Faalangst in relatie tot depressie
Vakdidactiek, leerjaar 2, groep B
Bart Putmans Yvonne Romijn Bernadette Swart Marleen Verber
Derya Ünlügiyen
Voorwoord Voor het studieonderdeel ‘vakdidactiek’ is ons de volgende probleemstelling toegewezen, namelijk het onderzoeken van de zorgproblematiek; faalangst en depressie. Dit thema hebben we volledig serieus genomen, omdat dit betrekking heeft op onze beroepstoekomst. Wij zijn namelijk aspirant docent beeldende kunst. In onderstaand verslag kunt u onze samenvattende resultaten van het onderzoek inzien. Dit gestart met wat faalangst en depressie inhouden, de overeenkomsten hier tussen en ondersteunt door casussen. We hopen onze medestudenten voldoende in te lichten over deze zorgproblematiek, zodat zij dit kunnen toepassen in hun latere beroepsveld. Veel leesplezier.
Inhoud Voorwoord Wat is faalangst? Wat is jeugddepressie? Soorten faalangst Kenmerken van faalangst Oorzaken van faalangst Symptomen/signaleren van faalangst (door ouders, docenten) Omgaan met faalangst (in de lessen BV) Omgaan met een depressie Hand-out presentatie Casus faalangst Tussenevaluatie en conclusie Notulen Nawoord Bijlagen Interview Bronnen faalangst en depressie
Wat is faalangst? Faalangst, de naam het zegt het al is de angst om te falen. Angst om te falen houdt in dat de leerling zich onzeker voelt in bepaalde situaties, vaak zijn deze taakgebonden, waardoor er een zekere spanning ontstaat.2 Het gevoel dat je steeds faalt en dat is pijnlijk. Angstig kan ook betekenen het verlies van een belangrijk iets of iemand. Faalangst is een speciale vorm van angst. Angst kennen we allemaal, het hoort bij het leven en kun je niet verbannen. Angst hoort bij het leven dus ook op school. Leerlingen kunnen angstgevoelens hebben, omdat ze een negatieve beoordeling van hun gedrag door klasgenoten verwachten. Een andere grote bron van angst zijn de dreigende kritische beoordelingen van het prestaties door de docenten.1 Faalangst kan op verschillende gebieden voor komen, een aantal voorbeelden zijn: tijdens een moeilijke opgave, toets of examen, bij een onverwachte vraag van een docent, wanneer de opdracht niet overzichtelijk is, een nieuw type opgave of werkvorm wordt geïntroduceerd etc. 2
Faalangst is altijd angst, maar angst hoeft geen faalangst te zijn.
Angst wordt faalangst zodra het gaat om het leveren van prestaties bij het uitvoeren van taken. De school is bij uitstek de plaats waar dit gebeurt. Aan de ene kant stelt de docent allerlei eisen aan de leerling, aan de andere kant is het de leerling zelf die zichzelf eisen stelt. 3 Faalangst is een voorstage van jeugddepressie Depressie en faalangst worden veroorzaakt door dezelfde gevoelens er is dus ook een dunne lijn tussen deze twee voorvallen. De relatie hiertussen is daarentegen niet altijd duidelijk. Het heeft met elkaar te maken maar depressie hoeft niet uit faalangst voort te komen. 4
1
Niewenbroek, Ard – Vries, Jan de, ”Omgaan met faalangst basisboek”, Berkhout - Nijmegen, derde herziende druk 1991, pp.5-17 2 Van Faalangst tot verantwoordelijkheid – H.J.M. Hermans, Th.C.M. Bergen en R.W. Eijssen – 1982 – Swets & Zeitlinger B.V. 3 Niewenbroek, Ard – Vries, Jan de, ”Omgaan met faalangst basisboek”, Berkhout - Nijmegen, derde herziende druk 1991, pp.5-17 4 Benoemingen uit interview met Kinderpsycholoog Christel van Steenhoven zie bijlage
Wat is een Jeugddepressie? De depressieve stoornis valt volgens de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSMIV) in de categorie stemmingsstoornissen. Kenmerkend voor een depressieve stoornis is een aantal specifieke stemmingsklachten, zoals rusteloosheid, een verminderd gevoel van eigenwaarde en concentratieproblemen, in combinatie met een langere periode van geen interesse of plezier in gewone dagelijkse activiteiten en of van langdurige neerslachtige gevoelens. 5
Typering van depressie en andere stemmingsstoornissen
De depressieve stoornis wordt in de DSM-IV onderscheiden van andere aanverwante stemmingsstoornissen, zoals de dysthyme stoornis, de depressieve stoornis Niet Anders Omschreven (NAO) en de bipolaire stoornis. De diagnose van depressie en andere stemmingsstoornissen gebeurt op basis van zogenoemde stemmingsepisodes. De typering hangt af van de duur, de eventuele herhaling en de intensiteit van die episodes. Zo kan een stemmingsstoornis eenmalig zijn of steeds terugkeren en een zeer intensief of minder heftig beloop hebben. De dysthyme stoornis kent een minder intensief, maar langduriger klachtenpatroon dan de depressieve stoornis. Voor de depressieve stoornis en de bipolaire stoornis zijn vooral de depressieve en manische episode van belang. Wanneer bij een stemmingsstoornis een combinatie van een depressieve en een manische episode optreedt, dan heet dat een 'gemengde' episode. Wanneer de intensiteit van de stemmingsstoornis wel manisch is, dus overmatig emotioneel, impulsief of prikkelbaar, maar de duur zo beperkt is dat er geen duidelijke beperkingen zijn in het sociaal functioneren kan er sprake zijn van een 'hypomane' episode. 6 Volgens Kinderpsycholoog Christel van Steenhoven kan depressie in twee soorten voorkomen. Manische depressie en een enger gevoel > negatieve affectiviteit. 7 Wat is de relatie tussen faalangst en depressie? Angst en depressie zitten dicht bij elkaar, het gaat beide over negatieve gevoelens. Hier zijn wellicht wetenschappelijke artikels over te vinden (negative affect). Er is ook wel een stroming die meent dat angst en depressie onder dezelfde noemer vallen.
5
http://www.nji.nl/smartsite.dws?id=109604 http://www.nji.nl/smartsite.dws?id=109604 7 Benoemingen uit interview met Kinderpsycholoog Christel van Steenhoven zie bijlage 6
Soorten faalangst Er zijn verschillende soorten faalangst. Bijvoorbeeld cognitieve- , sociale- , positieve of motorische faalangst. In het praktijk van Kinderpsycholoog Christel van Steenhoven hebben zij het meest te maken met cognitieve en sociale faalangst. Hieronder worden de verschillende soorten faalangst benoemd:
Cognitieve faalangst
Cognitieve functioneren > de taken die betrekking hebben op het schoolse leren. De leerling is bang voor zijn beoordeling van zijn cognitieve prestaties. Zowel de docent dan wel de leerling stellen hierbij eisen (vaak om een voldoende te halen).
Sociale faalangst
Als de angst vooral voortkomt uit de verwachting door klasgenoten negatief beoordeeld te worden op sociaal gedrag. De leerling wil bij de groep horen, daarbij hoort sociaal vaardig gedrag. (een groot deel van de week is de leerling op school)
Motorische faalangst
Bij vakken zoals tekenen, handvaardigheid en lichamelijke opvoeding kan motorische faalangst voorkomen. (een beroep gedaan op motorisch handelen). Ook kan er een mengeling van faalangst vormen ontstaan, bijvoorbeeld bij het houden van een presentatie voor de klas/gymzaal. (Faalangst hoeft dus nier perse op school voor te komen, kan ook op sportclubs, verjaardagsfeestjes etc.)
