vraag voldoen. Reden om het aanbod te vergroten, vindt Ria Hoogedoorn. Uit gegevens van onder andere de Monitor Uitbreiding Kinderopvang van het Netwerkbureau blijkt dat het aanbod in Nederland niet groot is. Echt flexibel (wisselend aantal dagen en wisselende perioden binnen reguliere tijden) is slechts 5 procent van de plaatsen. Van het totale aanbod bestaat 11 procent uit verlengde opvang (voor BSO is dat 18 procent). 24-uursopvang is eigenlijk te verwaarlozen: 0,3 procent. Daartegenover staat natuurlijk de vraag hoe tevreden ouders zijn met dit aanbod. De onderzoeksresultaten van het Leidse onderzoek zeggen daar het een en ander over. Ria Hoogedoorn concludeert daaruit dat 86 procent van de ouders tevreden is met de flexibiliteit van het aanbod; 14 procent dus niet. ‘Dat is een kleine groep, maar wel een groep die het meest van zich laat horen. Het imago dat de kinderopvang niet flexibel zou zijn, is niet terecht.’ Uit de reeks van percentages die Ria Hoogedoorn geeft over het oordeel van ouders (flexibel / niet flexibel) leidt zij af dat 62 procent van de ouders die nu geen gebruik kunnen maken van flexibele opvang daar niet tevreden over is. Van deze ouders zegt 52 procent behoefte te hebben aan een wisselend aantal dagen, 45 procent heeft behoefte aan wisselende dagen en 54 procent heeft behoefte aan verlengde opvang na 17.30 uur. Ouders geven aan dat zij het gevoel hebben hun werktijden te moeten aanpassen aan de kinderopvang. ‘Voor de ondernemer die zijn aanbod flexibiliseert, is er een markt te winnen’, concludeert Ria Hoogedoorn.
VERANTWOORD
Hoe kan een ondernemer flexibele opvang verantwoord realiseren? Dat is de volgende vraag die Ria Hoogedoorn zich stelde. ‘Het kind moet centraal staan, dat is een van de conclusies uit het onderzoek van Clasien de Schipper’, stelt zij. ‘Maar dat doet de Nederlandse flexibele kinderopvang ook, gezien de constatering dat een flexibel aanbod, mits goed georganiseerd, niet kwalitatief slechter is dan reguliere opvang. Zowel de Universiteit Leiden als het NIZW rapporteren het belang van stabiliteit en continuïteit voor
het welbevinden van kinderen. Ook ouders en leidsters onderschrijven het belang daarvan. Uit het Leidse onderzoek blijkt dat zij de omgevingsstabiliteit – vaste structuren en routines – op de eerste plaats stellen. Over wat op de tweede plaats moet komen, hebben ouders en leidsters verschillende opvattingen: leidsters geven aan dat zij een stabiele groep belangrijk vinden terwijl ouders – net zoals de Universiteit Leiden en het NIZW – vooral de vertrouwde leidster belangrijk vinden voor het welbevinden van het kind.’ Hier ligt een dilemma en een taak voor het management, concludeert Ria Hoogedoorn. Immers: hoe weeg je het belang van het kind af tegen de ‘arbeidszin’ van de leidsters? Een suggestie die zij biedt is te zoeken naar leidsters die van veranderingen houden en meer naar het individuele kind kijken dan naar groepsmogelijkheden. Een volgend punt is de continuïteit. Voor kinderen zijn vertrouwde gezichten belangrijk. Ondernemers kunnen daar in hun personeelsbeleid aan werken door leidsters datgene te bieden waardoor zij blijven. In continuïteit ligt echter een ander dilemma verscholen, merkt Ria Hoogedoorn op. ‘Als er in de groep veel routine van handelen heerst omdat de groep stabiel en voorspelbaar is samengesteld, raken leidsters gedesinteresseerd omdat zij niet meer uitgedaagd worden door verandering. Er is dan kans op emotionele vlakheid en minder betrokkenheid van leidsters’, stelt zij. ‘Dit pleit voor het flexibiliseren van de opvang. Door de wisselingen in de groep zal de leidster zich steeds weer opnieuw moeten verhouden tot de kinderen van de groep en zal zij alerter reageren.’ Een punt van overwegen is ook dat uit het Leidse onderzoek is gebleken dat wanneer de opvang niet aansluit bij de behoefte van de ouder deze waarschijnlijk ook van andere opvangarrangementen gebruikmaakt. En juist dat – het gebruikmaken van meer ‘opvangsoorten’ – bleek ongunstig te zijn voor het welbevinden en de ontwikkeling van een kind. Ook dit pleit, volgens Ria Hoogedoorn, voor een zo flexibel mogelijk aanbod aan ouders. 21 PERSONEEL EN KOSTEN
