Feitenonderzoek Huisvesting UWV
Europalaan 40 3526 KS Utrecht Postbus 8017 3503 RA Utrecht
Plaats
Utrecht
T 030 294 27 41
Datum
15 december 2005
F 030 293 69 44
Referentie
UWV/WDE/GJA/CNE
[email protected] www.atosborne.com
Utrecht, 15 december 2005 Ir. Drs. W.A.A.M. Demmers Ir. G.P. Jacobs
Feitenonderzoek Huisvesting UWV Inhoudsopgave Resumé 1
2 3
4
5
6
7
Inleiding 5 1.1 De Opdracht ...............................................................................................................5 1.2 Leeswijzer....................................................................................................................5 Onderzoeksmethode 6 Case-beschrijving huisvesting UWV regio Rotterdam 7 3.1 Beweringen uit het verweerschrift..........................................................................7 3.2 Feiten met betrekking tot de huisvesting UWV regio Rotterdam......................9 3.3 Beschouwing en conclusies met betrekking tot de huisvesting UWV regio Rotterdam ................................................................................. 14 Case-beschrijving huisvesting UWV Almere en Zwolle 20 4.1 Beweringen uit het verweerschrift....................................................................... 20 4.2 Feiten met betrekking tot de huisvesting UWV Almere en Zwolle................. 21 4.2.1 Feiten met betrekking tot huisvesting UWV Almere ........................................ 21 4.2.2 Feiten met betrekking tot huisvesting UWV Zwolle ......................................... 22 4.3 Beschouwing en conclusies met betrekking tot de huisvesting UWV Almere en Zwolle ............................................................................... 23 Case-beschrijving huisvesting UWV Goes 25 5.1 Beweringen uit het verweerschrift....................................................................... 25 5.2 Feiten met betrekking tot de huisvesting UWV Goes....................................... 26 5.3 Beschouwing en conclusies met betrekking tot de huisvesting UWV Goes ..................................................................................................... 27 Case-beschrijving huisvesting UWV Emmen 28 6.1 Beweringen uit het verweerschrift....................................................................... 28 6.2 Feiten met betrekking tot de huisvesting UWV Emmen .................................. 28 6.3 Beschouwing en conclusies met betrekking tot de huisvesting UWV Emmen ................................................................................................. 28 Algemene bevindingen feitenonderzoek huisvesting UWV 29 7.1 Integriteit Externen ................................................................................................ 29 7.2 Tariefstelling Externen ........................................................................................... 30 7.3 Onderhandelingsprotocol ..................................................................................... 30 7.4 Ontwikkeling huisvestingsorganisatie van UWV............................................... 31 7.5 Communicatie UWV en Ministerie van SZW...................................................... 34 7.6 Huisvestingsbeleid en leegstand.......................................................................... 35
Bijlage 1: Bijlage 2: Bijlage 3:
Overzicht interviews feitenonderzoek huisvesting UWV Opdracht Feitenonderzoek d.d. 13 oktober 2005 Schriftelijke reacties geïnterviewden op het feitenonderzoek
38 39 40
Resumé Tegen het verzoek van het UWV tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van de directeur Facilitair en Inkoop, mr. E.J. de Jonge, heeft De Jonge verweer gevoerd aan de hand van een uitvoerig verweerschrift waarin hij een groot aantal ernstige aantijgingen tegen het UWV doet. In het bijzonder wekt De Jonge de indruk dat de organisatie van de huisvesting bij het UWV niet aan de te stellen eisen voldoet. Het uitbrengen van het rapport “Deskundigenoordeel Huisvesting UWV” (rapport-Meijer) en het tijdelijk voorzitterschap van drs. A.H.C. Annink van de Raad van Bestuur, zouden niet de gewenste verbeteringen gebracht hebben. Ook doet De Jonge een aantal beweringen rondom de integriteit van externen die het UWV voor het goed laten verlopen van de huisvestingsactiviteiten ingehuurd heeft. Met minister de Geus, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, heeft de huidige voorzitter van de Raad van Bestuur, dr. J.M. Linthorst, vastgesteld dat er behoefte is aan meer informatie. De minister heeft de Tweede Kamer hierover geïnformeerd. Daarom heeft de heer Linthorst AT Osborne verzocht een feitenonderzoek te doen naar een aantal beweringen uit het verweerschrift van De Jonge rondom huisvesting. Het betreft onder andere de volgende beweringen:
de bewering dat de minister van SZW gedurende het goedkeuringsproces van concrete huisvestingsbeslissingen in 2004, waaronder de geschetste gang van zaken rond de huisvesting van UWV in Rotterdam, voortdurend op het verkeerde been zou zijn gezet. de bewering over de leegstand van 120.000 m² als gevolg van het aanhuurbeleid in 2004. de bewering dat de inhuur van externen voor huisvestingszaken tot een ongewenste belangenverstrengeling zou hebben geleid bij concrete huisvestingsbeslissingen alsmede tot mogelijke meerkosten. de bewering dat de expliciete afspraken met de minister over de overdracht van de huisvestingsportefeuille niet zouden zijn nagekomen.
Door ons bureau is in opdracht van de heer Linthorst het feitenonderzoek uitgevoerd, op basis van een door de heer Linthorst goedgekeurd plan van aanpak.
Na dossierstudie en de nodige interviews concluderen wij resumerend het volgende:
Het feitenonderzoek wijst niet uit dat het UWV het ministerie van SZW onvoldoende of foutief heeft geïnformeerd. Uit interviews met de ontwikkelaars, uit de huisvestings-case regio Rotterdam, is gebleken dat er een vorm van onderlinge schadeloossteling plaatsvond, waarvan UWV niet op de hoogte was. Het initiatief hiervoor lag bij de ontwikkelaars. De inhoud van de huuraanbiedingen aan UWV is hierdoor niet beïnvloed, de uiteindelijke huuraanbieding voor UWV te Rotterdam is als financieel gunstig te kenmerken.
UWV/WDE/GJA/CNE/15.12.2005
3
De bewering over de leegstand van 120.000 m² als gevolg van het aanhuurbeleid in 2004 gaat voorbij aan de nuances dat: 1. Een deel van het gesignaleerde surplus aan m²’s verband houdt met de omstandigheid dat anticiperend op af te stoten panden, nieuwe panden worden aangehuurd om gebruiksgereed te worden gemaakt, en in de daaropvolgende jaren, waarvan een groot deel reeds in 2006, een forse teruggang in het aantal m²’s zal worden bereikt. Bovendien behoeft in geval van “overbrugging bouw/terugbouw” niet altijd sprake te zijn van (tijdelijke) volledig dubbele huurlasten, in verband met huurvrije termijnen voor de nieuwe aanhuur. 2. Een ander deel van het gesignaleerde surplus aan m²’s per 1 januari 2005 bepaald wordt door neerwaartse bijstelling van de huisvestingsnorm. Vraag blijft echter of de huisvestingssituatie van het UWV met het oog op het surplus aan m²’s niet verdergaand kan worden geoptimaliseerd.
Bij géén van de onderzochte concrete huisvestingsbeslissingen wijst het feitenonderzoek uit dat de inhuur van externen voor huisvestingszaken tot een ongewenste belangenverstrengeling zou hebben geleid alsmede tot mogelijke meerkosten.
Het feitenonderzoek wijst niet uit dat het UWV de expliciete afspraken over de overdracht van de huisvestingsportefeuille niet zou zijn nagekomen.
Het feitenonderzoek ondersteunt derhalve niet de indruk zoals gewekt door beweringen uit het verweerschrift van De Jonge, dat de organisatie van de huisvesting bij UWV niet aan de te stellen eisen voldoet.
UWV/WDE/GJA/CNE/15.12.2005
4
1
Inleiding
1.1
De Opdracht
Op 23 augustus 2005 diende bij het kantongerecht in Hoorn, de zitting over het verzoek van UWV tot het ontslag van haar directeur Facilitair en Inkoop, mr. E.J. de Jonge. Tegen dit verzoek van UWV heeft mr. De Jonge een verweerschrift opgesteld, waarin onder andere een aantal aantijgingen jegens het UWV worden gemaakt met betrekking tot haar huisvestingsoperatie. In overleg met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) is door UWV vastgesteld dat er daarmee behoefte is ontstaan aan een extern feitenonderzoek. Dit rapport vormt de eindrapportage van het genoemde externe feitenonderzoek, waarvoor AT Osborne opdracht heeft gekregen bij brief van UWV van 13 oktober 2005, zoals deze is opgenomen in bijlage 2. Omtrent het feitenonderzoek is de Tweede Kamer der Staten-Generaal ingelicht bij brief van 23 september 2005 van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de heer mr. A.J. de Geus. 1.2
Leeswijzer
De eindrapportage “Feitenonderzoek Huisvesting UWV” bevat een aantal case-beschrijvingen en de algemene bevindingen. Hoofdstuk 2 vermeldt de onderzoeksmethode. De case-beschrijvingen zijn opgebouwd rondom het verweerschrift van mr. E.J. de Jonge, dat verder in deze eindrapportage zal worden aangeduid als “het verweerschrift”. Per case-beschrijving wordt het verweerschrift geciteerd, gevolgd door de aangetroffen feiten. Op basis van de aangetroffen feiten en de gehouden interviews wordt de case beschouwd, gevolgd door conclusies. In de hoofdstukken 3, 4, 5 en 6 worden op deze wijze, achtereenvolgens de huisvestingscases behandeld van de regio Rotterdam, Almere en Zwolle, Goes en Emmen. In hoofdstuk 7 worden, mede op basis van de case-beschrijvingen, de algemene bevindingen weergegeven. Deze algemene bevindingen hebben betrekking op de inzet van externen, de ontwikkeling van de organisatie van de huisvesting binnen UWV, de communicatie tussen het Ministerie van SZW en UWV en het huisvestingbeleid van UWV. Teneinde de leesbaarheid van deze eindrapportage te vergroten wordt het “Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen” verder aangeduid als het UWV en wordt het beleidsterrein “Sociale Zaken en Werkgelegenheid” verder aangeduid als SZW.
UWV/WDE/GJA/CNE/15.12.2005
5
2
Onderzoeksmethode
Het feitenonderzoek is uitgevoerd door adviseurs van AT Osborne. Noch het bureau, noch haar medewerkers hebben persoonlijke of zakelijke banden met het UWV of met het ministerie van SZW, anders dan de uitvoering van dit feitenonderzoek. Het onderzoek is uitgevoerd in de volgende stappen:
1. Dossieronderzoek Ter vaststelling van de feiten met betrekking tot de cases, maar ook met betrekking tot de algemene bevindingen inzake huisvesting van UWV, zijn diverse dossierstudies uitgevoerd. Deze dossierstukken zijn beschikbaar gesteld door UWV, of door derden die een rol hebben gespeeld in de huisvestings-cases. Deze derden hebben in voorkomende gevallen daartoe toestemming gevraagd aan het UWV en deze ook in alle gevallen gekregen. Indien het feitenonderzoek daartoe aanleiding gaf, zijn ook aanvullende dossierstukken opgevraagd bij het UWV. Ook deze dossierstukken zijn aan AT Osborne ter beschikking gesteld. De stukken en documenten die zijn gebruikt bij het feitenonderzoek, worden in deze eindrapportage genoemd bij de daarop gebaseerde feiten en beschouwingen.
2. Interviews Ter onderbouwing van het dossieronderzoek en de daaruit voortvloeiende beschouwingen, zijn er diverse interviews gehouden met de verschillende betrokkenen van het UWV en van daarbuiten. In enkele gevallen is het interview telefonisch afgenomen, indien de betrokkenheid van de persoon in kwestie in het kader van dit feitenonderzoek zich beperkte tot slechts één huisvestingscase. Van de gehouden interviews zijn geen woordelijke verslagen opgesteld. Voor een overzicht van de interviews wordt verwezen naar bijlage 1. De geïnterviewden van het UWV, de geïnterviewden van het ministerie van SZW, de heer Annink van het Ministerie van Defensie, mevrouw De Leeuw van kantoor De Brauw Blackstone Westbroek en de heer Dijksman van EPAC, zijn in de gelegenheid gesteld om de eindrapportage, voor wat betreft de voor hen relevante tekstdelen daaruit, vooraf in te zien. Tevens is de case-beschrijving “regio Rotterdam” voorgelegd aan AM-Vastgoed en Burgfonds. Indien zij daarop schriftelijk hebben gereageerd, is (het niet in de eindrapportage verwerkte deel van) deze reactie opgenomen in bijlage 3.
3. Rapportage Het feitenonderzoek is in eerste instantie vastgelegd in de voorrapportage “bouwstenen feitenonderzoek huisvesting UWV”, waarin de diverse huisvestingscases zijn beschreven met de daarbij behorende conclusies op basis van de feiten en beschouwingen. Deze voorrapportage is ter beschikking gesteld aan het UWV ter verifiëring van de in het onderzoek vastgestelde feiten. Vervolgens is op basis van deze voorrapportage “bouwstenen feitenonderzoek huisvesting UWV” de onderhavige eindrapportage samengesteld. Met het uitkomen van deze eindrapportage is het onderzoek afgesloten op 15 december 2005.