Positieve faalangst
Sommige leerlingen krijgen juist een kick bij proefwerkweken door de druk die hen wordt opgelegd. Deze leerlingen worden hierdoor juist gestimuleerd om goede punten te halen. Vaak vinden deze leerlingen school buiten de proefwerkweken om saai en zijn ze dan in de les vervelend en vragen ze op een negatieve manier aandacht. Door zoveel huiswerk te maken kunnen deze leerlingen problemen krijgen op sociaal gebied. Ze kunnen vaak alleen maar over school praten.
Kenmerken van faalangst De resultaten kunnen tegenvallen, omdat de leerling bij de uitvoering van de opdrachten last heeft gehad van faalangst. Men heeft het gevoel dat de leerling onder zijn kunnen presteert. De leerling zou meer kunnen maar wordt op weg naar goede resultaten tegen gehouden. Het probleem zit wellicht niet in het leren en er is waarschijnlijk sprake van een leermoeilijkheid met faalangst als mogelijke verklaring.8 Zoals in het voorbeeld hierboven ziet een docent in eerste instantie de leerresultaten en het gedrag van de leerlingen. Dit is meestal niet voldoende voor de vaststelling van faalangst. Een verfijnde observatie en diagnostiek is in tweede instantie noodzakelijk. Eerst moet het beter gedefinieerd worden om een diagnose te kunnen stellen.9
Faalangst in het onderwijs
De angst om te falen komt bij velen mensen voor, het is een bekend verschijnsel, dat de ene persoon zich in een zelfde situatie meer onzeker voelt dan de andere. Dit kom je ook veel tegen in het onderwijs, bijvoorbeeld: als een leerling een schriftelijk onderzoek krijgt of een mondelinge beurt van de docent, hierdoor kan er een spanning ontstaan waardoor de leerling ineens minder functioneert. Deze onzekerheid ontstaat in stresssituaties, dit laat hen minder presteren dan normaal. Deze vorm van faalangst noemt men negatieve faalangst. Positieve faalangst zorgt er juist voor dat leerlingen in stresssituaties beter presteren dan in situaties waarbij geen stress komt kijken.10 Faalangstig gedrag van leerlingen is herkenbaar in vele onderwijsleersituaties, waar de spanningselementen hoog liggen. Voorbeelden van spanningssituaties zijn: een mondelinge beurt in de klas krijgen, een onverwachte vraag van een docent krijgen, een opdracht niet goed begrijpen, een onaangekondigde overhoring en zo zijn er nog veel meer. Hun prestatieniveau weerspiegelt hun innerlijk gevoel van mislukken. Het maakt niet uit wat ze bereiken of presteren, ze hebben het gevoel dat ze een mislukkeling zijn. De leerlingen hebben het gevoel dat ze wel moet mislukken, omdat ze iets essentieels missen. 11 Negatief faalangstachtige leerlingen vallen niet snel op in de klas, houden zich rustig, steken weinig vingers op en willen liever geen beurt krijgen in de klas. Deze leerlingen laten dit soort dingen liever aan andere leerlingen over, omdat ze vaak denken ‘dat ze het toch niet kunnen’. Negatief faalangstige leerlingen hebben veel behoefte aan structuur en regelmaat.12
Kenmerken van negatief faalangstige leerlingen
Als docent is het handig om deze kenmerken te herkennen. De volgende kenmerken zijn als typering bedoeld, want tenslotte is iedere persoon anders. - Behoefte aan overzichtelijkheid; De taak en opdracht die deze leerlingen moeten verrichten moet duidelijk worden uitgelegd, het liefst stap voor stap. Zij hebben vaak een afkeer van het onverwachte en nieuwe situaties. - Behoefte aan kennis over de eigen prestaties; Deze leerlingen hebben tijdens de opdracht veel behoefte aan informatie van de docent. Ze willen weten of ze op de goede weg zijn en vragen constant om bevestiging.
8
Niewenbroek, Ard – Vries, Jan de, ”Omgaan met faalangst basisboek”, Berkhout - Nijmegen, derde herziende druk 1991, pp.5-17 9 Niewenbroek, Ard – Vries, Jan de, ”Omgaan met faalangst basisboek”, Berkhout - Nijmegen, derde herziende druk 1991, pp.5-17 10 Van Faalangst tot verantwoordelijkheid – H.J.M. Hermans, Th.C.M. Bergen en R.W. Eijssen – 1982 – Swets & Zeitlinger B.V. 11 boek Leven in je leven, Leer de valkuilen in je leven herkennen, Jeffrey Young & Janet Klosko 12 Van Faalangst tot verantwoordelijkheid – H.J.M. Hermans, Th.C.M. Bergen en R.W. Eijssen – 1982 – Swets & Zeitlinger B.V.
- Behoefte aan warme persoonlijke relaties; Negatief faalangstige leerlingen zijn gevoelig voor het werkklimaat in de klas, de sfeer moet prettig zijn, maar het werkklimaat koel en formeel. Als het maken van fouten wordt gezien als iets wat mag, zullen deze leerlingen zich beter op hun gemak voelen en daardoor beter functioneren. - Behoefte aan modelrol – voorbeeld functie; Deze leerlingen werken het liefst met iemand die dezelfde eigenschappen vertoond. Bij negatieve faalangstige leerlingen zit een groot verschil tussen ‘hoe ik ben’ (het zelfconcept) en ‘hoe ik zou willen zijn’(ideaal concept). Negatief faalangstige leerlingen laten vaak blijken dat ze zich niet zo gelukkig voelen. - Behoefte aan positieve verwachtingen; Negatief faalangstige leerlingen zijn zeer gevoelig, wat betreft het uitspreken van positieve verwachtingen. Negatieve verwachtingen van de docent maken hen vaak onzeker. Het gevaar bestaat dat door het gedrag van de docent de aanvankelijke onzekerheid van de leerling nog eens versterkt wordt.
Ervaringen van negatief faalangstige leerlingen Uit onderzoek blijkt dat negatief faalangstige leerlingen eerder leerlingen zijn die beneden hun kunnen presteren dan positief faalangstige leerlingen, die eerder leerling zijn die boven hun kunnen presteren. Negatief faalangstige leerlingen verschillen over het algemeen niet van leerlingen wat betreft hun intelligentie. Hun intelligentiescore ligt wel vaak lager. Dat komt omdat deze testen voor hun een nieuwe situatie voorstelt, en tijdens z’n testsituatie presteren de faalangstige leerlingen vaak minder vanwege het feit dat ze niet tegen de spanningen kunnen die de testen met zich mee brengen. Er moet dus onderscheid gemaakt worden tussen ‘intelligentie’ en ‘testuitslag’ . De testuitslag van faalangstige leerlingen ligt vaak lager dan hun werkelijke intelligentie. Het is tenslotte een moment opname.
