Paulo Coelho
Fernando Morais PA U L O C O E L H O Het leven van een strijder vertaald door piet janssen
uitgeverij de arbeiderspers amsterdam · antwerpen
Copyright © 2008 Fernando Morais Copyright Nederlandse vertaling © 2010 Piet Janssen / bv Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam Oorpsronkelijke titel: o Mago Uitgave: Editora Planeta do Brasil, São Paulo Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van bv Uitgeverij De Arbeiderspers, Herengracht 370-372, 1016 ch Amsterdam. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission from bv Uitgeverij De Arbeiderspers, Herengracht 370-372, 1016 ch Amsterdam. Omslagontwerp: Nico Richter Omslagfoto: © David Brabyn /Corbis isbn 978 90 295 7225 5 / nur 734 www.arbeiderspers.nl
Voor Marina, mijn reisgenote bij alweer een overtocht van de Rubicon
‘Komt er geen einde aan de wereld in 2000, dan misschien aan de belangstelling voor het werk van Paulo Coelho.’ Wilson Martins, literair criticus, april 1998 in het dagblad O Globo ‘Brazilië is Rui Barbosa, is Euclides da Cunha, maar is ook Paulo Coelho. Ik ben geen lezer van zijn boeken, ook geen bewonderaar, maar hij dient geaccepteerd te worden als een element van de hedendaagse Braziliaanse werkelijkheid.’ Dezelfde Wilson Martins, juli 2005 in O Globo
Inhoud
1 Paulo nu: Boedapest – Praag – Hamburg – Cairo 11 2 Kinderjaren 49 3 De schooltijd 59 4 Het eerste spel, de eerste liefde 80 5 De eerste ontmoeting met dr. Benjamin 100 6 Batatinha’s debuut 115 7 Ballade van het rusttuchthuis 132 8 Elektroshocks 143 9 De ontsnapping 157 10 Vera 172 11 De wietjaren 185 12 De ontdekking van Amerika 201 13 Gisa 212 14 De duivel en Paulo 228 15 Paulo en Raul 241 16 Een duivel van een andere soort 256 17 Paulo verzaakt aan de duivel 269 18 Cissa 282 19 Londen 298 20 Christina 317 21 De eerste ontmoeting met Jean 328 22 Paulo en Christina als uitgevers 340 23 De Camino de Santiago 359 24 De alchemist 369 25 De reactie van de kritiek 382 26 Succes in het buitenland 397 27 Wereldroem 412 28 ‘Onsterfelijkheid’ 430 29 De Zahir 4 49 30 100 miljoen boeken verkocht 458 Nog enkele wetenswaardigheden 469 Geïnterviewden 473 Nawoord van de auteur 475
Verantwoording van de Nederlandse vertaling 479 Fotoverantwoording 481 Register 483
1 Paulo nu: Boedapest – Praag – Hamburg – Cairo Is het een vogel? Een vliegtuig? Nee, het is de popster Paulo Coelho, de schrijver die al meer dan 100 miljoen boeken verkocht
Een treurig stemmende grijze schemering in mei 2005. De enorme Airbus A600 van Air France landt op het natte Ferihegy, de luchthaven van Boedapest, na een twee uur durende vlucht vanaf Lyon. De vrouwelijke purser roept om dat de plaatselijke tijd zes uur is en de temperatuur acht graden. Bij het raampje in de eerste rij van de business class zit een man in een zwart t-shirt. Met zijn veiligheidsgordel nog steeds om richt hij zijn ogen omhoog en staart naar een onbekend punt ver achter de plastic schuifwand voor hem. De nieuwsgierigheid van de andere passagiers laat hem koud; met zijn blik steeds op dezelfde plek gevestigd steekt hij wijsvinger en middelvinger van zijn rechterhand omhoog, alsof hij de zegen geeft. Zo blijft hij enkele ogenblikken zitten. Als hij opstaat om zijn rugzak uit het bagagecompartiment te halen – het vliegtuig staat inmiddels stil – is te zien dat hij helemaal in het zwart is: hoge canvas schoenen, spijkerbroek, t-shirt, alles is zwart. Iemand zei al eens dat Paulo Coelho, als hij niet zo’n ondeugende blik had, voor een priester zou kunnen doorgaan. Aan een klein detail op zijn wollen colbert, dat eveneens zwart is, kunnen zijn medepassagiers – in ieder geval de Franse – zien dat deze man geen gewone sterveling is: in het knoopsgat van de kraag is een minuscule gouden speld gestoken, rood geëmailleerd, nauwelijks groter dan een microchip. Daaraan ziet een ingewijde dat de drager een Chevalier van het Légion d’Honneur is, de hoogste en meest begeerde onderscheiding van Frankrijk, die in 1802 door Napoleon werd ingesteld en alleen verleend wordt bij decreet van de president van de Franse republiek. Dit eerbewijs, ontvangen op verordening van Jacques Chirac, is echter niet het enige dat hem tot een opvallende man maakt. Zijn schaarse grijze hoofdhaar is gemillimeterd door een kappersmes, behalve een in het oog springend toefje vlak boven zijn nek: een minipaardenstaart, ook grijs, van vier centimeter lang. Zoiets heet een sikha: een haarpluim zoals brahmanen, or11
