Financial accounting:
Financiële verantwoording door de VOC Financiële verslaggeving door grote ondernemingen is normaliter bedoeld om aandeelhouders en beleggers te informeren. In de zeventiende en achttiende eeuw, toen de VOC tot bloei kwam, bestond die ‘link’ evenwel nog niet. Participaties in de VOC werden echter wel regelmatig verhandeld en later zelfs aan de Amsterdamse beurs genoteerd. Desondanks vond er geen externe financiële verslaggeving door de VOC plaats, zodat kopers en verkopers geen informatie kregen voor een betrouwbare waardering van deze participaties. Interne financiële verantwoording bestond wel, maar was inhoudelijk aan veel kritiek onderhevig. Was dat terecht?
Prof.dr. Johan van Helleman RA: De Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) was de eerste grote onderneming in Nederland (en in de wereld). Gedurende bijna twee eeuwen (van 1602 tot 1796) heeft zij een zeer belangrijke economische en politieke rol gespeeld in Nederland en in Azië. Van de activiteiten van de VOC werd uitgebreid aantekening gehouden en de financiële gevolgen van transacties werden nauwkeurig verantwoord in een gedetailleerde boekhouding. Een belangrijk deel daarvan, vooral uit de 18e eeuw, is bewaard gebleven. Daaruit valt af te leiden dat de financiële informatieverschaffing door de VOC intern gericht was en gedurende haar lange bestaan geen wijziging van betekenis onderging. Op de kwaliteit ervan is destijds en later scherpe kritiek geleverd. De vraag is echter of dit wel terecht was. Teneinde dit vraagstuk in perspectief te plaatsen, zal de financiële verantwoording van de VOC worden geanalyseerd en zal een beschrijving worden gegeven van de administratieve kennis en praktijk aan het begin van de zeventiende eeuw (zie kader). Administratie en verslaglegging door de VOC
De VOC was een compagnie van (voornamelijk) kooplieden voor de handel op Azië, die zeer nauw gelieerd was aan de overheid. Deze band kwam tot uitdrukking in de akte van oprichting (het octrooi),
26
waarbij aan de VOC, met uitsluiting van andere Nederlandse kooplieden, het recht werd gegeven voor de handel op Azië (het monopolie) en tevens de bevoegdheid werd verleend tot (onder andere) militair ingrijpen om deze monopoliepositie te vestigen en te beschermen. De organisatiestructuur van de VOC was complex, met vestigingen zowel in Nederland als in Azië, aangestuurd door een parttime bestuurscollege bestaande uit gedelegeerde bewindhebbers (de Heren XVII) en met een flinke dosis overheidsinvloed op beslissingen en benoemingen (Den Heijer, 2005, pp. 147-181). De 6 vestigingen in Nederland (de zogenaamde Kamers in Amsterdam, Middelburg, Rotterdam, Delft, Hoorn en Enkhuizen) hadden als belangrijkste taak schepen te bouwen en uit te rusten voor de handel op Azië en retour gekomen goederen te verkopen. Deze taken werden door de Kamers zelfstandig uitgevoerd, maar wel voor gemeenschappelijke rekening, zodat uitgaven en ontvangsten van een bepaalde Kamer aan de andere Kamers moesten worden toegerekend en vereffend in overeenstemming met de afgesproken vaste verdeelsleutel, te weten Amsterdam 1/2, Middelburg 1/4, Rotterdam, Delft, Hoorn en Enkhuizen ieder 1/16 (Gaastra, 2009). Het bedrijf in Azië was gevestigd op ongeveer 20 handelsposten, met als centraal punt Batavia. Hoewel er ook wel directe vaart op Nederland was, werden hier de meeste specerijen en vele andere pro-
MCA: april 2011, nummer 2
‘De veelomvattende sluitpost Retouren Generaal was weinig informatief’ ducten bijeengebracht die bestemd waren voor de Europese markt. Het verkrijgen van deze artikelen geschiedde op basis van eigen productie of door middel van handel in Azië, waarvoor een kostbare organisatie nodig was. Het streven was de kosten hiervan in Azië zelf terug te verdienen. In werkelijkheid moest echter een flink deel van de lokale kosten vanuit Nederland vergoed worden, met name in de achttiende eeuw toen de inkoop van Aziatische goederen sterk toenam. De boekhouding van de Kamers in Nederland en de vestigingen in Azië was decentraal opgezet met op iedere locatie een eigen administratie. Voor de administratie golden strikte regels, centraal uitgevaardigd en uitgevoerd door een keurkorps van