Oorzaken faalangst Volgens Kinderpsycholoog Christel van Steenhoven zijn er veel oorzaken van faalangst. Ze merkt dat faalangst steeds vaker voorkomt. Dit komt doordat kinderen tegenwoordig veel meer keuzes moeten en kunnen maken. Hierdoor ontstaat er meer druk op het kind. Ouders stellen meer eisen aan hen kinderen en daarnaast moeten zij meer werken dan vroeger, waardoor een kind minder aandacht krijgt. Ouders zijn hier dan niet de schuld van, maar de maatschappij. De maatschappij wordt steeds drukker en gehaaster, waardoor de mens dit ook wordt.13 Ook hebben we aan Kinderpsycholoog Christel van Steenhoven gevraagd of de thuissituatie invloed heeft op faalangst. En of dit meer wordt getriggerd door een bepaald oudergedrag. Ze zegt:’ Wij denken dat (over)bezorgde ouders of ouders met angstproblematiek faalangst kunnen versterken’. Iedere docent heeft in zijn carrière te maken met faalangstige leerlingen. Voordat een docent twijfelt aan het niveau van de leerling is hij bereid te onderzoeken of er wellicht sprake is van niet-efficiënt studeren, een minder gelukkige leerstijl, ander taligheid, leerproblemen of misschien moeilijkheden thuis. In dit lang niet volledige rijtje hoort ook faalangst.14 De oorsprong van het mislukken ligt in je jeugd of tijdens school. Toen al had je een gevoel van mislukken. Dat kan verschillende achtergronden hebben. Zoals je ouders kritiek hebben op je schoolprestaties of dat je niet kan voldoen aan de eisen van je ouders. Het kan ook zijn dat je misschien leerproblemen hebt, een slecht concentratie of coördinatievermogen waardoor je je minder voelt dan andere leerlingen.15 De angst van een leerling wordt verstrekt door vermijden. Het is een soort belemmering. De leerling doet niet wat nodig is om zijn kennis te vergroten en laat kansen schieten. De leerling is bang dat het niet lukt, als hij/zij het zou proberen. Het vermijden is het lastigst uit te roeien. Mensen gaan uit de weg om vaardigheden aan te leren, nieuwe taken onder de knie te krijgen en om verantwoordelijkheden op zich te nemen. Als deze uitdagingen zouden ertoe kunnen leiden dat ze succes hebben. De leerling denkt dat het geen zin heeft moeite te doen als je toch gedoemd bent te mislukken. Een ander manier waarop de leerling zich mislukt voelt, is dat men voortdurend gebeurtenissen en omstandigheden zo verdraait, dat men zich wel als een mislukking blijft zien. De leerling overdrijft zijn negatieve en positieve kanten. Dat geeft weer een gevoel van depressiviteit mee over de mislukkingen en er daalt de hoop op verandering. De leerling kan zich bewust zijn van zijn gevoel van mislukken.16
13
Benoemingen uit interview met Kinderpsycholoog Christel van Steenhoven zie bijlage Niewenbroek, Ard – Vries, Jan de, ”Omgaan met faalangst basisboek”, Berkhout - Nijmegen, derde herziende druk 1991, pp.5-17 15 boek Leven in je leven, Leer de valkuilen in je leven herkennen, Jeffrey Young & Janet Klosko 16 boek Leven in je leven, Leer de valkuilen in je leven herkennen, Jeffrey Young & Janet Klosko 14
Symptomen/signaleren van faalangst (door ouders, docenten)
De symptomen van faalangst Faalangst is een gevoel. Elke leerling kent gevoelens van faalangst. Voor de één leiden ze tot goede resultaten voor de ander tot minder goede. Gevoelens zijn lang niet altijd voor de buitenwereld zichtbaar. Zelf weet iemand meestal wel of hij zich prettig of onprettig voelt. Je kunt faalangst merken in je lichaam. Wie zich bedreigd weet, voelt angst. Er komt iets op de leerling af wat hij/zij ziet als een bedreiging, een gevaar > angst overvalt. Naar de mate van de angst begint de adrenaline ervoor te zorgen dat het hart sneller gaat kloppen en het bloed vlugger stroomt, dat de longen zich gaan uitzetten, dat de zweetklieren beginnen te werken en dat de spieren gespannen zijn voor het grote werk. Hierdoor kunnen mensen wat rond gaan lopen en vinden hier rust in. Je bent dan geobserveerd door het ‘gevaar’. Normale gevoelens en verlangens, het geheugen en het denkvermogen zijn uitgeschakeld.17 Een tiener kan dit uiten door anders te gaan kleden dan anderen en andere hobby’s te hebben. Het versieren van het ander geslacht. Op deze manier voelt men zich goed, zonder zijn primaire probleem aan te pakken. Het compenseren van het gevoel met mislukken door op een of ander terrein succes te hebben. Bij andere leerlingen is dit juist niet zichtbaar, zij worden heel rustig en teruggetrokken. (meestal zijn ze dan diep aan het nadenken). Als een leerling bijvoorbeeld achterop raakt en niemand stimuleert hem/haar om de boel weer op te pakken, kan het patroon van vermijden ontstaan. Zo ontwikkel je niet de vaardigheden en de discipline die nodig zijn om vooruit te komen. Men gaat zo min mogelijk doen en dat zo goed mogelijk verbergen.18 Een stille en teruggetrokken leerling kan ook andere redenen hebben dan alleen faalangst. -Kindermishandeling als bron -aangeleerde hulpeloosheid als bron -gebrek aan sociale vaardigheden als bron -leerproblemen als bron -faalangst als bron -andere bronnen
Signaleren van faalangst Faalangst duidt op waarneembaar gedrag, maar kost veel tijd en moeite om dat te ondervinden/zien. Faalangst kan ook opgemerkt worden bij het uitdelen van het proefwerk of bij het terug geven van de punten. De leerling kan onrustig worden of ontevreden reageren. Faalangst kan gesignaleerd worden door observatie, tijdens de les en daarbuiten, maar ook doormiddel van tests. Een goede signalering dient plaats te vinden vanuit beide mogelijkheden: observatie en test.
17
Niewenbroek, Ard – Vries, Jan de, ”Omgaan met faalangst basisboek”, Berkhout - Nijmegen, derde herziende druk 1991, pp.5-17 18 boek Leven in je leven, Leer de valkuilen in je leven herkennen, Jeffrey Young & Janet Klosko
Kenmerken observatie Algemeen
-Faalangstige leerlingen willen regelmatig feedback hebben op door hen geleverd werk. Soms vragen ze er om. -Snel uit balans, wanneer de sfeer in de klas minder goed is. -Deze leerlingen hebben een sterke behoefte aan positieve verwachtingen van anderen over hun functioneren. -Bij nieuwe opdrachten zijn ze vaak onzeker en weten niet wat te doen. Vaak kijken ze eerst hoe anderen het doen. -Tijdens het luisteren naar nieuwe uitleg niet of nauwelijks horen, wat er gezegd wordt. -Uiterlijke reacties: stotteren, zweten, zenuwachtig, wiebelen op benen, oppervlakkig ademhalen, schouders samentrekken, met de handen friemelen. -Innerlijke reacties: hartkloppingen, droge mond, naar de w.c. moeten, maagpijn.
Tijdens uitleg
-Duiken weg achter een leerling als de docent een vraag aan de klas stelt. -Gaan heel druk doen, als je hun richting uitkijkt in een poging de aandacht vast te houden tijdens de uitleg. -Kijken je als docent niet aan tijdens de uitleg. -Durven geen vragen te stellen over de nieuwe stof. -Hebben moeite met het vasthouden van de grote lijn tijdens de uitleg.
Contact met medestudenten
-Maken veel negatieve opmerkingen tegen anderen en tegen zichzelf -Voelen zich onbehaaglijk in een situatie met ‘hoger-geplaatsten’ of vermijden medeleerlingen. Ook kunnen ze zeer grote groepen opzoeken, waarin ze zich kunnen verbergen. -Zijn overgevoelig voor kritiek. Bij sommigen gaat dit zover, dat ze zelfs bang zijn voor complimenten. -Zoeken voortdurend steun bij medestudenten. -Durven niet te weigeren, als iemand wat van hen gedaan wil hebben.