paulo coelho – het leven van een strijder thodoxe hindoes en monniken van hare krisjna dragen. Een grijze snor en sik, zorgvuldig bijgeknipt, completeren de omlijsting van een mager, gezond en zongebruind gezicht. Hij is 1.69 meter lang, een tengere, maar gespierde man met geen grammetje vet te veel. Met zijn rugzak inmiddels om begeeft hij zich tussen de passagiers in de gangen van de luchthaven. Uit een onbedwingbaar verlangen om te roken heeft hij tussen zijn lippen een nog niet aangestoken sigaret, een Galaxy Light, Braziliaans fabricaat, en in zijn hand een bic-aansteker om zo snel mogelijk tot actie over te gaan zodra het geoorloofd is, wat ver weg lijkt. Ook iemand die geen Hongaars kent of weet wat de uitdrukking Tilos adohányzas betekent, zal het niet ontgaan dat er overal de bordjes hangen met een brandende sigaret doorsneden door een rode streep. De man in het zwart blijft staan bij de bagageband en kijkt verlangend naar de doorzichtige glazen wand die de internationale passagiers scheidt van de hoofdhal van de luchthaven. Dankzij een slimmigheidje van de eigenaar kan het zwarte koffertje op wieltjes van verre herkend worden: er is met krijt een wit hart op getekend. Het is zo klein dat hij het als handbagage mee aan boord had kunnen nemen, maar hij heeft een hekel aan gezeul. Hij gaat door de douane, passeert de glazen wand en ontdekt zijn naam niet op de bordjes van chauffeurs en medewerkers van reisbureaus die staan te wachten op de passagiers van zijn vlucht. Hij is zichtbaar teleurgesteld. En erger: er staan ook geen fotografen, reporters of tv-camera’s op hem te wachten. Er is niemand. Hij loopt naar buiten, kijkt op het trottoir om zich heen en zelfs nog voordat hij de kraag van zijn colbertje opzet om zich te beschermen tegen de koude wind die Boedapest teistert, steekt hij zijn sigaret aan en rookt met één stevige haal een halve Galaxy op. De andere passagiers van Air France verspreiden zich meteen over bussen, taxi’s en privéauto’s, de stoep raakt leeg en zijn teleurstelling gaat over in een slecht, uiterst slecht humeur. Hij steekt een nieuwe sigaret op, pleegt een internationaal telefoongesprek via zijn mobieltje en moppert met een licht nasale stem en met het typische Portugees van iemand uit Rio: ‘Niemand staat me op te wachten hier in Boedapest! Nee! Ja, dat zei ik.’ Hij herhaalt de woorden alsof hij ze een voor een in het hoofd wil stampen van degene die aan de andere kant van de lijn is. ‘Nee, echt: niemand-staat-me-op-te-wachten-hier-in-Boedapest. Nee, niemand. Niemand, zei ik!’ Hij beëindigt het gesprek zonder afscheid te nemen, drukt zijn sigaret uit in een vuilnisbak, steekt een derde op en begint te ijsberen. Hij ziet er eenzaam uit. Er zijn vijftien eindeloze minuten verstreken sinds 12
paulo nu: boedapest – praag – hamburg – cairo hij de douane is gepasseerd, wanneer hij een vertrouwd geluid hoort. Hij draait zich naar waar het lawaai vandaan komt en zijn ogen lichten op; zijn gezicht verandert in een brede glimlach. De reden van zijn blijdschap bevindt zich niet ver weg: een troep reporters, fotografen, cameramannen en paparazzi komt zijn kant opgerend, bijna allemaal met een microfoon en recorder in de hand. Ze roepen zijn naam. Achter hen een groep die nog talrijker is: de fans. ‘Mister Kolee-hoo! Mister Kolee-hoo!’ Kolee-hoo, zo spreken de Hongaren de achternaam uit van de Braziliaanse schrijver Paulo Coelho, de man in het zwart die zojuist geland is in Boedapest als eregast van het Internationaal Boekenfestival. Hij is er op uitnodiging van Rusland, het land dat in 2005 speerpunt is (niet op uitnodiging van Brazilië, dat niet eens een stand heeft), om de eenvoudige reden dat hij op dat moment de meest gelezen auteur is in dat land, dat met 143 miljoen inwoners een van hoogste inwonertallen heeft van de planeet. Tegelijk met de reporters rukken ook de anderen op, struikelend over de wirwar van kabels op de grond. Met een exemplaar van zijn meest recente succes, De Zahir, in de aanslag trotseren ze de boosheid van de journalisten, in de hoop op een handtekening. Het spervuur van de flitslichten, gecombineerd met het blauwige licht van de reflectoren, doet het hoofd van de schrijver er ongewoon uitzien – alsof hij onder de stroboscooplampen van een discotheek uit de jaren zeventig staat. Ondanks alle tumult en ongemak toont hij een onophoudelijke, engelachtige glimlach, en zelfs tijdens de in het Engels, Frans en Hongaars geratelde vragen wekt hij de indruk te genieten van iets wat nergens mee te vergelijken valt: wereldroem. Als een vis in het water. Daar, met ogen die schitteren en met de meest oprechte glimlach die een mens maar kan hebben, is mister Kolee-hoo weer Paulo Coelho, de superster, de schrijver van 100 miljoen verkochte boeken, lid van de Braziliaanse Academie der Letteren, die gewoonlijk als een popster wordt ontvangen door zijn lezerspubliek, dat hem in zesenzestig talen leest in meer dan 160 landen. Hij vertelt de journalisten dat hij één keer eerder in Hongarije is geweest, meer dan twintig jaar geleden. Provocerend zegt hij: ‘Ik vrees dat het kapitalistische toerisme in vijftien jaar tijd meer schade heeft aangericht dan de Russen in een halve eeuw,’ waarmee hij verwijst naar de periode (1949-1989) waarin het land onder het juk leefde van de vroegere Sovjet-Unie. Al eerder die dag had de schrijver de kans gehad de erkenning van het publiek te proeven. Toen hij op de luchthaven van Lyon op zijn vlucht wachtte, kwam er een Braziliaan met een grijze baard naar hem toe. Hij 13
