Financiële risico's van verzuim en arbeidsongeschiktheid Een actuariële blik
Drs. J. de Wit AAG © TonAc BV, 2014
© drs. J. de Wit AAG, TonAc BV 2014
Pagina 1
© Jan de Wit Eerste druk, oktober 2014 Redactie: Monique Hurkmans (Krachtverhalen.nl) Zeist Titel: Financiële risico's van verzuim en arbeidsongeschiktheid. ISBN: 978-90-79086-07-8 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden gekopieerd, verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de schrijver.
© drs. J. de Wit AAG, TonAc BV 2014
Pagina 2
Inhoud Inleiding ............................................................................................................................................... 4 Ziekte ................................................................................................................................................... 5 WGA (<35%) ...................................................................................................................................... 16 Minder dan 35% arbeidsongeschikt .............................................................................................. 16 Premiekorting ................................................................................................................................ 16 De no-risk polis .............................................................................................................................. 16 Ziekte- en arbeidsongeschiktheidsregeling voortgezet onderwijs (ZAVO) ................................... 17 35-minner en WW ......................................................................................................................... 17 Werkloosheidsregeling onderwijspersoneel voortgezet onderwijs (WOVO) ............................... 17 Loonsuppletie ................................................................................................................................ 18 WGA (>35%) ...................................................................................................................................... 19 Loongerelateerde uitkering (LGU) ................................................................................................. 20 Loonaanvullingsuitkering (LAU)..................................................................................................... 20 Vervolguitkering (VVU) .................................................................................................................. 21 Bovenwettelijke aanvuling ............................................................................................................ 21 Gedeeltelijk arbeidsongeschikt ..................................................................................................... 22 IVA ..................................................................................................................................................... 25 Cijfers ................................................................................................................................................. 26 Voorzieningen ................................................................................................................................... 27 Voorziening volledige arbeidsongeschiktheid ............................................................................... 29 Voorziening gedeeltelijk arbeidsongeschiktheid........................................................................... 33 Afnemend arbeidsongeschiktheidspercentage ............................................................................. 37 Bijlage 1: reactiveringskansen WGA .................................................................................................. 38 Bijlage 2: tabel sterftekansen bevolking ........................................................................................... 39 Bijlage 3: berekening verzuimcijfers.................................................................................................. 40 Bijlage 4: Risicopremies ..................................................................................................................... 41 Begrippenlijst..................................................................................................................................... 42 Literatuur ........................................................................................................................................... 43
© drs. J. de Wit AAG, TonAc BV 2014
Pagina 3
Inleiding Hoewel het risico op ziekteverzuim bij werknemers klein is, kunnen de financiële consequenties groot zijn. Zeker sinds de invoering van de Wet uitbreiding loondoorbetaling bij ziekte (Wulbz) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Vaak worden de gevolgen van verzuim onderschat. Wat zijn precies de financiële gevolgen en hoe kunnen werkgevers de kosten beter beheersen? In je functie heb je dagelijks met verzuim te maken. In deze syllabus tref je handvaten aan waarmee je de risico’s van verzuim in kaart kunt brengen. Zowel voor de werkgever als voor de verzekeraar. Met behulp van een eenvoudige actuariële basis ontstaat zicht op de gevolgen van verzuim. Aan bod komen onder andere herstelkansen, voorzieningen en het belang van re-integratie. Wat gebeurt er als een organisatie op de oude voet doorgaat? En welk effect heeft een actief re-integratiebeleid? Eén ding zal duidelijk worden, investeren in re-integratie loont!
© drs. J. de Wit AAG, TonAc BV 2014
Pagina 4
Ziekte Ondernemen brengt risico’s met zich mee. Ziekte van een werknemer is tegenwoordig één van die risico’s. Door de jaren heen ziet men een verschuiving van het verzuim risico naar werkgevers. Verzuim is een kostbare aangelegenheid geworden. Door de invoering van de Wulbz zijn werkgevers verplicht het loon van een zieke werknemer twee jaar door te betalen. Bovendien is het financiële plaatje moeilijk in te schatten. Het kan gaan om een griepje of een ziekte met een lange herstelduur. Naast loondoorbetaling tot en met herstel is ook sprake van een daling van de arbeidsproductiviteit, maar ook de winst van de onderneming. In CBS-Statline zijn ziekteverzuimpercentages1 op te vragen:
1
Zie bijlage 3.
© drs. J. de Wit AAG, TonAc BV 2014
Pagina 5
Bedraagt het gemiddelde ziekteverzuimpercentage van een bedrijf 3,6%, dan loopt de werkgever dus voor 3,6% van de loonsom risico in een jaar. En dan heeft het bedrijf 3,6% minder aan beschikbare dagen. Er zijn veel ziektebeelden en ieder beeld kent een eigen herstelproces. Elk herstelproces brengt kosten voor de werkgever met zich mee. Voor zover het herstelproces bekend is, is het risico van loondoorbetaling dus na te rekenen. Voorbeeld: Een vrachtwagenchauffeur breekt zijn beide benen. Het herstelproces: zes weken in het gips. Daarna maximaal één week revalideren. De werkgever kan dan rekenen op een loondoorbetaling van zeven weken. Maar mogelijk moet hij iemand inhuren om het werk van die vrachtwagenchauffeur uit te voeren. Dat betekent zeven weken extra loondoorbetaling voor de werkgever. Is de duur van het herstelproces onduidelijk, dan is het risico dat de werkgever loopt opeens moeilijk in te schatten. Denk maar aan een hersenbloeding. In bepaalde gevallen is er sprake van herstel. Maar soms komt het voor dat de werknemer zijn werkzaamheden niet meer aankan. En het kan ook gebeuren dat de werknemer zelfs geen aangepaste werkzaamheden kan uitvoeren. Het risico op loondoorbetaling kan dan te hoog worden voor een werkgever. Reden dat werkgevers kiezen voor het afsluiten van een verzekering. De verzekering dekt dan de loondoorbetaling vanaf een vooraf bepaalde eigen risicotermijn in dagen (conventionele dekking) of vanaf een bepaald percentage van de loonsom (stop-loss dekking). Definitie Loonsom = som van alle verzekerde lonen van werknemers Een verzekeraar bepaalt zijn premie aan de hand van een aantal factoren. Bij een conventionele dekking is de uitkering door de verzekeraar per ziektegeval gelijk aan: (𝑎𝑎𝑛𝑡𝑎𝑙 𝑧𝑖𝑒𝑘𝑡𝑒𝑑𝑎𝑔𝑒𝑛 − 𝑤𝑎𝑐ℎ𝑡𝑡𝑖𝑗𝑑) ∗ 𝑑𝑒𝑘𝑘𝑖𝑛𝑔𝑠𝑝𝑒𝑟𝑐𝑒𝑛𝑡𝑎𝑔𝑒 ∗ (1 + 𝑝𝑒𝑟𝑐𝑒𝑛𝑡𝑎𝑔𝑒 𝑚𝑒𝑒𝑣𝑒𝑟𝑧𝑒𝑘𝑒𝑟𝑑𝑒 𝑤𝑒𝑟𝑘𝑔𝑒𝑣𝑒𝑟𝑠𝑙𝑎𝑠𝑡𝑒𝑛) ∗ 𝑑𝑎𝑔𝑙𝑜𝑜𝑛 𝑣𝑎𝑛 𝑑𝑒 𝑧𝑖𝑒𝑘𝑒 𝑤𝑒𝑟𝑘𝑛𝑒𝑚𝑒𝑟 Bij een stop-loss dekking is de uitkering door de verzekeraar gelijk aan: (𝑡𝑜𝑡𝑎𝑎𝑙𝑏𝑒𝑑𝑟𝑎𝑔 𝑠𝑐ℎ𝑎𝑑𝑒 − 𝑒𝑖𝑔𝑒𝑛 𝑏𝑒ℎ𝑜𝑢𝑑) ∗ 𝑑𝑒𝑘𝑘𝑖𝑛𝑔𝑠𝑝𝑒𝑟𝑐𝑒𝑛𝑡𝑎𝑔𝑒 ∗ (1 + 𝑝𝑒𝑟𝑐𝑒𝑛𝑡𝑎𝑔𝑒 𝑚𝑒𝑒𝑣𝑒𝑟𝑧𝑒𝑘𝑒𝑟𝑑𝑒 𝑤𝑒𝑟𝑘𝑔𝑒𝑣𝑒𝑟𝑠𝑙𝑎𝑠𝑡𝑒𝑛) Het aantal ziektedagen en de totale schade is te achterhalen op basis van de verzuimgevallen in een jaar. Maar hoe bepaal je de optimale wachttijd of het eigen behoud2? Hiervoor is inzicht nodig in het verloop van het herstel. Lineair herstel Stel het herstel is lineair tussen één dag ziekte en 730 dagen ziekte. Dan ziet het herstel er grafisch (uitgaande van 1000 zieken naar 50 zieken op 730 dagen) als volgt uit:
2
Eigen behoud = eigen risico.
© drs. J. de Wit AAG, TonAc BV 2014
Pagina 6
zieken 1200
1000
ziektegevallen
800
600
zieken
400
200
0 0
100
200
300
400
500
600
700
800
ziekte in dagen
Het verloop (trendlijn in Excel) is te vertalen in de functie: Aantal zieken op x dagen ziekte = 1000 - 1,3014 * x 1,3014 = (1000-50)/730 Met deze functie kunt u dan gemakkelijk de kans op herstel berekenen voor 730 dagen, ervan uitgaande dat de werknemer al 360 dagen ziek is: 𝑃[ℎ𝑒𝑟𝑠𝑡𝑒𝑙 𝑏𝑖𝑗 730 𝑑𝑎𝑔𝑒𝑛 𝑔𝑒𝑔𝑒𝑣𝑒𝑛 360 𝑑𝑎𝑔𝑒𝑛 𝑧𝑖𝑒𝑘] =
(1000−1.3014∗360)−(1000−1.3014∗730) 1000−1.3014∗360
= 90%
Een zogenoemd ziekteverloop bepaalt dus het risico van loondoorbetaling in de eerste twee jaar. In werkelijkheid is het verloop niet lineair, maar een machtsfunctie. Aan het begin is de afname groot (veel herstel) en later steeds kleiner (weinig herstel). Dat komt omdat de meeste ziekmeldingen van korte duur zijn. Er zijn echter ook langdurige ziekmeldingen die weliswaar lang duren, maar minder vaak voorkomen. Grafisch is dus aan te geven hoeveel werknemers ziek zijn naar duur van de ziekte. Stel, een bedrijf heeft de volgende (fictief) historische verdeling van zijn zieke werknemers: dagen ziek zieke werknemers 1 100 7 38 14 27 30 18 60 13 90 11 120 9 180 7 365 5 730 4
© drs. J. de Wit AAG, TonAc BV 2014
Pagina 7
Dit is te vertalen in onderstaande grafiek: Zieke werknemers 120
aantal zieke werknemers
100
80
60
zieke werknemers
40
20
0 0
100
200
300
400
500
600
700
800
aantal dagen ziek
Iedereen zie zich ziek meldt, blijft met 100% kans één dag ziek. Daarna neemt het aantal zieke werknemers rap af, maar stabiliseert het aantal in de loop der tijd. In Excel kun je door met de rechtermuisknop op de lijn in de grafiek (specificeer dan een spreidingsgrafiek eerst) te klikken een trendlijn vragen. Voor een dergelijke verdeling is een machtsfunctie de beste oplossing. Dit is hieronder gedaan:
© drs. J. de Wit AAG, TonAc BV 2014
Pagina 8
Zieke werknemers 120
aantal zieke werknemers
100
80
zieke werknemers Macht (zieke werknemers)
60
40
20 y = 99,675x-0,499 R2 = 0,9983 0 0
100
200
300
400
500
600
700
800
aantal dagen ziek
Door de punten heeft de geschatte functie een zeer hoge nauwkeurigheid (R2=99,83%3). Daardoor is deze verdeling bruikbaar om onder andere de verwachte schadelast te kunnen berekenen. Vermenigvuldig je het dagloon met deze (geschatte) frequentie voor alle 730 dagen, dan ontstaat een beeld van het verwachte loondoorbetalingsrisico. Per werknemer, gedurende het eerste en het tweede jaar. Stel de werknemers hebben een gemiddeld dagloon van € 80, dan is de verwachte schadelast €421.376 (eerste jaar € 294.452, tweede jaar € 126.924). Deze uitkomst is het totale risico dat een werkgever loopt voor één schadejaar (ontstaansjaar van de ziekte).