honderden boekhouders en klerken, die hoog in de organisatie gepositioneerd waren (Van Dam, 1927, pp. 369-388). In Nederland hield elke Kamer verschillende boeken bij, zoals een journaal, grootboek, garnizoensboek, scheepsboek, participantenboek en diverse hulpboeken. Op basis hiervan werd door iedere Kamer een jaarlijkse balans opgemaakt, waarop met name vorderingen en schulden voorkwamen, maar ook wel onroerend goed. De balans werd afgesloten met een rekening genaamd Retouren Generaal. Deze rekening omvatte diverse zaken, zoals kosten veroorzaakt door de uitrusting van schepen (inclusief de schepen zelf, deze werden dus niet geactiveerd, maar onmiddellijk afgeboekt), de opbrengsten van uit Azië retour gekomen goederen, uitdelingen aan participanten (de term dividend bestond nog niet) en afrekeningen met de andere Kamers. Het op de balans opnemen van deze veelomvattende sluitpost Retouren Generaal was uiteraard weinig informatief. Een winst- en verliesrekening werd verder niet gemaakt en ook afzonderlijke vermelding van bijvoorbeeld het kapitaal ingelegd door participanten vond niet plaats (De Korte, 1984, pp. 9-24). Hoewel de Kamers van de VOC een gedetailleerde en uitgebreide boekhouding voerden, met evenwichtige debiteringen en crediteringen van grootboekrekeningen, kan de door hen geproduceerde balans toch niet als een informatieve staat kwalificeren, omdat door de veelomvattende sluitrekening Retouren Generaal noch het kapitaal ingelegd door de participanten, noch de jaarwinst afzonderlijk gerapporteerd werd, terwijl verder belangrijke zaken, zoals schepen en goederen op zee, evenals de bezittingen in Azië, niet werden geactiveerd (Glamann, 1981, pp. 244-245). De
reden hiervan is hoogstwaarschijnlijk dat de VOC, als opvolgster van de handelscompagnieën uit de zestiende eeuw, in wezen een compagnieboekhouding voerde. Hierbij was de gedachte dat alle uitgaven en ontvangsten geadministreerd moesten worden en dat het saldo na afloop van de compagnie, die voor een bepaalde reis was aangegaan, aan de participanten uitgedeeld zou worden (Yamey, 1997, p. 17; Yamey, 1967, p. 63). De saldorekening Retouren Generaal paste in deze gedachte. Toch stond zij op gespannen voet met de realiteit, omdat de oorspronkelijke participanten in de VOC eerst na 10 jaar konden uittreden en niet na een bepaalde reis. In werkelijkheid vond er echter in het geheel geen uittreding (of tussentijdse liquidatie) plaats en bleef het bij de oprichting ingelegde kapitaal praktisch ongewijzigd tot aan de liquidatie van de VOC aan het einde van de achttiende eeuw. Naast de eigen balans stelde elke Kamer verder een specifieke staat op, waarin additionele posten waren opgenomen, zoals voorraden onverkochte handelsgoederen en voorraden equipagegoederen, maar waarin de onderlinge vorderingen en schulden van de Kamers weggelaten waren. Deze zes staten werden elk jaar samengevoegd tot de generale staat van de VOC. Dit proces werd aangeduid als het egaliseren van de rekeningen. Hoewel de term consolidatie toentertijd nog niet bestond, paste de VOC in het begin van de zeventiende eeuw hiermee in wezen al de techniek van consolidatie toe, waarschijnlijk een unicum. Overigens betrof het alleen de balans, omdat er in het geheel geen winst- en verliesrekening werd opgesteld. In Azië voerde iedere handelsvestiging haar eigen administratie en was het balanssaldo van iedere vestiging opgenomen in de balans van de centrale vestiging te Batavia. Dat is in overeenstemming met de uit Italië bekende factoorsboekhouding. In aanvulling op deze balans werd een cruciale post gepresenteerd, te weten het Kapitaal in Indië, dat bestond uit het bedrag van de uit Nederland ontvangen goederen en gelden (de cargazoenen) verminderd met de kosten van de naar Nederland gezonden Aziatische producten (de retouren), verminderd met de in Azië gemaakte kosten en vermeerderd met de in Azië gerealiseerde opbrengsten. Dit Kapitaal in Indië werd cumulatief berekend sinds 1613, toen het voor het eerst werd opgesteld door de befaamde J.P. Coen, destijds boekhoudergeneraal te Batavia. De mutatie in deze post gaf aan of de VOC per saldo geld investeerde in Azië of er
MCA: april 2011, nummer 2
27