paulo coelho – het leven van een strijder zei dat hij al zijn boeken had gelezen en een bewonderaar van hem was. Er werd omgeroepen dat de bus klaarstond die hen naar het toestel zou brengen, en samen gingen ze op weg. Toen ze hun boarding pass moesten laten zien, kon de man de zijne niet vinden tussen de folders en kaarten die een toerist bij zich kan hebben. Om te voorkomen dat de andere passagiers ongeduldig werden, verzocht de medewerker van Air France de Braziliaan uit de rij te gaan. Uit hoffelijkheid bleef Paulo bij zijn landgenoot staan, maar deze gaf hem dispensatie: ‘Dank u, maar u hoeft niet hier te blijven. Die boarding pass heb ik zo gevonden.’ Na verloop van tijd zaten alle andere passagiers in de bus. Daarmee was er een einde gekomen aan de rij, en ook aan het goede humeur van de Franse functionaris die dreigde de deur te sluiten: ‘Pardon, helaas, maar zonder ticket komt u niet aan boord.’ De Braziliaan begreep dat zijn vakantie een vervelende wending nam, maar wilde van geen opgeven weten: ‘Meneer, ik heb die kaart, daar ben ik zeker van. Ik heb hem daarnet nog aan Paulo Coelho laten zien, u weet wel de schrijver, die man die bij me stond. Om te kijken of we bij elkaar in de buurt zaten.’ De Fransman zette grote ogen op: ‘Paulo Coelho? Maar die man met die kortgeschoren kop en het Légion d’Honneur op zijn revers, is dat Paulo Coelho?’ Toen dat bevestigd werd, rende de Fransman naar de bus waar de passagiers de oplossing van het probleem zaten af te wachten en hij riep: ‘Monsieur Paulô Coelô!’ De schrijver hoefde slechts op te staan en te bevestigen dat hij inderdaad het ticket had gezien, waarop de functionaris, plotseling hoffelijk en hartelijk, tegen de man van de boarding pass gebaarde dat hij kon instappen. Het is al avond geworden in Boedapest als een lange, magere jongeman verklaart dat het foto‑ en vragenkwartiertje voorbij is. Terwijl de journalisten en fans protesteren, wordt Paulo op de achterbank van een MercedesBenz gezet. De ouderdom en het statige uiterlijk van het vehikel doen vermoeden dat hierin ooit de kopstukken van het gevallen communistische regime werden rondgereden. Met hem mee rijden zijn twee kompanen voor de volgende drie dagen: chauffeur en bodyguard Pál Szabados, een jonge kerel van bijna twee meter met stekeltjeshaar, en de bleke Gergely Huszti, zijn gids, die hem zojuist verlost heeft van de reporters. De twee zijn hem door zijn Hongaarse uitgever Athenäum ter beschikking gesteld. Als de wagen start, vraagt Paulo – zelfs voordat Gergely de kans heeft 14
paulo nu: boedapest – praag – hamburg – cairo gehad zich voor te stellen – om een ogenblik stilte om vervolgens te doen wat hij eerder in het vliegtuig heeft gedaan: hij staart in het oneindige, heft wijs‑ en middelvinger op en doet een stil gebed, dat niet langer dan een paar seconden duurt. Deze solitaire ceremonie wordt op zijn minst drie maal per dag uitgevoerd – bij het wakker worden, om zes uur ’s avonds en om middernacht – en eveneens bij het landen en opstijgen met een vliegtuig en bij het wegrijden in een auto (een snelle taxirit of een lange, internationale vlucht zijn wat dat betreft gelijk). Op weg naar het hotel begint Gergely het programma dat de schrijver wacht voor te lezen: een debat gevolgd door een signeersessie op het Boekenfestival, een bezoek aan de metro van Boedapest in gezelschap van de burgemeester Gábor Demszky, vijf interviews met tv-zenders en belangrijke tijdschriften, een persconferentie, een fotosessie met Miss Peru (een lezeres van hem, die in Hongarije campagne voert voor de Miss Universe-verkiezing), twee diners, een show in een openluchtdiscotheek... Paulo onderbreekt Gergely in het Engels: ‘Luister eens, zo is het wel genoeg. Maar annuleer dat bezoek aan de metro, die show en Miss Peru. Die stonden niet op het programma.’ De gids houdt vol: ‘Ik vind dat we in ieder geval het bezoek aan de metro moeten laten doorgaan, die is de op twee na oudste ter wereld... En de vrouw van de burgemeester is een fan van u, ze heeft al uw boeken gelezen.’ ‘Geen denken aan. Ik wil best speciaal voor haar een boek signeren, maar die metro ga ik niet in.’ Nu de metro, de discotheek en de miss (die uiteindelijk haar opwachting zou maken op de signeermiddag) zijn geschrapt, keurt de schrijver het draaiboek goed. Hij oogt niet vermoeid, ook al is de voorbije week uitputtend geweest. De lancering van De Zahir was in volle gang en in opeenvolgende vraaggesprekken had hij het hoofd geboden aan verslaggevers van de Chileense krant El Mercurio, het Franse tijdschrift Paris Match, het Nederlandse dagblad De Telegraaf, het magazine van Maison Cartier, de Poolse krant Fakt en het Noorse vrouwenblad Kvinner og Klær. Op verzoek van een vriend die in dienst was van de Saoedische koninklijke familie had Paulo Coelho bovendien een lang gesprek toegestaan aan Nigel Dudley en Sarah MacInnes, uitgevers van Think Magazine, een Brits tijdschrift gespecialiseerd in handel en economie. Een halfuur na vertrek van de luchthaven parkeert de Mercedes voor Hotel Gellert, een imposant, 100 jaar oud viersterrenhotel aan de oever van de Donau, waar de oudste thermen van Centraal Europa zich bevin15