Tijdens proefwerken en of overhoringen
-Beginnen later dan anderen met de eerste opgave. -Bewegen onrustig heen en weer. -Zien er opgewonden uit -Stellen regelmatig procedurevragen en/of vragen omtrent de opgaven. -Beginnen vaak met de moeilijkste opgaven. -Raken volstrekt in de war, indien ze, aan het einde, alle gemaakte opgaven nog eens controleren. -Reageren scherp op alle dingen, die in de directe omgeving gebeuren, -Hebben na afloop geen inzicht in de kwaliteit van het geleverde werk.
Signalering door middel van tests -De -De -De -De -De
piramidetechniek School Vragen Lijst (SVL) ZelfKonfrontatie Methode (ZKM) Situatie Specifieke Angst Test (SSAT) Prestatie Motivatie Test voor Kinderen (PMT-K)
Vaak worden alle brugklassen getest op faalangst. Faalangst is vaak een teken van dat er meer aan de hand is
Signalering en intake door Kinderpsycholoog Christel van Steenhoven: Wij krijgen veel jongeren doorverwezen van scholen, huisartsen, jeugdzorg en andere instellingen. Ook verwijzen veel ouders die goede ervaringen met ons hebben andere kinderen door. We hebben dus een heel brede doelgroep. Vervolgens krijgen deze kinderen een intake gesprek, daar maken we vaak gelijk uit op dat zij met faalangst, angstklachten en of spanningsklachten kampen. Als dit gevoel niet sterk genoeg naar voren komt tijdens het gesprek, vervolgen we het traject met een psychologisch onderzoek. Dit kunnen moment opnames zijn, maar als een kind angstig is, blijft diegene angstig ook tijdens dit gesprek. Dit gevoel komt dan toch wel naar voren, maar misschien sterker of juist minder sterk op dat moment zelf. Anders kan er ook nog een intelligentieonderzoek afgenomen worden. Deze resultaten zijn gemiddeld nog twee jaar betrouwbaar. Wij zijn gespecialiseerd in kinderen met faalangst (80-90% van de kinderen hier hebben faalangst of zijn angstig) en wij hebben dan ook vrij snel door wanneer een kind kampt met faalangst. We gaan met deze leerlingen in gesprek, eerst algemene vragen, wat ze voor hobby’s hebben en dergelijke. Een kind moet zich toch eerst op zijn gemak voelen voordat ze echt beginnen te praten. Daarna gaan we verder met het proces. We ondervragen ook de ouders. 19
19
Benoemingen uit interview met Kinderpsycholoog Christel van Steenhoven zie bijlage
Omgaan met faalangst (in de lessen BV) Faalangst heeft te maken met ongeschreven regels in de klas, op school en in het gezin. Mede uit loyaliteit met ouders kan een leerling faalangst ontwikkelen en vasthouden. Het kan dan ook van belang zijn dat er samen met de ouders wordt gewerkt aan verbetering. Het probleem is, dat de faalangstige leerling niet bestaat. De ene leerling lijkt te vragen; leer me hoe ik mezelf aan andere kan geven. Een ander; geef me de moed en gelegenheid om naar vermogen te presteren. Een derde; accepteer mijn gedrag en begrijp wat ik bedoel. Steeds ligt in het gedrag van deze leerlingen een vraag om hulp en begeleiding besloten. Achtergrond van die vraag is steeds de angst op een of andere wijze te falen en daardoor niet geaccepteerd en gewaardeerd te worden. Het is de kunst zo scherp mogelijk te horen wat een leerling eigenlijk vraagt. Niet de symptomen van het gedrag, maar de achterliggende vraag is voor de leraar en begeleider essentieel.20
‘Geef me de moed om fouten te maken. Help me mijn gevoel van zelfwaarde niet te verliezen als ik faal. Help me mijn zelfvertrouwen op te vijzelen want ik laat me zo snel uit het veld slaan. Let niet op mijn afweer want ik heb jullie steun en structuur zo nodig’. Op scholen
Eerst kunnen docenten deze leerlingen proberen te begeleiden in de les en mogelijkheden en antwoorden te bieden op hen vragen. Is dit onvoldoende, kan er aan een training deelgenomen worden om de leerling met hen gedrag, gedachten en gevoelens te oefenen. Deze training zal met individuele begeleiding begeleid worden. Op de meeste scholen wordt er gewerkt via groepsbegeleiding en individuele begeleiding. Dit houd niet in dat faalangstige leerlingen op te delen zijn in groepen. Deze indeling wordt alleen gebruikt als middel om begeleidingsprocessen te kunnen onderscheiden, en niet om ze te scheiden. Met andere woorden: de aanpak van begeleiding is altijd divers. 21
Faalangst en persoonlijke verantwoordelijkheid
Faalangst en persoonlijke verantwoordelijkheid hebben invloed op de uiteindelijke schoolprestaties van de leerling. Leerlingen die veel persoonlijke verantwoordelijkheid vertonen besteden veel zorg aan hun werk, hebben een goede inzet, zijn bereid om het werk te bestuderen uit interesse voor de aangeboden stof. Deze leerlingen zijn zeer gemotiveerd, maar beschouwen het resultaat van het gemaakte werk als gevolg van het eigen kunnen en zouden dit niet toeschrijven aan externe factoren maar aan hun eigen falen. Faalangst en persoonlijke verantwoordelijkheid hebben dus iets met elkaar te maken. [ hierdoor ontstaan er 4 verschillende typen leerlingen - dit vergt nader onderzoek ] Het koppelen van faalangst en persoonlijke verantwoordelijkheid aan schoolprestaties verduidelijkt de positie van de leerling in ons onderwijs.22
20
Niewenbroek, Ard – Vries, Jan de, ”Omgaan met faalangst basisboek”, Berkhout - Nijmegen, derde herziende druk 1991, pp.5-17 21 Niewenbroek, Ard – Vries, Jan de, ”Omgaan met faalangst basisboek”, Berkhout - Nijmegen, derde herziende druk 1991, pp.5-17 22 Van Faalangst tot verantwoordelijkheid – H.J.M. Hermans, Th.C.M. Bergen en R.W. Eijssen – 1982 – Swets & Zeitlinger B.V.