Administratieve vastleggingen in historisch perspectief Financiële aantekeningen van transacties vonden al in de antieke oudheid plaats, bij onder andere Phoeniciërs, Babyloniërs en Grieken, zoals blijkt uit archeologische vondsten. Veelal geschiedden die aantekeningen op grond van een overheids verplichting (De Waal, 1927, p. 35). Later, bij de Romeinen, werd ook administratie gevoerd ten behoeve van belastingheffing. In de Romeinse tijd werd namelijk belasting geheven op onroerend goed en andere bezittingen, waarvoor aangifte moest worden gedaan (Penndorf, 1930, p. 243; Martinelli, 1977, p. 5). Financiële administraties van commerciële activiteiten dateren echter van veel later, toen het handelsverkeer zich verder ontwik kelde. Met name in Noord-Italië nam na ongeveer 1300 deze ontwikkeling een grote vlucht. Uit bewaard gebleven archiefstukken kan de invloed daarvan als volgt worden gereconstrueerd (De Roover, 1974; De Waal, 1927; Yamey, 1997): ~ voor kleinere kooplieden waren vastleggingen vooral bedoeld als geheugensteun, zoals over zichten van vorderingen en goederen, waar bij de goederen veelal in hoeveelheden werden bijgehouden; ~ g rotere kooplieden associeerden zich onder ling en hadden vaak vertegenwoordigers in buitenlandse handelscentra, zoals Brugge, Antwerpen, Barcelona of Londen. De lokale vertegenwoordigers, factoor genoemd, dien den zich financieel te verantwoorden, zodat hun administratie een verantwoordingskarakter kreeg en een controlemiddel voor de hoofd vestiging werd; ~ geassocieerde kooplieden dienden ten behoeve van winstverdeling of uittreding vast te stellen wat het kapitaal (en de winst) van hun onderneming was en zo ontstond er een admi nistratief systeem dat hierin voorzag.
Doordat administratieve systemen zich in de praktijk los van elkaar ontwikkelden, in samen hang met van elkaar verschillende organisa tievormen, was hun inhoud ook niet gelijk. Zo lag bijvoorbeeld bij de Medici in Florence, een bank met buitenlandse vestigingen, de nadruk op factoorsboekhouding, terwijl in Venetië, een stad met veel compagnieën voor specifieke rei zen, compagnieboekhouding en partijadminis tratie belangrijk waren. Een kenmerk van deze administraties was dat het grootboek pas werd afgesloten als de betrokken goederen verkocht waren, hetgeen bij de veel voorkomende ruil transacties soms lang kon duren. Jaarlijkse afsluiting der boeken kwam in Venetië daarom betrekkelijk weinig voor. Hoewel Italiaanse kooplieden in de late Middel eeuwen grote vrijheid hadden hun administra ties in te richten in overeenstemming met hun behoeften, werden er wel formele eisen gesteld als zij hun boeken wilden gebruiken als wettig bewijsmiddel. Dat gebruik kwam nogal eens voor met betrekking tot vorderingen en schulden. De formele eisen hielden in dat het desbetreffende boek (losse bladen waren niet acceptabel) gele galiseerd moest worden en dat alle inschrijvin gen in strikte chronologische volgorde dienden plaats te vinden, zonder doorhalingen of latere toevoegingen. Hiermee werd beoogd bij te dra gen aan de authenticiteit en volledigheid van de genoteerde transacties. Met name voor bank activiteiten was dit belangrijk in een tijd dat veel betalingsopdrachten mondeling werden ver strekt en van deposito’s normaliter geen schrif telijk bewijs werd ontvangen. Betalingsopdrach ten moesten daarom in Genua in het journaal van een bank worden geboekt in aanwezigheid van zowel de betaler als de ontvanger. Daarnaast kwamen echter ook wel schriftelijke betalingsop drachten voor in de vorm van wissels. Soms trof men andere moderne technieken aan. Zo pasten
juist aan onttrok. De echte handelswinst viel echter in Nederland, waar de retour ontvangen goederen geveild werden en de opbrengsten gesteld werden tegenover de totale equipagekosten (dat zijn de kosten van schepen en van cargazoenen) van die periode, op de rekening Retouren Generaal. Van een juiste ‘matching’ van kosten en opbrengsten was derhalve geen sprake, omdat door de lange reistijden de equipagekosten op andere reizen betrekking hadden dan de opbrengsten van de retouren. Verder bleven door deze wijze van verantwoording de in Azië gemaakte kosten van de retouren geheel buiten beschouwing.