UWV/WDE/GJA/CNE/15.12.2005
6
3
Case-beschrijving huisvesting UWV regio Rotterdam
3.1
Beweringen uit het verweerschrift
(begin citaat pagina 14 verweerschrift) “Ook op locaties zijn risico’s. Zo is de dhr. Dijksman de enige onderhandelaar namens het UWV bij de mogelijke aanhuur van een nieuw te bouwen kantoor op de Kop van Zuid in Rotterdam. De ontwikkelaar is de combinatie Amstelland/OVG, en “toevallig” werkt de echtgenote van dhr. Dijksman bij Amstelland.” (einde citaat pagina 14 verweerschrift)
(begin citaat pagina 16 verweerschrift) “Dhr. Joustra is een sterke voorstander van de locatie Schieveste, dit wordt overigens bevestigd door de analyse die door Ernst & Young is gemaakt op grond van ruim vijftig vooraf gedefinieerde criteria. Uit deze analyse blijkt dan de locatie Schieveste op alle UWV criteria het beste scoort, en ook nog ruim € 5 miljoen goedkoper is. Deze analyse komt Cloo niet uit. Hij gaat marchanderen. Cloo organiseert nog een biedingen rondje. En hier gaat het fout. Cloo staat de projectontwikkelaar Amstelland (locatie Rotterdam) toe twee dagen na de officiële sluitingsdatum van de tweede biedingenronde, alsnog een aanbieding te laten doen. Deze aanbieding is gedagtekend op 28 maart 2003, echter pas ontvangen op 2 april 2003. Burgfonds (Schieveste) krijgt echter geen gelegenheid meer haar aanbieding aan te passen.” (einde citaat pagina 16 verweerschrift) (begin citaat pagina 16/17 verweerschrift) “In de laatste aanbieding van Amstelland/OVG (Rotterdam) stelt Amstelland de constructie voor van “financial engineering”. Deze constructie betekent dat de huur van het pand fictief met enkele tientallen euro’s per vierkante meter wordt verhoogd. - …… - Cloo is tevreden het doel is bereikt, hij kan nu zijn zin doordrukken om het UWV op de kop van Zuid in Rotterdam gevestigd te krijgen. Zijn problemen zijn echter nog niet voorbij. Het raakt bekend dat Cloo en daarmee het UWV huurcontracten wil sluiten met waarin de huur fictief met enkele tientallen euro’s is verhoogd. De weerstand hiertegen neemt snel toe. Uiteindelijk leidend tot de brief van de RGD van 20 augustus 2003, waarin de RGD een advies geeft over de huisvestingskeuze tussen Rotterdam en Schiedam. In dit advies wordt de financial engineering nadrukkelijk afgeraden.” (einde citaat pagina 16/17 verweerschrift) (begin citaat pagina 17 verweerschrift) “Op 19 maart vindt er een bespreking plaats ten kantore van de burgemeester van Rotterdam, in casu dhr. Opstelten. Aanwezig zijn dhr. Opstelten, dhr. Cloo, dhr. Stam (Algemeen directeur ontwikkelingsbedrijf Rotterdam) en ondergetekende. Na wat inleidende opmerkingen dat een vestiging van het UWV in Rotterdam van groot belang is, vraagt dhr. Opstelten aan Cloo wat er nodig is om het UWV in Rotterdam gevestigd te krijgen. Cloo geeft aan dat het prijsverschil tussen Rotterdam en Schiedam te groot is om de beslissing op Rotterdam te laten vallen. Dhr. Opstelten vraagt of het UWV voor Rotterdam zal kiezen indien dit prijsverschil overbrugt kan worden. Cloo antwoordt dit bevestigend. Dhr. Opstelten geeft aan dat er uitgebreid overleg is geweest tussen de gemeente en de projectontwikkelaar (Amstelland/OVG) en dat dit naar zijn mening overbrugbaar is. Dhr. Stam geeft aan dat de gemeente een incentive van € 1 miljoen zal geven en de projectontwikkelaars bereid zijn een kostenreductie van € 2,5 miljoen te realiseren. Hierop wordt door dhr. Opstelten en Cloo handen geschud op deze afspraak. Het bewijs hiervan ligt in de brief van het ontwikkelingsbedrijf van Rotterdam van 19 maart 2003.
UWV/WDE/GJA/CNE/15.12.2005
7
Hierin staat dat Cloo heeft aangegeven dat het UWV bereid is definitief voor de locatie Kop van Zuid te kiezen indien het prijsverschil met de concurrerende aanbieding (Schieveste) met € 3,5 miljoen wordt gereduceerd.” (einde citaat pagina 17 verweerschrift)
(begin citaat pagina 17/18 verweerschrift) “Er moeten dringend argumenten gevonden worden voor een keuze van de Rotterdam (Kop van Zuid). Hiervoor organiseert Cloo het spel van de tweede biedingsronde. In retrospectief kan gesteld worden dat de tweede biedingenronde fake is geweest. Dit wordt bevestigd door het feit dat dhr. Fransen (lid RvB UWV) in april 2004 ontwikkelaar Burgfonds (Schieveste) op zijn kantoor laat komen. Dit naar aanleiding van de tweede uitvraag om een huuraanbieding door dhr. Annink van 12 maart 2004. In een gesprek van 6 minuten laat dhr. Fransen weten dat Burgfonds maar niet teveel kosten moest maken voor het offerte-traject van de huuraanbieding, aangezien de RvB een voorkeur had voor Rotterdam.” (einde citaat pagina 17/18
verweerschrift) (begin citaat pagina 18 verweerschrift) “Cloo realiseert zich dat de inhoud van de brief van het ontwikkelingsbedrijf Rotterdam (OBR) van 19 maart 2003, hem in grote problemen kan brengen. Hij verzoekt het OBR een nieuwe brief te sturen, hierin is de inhoud afgezwakt tot “de heer Cloo de bereidheid heeft uitgesproken positief te adviseren richting de Raad van Bestuur van het UWV voor de locatie “Kop van Zuid”. Dit is voor Cloo nog niet voldoende hij vraagt nogmaals de inhoud van de brief te wijzigen, dit geschiedt door de secretaresse van dhr. Stam, mevr. Ingrid Kerr. In deze laatste brief van 26 maart 2003 staat alleen nog dat er een gesprek heeft plaatsgevonden tussen de heren Opstelten en Cloo.”(einde citaat pagina 18 verweerschrift)
(begin citaat (2) pagina 18 verweerschrift) “Dhr. Annink besluit om over te gaan tot het uitvragen van twee nieuwe huuraanbiedingen. De brieven gaan uit op 12 maart 2004. Cloo hoort van dhr. Annink dat ik geadviseerd tot een nieuwe uitvraag. Hij wacht tot dhr. Annink weer is teruggekeerd naar Defensie en mevr. Dümig tijdelijk voorzitter van het UWV is. Op 29 maart maakt Cloo een enorme ruzie in de RvB over de situatie Rotterdam en mijn adviezen hierin aan dhr. Annink. Ik word diezelfde middag bij mevr. Dümig en dhr. Fransen geroepen. Mevr. Dümig is helemaal van de kaart. Mevr. Dümig geeft aan dat zij dit soort ruzies en spanningsvelden binnen de RvB niet hanteerbaar acht, en aangezien ik in haar ogen bewust een advies van de Brauw Blackstone Westbroek had achtergehouden betekende dit dat ik ontslagen zou worden. Cloo zorgt dat hij zelf op de achtergrond blijft.” (einde citaat (2) pagina 18 verweerschrift) (begin citaat pagina 19 verweerschrift) “Ik hoor uit de markt dat Amstelland/OVG uiteindelijk de concurrerende ontwikkelaar (Burgfonds) heeft afgekocht. Misschien is het ook maar goed dat de zaak tot rust komt, de vraag die blijft knagen is echter wie uiteindelijk deze afkoop betaald. Dit kan niet anders zijn dan het UWV en daarmee de belastingbetaler. Daarnaast heeft dhr. Fransen de mondelinge toezegging gedaan aan Burgfonds dat zij de nieuwbouw voor het UWV in Leiden mag realiseren.” (einde citaat pagina 19 verweerschrift)
UWV/WDE/GJA/CNE/15.12.2005
8
3.2
Feiten met betrekking tot de huisvesting UWV regio Rotterdam
UWV plaatst op 7 februari 2003 een schriftelijke uitvraag aan Amstelland MDC/OVG Projectontwikkeling en aan Burgfonds BV voor het doen van een huuraanbieding voor respectievelijk de locatie Kop van Zuid te Rotterdam en locatie Schieveste te Schiedam.
In maart 2003 vinden er een aantal overleggen plaats tussen UWV en de gemeenten Rotterdam en Schiedam. Eén van die overleggen vindt plaats op 19 maart 2003 te Rotterdam in aanwezigheid van de heren Opstelten, Cloo, Stam (OBR) en De Jonge. Het overleg wordt kort bevestigd door de heer Stam (OBR) aan het UWV in de brief van 20 maart 2003. Deze brief wordt vervangen door de brief van 21 maart 2003 en tot slot door de brief van 26 maart 2003. Het UWV herkent zich niet in de brieven van OBR van 20 maart 2003 en 21 maart 2003. Het OBR wordt verzocht de brief aan te passen, hetgeen leidt tot de brief van 26 maart 2003, waarin OBR bevestigt dat zij, in samenwerking met de ontwikkelaarscombinatie, bereid is om de aanbieding voor de locatie Kop van Zuid te Rotterdam te reduceren met 3,6 miljoen euro.
Naar aanleiding van de beide aanbiedingen wordt er een document opgesteld door de heren De Jonge (directeur F&I) en Siemons (Ernst&Young), met het onderwerp “Vergelijking toekomstige huisvesting Rotterdam (Kop van Zuid, Laan op Zuid) en Schiedam (Schieveste)” ten behoeve van de vergadering van de Raad van Bestuur d.d. 31 maart 2003. Het vergelijkingsdocument laat zich als volgt samenvatten (deels citaat uit het document zelf): Op basis van de geboden informatie zijn beide objecten goede huisvestingsproposities. Het project Schieveste laat een financieel gunstiger resultaat zien, maar kent op dat moment echter een planningsrisico, in verband met de nog te voeren procedures in het kader Wet ruimtelijke ordening. Voorts wordt het kader geschetst waarbinnen de bestuurlijke besluitvorming tot stand dient te komen.
Kantoor De Brauw Blackstone Westbroek brengt op 3 april 2003 advies uit aan de heer Cloo, portefeuillehouder huisvesting binnen de Raad van Bestuur UWV, inzake een risico-analyse tussen de vestiging Kop van Zuid te Rotterdam en Schieveste te Schiedam. Deze risico-analyse bevestigt het “Vergelijkingsdocument” van 31 maart 2003” op het onderdeel van het planningsrisico op het project Schiedam in verband met het dan vigerende bestemmingsplan. Tevens wordt het advies gegeven om “te waken voor ontoelaatbare overheidssteun” ten aanzien van de financiële tegemoetkoming voor de locatie Kop van Zuid te Rotterdam.
Kantoor De Brauw Blackstone Westbroek brengt op 30 juni 2003 een aan dit kantoor gevraagd advies uit aan de heer Cloo, portefeuillehouder huisvesting binnen de Raad van Bestuur UWV, inzake de nog te sluiten contracten (intentieovereenkomst, huurovereenkomst, eventuele samenwerkingsovereenkomst) met betrekking tot de locatie Kop van Zuid te Rotterdam. Het advies heeft ondermeer betrekking op ontbindende voorwaarden en het opnemen van de bedragen in de intentieovereenkomst tussen UWV en AM Vastgoed/OVG (AM is de rechtsopvolger van Amstelland MDC) voortvloeiend uit de “financial engineering”-optie.
De Rijksgebouwendienst brengt, naar aanleiding van een adviesaanvraag, op 28 juli 2003 advies uit aan de heer Cloo, portefeuillehouder huisvesting binnen de Raad van Bestuur UWV, inzake de “huuronderhandeling Rotterdam/Schiedam”. Ook in dit advies wordt het planningsrisico genoemd te Schiedam, maar ook de planning van de locatie Rotterdam staat “onder zeer zware druk”. De Rijksgebouwendienst acht daarnaast de verhuurbaarheid van de locatie Kop van Zuid hoger in, hetgeen zij op vindt wegen tegen het hogere huurniveau. De constructie van “financial engineering” acht de Rijksgebouwendienst ongewenst.
UWV/WDE/GJA/CNE/15.12.2005
9
De Rijksgebouwendienst adviseert voorts om een zo scherp mogelijke huurprijs te realiseren met een zo lang mogelijke huurvrije periode. De Rijksgebouwendienst spreekt tevens de verwachting uit dat onder de dan heersende markt het financiële verschil tussen de beide locaties voor een deel kan worden overbrugd.
Een derde partij, te weten Fortress, verzendt een brief d.d. 24 oktober 2003 aan de Minister van SZW met daarin enerzijds een aanbieding voor een eigen pand van Fortress en anderzijds een melding van een kennelijk gevoerde discussie in de markt met betrekking tot de grondprijs en de “financial engineering”. Tevens ontvangt de Minister een brief van de gemeente Schiedam van de hand van haar burgemeester d.d. 18 december 2003, waarin onder verwijzing naar het dan lopende onderzoek naar de (her)huisvesting van het UWV, de zorg wordt uitgesproken met betrekking tot het selectieproces Rotterdam/Schiedam. Beide brieven worden door de Minister op 2 februari 2004 verzonden aan het UWV. Op 11 februari 2004 herinnert de Burgemeester van Schiedam de Minister schriftelijk aan zijn eerdere brief van 18 december 2003.
Het UWV doet een gecombineerd verzoek aan de Minister van SZW, middels de brieven van UWV d.d. 2 december 2003 en respectievelijk 12 december 2003, tot het verlenen van goedkeuringen met betrekking tot de aanhuur van een aantal panden. In de briefwisseling tussen het UWV en het Ministerie worden ten aanzien van Rotterdam 2 relevante zaken vermeld: Ten eerste wordt in de brief van het UWV aan het Ministerie d.d. 9 februari 2004 het onderhandelingsresultaat tot dan toe gemeld ten aanzien voor de nieuwbouw te Rotterdam, met inbegrip van “financial engineering”. Ten tweede wordt melding gemaakt van een planningsdruk te Rotterdam, vanuit de wens tot het verlaten van het pand aan het s’Jacobsplein te Rotterdam, in verband met de wens van de eigenaar (Erasmus MC) het pand in eigen gebruik te nemen.
Op 12 februari 2004 wordt het “Deskundigenoordeel Huisvestingskosten UWV” door de heer W. Meijer overhandigd aan de Minister van SZW.
Na het aftreden van de heer Joustra wordt de heer Annink ad-interim voorzitter van de Raad van Bestuur van UWV. De heer Cloo heeft de portefeuille “huisvesting” neergelegd. In het eerste deel van zijn ad-interim periode heeft de heer Annink telefonisch contact met de heer Cloo (vakantieadres). Tijdens dit gesprek wordt de heer Annink attent gemaakt op de huisvestingscasus Rotterdam/Schiedam.
Per fax bericht Kantoor De Brauw Blackstone Westbroek op 24 februari 2004 aan mevrouw Mandema, plaatsvervangend directeur F&I, tijdens de interim-periode van de heer Annink, omtrent de eventuele juridische binding tussen UWV en de ontwikkelaars van de locatie Kop van Zuid te Rotterdam. Naar de bevindingen van De Brauw Blackstone Westbroek is de kans dat een rechter zal oordelen dat partijen overeenstemming hebben bereikt omtrent de intentieovereenkomst niet erg groot. Er was overleg tussen beide partijen inzake een conceptintentieovereenkomst; echter tot bekrachtiging daarvan is het niet gekomen. Op diezelfde dag is er ook een telefonisch contact tussen De Brauw Blackstone Westbroek en de heer Annink.
Op 12 maart 2004, om 11.49 uur, gaat een fax uit van De Brauw Blackstone Westbroek aan mevrouw Mandema van het UWV. De fax behelst een advies waarin ondermeer wordt opgemerkt dat het verzenden van de brieven met een tweede uitvraag ook risico’s met zich meebrengt. Daarnaast omvat het advies een tweetal conceptbrieven, aan beide ontwikkelaars (Amstelland/OVG en Burgfonds) tot het vrijblijvend uitbrengen van een huurvoorstel (de zogenaamde tweede uitvraag).