paulo coelho – het leven van een strijder den. Nog voor hij het inschrijfformulier ondertekent, volgt er een warme omhelzing met een beeldschone vrouw met een lichte huid en zwart haar; ze is net aangekomen uit Barcelona en staat met een welgevuld jongetje met blauwe ogen aan haar hand in de lobby van het hotel op hem te wachten. De vrouw is Mônica Antunes, een Braziliaanse, zesendertig jaar oud, en het jongetje is haar zoontje. Als men haar, zoals gewoonlijk gebeurt, alleen maar beschouwt als Paulo Coelho’s literair agente, dan onderschat men het werk dat zij sinds eind jaren tachtig heeft verricht en nog steeds verricht. Achter haar mooie gezicht, zachte stem en verlegen glimlach met parelwitte tanden gaat, zo wordt gefluisterd in de literaire jetset, een meedogenloze Cerberus schuil, berucht en gevreesd om haar hardheid tegenover iedereen die de belangen van de schrijver dreigt te schaden. Veel uitgevers spreken over haar – natuurlijk altijd achter haar rug – als ‘de heks van Barcelona’, een verwijzing naar de stad waar ze woont en van waaruit ze toezicht houdt op alles wat er zich voordoet in het professionele leven van de enige schrijver die zij als agent onder haar hoede heeft. Mônica is niet zomaar een handelaar in rechten, maar eerder een brug die de schrijver met de uitgeverswereld verbindt. Alles wat zijn literaire productie aangaat, direct of indirect, loopt via de zevende verdieping van het moderne kantoorgebouw waar het literaire agentschap Sant Jordi Asociados – Sant Jordi, de Catalaanse naam voor Sint-Joris, beschermheilige van de boeken – is gevestigd. Een uitgever die probeert Paulo Coelho te benaderen zonder het agentschap daarin te kennen belandt op Mônica’s zwarte lijst – het bestaan waarvan zij overigens met een norse reactie zal ontkennen. Belangrijke Europese en Latijns-Amerikaanse uitgevers hebben al ondervonden dat de straf misschien niet meteen komt, maar dát hij komt is zeker. Terwijl het Peruaanse kindermeisje zich in de hotellobby om het jongetje bekommert, gaat Mônica met de schrijver in een hoek aan een tafel zitten. Ze slaat een map open met daarin de overzichten die uit de computers van Sant Jordi zijn gerold. Die dag zijn er alleen maar goede berichten: in drie weken tijd zijn er van De Zahir 16.000 exemplaren verkocht in Hongarije. In Italië komt de verkoop over dezelfde periode uit op 420.000 exemplaren. Op de Italiaanse bestsellerlijsten is het boek erin geslaagd zelfs Memoria e identità – Conversazioni a cavallo dei millenni [Herinnering en identiteit] van paus Johannes Paulus ii te passeren. De schrijver blijkt niet tevreden: ‘Maar dat zijn absolute getallen, Mônica. Ik wil weten wat De Zahir doet vergeleken met mijn vorige boek in dezelfde periode.’ Mônica heeft het antwoord niet paraat, maar vindt het in een ander 16
paulo nu: boedapest – praag – hamburg – cairo overzicht. Ze leest het voor met een zegevierende glimlach en in een Portugees dat na bijna twintig jaar in Spanje Catalaanse krassen begint te vertonen: ‘In dezelfde periode werden er van Elf minuten 328.000 exemplaren verkocht. Oftewel, de verkoop van De Zahir ligt bijna 38 procent hoger. Ben je nu wel tevreden?’ ‘Ja, natuurlijk. En Duitsland dan, hoe zijn de berichten daar?’ ‘Daar staat De Zahir tweede op de lijst van Der Spiegel, onder de De Da Vinci code.’ Behalve van Hongarije, Italië en Duitsland vraagt de auteur de cijfers van Rusland, en hij wil weten of Arash Hejazi, de Iraanse uitgever, de problemen met de censuur heeft kunnen oplossen en hoe de kwestie met de piratenedities in Egypte ervoor staat. Volgens de berekeningen van Mônica is de auteur op weg om in landen waar het boek verschijnt alle persoonlijke records te breken. In Frankrijk stond De Zahir een week nadat het boek was uitgebracht aan de top van alle lijsten, inclusief de meest prestigieuze, die van het weekblad L’Express; in Rusland reikte de verkoop tot boven de 530.000 exemplaren; in Portugal boven de 130.000 (daar haalde Elf minuten pas zes maanden na datum van verschijnen de 80.000). In Brazilië was de verkoop van De Zahir 160.000 exemplaren geweest in minder dan een maand (60 procent meer dan Elf minuten in dezelfde periode). En terwijl Paulo op tournee in Hongarije is, gaan er 500.000 Spaanse Zahir’s over de toonbank in het gebied dat het zuiden van de Verenigde Staten tot en met Patagonië bestrijkt, oftewel de achttien Latijns-Amerikaanse landen plus de Noord-Amerikaanse gemeenschap van Hispanics. Het bericht dat ze tot het laatst heeft bewaard, blijkt de enige verrassing te zijn: de dag tevoren heeft in een voorstad van Buenos Aires een gewapende bende een vrachtwagen overvallen en de hele kostbare lading meegenomen: 2.000 Zahir’s die net van de drukker kwamen en op weg waren naar de plaatselijke