De tekortkomingen van de financiële verslagen van de VOC waren indertijd niet onbekend. In de zeventiende eeuw zijn er dan ook al diverse pogingen ondernomen om de financiële verantwoording te verbeteren. De meest vergaande was die van de Amsterdamse bewindhebber Johannes Hudde, die in 1690 een serieuze poging heeft ondernomen om voor de gehele VOC een geconsolideerde jaarrekening op te stellen, bestaande uit zowel een balans als een winst- en verliesrekening (Stapel, 1927). Tot blijvend resultaat heeft deze poging echter niet geleid, waarschijnlijk was het te gecompliceerd en te tijdrovend om de vereiste gegevens elk jaar voor
28
MCA: april 2011, nummer 2
banken in Brugge in de veertiende eeuw al een vorm van clearing toe (De Roover, 1943, pp. 149-151). In de teruggevonden boeken van sommige Middeleeuwse Italiaanse kooplieden en banken kwamen voorzieningen (accruals) voor, met name ten aanzien van dubieuze vorderingen. De beheersing van vorderingen was destijds een belangrijk aandachtspunt, zowel van kooplie den als van banken. Slechte vorderingen wer den vaak apart gezet op een specifieke rekening, zonder afwaardering. In de boeken van de Medi cibank van rond 1320 kwam echter een voor ziening voor dubieuze debiteuren voor, evenals trouwens een voorziening voor nog te betalen salarissen (De Roover, 1955, pp. 415-416). Wanneer er sprake was van ambachtelijke activi teiten werden in de late Middeleeuwen ook reeds kostentoerekeningen in de financiële administra tie opgenomen. Zo is bekend dat een lakenfabri kant in Prato (Toscane) tussen 1345 en 1398 in zijn boekhouding de kostprijs van elke afzonder lijke rol laken opnam die hij fabriceerde. Op deze rekening werden zowel de directe als de toege rekende indirecte kosten geboekt (De Roover, 1955, pp. 416-418). Ook buiten Italië werden kos tentoerekeningen in administraties aangetroffen, zoals bij de bekende Antwerpse drukker Plan tijn, die in 1563 voor elke druk van een boek een rekening had waarop de directe uitgaven werden geboekt. Wanneer de oplage gedrukt was, werd deze rekening gecrediteerd en de voorraad boe ken gedebiteerd (Edler, 1937, p. 230). Van financiële vastleggingen naar een systeem van dubbelboekhouden De sterke ontwikkeling van de handel in NoordItalië, waarbij kooplieden in compagnie samen werkten, nevenvestigingen hadden en sommigen uitgroeiden tot banken (geholpen door een infra structuur met een goed functionerend geldstel
de gehele VOC te verzamelen, terwijl het nut ervan niet evident was, daar financiële en commerciële informatie uit concurrentieoverwegingen eerder geheim werd gehouden dan aan participanten of andere geïnteresseerden ter inzage werd gegeven. Slechts een klein college bestaande uit beëdigde hoofdparticipanten (met een kapitaaldeelname van minimaal 3000 of 6000 gulden, afhankelijk van de Kamer) en twee gedeputeerden van de Staten-Generaal, kreeg op voorwaarde van strikte geheimhouding, sinds 1647 inzage in de financiën van de VOC (De Korte, 1984, pp. 5-6). Voor intern gebruik door de bewindhebbers zelf was een betere jaarrekening
sel), is waarschijnlijk de reden dat hier de baker mat van geavanceerd boekhouden ligt. Uit de periode tussen 1250 en 1350 zijn namelijk admi nistraties bewaard gebleven die erop wijzen dat in die tijd vormen van boekhouden tot ontwikke ling zijn gekomen die getypeerd kunnen worden als dubbelboekhouden (De Roover, 1974, p. 144). Aan welke criteria moet een administratie vol doen om als een systeem van dubbelboekhou den te kwalificeren? Hierover bestaat geen vol strekte unanimiteit, maar in het algemeen dient er sprake te zijn van vastlegging van transacties