Dagen 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 .. 3
trendlijn 99,7 70,5 57,6 49,9 44,6 40,8 37,7 35,3 33,3 31,6 30,1 28,8 27,7 26,7 ..
* daggeld 7.973,99 5.642,31 4.608,76 3.992,43 3.571,72 3.261,11 3.019,66 2.825,00 2.663,74 2.527,31 2.409,92 2.307,52 2.217,17 2.136,67 ..
cumulatief Verdeling 7.973,99 1,9% 13.616,29 3,2% 18.225,05 4,3% 22.217,49 5,3% 25.789,21 6,1% 29.050,32 6,9% 32.069,97 7,6% 34.894,97 8,3% 37.558,72 8,9% 40.086,03 9,5% 42.495,95 10,1% 44.803,47 10,6% 47.020,64 11,2% 49.157,32 11,7% .. ..
2
Een R meet de mate van nauwkeurigheid van de schatting. Dicht bij 1 geeft aan dat de schatting nagenoeg 2 gelijk is aan de waarneming. Naarmate R lager wordt, neemt het verschil en dus de nauwkeurigheid af.
© drs. J. de Wit AAG, TonAc BV 2014
Pagina 9
364 365 366 .. 729 730
5,3 5,2 5,2 .. 3,7 3,7
420,38 419,81 419,23 .. 297,25 297,05
294.032,66 294.452,46 294.871,69 .. 421.078,96 421.376,01
69,8% 69,9% 70,0% .. 99,9% 100,0%
Getotaliseerd over een periode is dit: Periode 1 – 730 1 – 365 366 - 730
Schadelast 421.376,01 294.452,46 126.923,55
Dagen 5.267 3.681 1.587
Bedraagt het ziekteverzuim overall 5%, dan betekent dit dat een werknemer gemiddeld4 18,3 dagen per jaar ziek is. Let wel, 5% is dus niet de kans op verzuim. De kans op verzuim is de kans dat iemand ziek wordt. Ziekteverzuim geeft het percentage beschikbare uren aan dat door ziekte onbenut is. In bovenstaand voorbeeld is sprake van 5% ziekteverzuim, indien de werkgever over 202 werknemers beschikt (3681 / (0,05*365)). In dit voorbeeld keert de verzekeraar na de eerste 14 dagen wachttijd (in dit geval 11,7% van de totale te verwachten schadelast) uit. Voor een stop-loss dekking komt een eigen behoud van € 50.000 overeen met een eigen risico van 14 dagen wachttijd. De geschatte frequentie kan verder worden gebruikt voor de bepaling van een herstelkans op een bepaald moment, gegeven een aantal dagen ziekte. Herstelkans bij 730 dagen, gegeven dat een werknemer 10 dagen ziek is: 𝑃[ℎ𝑒𝑟𝑠𝑡𝑒𝑙 𝑏𝑖𝑗 730 𝑑𝑎𝑔𝑒𝑛 𝑔𝑒𝑔𝑒𝑣𝑒𝑛 10 𝑑𝑎𝑔𝑒𝑛 𝑧𝑖𝑒𝑘] =
99,675∗(10−0.499 −730−0.499 ) 99,675∗10−0.499
= 88%
Herstelkans bij 730 dagen, gegeven dat een werknemer 365 dagen ziek is: 𝑃[ℎ𝑒𝑟𝑠𝑡𝑒𝑙 𝑏𝑖𝑗 730 𝑑𝑎𝑔𝑒𝑛 𝑔𝑒𝑔𝑒𝑣𝑒𝑛 365 𝑑𝑎𝑔𝑒𝑛 𝑧𝑖𝑒𝑘] =
99,675∗(365−0.499 −730−0.499 ) 99,675∗365−0.499
= 29%
Herstelkans bij 730 dagen, gegeven dat een werknemer 540 dagen (1,5 jaar) ziek is: 𝑃[ℎ𝑒𝑟𝑠𝑡𝑒𝑙 𝑏𝑖𝑗 730 𝑑𝑎𝑔𝑒𝑛 𝑔𝑒𝑔𝑒𝑣𝑒𝑛 540 𝑑𝑎𝑔𝑒𝑛 𝑧𝑖𝑒𝑘] =
99,675∗(540−0.499 −730−0.499 ) 99,675∗540−0.499
= 14%
Herstelkans bij 43 dagen, gegeven dat een werknemer 14 dagen ziek is:
4
Bij 5 werknemers kan zich dit vertalen in elke werknemer is 18,3 dagen ziek. Maar ook 4 werknemers zijn niet ziek geweest en 1 werknemer is 91.5 dagen ziek geweest. In beide voorbeelden is het ziekteverzuim 5%.
© drs. J. de Wit AAG, TonAc BV 2014
Pagina 10
𝑃[ℎ𝑒𝑟𝑠𝑡𝑒𝑙 𝑏𝑖𝑗 43 𝑑𝑎𝑔𝑒𝑛 𝑔𝑒𝑔𝑒𝑣𝑒𝑛 14 𝑑𝑎𝑔𝑒𝑛 𝑧𝑖𝑒𝑘] =
99,675∗(14−0.499 −43−0.499 ) 99,675∗14 −0.499
= 43%
Naarmate de duur van de ziekte toeneemt, neemt de herstelkans af. Daarom loont het in een vroeg stadium kosten te maken gericht op een snel herstel van de werknemer. Het is belangrijk dat werkgevers zich hiervan bewust worden. Om dit inzichtelijk te maken hieronder een grafisch beeld van de cumulatieve verwachte schadelast van werknemers die in een bepaald jaar zijn ziek geworden: Cumulatieve verwachte schadelast 450.000,00
400.000,00 bedrag 350.000,00
300.000,00
250.000,00 cumulatief 200.000,00
150.000,00
100.000,00
50.000,00
0
100
200
300
400
500
600
700
800
dagen ziek
Stel dat een werkgever tot 43 dagen (circa 6 weken) voor 5 werknemers €5.000 per werknemer extra heeft geïnvesteerd (vanaf dag 14). En dat deze werknemers hierdoor (gedeeltelijk of volledig) herstellen. Dan ziet het cumulatieve plaatje er als volgt uit:
© drs. J. de Wit AAG, TonAc BV 2014
Pagina 11
cumulatieve verwachte schadelast met en zonder investering in re-integratie 450.000,00 bedrag 400.000,00
350.000,00
300.000,00
250.000,00 cumulatief zonder cumulatief met 200.000,00
150.000,00
100.000,00
50.000,00
0
100
200
300
400
500
600
700
800
dagen ziek
Aan het begin lopen de kosten hoger op door de investering. Maar de investering wordt al snel terugverdiend. Door de extra investering voor re-integratie is duidelijk de winst op het gebied van het verzuim te zien (cumulatief zonder – cumulatief met): Periode 1 – 730 1 – 365 366 - 730
Schadelast 339.498,27 254.171,03 85.327,24
Dagen 3.920 2.853 1.067
Het ziekteverzuim (op basis van 202 werknemers) is nu gedaald van 5% naar 3,9% (2853/(365*202)). En dat met een investering van € 25.000. In dit voorbeeld is de investering 0,4% van de loonsom (5.898.400 = 202*365*80). Ofwel, de werkgever heeft nu 1,1% meer beschikbare capaciteit. De winst op verzuim is dan in het eerste jaar gelijk aan 294.452 – 254.171 = 40.281. Over het tweede jaar van ziekte is dit 126.923 – 85.327 = 41.596. In bovenstaand voorbeeld houd je alleen rekening met de loondoorbetaling. Een werkgever heeft echter meer kosten: Directe kosten Loondoorbetaling, inclusief vakantiegeld en werkgeverslasten Indirecte kosten Productieverlies, het inhuren van uitzendkracht(en), overwerk en dergelijke Kosten van de Arbodienst, begeleiding en re-integratie, administratieve verplichtingen (volgens de Wet verbetering Poortwachter) en dergelijke Immateriële zaken die tot kosten kunnen leiden: slecht imago, kwaliteitsverlies, overbelasting collega’s en dergelijke © drs. J. de Wit AAG, TonAc BV 2014
Pagina 12
Financiële gevolgen ten aanzien van de Werkhervattingsregeling Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) In eerste instantie lijkt investering in re-integratie de werkgever dus extra geld te kosten. Niets is echter minder waar. Als de investering leidt tot sneller herstel (volledig of gedeeltelijk), dan is dat immers pure winst. Niet alleen op het gebied van verzuim, maar ook op het gebied van de WGA. Bovendien kan de werkgever aantonen welke inspanningen hij heeft gedaan gericht op herstel of aangepaste werkzaamheden.