boekhandels. De verkoopcijfers waren gigantisch; desalniettemin zou een paar dagen later een literair criticus van de Diario de Navarra, uit Spanje, het vermoeden uiten dat de roof een publicitaire stunt was, door de schrijver zelf op touw gezet om nog meer boeken te verkopen. Deze sfeer van spanning en stress is er iedere twee jaar opnieuw, telkens als Paulo Coelho een nieuwe titel uitbrengt. In die periodes gedraagt een van de meest gelezen auteurs ter wereld zich even onzeker als een debutant. Het is nooit anders geweest. Bij het verschijnen van zijn eerste boek, De pelgrimstocht naar Santiago, deelde hij samen met zijn vrouw, beeldend kunstenares Christina Oiticica, reclamefolders uit voor de deuren van de theaters en bioscopen van Rio de Janeiro, en daarna ging hij de boekhan17
paulo coelho – het leven van een strijder dels in Rio, in het gedeelte dat Zona Sul genoemd wordt, langs om te horen hoeveel exemplaren er waren verkocht. Twintig jaren zijn sindsdien verstreken, methodes en technieken zijn veranderd, maar de schrijver niet. Waar hij zich ook bevindt, via zijn mobieltje of laptop volgt hij de publicatie en distributie van elk van zijn boeken, de ontvangst in de media en welke positie ze innemen op de bestsellerslijsten – van Vuurland tot Groenland, van Alaska tot Australië. Nog steeds heeft hij het inschrijfformulier van het hotel niet ingevuld en nog steeds is hij niet op zijn kamer geweest. De informele vergadering wordt afgesloten met de komst van Lea, een sympathieke vrouw van een jaar of vijftig, getrouwd met de Zwitserse minister van Binnenlandse Zaken en een lezeres die zeer bij Paulo betrokken is. De twee hebben elkaar ontmoet op het World Economic Forum in Davos. Toen Lea in de krant las dat de Braziliaan in de hoofdstad van Hongarije zou zijn, pakte ze in Genève de trein en reisde heel Zwitserland, Oostenrijk en de helft van Hongarije door om een paar uur aan de zijde van haar idool door te brengen. Het loopt tegen achten als Paulo eindelijk de suite die ze voor hem in het Gellert hebben gereserveerd binnengaat. Het vertrek krijgt de allure van een paleis als je de minimale bagage van de gebruiker ervan beziet – dezelfde spullen die hem over de hele wereld vergezellen: vier zwarte t-shirts, vier boxershorts van kleurige zijde, vijf paar sokken, een zwarte Levi spijkerbroek, een katoenen bermuda en een slof Galaxysigaretten (de voorraad wordt constant aangevuld door zijn kantoor in Rio en door zijn hoffelijke Braziliaanse vrienden die hem komen opzoeken). Bij plechtige gelegenheden wordt de bagage uitgebreid met het colbertje waarin hij uit Frankrijk is komen reizen, een overhemd, een stropdas en zijn ‘deftige schoenen’: een paar halfhoge laarzen met ronde hakken, type cowboylaars – en dat alles zwart. Anders dan je in eerste instantie misschien zou denken heeft deze kleurkeuze niets te maken met toeval, met mystieke of spirituele kwesties, maar vooral met de ervaring van iemand die twee derde van het jaar buitenshuis verkeert en meent dat zwarte stof beter bestand is tegen de machines van de hotelwasserijen – hoewel hij op reis meestal zelf zijn sokken, t-shirts en onderbroeken wast. In de ene hoek van het koffertje zit een toilettasje met een tandenborstel, tandpasta, een scheermes, flosdraad, deodorant, eau de toilette, scheerschuim en een tube Psorex, een zalf die hij gebruikt als zijn psoriasis opspeelt, een chronische huidziekte die irritante jeuk en een schilferige huid veroorzaakt tussen zijn vingers en op zijn ellebogen. In de andere hoek zitten, veilig opgeborgen tussen sokken en onderbroeken, een beeldje van de zalig ver18
paulo nu: boedapest – praag – hamburg – cairo klaarde Nhá Chica, een vrouw uit de Braziliaanse deelstaat Minas Gerais, en een flacon gezegend water uit Lourdes. Een half uur later verschijnt hij weer in de lobby van het hotel, geurend naar lavendel, frisgeschoren en met het opgewekte humeur van iemand die net wakker is geworden. Zijn colbertje hangt losjes om zijn schouders, waardoor een tatoeage op de buitenkant van zijn linkeronderarm zichtbaar wordt: een blauw vlindertje met opengevouwen vleugels. De laatste afspraak van deze dag behelst een etentje in het huis van een beeldend kunstenaar, een chalet aangebouwd tegen een van de heuvels van Boeda, het hoger gelegen deel van de stad op de rechteroever van de Donau, vanwaar hij een uitzonderlijk zicht zal hebben op de nu in motregen gehulde 1000 jaar oude hoofdstad. In een sfeer van kaarslicht wacht hem een vijftigtal genodigden, onder wie kunstenaars, schrijvers en diplomaten, voor het merendeel jonge mensen, leeftijd rond de dertig. Veel vrouwen ook, zoals bijna overal waar zijn aanwezigheid is aangekondigd. Meteen zoekt iedereen een plek op de banken of gaat op de grond zitten. Ze praten – althans ze doen een poging, zo hard klinkt de rockmuziek die uit de geluidsboxen dendert. Er heeft zich een kring gevormd rond Paulo, die aan één stuk door aan het woord is. Het kleine publiek vallen