We hebben Kinderpsycholoog Christel van Steenhoven ook gevraagd hoe motorische faalangst het beste te verhelpen is. Ze antwoordt: ‘Iemand kan leren omgaan met elk type faalangst door de angst te overwinnen met ontspanningsoefeningen, het gebruik van helpende gedachten en oefenen met spannende situaties’. Meestal worden de kinderen op dezelfde wijze behandeld die angstig zijn, maar op een persoonlijk manier, waarop dit toch verschild. We zorgen er dan voor dat de kinderen meer ontspannen worden en de negatieve gedachte proberen we om te zetten naar helpende gedachten. Hierbij pakken we juist de angst aan en vermijden we dit niet. Kinderen vermijden namelijk snel situaties waarin zij angstig worden. Bij deze behandeling zijn de kinderen vaak snel verholpen van hen faalangsten. Kinderen die faalangstig zijn hebben vaak minder zelfvertrouwen, dit gaan we eerst verbeteren, dan wordt de faalangst ook sneller verholpen.23
Strategieën Door onzekerheid en het laag zelfvertrouwen van faalangstige leerlingen, kan de leerling in situaties waarbij er prestaties van hem worden gevraagd, of waarin hij in de zijn capaciteiten moet laten zien, niet voldoende functioneren. Door de ontevreden resultaten zakt het zelfvertrouwen van deze leerlingen en belanden ze in een visuele cirkel. Om deze leerlingen te kunnen helpen moeten we de cirkel doorbreken, door middel van de onderwijssituatie beter af te stemmen op zijn persoonlijkheid. Er moet worden ingespeeld op de behoefte van de leerling aan meer zekerheid en duidelijkheid. Maar de leerling komt na het verlaten van de school in een maatschappij die minder rekening houdt met zijn gebrek aan zelfvertrouwen. Ook in deze maatschappij moet de leerling zich verder ontwikkelen. Feitelijk moet er een verandering in de omgeving van de leerling plaatsvinden als in de leerling zelf. De leerling moet de omgeving waarin hij zich bevind of in terecht komt leren hanteren. Het veranderingsproces wat de leerling zal moeten onder gaan zou de mate van zelfvertrouwen, zelfstandigheid moeten bevorderen.24 Velen hebben een grote innerlijke weerstand tegen verandering. Men doet veel op automatische piloot, waarbij wij onze gewoontes in denken, voelen, herhalen en steeds blijven doen wat we als ons hele leven doen. De patronen zijn comfortabel en vertrouwd en er zal alleen verandering optreden als men zich er vastbesloten toezet.25 Soorten strategieën - Geleidelijke strategie; De docent zal gelijkelijk het aantal zekerheidselementen in de onderwijssituatie gaan verminderen, zodat de leerling zich in minder beschermde situaties toch in staat is zich te handhaven en goed werk te leveren. De docent zorgt ervoor dat de verhouding tussen het aantal zekerheids- en onzekerheidselementen steeds optimaal is. - Bevorderen van de persoonlijk verantwoordelijkheid; De docent kan dit bevorderen door een gunstige situatie te scheppen is het mogelijk dat de leerling zich prettig voelt en goeie prestaties levert. Dit kan ook bevorderd worden door een persoonlijke band te creëren, zodat het contact tussen docent en leerling een stimulans kan zijn om te werken. - De relatie tussen ouder en kind; Als de ouders te beschermd zijn, kan dit door een faalangstig kind spanningselementen bevatten. Het kind leert zijn eigen capaciteiten niet kennen en wordt daardoor onzeker als het in een minder beschermende situatie terecht komt. Om te helpen zullen de ouders situaties moeten creëren waarbij het kind moet experimenteren met zijn capaciteiten, het kind krijgt zelf de kans om beslissingen te nemen en een eigen standpunt in te nemen. Bij de ontwikkeling van een eigen waardepatroon horen conflictsituaties met de ouders. Verminderen van negatieve faalangst. 23
Benoemingen uit interview met Kinderpsycholoog Christel van Steenhoven zie bijlage Van Faalangst tot verantwoordelijkheid – H.J.M. Hermans, Th.C.M. Bergen en R.W. Eijssen – 1982 – Swets & Zeitlinger B.V. 25 boek Leven in je leven, Leer de valkuilen in je leven herkennen, Jeffrey Young & Janet Klosko 24
- Structuur; het begrip ‘structuur’ is voor faalangstige erg belangrijk. Deze leerlingen zijn niet goed in staat om vanuit zichzelf duidelijkheid te creëren en hebben daarom behoefte aan een goed gestructureerde situatie. - Feedback; Sterk faalangsteige leerlingen zijn onzeker over hun eigen capaciteiten en hebben een sterkte behoefte aan informatie en bevestiging nodig d.m.v. feedback. Het gaat om een zakelijke informatie over het verloop van de uitvoering van de taak. - Affectief klimaat; De situaties moeten gekenmerkt worden door een vriendelijke en ontspannen sfeer. Het kind moet in een positieve gemoedstoestand verkeren.26
Ouders/ouderen met faalangst Als men ouder wordt groeien veel mensen over faalangst en angsten heen. Kinderen zijn van naturen veel sneller angstig. Toch komt faalangst ook onder ouderen voor, alleen in mindere aantallen. Ouderen durven sneller in te gaan op angstige situaties dan deze te vermijden. 27 Het opruimen van je mislukkingen is erg plezierig. Een deel van je leven met schaamte en spanning kan nu een bron worden van zelfwaardering. Maar de leerling moet wel zelf willen vechten. Hij of zij moet wel willen ophouden met het zoeken van uitvluchten en men moet zijn sterke kanten gaan uitbuiten.28
26
Van Faalangst tot verantwoordelijkheid – H.J.M. Hermans, Th.C.M. Bergen en R.W. Eijssen – 1982 – Swets & Zeitlinger B.V. 27 Benoemingen uit interview met Kinderpsycholoog Christel van Steenhoven zie bijlage 28 boek Leven in je leven, Leer de valkuilen in je leven herkennen, Jeffrey Young & Janet Klosko
Omgaan met een depressie Welke behandeling werkt bij kinderen en jongeren met een depressieve stoornis is afhankelijk van de vorm en ernst van de depressie. Bij mildere vormen van depressie - zonder tekenen van suïcidaliteit of psychotische kenmerken treedt vaak spontaan herstel op. Als de therapeut dit spontane herstel verwacht, of als het kind of de jongere niet openstaat voor behandeling, is 'waakzaam afwachten' een optie. Wanneer de depressie na vier weken waakzaam afwachten nog aanwezig is lijkt behandeling in de vorm van niet-specifieke ondersteunende psychotherapie raadzaam. Vaak is actief luisteren, steun geven of het kind of de jongere helpen met het oplossen van problemen voldoende.29
Psychotherapie
Voor middelmatige tot ernstige depressies, of voor mildere vormen van depressies die niet overgaan met ondersteunende behandeling, is psychotherapie volgens de Amerikaanse en Britse praktijkrichtlijnen de eerste keuze. In de praktijk zijn de beste ervaringen opgedaan met cognitieve gedragstherapie voor kinderen en jongeren en met interpersoonlijke therapie voor jongeren. Bij kinderen en jongeren met een psychotische depressie lijkt een combinatie van antidepressiva met antipsychotica positief te kunnen werken. Kinderen en jongeren met een seizoensstoornis kunnen baat hebben bij lichttherapie. In beide gevallen is echter meer onderzoek nodig naar de effectiviteit en de bijwerkingen om duidelijke uitspraken te kunnen doen. Bij depressieve kinderen en jongeren met een aanleg voor bipolariteit kan het best gestart worden met psychotherapie. Als er een sterk vermoeden is dat een jeugdige een bipolaire stoornis heeft, dan kan voor een medicijn gekozen worden dat zijn stemming stabiliseert.30
Continuerende behandeling
Omdat depressies een terugkerend karakter hebben, is het belangrijk om de behandeling nog zes tot twaalf maanden voort te zetten nadat een verbetering is opgetreden. Dit wordt een 'continuerende behandeling' genoemd. Voor kinderen en jongeren met een ernstigere, terugkerende en chronische stoornis kan daarnaast nog een vorm van 'onderhoudsbehandeling' nuttig zijn.31
Erkende interventies
In Nederland bestaat een aantal erkende interventies voor depressie bij kinderen en jongeren. De hieronder genoemde interventies zijn beschreven in de databank Effectieve Jeugdinterventies. In deze databank zijn interventies opgenomen die op zijn minst theoretisch goed onderbouwd zijn en door een onafhankelijke erkenningscommissie zijn erkend.32 Interventies met name gericht op de preventie en behandeling van depressie De D(o)epressiecursus Gripopjedip online Head Up Ouder-baby interventie Pak aan PratenOnline Stemmingmakerij VRIENDEN Interventies mede gericht op de preventie en behandeling van depressie Asja Bewust actief leren (BAL) Denken en voelen 29