Voor het organiseren van flexibele opvang is het personeelsbeleid van cruciaal belang, maar goed personeel is een grote
22
kostenpost. ‘Om de kosten te beheersen’, zo adviseert Ria Hoogedoorn, ‘kunnen leidsters het best worden aangesteld op min-maxbasis. Het inroosteren zouden de leidsters dan in eigen hand moeten hebben. Zij kennen de kinderen en weten hoe zij de bezetting het beste kunnen regelen. Het management moet dan natuurlijk wel voor goede randvoorwaarden zorgen, zoals een goede werkbegeleiding, controle op de leidster-kindratio en afspraken met ouders over opvangtijden en aanmelden of afzeggen. Daarnaast kunnen leidsters heel goed medeverantwoordelijkheid dragen voor de kwaliteit van de flexibele opvang, bijvoorbeeld door hun observatie-instrumenten in handen te geven zodat zij het welbevinden van het kind objectief kunnen meten en zich bewust kunnen zijn van de behoeften van het individuele kind binnen de groep. Voor de extra taken moeten leidsters natuurlijk extra tijd krijgen.’ Flexibele opvang kost meer dan reguliere opvang: zo’n 10 tot 20 procent. ‘Dat heeft gek genoeg geen consequenties voor de rekening’, vertelt Ria Hoogedoorn, ‘omdat ouders alleen betalen voor wat wordt afgenomen, en dat is in de flexibele opvang doorgaans minder. De vraagprijs per uur is wel hoger omdat de ondernemer meer risico loopt door onderbezetting en meer kosten maakt voor bijvoorbeeld taakuren. Voor een deel is dat op te vangen door te werken met min-maxcontracten en ook personeel flexibel in te zetten.’
UITDAGINGEN VOOR ONDERNEMERS EN MANAGERS
Ria Hoogedoorn vertaalde haar aanbevelingen voor ondernemers naar uitdagingen om het welzijn van kinderen te waarborgen: • Het management heeft de zorg voor een verantwoorde werkdruk voor leidsters. Flexibele opvang betekent dat de leidsters met meer kinderen en ouders te maken hebben. Ook zijn er extra taken te doen en is er meer wisseling van inhoud en omvang van het werk. Het is belangrijk de werkdruk te managen zodat de werksfeer goed en de leidster gezond blijven. • Om het welbevinden van het kind te waarborgen is het belangrijk dat het kind door een vaste leidster en binnen eenzelfde groep wordt opgevangen. Daarvoor zal een goede roosterplanning nodig zijn die tegemoetkomt aan deze voorwaarden maar ook aan de wensen van leidsters. Door de verant-
•
•
•
•
woordelijkheid bij leidsters te leggen is het mogelijk een optimale afstemming te realiseren. Stabiliteit garanderen betekent investeren in personeel. Houding, deskundigheid en vaardigheden van groepsleiding zijn essentiële voorwaarden voor kwaliteit. Investeer in het personeel door deskundigheidsbevordering, begeleiding en intervisie. Heb aandacht voor continuïteit en afstemming met en tussen ouders en leidsters. Zorg voor heldere communicatie en een goede informatieoverdracht over het kind tussen leidsters en ouders. Een vaste contactpersoon per kind werkt in de praktijk goed. Zorg voor rituelen en routines thuis en op het kinderdagverblijf, uitgewerkt in een pedagogisch beleidsplan. Voor het kind zal hierdoor de overgang van thuis naar dagverblijf en omgekeerd minder storend zijn omdat de dag en de week voor het kind enigszins voorspelbaar zijn. Maak leidsters bewust van het verschil in hun eigen beleving van flexibele opvang en die van ouders. Leidsters vinden de kinderopvang flexibel terwijl ouders de opvang vaak ervaren als niet flexibel. Met name bij constatering van ziekte van kinderen tijdens de opvang zie je een starre toepassing van regels, terwijl je juist dan, mits er geen ernstige of besmettelijke ziekte aan de orde is, ouders tijd kunt geven om hun werk goed af te ronden om daarna in alle rust hun kind te halen. Een flexibele houding van leidsters is voorwaarde om bij ouders het gevoel weg te nemen dat de kinderopvang niet flexibel en niet klantgericht is.