UWV/WDE/GJA/CNE/15.12.2005
10
Op 12 maart 2004, om circa 14.00 uur, is er telefonisch contact tussen De Brauw Blackstone Westbroek en een medewerker van F&I van UWV. Deze medewerker acht de brieven te juridisch van toonzetting en legt De Brauw Blackstone Westbroek een concept-brief van de zijde van UWV voor.
Op 12 maart 2004, om 15.45 uur reageert De Brauw Blackstone Westbroek per fax op de conceptbrieven van de zijde van UWV voor de tweede uitvraag. Het betreft een advies met daarbij een aantal tekstuele voorstellen/wijzigingen op de conceptbrief zoals voorgelegd door de medewerker van F&I van UWV.
Op 12 maart 2004 wordt de tweede uitvraag naar de beide ontwikkelaars (AM Vastgoed en Burgfonds) verzonden, ondertekend door de heer Annink. 12 maart is tevens de laatste werkdag van de heer Annink in zijn ad-interim-functie van voorzitter van de Raad van Bestuur van UWV. De uitvragen zijn abusievelijk gedateerd op 11 maart 2004. De brieven voldoen niet volledig aan het advies van 15.45 uur van De Brauw Blackstone Westbroek.
Op 12 maart 2004 rapporteert de heer Annink schriftelijk aan de Minister inzake zijn ad-interimperiode. Daarin wordt ook kort de casus Rotterdam/Schiedam genoemd. De heer Annink stelt in zijn rapportage vast dat omtrent de gehanteerde procedures bij partijen onenigheid bestaat.
Op 12 maart 2004 was mevrouw Mandema, plaatsvervangend directeur F&I, aan wie het advies van 11.49 uur gericht was, niet aanwezig bij het UWV. Op 15 maart 2004 verzoekt zij De Brauw Blackstone Westbroek om advies inzake de tweede uitvraag, welk advies op 16 maart per fax volgt. Het advies maakt ondermeer melding van een voorstel ter verzending van een schriftelijke toelichting aan beide ontwikkelaars (AM Vastgoed/OVG en Burgfonds) ter aanvulling van de tweede uitvraag van 12 maart. De aanvulling zou tevens moeten vermelden dat “financial engineering” niet wenselijk wordt geacht. Tevens moet duidelijk worden gesteld dat overeenstemming niet kan worden bereikt, voordat goedkeuring is verkregen van de Minister op het bereikte onderhandelingsresultaat.
AM Vastgoed reageert, tevens namens haar partner in deze, OVG, op 23 maart 2004. De brief meldt ondermeer dat als het UWV zich vrij voelt staan om alsnog voor een andere locatie te kiezen dit voor de ontwikkelingscombinatie (en naar zij begrijpen ook voor de gemeente Rotterdam) niet acceptabel zal zijn.
Het UWV vult haar tweede uitvraag aan middels de brieven van 25 maart aan AM Vastgoed/OVG respectievelijk Burgfonds, conform het advies van De Brauw Blackstone Westbroek van 16 maart 2004.
Op 31 maart 2004 vindt er een overleg plaats tussen de heer Scheerens (Burgemeester Schiedam), de heer Adriaansens (Schieveste) en de heer Fransen (portefeuillehouder huisvesting binnen de Raad van Bestuur UWV en de heer Kist (secretaris Raad van Bestuur UWV) waarin de tweede uitvraag van 12 maart wordt toegelicht. Op diezelfde dag vindt er een gelijksoortig overleg plaats tussen de heer Opstelten (Burgemeester Rotterdam), de heer Stam (directeur OBR) en de heren Fransen en Kist van het UWV. De strekking van de verklaring van de tweede uitvraag bestaat eruit dat het UWV behoefte heeft aan transparante, vergelijkbare aanbiedingen, tevens op basis van signalen die de voorzitter ad-interim, de heer Annink, had ontvangen in reactie op de voorgaande aanbiedingen.
UWV/WDE/GJA/CNE/15.12.2005
11
Op 1 april 2004 vindt tevens een overleg plaats tussen de heer Stam (OBR), de heer Triest (AM Vastgoed), de heer Van Oostrom (OVG) de heer Van Norden (OBR) en de heren Fransen en Kist van het UWV. Dit gesprek sluit aan op de voornoemde overleggen van 31 maart 2004.
Op 2 april 2004 vraagt de heer Noordanus van AM Vastgoed, middels een aan de Minister van SZW gerichte brief, de aandacht voor de tweede biedingenronde inzake de huisvesting van UWV in de regio Rotterdam. Deze brief wordt door het Ministerie doorgestuurd naar UWV met een begeleidende brief op 7 mei 2004.
Er worden 2 aanbiedingen ontvangen: De aanbieding d.d. 14 april 2004 van Burgfonds, inzake de locatie Schieveste en de aanbieding d.d. 15 april 2004 van AM Vastgoed/OVG inzake de locatie Kop van Zuid te Rotterdam. In de aanbiedingsbrief van Burgfonds wordt ook melding gemaakt van de “verbazing” van Burgfonds met betrekking tot de opmerking van de heer Fransen “van deze aanbieding niet te veel werk te maken”.
Op 14 mei 2004 verzendt UWV brieven, ondertekend door de tijdelijk voorzitter, mevrouw Dümig, aan de beide aanbieders dat ook nog 2 opties zijn ontstaan met betrekking tot bestaande panden in de regio Rotterdam. In de brieven van 8 juni 2004 van UWV wordt daarvan nogmaals melding gemaakt. Overigens bleken de 2 opties achteraf niet passend voor UWV; één bestaand pand bleek niet binnen de gewenste termijn beschikbaar te komen, een ander pand werd ongeschikt geacht op basis van de aard van de belegger. Wel maken beide brieven duidelijk dat UWV zich tot op dat moment vrij acht in haar locatiekeuze.
Kruisend met de bovengenoemde brief van 8 juni, ontvangt het UWV diezelfde dag de aangetekende brief d.d. 3 juni 2004 van de bestuursvoorzitter van AM Vastgoed, mede namens OVG. In deze brief maakt AM Vastgoed/OVG haar ongenoegen duidelijk inzake de tweede uitvraag en de mogelijkheid die UWV openhoudt voor het betrekken van een bestaand pand. De ontwikkelaarscombinatie acht het UWV niet vrij te handelen, zoals zij handelt; tevens wordt in de brief gesproken over eventuele compensatie.
Uiteindelijk leidt de situatie tot een overleg tussen de heer Noordanus (AM), de heer van Oostrom (OVG), mevrouw Dümig (tijdelijk voorzitter RvB UWV) en de heer Dijksman, extern adviseur van UWV, op 18 juni 2004. Er is in het dossier een interne concept memo en een extern verstrekt verslag van dit overleg aangetroffen. De ontwikkelaarscombinatie maakt duidelijk een eventuele gang naar de rechter c.q. claim te overwegen. Anderzijds maakt UWV duidelijk dat naar haar mening van enige precontractuele fase geen sprake is geweest. Daarnaast meldt UWV dat er altijd voorbehouden zijn gemaakt ten aanzien van positieve besluitvorming van de zijde van de Raad van Bestuur, de OR en de Minister.
Op 17 augustus 2004 verstrekt AM Vastgoed ter informatie een planboek met betrekking tot een ontwikkeling te Leiden, die zij daar voorbereidt in samenwerking met Burgfonds. De ontwikkeling, onder de naam U-bocht locatie, zou geschikt kunnen zijn voor een BVG. Deze brief meldt tevens een aantal lopende zaken met betrekking tot de planning voor de locatie Kop van Zuid.
Op 6 september 2004 bevestigt AM Vastgoed aan UWV dat zij haar huuraanbieding voor de locatie Kop van Zuid Rotterdam d.d. 15 april 2004 gestand doet. Tevens meldt AM dat UWV duidelijk heeft gemaakt dat de keuze voor deze locatie voor haar nog niet definitief is.
UWV/WDE/GJA/CNE/15.12.2005
12
Met de brief van 11 oktober 2004 meldt de heer Fransen van UWV aan Burgfonds dat er een reële kans is dat de voorkeur niet zal uitgaan naar de locatie Schieveste.
De heer Scheeres, Burgemeester van Schiedam, reageert op deze brief op 10 november 2004. De heer Scheeres stelt nog een aantal vragen bij het besluitvormingstraject van het UWV om te komen tot deze (voorlopige) afwijzing. Ook wordt hierin Burgfonds genoemd. Burgfonds laat echter de heer Fransen van het UWV weten dat zij niet de intentie heeft om acties te ondernemen, indien het UWV voor de locatie Rotterdam kiest.
Op 22 november bevestigt AM Vastgoed aan UWV dat zij haar aanbieding van 15 april nogmaals gestand doet, tot 15 december 2004. Tevens meldt AM dat zij een aanbieding zullen doen inzake de huisvesting UWV te Leiden.
30 november 2004 volgt het goedkeuringsverzoek van UWV aan de Minister van SZW inzake het afsluiten van de huurovereenkomst voor de locatie Kop van Zuid te Rotterdam. Dienaangaande ontvangt de Raad van Bestuur van UWV het positieve advies van de Raad van Advies d.d. 3 december 2004. Het advies van de Raad van Advies wordt op 7 december 2004 door UWV verzonden aan de Minister.
Per 29 december 2004 ondertekent de dan zittende voorzitter van de Raad van Bestuur van UWV, de heer Linthorst, de huurovereenkomst waarin de ontbindende voorwaarde is opgenomen ten aanzien van de goedkeuring van de voltallige Raad van Bestuur UWV, de goedkeuring van de Minister en een positief advies van de OR. Deze overeenkomst wordt door de verhuurder (AM Vastgoed en OVG) ondertekend op 14 januari 2005.
Het besluit van de Minister van SZW tot goedkeuring van de aanhuur van het pand op de Laan op Zuid te Rotterdam, wordt vastgesteld op 11 januari 2005.
UWV/WDE/GJA/CNE/15.12.2005
13
3.3
Beschouwing en conclusies met betrekking tot de huisvesting UWV regio Rotterdam
De beschouwingen en conclusies worden in de volgorde van de beweringen uit het verweerschrift weergegeven. 1. Ten aanzien van de commerciële onderhandelingen in aanhuurtrajecten, maakt UWV vanaf april 2003 gebruik van de diensten van haar extern adviseur, de heer Dijksman, ondersteund op technisch gebied door de heer L. Rietveld. Zo ook met betrekking tot de locatie Kop van Zuid te Rotterdam. Daarnaast staat vast dat bij de onderhandelingen met partijen, en zeker ook met AMVastgoed/OVG inzake de locatie Kop van Zuid te Rotterdam, het kantoor De Brauw Blackstone Westbroek vanaf mei 2003 was betrokken. Met betrekking tot de wijze van benadering van AMVastgoed/OVG en met betrekking tot de inhoud van de onderhandelingen aangaande een mogelijke huurovereenkomst, werd door dit kantoor ook geregeld schriftelijk gerapporteerd aan medewerkers, dan wel management of bestuur van UWV. Desgevraagd meldt de heer Dijksman dat zijn echtgenote een functie vervult gericht op PR bij AM-Vastgoed. De aard van de functie van de echtgenote van de heer Dijksman en het feit dat UWV, vanuit de afdeling F&I, een uitvraag plaatst bij onder meer Amstelland MDC/OVG voor de locatie Rotterdam, voordat de heer Dijksman wordt aangetrokken als extern adviseur van UWV, onderbouwen de suggestie van belangenverstrengeling bij de heer Dijksman niet. De verdere, vanuit het oogpunt van de ontwikkelaar, moeizame totstandkoming van het uiteindelijke huurcontract onderbouwen de suggestie van een sturende rol vanuit Dijksman richting de locatie Kop van Zuid te Rotterdam, evenmin.
Conclusie: De suggestie van belangenverstrengeling bij de heer Dijksman als extern adviseur van UWV inzake de locatie Kop van Zuid te Rotterdam, wordt niet door de feiten uit de casus “Huisvesting regio Rotterdam” onderbouwd. 2. Het document ten behoeve van de vergadering van de Raad van Bestuur d.d. 31 maart 2003 met het onderwerp “Vergelijking toekomstige huisvesting Rotterdam (Kop van Zuid) en Schiedam (Schieveste)”, van de hand van de heer De Jonge en de heer Siemons (Ernst & Young), toont een genuanceerd beeld van de pro’s en contra’s van beide mogelijke opties. Samenvattend begint de notitie met de opmerking dat beide objecten goede huisvestingsproposities kunnen zijn voor UWV. Wel komt “op punten” Schieveste positiever uit het wegingsmodel, zoals dat is weergegeven in het genoemde document, in vergelijking met de Kop van Zuid. In diverse interviews in het kader van dit feitenonderzoek wordt gemeld dat het gebruikte model, en met name de wegingen daarin, als erg theoretisch en daarom niet altijd als praktisch toepasbaar werd ervaren. De locatie Rotterdam kende ook enkele voordelen ten opzicht van Schiedam; bijvoorbeeld met betrekking tot de verwachte reistijd voor medewerkers (ook met het oog op een verhuizing van de vestiging Dordrecht). Daarnaast kende de locatie Rotterdam een grotere planningszekerheid. Deze grotere planningszekerheid werd van belang geacht in verband met het aflopen van een huurverplichting van een bestaand pand te Rotterdam. Tussen het moment van de eerste aanbiedingen van beide locaties en het samenstellen van het document met de vergelijking t.b.v. de vergadering van de Raad van Bestuur d.d. 31 maart 2003, vinden er overleggen plaats met beide aanbieders, alsmede met de beide gemeenten.
UWV/WDE/GJA/CNE/15.12.2005
14
Het wordt duidelijk uit het dossier dat niet alleen de ontwikkelaars (AM-Vastgoed/OVG versus Burgfonds) maar zeker ook de gemeenten (Rotterdam versus Schiedam) zich pro-actief opstellen om zodoende UWV te bewegen te kiezen voor de Kop van Zuid, respectievelijk Schieveste. Met betrekking tot de locatie Kop van Zuid te Rotterdam leidt dit ondermeer tot de schriftelijke bevestiging van OBR dat zij, in samenwerking met de ontwikkelaars, bereid is tot reductie van de aanbieding voor die locatie met 3,6 miljoen euro.