http://www.nji.nl/smartsite.dws?id=109604 http://www.nji.nl/smartsite.dws?id=109604 31 http://www.nji.nl/smartsite.dws?id=109604 32 http://www.nji.nl/smartsite.dws?id=109604 30
Kanjertraining KopOpOuders Online Psycho-educatieve gezinsinterventie KOPP
Preventie en behandeling
Er zijn zowel interventies voor jeugdigen die een verhoogd risico lopen op het ontwikkelen van een depressie, als voor jeugdigen met (beginnende) depressieve klachten als voor jeugdigen met een ernstige vorm van depressie. Eén interventie is bruikbaar voor de behandeling van zowel depressie als angststoornissen: VRIENDEN. Head Up en VRIENDEN zijn interventies voor het voorkomen van een depressieve stoornis en voor kinderen met lichte depressieve klachten. Voor de behandeling van al aanwezige depressie zijn Denken en voelen, D(o)epressiecursus, Pak aan en PratenOnline bedoeld. Gripopjedip online en Stemmingmakerij hebben zowel een preventieve (gericht op het voorkomen van depressie) als een curatieve insteek (behandeling van depressie). In overeenstemming met adviezen in de Richtlijn Addendum Depressie bij Jeugd en Amerikaanse en Britse richtlijnen zijn bovengenoemde interventies op één na allemaal cognitief gedragstherapeutische interventies. Cognitieve gedragstherapie is bij kinderen en jongeren met een depressie in de praktijk het beste onderbouwd. Voor jongeren geldt dat ook interpersoonlijke therapie, die gericht is op het beter leren communiceren over gevoelens en problemen in relaties met anderen, werkt. Doorgaans worden al deze interventies in groepsverband uitgevoerd. De uitzondering bij de erkende interventies voor depressie vormt PratenOnline. Deze interventie is gebaseerd op de oplossingsgerichte therapie waarbij de hulpverlener via chatsessies op individuele basis contact heeft met jongeren.33
Ouders met psychische problematiek
De Ouder-baby interventie, KopOpOuders online en de psycho-educatieve gezinsinterventie KOPP zijn bedoeld voor kinderen van ouders met een psychische stoornis. Kinderen van ouders met psychiatrische problemen lopen een groter risico zelf ook psychische problemen zoals een depressie te ontwikkelen. Daarom zijn deze interventies erop gericht de opvoedings- en communicatievaardigheden van ouders te vergroten. De Moeder-baby interventie richt zich specifiek op depressieve moeders met een baby. KOPP is gericht op ouders met allerlei verschillende soorten psychische problematiek.34
33 34
http://www.nji.nl/smartsite.dws?id=109604 http://www.nji.nl/smartsite.dws?id=109604
Hand - out presentatie De pagina’s worden dubbelzijdig uitgeprint en we vouwen het in de vorm van een boekje.
Casus faalangst Een leerling met faalangst krijgt de opdracht op zijn werkstuk over de middeleeuwen te presenteren. De leerling kijkt erg tegen de presentatie op. Zijn mogelijke gedachten zijn: ‘het zal wel weer een onvoldoende worden. Ik sla altijd dicht. Mijn ouders balen als ik onvoldoendes haal. Ik ben minder goed in het presenteren dan mijn klasgenoten. Een onvoldoende is een ramp’. De zichtbare kenmerken van zijn angstgevoel is dat de leerling probeert zijn taken te vermijden. En het is zichtbaar dat de leerling ineens minder presteert. Ook zal de leerling geen vragen stellen over de presentatie, maar zal het uit de weg gaan of ze gaan juist veel vragen stellen om er zeker van te zijn dat ze weten waar ze toe aan zijn. Ze willen het liefst ook niet als eerste aan de beurt zijn.
Oorzaak De leerling geeft zichzelf veel negatieve gedachtes en de leerling gaat er zelf in geloven. Hij of zij maakt geen onderscheidt tussen gedachten en werkelijkheid. De leerling moet realiseren dat zijn of haar gedachten objectief gezien niet waar zijn. Bijvoorbeeld: niks meer durven zeggen zal niet altijd voorkomen en een onvoldoende halen hoeft geen ramp te zijn, maar slechts een enkele onvoldoende vergeleken met andere cijfers. De leerling overdrijft in zijn gedachten met hoe ernstig de zaken zijn. Dit versterkt de gedachten tot falen en creëert meer chaos en angst in zijn hoofd.
Symptomen De zichtbare symptomen bij de leerling zijn: hij krijgt een droge keel, buikpijn, trillende handen en verlies van zelfvertrouwen.
Omgaan met faalangst De docent of maatschappelijk werker kan de leerling helpen door de zaken te relativeren. Je vervangt de gedachten met helpende gedachten. Voorbeelden van gedachten kunnen zijn: ’het is wel eens eerder goed gegaan tijdens een presentatie’. ‘Een onvoldoende zegt niets over de andere kwaliteiten die je bezit’. ‘Er zijn veel belangrijker dingen dan een onvoldoende halen’. ‘Je ouders vinden het misschien vervelend voor jou, maar geven om je’. Het gaat om positieve gedachten op te roepen waardoor de leerling zich niet blijft focussen op wat er niet goed gaat, maar wat er wel goed gaat. De leerling moet nieuwe doelen stellen die haalbaar zijn en je uitvoeren. Daarna kan er worden gekeken naar de beleving van de leerling. Een ander oefening voor presenteren kan ademhalingsoefeningen. De leerling ademt meer vanuit zijn buik in plaats van zijn borst. Hulpmiddelen om te bekijken of deze leerling faalangst heeft, zijn een SVL-lijst(School Vragen Lijst) en SSAT(Situatie Specifieke Angst Test).
Tussenevaluatie Tussenevaluatie groep
10 mei 2012
Bernadette Swart
-Er wordt goed naar elkaar geluisterd in deze groep. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed -Ik kan in deze groep mijn mening kwijt. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed -De besluitvorming loopt goed. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed -Afspraken worden nagekomen. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed -Problemen worden uitgediept. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed -Ik voel me prettig in deze groep. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed -Er wordt in de gesprekken te vaak afgedwaald. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed (dus niet van toepassing) -In onze groep worden opvattingen van enkele groepsleden te makkelijk nagevolgd. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed -Er is vertrouwen in elkaars bijdragen. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed -Problemen worden eenzijdig benaderd. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed (niet van toepassing) -Ik word door groepsleden gemotiveerd en gestimuleerd. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed -De voorzitter doet haar taak goed. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed -Ik ben tevreden over het werk dat we tot nu toe hebben gemaakt. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed -Ik ga er van uit dat we een goed verslag en een goede presentatie gaan leveren. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed Opmerkingen naar aanleiding van de tussenevaluatie: - Iedereen werkt hard en evenveel aan het verslag en dat is prettig
Tussenevaluatie groep
14 mei 2012
-Er wordt goed naar elkaar geluisterd in deze groep. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed -Ik kan in deze groep mijn mening kwijt. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed -De besluitvorming loopt goed. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed -Afspraken worden nagekomen. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed -Problemen worden uitgediept. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed -Ik voel me prettig in deze groep. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed -Er wordt in de gesprekken te vaak afgedwaald. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed -In onze groep worden opvattingen van enkele groepsleden te makkelijk nagevolgd. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed -Er is vertrouwen in elkaars bijdragen. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed -Problemen worden eenzijdig benaderd. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed -Ik word door groepsleden gemotiveerd en gestimuleerd. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed -De voorzitter doet haar taak goed. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed -Ik ben tevreden over het werk dat we tot nu toe hebben gemaakt. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed -Ik ga er van uit dat we een goed verslag en een goede presentatie gaan leveren. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed Opmerkingen naar aanleiding van de tussenevaluatie: -
Bart Putmans
Vakdidactiek Tussenevaluatie.