© drs. J. de Wit AAG, TonAc BV 2014
Pagina 13
WIA WIA staat voor de wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen. Deze wet is de opvolger van de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Achtergrondinformatie hierover is nodig om kasstromen te kunnen genereren met het oog op de bepaling van voorzieningen. Wat is het verwachte risico door arbeidsongeschiktheid? Aanleiding voor invoering van de WIA was het grote aantal mensen dat een beroep deed op de WAO. In Nederland waren bijna één miljoen arbeidsongeschikten (opgesplitst in de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong) en WAO). Bij de WIA staat het vermogen om te werken voorop. Financiële prikkels stimuleren werkgevers om (gedeeltelijk) arbeidsongeschikten weer aan het werk te helpen of te houden. Om het beroep op de WAO in te perken waren al eerder wettelijke maatregelen getroffen. Zoals de invoering van de Wet verbetering poortwachter (Wvp), met normen voor de re-integratie van arbeidsongeschikte medewerkers. Ook is de wettelijke loondoorbetalingstermijn verlengd van 52 weken naar 104 weken (2 jaar). In de Stichting van de Arbeid is afgesproken dat werkgevers maximaal 70% van het laatstverdiende jaarsalaris doorbetalen, over de eerste twee jaar van arbeidsongeschiktheid. In veel CAO’s5 is deze afspraak bevestigd. Hierbij kan ook overeengekomen zijn dat een medewerker toch het volledige loon ontvangt. Mits hij voldoende meewerkt aan zijn re-integratie. De WIA kent vier percentages/vormen van arbeids(on)geschiktheid:
minder dan 35% arbeidsongeschikt, tussen 35% en 80% arbeidsongeschikt, ten minste 80% arbeidsongeschikt (niet duurzaam), ten minste 80% arbeidsongeschikt (duurzaam).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen(UWV). Normaal gesproken vindt deze keuring plaats nadat een werknemer (bijna) twee jaar arbeidsongeschikt is geweest. De WIA-keuring bestaat uit twee delen:
Medische keuring: de verzekeringsarts van het UWV bekijkt wat de werknemer lichamelijk nog kan. Als de werknemer niet meteen volledig arbeidsongeschikt wordt verklaard, krijgt deze een oproep van de arbeidsdeskundige. Arbeidsdeskundige keuring: de arbeidsdeskundige van het UWV bekijkt welke functies de werknemer nog kan verrichten op basis van de bevindingen van de keuringsarts.
De keuringsarts en de arbeidsdeskundige bepalen de mate van arbeidsongeschiktheid. Dat gebeurt door te kijken naar het zogenoemde loonverlies: het geld dat de werknemer minder verdient door de arbeidsongeschiktheid in vergelijking met daarvoor. Wat de werknemer nog kan verdienen wordt de (resterende) verdiencapaciteit genoemd. Afhankelijk van de mate waarin de verdiencapaciteit is afgenomen, komt de werknemer in een van bovengenoemde arbeidsongeschiktheidsklassen terecht. Hieronder zie je het verloop van ziektetoestanden volgens de WIA:
5
Collectieve Arbeids Overeenkomst
© drs. J. de Wit AAG, TonAc BV 2014
Pagina 14
Let op de mogelijkheid van re-integratie vanuit de ziektetoestanden WGA (<35%) en WGA (>35%, niet duurzaam). De plaatjes gaan in het algemeen meestal uit van eenrichtingsverkeer. In Europa en de rest van de wereld onderscheidt men overwegend sociaal risico en beroepsrisico bij arbeidsongeschiktheid. Op een paar landen na, zoals Nederland, wordt dit onderscheid bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid niet gemaakt. Met andere woorden, het maakt dus niet uit of de werknemer arbeidsongeschikt is geworden door een gebeurtenis op het werk of op het sportveld. In de toekomst zou Nederland daar meer onderscheid in moeten aanbrengen. Zowel qua wetgeving als qua uitvoering.
Verder is er de modernisering van de Ziektewet, ofwel de BeZaVa (Beperking Ziekteverzuim en Arbeidsongeschiktheid Vangnetters). Dit omvat vooral werknemers met een tijdelijk contract, zogenoemde vangnetters. Tot 2014 verviel het arbeidsongeschiktheid risico na afloop van contract bij arbeidsongeschiktheid naar het UWV. Echter, deze groep herstelde niet of nauwelijks nadat deze uit het oog van de werkgever waren (bij einde contract). Het gevolg is dat in de loop der jaren het risico van de vangnetters enorm is gegroeid. In 2013 werd 55% van de instroom in de WGA door vangnetters veroorzaakt. De groep vangnetters is slechts 18% van de beroepsbevolking in loondienst. Door middel van een spoedbesluit van de overheid is overeen gekomen om per 1 januari 2014 het risico van vangnetters over te dragen aan de werkgever. De werkgever is verantwoordelijk voor twee jaar loondoorbetaling bij ziekte, voor alle werknemers die ziek werden ten tijde van loondienst. Als de werknemer nog ziek is na beëindiging contract, zal de werkgever het loon door moeten betalen tot twee jaar na de ziekmelding. Vanaf 2016 geldt dan dat ook het arbeidsongeschiktheid risico van vangnetters in de WGA ook voor rekening komt van de werkgever. Voor eigen risico dragers is er een aangepast besluit. Enkel vangnetters die ziek worden vanaf 2016 en in 2018 naar de WGA gaan, komen voor rekening van de werkgever.
© drs. J. de Wit AAG, TonAc BV 2014
Pagina 15
WGA (<35%) Minder dan 35% arbeidsongeschikt Werknemers met minder dan 35% loonverlies hebben geen recht op een WIA-uitkering of arbeidsongeschiktheidspensioen. Deze werknemers dienen bij de werkgever in dienst te blijven. De werkgever moet samen met de werknemer bekijken wat de beste oplossing is. Blijkt dat de werknemer binnen 5 jaar bij een ander werkgever aan de slag kan, dan komt die nieuwe werkgever in aanmerking voor premiekorting en de no-risk polis. Premiekorting De werkgever krijgt korting op de arbeidsongeschiktheidspremies- en werkloosheidspremies als hij gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemers in dienst neemt of houdt. In dienst houden Voor het in dienst houden van een arbeidsgehandicapte werknemer krijgt de werkgever eenmalig een maximale premiekorting van €2.042. Dit geldt voor zolang de dienstbetrekking duurt, maar maximaal één jaar. Het gaat er dan bijvoorbeeld om dat de werkgever een arbeidsgehandicapte werknemer in de gelegenheid stelt zijn oude functie weer te vervullen. Of de werkgever kan deze werknemer herplaatsen in een andere functie binnen het bedrijf. In dienst nemen Neemt de werkgever een arbeidsgehandicapte werknemer in dienst, dan krijgt de werkgever een premiekorting van maximaal € 2.042 per jaar. Dit geldt voor zolang de dienstbetrekking duurt, maar maximaal drie jaar. Als de werknemer minder verdient dan 50% van het wettelijk minimumloon, komt de werkgever in aanmerking voor € 454 premiekorting. Verhoging premiekorting bij in dienst nemen jonggehandicapte Neemt de werkgever iemand met een Wajong-uitkering in dienst en de jongere wordt ziek, dan krijgt de werkgever altijd een tegemoetkoming in de kosten van de verplichte loondoorbetaling bij ziekte. Bij arbeidsongeschiktheid van de jonggehandicapte hoeft de werkgever geen hogere premie te betalen. Ook wordt de korting op de arbeidsongeschiktheids- en werkloosheidspremies (WIA en WW) verhoogd met € 1.360 per jaar. De no-risk polis Het financiële risico van de werkgever is beperkt als deze een gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemer in dienst neemt of houdt. De no-risk polis geldt ook voor mensen die twee jaar ziek zijn geweest, minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn verklaard, niet langer bij hun voormalige werkgever in dienst kunnen blijven en bij een andere werkgever in dienst zijn getreden. De werknemer moet wel binnen vijf jaar weer aan het werk zijn. De no-risk polis zorgt ervoor dat de werkgever geen risico loopt als de arbeidsgehandicapte werknemer binnen vijf jaar ziek of arbeidsongeschikt wordt.
© drs. J. de Wit AAG, TonAc BV 2014
Pagina 16
Voor het loon dat de werkgever in geval van ziekte moet doorbetalen aan de werknemer, krijgt hij compensatie van het UWV. Indien hij op grond van de CAO meer dan 70% van het laatst verdiende loon moet doorbetalen, krijgt hij ook voor dit extra deel compensatie. De no-risk polis geldt maximaal vijf jaar; een eenmalige verlenging is mogelijk als de werknemer volgens het UWV een aanzienlijk verhoogde kans op ziekte of arbeidsongeschiktheid heeft. Indien de werknemer een Wajong-uitkering heeft of had, dan geldt de no-risk polis gedurende zijn hele arbeidsleven. Ziekte- en arbeidsongeschiktheidsregeling voortgezet onderwijs (ZAVO) In de ZAVO is het volgende afgesproken over de groep 35-minners:
Er wordt geen ontslag verleend, tenzij zwaarwegend dienstbelang (hier is in elk geval sprake van als het in dienst houden leidt tot ernstige financiële problemen voor het bevoegd gezag). Bij voortzetting van het dienstverband worden afspraken gemaakt over inhoud, functie en beloning. Deze afspraken worden schriftelijk bevestigd. Eventueel verschil tussen oude en nieuwe bezoldiging wordt gedurende 5 jaar voor 65% gecompenseerd. Op deze compensatie wordt het recht op WW of WOVO (Werkloosheidsregeling onderwijspersoneel voortgezet onderwijs) in mindering gebracht.
35-minner en WW Een 35-minner die (toch) wordt ontslagen of die minder uren gaat werken, kan in principe WW krijgen. Daarbij zijn de volgende aandachtspunten van bijzonder belang:
Er moet sprake zijn van een arbeidsurenverlies van minimaal 5 uur per week. Als de werknemer minder dan 10 uur per week werkte, moet hij minstens de helft van zijn uren hebben verloren. Er mag geen sprake meer zijn van onverminderde loondoorbetaling over de verloren uren. Als er nog salaris wordt betaald over de verloren uren, maar niet het volledige salaris, is WW in principe wel mogelijk. Maar het nog betaalde loon zal op de WW in mindering worden gebracht. Als er 70% (de eerste twee maanden: 75%) of meer wordt doorbetaald over deze uren, zal er dus geen WW tot uitbetaling komen. De werknemer moet beschikbaar zijn om de verloren uren weer in te vullen met werk. Als de werknemer herplaatst is voor minder uren omdat hij zijn volledige taakomvang niet meer aankan, is deze beschikbaarheid twijfelachtig. Het kan zo zijn dat de werknemer wel beschikbaar is om in deze uren lichter werk te doen, dat bij de werkgever niet aanwezig is. In dat geval is WW mogelijk. Maar als de werknemer echt niet meer uren kan werken dan hij nog doet, krijgt hij geen WW. Als de werknemer WW krijgt, is de (voormalig) werkgever verantwoordelijk voor zijn reintegratie.
Werkloosheidsregeling onderwijspersoneel voortgezet onderwijs (WOVO) Als de 35-minner WW krijgt, heeft hij ook recht op een Bovenwettelijke Werkloosheidsuitkering op grond van de WOVO.