in een rekeningsysteem (grootboek) waarin ook een sluitrekening is opgenomen voor het kapi taal. Verder dienen de vastleggingen altijd twee voudig te geschieden (= double entry), dat wil zeggen zowel in het debet als in het credit van grootboekrekeningen, zodat bij afsluiting van het grootboek de saldi van alle rekeningen in evenwicht zijn. Hierdoor verkrijgt men een betere controle op de financiële positie van een onderneming dan met enkelvoudige vastleg ging (= single entry) van transacties mogelijk is (Nobes, 1982, p. 308). Dit is ook het systeem van dubbelboekhouden dat overeenkomt met de beschrijving die Luca Pacioli daarvan gaf in zijn bekende werk Summa de Arithmetica, Geometrica, Proportioni et Proportionata uit 1494 en dat in Nederland in de zestiende en zeventiende eeuw werd aangeduid als koopmansboekhouden of boekhouden op de Italiaanse manier (Ten Have, 1938, pp. 28-34). In de Nederlandse literatuur is later onduidelijkheid ontstaan door de ongelukkige introductie van de termen enkelboekhouden en zelfs van uitgebreid enkelboekhouden voor situaties die kwalificeer den als dubbelboekhouden omdat er sprake was van tweevoudige vastleggingen in een rekening systeem, dat zowel rekeningen voor kapitaal bestanddelen als voor het kapitaal zelf omvatte (Brands, 1973).
waarschijnlijk ook niet nodig. Zij konden voor de bedrijfsvoering al over veel informatie beschikken, terwijl belangrijke besluiten op financieel terrein, zoals de jaarlijkse uitdeling aan participanten, meer gekoppeld waren aan de liquiditeitspositie van de VOC dan aan de winst.
Administratie en bedrijfsbeheer in de VOC
De organisatie van de VOC was sterk gedecentraliseerd, zowel in Nederland als in Azië. Door de uitgestrektheid van het werkgebied en de geringe communicatiemogelijkheden van die tijd, was het
MCA: april 2011, nummer 2
29
‘Moderne financiële verslaglegging zou niet tot betere bedrijfsvoering hebben geleid’ onvermijdelijk dat veel beslissingen aan lokale functionarissen werden overgelaten. Niettemin was er een indrukwekkend systeem van resoluties, instructies, verslagen (dagregisters van kantoren en van schepen) en verantwoordingen (negotieboeken), waarmee gedecentraliseerde besluiten gestuurd werden en terugkoppeling werd vormgegeven. Het is dan ook niet aannemelijk dat modernere financiële verslaggeving (met bijvoorbeeld een aparte winst- en verliesrekening en completere activering van bedrijfsmiddelen op de balans) tot betere bedrijfsvoering of tot een betere financiële strategie zou hebben geleid, of dat een volledige kostprijsberekening per product in een betere selectie van handelsproducten zou hebben geresulteerd, zoals door sommige critici wel is beweerd (Mansvelt, 1922, p. 108). De reden is dat allocatie van veel indirecte kosten, voor bijvoorbeeld personeel, soldijen, vracht door eigen schepen, assurantie en interest, in het algemeen slechts zeer arbitrair kan geschieden. De berekening van een nettomarge per product voor de selectie van handelsgoederen is daarom niet duidelijk te verkiezen boven het systeem dat de VOC in de praktijk toepaste, namelijk, het opstellen van een lijst met goederen waaraan in Nederland behoefte was (de zogenaamde ‘eis’, waarbij rekening werd gehouden met behaalde brutowinsten op recente veilingen) als leidraad voor de inkoop van retouren in Azië, gecompleteerd met een lijst van goederen waaraan in Azië behoefte was als leidraad voor de cargazoenen uit Nederland. Het is dan ook zeer de vraag of een preciezere berekening van kostprijzen de samenstelling van de retouren en cargazoenen significant zou hebben verbeterd (Glamann, 1981, pp. 250-259).