Conclusie: De bewering uit het verweerschrift dat in de vergelijking tussen de locaties Kop van Zuid te Rotterdam en Schieveste te Schiedam, deze laatste op alle criteria beter scoort, dient genuanceerd te worden. Enerzijds geeft het document ter vergelijking, van de hand van ondermeer De Jonge zelf, een genuanceerd beeld; anderzijds kan gesteld worden dat er een aantal valide redenen was, die een keuze voor de locatie Rotterdam rechtvaardigde, waaronder reistijden vanuit een voorziene verhuizing van de vestiging Dordrecht en een grotere planningszekerheid. Met betrekking tot “marchanderen” van de zijde van UWV inzake de eerste biedingen, levert het feitenonderzoek geen onderbouwing. Wel is er sprake van concurrentie tussen de aanbieders, waarvoor UWV zich in deze eerste fase ontvankelijk opstelt met het oog op het verkrijgen van de voor UWV meest gunstige aanbieding. Gesteld kan worden dat deze opstelling van UWV uiteindelijk ook heeft geleid tot een voor UWV financieel gunstige huuraanbieding. 3. De aanbieding van de ontwikkelaarscombinatie AM-Vastgoed/OVG kent een constructie met de naam “financial engineering”. Deze constructie gaat uit van een hogere huurlast, te compenseren met een eenmalige betaling door de verhuurder aan huurder bij het ingaan van de huurperiode. In het verweerschrift van De Jonge wordt deze constructie gekoppeld aan het “doordrukken” door de heer Cloo van de keuze voor de Locatie Kop van Zuid. Het wordt uit het verweerschrift, noch uit het dossierstukken, duidelijk waarom dit een doorslaggevende reden kan zijn voor een dergelijke keuze. De Rijksgebouwendienst brengt op 28 juli 2003 advies uit aan UWV. In dit advies wordt het voorstel tot “financial engineering” als ongewenst beschouwd. De Rijksgebouwendienst spreekt de verwachting uit dat een deel van het financiële verschil tussen de locaties Kop van Zuid en Schieveste onder de dan heersende markt zal kunnen worden overbrugd. De huuraanbieding met de “financial engineering” is ook het Ministerie bekend, zoals blijkt uit de brief d.d. 9 februari 2004 van UWV aan de Minister van SZW. In het advies van 16 maart 2004, waarin wordt geadviseerd door De Brauw Blackstone Westbroek ten aanzien van de tweede uitvraag, wordt melding gemaakt van het feit dat “financial engineering” niet wenselijk wordt geacht. Conform dit advies meldt UWV dit als zodanig aan de aanbiedende ontwikkelaars in haar brief van 25 maart 2004. Het verlaten van de mogelijkheid van “financial engineering” vindt derhalve plaats in de periode tussen 9 februari 2004 en 16 maart 2004, direct in de periode na het verschijnen van het “Deskundigenoordeel” van de heer Meijer.
Conclusie: Noch het verweerschrift, noch de dossierstukken met betrekking tot de keuze Rotterdam/Schiedam, maken duidelijk op welke wijze “financial engineering” zou kunnen leiden tot de keuze voor de Kop van Zuid te Rotterdam, en daarmee tegen Schieveste te Schiedam.
UWV/WDE/GJA/CNE/15.12.2005
15
De Rijksgebouwendienst acht de genoemde constructie, in haar advies aan UWV, ongewenst. Het feitenonderzoek toont niet aan dat “financial engineering” de voorkeur van UWV genoot. Zij verzoekt in haar brieven d.d. 25 maart 2004, de aanvullende brieven op de uitvragen van 12 maart 2004, de aanbiedende ontwikkelaars om van een dergelijke constructie af te zien bij een eventueel daaropvolgende aanbieding. 4. Op 19 maart vindt er een overleg plaats te Rotterdam tussen de heer Opstelten (Burgemeester Rotterdam), de heer Stam (directeur OBR), de heer Cloo (Raad van Bestuur UWV) en de heer De Jonge (directeur F&I van UWV). In het overleg wordt UWV gemeld dat de aanbieding met betrekking tot de Kop van Zuid te Rotterdam kan worden gereduceerd met 3,6 miljoen euro, op basis van enerzijds een incentive van gemeente Rotterdam (reductie grondprijs) en anderzijds door kostenreductie van de zijde van de ontwikkelaarscombinatie. Van (de conclusie van) het overleg wordt kort verslag gedaan middels een brief van de heer Stam van OBR. Deze brief kent 2 (concept)versies (20 en 21 maart) en een definitieve versie (26 maart). De eerste 2 versies van het verslag per brief worden op verzoek van UWV aangepast. De heer Cloo, aanwezig bij het overleg als lid van de Raad van Bestuur van UWV, herkent zich niet in de eerste versies van het verslag. Uit het dossier blijkt dat de eerste 2 (concept)versies van het verslag meer expliciet in het belang zijn van de gemeente Rotterdam en de ontwikkelaarscombinatie, dan de uiteindelijk door UWV akkoord bevonden tekst uit de brief van 26 maart 2003. Uit de interviews met 2 van de aanwezigen bij dit overleg, de heren Stam en Cloo, blijkt dat het verloop van het overleg van 19 maart op onderdelen verschillend wordt ervaren. Het wordt daarmee niet geheel duidelijk in hoeverre er sprake was van werkafspraken, dan wel van een informele toezegging. Wel lijkt het voor eenieder in dat overleg duidelijk, dat er geen sprake kon zijn van formele besluitvorming ten aanzien van een eventuele locatiekeuze. Op 3 april 2003 brengt De Brauw Blackstone Westbroek advies uit aan de heer Cloo inzake een risico-analyse op de aanbiedingen voor zowel de locatie Rotterdam als Schiedam. Hierin wordt ook het advies gegeven te waken voor “ontoelaatbare overheidssteun” ten aanzien van de financiële tegemoetkoming voor de locatie Kop van Zuid te Rotterdam. Daarbij kan de vraag gesteld worden of dit deel van het advies van De Brauw Blackstone Westbroek UWV regardeert, omdat het uiteindelijk de ontwikkelaarscombinatie is die de grondprijs gereduceerd ziet worden en niet de huurder, het UWV. Desgevraagd meldt de heer Stam (OBR) in het telefonisch interview in het kader van dit feitenonderzoek, dat de uiteindelijke grondprijs is gebaseerd op de (destijds) gebruikelijke grondprijzen ten aanzien van maatschappelijke functies, waar de gemeente Rotterdam ook het UWV toe rekent. Daarmee wordt gesteld dat de gehanteerde grondprijs overeenstemt met het daartoe gevoerde beleid door de gemeente Rotterdam.
Conclusie: Het overleg op 19 maart waarvan De Jonge in zijn verweerschrift melding maakt, heeft plaatsgevonden. Echter er is niet komen vast te staan uit dit feitenonderzoek dat UWV aldaar een toezegging heeft gedaan aan de gemeente Rotterdam en OBR inzake de keuze voor de locatie Kop van Zuid te Rotterdam. Daartoe heeft UWV ook binnen afzienbare tijd de eerste 2 (concept)versies van het verslag van dat overleg van de hand van de heer Stam (OBR) doen wijzigen. Wel blijkt uit dat verslag dat de gemeente Rotterdam, in samenwerking met de ontwikkelaarscombinatie, bereid is tot een reductie van de dan voorliggende aanbieding met 3,6 miljoen euro. 5. Op 12 maart 2004 wordt de “tweede uitvraag” gedaan richting AM-Vastgoed/OVG en Burgfonds, voor een nieuwe aanbieding voor de locaties Kop van Zuid, respectievelijk Schieveste.
UWV/WDE/GJA/CNE/15.12.2005
16
Ruim voor deze uitvraag wordt advies gevraagd aan De Brauw Blackstone Westbroek inzake de mate van juridische binding met AM-Vastgoed/OVG. Deze vraag wordt ondermeer ingegeven door het feit dat er tussen UWV en de genoemde ontwikkelaarscombinatie op diverse onderdelen overleg heeft plaatsgevonden inzake de locatie Kop van Zuid. Zo is er een concept intentieovereenkomst in wording. Het advies luidt overigens dat De Brauw Blackstone Westbroek de kans dat een rechter zal oordelen dat partijen reeds overeenstemming hadden bereikt, niet erg groot acht. Voorts is er een advies van De Brauw Blackstone Westbroek, gericht aan mevrouw Mandema, plaatsvervangend directeur F&I, ten tijde van het ad-interim-voorzitterschap van Annink de eerst aangesprokene, dat opmerkt dat het verzenden van de tweede uitvraag risico’s met zich meebrengt. Tevens bevat dat advies 2 conceptbrieven die gebruikt kunnen worden voor de tweede uitvraag, indien UWV besluit deze uitvraag toch te doen. Dit advies wordt per fax gericht aan mevrouw Mandema op 12 maart 2004, om 11.49 uur. Mevrouw Mandema is echter die dag niet aanwezig ten kantore UWV. Het advies wordt ter hand genomen door een medewerker van F&I. Deze acht de conceptbrieven van De Brauw Blackstone Westbroek te juridisch van toonzetting en legt conceptbrieven voor van eigen hand. Eén en ander wordt telefonisch besproken om circa 14.00 uur tussen het kantoor De Brauw Blackstone Westbroek en de medewerker van F&I. De conceptbrieven van de medewerker van F&I worden om 15.45 uur per fax voorzien van commentaar/advies door De Brauw Blackstone Westbroek. Uiteindelijk wordt de tweede uitvraag, ondertekend door de heer Annink als één van zijn laatste activiteiten in zijn adinterim-voorzitterschap, aan beide ontwikkelaars, AM-Vastgoed en Burgfonds, verstuurd op diezelfde dag (12 maart 2004). De brieven voldoen niet geheel aan de adviezen van De Brauw Blackstone Westbroek. Uit meerdere interviews blijkt dat het advies van De Brauw Blackstone Westbroek ten tijde van de tweede uitvraag, vermoedelijk niet ter beschikking stond van de heer Annink. Daarnaast geeft de heer Annink aan dat de besluitvorming omtrent de keuze voor één van de twee locaties Rotterdam/Schiedam hem ten tijde van zijn ad-interim-voorzitterschap onvoldoende helder was, hetgeen hem mede deed besluiten om over te gaan tot het opnieuw uitvragen. Over het algemeen wordt deze tweede uitvraag als minder gelukkig ervaren. Direct na het weekende verzoekt mevrouw Mandema, wanneer zij kennis krijgt van de tweede uitvraag, De Brauw Blackstone Westbroek om advies. Het advies volgt de dag daarna op 16 maart. Dit advies leidt uiteindelijk tot brieven van 25 maart 2004 aan beide ontwikkelaars, met daarin een aanvulling op de uitvraag van 12 maart 2004. De aanvullingen gaan ondermeer in op het niet wenselijk achten van “financial engineering” en maken duidelijke voorbehouden met betrekking tot de goedkeuring door de Minister op eventueel te bereiken resultaten. De tweede uitvraag leidt tot reacties bij de ontwikkelaars en de beide gemeenten. Ter toelichting wordt door UWV een aantal overleggen georganiseerd (31 maart en 1 april), zodat zowel de gemeenten Rotterdam als Schiedam, alsmede de ontwikkelaars AM-Vastgoed/OVG en Burgfonds op gelijk niveau worden geïnformeerd aangaande de tweede uitvraag. Desgevraagd bevestigt de heer Fransen dat hij beide ontwikkelaars heeft gemeld hun inzet te beperken met betrekking tot de nieuwe aanbiedingen. Deze mededeling van de heer Fransen is door Burgfonds ook verwoord in haar aanbiedingsbrief, als reactie op de tweede uitvraag.
UWV/WDE/GJA/CNE/15.12.2005
17
Uiteindelijk wordt de tweede uitvraag beantwoord middels de aanbieding inzake de Kop van Zuid te Rotterdam van AM-Vastgoed/OVG d.d. 15 april 2004 en de aanbieding inzake Schieveste te Schiedam van Burgfonds d.d. 14 april 2004.
Conclusie: De tweede biedingenronde van 12 maart 2004 is niet georganiseerd door de heer Cloo, zoals wordt gesteld in het verweerschrift. De tweede uitvraag is gedaan door de heer Annink in zijn functie als voorzitter ad-interim van de Raad van Bestuur van UWV. Nadat deze ad-interim functie is beëindigd, na 12 maart 2004, neemt de heer Fransen als lid van de Raad van Bestuur van UWV de huisvestingsportefeuille ter hand. De (formulering van de) tweede uitvraag wordt door UWV als minder gelukkig ervaren. De heer Fransen wenst de beide aanbieders daarop te behoeden voor te hoge verwachtingen en adviseert hen hun inzet te beperken inzake de tweede aanbieding. Omtrent de in het verweerschrift genoemde “enorme ruzie” in de Raad van Bestuur d.d. 29 maart 2004 inzake “de situatie Rotterdam”, is ons vanuit het feitenonderzoek niets gebleken. 6. Ten tijde van de “huisvestingsaffaire” wordt met betrekking tot de casus Rotterdam/Schiedam ook de Minister schriftelijk benaderd door de marktpartijen. Daarnaast zijn er de brieven van AM Vastgoed, mede namens OVG, van 23 maart 2004 en 3 juni 2004, gericht aan UWV, waarin zij haar ongenoegen kenbaar maakt dat klaarblijkelijk de keuze nog niet definitief gevallen is op de Kop van Zuid. Er wordt verwezen naar een mogelijke toekomstige compensatie, hetgeen te lezen is als een voorbode van een mogelijk claim. UWV houdt haar opties open, ook blijkend uit de brieven van 14 mei 2004 en 8 juni 2004 aan de beide ontwikkelaars, waarin de mogelijkheid wordt opengehouden dat UWV zal kiezen voor bestaande panden. Deze keuze blijkt achteraf gezien praktisch niet mogelijk, omdat de 2 mogelijke panden uiteindelijk ongeschikt zijn voor UWV. Op 18 juni 2004 leidt dit tot een overleg tussen de directies van AM-Vastgoed, de heer Noordanus en OVG, de heer van Oostrom en de tijdelijk voorzitter van de Raad van Bestuur van UWV, mevrouw Dümig en de extern adviseur, de heer Dijksman. Ieders positie wordt daarin nog eens neergezet. De ontwikkelaarscombinatie overweegt een gang naar de rechter, UWV maakt duidelijk dat van een precontractuele fase geen sprake was en dat de voorbehouden met betrekking tot positieve besluitvorming van de zijde van de Raad van Bestuur, de OR en de Minister altijd duidelijk waren. De situatie wordt na het overleg van 18 juni meer stabiel. De voorkeurslocatie was en is dan nog altijd Rotterdam. Er vinden weer gesprekken plaats tussen UWV (middels haar adviseurs) en AMVastgoed/OVG. Uit het interview met de portefeuillehouder huisvesting, de heer Fransen van de Raad van Bestuur van UWV, komt naar voren dat de heer Fransen gevraagd heeft aan AMVastgoed om een gebaar te maken richting Burgfonds. Deze activiteit kan kort samengevat worden als “damage-control”. Verder is het initiatief daartoe neergelegd bij de ontwikkelaars zelf. Bekend is dat AM-Vastgoed in samenwerking met Burgfonds een ontwikkeling vormgeeft te Leiden, waarvan zij UWV vrijblijvend informeert door middel van een planboek d.d. 17 augustus 2004. Het initiatief te Leiden heeft tot op dusver niet geleid tot een huurovereenkomst.