meteen twee van zijn tics op: met korte tussenpozen beweegt hij snel zijn hand voor zijn ogen langs, alsof hij een onzichtbare vlieg verjaagt. Minuten later wordt dit gebaar herhaald, maar nu is het alsof de vlieg in zijn linkeroor zit te zoemen. Als er gegeten wordt dankt Paulo, in vloeiend Engels, voor het eerbetoon en prijst hij het vernuft van de Hongaarse keuken om een bescheiden vleesstoofschotel om te toveren tot een onvergetelijke delicatesse als deze goulash. Om twee uur ’s nachts, na de koffie en nog verscheidene rondjes Tokayerwijn, het plaatselijke equivalent van port, gaat iedereen weg. Om kwart voor tien de volgende ochtend hebben de eerste, voor de persconferentie uitgenodigde journalisten plaatsgenomen op de dertig gestoffeerde stoelen van het vergaderzaaltje van Hotel Gellert. Vanaf nu zal iedereen, zelfs wie stipt om tien uur arriveert, moeten blijven staan. Degene naar wie de belangstelling van de verslaggevers uitgaat, is om half negen wakker geworden. Als het niet had geregend zou hij zoals gewoonlijk een wandeling van een uur hebben gemaakt, in dit geval door de straten rond het hotel. Omdat hij niet graag het eten op zijn kamer laat bezorgen (‘op je slaapkamer eten is iets voor zieke mensen,’ zegt hij altijd), heeft hij ontbeten in de ontbijtzaal. Hij is naar boven gegaan voor een bad en nu is hij op internet de kranten aan het lezen. Meestal leest hij 19
paulo coelho – het leven van een strijder een krant uit Rio en een uit São Paulo, en verder de Parijse editie van het Noord-Amerikaanse dagblad International Herald Tribune. De rest komt later, in de vorm van digitale krantenknipsels en samenvattingen van artikelen over de auteur en zijn boeken. Om tien uur precies betreedt hij de zaal, die baadt in het licht van de reflectorlampen en gevuld is met journalisten. Hij gaat achter het tafeltje zitten waarop een fles mineraalwater, een glas, een asbak en een boeket roze rozen zijn gezet. Gergely pakt de microfoon, vertelt waarom de schrijver het land bezoekt en maakt vervolgens de aanwezigheid, op de eerste rij, van literair agente Mônica Antunes bekend. Gekleed in een elegant, marineblauw mantelpakje staat ze zichtbaar verlegen op, om te bedanken voor het applaus. Paulo spreekt gedurende veertig minuten in het Engels, waarbij Gergely iedere zin naar het Hongaars vertaalt. Hij brengt zijn reis naar Boedapest in 1982 ter sprake en vertelt over zijn leven en over zijn schrijverscarrière. Hij onthult onder andere dat na het succes van De pelgrimstocht naar Santiago de stroom pelgrims op de Camino de Santiago is toegenomen van 400 per jaar naar 400 per dag, en dat uit erkentelijkheid de Galicische regering een van de verkeersaders van Santiago de Compostela, het eindpunt van de pelgrimsroute, heeft gedoopt tot ‘Paulo Coelhostraat’. Tijdens het vragenuur laten de journalisten niet alleen zien dat ze zijn werk kennen, maar ook – en hun objectiviteit laten ze daarbij varen – geven ze blijk van hun expliciete bewondering. Sommigen noemen een bepaald boek van hem als ‘mijn favoriet’. De bijeenkomst verloopt zonder enige indiscrete vraag, er valt geen onvertogen woord. Het is alsof we ons op een bijeenkomst van de plaatselijke Paulo Coelhofanclub bevinden. Wanneer Gergely de persconferentie voor beëindigd verklaart, volgt er een klaterend applaus van de journalisten voor de schrijver. Voor zijn tafeltje ontstaat een kleine rij en wat volgt is een geïmproviseerde signeersessie, exclusief voor de Hongaarse journalisten. Dan pas blijkt dat ze bijna allemaal boeken van hem bij zich hebben. De schrijver die niet zo van lunchen houdt, bestelt iets snels in het restaurant van het hotel. Hij nuttigt een geroosterd sneetje brood met paté, een glas sinaasappelsap en een espresso. Het halfuurtje vrij tot de volgende afspraak benut hij om een blik te werpen op het internationale nieuws in Le Monde en El País. Paulo houdt voortdurend voeling met wat er in de wereld gebeurt en is altijd goed op de hoogte van alle mogelijke oorlogen en crises die de voorpagina’s van de kranten bevolken. Het is heel normaal hem met grote kennis van zaken, en zonder ooit betweterig te zijn, 20
paulo nu: boedapest – praag – hamburg – cairo te horen praten over uiteenlopende kwesties als de heropleving van de crisis in Libanon of de nationalisatie van olie‑ en gaswinning in Bolivia. In 2003 veroorzaakte hij een polemiek met zijn door meer dan 400 miljoen mensen gelezen protestbrief met de titel ‘Dank u wel, president Bush’, waarin hij het hoofd van de Amerikaanse staat fel bekritiseerde vanwege de ophanden zijnde invasie van Irak. Eén blik in de kranten en het is weer tijd om aan het werk te gaan. Nu is de beurt aan Marsi Anikó, de blonde anchorvrouw van Fókusz2, een programma van rtl Club en onverslaanbaar kijkcijferkampioen van de zondagavond. Fókusz2 is bijzonder vanwege het talent en de fysieke kwaliteiten van zijn presentatrice, maar ook vanwege de attentie die de geïnterviewde aan het eind van de uitzending