Financiële verantwoording door de VOC
Hoewel de VOC een voortzetting was van bestaande zestiende-eeuwse handelscompagnieën op Azië, had zij een aantal afwijkende, unieke, kenmerken die van invloed waren op de boekhouding en de financiële verantwoording. 1. Voorcompagnieën waren opgericht voor een bepaalde reis en de participanten in deze rederijen rekenden erop dat na afloop van de reis de compagnie geliquideerd zou worden, zodat zij hun aandeel zouden kunnen incasseren. De VOC introduceerde al vanaf het begin een verdere horizon, zonder echter duidelijk naar continuïteit te streven. Enerzijds was er de eis om na een
30
bepaalde tijd af te rekenen met de participanten (na een periode van 10 jaar) en een beperkte duur van het octrooi (21 jaar), terwijl er anderzijds in de praktijk een permanente organisatie werd opgebouwd die moeilijk te liquideren zou zijn. De boekhouding was en bleef echter compagnieboekhouding, gebaseerd op de vaststelling van het overschot ter verdeling onder de participanten (getuige de sluitrekening Retouren Generaal). 2. D oor de bijzondere positie van de VOC in Azië, die ook gedelegeerde overheidstaken omvatte, werden hier hoge kosten gemaakt, die tevens een investering waren voor de toekomstige commerciële positie van het bedrijf. Dit werd nauwkeurig bijgehouden en intern gerapporteerd. In de financiële verslaggeving wist de VOC daar echter geen raad mee; in de generale staat van de VOC werd de positie in Azië gewoon genegeerd. Deze praktijk is niet noodzakelijkerwijs in strijd met compagnieboekhouding, gericht op de vaststelling van een handelsoverschot ter verdeling onder de participanten (vooruitlopend op liquidatie), maar wel ongeschikt voor een ‘going concern’ dat de jaarlijkse financiële resultaten wil bepalen. 3. De organisatie van de VOC was sterk gedecentraliseerd en in Nederland ondergebracht in 6 Kamers en in Azië in ongeveer 20 vestigingen. Het decentrale karakter kwam tot uitdrukking in de boekhouding, die eveneens per Kamer en per vestiging plaatsvond. Niettemin werd er een (gebrekkige) generale staat opgemaakt voor de VOC als geheel, waarin het grondpatroon van consolidatie reeds te herkennen valt; een winsten verliesrekening werd echter niet opgesteld. 4. D oor het vooruitschuiven van een afrekening met de participanten, ontstond er bij deze groep behoefte aan financiële informatie. Deze werd evenwel niet verstrekt. In het algemeen heerste er een sfeer van geheimhouding, met name ten aanzien van financiële informatie. Als concessie kreeg sinds 1647 een kleine commissie van beëdigde hoofdparticipanten, op voorwaarde van geheimhouding, inzage in de boeken en de rekening. Overigens gold deze sfeer van geheimhouding ook intern. Bekend is dat de boekhouders van de Kamers, die jaarlijks bijeenkwamen om de generale staat te maken, aanvankelijk niet bij elkaar in de boeken mochten kijken. Pas in 1657 werd voorgeschreven dat zij niet alleen de benodigde boeken en andere documenten moesten meebrengen, maar ook dat zij elkaar daarin
MCA: april 2011, nummer 2
‘Er heerste een sfeer van geheimhouding ten aanzien van financiële informatie’ inzage moesten geven (De Korte, 1984, p. 13). 5. Participaties waren (uiteraard) op naam, maar konden wel overgedragen en verhandeld worden, wat met name in Amsterdam regelmatig voorkwam. Bij de prijsvorming ontbeerden participanten echter door de VOC verstrekte financiële informatie. Kennelijk leden zij daar niet sterk onder en baseerden zij zich op wel beschikbare marktinformatie (met betrekking tot de retouren en de prijzen van producten op veilingen), berichten over de militaire en de commerciële gang van zaken in Azië en over de verwachte uitdelingen. Op zichzelf was verhandelbaarheid van participaties geen novum. Reeds bij de voorcompagnieën was er een zekere mate van scheiding tussen leiding door bewindhebbers en kapitaalverstrekking door (overige) participanten en konden deze participanten hun aandeel overdragen aan anderen. Bij de VOC werd deze mogelijkheid gecontinueerd, maar er werd op grotere schaal gebruik van gemaakt.