© drs. J. de Wit AAG, TonAc BV 2014
Pagina 17
Loonsuppletie Een 35-minner die is herplaatst en minder verdient dan voorheen, kan recht hebben op loonsuppletie op grond van de WOVO. Deze mogelijkheid bestaat echter alleen als hij per uur minder is gaan verdienen. Is de werknemer voor minder uren herplaatst in zijn oude functie, of in een andere functie in dezelfde schaal, dan heeft hij geen recht op loonsuppletie. De loonsuppletie wordt in dat geval namelijk evenredig aan het aantal uren berekend, en zo bezien is het nieuwe salaris even hoog. Loonsuppletie vult het nieuwe salaris aan gedurende de periode waarin de werknemer een WOVOuitkering gekregen zou hebben als hij niet was gaan/blijven werken. De eerste helft van die periode wordt het nieuwe salaris aangevuld tot 100%, de tweede helft tot 90% van het vroegere dagloon.
© drs. J. de Wit AAG, TonAc BV 2014
Pagina 18
WGA (>35%) WGA staat voor Werkhervattingsregeling Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten. Het is een uitkering waarvoor mensen in aanmerking komen die tussen de 35% en 80% arbeidsongeschikt zijn. Ook is deze uitkering voor mensen die weliswaar volledig arbeidsongeschikt zijn maar niet duurzaam. Uitgangspunt bij de WGA is ‘hoe meer de werknemer werkt, hoe hoger zijn inkomen bij arbeidsongeschiktheid’.
WGA-uitkering
Voorwaarden: - doorlopen van de wachttijd - geen uitsluitingsgrond van toepassing - 35% tot 80% arbeidsongeschikt, of - volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt
NEE
Geen recht op uitkering
JA
Voldaan aan de referte-eis? JA
Loongerelateerdeuitkering
NEE
Minimaal 50% van de restverdiencapaciteit invullen JA
Loonaanvulling
NEE
Vervolguitkering
Kan de werknemer nog werken? Dan kan hij een WGA-uitkering krijgen. Hij krijgt deze uitkering als hij door ziekte 65% of minder van zijn oude loon kan verdienen. De werknemer kan ook de WGAuitkering krijgen als hij tijdelijk helemaal niet kan werken, maar in de toekomst mogelijk weer wel.
© drs. J. de Wit AAG, TonAc BV 2014
Pagina 19
De WGA bestaat uit de volgende drie uitkeringen:
de loongerelateerde uitkering de loonaanvullingsuitkering de vervolguitkering
Meestal ontvangt de werknemer eerst een loongerelateerde uitkering. Deze tijdelijke uitkering is gebaseerd op het vroegere loon, het arbeidsverleden en het verdiende loon. Daarna volgt of de loonaanvullingsuitkering of de vervolguitkering. Ook kan de werknemer recht hebben op een bovenwettelijke aanvulling. Loongerelateerde uitkering (LGU) Er is sprake van een loongerelateerde uitkering als:
door ziekte 65% of minder verdiend kan worden dan het oude loon; tijdens de laatste 36 weken voordat het recht op een WGA-uitkering inging, minstens 26 weken is gewerkt.
Hoogte De LGU bedraagt de eerste 2 maanden 75% van het WIA-maandloon. Vanaf de 3e maand bedraagt de LGU 70% van het WIA-maandloon. Indien iemand werkzaam is, gaat de berekening anders. Het inkomen dat met werken wordt verdiend, gaat dan af van het WIA-maandloon. De eerste 2 maanden is de loongerelateerde uitkering 75% van het WIA-maandloon min het bedrag dat iemand verdient. Vanaf de 3e maand rekent men met 70%. De uitkering is lager indien er gewerkt wordt, maar het totale inkomen (uitkering en inkomen) zal altijd hoger zijn. Duur De loongerelateerde uitkering is minimaal 3 maanden en maximaal 38 maanden. Maar is er al een loongerelateerde uitkering voor 1 januari 2008 geweest, dan is de uitkering minimaal 6 maanden en maximaal 5 jaar. De loongerelateerde uitkering hangt af van het arbeidsverleden. Dit is het aantal jaren dat er gewerkt is vóór ziekte. Voor ieder volledig jaar arbeidsverleden, is er recht op 1 maand loongerelateerde uitkering. Loonaanvullingsuitkering (LAU) De werknemer ontvangt een LAU als hij voldoet aan de onderstaande punten:
als hij tussen de 35% en 80% arbeidsongeschikt is; als hij minstens de helft verdient van wat hij nog kan verdienen. Het loon dat nog verdiend kan worden, is door de arbeidsdeskundige van het UWV vastgesteld.
Bij volledig arbeidsongeschiktheid maar niet duurzaam heeft de werknemer ook recht op een LAU. Hoogte
© drs. J. de Wit AAG, TonAc BV 2014
Pagina 20
Verdiencapaciteit tussen de 50% en 100% van wat de werknemer volgens de arbeidsdeskundige nog kan verdienen? Dan is de loonaanvullingsuitkering 70% van het WIAmaandloon minus het bedrag dat nog verdiend kan worden. Verdiencapaciteit 100% van het bedrag dat volgens de arbeidsdeskundige nog verdiend kan worden of zelfs meer? Dan is de uitkering 70% van de WIA-maandloon minus het verdiende inkomen.
Dus hoe meer er wordt gewerkt, hoe hoger het inkomen is. Duur De duur van de LAU is in principe tot de dag dat de werknemer 65 jaar wordt. Indien de restverdiencapaciteit niet meer voor 50% kan worden ingevuld, dan stopt de LAU.
Vervolguitkering (VVU) Een werknemer krijgt een VVU als hij voldoet aan de onderstaande punten:
tussen de 35% en 80% arbeidsongeschikt; verdiencapaciteit is minder dan 50% van wat er nog verdiend kan worden.
Hoogte De hoogte van de uitkering hangt af van het percentage van arbeidsongeschiktheid. De uitkering is een percentage van het minimumloon.
Arbeidsongeschiktheidspercentage
Uitkering
35 – 45%
28% van het minimumloon
45 - 55%
35% van het minimumloon
55 – 65%
42% van het minimumloon
65 – 80%
50,75% van het minimumloon
Duur De duur van de vervolguitkering is in principe tot de dag dat de werknemer 65 jaar wordt. Indien de werknemer met een WGA-vervolguitkering echter voor minimaal 50% van zijn restcapaciteit gaat werken, stopt het recht op een WGA-vervolguitkering. En krijgt de werknemer recht op een loonaanvulling. Bovenwettelijke aanvuling Volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt Bij volledige, maar niet duurzame arbeidsongeschiktheid heeft de werknemer recht op een WGAuitkering. Het arbeidsongeschiktheidspensioen (AAOP) vult deze uitkering aan tot 70% van het verschil tussen de grondslag van het arbeidsongeschiktheidspensioen en het eventuele nieuwe inkomen.
© drs. J. de Wit AAG, TonAc BV 2014
Pagina 21
Voorbeeld 1: verloop van inkomen Pensioengevend inkomen: Arbeidsongeschiktheidspensioengrondslag (AAOP): Maximum dagloon: Inkomen:
€ 53.000 € 52.000 € 51.414 (2014) €0
Berekening 1. 2. 3.
WIA: 70% x € 51.414 = € 35.990 WIA + AAOP: 70% x € 52.000,- = € 36.400 € 36.400 is 69% van het pensioengevend inkomen
Gedeeltelijk arbeidsongeschikt Bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid (tussen 35% en 80%) heeft de werknemer recht op een WGAuitkering. Het AAOP vult deze uitkering aan tot 70% van het verschil tussen de grondslag van het arbeidsongeschiktheidspensioen en het eventuele nieuwe inkomen. Wanneer hij de door het UWV vastgestelde restverdiencapaciteit volledig benut, dan vult het AAOP niet aan tot 70% maar tot 80%. Als u een vervolguitkering krijgt, geeft het AAOP een aanvulling op deze uitkering tot 65% van het oude loon vermenigvuldigd met het arbeidsongeschiktheidspercentage. Die aanvulling duurt maximaal 10 jaar. Als hij binnen deze 10-jaarsperiode re-integreert en minimaal 50% van zijn verdiencapaciteit gaat benutten, biedt de AAOP een eenmalige bonus. Die bonus is maximaal zes maandsalarissen als hij in het eerste jaar re-integreert en loopt geleidelijk af bij een latere reintegratie. Voorbeeld 2: gedeeltelijk arbeidsongeschikt en volledige invulling van de restverdiencapaciteit Pensioengevend inkomen: Arbeidsongeschiktheidspensioengrondslag: Maximum dagloon: Inkomen:
€ 53.000 € 52.000 € 51.414 (2014) € 19.000
Berekening 1. 2. 3. 4. 5.
WIA: 70% x (€ 51.414 - € 19.000) = € 22.690 WIA + AAOP: 80% x (€ 52.000 - € 19.000) = € 26.400 € 26.400 is 50% van het pensioengevend inkomen Inkomen bedraagt 36% van het pensioengevend inkomen Totale inkomen is 50% + 36% = 86% van het pensioengevend inkomen
Voorbeeld 3: gedeeltelijk arbeidsongeschikt en gedeeltelijke invulling van de restverdiencapaciteit Pensioengevend inkomen: Arbeidsongeschiktheidspensioengrondslag: Maximum dagloon: Restverdiencapaciteit: Inkomen: © drs. J. de Wit AAG, TonAc BV 2014
€ 53.000 € 52.000 € 51.414 (2014) € 19.000 € 11.000 Pagina 22
Berekening loongerelateerde fase 1. 2. 3. 4. 5.
WIA: 70% x (€ 51.414 - € 11.000) = € 28.290 WIA + AAOP: 70% x (€ 51.414,- € 11.000) = € 28.700 € 28.700 is 54% van het pensioengevend inkomen Inkomen bedraagt 21% van het pensioengevend inkomen Totale inkomen is 54% + 21%= 75% van het pensioengevend inkomen
Berekening loonaanvullingsfase 1. 2. 3. 4. 5.
WIA: 70% x (€ 51.414 - € 19.000) = € 22.690 WIA + AAOP: 80% x (€ 52.000 - € 19.000) = € 26.400 € 26.400 is 50% van het pensioengevend inkomen Inkomen bedraagt 21% van het pensioengevend inkomen Totale inkomen is 50% + 21% = 71% van het pensioengevend inkomen
Voorbeeld 4: gedeeltelijk arbeidsongeschikt en geen invulling van de restverdiencapaciteit Pensioengevend inkomen: Arbeidsongeschiktheidspensioengrondslag: Maximum dagloon: Minimum loon Restverdiencapaciteit: Inkomen:
€ 53.000 € 52.000 € 51.414 (2014) € 19.378 (2014) € 19.000 €0
Berekening loongerelateerde fase 1. 2. 3. 4.
WIA: 70% x € 51.414 = € 35.990 WIA + AAOP: 70% x € 52.000 = € 36.400 € 36.400 is 69% van het pensioengevend inkomen Totale inkomen is 69% van het pensioengevend inkomen
Berekening vervolguitkeringsfase 1. 2. 3. 4. 5.