23
Verslag van de
Na de pauze gingen de deelnemers in discussie met een forum bestaande uit: Willemijn de Groot (SKON), Clasien de Schipper (Universiteit Leiden), Netty Jongepier (NIZW Jeugd), Ria Hoogedoorn (project OK), Louis Tavecchio (bijzonder hoogleraar kinderopvang), Saskia te Slaa (ouder) en Joop van Gisteren (Kinderopvang Bergen op Zoom). De deelnemers aan de studiemiddag waren allemaal op een of andere manier betrokken bij of geïnteresseerd in flexibele opvang. Er was dan ook geen onverholen weerstand of kritiek te beluisteren op de voordrachten of op het idee van ‘flexibele opvang’, maar ook geen onvoorwaardelijk ‘ja’. Iedereen leek zich bewust van de gewenstheid, de noodzaak en de mogelijkheden van flexibele opvang, maar ook van de voorwaarden, de mitsen en de maren. De discussie vond plaats op het niveau ‘zou het niet beter zijn om, moet je niet voorzichtig zijn met, wat zou het effect zijn van?’ Er waren ook veel vragen als ‘hoe doe je dat nu precies, hoe pak je het aan, kan dat wel, welke keuzes maak je dan?’ Er passeerden drie onderwerpen de revue die aardig zijn om in dit discussieverslag wat uitgebreider te beschrijven: het werken met grote tot zeer grote groepen van wisselende samenstelling, het opendeurenbeleid en het personeelsbeleid.
discussie
Joop van Gisteren, directeur van Kinderopvang Bergen op Zoom kreeg als forumlid en gedreven verteller veel aandacht voor zijn concept van flexibele opvang. Joop van Gisteren heeft zijn organisatie ingericht op flexibele opvang en heeft daarvoor het idee ‘de eisen van de groep en de leidster zijn bepalend voor hoe de kinderopvang georganiseerd wordt’, omgedraaid naar: ‘de behoeften van het kind zijn bepalend voor de organisatie van de kinderopvang’. In zijn visie maakt dit het mogelijk te werken met heel grote verticale groepen – tot meer dan 25 kinderen – waarin ouders naar believen gebruik
25
26
kunnen maken van flexibele haal- en brengtijden juist omdat de gerichtheid op het individuele kind centraal staat. Omdat de groep, de gezamenlijke activiteiten en het rooster van de leidsters niet meer leidend zijn, kunnen kinderen op wisselende tijden ‘inschuiven’. Er is altijd een leidster die tijd en ruimte heeft voor het individuele kind, er zijn altijd activiteiten waaraan het kind kan meedoen zonder een proces of spel van anderen te verstoren. 25 kinderen in een grote ruimte, met aparte hoekjes, met voldoende leidsters die ofwel een ‘helikopterview’ hebben, ofwel gerichte activiteiten doen. Het kan, volgens Joop van Gisteren, en het biedt voldoende rust en regelmaat om individuele kinderen die op wisselende tijden komen en gaan goed op te kunnen vangen. Zijn verhaal roept veel vragen op. Lang niet iedereen ziet voor zich dat een zo grote groep voldoende rust en stabiliteit voor de kinderen kan bieden. De vraag is of het ook mag. ‘Jan Willem Dieten van de ABVAKABO zei me eens dat er maximaal zestien kinderen in een groep mogen, maar dat er nergens staat hoeveel groepen er in een lokaal mogen’, vertelde Joop van Gisteren. Of de GGD het altijd eens is met deze redenering, is de vraag. Dat er binnen dit concept makkelijk met flexibele tijden gewerkt kan worden is wel duidelijk, maar gaat dat niet ten koste van de kinderen? Joop van Gisteren geeft aan dat hij op verzoek van ouders dit concept voor de baby’s doorbroken heeft. Ouders kunnen, als zij dat willen, met hun baby’s naar een aparte babygroep. Pas als de kinderen 1 à 1,5 jaar zijn wordt bekeken of zij overgaan naar de ‘grote’ groep. ‘Maar’, zegt Joop van Gisteren, ‘ouders die met een tweede baby komen, maken liever meteen gebruik van de grote verticale groep. Omdat er zo veel meer leidsters zijn, zijn er meer handen die een baby kunnen verzorgen. En de baby’s? Die genieten van de activiteit om zich heen.’ Louis Tavecchio twijfelt openlijk aan het concept van Joop van Gisteren. Uit onderzoek is bekend dat grote groepen minder gunstig zijn voor jonge kinderen en dat voorspelbare contacten voor baby’s erg belangrijk zijn. ‘Kleinere groepen maken betere interacties tussen leidsters en kinderen mogelijk’, vindt hij. ‘Maar aan de andere kant: een heel ervaren leidster met fingerspitzengefühl kan heel goed een groep van twaalf kinderen aan, terwijl een stagiaire of invalkracht moeite heeft met zes. Er zijn zo veel factoren, het is moeilijk te generaliseren.’