Tot slot
Literatuur ~~ Ik dank A. van den Belt, J.F.M.G. Bouwens en P.E.Hollander voor hun commentaar en stimulerende suggesties. ~~ Brands, J. (1973), lemma Boekhouden, in Grote Winkler Prins Encyclopedie, Amsterdam/Brussel. ~~ Dam, Pieter van, Beschryvinge van de Oostindische Compagnie, uitgegeven door F.W. Stapel, RGP 63, 1927. ~~ Edler, Florence (1937), Cost Accounting in the sixteenth century, The Accounting Review, pp. 226-238. ~~ Encyclopedie van de bedrijfseconomie (1985), lemma’s Boekhouden, Boekhouding, Kameralistische boekhouding, Deventer/Antwerpen. ~~ Edwards, J.R. (1989), A History of Financial Accounting, London and New York. ~~ Gaastra, Femme S. (2009), Geschiedenis van de VOC, Zutphen. ~~ Glamann, K. (1981), Dutch-Asiatic trade 1620-1740, ’s-Gravenhage. ~~ Have, O. ten (1938), De geschiedenis van het boekhouden in vogelvlucht, Wassenaar. ~~ Heer, C. de (1929), Bijdrage tot de financiële geschiedenis van de Oost-Indische Compagnie, ’s-Gravenhage. ~~ Heijer, H.J. den (2005), De geoctrooieerde compagnie, Deventer. ~~ Korte, J.P. de (1984), De jaarlijkse financiële verantwoording in de VOC, Leiden. ~~ Mansvelt, W.M.F. (1922), Rechtsvorm en geldelijk beheer bij de Oost-
Hoewel de VOC bij de oprichting in 1602 in de traditie stond van eerdere handelscompagnieën, was zij in menig opzicht een unieke organisatie, die in het Nederland van destijds groot en economisch belangrijk was (De Vries, 1995, pp. 529-538). De financiële administratie (boekhouding) was uitgebreid en gedetailleerd, bestemd voor interne financiële verantwoording, terwijl er ook uitgebreide interne informatiestromen waren ter ondersteuning van de belangrijkste bedrijfsbeslissingen. Financiële informatie voor (gewone) participanten in de VOC ontbrak echter geheel, maar ook de interne financiële verantwoordingsstukken (zoals de generale staat) waren gebrekkig en meer passend voor een oude handelscompagnie met een beperkte levensduur, dan voor een grote permanente organisatie als de VOC met aanzienlijke investeringen in vaste activa. Pogingen om hierin verbetering te brengen zijn er wel geweest, maar deze zijn in de zeventiende eeuw gestrand op praktische problemen en wellicht ook op het geringe nut dat men ervan verwachtte. Intern konden de bewindhebbers namelijk al beschikken over veel informatie. Extern wilden zij uit concurrentieoverwegingen geen financiële, commerciële en militaire informatie beschikbaar stellen aan participanten. Slechts een beperkte groep beëdigde hoofdparticipanten mocht onder strikte geheimhouding wel de boeken en andere documenten inzien.
Indische Compagnie, Amsterdam. ~~ Martinelli, Alvaro (1977), Notes on the Origin of Double Entry Bookkeeping, Abacus, June pp. 3-27. ~~ Nobes, Christopher W. (1982), The Gallerani Account Book of 1305-1308, The Accounting Review, pp. 303-310. ~~ Penndorf, B. (1930), The relation of Taxation to the History of the Balance Sheet, The Accounting Review, pp. 243-251. ~~ Roover, Raymond de (1943), The lingering influence of Medieval Practices, The Accounting Review, pp. 148-151 ~~ Roover, Raymond de (1955), New perspectives on the History of Accounting, The Accounting Review, pp. 405-420. ~~ Roover, R. de (1974), Business, Banking and Economic Thought in late Medieval and Early Modern Europe, Chicago. ~~ Stapel, F.W. (1927), Johannes Hudde over de balansen van de Oostindische compagnie, EHJ Dertiende deel, ’s-Gravenhage, pp. 215-239. ~~ Vries, Jan de en Ad van der Woude (1995), Nederland 1500-1815, Amsterdam. ~~ Waal, P.G.A. de (1927), De leer van het boekhouden in de Nederlanden tijdens de zestiende eeuw, Roermond. ~~ Yamey, Basil S. (1967), Fifteenth and Sixteenth Century Manuscripts on the Art of Bookkeeping, Journal of Accounting Research, Vol.5 No. 1, pp. 51-76. ~~ Yamey, Basil S. (1997), Diversity in Mercantile Accounting in Western Europe, 1300-1800, in T.E. Cooke and C.W. Nobes, The development of Accounting in an International Context, London and New York. Prof.dr. J. van Helleman RA is hoogleraar Accounting aan de Universiteit van Tilburg.
MCA: april 2011, nummer 2
31