WIA: 42% x € 19.378 = € 8.139 WIA + AAOP: 65% x 60% x € 52.000 = € 20.280 € 19.110 is 38% van het pensioengevend inkomen Inkomen bedraagt 38% van het pensioengevend inkomen Totale inkomen is 38% + 15% = 53% van het pensioengevend inkomen
Bovenstaande voorbeelden maken het mogelijk om een kasstroom te bepalen voor een medewerker in een WGA-situatie. Dit komt verderop in de syllabus aan bod. Let wel, in de eertse twee maanden van de loongerelateerde fase is de uitkering niet 70% maar 75%. Eenvoudigweg kan je het als volgt berekenen : in het eerste jaar zijn er twee maanden tegen 75% en 10 tegen 70%. Ofwel: 2 ∗ 75% + 10 ∗ 70% 17 = = 70,8333% 12 24
© drs. J. de Wit AAG, TonAc BV 2014
Pagina 23
© drs. J. de Wit AAG, TonAc BV 2014
Pagina 24
IVA IVA staat voor Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten. Het is een uitkering waarvoor mensen in aanmerking komen die volledig maar ook duurzaam arbeidsongeschikt zijn. Volledig betekent in dit geval 80% of meer en duurzaam houdt in langdurig, met geen of een geringe kans op herstel. Is in een vroeg stadium duidelijk dat de werknemer volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, dan kan de werknemer bij het UWV een verkorte wachttijd aanvragen. Het dienstverband en daarmee de loondoorbetaling blijven ten minste 2 jaar in stand. De IVA is voor een werkgever financieel aantrekkelijker dan de WGA. Immers, IVA-gevallen komen niet voor rekening van de werkgever. Verder is het voor de werknemer ook beter. Deze krijgt 75% in plaats van 70% van het laatstverdiende loon. Echter, slechts 25 à 30% van de volledig arbeidsongeschikten belandt in de IVA.
© drs. J. de Wit AAG, TonAc BV 2014
Pagina 25
Cijfers Ruim 75% van de arbeidsongeschikten komt in de WGA terecht en slechts 25% in de IVA. Van de WGA´ers is ruim twee derde volledig arbeidsongeschikt. Dat betekent dus feitelijk dat slechts 25% (75% * 1/3 = rest deel niet volledig arbeidsongeschikt) de verdiencapaciteit moet benutten om alsnog een goed inkomen te behouden (daargelaten de groep met een arbeidsongeschiktheid percentage onder 35%).
Instroom arbeidsongeschiktheid Werknemers 2010 jaartotaal AO-wet
Totaal mannen en vrouwen
Geslacht
Leeftijd
2011 jaartotaal
Aantal
Jonger dan 25 jaar
20
20
220
240
700
640
1.950
1.960
3.040
3.490
310 25 tot 35 jaar 2.610 WIA: regeling 35 tot 45 jaar 4.510 WGA 45 tot 55 jaar 6.460 55 tot 65 jaar 4.350 © Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen 24-10-2012
240
WIA: regeling IVA
25 tot 35 jaar 35 tot 45 jaar 45 tot 55 jaar 55 tot 65 jaar Jonger dan 25 jaar
2.720 4.640 6.760 5.200
Het instroomrisico in de WIA is laag: 0,27%. Voor de gedeeltelijk arbeidsongeschikten is er sprake van een verdiencapaciteit naar arbeidsgeschiktheid. Hoe meer je kan werken in de rest verdiencapaciteit, hoe meer je krijgt. Ofwel werken wordt beloond. Echter, niet iedereen (dus de groep 35% - 80%) kan zijn verdiencapaciteit volledig benutten. -
6%: volledig 45%: gedeeltelijk 49%: helemaal niet
© drs. J. de Wit AAG, TonAc BV 2014
Pagina 26
Voorzieningen Kasstroom Alle toekomstige uitkeringen in geld per jaar zijn de toekomstige kasstromen. Bij bepaalde verzekeringen is er sprake van een eenmalige uitkering. Bij arbeidsongeschiktheid is er een periodieke uitkering tot een eindleeftijd. Voorzieningen Een voorziening geeft aan hoeveel geld nodig is om aan alle toekomstige kasstromen te kunnen voldoen. Deze wordt gebaseerd op contant gemaakte toekomstige kasstromen naar het heden. Een voorziening houdt rekening met: -
-
Rekenrente: Geldstromen worden contant gemaakt naar het heden met behulp van een rekenrente. Dit is vergelijkbaar met een spaarrente op de bank. Zet je nu een bedrag op de bank, dan kun je nagaan hoeveel dat over een aantal jaar waard is. Contant maken is het tegenovergestelde. Je gaat uit van een bedrag dat je over een aantal jaar nodig hebt en corrigeert dit met de rekenrente naar het heden. Het te sparen bedrag is lager dan het bedrag dat je over een aantal jaar tot je beschikking hebt. Inflatie : Geld wordt minder waard door inflatie. Net als met de rekenrente kun je het benodigde bedrag inclusief inflatie door de jaren heen terugrekenen. Het benodigde bedrag neemt door inflatie toe en wordt met de rekenrente weer contant gemaakt naar het heden.
Bij arbeidsongeschiktheid houdt een voorziening ook rekening met het risico van uitkeren aan de werknemer. Zolang hij in leven en arbeidsongeschikt is en zolang hij de eindleeftijd niet heeft bereikt. -
-
Sterfte: De voorziening wordt gebaseerd op het in leven blijven van de werknemer. Maar de werknemer kan tijdens de uitkeringsperiode overlijden. Bij overlijden hoeft niets meer te worden uitgekeerd. Gevolg hiervan is dat de voorziening door de verwachte sterfte afneemt. Reactivering: Bij arbeidsongeschiktheid is herstel van de werknemer mogelijk. Bij volledig of gedeeltelijk herstel hoeft immers niets of minder te worden uitgekeerd. Ook de mate van arbeidsongeschiktheid is bepalend voor de hoogte van de voorziening. Hier is van belang dat de kans op reactivering van volledig arbeidsongeschikten hoger is dan gedeeltelijk arbeidsongeschikten.
Voorbeeld reactiveringsverschillen tussen volledige arbeidsongeschiktheid en gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. Iemand die 100% arbeidsongeschikt is heeft meer kans op bijvoorbeeld 35% reactiveren dan iemand die 35% arbeidsongeschikt is.
© drs. J. de Wit AAG, TonAc BV 2014
Pagina 27
Eindleeftijd De eindleeftijd is bepalend voor het moment van de laatste uitkering. Leeftijd Dat kan de leeftijd zijn op het moment dat iemand ziek wordt. Hoe bepaal je een voorziening voor een werknemer die ziek wordt? Hiervoor moeten eerst de toekomstige kasstromen in kaart worden gebracht. De kasstromen zijn afhankelijk van: -
De eindleeftijd (bepaalt het moment van de laatste uitkering); Het jaarloon van de werknemer (geeft de hoogte van de geldstroom aan); Het arbeidsongeschiktheidspercentage (bepaalt de hoogte van het uitkeringspercentage); De leeftijd van de werknemer in combinatie met de eindleeftijd (bepaalt de maximale duur van de uitkering); De verwachtte inflatie voor de toekomst.
In onderstaand voorbeeld wordt een werknemer ziek. De werknemer blijkt 100% arbeidsongeschikt te zijn. Bij dit percentage arbeidsongeschiktheid heeft hij recht op 70% (uitkeringspercentage) van het laatstverdiende loon. Vanwege zijn arbeidsverleden zal hij twee jaar recht hebben een loongerelateerde uitkering en daarna op een vervolguitkering. De werknemer is 40 jaar (leeftijd) en verdient € 40.000 (geldstroom) per jaar. Volgens de wetgeving dient de werkgever de arbeidsongeschiktheid 10 jaar lang te verzekeren. Dat is de periode na 2 jaar ziekte. Voor oudere arbeidsongeschikten dient de werkgever maximaal tot 65 jaar uit te keren. De opbouw van de voorziening wordt in vijf stappen toegelicht: -
Fase 1: alle toekomstige kasstromen in kaart brengen (kaal); Fase 2: als fase 1 maar met effect van de rekenrente; Fase 3: als fase 2 maar met effect van inflatie; Fase 4: als fase 3 maar met effect door sterfte; Fase 5; als fase 4 maar met effect door reactivering.
© drs. J. de Wit AAG, TonAc BV 2014
Pagina 28
Voorziening volledige arbeidsongeschiktheid De bovengenoemde voorziening neemt af naarmate het arbeidsongeschiktheidspercentage afneemt. Bij een lager arbeidsongeschiktheidspercentage neemt het uitkeringspercentage eveneens af. Bij 70% arbeidsongeschiktheid is het uitkeringspercentage 50,75%. Bovengenoemd voorbeeld ziet er dan als volgt uit: FASE 1: geldstromen De werknemer verdient € 40.000 per jaar. Hij is 100% arbeidsongeschikt en krijgt dus 70% van zijn laatstverdiende loon. Dat is € 40.000 in het eerste jaar (cao 100%) en 70% (€ 28.000) in het tweede jaartijdens de ziekteduur. Daarna volgen twee jaar van loongerelateerde uitkeringen. In het eerste jaar zijn de eerste twee maanden op basis van 75% uitkering. In dit geval is dat dus eveneens € 28.333 in het eerste jaar. Na de loongerelateerde fase gaat dit over in een vervolguitkering. Deze is afhankelijk van het minimum loon (€ 19.378). Hiervan krijgt de werknemer 70% * €19.378 = € 13.565 tot de leeftijd van 52 jaar. Immers 40+2+10= 52. De voorziening is gelijk aan €40.000+ € 28.000 + € 28.333 + € 28.000 + 8 * € 12.343= € 232.850 De kasstromen zijn in onderstaand tabel zichtbaar: uitkering bij arbeidsongeschiktheid
70%
leeftijd
totale voorziening
40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51
40.000 28.000 28.333 28.000 13.565 13.565 13.565 13.565 13.565 13.565 13.565 13.565
40
232.850
Dit is voor één werknemer die ziek wordt en volledig arbeidsongeschikt blijft. Dat is bijna de prijs van een huis in 12 jaar. Betekent dus dat je op moment van arbeidsongeschiktheid € 232.850 in kas moet aanhouden om aan alle toekomstige uitkeringen te kunnen voldoen. FASE 2: effect van de rekenrente (discontering) Bovenstaand voorbeeld is niet reëel. De voorziening kan namelijk op een spaarrekening worden gestort. Hierdoor genereert de voorziening jaarlijks rente. Zo kun je met een lagere voorziening de aan toekomstige uitkeringen voldoen.