UWV/WDE/GJA/CNE/15.12.2005
18
Uit de interviews met de heren van Triest (oud-directeur AM-Vastgoed) en Brouwer (directeur Burgfonds) blijkt dat er daarnaast een vorm van schadeloosstelling heeft plaatsgevonden, middels een betaling van AM-Vastgoed aan Burgfonds. Beide geïnterviewden geven aan dat dit een initiatief was van de beide marktpartijen zelf, waarvan UWV niet op de hoogte werd gesteld. Het initiatief van de onderlinge schadeloosstelling van de ontwikkelaars, vindt plaats in de zomer van 2004, ná de indiening van de onderling concurrerende huuraanbiedingen van april 2004 van enerzijds AM-Vastgoed/OVG en anderzijds Burgfonds. De inhoud van deze huuraanbiedingen kon daarom niet beïnvloed worden door de onderlinge schadeloosstelling. Het uiteindelijke huurcontract wordt gebaseerd op de huuraanbieding van 15 april 2004. Feit is voorts dat UWV aan Burgfonds meldt, in de brief van 11 oktober 2004, dat er een reële kans is dat de voorkeur niet zal uitgaan naar de locatie Schieveste. Uiteindelijk legt Burgfonds zich daarbij neer. Uiteindelijk komen UWV en AM-Vastgoed/OVG tot een huurovereenkomst in januari 2005, op basis van een verder uitonderhandelen van de aanbieding van 15 april 2004. De goedkeuring van de Minister van SZW op deze aanhuur is gedateerd op 11 januari 2005.
Conclusie: Uit de interviews van dit feitenonderzoek blijkt dat AM-Vastgoed Burgfonds een schadeloosstelling heeft toegekend, middels een betaling van AM-Vastgoed aan Burgfonds, hetgeen niet past in gezonde concurrentiële verhoudingen. Het initiatief daartoe is afkomstig van de beide ontwikkelaars. Gezien het moment van het initiatief tot onderlinge schadeloosstelling van de ontwikkelaars, ruim na het in onderlinge concurrentie indienen van de (tweede) huuraanbiedingen van april 2004, kunnen deze huuraanbiedingen niet zijn beïnvloed door deze schadeloosstelling. Het uiteindelijke huurcontract is gebaseerd op de huuraanbieding van AM-Vastgoed/OVG van 15 april 2004. Zoals eerder in dit rapport is opgemerkt, kan gesteld worden dat de uiteindelijke huuraanbieding als financieel gunstig is te kenmerken. De suggestie uit het verweerschrift dat “de UWV en daarmee de belastingbetaler de afkoop betaalt”, is derhalve ongegrond. Gesteld dat AM-Vastgoed is overgegaan tot een samenwerking in een andere ontwikkeling met Burgfonds, regardeert dat UWV niet. Ook is ons niet gebleken dat er een toezegging in het kader van de afwikkeling van de casus Rotterdam/Schiedam van UWV richting Burgfonds, inzake de huisvesting van UWV te Leiden, is gedaan.
UWV/WDE/GJA/CNE/15.12.2005
19
4
Case-beschrijving huisvesting UWV Almere en Zwolle
4.1
Beweringen uit het verweerschrift
(begin citaat pagina 20 verweerschrift) “In Zwolle en Almere zijn twee kantoorpanden gehuurd van de projectontwikkelaar Eurocommerce. Zwolle qua locale situatie, locatie keuze dichtbij het station en qua aantal m2 volledig terecht. Almere veel minder terecht aangezien op het moment van aanhuur al duidelijk was dat het UWV ruim 120.000 m2 leegstand zou hebben in 2005, hetgeen de belastingbetaler ongeveer 37 miljoen kost.” (einde citaat pagina 20 verweerschrift)
(begin citaat pagina 21 verweerschrift) “Verder worden in de onderhandelingen rond de aanhuur enkele miljoenen aan inrichtingskosten afgesproken. Dit laatste is gebruikelijk en ook normaal. Wat echter niet normaal is, is de wijze van betaling. De inrichtingsbijdrage die voor de locatie Almere aan het UWV wordt betaald is ruim € 2,4 miljoen. Deze betaling geschiedt als een cash-deposit bij de bank. -…..- Cash-betalingen van deze omvang door een bedrijf die in vastgoed zit en in de paardenhandel, roept wel heel erg beelden op van witwaspraktijken.” (einde citaat pagina 21 verweerschrift) (begin citaat pagina 21 (2) verweerschrift) “Verder roept het vragen op. Als het eerste koffertje met geld naar de bank is gegaan waar is dan het tweede koffertje naar toe gegaan? Waarom is de voorbereiding van de transactie volledig buitenom de normale adviseurs van het directoraat financiën van het UWV gegaan? Waarom legt dhr. Fransen twee dagen voor ondertekening een enorme druk op de directeur financiën van het UWV om een positief advies af te geven aangaande het tekenen van de huurcontracten van Zwolle en Almere? Waarom tekent mevr. Dümig, in haar rol als tijdelijk voorzitter, één week voor de komst van de nieuwe voorzitter van het UWV, in casu dhr. Linthorst, en middenin een vakantieperiode, de huurcontracten voor Zwolle en Almere?” (einde citaat pagina 21 (2) verweerschrift)
UWV/WDE/GJA/CNE/15.12.2005
20
4.2
Feiten met betrekking tot de huisvesting UWV Almere en Zwolle
4.2.1 Feiten met betrekking tot huisvesting UWV Almere
11 maart 2004 verzoekt UWV de Minister tot goedkeuring over te gaan inzake de aanhuur van het pand La Défense te Almere.
De Raad van Advies adviseert op 7 april aan de Raad van Bestuur van UWV positief met betrekking tot het doen van een goedkeuringsverzoek voor ondermeer de locaties Zwolle en Almere. Dit advies is gevormd op basis van het Masterplan Huisvestingsoperatie UWV, waarop de Raad van Advies op 17 juni 2003 positief heeft geadviseerd.
28 mei 2004 adviseert de Raad van Advies van UWV de Raad van Bestuur schriftelijk inzake de huisvesting van UWV. De Raad van Advies onderschrijft in haar advies het herijkte “masterplan huisvesting UWV”. Op basis van de uitgangspunten van het herijkt masterplan, adviseert de Raad van Advies aan de Raad van Bestuur van UWV om over te gaan tot het doen van enkele goedkeuringsverzoeken aan de Minister, waaronder die voor het pand La Défense te Almere.
Met de brief van 2 juni 2004 verschaft UWV de Minister aanvullende informatie met betrekking tot de keuze voor La Défense te Almere. Er wordt melding gemaakt van een afname van het aantal te huren vierkante meters in verband met achter te laten locaties. Daarnaast worden huurprijsniveaus, een huurvrije periode en een raming van de verwachte huurschade gegeven. Ook wordt het alternatieve pand genoemd, wat eveneens is beschouwd als mogelijke locatie voor UWV te Almere.
Met de brief van 8 juni 2004, meldt de Minister van SZW aan het UWV dat inzake het goedkeuringsverzoek ten aanzien van de aanhuur van het pand in Almere, de beslistermijn met 13 weken wordt verdaagd, in verband met het voor het Ministerie dan niet beschikbaar zijn van voldoende informatie om tot besluitvorming te kunnen overgaan.
Op 30 juni 2004 verstrekt de Raad van Bestuur van UWV extra informatie aangaande het goedkeuringsverzoek huisvesting UWV te Almere. De extra informatie heeft betrekking op de marktconformiteit van de huurprijs, de beschouwde alternatieven en een 5-jarige kostenraming.
Op 7 juli 2004 ontvangt het UWV de goedkeuring van de Minister van SZW d.d. 6 juli 2004 op het voorgenomen besluit van het UWV om het pand La Défense te Almere aan te huren.
Met de brief van 29 juli 2004, meldt kantoor De Brauw Blackstone Westbroek aan de heer Fransen, lid Raad van Bestuur van UWV, dat de inrichtingsbijdrage van Eurocommerce ter grootte van 2,4 miljoen euro, door haar is ontvangen op de derdenrekening van haar kantoor (Stichting Beheer Derdengelden De Brauw Blackstone Westbroek Rotterdam). Tevens is door de ontwikkelaar een bankgarantie afgegeven in verband met de BTW-verrekening.
De huurovereenkomst wordt uiteindelijk op 30 juli 2004 ondertekend door mevrouw Dümig, in haar functie van tijdelijk voorzitter van de Raad van Bestuur van het UWV. Van het huurcontact maakt tevens deel uit het uitgangspuntendocument, waarin zowel de financiële bijdrage van de ontwikkelaar van 2,4 miljoen euro, als de bankgarantie zijn vermeld.
UWV/WDE/GJA/CNE/15.12.2005
21
4.2.2 Feiten met betrekking tot huisvesting UWV Zwolle
De Raad van Advies adviseert op 7 april 2004 aan de Raad van Bestuur van UWV positief met betrekking tot het doen van een goedkeuringsverzoek voor ondermeer de locaties Zwolle en Almere. Dit advies is gevormd op basis van het Masterplan Huisvestingsoperatie UWV, waarop de Raad van Advies op 17 juni 2003 positief heeft geadviseerd.
28 mei 2004 adviseert de Raad van Advies van UWV de Raad van Bestuur schriftelijk inzake de huisvesting van UWV. De Raad van Advies onderschrijft in haar advies het herijkte “masterplan huisvesting UWV”. Op basis van de uitgangspunten van het herijkte masterplan, adviseert de Raad van Advies aan de Raad van Bestuur van UWV om over te gaan tot het doen van enkele goedkeuringsverzoeken aan de Minister, waaronder die voor het pand te Zwolle.
Met de brief van 8 juni 2004, meldt de Minister van SZW aan het UWV dat inzake het goedkeuringsverzoek ten aanzien van de aanhuur van het pand Carré te Zwolle de goedkeuring wordt onthouden. Deze onthouding gebeurt op basis van een nog door het Ministerie gewenste financiële onderbouwing van de (afwijkende) huurprijs en een gewenste vijfjarige kostenraming.
Op 30 juni 2004 verzoekt de Raad van Bestuur van UWV (nogmaals) de Minister van SZW goedkeuring te verlenen voor de aanhuur van het pand Carré te Zwolle, met daarbij aanvullende informatie.
Op basis van de informatie van het UWV d.d. 30 juni 2004, verstrekt de Minister van SZW goedkeuring op de aanhuur van het pand Carré te Zwolle, middels het besluit van 6 juli 2004.
In analogie van de huisvesting te Almere, wordt ook ten aanzien van de locatie Zwolle een inrichtingsbijdrage door de ontwikkelaar betaald aan UWV. Deze bijdrage bedraagt 1 miljoen euro en wordt eveneens ontvangen via de derdenrekening van De Brauw Blackstone Westbroek.
Het huurcontract d.d. 3 september 2004 wordt namens de huurder UWV door de heer Linthorst, voorzitter van de Raad van Bestuur van UWV, ondertekend.
UWV/WDE/GJA/CNE/15.12.2005
22
4.3
Beschouwing en conclusies met betrekking tot de huisvesting UWV Almere en Zwolle
De beschouwingen en conclusies worden in de volgorde van de beweringen uit het verweerschrift weergegeven. 1. Vastgesteld kan worden dat de keuze om over te gaan tot de aanhuur van de panden in Almere (La Défense) en Zwolle (Carré), past in het huisvestingsbeleid, zoals dat is vastgelegd in het (herijkte) Masterplan. Dienaangaande wordt dan ook positief geadviseerd door de Raad van Advies van UWV. Met betrekking tot de leegstand in relatie tot het huisvestingsbeleid, wordt verwezen naar het hoofdstuk “Algemene bevindingen” van dit feitenonderzoek. Voorts staat vast dat voor beide panden, naast het advies van de Raad van Advies, ook een goedkeuringsbesluit van de Minister ten grondslag ligt aan de daadwerkelijke aanhuur van de panden te Almere en Zwolle. Met betrekking tot het pand in Almere wordt in de brief van de Raad van Bestuur van UWV aan de Minister van SZW d.d. 2 juni 2004 gemeld op welke wijze de aanhuur van het pand in Almere bijdraagt aan de huisvestingsdoelstelling (inkrimping totale huisvesting) van het UWV.
Conclusie: De aanhuur van de panden te Almere en Zwolle past in het kader van het huisvestingsbeleid. De besluitvorming van de aanhuur van beide panden is middels het daartoe geëigende proces vormgegeven. De aanhuur van elk van deze panden kan derhalve niet als “minder terecht” worden gekwalificeerd, zoals dat gebeurt in het verweerschrift. 2. Vastgesteld kan worden dat in de huurcontracten van beide panden een inrichtingsbijdrage is opgenomen. Bij de (toen) heersende vastgoedmarkt is een inrichtingsbijdrage gangbaar. In de praktijk kunnen incentives van verhuurders bij een “huurdersmarkt” vorm krijgen in een huurvrije periode en/of inrichtingsbijdragen. In beide gevallen zijn de betalingen van de inrichtingsbijdragen niet rechtstreeks verlopen tussen de ontwikkelaar, Eurocommerce, en de huurder UWV. De betalingen hebben plaatsgevonden middels de rekening van de Stichting Beheer Derdengelden De Brauw Blackstone Westbroek, te Rotterdam.
Conclusie: Van de in het verweerschrift genoemde cash-deposit betaling van de inrichtingsbijdrage is geen sprake. Het feitenonderzoek toont een betrouwbare afhandeling van de inrichtingsbijdragen via de derdenrekening van De Brauw Blackstone Westbroek. 3. Het verweerschrift doet de suggestie van een “tweede koffertje” (met geld) inzake de inrichtingsbijdrage van het pand te Almere. Gezien de bovenstaande bevindingen met betrekking tot de wijze van betaling van de inrichtingsbijdrage door de ontwikkelaar, achten wij die suggestie voor onmogelijk. Van enige “enorme druk” die intern zou zijn gelegd binnen het UWV om de huurcontracten van Zwolle en Almere af te handelen, zijn geen aanwijzingen aangetroffen; sterker, het dossier toont in beiden gevallen aan dat de aanhuren zijn gelopen volgens de daartoe geëigende procedures. Ook is er in het tot stand komen van de huurcontracten gebruik gemaakt van de adviseurs van UWV, die zij ook in andere aanhuurtrajecten daarvoor aanspreekt, zoals kantoor De Brauw Blackstone Westbroek. In tegenstelling tot wat voorts wordt beweerd in het verweerschrift, worden de huurcontracten voor Zwolle en Almere niet beide ondertekend door de tijdelijk voorzitter, mevrouw Dümig: Het huurcontract voor het pand Carré te Zwolle wordt ondertekend door de heer Linthorst, huidig voorzitter van de Raad van Bestuur van UWV. Het contract voor het pand La Défense te Almere wordt ondertekend door mevrouw Dümig, passend bij haar bevoegdheden op dat moment, en na goedkeuring daartoe door de Minister.