In de aanbevelingen van Clasien de Schipper staat expliciet vermeld: ‘Pas op met opendeurenbeleid.’ ‘Wat moet ik nu?’ was een vraag uit de zaal. ‘Ik heb zojuist mijn hele organisatie ingericht op het opendeurenbeleid om meer flexibele opvang te kunnen bieden en toch de groepsbezetting op peil te houden. Moet ik nu mijn leidsters weer gaan vertellen dat het toch niet zo heel goed is? Het is toch ook belangrijk dat je als manager een consistent beleid voert?’ Van verschillende kanten kwam de waarschuwing dat een opendeurenbeleid niet bedoeld is om de gaatjes in de groepsbezetting op te vullen, maar dat het een pedagogisch instrument is om kinderen meer zelfstandigheid te bieden en het aanbod van activiteiten te individualiseren. Je kunt het opendeurenbeleid gebruiken om de ‘overdruk’ die soms ontstaat op een groep als het erg druk is, te verlichten. Op zich is daar niks mis mee, was een stelling van achter de forumtafel, maar je moet het voorzichtig doen. Het moet niet ten koste gaan van de stabiliteit en vertrouwdheid van de omgeving voor de kinderen. Een opendeurenbeleid impliceert een op de individuele behoeften van het kind gericht aanbod, maar vraagt ook dat je de individuele kinderen juist extra goed in het oog houdt. Clasien de Schipper vulde daarop aan dat je bij het opendeurenbeleid onderscheid moet maken tussen heel jonge en de wat oudere kinderen. Vooral de hele kleintjes hebben moeite met wisselingen – of onvoorspelbaarheid – van de omgeving, de leidsters en de kinderen in de groep. Een laatste punt was het personeelsbeleid en – breder – de bedrijfsvoering. Stabiliteit is een belangrijk element in de flexibele opvang. Dat betekent iets voor de inzet van personeel. Soms moet je meer personeel inzetten dan nodig, of moeten leidsters tot meer flexibiliteit bereid zijn dan zij uit zichzelf genegen zijn. Louis Tavecchio bracht in dat bepaalde conflicten inherent zijn aan flexibele opvang. Bijvoorbeeld: leidsters hebben aangegeven dat zij voorkeur hebben voor stabiele groepen. Ouders willen juist meer wisselen, met als consequentie dat de groepen minder stabiel zijn. Ouders willen graag ‘continuïteit’ in de aanwezigheid van leidsters, leidsters zijn gehecht aan hun eigen, voorspelbare roosters. Zo zijn er meer elementen in de flexibele opvang die in de praktijk ‘onverenigbare grootheden’ blijken te zijn.
27
28
Een vraag uit de zaal was of ondernemers in de kinderopvang wel moeten beantwoorden aan de maatschappelijke vraag om de ‘gaatjes op te vullen’. Flexibele opvang grijpt in op de grens van wat pedagogisch verantwoord is en wat bedrijfsmatig te verwezenlijken is. ‘Ik denk dat wij ons standpunt moeten bepalen en niet moeten proberen alle problemen op te lossen die elders op de arbeidsmarkt gecreëerd worden’, zo stelde de vragensteller. ‘Anders worden wij als werkgever gedwongen arbeidsomstandigheden voor onze leidsters te creëren die ongunstig zijn terwijl we proberen de arbeidsomstandigheden van anderen te verbeteren.’ Ria Hoogedoorn van project OK constateerde dat er juist op de grenzen van de bedrijfsvoering naar ruimte gezocht moet worden. Te vaak wordt er gezegd dat het niet kan. Maar het kan vaak wel, mits je aandacht hebt voor leidsters, oog hebt voor waar ze last van hebben en je personeelsbeleid richt op de – wederom individuele – wensen en mogelijkheden van leidsters. Daar kun je ook gebruik van maken, want er zijn beslist leidsters te vinden die het werken in een flexibele setting juist een uitdaging vinden. ‘Tot slot’, zei Maria Jongsma, voorzitter van de dag en de discussie, ‘wil ik aan de forumleden achter de tafel een vraag voorleggen. Wat moeten we met de term flexibele opvang? Heeft die zijn langste tijd niet gehad?’ De forumleden waren het met haar eens. ‘Kinderopvang op maat’, dat zou het moeten wezen.