© drs. J. de Wit AAG, TonAc BV 2014
Pagina 29
In onderstaande tabel zijn de kasstromen uit FASE 1 gecorrigeerd met de rekenrente (3% is het meest toegepast bij verzekeraars). uitkering bij arbeidsongeschiktheid
70%
Leeftijd
totale voorziening
40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51
38.835 26.393 25.929 24.878 11.701 11.360 11.029 10.708 10.396 10.093 9.799 9.514
40
200.635
Door samengestelde intrest (rente op rente) heb je nu € 200.635 nodig bij aanvang van de arbeidsongeschiktheid. Dat is 14% minder dan de eerder genoemde € 232.850 in fase 1. Let wel, gezien ontwikkelingen op het gebied van boekhoud regels, passen verzekeraars steeds meer een variabele rekenrente toe. Deze wordt gebaseerd op de Rente Termijn Structuur die de DNB wordt publiceert. Verder volgt dat hoe lager de rekenrente is, des te hoger de voorziening wordt. FASE 3: effect inflatie Jaarlijks groeit of krimpt de economie. Overall gezien krijgen werknemers jaarlijks een inflatiecorrectie op hun loon. Dat moet ook gebeuren voor het loon van arbeidsongeschikten. De verwachte inflatie is voor hooguit één jaar in te schatten. Bij langere duur wordt het historisch gemiddelde genomen. Dit percentage laat jaarlijks het loon toenemen. In onderstaande tabel zijn de kasstromen uit FASE 2 per jaar gecorrigeerd met inflatie (2% is een vaak gebruikt gemiddelde): uitkering bij arbeidsongeschiktheid
70%
leeftijd 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50
© drs. J. de Wit AAG, TonAc BV 2014
39.612 27.459 27.516 26.928 12.919 12.793 12.669 12.546 12.424 12.304 12.184
Pagina 30
totale voorziening
51
12.066
40
221.421
De voorziening neemt toe ten opzichte van FASE 2. Logisch, omdat je verwacht meer te moeten uitkeren in de toekomst. Het extra bedrag zit in de toekomstige inflatierondes. FASE 4: effect sterfte Als de werknemer komt te overlijden, eindigt de uitkering. Je moet echter rekening houden met het feit dat de werknemer in leven blijft. De overlevingskans is namelijk aanzienlijk hoog. In onderstaande tabel zijn de kasstromen uit FASE 3 per jaar gecorrigeerd met de sterftekans. uitkering bij arbeidsongeschiktheid
70%
leeftijd
totale voorziening
40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51
39.545 27.363 27.365 26.722 12.789 12.632 12.473 12.313 12.151 11.986 11.819 11.649
40
218.805
De voorziening neemt af ten opzichte van FASE 3. Dat is logisch, omdat je verwacht in de toekomst door overlijden minder te hoeven uitkeren. Hoe hoger de leeftijdsverwachting van de sterftetafel, des te hoger de voorziening. Bij een hoge leeftijdsverwachting is de kans op overlijden kleiner en de overlevingskans dus hoger. FASE 5: effect reactivering Een werknemer kan natuurlijk ook herstellen. Na herstel is de werknemer niet langer arbeidsongeschikt. De uitkering neemt af met de mate van herstel. Door deze veronderstelling nemen de kasstromen af. Reactivering wordt alleen in de eerste vijf jaar van arbeidsongeschiktheid mogelijk geacht. Na 5 jaar is hooguit sprake van minimaal herstel. Daarom houd je bij langere duur geen rekening meer met een herstelkans. In onderstaande tabel zijn de kasstromen uit FASE 4 per jaar gecorrigeerd met de kans op reactivering.
© drs. J. de Wit AAG, TonAc BV 2014
Pagina 31
uitkering bij arbeidsongeschiktheid
70%
leeftijd
totale voorziening
40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51
39.545 27.363 25.594 22.077 9.786 9.073 8.409 8.301 8.192 8.081 7.968 7.853
40
182.241
De totale voorziening is nu drastisch afgenomen. Dat komt omdat de kans op reactivering in het begin nogal hoog is. Maar, naarmate de duur van arbeidsongeschiktheid toeneemt, neemt die kans weer sterk drastisch af. Na zes jaar arbeidsongeschiktheid is de kans dusdanig laag dat je deze als nihil mag veronderstellen. In onderstaande grafiek is het verloop van de opbouw van een voorziening te zien:
Let wel, de WGA-voorziening betreft dus enkel het deel van de WGA-gerelateerde uitkeringen.
© drs. J. de Wit AAG, TonAc BV 2014
Pagina 32
Voorziening gedeeltelijk arbeidsongeschiktheid Naarmate het arbeidsongeschiktheidspercentage afneemt, wordt ook de voorziening lager. Eveneens neemt het uitkeringspercentage af. Bij 70% arbeidsongeschiktheid is het uitkeringspercentage 50,75%. Hoe ziet het voorbeeld eruit bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid? FASE 1: geldstromen De werknemer verdient € 40.000 per jaar. Hij is 70% arbeidsongeschikt maar krijgt dus 50,75% vanaf de vervolguitkering. Dat is € 40.000 in het eerste jaar (cao 100%) en 70% (€ 28.000) in het tweede jaartijdens de ziekteduur. Daarna volgen twee jaar van loongerelateerde uitkeringen. In het eerste jaar zijn de eerste twee maanden op basis van 75% uitkering. In dit geval is dat dus eveneens € 28.333 in het eerste jaar. Na de loongerelateerde fase gaat dit over in een vervolguitkering. Deze is afhankelijk van het minimum loon (€ 19.378). Hiervan krijgt de werknemer 50.75% * €19.378 = € 9.834 tot de leeftijd van 52 jaar. Immers 40+2+10= 52. De voorziening is gelijk aan €40.000+ € 28.000 + € 28.333 + € 28.000 + 8 * €9.834= € 203.008 Wat zijn de kasstromen in 12 jaar? uitkering bij arbeidsongeschiktheid
50.75%
leeftijd
totale voorziening
40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51
40.000 28.000 28.333 28.000 9.834 9.834 9.834 9.834 9.834 9.834 9.834 9.834
40
203.008
Dit is voor één werknemer die ziek wordt en 70% arbeidsongeschikt blijft. Betekent dat je op moment van arbeidsongeschiktheid € 203.008 in kas moet aanhouden om aan alle toekomstige uitkeringen te kunnen voldoen. FASE 2: effect van de rekenrente (discontering) Bovenstaand voorbeeld is niet reëel. De voorziening kan namelijk op een spaarrekening worden gestort. Hierdoor genereert de voorziening jaarlijks rente. Zo kun je met een lagere voorziening aan toekomstige uitkeringen voldoen.
© drs. J. de Wit AAG, TonAc BV 2014
Pagina 33
In onderstaand tabel zijn de kasstromen uit FASE 1 gecorrigeerd met de rekenrente (3% wordt het meest toegepast bij verzekeraars). uitkering bij arbeidsongeschiktheid
50.75%
leeftijd
totale voorziening
40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51
38.835 26.393 25.929 24.878 8.483 8.236 7.996 7.763 7.537 7.318 7.105 6.898
40
177.370
40000 / 1,03^1 28000 / 1,03^2 28333 / 1,03^3 28000 / 1,03^4 9834 / 1,03^5 9834 / 1,03^6 9834 / 1,03^7 9834 / 1,03^8 9834 / 1,03^9 9834 / 1,03^10 9834 / 1,03^11 9834 / 1,03^12
Door samengestelde intrest (rente op rente) heb je nu € 177.370 nodig op het moment van arbeidsongeschiktheid. FASE 3: effect inflatie Jaarlijks groeit of krimpt de economie. Overall gezien krijgen werknemers jaarlijks een inflatiecorrectie op hun loon. Dat moet ook gebeuren voor het loon van arbeidsongeschikten. De verwachte inflatie is voor hooguit één jaar in te schatten. Bij langere duur wordt het historisch gemiddelde genomen. Dit percentage laat jaarlijks het loon toenemen. In onderstaande tabel zijn de kasstromen uit FASE 2 per jaar gecorrigeerd met inflatie (2% is een vaak gebruikt gemiddelde): uitkering bij arbeidsongeschiktheid
50.75%
leeftijd
totale voorziening
© drs. J. de Wit AAG, TonAc BV 2014
40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51
39.612 27.459 27.516 26.928 9.366 9.275 9.185 9.096 9.008 8.920 8.834 8.748
40
193.947
40000 * (1,02 / 1,03)^1 28000 * (1,02 / 1,03)^2 28333 * (1,02 / 1,03)^3 28000 * (1,02 / 1,03)^4 9834 * (1,02 / 1,03)^5 9834 * (1,02 / 1,03)^6 9834 * (1,02 / 1,03)^7 9834 * (1,02 / 1,03)^8 9834 * (1,02 / 1,03)^9 9834 * (1,02 / 1,03)^10 9834 * (1,02 / 1,03)^11 9834 * (1,02 / 1,03)^12
Pagina 34
De voorziening neemt toe ten opzichte van FASE 2. Logisch, omdat je verwacht meer te moeten uitkeren in de toekomst. Het extra bedrag zit in de toekomstige inflatierondes. FASE 4: effect sterfte Als de werknemer komt te overlijden, eindigt de uitkering. Je moet echter rekening houden met het feit dat de werknemer in leven blijft. De overlevingskans is namelijk aanzienlijk hoog. In onderstaande tabel zijn de kasstromen uit FASE 3 per jaar gecorrigeerd met de sterftekans. uitkering bij arbeidsongeschiktheid