UWV/WDE/GJA/CNE/15.12.2005
23
Conclusie: Voor de diverse beweringen uit het verweerschrift ten aanzien van de aanhuur van de panden voor UWV te Almere en Zwolle, worden geen ondersteunende feiten aangetroffen. De feiten tonen een correct verlopen besluitvorming en daarbij passende procedures om te komen tot de aanhuur van de panden La Défense en Carré.
UWV/WDE/GJA/CNE/15.12.2005
24
5
Case-beschrijving huisvesting UWV Goes
5.1
Beweringen uit het verweerschrift
(begin citaat pagina 20 verweerschrift) “De huisvestingscasus van Goes is vrij recht toe rechtaan. Er is brand geweest in het kantoorpand. De Raad van Bestuur heeft na lang wikken en weken (opmerking AT Osborne: ‘weken’ moet zijn ‘wegen’, tevens ontbreekt een woord) in het kantoorpand te blijven, dit op expliciete voorspraak van Cloo. Dit is ook tijdens een etentje door dhr. Joustra en Cloo bevestigd aan de GAK VOF Vastgoed. GAK VOF Vastgoed krijgt echter nooit een reactie op haar huuraanbieding van 24 november 2003. Op 19 februari 2004, dhr. Joustra is dan inmiddels vetrokken, zien dhr. Dijksman en dhr. Rietveld een veel interessantere optie opdoemen. De relatie met GAK VOF Vastgoed wordt op scherp gezet, en wel zodanig dat GAK VOF zich gechanteerd voelt. Beide heren worden letterlijk het gebouw van GAK VOF uitgezet. Het vervolg is voorspelbaar. Er wordt afgezien van verlenging van huur van GAK-VOF-pand in Goes. Het UWV opteert op voorspraak van dhr. Dijksman voor een pand wat net van eigendom is gewisseld en nu eigendom is van een zeer goede persoonlijke vriend van dhr. Dijksman. Dit vriendenpand is ook daadwerkelijk aangehuurd.”
(einde citaat pagina 20 verweerschrift) (begin citaat (2) pagina 20 verweerschrift) “Inmiddels ligt er wel een schadeclaim van de GAK VOF Vastgoed van ruim € 700.000,-. De interessante correspondentie voeg ik bij.” (einde citaat (2) pagina 20 verweerschrift) NB. In het plan van aanpak van onderhavig feitenonderzoek dat met het UWV is overeengekomen, is bepaald dat hierin niet wordt ingegaan op de schadeclaim van GAK VOF Vastgoed.
UWV/WDE/GJA/CNE/15.12.2005
25
5.2
Feiten met betrekking tot de huisvesting UWV Goes
UWV huurt van GAK Onroerend goed V.O.F. het kantoorpand Schuttershof 10 te Goes. Het huurcontract expireert op 31 december 2005.
Voornoemd pand heeft als gevolg van een brand op 7 november 2002 aanzienlijke schade opgelopen.
Op verzoek van het UWV is het herstel van de schade op de begane grond van voornoemd pand opgeschort in samenhang met een mogelijke toekomstige bestemming als “front-office”, die van invloed is op de inrichting van dit deel van het pand.
Op 24 november 2003 doet GAK Onroerend Goed V.O.F. aan UWV een voorstel tot een nieuwe huurovereenkomst betreffende voornoemd pand.
Op 10 maart 2004 meldt de heer Dijksman in een memo aan het Kernteam Huisvesting dat “nadeel van de Schuttershof is dat de verbouwing aan de gevel plaats zal hebben terwijl het gebouw door UWV in gebruik is (overlast en dubbele verhuizingen)”. In hetzelfde memo maakt de heer Dijksman melding van een alternatief, zijnde gebouw Waterschapskantoor aan de Piet Heinstraat 77.
Op 24 maart 2004 deelt UWV als standpunt ten aanzien van deze nieuwe huurovereenkomst mede dat het UWV bereid is met GAK V.O.F. te overleggen om na te gaan of het mogelijk is overeenstemming te bereiken omtrent een nieuwe huurovereenkomst voor de locatie Schuttershof. Het schrijven bevat echter ook de mededeling dat “nu jegens u geen toezeggingen zijn gedaan van welke aard dan ook”, UWV zich vrij acht om ook andere locaties te onderzoeken.
Uit de dossierstukken blijkt dat er vóór 26 juli 2004 onderhandelingen plaatsvinden tussen UWV en de heer drs. F.D. Wegman, directeur WeMaVa Beheer BV, vertegenwoordiger van Maatschap MaVago X, economisch eigenaar van het Waterschapskantoor, Piet Heinstraat 77, Goes.
Op 26 juli 2004 meldt zich een nieuwe huurkandidaat voor de ruimten in het Waterschapskantoor aan de Piet Heinstraat 77. De heer R. de Bruyckere, directeur van SMWO, laat per e-mail aan de heer Wegman weten onvoorwaardelijk akkoord te gaan met de gestelde huurvoorwaarden.
Op 28 juli 2004 wordt UWV op verzoek van de heer Wegman verzocht zich vóór 29 juli 12.00 uur onvoorwaardelijk akkoord te verklaren met de huur van het Waterschapskantoor aan de Piet Heinstraat, hetgeen door UWV wordt geaccepteerd door een door de heer Fransen getekende bevestiging van dit verzoek.
UWV/WDE/GJA/CNE/15.12.2005
26
5.3
Beschouwing en conclusies met betrekking tot de huisvesting UWV Goes
De reactie van het UWV d.d. 24 maart 2004 is stereotype voor de in die periode vigerende ziensen handelswijze van het UWV dat, zolang niet gesproken kan worden van een definitieve huisvestingsbeslissing, UWV volledig vrij is in haar handelen.
GAK Onroerend Goed VOF heeft bij verschillende gelegenheden laten weten dat vóór het gesprek met de heer Dijksman op 19 februari 2004 door het UWV op geen enkele manier is aangegeven dat sprake zou kunnen zijn van een beëindiging van de huur van het kantoorpand Schuttershof 10. Ons is niet gebleken dat deze bewering van GAK Onroerend Goed VOF onjuist is. Overigens dient deze kwestie verder te worden behandeld in het kader van de behandeling van de schadeclaim van GAK Onroerend Goed VOF, hetgeen géén onderdeel uitmaakt van onderhavig feitenonderzoek.
GAK Onroerend Goed VOF spreekt, in verband met het voorafgaande, van eerder gedane mondelinge toezeggingen van het UWV om de huur van dit kantoorpand te continueren. Ons is niet gebleken dat deze mondelinge toezeggingen ook daadwerkelijk zijn gedaan. Overigens dient deze kwestie verder te worden behandeld in het kader van de behandeling van de schadeclaim van GAK Onroerend Goed VOF, hetgeen géén onderdeel uitmaakt van onderhavig feitenonderzoek.
De heer Wegman, directeur WeMaVa Beheer B.V., vertegenwoordiger van Maatschap MaVago X, economisch eigenaar van het Waterschapskantoor, Piet Heinstraat 77, Goes, heeft in een vorige functie bij Fortress een zakelijke werkrelatie gehad met de heer Dijksman, toen werkzaam bij Jones-Lang-LaSalle. Ons is niet gebleken dat gesproken kan worden van een vriendschappelijke relatie tussen de heren Wegman en Dijksman die een zakelijk redelijke en redelijk zakelijke transactie in de weg heeft gestaan.
Uit de stukken blijkt dat er sprake is van een voortschrijdend inzicht dat huur van het Waterschapskantoor op termijn leidt tot een overmaat aan vloeroppervlakte. De vraag of op grond van dit inzicht nog zou kunnen worden afgezien van een huurovereenkomst met het Waterschapskantoor, is door De Brauw Blackstone Westbroek bij schrijven d.d. 26 oktober 2004 ontkennend beantwoord.
Mede gelet op de expiratiedatum van de huurovereenkomst van het kantoorpand Schuttershof 10 te Goes, i.c. 31 december 2005, had UWV niet hoeven in te gaan op de dwingende eisen van de verhuurder van het Waterschapskantoor, zoals geformuleerd op 28 juli 2004. Er was in principe nog voldoende gelegenheid om, om te zien naar een andere alternatieve huisvesting.
Conclusie: Wij hebben geen aanwijzing om te vermoeden dat de transactie betreffende het Waterschapskantoor op onaanvaardbare wijze is beïnvloed door de relatie Wegman/Dijksman.
UWV/WDE/GJA/CNE/15.12.2005
27
6
Case-beschrijving huisvesting UWV Emmen
6.1
Beweringen uit het verweerschrift
(begin citaat pagina 13 verweerschrift) “Daarnaast heeft dhr. Dijksman nog gewoon zijn bedrijf als projectontwikkelaar. Hij is dus niet alleen de exclusieve vrager op de vastgoedmarkt namen het UWV, hij is ook als projectontwikkelaar aanbieder van kantoorruimte. Het gaat fout als het UWV huisvesting zoekt in Emmen. Het pand waar dhr. Dijksman het UWV naar toe dirigeert, is een pand waar hij als medeontwikkelaar optreedt. Zijn naam staat zelfs op de borden aan de weg. Dit wordt gezien door een van de medewerkers van de afdeling huisvesting. De hoofdontwikkelaar is het bedrijf EPAC Properties geleid door dhr. Wegmans, een zeer goede persoonlijke vriend van dhr. Dijksman. Dit pand wordt later in de tijd daadwerkelijk door het UWV aangehuurd. Wellicht is dhr. Dijksman nog geen eens zo te verwijten dat hij in een krappe en moeilijke markt beide belangen verbindt.”
(einde citaat pagina 13 verweerschrift) NB. Op de vermeende dubbelrol van de heer Dijksman in algemene zin, wordt ingegaan in het hoofstuk “Algemene bevindingen”. Onderstaande feiten en beschouwingen beperken zich tot de case Emmen. 6.2
Feiten met betrekking tot de huisvesting UWV Emmen
Het bewuste pand is een bedrijfsverzamelgebouw gelegen aan de Verlengde Stationsstraat te Emmen.
Het bedrijfsverzamelgebouw wordt ontwikkeld door HECOM Plantontwikkeling BV te Dalfsen, geleid door de heer Vroom. Uit KvK-gegevens van HECOM Plantontwikkeling BV c.a. blijkt op geen enkele wijze betrokkenheid van de heer Dijksman.
Het bedrijfsverzamelgebouw wordt geleverd aan de gemeente Emmen, die een sale-and-leaseback verhouding heeft met FGH.
De door het UWV te gebruiken vloeroppervlakte omvat circa 1/3 van de totale vloeroppervlakte.
6.3
Beschouwing en conclusies met betrekking tot de huisvesting UWV Emmen
De feiten spreken de beweringen uit het verweerschrift tegen.
Volledigheidshalve heeft de heer Vroom van HECOM Planontwikkeling BV vermeld dat hij en de heer Dijksman beiden voormalige Nijenrode-studenten zijn, die elkaar als zodanig nog met vaste regelmaat ontmoeten, middels hun lidmaatschap van de Nijenrode Vastgoedgroep.
Conclusie: Wij hebben geen enkele aanwijzing om te vermoeden dat de heer Dijksman inzake Emmen een dubbelrol heeft vervuld.
UWV/WDE/GJA/CNE/15.12.2005
28
7
Algemene bevindingen feitenonderzoek huisvesting UWV
7.1
Integriteit Externen
In het verweerschrift trekt de heer De Jonge de integriteit van de heer Dijksman diverse malen in twijfel. In algemene zin merkt De Jonge op "Daarnaast heeft de heer Dijksman nog gewoon zijn bedrijf als projectontwikkelaar. Hij is dus niet de exclusieve vrager op de vastgoedmarkt namens het UWV, hij is ook als projectontwikkelaar aanbieder van kantoorruimte" (citaat: blz. 13 verweerschrift). Feit is dat de heer Dijksman tot eind 2004 een belang heeft in Binnenveste, een bedrijf dat zich inderdaad bezighoudt met projectontwikkeling, echter niet op het gebied van kantoorruimte maar op het gebied van datacentra. Zowel in de huisvestingcasus Rotterdam, Emmen en Goes zou er sprake zijn van belangenverstrengeling. Bij beschouwing van de feiten in deze verschillende cases in het kader van onderhavig onderzoek is niet gebleken dat er sprake is van belangenverstrengeling. Wel is in de cases Goes en Emmen aangegeven dat respectievelijk de heer Wegman en de heer Vroom geen onbekenden voor de heer Dijksman zijn op het moment dat de heer Dijksman met hen in contact treedt als adviseur/onderhandelaar van het UWV. De heer Wegman en de heer Dijksman kennen elkaar van een zakelijke werkrelatie in vorige functies. De heer Vroom en de heer Dijksman ontmoeten elkaar met vaste regelmaat via hun lidmaatschap van de Nijenrode Vastgoedgroep. Op zich hoeft men zich hierover niet te verbazen; immers één van de redenen om de heer Dijksman in te zetten als adviseur/onderhandelaar van het UWV is zijn kennis van de Nederlandse vastgoedwereld en personen en partijen die daarin actief zijn. Zowel in de case Emmen, als in de case Goes heeft dit zakelijk redelijke en redelijk zakelijke transacties niet in de weg gestaan. Daarbij merken wij op dat in alle cases naast inzet van de heer Dijksman sprake is van betrokkenheid van mevrouw De Leeuw van De Brauw Blackstone Westbroek, waarmee is gezegd dat uiteindelijk alle transacties onderworpen zijn aan een professionele juridische blik. Hoewel zoals gezegd ingeval van de heer Dijksman niets gebleken is van een belangenverstrengeling zoals beweerd door de heer De Jonge, toont het verweerschrift wel aan dat zakelijke werkrelaties met individuen, die geen regulier dienstverband hebben met een grotere professionele werkorganisatie, het UWV publiekelijk kwetsbaarder maakt dan dat zij feitelijk zou moeten willen. Grotere professionele werkorganisaties kunnen meer garanties bieden in termen van continuïteit, vertrouwelijkheid en aansprakelijkheid. Het feit dat de heer Dijksman is ingeschakeld door tussenkomst van Boer & Croon, doet aan het voorafgaande weinig af.