Bijlage
Publicaties over flexibele kinderopvang
project OK / NIZW Jeugd • Handboek Flexibele en verlengde kinderopvang, uitgegeven door de MOgroep en de Branchevereniging Ondernemers in de Kinderopvang, 2002. Te bestellen bij MOgroep, via website www.mogroep.nl of fax (030) 298 34 37, onder vermelding van brochurenummer KOVB0053. Prijs: e 35 voor leden van de MOgroep, e 49 voor nietleden.
• Het hoofdstuk ‘Pedagogisch beleid’ in het handboek Flexibele en verlengde kinderopvang. Dit is een nieuwe versie van het hoofdstuk, gebaseerd op de ervaringen in het NIZW-project. Degenen die wel het handboek maar nog niet het nieuwe hoofdstuk hebben, kunnen het hoofdstuk tegen betaling van portokosten bestellen bij de MOgroep (internetadres en faxnummer zie hierboven), onder vermelding van bestelcode KOVB0053N. Websites: www.projectok.nl www.infokinderopvang.nl Universiteit Leiden Publicaties over flexibele kinderopvang in de reeks Kinderopvangonderzoek: 0301 Hoe kindvriendelijk is flexibele kinderopvang? 0302 Rust en regelmaat. Het belang van stabiliteit bij de opvang van en de zorg voor jonge kinderen 0303-1 Kijken naar kinderen. Temperament en kinderopvang 0303-2 Kijken naar kinderen. Temperament en kinderopvang (werkbladen voor leidsters) 0304 Voeden, verschonen en stimuleren. De kwaliteit van Nederlandse kinderdagverblijven
29
De publicaties zijn tegen vergoeding van e 3 per stuk te bestellen bij: Kinderopvangonderzoek Leerstoel Kinderopvang p/a SCO-Kohnstamm Instituut (SCO) Wibautstraat 2-4 1091 GM Amsterdam telefoon (020) 525 12 01 zie ook www.kinderopvangonderzoek.nl 30
C. de Schipper e.a., Pedagogische kijk op kinderopvang. Een beknopte inleiding voor het beroepsonderwijs Amsterdam: SWP, 2003. ISBN 90-6665-530-5. Prijs: e 12,50. Website: www.kinderopvangonderzoek.nl
N I Z W, i n n o v a t i e p a r t n e r i n z o r g e n w e l z i j n Het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn / NIZW is een onafhankelijke organisatie die zich samen met instellingen, professionals, beleidsmakers en burgers inzet voor de kwaliteit en vernieuwing van de sector zorg en welzijn. In deze sector werken ruim 750.000 beroepskrachten en vele vrijwilligers op terreinen als kinderopvang, maatschappelijke dienstverlening, sociaal-cultureel werk, ouderendienstverlening, jeugdzorg, maatschappelijke opvang, verzorgings- en verpleeghuizen, thuiszorg en hulpverlening aan mensen met een handicap. Ook instellingen buiten de sector die zorg- en welzijnsactiviteiten ondernemen, zoals opleidingen, provincies, gemeenten en woningbouwcorporaties, doen regelmatig een beroep op het NIZW. Het NIZW informeert, innoveert en ondersteunt de sector en draagt zo bij aan een zorgzame samenleving waarin de eigen verantwoordelijkheid en keuzevrijheid van burgers vooropstaan. Het werk van het NIZW is een combinatie van onderzoek, ontwikkeling en implementatie die het mogelijk maakt om vernieuwingen en verbetering van het begin tot het eind te begeleiden. Dit resulteert onder meer in adviezen, veranderingstrajecten, trainingen, congressen, boeken, brochures, almanakken, websites, cd-rom’s, video’s en een informatielijn. De activiteiten van het NIZW zijn ondergebracht in de centra NIZW Jeugd, NIZW Zorg, NIZW Sociaal Beleid, NIZW Professionalisering, NIZW International Centre en 2ZW. Meer informatie over het NIZW is te vinden op www.nizw.nl.