50.75%
leeftijd
totale voorziening
40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51
39.545 27.363 27.365 26.722 9.272 9.158 9.043 8.927 8.809 8.690 8.569 8.445
40
191.907
40000 * 0,99831 * (1,02 / 1,03)^1 28000 * 0,99649 * (1,02 / 1,03)^2 28333 * 0,9945 * (1,02 / 1,03)^3 28000 * 0,99233 * (1,02 / 1,03)^4 9834 * 0,98996 * (1,02 / 1,03)^5 9834 * 0,98736 * (1,02 / 1,03)^6 9834 * 0,98452 * (1,02 / 1,03)^7 9834 * 0,98139 * (1,02 / 1,03)^8 9834 * 0,97795 * (1,02 / 1,03)^9 9834 * 0,97417 * (1,02 / 1,03)^10 9834 * 0,97001 * (1,02 / 1,03)^11 9834 * 0,96542 * (1,02 / 1,03)^12
De voorziening neemt af ten opzichte van FASE 3. Dat is logisch, omdat je verwacht in de toekomst door overlijden minder te hoeven uitkeren. Hoe hoger de leeftijdsverwachting van de sterftetafel, des te hoger de voorziening. Bij een hoge leeftijdsverwachting is de kans op overlijden kleiner en de overlevingskans dus hoger. FASE 5: effect reactivering Een werknemer kan natuurlijk ook herstellen. Na herstel is de werknemer niet langer arbeidsongeschikt. De uitkering neemt af met de mate van herstel. Door deze veronderstelling nemen de kasstromen af. Reactivering wordt alleen in de eerste vijf jaar van arbeidsongeschiktheid mogelijk geacht. Na 5 jaar is hooguit sprake van minimaal herstel. Daarom houd je bij langere duur geen rekening meer met een herstelkans. In onderstaande tabel zijn de kasstromen uit FASE 4 per jaar gecorrigeerd met de kans op reactivering. uitkering bij arbeidsongeschiktheid
50.75%
leeftijd 40 41
© drs. J. de Wit AAG, TonAc BV 2014
39.545 27.363
40000 * 0,99831 * (1,02 / 1,03)^1 28000 * 0,99649 * (1,02 / 1,03)^2
Pagina 35
totale voorziening
42 43 44 45 46 47 48 49 50 51
25.594 22.077 7.095 6.578 6.097 6.018 5.939 5.859 5.777 5.694
40
163.634
28333 * 0,93012 * (1,02 / 1,03)^3 28000 * 0,81983 * (1,02 / 1,03)^4 9834 * 0,75753 * (1,02 / 1,03)^5 9834 * 0,70918 * (1,02 / 1,03)^6 9834 * 0,66374 * (1,02 / 1,03)^7 9834 * 0,66163 * (1,02 / 1,03)^8 9834 * 0,65931 * (1,02 / 1,03)^9 9834 * 0,65676 * (1,02 / 1,03)^10 9834 * 0,65396 * (1,02 / 1,03)^11 9834 * 0,65086 * (1,02 / 1,03)^12
De totale voorziening is nu drastisch afgenomen. Dat komt omdat de kans op reactivering in het begin nogal hoog is. Maar, naarmate de duur van arbeidsongeschiktheid toeneemt, neemt die kans weer sterk drastisch af. Na zes jaar arbeidsongeschiktheid is de kans dusdanig laag dat je deze als nihil mag veronderstellen. Opvallend is dat deze voorziening (163.634) bijna gelijk is aan het bedrag bij volledige arbeidsongeschiktheid (182.241). Dat heeft te maken met het uitgangspunt dat reactivering bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid lager is dan bij volledige arbeidsongeschiktheid. Logisch, omdat herstel van een kleine arbeidshandicap niet of nauwelijks mogelijk is. Terwijl bij volledige arbeidsongeschiktheid een kans is op volledig of gedeeltelijk herstel. In onderstaande grafiek is het verloop van de opbouw van een voorziening bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid te zien:
© drs. J. de Wit AAG, TonAc BV 2014
Pagina 36
Afnemend arbeidsongeschiktheidspercentage Een werknemer kan een geleidelijk herstel meemaken. Met als gevolg dat het arbeidsongeschiktheidspercentage afneemt. Dat betekent dat de kasstromen per jaar vermenigvuldigd moeten worden met het desbetreffende uitkeringspercentage van dat jaar. Als iemand na vijf jaar van 100% arbeidsongeschiktheid naar 65% arbeidsongeschiktheid gaat, ziet de voorziening er als volgt uit:
ziekte ziekte WGA loongerelateerd WGA loongerelateerd WGA vervolguitkering WGA vervolguitkering WGA vervolguitkering WGA vervolguitkering WGA vervolguitkering WGA vervolguitkering WGA vervolguitkering WGA vervolguitkering
leeftijd 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51
totale voorziening
© drs. J. de Wit AAG, TonAc BV 2014
risico zieke uitkeringspercentage 39.545 70,00% 27.363 70,00% 25.594 70,00% 22.077 70,00% 9.786 70,00% 6.578 50,75% 6.097 50,75% 6.018 50,75% 5.939 50,75% 5.859 50,75% 5.777 50,75% 5.694 50,75% 166.325
Pagina 37
Bijlage 1: reactiveringskansen WGA (Verbond van Verzekeraars 2006)6
21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64
reactivering bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid
reactivering bij volledige arbeidsongeschiktheid
r1
r1
r2 0,1132 0,1107 0,1081 0,1056 0,1030 0,1004 0,0979 0,0953 0,0928 0,0902 0,0876 0,0851 0,0825 0,0800 0,0774 0,0748 0,0723 0,0697 0,0672 0,0646 0,0620 0,0595 0,0569 0,0544 0,0518 0,0492 0,0467 0,0441 0,0416 0,0390 0,0364 0,0339 0,0313 0,0288 0,0262 0,0236 0,0211 0,0185 0,0160 0,0134 0,0108 0,0083 0,0057 0,0032
r3 0,1647 0,1621 0,1596 0,1570 0,1545 0,1520 0,1494 0,1469 0,1443 0,1418 0,1393 0,1367 0,1342 0,1316 0,1291 0,1266 0,1240 0,1215 0,1189 0,1164 0,1139 0,1113 0,1088 0,1062 0,1037 0,1012 0,0986 0,0961 0,0935 0,0910 0,0885 0,0859 0,0834 0,0808 0,0783 0,0758 0,0732 0,0707 0,0681 0,0656 0,0631 0,0605 0,0580 0,0554
r4 0,1137 0,1116 0,1095 0,1074 0,1053 0,1031 0,1010 0,0989 0,0968 0,0947 0,0926 0,0905 0,0884 0,0863 0,0842 0,0820 0,0799 0,0778 0,0757 0,0736 0,0715 0,0694 0,0673 0,0652 0,0631 0,0609 0,0588 0,0567 0,0546 0,0525 0,0504 0,0483 0,0462 0,0441 0,0420 0,0398 0,0377 0,0356 0,0335 0,0314 0,0293 0,0272 0,0251 0,0230
r5 0,0929 0,0913 0,0896 0,0879 0,0863 0,0846 0,0829 0,0812 0,0796 0,0779 0,0762 0,0746 0,0729 0,0712 0,0696 0,0679 0,0662 0,0645 0,0629 0,0612 0,0595 0,0579 0,0562 0,0545 0,0529 0,0512 0,0495 0,0478 0,0462 0,0445 0,0428 0,0412 0,0395 0,0378 0,0362 0,0345 0,0328 0,0311 0,0295 0,0278 0,0261 0,0245 0,0228 0,0211
0,0929 0,0913 0,0896 0,0879 0,0863 0,0846 0,0829 0,0812 0,0796 0,0779 0,0762 0,0746 0,0729 0,0712 0,0696 0,0679 0,0662 0,0645 0,0629 0,0612 0,0595 0,0579 0,0562 0,0545 0,0529 0,0512 0,0495 0,0478 0,0462 0,0445 0,0428 0,0412 0,0395 0,0378 0,0362 0,0345 0,0328 0,0311 0,0295 0,0278 0,0261 0,0245 0,0228 0,0211
r2 0,1702 0,1684 0,1666 0,1648 0,1630 0,1612 0,1594 0,1576 0,1559 0,1542 0,1525 0,1508 0,1491 0,1474 0,1456 0,1439 0,1421 0,1403 0,1384 0,1364 0,1344 0,1322 0,1299 0,1275 0,1248 0,1220 0,1189 0,1156 0,1120 0,1081 0,1038 0,0992 0,0941 0,0887 0,0827 0,0762 0,0691 0,0614 0,0531 0,0441 0,0344 0,0239 0,0125 0,0003
r3 0,3711 0,3667 0,3627 0,3590 0,3556 0,3523 0,3491 0,3459 0,3427 0,3394 0,3360 0,3324 0,3285 0,3244 0,3199 0,3151 0,3099 0,3042 0,2981 0,2916 0,2845 0,2769 0,2688 0,2601 0,2508 0,2411 0,2307 0,2198 0,2083 0,1963 0,1837 0,1707 0,1571 0,1430 0,1285 0,1135 0,0981 0,0824 0,0663 0,0499 0,0333 0,0165 (0,0005) (0,0176)
r4 0,3032 0,2990 0,2952 0,2917 0,2883 0,2850 0,2816 0,2780 0,2743 0,2702 0,2658 0,2609 0,2556 0,2498 0,2435 0,2365 0,2291 0,2210 0,2124 0,2032 0,1935 0,1833 0,1726 0,1614 0,1500 0,1382 0,1261 0,1140 0,1017 0,0895 0,0775 0,0657 0,0542 0,0433 0,0331 0,0236 0,0151 0,0077 0,0016 (0,0030) (0,0059) (0,0069) (0,0059) (0,0026)
r5 0,2960 0,2910 0,2861 0,2811 0,2760 0,2708 0,2653 0,2596 0,2536 0,2473 0,2405 0,2334 0,2259 0,2180 0,2096 0,2009 0,1917 0,1821 0,1722 0,1620 0,1514 0,1406 0,1296 0,1184 0,1071 0,0958 0,0846 0,0735 0,0626 0,0520 0,0419 0,0322 0,0232 0,0149 0,0075 0,0011 (0,0041) (0,0080) (0,0105) (0,0114) (0,0106) (0,0078) (0,0029) 0,0043
0,3779 0,3700 0,3622 0,3541 0,3460 0,3376 0,3289 0,3200 0,3108 0,3012 0,2913 0,2810 0,2703 0,2593 0,2479 0,2361 0,2240 0,2117 0,1990 0,1861 0,1730 0,1598 0,1465 0,1331 0,1198 0,1066 0,0936 0,0808 0,0684 0,0565 0,0451 0,0344 0,0245 0,0155 0,0076 0,0008 (0,0047) (0,0088) (0,0112) (0,0119) (0,0107) (0,0074) (0,0019) 0,0061
Waarbij r1 de reactiveringskans na 2 jaar ziekte en instroom in de WIA. En zo verder.
6
In oktober 2014 is het rapport “Kansstelsel WGA-ERD” door de actuariële commissie AOV gepubliceerd. De benadering is aanzienlijk anders dan het eerste model. Echter, dit rapport is niet publiekelijk inzichtelijk.