UWV/WDE/GJA/CNE/15.12.2005
29
7.2
Tariefstelling Externen
Zoals hiervoor aangegeven, is één van de redenen om de heer Dijksman in te zetten als adviseur/onderhandelaar van het UWV, zijn kennis van de Nederlandse vastgoedwereld en personen en partijen die daarin actief zijn. Een andere overweging is dat de kosten van de inzet van een adviseur/onderhandelaar lager zijn dan ingeval van toepassing van makelaarscourtages. In het verweerschrift kwalificeert de heer De Jonge het tarief van de heer Dijksman zijnde € 1.695,exclusief BTW per dagdeel i.c. € 3.390,- exclusief BTW per dag als exorbitant. Wij zouden het tarief van de heer Dijksman willen typeren als onnodig hoog: het dagtarief wordt onzes inziens niet gerechtvaardigd door unieke kwaliteiten en evenmin door het feit dat de kosten lager zijn dan ingeval van toepassing van makelaarscourtages. Ook buiten de makelaardij waren en zijn alternatieven in de markt met een veel gunstiger prijs/kwaliteitsverhouding. Ons is niet gebleken dat het UWV een dergelijke marktverkenning heeft uitgevoerd. 7.3
Onderhandelingsprotocol
In de beschouwing van de case Goes is aangegeven dat kort na het “Deskundigenoordeel” van de heer Meijer, het vertrek van de heer Joustra en het neerleggen van de huisvestingsportefeuille door de heer Cloo, de ziens- en handelswijze van het UWV inzake individuele huisvestingsaangelegenheden gekenmerkt wordt door één bepaalde basishouding, die zich bijvoorbeeld ook manifesteert in de case Rotterdam. Deze basishouding is dat, tenzij dit wordt verhinderd door bindende toezeggingen van het UWV aan één bepaalde partij, het UWV geen enkele partij exclusiviteit verleent waar het gaat om verdere onderhandelingen, en het UWV als zodanig vrij is meerdere alternatieven te overwegen. Deze basishouding wordt expliciet kenbaar gemaakt aan alle partijen met wie het UWV op dat moment in gesprek was. Wij kunnen ons goed voorstellen dat deze partijen in de periode vóór de rapportage Meijer dit niet (goed) hebben kunnen afleiden uit het feitelijk doen en laten van het UWV en bij deze partijen als zodanig sprake is van oprechte verbazing en ergernis over de basishouding die het UWV aanneemt na het verschijnen van het ”Deskundigenoordeel” van de heer Meijer. Blijft het feit dat het UWV tot dan in alle gevallen formeel juridisch inderdaad géén bindende toezeggingen aan één bepaalde partij had gedaan. Vandaag de dag kunnen we constateren dat het UWV beschikt over een beter onderhandelingsprotocol dat erin voorziet dat externe partijen vooraf tijdig worden geïnformeerd over de status van besprekingen en afpraken, zodat daarover later geen misverstanden kunnen ontstaan.
UWV/WDE/GJA/CNE/15.12.2005
30
7.4
Ontwikkeling huisvestingsorganisatie van UWV
Chronologie Op basis van het door ons uitgevoerde feitenonderzoek, stellen wij vast dat, in chronologische volgorde, de ontwikkeling van de huisvestingsorganisatie van UWV als volgt is verlopen: 1. Periode januari 2002 – september 2002 Gedurende deze beginperiode van UWV, wordt de portefeuille met betrekking tot huisvesting gedragen door de heer Joustra, voorzitter van de Raad van Bestuur van UWV. 2. Periode september 2002 – februari 2004 Gedurende deze periode wordt de portefeuille met betrekking tot huisvesting gedragen door de heer Cloo, als lid van de Raad van Bestuur van UWV, onder leiding van de heer Joustra. 3. Periode januari 2002 – februari 2004 Onder leiding van de Raad van Bestuur (de heer Joustra en de heer Cloo), zijn de verantwoordelijke afdelingen, de afdeling Facilitair en de afdeling Inkoop. Deze beide afdelingen worden per december 2002 samengevoegd tot de afdeling Facilitair & Inkoop, onder leiding van haar directeur de heer De Jonge. UWV maakt gebruik van de diensten van een extern adviseur, de heer Siemons (Ernst & Young), tot de zomer van 2003. 4. April 2003 - heden Vanaf april 2003 wordt gebruik gemaakt van de diensten van de externe adviseur, de heer Dijksman. De heer Dijksman opereert daarin vanuit bureau Boer & Croon. De advieswerkzaamheden van de heer Dijksman spelen zich onder meer af op het gebied van de commerciële belangenbehartiging van UWV met betrekking tot de aanhuur van vastgoed. UWV maakt daarnaast gebruik van het juridisch advies van kantoor de Brauw Blackstone Westbroek. Mevrouw De Leeuw van dat kantoor is betrokken bij de huisvestingsprojecten vanaf mei 2003. Vanaf het voorjaar van 2003 worden huisvestingsbesluiten voorbereid in het “kernteam huisvesting” onder leiding van de heer Cloo, portefeuillehouder. Naast de heer Cloo en de extern adviseur de heer Dijksman, zijn er diverse interne partijen lid van dat kernteam, waaronder de directeur en later de plaatsvervangend directeur van F&I en de controller vastgoed. 5. Februari 2004 Op 12 februari 2004 verschijnt het “Deskundigenoordeel” van de heer Meijer. Direct daarna legt de heer Joustra zijn functie neer. De heer Cloo legt zijn portefeuille huisvesting neer. 6. Periode na deskundigenoordeel Meijer – 12 maart 2004 In opdracht van de Minister neemt de heer Annink de taak op zich als ad-interim-voorzitter van de Raad van Bestuur van UWV. In deze taak wordt hij tevens portefeuillehouder huisvesting. In deze interim-periode wordt mevrouw Mandema, plaatsvervangend directeur F&I, de eerst aangesprokene inzake huisvesting. Dit geldt zowel voor interne als externe partijen.
UWV/WDE/GJA/CNE/15.12.2005
31
7. Periode 15 maart 2004 – 1 augustus 2004 Mevrouw Dümig neemt de taak op zich van tijdelijk voorzitter van de Raad van Bestuur van UWV. De portefeuille huisvesting wordt overgedragen aan de heer Fransen, lid van de Raad van Bestuur van UWV. De heer Fransen wordt dan tevens voorzitter van het “kernteam huisvesting”. 8. Vanaf 1 augustus 2004 De heer Linthorst treedt aan als voorzitter van de Raad van Bestuur van UWV. De portefeuille huisvesting blijft in handen van de heer Fransen. Tevens wordt de heer Van Helden aangetrokken, die vanaf augustus 2004 de functie van directeur Huisvesting vervult. Het “kernteam huisvesting” wordt opgeheven. De behoefte aan en inzet van de externe adviseurs neemt af, in verband met het afnemend aantal nieuwe aanhuren. Direct vanaf augustus 2004 staat de heer Van Helden een aantal medewerkers ter beschikking, die samen de Directie Huisvesting vormen. Deze afdeling staat in de aansturing los van F&I. De heer Van Helden legt verantwoording af aan de heer Fransen. F&I valt onder sturing van de heer Cloo. De formele “overdracht” van de medewerkers van F&I wordt vertraagd door de benodigde besluitvorming van ondermeer de OR. De besluitvorming komt uiteindelijk in augustus 2005 rond. Uit het feitenonderzoek blijkt dat deze formele besluitvorming het zelfstandig functioneren van de Directie Huisvesting in de praktijk niet in de weg stond. De heer Van Helden geeft vanaf 1 augustus 2004 de Directie Huisvesting verder vorm door ondermeer het aantrekken van enkele (tijdelijke) interne krachten. Daarnaast richt de heer Van Helden zich op het afronden van een organisatieplan (het zogenaamde IMP Huisvesting) dat door de Raad van Bestuur eind 2004 wordt bekrachtigd. De Directie Huisvesting geeft in de periode tot eind 2004 tevens vorm aan het jaarplan huisvesting 2005 en het “Meerjarenbeleidplan Huisvesting” d.d. 30-11-2004. Dit Meerjarenbeleidplan kent verschillen met het Masterplan door ondermeer bezuinigingsdoelstellingen, een extra voorziene krimp van UWV en een aanscherping van de huisvestingsnorm. Er worden werkafspraken vastgelegd die de “knip” moeten vaststellen tussen de werkvelden van de Directie Huisvesting en Facilitair & Inkoop. De werkafspraken vinden uiteindelijk ook formeel hun beslag met de ondertekening daarvan in juni 2005. In september 2005 rapporteert de interne accountantsdienst aan de Raad van Bestuur aangaande de “Beheersing huisvestingsoperatie”. Het totaaloordeel van de accountantsdienst is goed, er zijn echter een beperkt aantal verbeterpunten gesignaleerd; deze verbeterpunten zijn door de Directie Huisvesting overgenomen.
UWV/WDE/GJA/CNE/15.12.2005
32
Beschouwing en conclusie Uit het feitenonderzoek en de diverse interviews komt het beeld naar voren dat in de beginperiode, van 2002 tot februari 2004, de Raad van Bestuur nauw betrokken is bij de operationele kant van de huisvestingsprojecten. Deze directe betrokkenheid kwam enerzijds voort uit het belang dat er aan gehecht werd in relatie tot de algehele organisatieontwikkeling van UWV en anderzijds door een gebrek aan vertrouwen in de competenties van de medewerkers van F&I op het gebied van vastgoed. Het toen geconstateerde gebrek aan competenties heeft ook geleid tot de inzet van externen. Wij stellen ook vast dat deze directe betrokkenheid ook risico’s met zich meebracht voor de bestuurders in kwestie. Uit het feitenonderzoek blijkt dat de heer Cloo, direct na het verschijnen van het “Deskundigenoordeel” van de heer Meijer, zijn taken met betrekking tot huisvesting neerlegt, c.q. overdraagt. De suggestie uit het verweerschrift van De Jonge met betrekking tot enige betrokkenheid met de portefeuille huisvesting ná februari 2004, wordt door de feiten niet bevestigd. Wel blijven enkele medewerkers van F&I betrokken bij huisvestingsprojecten, in afwachting van de (formele) vorming van de Directie Huisvesting. Ook wordt de plaatsvervangend directeur F&I in de gelegenheid gesteld om een dan in afronding zijnd inrichtingsproject af te ronden. In geen van deze gevallen is gebleken dat zij op inhoudelijke wijze daarin werden aangestuurd, of aangesproken door de heer Cloo. Formele stukken richting marktpartijen en het departement, die in ons bezit zijn, zijn ook alle ondertekend door het lid van de Raad van Bestuur dat op dat moment de portefeuille huisvesting behartigde, dan wel door de voorzitter van de Raad van Bestuur, conform het bovengenoemde chronologische overzicht. Na de interim-periode van de heer Annink, wordt de Directie Huisvesting vormgegeven. Hiertoe wordt de heer Van Helden aangetrokken. De loskoppeling van F&I wordt in praktische zin in zeer korte tijd vormgegeven; de formele overdracht van medewerkers naar de Directie Huisvesting laat op zich wachten door de benodigde besluitvorming van ondermeer de OR. De Directie Huisvesting herziet het “Masterplan” tot het “Meerjarenbeleidplan”, passend bij de aanscherping van het beleid en de verwachte extra krimp van de organisatie. Er wordt aandacht geschonken aan transparantie van procedures, “checks and balances” en mandatering, ook blijkend uit het interne accountantsrapport “Beheersing huisvestingsoperatie”.
Conclusie: Na het verschijnen van het “Deskundigenoordeel” van de heer Meijer is er geen betrokkenheid meer geweest van de heer Cloo bij de portefeuille huisvesting. De wijze waarop binnen UWV vervolgens vorm wordt gegeven aan de Directie Huisvesting achten wij adequaat en passend bij de behoefte van een organisatie als het UWV. Dit blijkt ondermeer uit de competentie-gestuurde invulling van de Directie Huisvesting, het feit dat de Directie Huisvesting gecertificeerd is en het feit dat diverse management&control-instrumenten zijn ingevoerd. De rapportage van de interne accountantsdienst van september 2005 ondersteunt daarbij deze conclusie.
UWV/WDE/GJA/CNE/15.12.2005
33
7.5
Communicatie UWV en Ministerie van SZW
Uit de dossiers van de diverse individuele huisvestingscases en de interviews blijkt dat er zeer geregeld contact is tussen het UWV en het Ministerie van SZW. Dit blijkt onder meer uit de aangetroffen briefwisselingen tussen het UWV en het Ministerie en meer in het bijzonder tussen de voorzitter van de Raad van Bestuur van UWV en de Minister van SZW, daar waar het gaat om de formele besluitvorming omtrent huisvesting, passend bij de vereiste uit de wet SUWI. Hiervoor verwijzen wij naar het gedeelte uit dit rapport met betrekking tot de huisvesting te Rotterdam, Almere en Zwolle. De wijze van toezicht op het UWV is ook beschreven in de brief van de Minister van SZW aan de Tweede kamer der Staten-Generaal van 30 maart 2004, met daarin bijzondere aandacht voor het toetsingskader huisvestingsbeslissingen. In meerdere gevallen van aanvraag tot goedkeuring van de aanhuur van een pand door UWV, volgen inhoudelijke vragen van de zijde van het Ministerie aan UWV. Deze vragen worden vervolgens schriftelijk beantwoord, tot het moment dat de Minister zijn goedkeuring verleent aan het voorgenomen besluit tot aanhuur. Daarnaast vindt er informatie-uitwisseling plaats op het niveau van de jaarplancyclus, elk jaar op te starten middels de zogenaamde meibrief van de Minister. Vanaf 2004 wordt deze jaarplancyclus ook duidelijk gekoppeld aan de jaarplannen huisvesting en het “Meerjarenbeleidplan Huisvesting”. Het “Meerjarenbeleidplan Huisvesting” komt niet voor formele goedkeuring van de Minister in aanmerking. De jaarplannen wel; bij goedkeuring van het jaarplan wordt daarmee tevens het jaarplan huisvesting goedgekeurd. Het “Masterplan huisvesting” komt eveneens niet voor formele goedkeuring door de Minister in aanmerking. Wel is duidelijk dat het Ministerie kennis had van een conceptversie van het Masterplan, door middel van een presentatie en diverse contacten op ambtelijk niveau. De koppeling van het jaarplan huisvesting met de algemene jaarplannen komt vanaf 2004 op gang voor het jaar 2005. Daarvoor bestaat er, mede ingegeven door het formeel niet beoordeelbaar zijn van het Masterplan, een meer diffuus beeld over de status van het Masterplan. Overigens wordt bij de aanvraag tot goedkeuring van een individuele aanhuur van huisvesting, het advies van de Raad van Advies ter beschikking gesteld aan de Minister. De Raad van Advies toetst in haar advies de aanvraag tot goedkeuring van de aanhuur van het desbetreffende pand wel aan het “Masterplan huisvesting”, c.q. “Meerjarenbeleidsplan Huisvesting”. Naast schriftelijk contact tussen het UWV en het ministerie vindt er ook telefonisch overleg plaats op ambtelijk niveau. Dit overleg heeft doorgaans betrekking op de voortgang van de afhandeling van individuele aanvragen tot goedkeuring op de voorgenomen aanhuur van een pand. In enkele gevallen is er communicatie tussen het Ministerie en UWV aangaande meldingen van derden inzake huisvestingsprojecten. Dit is het geval geweest bij de casus Kop van Zuid te Rotterdam. Afhankelijk van de aard van de melding wordt daarbij door de Minister verwezen naar UWV, dan wel wordt het UWV om een reactie gevraagd.