krijgt aangeboden: een Hongaars gerecht bereid door Marsi zelf. In de kleine, geïmproviseerde studio in het hotel verloopt het programma, stijl face-to-face-interview, zonder verrassingen (ook wanneer Marsi haar ene been weer eens sensueel over het andere legt), behalve de lichte blos op de wangen van de interviewster als een goedgeluimde Paulo Coelho aan een verhandeling over seks en penetratie begint. Aan het eind van het gesprek wordt hij beloond met een kus op elke wang, een schaal met almásrétes – een met klaproosblaadjes gevuld traditioneel Hongaars taartje, dat Marsi zweert eigenhandig bereid te hebben – en een fles pálinka, een lokale brandewijn van de sterkste soort. Binnen een paar minuten is de set van Fókusz2 gedemonteerd om plaats te maken voor een vrolijker en kleuriger decor voor een interview met András Simon van de Hongaarse mtv. Aan het eind van de opname, een uur later, krijgt de Braziliaan in plaats van cadeautjes een stapel van zeven boeken toegeschoven om te signeren. Met tussenpauzes van enkele minuten – voldoende voor de auteur om een espresso te drinken en een Galaxy te roken – volgen de interviews met de belangrijkste media elkaar op. Als de laatste reporter het hotel verlaat, is de avond begonnen en is de stad donker. Al heeft hij wallen onder zijn ogen, Paulo beweert dat hij niet moe is: ‘Integendeel. Over zoveel verschillende dingen praten in zo korte tijd jaagt het adrenalinepeil omhoog. Ik zou nog wel uren door kunnen gaan.’ Of zijn motor nu wordt aangedreven door professionalisme, ijdelheid of een andere brandstof, zeker is wel dat de schrijver hoewel hij de zestig nadert, een benijdenswaardige conditie tentoonspreidt. Meer dan een douche en een espresso heeft hij niet nodig om handenwrijvend om half acht die avond in de lobby van het hotel terug te zijn, waar hij wordt opgewacht door Mônica, Lea uit Zwitserland die zich bij de groep heeft ge21
paulo coelho – het leven van een strijder voegd, Gergely en de stille, rustige bodyguard Szabados. Het kleine jongetje is onder de hoede van het kindermeisje, Juana, in het appartement van zijn moeder bezig aan zijn derde slaapje. Er staat voor die dag nog één afspraak op het programma: een diner met schrijvers, uitgevers en journalisten in het huis van Tamás Kolosi, eigenaar van uitgeverij Athenäum en een van de verantwoordelijken voor de komst van de schrijver naar Hongarije. Als Gergely vraagt of hij niet moe is van alle drukte, antwoordt hij met een lach: ‘Nee, natuurlijk niet. Vandaag was maar een voorproefje. Het echte werk begint morgen pas.’ Na het diner bij de uitgever – waar kelners rondliepen en alle aanwezigen een stropdas droegen – maakt Mônica van de tien minuten in de auto terug naar het hotel gebruik om hem te informeren over het programma dat ze voor de volgende dag met Gergely heeft afgesproken: ‘De opening van het Boekenfestival is om twee uur ’s middags. Omdat je ’s ochtends nog interviews hebt in het hotel, zul je geen tijd hebben voor een uitgebreide lunch. Ik heb gereserveerd in een restaurant onderweg, daar eten we dan wat sandwiches en een salade.’ Paulo zit met zijn hoofd ergens anders: ‘Ik zit te denken aan dat verhaal van de uitgever in Israël, die de titel De Zahir maar niets vond en hem wil veranderen. Bel hem morgen op en zeg dat ik geen toestemming geef. Ze hebben de naam van Santiago, de herder in De pelgrimstocht, al veranderd in Jacobi, ik vind het wel genoeg zo.’ Paulo was iemand die zijn poot stijf hield, zelfs toen hij nog geen ster was. Mônica herinnert zich dat toen De alchemist in de Verenigde Staten uit zou komen de uitgever het boek wilde omdopen tot The Shepherd and His Dreams [De herder en zijn dromen], maar dat Paulo weigerde toestemming te geven. Paulo, die het verhaal hoort, lacht: ‘Ik was niemand, en zij waren HarperCollins. Maar ik kwam meteen in verzet, zei “Over mijn lijk” en zo verkreeg ik hun respect.’ De volgende ochtend verleidt een bleek zonnetje boven de stad de schrijver tot het maken van een wandeling van een uur langs de Donau. Een douche, een snelle zoektocht op het internet, ontbijt, twee interviews en hij is klaar voor de tweede helft van de dag, de opening van het festival. Onderweg stoppen ze bij de cafetaria waar gereserveerd is door Mônica, andere klanten zijn er blijkbaar weggejaagd door het vreselijk harde geluid dat uit een stokoude jukebox komt. Paulo gaat ernaartoe, zet het geluid zachter, stopt 200 forint aan muntjes in het apparaat en kiest een romantische hit uit de jaren vijftig, ‘Love me tender’, gezongen door Elvis Presley. Glimlachend komt hij terug naar de tafel, imiteert de melodieuze stem 22