© drs. J. de Wit AAG, TonAc BV 2014
Pagina 38
Bijlage 2: tabel sterftekansen bevolking AG tafel 2000 - 2005 Sterftequotienten Gehele Bevolking 2000-2005 Levensverwachting tafel 2000-2005 Man Vrouw Man Vrouw lft qx qx lft qx qx 0 0,0054354 0,0043441 61 0,0108756 0,0065273 1 0,0004303 0,0003953 62 0,0120285 0,0070997 2 0,0002983 0,0001963 63 0,0133592 0,0077205 3 0,0002168 0,0001583 64 0,0149258 0,0084134 4 0,0001830 0,0001241 65 0,0166481 0,0091822 5 0,0001578 0,0000993 66 0,0186240 0,0101086 6 0,0001416 0,0000939 67 0,0207760 0,0112265 7 0,0001326 0,0000930 68 0,0231191 0,0124657 8 0,0001275 0,0000919 69 0,0259160 0,0138909 9 0,0001309 0,0000915 70 0,0289791 0,0155084 10 0,0001334 0,0001004 71 0,0322734 0,0172670 11 0,0001413 0,0001062 72 0,0359469 0,0193045 12 0,0001583 0,0001208 73 0,0399662 0,0214801 13 0,0001835 0,0001324 74 0,0445104 0,0240811 14 0,0002206 0,0001506 75 0,0494397 0,0270012 15 0,0002749 0,0001756 76 0,0548505 0,0303854 16 0,0003482 0,0002001 77 0,0609405 0,0341222 17 0,0004211 0,0002178 78 0,0677466 0,0385800 18 0,0004961 0,0002329 79 0,0752319 0,0436676 19 0,0005598 0,0002382 80 0,0835245 0,0495299 20 0,0005970 0,0002420 81 0,0922470 0,0561617 21 0,0005906 0,0002491 82 0,1019153 0,0636526 22 0,0005969 0,0002561 83 0,1123090 0,0722881 23 0,0005789 0,0002614 84 0,1241660 0,0821526 24 0,0005692 0,0002716 85 0,1363998 0,0930690 25 0,0005731 0,0002855 86 0,1499543 0,1052794 26 0,0005785 0,0002969 87 0,1651127 0,1185206 27 0,0005951 0,0003090 88 0,1804647 0,1332021 28 0,0006138 0,0003314 89 0,1962606 0,1492173 29 0,0006250 0,0003483 90 0,2135180 0,1666410 30 0,0006607 0,0003751 91 0,2321636 0,1845092 31 0,0006884 0,0004136 92 0,2508486 0,2042850 32 0,0007260 0,0004434 93 0,2691875 0,2244467 33 0,0007593 0,0004854 94 0,2901803 0,2466062 34 0,0007975 0,0005349 95 0,3101507 0,2668968 35 0,0008503 0,0005945 96 0,3324109 0,2887311 36 0,0009096 0,0006524 97 0,3569972 0,3082419 37 0,0009894 0,0007155 98 0,3728663 0,3284807 38 0,0010656 0,0007998 99 0,3863131 0,3497998 39 0,0011671 0,0008808 100 0,4132959 0,3776383 40 0,0012984 0,0009885 101 0,4317098 0,4011380 41 0,0014591 0,0011039 102 0,4505944 0,4214087 42 0,0016039 0,0012354 103 0,4699239 0,4422846 43 0,0017922 0,0013972 104 0,4896676 0,4637324 44 0,0019846 0,0015863 105 0,5097899 0,4857116 45 0,0022126 0,0017951 106 0,5302502 0,5081743 46 0,0024356 0,0020092 107 0,5510028 0,5310645 47 0,0026834 0,0022021 108 0,5719966 0,5543183 48 0,0029651 0,0024337 109 0,5931755 0,5778632 49 0,0033072 0,0026268 110 0,6144782 0,6016192 50 0,0036514 0,0028429 111 0,6358386 0,6254979 51 0,0040551 0,0030268 112 0,6571860 0,6494038 52 0,0044267 0,0032380 113 0,6784458 0,6732345 53 0,0048901 0,0035076 114 0,6995397 0,6968818 54 0,0054124 0,0038056 115 0,7203866 0,7202328 55 0,0059574 0,0041029 116 0,7409038 0,7431714 56 0,0065947 0,0044142 117 0,7610071 0,7655800 57 0,0073007 0,0047725 118 0,7806128 0,7873413 58 0,0080328 0,0051840 119 0,7996383 0,8083406 59 0,0089010 0,0056095 120 0,8180040 0,8284683 60 0,0098155 0,0060885
© drs. J. de Wit AAG, TonAc BV 2014
Pagina 39
Bijlage 3: berekening verzuimcijfers Verzuimpercentage: het gemiddelde aantal zieke werknemers per honderd werknemers 𝑣𝑒𝑟𝑧𝑢𝑖𝑚𝑝𝑒𝑟𝑐𝑒𝑛𝑡𝑎𝑔𝑒 =
𝑎𝑎𝑛𝑡𝑎𝑙 𝑣𝑒𝑟𝑧𝑢𝑖𝑚𝑑𝑒 𝑘𝑎𝑙𝑒𝑛𝑑𝑒𝑟𝑑𝑎𝑔𝑒𝑛 𝑖𝑛 𝑑𝑒 𝑝𝑒𝑟𝑖𝑜𝑑𝑒 ∗ 100% 𝑎𝑎𝑛𝑡𝑎𝑙 𝑤𝑒𝑟𝑘𝑛𝑒𝑚𝑒𝑟𝑠 ∗ 𝑎𝑎𝑛𝑡𝑎𝑙 𝑘𝑎𝑙𝑒𝑛𝑑𝑒𝑟𝑑𝑎𝑔𝑒𝑛 𝑖𝑛 𝑑𝑒 𝑝𝑒𝑟𝑖𝑜𝑑𝑒
Meldingsfrequentie: het gemiddeld aantal ziekmeldingen in een bepaalde periode 𝑚𝑒𝑙𝑑𝑖𝑛𝑔𝑠𝑓𝑟𝑒𝑞𝑢𝑒𝑛𝑡𝑖𝑒 𝑎𝑎𝑛𝑡𝑎𝑙 𝑧𝑖𝑒𝑘𝑚𝑒𝑙𝑑𝑖𝑛𝑔𝑒𝑛 𝑖𝑛 𝑒𝑒𝑛 𝑝𝑒𝑟𝑖𝑜𝑑𝑒 ∗ 𝑎𝑎𝑛𝑡𝑎𝑙 𝑘𝑎𝑙𝑒𝑛𝑑𝑒𝑟𝑑𝑎𝑔𝑒𝑛 𝑖𝑛 𝑒𝑒𝑛 𝑗𝑎𝑎𝑟 = 𝑎𝑎𝑛𝑡𝑎𝑙 𝑤𝑒𝑟𝑘𝑛𝑒𝑚𝑒𝑟𝑠 𝑖𝑛 𝑒𝑒𝑛 𝑝𝑒𝑟𝑖𝑜𝑑𝑒 ∗ 𝑎𝑎𝑛𝑡𝑎𝑙 𝑘𝑎𝑙𝑒𝑛𝑑𝑒𝑟𝑑𝑎𝑔𝑒𝑛 𝑖𝑛 𝑝𝑒𝑟𝑖𝑜𝑑𝑒 Gemiddelde ziekteduur: hoe lang afgeronde ziektegevallen gemiddeld ziek zijn geweest 𝑔𝑒𝑚𝑖𝑑𝑑𝑒𝑙𝑑𝑒 𝑧𝑖𝑒𝑘𝑡𝑒𝑑𝑢𝑢𝑟 𝑎𝑎𝑛𝑡𝑎𝑙 𝑧𝑖𝑒𝑘𝑡𝑒𝑑𝑎𝑔𝑒𝑛 𝑣𝑎𝑛 𝑖𝑛 𝑒𝑒𝑛 𝑝𝑒𝑟𝑖𝑜𝑑𝑒 𝑎𝑓𝑔𝑒𝑟𝑜𝑛𝑑𝑒 𝑣𝑒𝑟𝑧𝑢𝑖𝑚𝑔𝑒𝑣𝑎𝑙𝑙𝑒𝑛 = 𝑎𝑎𝑛𝑡𝑎𝑙 𝑖𝑛 𝑒𝑒𝑛 𝑝𝑒𝑟𝑖𝑜𝑑𝑒 𝑎𝑓𝑔𝑒𝑟𝑜𝑛𝑑𝑒 𝑣𝑒𝑟𝑧𝑢𝑖𝑚𝑔𝑒𝑣𝑎𝑙𝑙𝑒𝑛
© drs. J. de Wit AAG, TonAc BV 2014
Pagina 40
Bijlage 4: Risicopremies De risicopremie wordt ook wel als volgt berekend: 𝑃𝑅𝑖𝑠 = 𝑙𝑜𝑜𝑛𝑠𝑜𝑚 ∗ 𝑊𝑇𝐹 ∗ 𝑑𝑒𝑘𝑘% ∗ (1 + 𝑤𝑔𝑙%) ∗ {𝑐 ∗ 𝐸[𝑣𝑒𝑟𝑧𝑢𝑖𝑚] + (1 − 𝑐) ∗ 𝐸[𝑣𝑒𝑟𝑧𝑢𝑖𝑚 𝑚𝑎𝑟𝑘𝑡 𝑜𝑓 𝑏𝑒𝑑𝑟𝑖𝑗𝑓]} Waarbij, PRis loonsom WTF dekk% wgl% E[verzuim] E[verzuim markt of bedrijf] c
= = = = = = = =
risicopremie verzekerde loonsom Wachttijdfactor (daalt naarmate de wachttijd toeneemt) dekkingspercentage van de verzekering werkgeverslasten verwacht verzuim eigen bedrijf verzuim in de markt of bedrijfstak wegingsfactor tussen eigen verzuim cijfers en markt verzuim
𝐸[𝑣𝑒𝑟𝑧𝑢𝑖𝑚] = (1 + 𝑡𝑟𝑒𝑛𝑑) ∗ 𝑔𝑒𝑤𝑜𝑔𝑒𝑛 𝑣𝑒𝑟𝑧𝑢𝑖𝑚
De trend wordt gebaseerd op de ontwikkeling van het historische verzuim. 𝐸[𝑚𝑎𝑟𝑘𝑡] = (1 + 𝑡𝑟𝑒𝑛𝑑) ∗ 𝑉𝑒𝑟𝑧𝑢𝑖𝑚(𝑚𝑎𝑟𝑘𝑡)
© drs. J. de Wit AAG, TonAc BV 2014
Pagina 41
Begrippenlijst IVA Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten WGA Werkhervattingsregeling Gedeeltelijk Arbeidsongeschikten WIA Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen Kasstroom Verloop van de geldstromen voor een aantal jaren tot de eindleeftijd Eindleeftijd Leeftijd waarop de uitkering ophoudt te bestaan Indexatie Percentage van de toekomstige stijgingen van het prijspeil (inflatie) Rekenrente Rentepercentage waarmee kapitaal verwacht wordt te stijgen. Sterfte Met qx wordt de sterftekans op leeftijd x aangeduid. Reactivering Met rx,i wordt de revalideringskans op leeftijd x uit toestand i aangeduid. Dit is de kans van de overgang van toestand I(i) naar actief Risicopremie een risicopremie is een premie die gemiddeld nodig is om de schade te financieren
© drs. J. de Wit AAG, TonAc BV 2014
Pagina 42
Literatuur Model kosten van de dekking Werkhervattingsregeling Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA), september 2006, Verbond van Verzekeraars Syllabus Module Re7 Non-Life & Health, Actuarieel Genootschap & Actuarieel Instituut, 10e herziene druk januari 2013 Syllabus Module AN17 Schadeverzekeing 1, Actuarieel Genootschap & Actuarieel Instituut, 4e druk januari 2013 Econometrics basic and applied, A. Johnson M. Johnson & R. Buse, Macmillan publishing 1989 Diverse internetsites met betrekking tot informatie over wetgeving
© drs. J. de Wit AAG, TonAc BV 2014
Pagina 43