Conclusie: Het feitenonderzoek wijst niet op het onvoldoende of foutief informeren van het Ministerie door het UWV. De stelling uit het verweerschrift: “De Minister van SZW en zijn ambtenaren worden bij het vragen van toestemming voor de aanhuur, volledig op het verkeerde been gezet qua noodzaak van deze aanhuur”, wordt niet door de feiten ondersteund.
UWV/WDE/GJA/CNE/15.12.2005
34
7.6
Huisvestingsbeleid en leegstand
Status Masterplan Huisvesting en Meerjarenbeleidplan Huisvesting Kort na de vorming van het UWV, in 2002, heeft de toenmalige Raad van Bestuur haar meerjarenbeleid vastgelegd in “Kompas 2005”. Daaruit voortvloeiend is op gebied van huisvesting het “Masterplan Huisvesting” gevormd. Dit Masterplan beschrijft de herhuisvesting van de fusiepartners van het UWV, toen gehuisvest in 171 panden, naar 17 backoffices, 27 frontoffices, 2 klantencontactencentra, het hoofdkantoor en een centraal archief. In totaal, door combinatie van back- en frontoffices en de klantencontactcentra, 29 locaties. Het Masterplan beschrijft 6 mogelijke varianten op hoofdlijnen, en maakt daarin een keuze voor de zogenaamde “variant 6” de “krimpvariant”. In de verdere beschrijving wordt, naast vele andere aspecten, tevens het aspect van afkoop genoemd van lopende huurcontracten. Na de vorming van de Directie Huisvesting wordt, in het kader van de jaarplancyclus, het “Meerjarenbeleidplan Huisvesting UWV 2005-2008” uitgegeven. Dit Meerjarenbeleidplan Huisvesting herziet het Masterplan op basis van een voorziene extra personele krimp van UWV met nog eens 3000 fte en een versobering van de uitvoering. Ten aanzien van beide genoemde beleidsplannen kan vastgesteld worden dat zij van een positief advies worden voorzien door de Raad van Advies. Het advies van de Raad van Advies op het Masterplan volgt 17 juni 2003, het advies op het Meerjarenbeleidplan volgt op 21 december 2004. Het Masterplan is onderwerp van gesprek en presentatie tussen het UWV en het Ministerie. Het Masterplan komt echter niet in aanmerking voor formele goedkeuring door de Minister. De status van dit Masterplan blijft daarmee diffuus. Na het “Deskundigenoordeel” van de heer Meijer worden de toetsingskaders op de jaarplannen huisvesting duidelijker. Deze worden vastgelegd in de zogenaamde “meibrief” van 2004, waarin het UWV wordt verzocht het jaarplan 2005, alsmede het meerjarenbeleidsplan op te stellen, waarvan het Jaarplan Huisvesting en het Meerjarenbeleidplan Huisvesting een onderdeel vormen. Uit de briefwisseling die volgt tussen UWV en het Ministerie, vanaf juli 2004 tot en met februari 2005, blijkt dat er “op hoofdlijnen van het huisvestingsprogramma overeenstemming bestaat” tussen UWV en het Ministerie, zoals de Minister dat bevestigd in zijn brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer op 7 februari 2005, waarin ook de meerjarenbeleidsplannen onder voorbehoud aan de kamer worden aangeboden.
UWV/WDE/GJA/CNE/15.12.2005
35
Leegstand en aanhuur Beweringen Zoals reeds bij de beschrijving van de individuele case Almere is aangegeven, wordt de aanhuur van een kantoorpand te Almere in het verweerschrift van De Jonge als minder terecht getypeerd “aangezien op het moment van aanhuur al duidelijk was dat het UWV ruim 120.000 m² leegstand zou hebben in 2005, hetgeen de belastingbetaler ongeveer € 37 miljoen kost” (citaat blz. 20
verweerschrift). Daarnaast is in algemene zin ten aanzien van leegstand in paragraaf 2.7 van het verweerschrift de volgende bewering opgenomen. (begin citaat blz. 21 verweerschrift) “De heer Fransen huurt in 2004 panden aan alsof het warme broodjes zijn. De Minister van SZW en zijn ambtenaren worden bij het vragen van toestemming voor de aanhuur, volledig op het verkeerde been gezet bij het vragen van toestemming voor deze aanhuur. Het argument is voortdurend dat de aanhuur noodzakelijk is om de uitvoering niet in gevaar te brengen en nodig om het fusieproces welke geleid heeft tot het UWV te laten slagen. In 2004 is echter al bekend dat het UWV zal gaan halveren qua bemensing. Dus van ruim 20.000 medewerkers naar ruim 10.000 medewerkers. Waarom dan nog zoveel extra kantoorruimte aanhuren. Het effect van het enthousiasme van dhr. Fransen is dat het UWV per 1.1.2005 ruim 570.000 m² heeft aangehuurd. De totale behoefte van de organisatie is op dat moment ongeveer 450.000 m². Het verschil is een leegstand van 120.000 m², dit is twee keer het gehele La Guardia-complex. Het enthousiasme van dhr. Fransen kost in 2005 de belastingbetaler een slordige € 40 miljoen.”(einde
citaat blz. 21 verweerschrift) Beschouwing In het “Meerjarenbeleidplan Huisvesting UWV 2005-2008” d.d. 30 november 2004 wordt de volgende ontwikkelingen geschetst: Jaar 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010
Aantal fte 20.200 19.700 18.100 14.200 12.800 11.600 11.300 11.300
Normatieve m² 444.000 433.000 398.000 312.000 282.000 255.000 249.000 249.000
Beschikbare m² 542.000 552.000 537.000 425.000 376.000 303.000 299.000 291.000
Surplus
Overbrugging bouw/terugbouw
98.000 119.000 139.000 113.000 94.000 48.000 50.000 42.000
0 65.000 103.000 70.000 41.000 5.000 16.000 0
Bezetting- en normverliezen 0 54.000 36.000 43.000 53.000 43.000 34.000 42.000
Alle data opgenomen in de tabel zijn ultimo standen. Het normatieve aantal m²’s is gebaseerd op een norm van 22 m² per fte. De aanduiding “overbrugging bouw/terugbouw” heeft betrekking op een surplus aan m²’s in verband met de omstandigheid dat anticiperend op af te stoten panden nieuwe panden worden aangehuurd om gebruiksgereed te worden gemaakt.
UWV/WDE/GJA/CNE/15.12.2005
36
De aanduiding “Bezetting- en normverliezen” heeft betrekking op een surplus aan m²’s in bestaande panden als gevolg van de personele krimp (bezettingsverliezen), en een surplus aan m²’s in verband met de omstandigheid dat de vigerende huisvestingsnorm van het UWV lager is dan de norm die bij de voormalige UVI’s in bestaande panden werd gehanteerd. Geconstateerd kan worden dat de beweringen uit het verweerschrift een te beperkt beeld geven van de ontwikkelingen in de huisvestingsituatie van het UWV. Onvermeld is dat een niet onbelangrijk deel van het gesignaleerde surplus aan m²’s per 1 januari 2005 bepaald wordt door een neerwaartse bijstelling van de huisvestingsnorm. Onvermeld is dat uiteindelijk in de komende drie jaren, waarvan een groot deel reeds in 2006, een forse teruggang in het aantal m²’s zal worden bereikt. Bovendien hoeft in geval van “overbrugging bouw/terugbouw” niet altijd sprake te zijn van (tijdelijke) volledig dubbele huurlasten, in verband met huurvrije termijnen die voor nieuwe aanhuur kunnen gelden. Desalniettemin blijkt uit de ontwikkeling van het overschot aan m²’s zoals weergegeven in Meerjarenbeleidplan, dat het fusieproces en de additionele personele krimp prioriteit hebben boven een (meer) doelmatige huisvesting. Huisvesting is daarmee volgend en niet leidend binnen een organisatie als het UWV. Huisvesting laat zich daarbij typeren als een “traag” product. Flexibilisering daarvan kan ondermeer gevonden worden in de vorming van de bedrijfsverzamelgebouwen. Hoewel in het “Meerjarenbeleidplan Huisvesting UWV 2005-2008” veel aandacht uitgaat naar het terugdringen van het surplus aan m²’s, blijft bij ons ook na bestudering van het Meerjarenbeleidplan de vraag hangen of de huisvestingssituatie van het UWV, met het oog op het surplus aan m²’s, niet verdergaand kan worden geoptimaliseerd, aangezien de bezetting- en normverliezen zich continu op een hoog niveau blijven bewegen.
Conclusie De beweringen uit het verweerschrift over leegstand en aanhuur missen de nodige nuances, zoals die wél zijn weergegeven in het “Meerjarenbeleidplan Huisvesting UWV 2005-2008”, waarover op hoofdlijnen overeenstemming bestaat tussen UWV en het Ministerie. Vraag blijft echter of de huisvestingssituatie van het UWV, met het oog op het surplus aan m²’s, niet verdergaand kan worden geoptimaliseerd.
UWV/WDE/GJA/CNE/15.12.2005
37
Bijlage 1: Overzicht interviews feitenonderzoek huisvesting UWV
Interviews Feitenonderzoek Huisvesting UWV
Datum
Geïnterviewde
Organisatie
28 september 2005
Mr. W.J.A. van Helden Directeur Huisvesting Drs. B. de Vries Controller Vastgoed Drs. F.J. Kist Secretaris Raad van Bestuur Ing. Th. C. Dijksman Mw. D. Mandema Directeur F&I Mr. W.J.A. van Helden Directeur Huisvesting Mr. Drs. P. Cloo Lid Raad van Bestuur Mr. Th. Fransen Lid Raad van Bestuur Mr. A.G. Dümig Lid Raad van Bestuur drs. A.H.C. Annink Secretaris Generaal Mr. M. de Leeuw Advocaat Drs. H.J.Vroom Directeur Drs. F.D. Wegman Directeur Mw. S. Voortman pl.v. directeur UB Mw. U. TijmensenKruseman, pl.v. hoofd UB Dr. J.C.G. Stam Directeur Dhr. G.M. Brouwer Directeur Dhr. F. van Triest Oud-directeur
UWV
28 september 2005 28 september 2005 17 oktober 2005 19 oktober 2005 19 oktober 2005 28 oktober 2005 31 oktober 2005 31 oktober 2005 3 november 2005 3 november 2005 8 november 2005 9 november 2005 9 november 2005 9 november 2005 9 november 2005 23 november 2005 24 november 2005
UWV UWV EPAC Property Counselors UWV UWV UWV UWV UWV Ministerie van Defensie De Brauw Blackstone Westbroek Hecom Planontwikkeling BV WeMaVA Beheer BV Ministerie van SZW Ministerie van SZW OBR Burgfonds Ex-AM Vastgoed, thans zelfstandig adviseur
UWV/WDE/GJA/CNE/15.12.2005
38
Bijlage 2: Opdracht Feitenonderzoek d.d. 13 oktober 2005
UWV/WDE/GJA/CNE/15.12.2005
39
Bijlage 3: Schriftelijke reacties geïnterviewden op het feitenonderzoek
Ontvangen schriftelijke reacties: 1 EPAC Property Counselors, d.d. 7 december 2005. 2 De Brauw Blackstone Westbroek, d.d. 9 december 2005 3 AM Amstelland MDC, d.d. 8 december 2005
De niet in de eindrapportage verwerkte delen van de schriftelijke reacties: EPAC Property Counselors, d.d. 7 december 2005. Ing. Th. C. Dijksman 5.3-6, pag. 27: Ik neem aan dat uw waarneming inzake mogelijke alternatieve huisvesting is gestoeld op uw kennis van de markt in Goes (op dat moment). Ik kan mij niet herinneren dat er, behalve de panden Schuttershof en Waterschapsgebouw, alternatieve gebouwen te huur waren, zeker gezien de specifieke huisverstingseisen van UWV. 6.3, pag. 28: Conclusie. Volledigheidshalve meld ik dat ik in het geheel niet betrokken ben of ben geweest met gesprekken/onderhandelingen voor pojecten in Emmen. 7.1, pag. 29: Derde alinea. Mevrouw De Leeuw was betrokken bij alle juridische onderhandelingen, die wij in alle gevallen gezamenlijk hebben gevoerd. 7.1, pag. 29: Vierde alinea. Zowel de heer Rietveld als ondergetekende zijn zelfstandige ondernemers, die exclusief in associatie met Boer & Croon opdrachten uitvoeren. Bij deze beide opdrachten bij UWV werden zij gecounseld door ir. Gobert Beijer, partner Boer & Croon. Gedurende het gehele opdrachtverloop is hij het aanspreekpunt voor, zowel de heer Rietveld en ondergetekende als de opdrachtgever en heeft hij regelmatig contact gehad met, met name de heren Cloo, Fransen en Van Helden van UWV. Onze ervaring is dat op deze wijze een zeer hoge kwaliteit kan worden gegarandeerd, gekoppeld aan volstrekte onafhankelijkheid. Een kwaliteitsbeheer dat als regel niet plaatsvindt bij interim-managementbureaus zonder een exclusieve relatie, maar zeker ook niet bij bureaus die via detachering werken. 7.2, pag. 30: Derde Alinea. De hoogte van het honorarium is in onze ogen volstrekt verdedigbaar. Gegeven het hoge kwaliteitsniveau, de onafhankelijkheid, het afzien van elke vorm van succesbeloning en de gevraagde flexibele inzetbaarheid (zonder enigerlei gegarandeerde betaling). En zeker niet ongebruikelijk bij Boer & Croon voor opdrachten van deze zwaarte. Een objectieve vergelijking met andere mogelijkheden (als die er al zouden zijn) is ons onbekend.
UWV/WDE/GJA/CNE/15.12.2005
40
De Brauw Blackstone Westbroek, d.d. 9 december 2005. Mr. M. de Leeuw Op pag. 29, 3e alinea: volledigheidshalve zou moeten worden aangegeven dat ik bij de diverse transacties niet steeds vanaf het begin van de onderhandelingen betrokken ben geweest, maar telkens in de loop van het traject betrokken raakte als aan juridische aspecten van een mogelijke transactie vorm moest worden gegeven (of ingeval er een andere aanleiding was om mij juridisch advies te vragen). Het voorgaande geldt evenzeer met betrekking tot pag. 31 sub 4, 2e alinea.
AM Amstelland MDC, d.d. 8 december 2005 P.G.A. Noordanus U zond mij een deel van uw feitenonderzoek huisvesting UWV in concept ter commentaar toe. Ik heb het in goede orde ontvangen. Na lezing deel ik u mee geen (tekst-)opmerkingen te hebben.
UWV/WDE/GJA/CNE/15.12.2005
41