paulo nu: boedapest – praag – hamburg – cairo van de rocker: ‘Love me tender, love me true... Ik vind de Beatles te gek, maar deze jongen is eeuwig, die zal altijd blijven...’ Gergely wil de reden van zoveel blijdschap weten en Paulo spreidt zijn armen: ‘Vandaag is het de feestdag van Sint-Joris, de patroonheilige van de boeken. Het kan alleen maar goed gaan vandaag!’ Het Internationale Boekenfestival, beroemd omdat het honderdduizenden mensen trekt, wordt ieder jaar gehouden in een conferentieoord, in een park waar nog wat sneeuw ligt van de voorbije winter. Bij de personeelsingang wordt Paulo ontvangen door drie corpulente bodyguards die hem naar een vip-room brengen. Hij protesteert als hij hoort dat bij de stand van de uitgever een rij van bijna 500 mensen staat te wachten op een handtekening: ‘Dat was niet de afspraak. Afgesproken was dat er maar 150 kaartjes uitgedeeld zouden worden.’ De verantwoordelijke van de uitgeverij verklaart dat ze met geen mogelijkheid de lezers en fans konden wegjagen: ‘Sorry, maar toen de kaartjes op waren zeiden de mensen gewoon dat ze niet weggingen. En eigenlijk waren er nog veel meer mensen, maar die zijn naar het auditorium gegaan waar je straks een toespraak houdt. En daar is het probleem dat het een zaal is voor 350 mensen, terwijl er 800 binnen zijn. We hebben snel buiten de zaal monitoren moeten ophangen, voor al degenen die niet binnen hebben kunnen komen.’ Onopvallend verlaat Mônica de kamer, loopt naar de stand van Athenäum en komt vijf minuten later hoofdschuddend terug, ze kijkt bezorgd. ‘Een ramp. Zo gaat het niet, dat wordt een chaos.’ De beveiliging zegt van niet, niemand loopt risico. Ze raden hoogstens aan om het jongetje met het kindermeisje in de vip-room te laten wachten tot het programma afgelopen is. Het bericht dat het festival overloopt van de fans en lezers verdrijft Paulo’s slechte humeur totaal. Met een brede glimlach staat hij op, klapt in zijn handen en beslist: ‘Te veel mensen? Des te beter! We gaan ons best voor hen doen. Maar geef me vijf minuten, ik ben zo terug.’ Hij doet alsof hij weggaat om te plassen, maar in de toiletruimte blijft hij voor de spiegel staan en doet, met zijn ogen op het oneindige gericht, opnieuw een stil gebed. En ten slotte bidt hij God dat alles goed verlopen mag: ‘Nu is het aan U.’ God lijkt hem gehoord te hebben. Beschermd door de drie bodyguards – en door Szabados, die zich strikt aan de opdracht houdt en geen moment van zijn zijde wijkt – loopt Paulo Coelho tussen de lampen van tv-ploegen 23
paulo coelho – het leven van een strijder en de flitslichten van de fotografen door naar de Bela Bartokzaal. Alle stoelen zijn bezet en ook op de gangpaden en galerijen kan er niemand meer bij. Het publiek bestaat uit evenveel mannen als vrouwen, overwegend jongeren. De beveiligers brengen hem naar het podium, waar hij met zijn handen gekruist voor zijn borst bedankt voor het applaus. Het sterke licht van de reflectorlampen en de overvloed aan toeschouwers maken de hitte bijna ondraaglijk. Staande spreekt de schrijver een halfuur lang – in het Frans even vloeiend als in het Engels – over zijn leven, over zijn strijd om schrijver te worden, de verwezenlijking van zijn droom, zijn opvattingen; een jong meisje verzorgt de vertaling in het Hongaars. Na dit exposé mag een aantal uitverkorenen vragen stellen, en op het eind staat de schrijver op om te bedanken voor het genoten onthaal. Het publiek zwaait met Paulo’s boeken en roept: ‘Ne! Ne! Ne!’ Terwijl het publiek joelt, legt de tolk uit dat het Hongaarse ‘ne’ ‘nee’ betekent. De mensen willen niet dat de auteur de zaal verlaat zonder hun boeken te signeren. Probleem is dat de mensen van de beveiliging ook ne zeggen – daar een signeersessie houden met zo’n menigte is onmogelijk. Geconfronteerd met het geroep van het publiek – het ne! ne! ne! gaat maar door – geeft Paulo aan het niet eens te zijn met de beveiliging. Hij pakt een pen uit zijn zak en loopt glimlachend terug naar de microfoon: ‘Als jullie een rij maken dan moet ik er wel een aantal kunnen signeren!’ Dat is geen goed idee. In no time drommen de mensen samen, stormen het podium op en omstuwen de auteur. De wetenschap dat dit kan uitlopen op een complete chaos maakt de sfeer gespannen, en de beveiliging besluit in te grijpen zonder orders af te wachten. Ze pakken hem vast onder zijn oksels, tillen hem op en dragen hem achter de gordijnen en van daar naar een kamer waar het veilig is. Hij giert van het lachen: ‘Jullie hadden me gerust daar kunnen laten. Voor mijn lezers ben ik niet bang. Waar ik bang voor ben, is als er paniek uitbreekt. In 1998, in Zagreb, baande iemand zich een weg naar voren met een pistool tussen zijn broekriem. Dat was link! Maar mijn lezers zullen me nooit kwaad doen.’ Twee bodyguards voor en twee achter, en de schrijver wordt onder de nieuwsgierige blikken van de omstanders door de gangen van het conferentieoord naar de stand van Athenäum geloodst, waar stapels Zahir’s op hem liggen te wachten. De rij van 500 mensen is verworden tot een dringende massa. De 150 uitverkorenen zwaaien met hun genummerde kaartjes, omringd door een meerderheid die voor de handtekening alleen het allerbelangrijkste bij zich heeft: boeken van Paulo Coelho. Ervaren als hij is in dat soort situaties neemt hij meteen de leiding. Hij spreekt Frans, 24