11-05-2012
Yvonne Romijn
Er wordt goed naar elkaar geluisterd in deze groep. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed Ik kan in deze groep mijn mening kwijt. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed De besluitvorming loopt goed. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed Afspraken worden nagekomen. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed Problemen worden uitgediept. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed Ik voel me prettig in deze groep. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed Er wordt in de gesprekken te vaak afgedwaald. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed In onze groep worden opvattingen van enkele groepsleden te makkelijk nagevolgd. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed Er is vertrouwen in elkaars bijdragen. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed Problemen worden eenzijdig benaderd. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed Ik word door groepsleden gemotiveerd en gestimuleerd. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed De voorzitter doet haar taak goed. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed Ik ben tevreden over het werk dat we tot nu toe hebben gemaakt. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed Ik ga er van uit dat we een goed verslag en een goede presentatie gaan leveren. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed Opmerkingen naar aanleiding van de tussenevaluatie: - Ik heb wel alle vragen beantwoord, maar sommige kunnen we eigenlijk niet beantwoorden omdat er van sommige aspecten nog weinig resultaat te zien is! - Toch handig om z’n lijst na de presentatie nog eens langs te laten komen.
Tussenevaluatie groep
10 mei 2012
Marleen Verber
-Er wordt goed naar elkaar geluisterd in deze groep. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed -Ik kan in deze groep mijn mening kwijt. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed -De besluitvorming loopt goed. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed -Afspraken worden nagekomen. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed -Problemen worden uitgediept. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed -Ik voel me prettig in deze groep. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed -Er wordt in de gesprekken te vaak afgedwaald. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed We blijven bij het onderwerp.:) -In onze groep worden opvattingen van enkele groepsleden te makkelijk nagevolgd. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed -Er is vertrouwen in elkaars bijdragen. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed -Problemen worden eenzijdig benaderd. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed -Ik word door groepsleden gemotiveerd en gestimuleerd. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed -De voorzitter doet haar taak goed. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed -Ik ben tevreden over het werk dat we tot nu toe hebben gemaakt. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed -Ik ga er van uit dat we een goed verslag en een goede presentatie gaan leveren. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed Opmerkingen naar aanleiding van de tussenevaluatie: -Naar mijn mening hebben we een goede samenwerking, het werk wordt goed verdeeld, en er wordt goed naar elkaar geluisterd.
Tussenevaluatie groep
10 mei 2012
Derya Ünlügiyen
-Er wordt goed naar elkaar geluisterd in deze groep. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed -Ik kan in deze groep mijn mening kwijt. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed -De besluitvorming loopt goed. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed -Afspraken worden nagekomen. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed -Problemen worden uitgediept. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed -Ik voel me prettig in deze groep. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed -Er wordt in de gesprekken te vaak afgedwaald. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed We blijven bij het onderwerp.:) -In onze groep worden opvattingen van enkele groepsleden te makkelijk nagevolgd. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed -Er is vertrouwen in elkaars bijdragen. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed -Problemen worden eenzijdig benaderd. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed -Ik word door groepsleden gemotiveerd en gestimuleerd. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed -Ik ben tevreden over het werk dat we tot nu toe hebben gemaakt. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed -Ik ga er van uit dat we een goed verslag en een goede presentatie gaan leveren. Niet goed / Minder goed /Goed / Zeer goed Opmerkingen naar aanleiding van de tussenevaluatie: - Ik vind dat we een goede samenwerking hebben. Er word hard gewerkt in de groep. Na de presentatie zal er nog een eindevaluatie plaatsvinden.
Conclusie tussenevaluatie Iedereen uit de groep heeft een tussenevaluatie ingevuld. Hieruit kan in concluderen dat ze in het algemeen de samenwerking goed vinden. Er wordt goed naar elkaar geluisterd en iedereen kan gemakkelijk zijn mening geven. Ik vind het fijn dat binnen de groep iedereen elkaar kan vertrouwen en makkelijk dingen gezegd kan worden tegen elkaar. Hierdoor krijg je ook een prettig samenwerking en lever je goede resultaten op. De werk is goed verdeeld, iedereen werkt even hard. Elke keer kwamen ze met nieuwe bronnen en probeerden ze toch het diepste kern eruit te halen. Met zo een doorzettingsvermogen en motivatie, ga ik er van uit dat we een goed verslag en een goede presentatie gaan leveren.
Notulen Notulen van 8-5-2012 Voorzitter: Groepsevaluatie inleveren 15-05-2012 Door middel van vragenlijst +- 20 min. Groep
Samen informatie samenvatten Interview uitschrijven 1-2 mensen vragen opstellen Hand out 1-2 pag. belangrijkste info over zorgprobleem. Wat is het nou precies? Welk gedrag tonen leerlingen? Hoe gaan ouders daarmee om?
Structuur geven, algemeen stuk, leerling gedrag, docent gedrag en dan conclusie. Opbouw theoretisch stuk. Niet meewerken aan vragen interview. Indeling presentatie: -Wat is faalangst? door Bart -Soorten faalangst door Bart -Oorzaken faalangst door Yvonne -Kenmerken van faalangst door Yvonne -Symptomen/signaleren van faalangst (door ouders, docenten) door Bernadette -Omgaan met faalangst Ook in de lessen BV + voorbeelden (gedrag leerling en docent) door Marleen -Omgaan met depressie door Bernadette Video: Derya. Casus voorbeeld, door Bernadette
Notulen van 15-5-2012 Bart
PowerPoint presentatie maken, zodat wij hem met ons eigen informatie kunnen invullen
Yvonne
Informatie opzoeken over faalangst in BV lessen
Bernadette Als extra een Casus maken waarin faalangst naar voren komt Marleen
Hand-Out aanpassen. Ze gaat dit inkorten en depressie aanvullen.
Derya
Filmpje opzoeken voor presentatie
Notulen van 22-5-2012 Bart
Hand-out inkorten en verantwoordelijk voor de opmaak, voorwoord
Bernadette Verslag afgerond, nawoord Yvonne
Nawoord
Marleen
Voorwoord
Derya
Opmaak verslag + document aanvullen en inleveren bij Judith.
29 mei presentatie!
Nawoord We zijn eerst gaan onderzoeken wat faalangst inhoud en wat faalangst is in relatie tot depressie. We hebben vooral gekeken naar de doelgroep: school gaande leerlingen, daarom hebben we ook een interview afgenomen met een kinderpsychologe. We zijn hierdoor meer te weten gekomen over de methodes die scholen hebben voor het behandelen van faalangst. Ook is het ons duidelijk geworden wat de relatie is tussen faalangst en depressie en de overeenkomsten. De interesse naar het onderwerp faalangst, was voor ons allen erg interessant en leerzaam. We hebben ons beter kunnen verdiepen in het onderwerp. Deze informatie is zeer bruikbaar voor ons in de toekomst, als docent zijnde. De samenwerking met onze collega’s verliep prima. Via Facebook bleven we met elkaar in contact. Iedereen heeft zich aan de afspraken gehouden en is vlot te werk gegaan. Zo zijn we samen tot dit verslag gekomen.
Bart Putmans Yvonne Romijn Bernadette Swart Marleen Verber Derya Ünlügiyen
Bijlagen
Interview Faalangst met depressie als gevolg (schriftelijk) Interview: Kinderpsychologe Christel van Steenhoven
Datum: 10 mei 2012 Allereerst het volgende: er zijn geen absoluutheden wanneer het gaat over psychische of emotionele problemen, antwoord geven op jullie vragen is daarom moeilijk. 5. Welke vorm faalangst komt het meeste voor? Cognitieve- , sociale- of motorische faalangst In onze praktijk hebben wij het meest te maken met cognitieve en sociale faalangst. 6. Hoe is motorische faalangst het beste te verhelpen? (i.v.m. opleiding: docent beeldende kunsten) Iemand kan leren omgaan met elk type faalangst door de angst te overwinnen met ontspanningsoefeningen, het gebruik van helpende gedachten en oefenen met spannende situaties. 8. Heeft de thuissituatie invloed op faalangst? Wordt faalangst meer getriggerd door bepaald oudergedrag? Wij denken dat (over)bezorgde ouders of ouders met angstproblematiek faalangst kunnen versterken. 15. Wat is de relatie tussen faalangst en depressie? Angst en depressie zitten dicht bij elkaar, het gaat beide over negatieve gevoelens. Hier zijn wellicht wetenschappelijke artikels over te vinden (zoek op negative affect). Er is ook wel een stroming die meent dat angst en depressie onder dezelfde noemer vallen. Interessant om eens uit te zoeken! 18. Zijn er verschillende depressies die voortkomen uit faalangst. Welke soorten depressies zijn er? 20. Zijn er nieuwe ontwikkelingen van faalangsttesten en trainingen? (omdat onze gevonden boeken verouderd zijn (van voor 1996) Deze kennis heb ik zo niet paraat. Hebben jullie al gezocht op internet? Ik weet een methode denkendurven-doen van Bogels, die nog niet zo oud is. Bohn Stafleu van Loghum geeft veel van zulk materiaal uit, Pearsons ook.
Interview Kinderpsychologe Christel van Steenhoven
11-5-2012 12:15 - 12:35
Zelf ontdekken, zelf doen, zelf ervaren! Wij krijgen veel jongeren doorverwezen van scholen, huisartsen, jeugdzorg en andere instellingen. Ook verwijzen veel ouders die goede ervaringen met ons hebben andere kinderen door. We hebben dus een heel brede doelgroep. Vervolgens krijgen deze kinderen een intake gesprek, daar maken we vaak gelijk uit op dat zij met faalangst, angstklachten en of spanningsklachten kampen. Als dit gevoel niet sterk genoeg naar voren komt tijdens het gesprek, vervolgen we het traject met een psychologisch onderzoek. Dit kunnen moment opnames zijn, maar als een kind angstig is, blijft diegene angstig ook tijdens dit gesprek. Dit gevoel komt dan toch wel naar voren, maar misschien sterker of juist minder sterk op dat moment zelf. Anders kan er ook nog een intelligentieonderzoek afgenomen worden. Deze resultaten zijn gemiddeld nog twee jaar betrouwbaar. Wij zijn gespecialiseerd in kinderen met faalangst (80-90% van de kinderen hier hebben faalangst of zijn angstig) en wij hebben dan ook vrij snel door wanneer een kind kampt met faalangst. We gaan met deze leerlingen in gesprek, eerst algemene vragen, wat ze voor hobby’s hebben en dergelijke. Een kind moet zich toch eerst op zijn gemak voelen voordat ze echt beginnen te praten. Daarna gaan we verder met het proces. We ondervragen ook de ouders. Meestal worden de kinderen op dezelfde wijze behandeld die angstig zijn, maar op een persoonlijk manier, waarop dit toch verschild. We zorgen er dan voor dat de kinderen meer ontspannen worden en de negatieve gedachte proberen we om te zetten naar helpende gedachten. Hierbij pakken we juist de angst aan en vermijden we dit niet. Kinderen vermijden namelijk snel situaties waarin zij angstig worden. Bij deze behandeling zijn de kinderen vaak snel verholpen van hen faalangsten. Kinderen die faalangstig zijn hebben vaak minder zelfvertrouwen, dit gaan we eerst verbeteren, dan wordt de faalangst ook sneller verholpen. Oorzaken Er zijn veel oorzaken, zelf merken we ook dat faalangst steeds vaker voorkomt. Dit komt doordat kinderen tegenwoordig veel meer keuzes moeten en kunnen maken. Hierdoor ontstaat er meer druk op het kind. Ouders stellen meer eisen aan hen kinderen en daarnaast moeten zij meer werken dan vroeger, waardoor een kind minder aandacht krijgt. Ouders zijn hier dan niet de schuld van, maar de maatschappij. De maatschappij wordt steeds drukker en gehaaster, waardoor de mens dit ook wordt. Faalangst-depressie Depressie kan in twee soorten voorkomen. Manische depressie en een enger gevoel > negatieve affectiviteit. Depressie en faalangst worden veroorzaakt door dezelfde gevoelens er is dus ook een dunne lijn tussen deze twee voorvallen. De relatie hiertussen is daarentegen niet altijd duidelijk. Het heeft met elkaar te maken maar depressie hoeft niet uit faalangst voort te komen. Ouderen Als men ouder wordt groeien veel mensen over faalangst en angsten heen. Kinderen zijn van naturen veel sneller angstig. Toch komt faalangst ook onder ouderen voor, alleen in mindere aantallen. Ouderen durven sneller in te gaan op angstige situaties dan deze te vermijden.
Tip: Meld je ook aan op balansdigitaal.nl. Dit is een online oudervereniging die redelijk in ‘Jip en Janneke taal’ artikelen plaatsen. Dit kan van belang zijn voor dit project maar ook voor je toekomst in het docentschap. Een erg leerzame en makkelijke website.
Interview 13-05-2012 Inleiding 1. Wat is precies uw beroep/taak? Ik ben orthopedagoog, psychologisch assistent en trainster binnen een thuissituatie (één-op-één begeleiding). 2. Wat is faalangst naar uw mening? Faalangst is een angst om te falen wat zich kan voordoen op allerlei gebieden. Het kan zich in verschillende vormen en mate voordoen. Er bestaat onder andere positieve (de angst heeft een positief effect) en negatieve faalangst (de angst heeft een negatief effect). Inhoud 3. Komt faalangst bij veel leerlingen voor? Kunt u een percentage schatten? Het aantal leerlingen met faalangst is moeilijk in te schatten en is afhankelijk van welke vorm en mate van faalangst je hanteert en in welke periode je kijkt (denk aan schoolexamens). 4. In welke leeftijdscategorie/geslacht komt faalangst het meeste voor? Geslacht: Het komt over het algemeen wat vaker voor bij meisjes. Leeftijdscategorie: Met name bij middelbare scholieren Aanvulling: Bij sommige doelgroepen is de angst om te falen niet altijd duidelijk te herkennen, maar dat betekent niet dat deze er niet is. 5. Welke vorm faalangst komt het meeste voor: Cognitieve-, sociale- of motorische faalangst? Dat is erg afhankelijk van de situatie waarin men zich bevindt, maar ik denk dat de cognitieve faalangst het meeste voorkomt. 6. Hoe is motorische faalangst het beste te verhelpen? Zoals bij de meeste behandelingen, dient de aandacht naar mijn mening te liggen bij de oorzaak van de faalangst (vaak een negatief denkpatroon). Als behandeling bij een negatief denkpatroon zou bijvoorbeeld cognitieve gedragstherapie een optie zijn (o.a. het omzetten van negatieve in positieve gedachten). 7. Zijn mensen met faalangst extreem gevoelig naar uw mening? Mensen met faalangst kunnen naar mijn mening gevoelig zijn voor sommige dingen en in bepaalde situaties. Gevoeligheid hangt vaak echter van meerdere oorzaken af dan alleen faalangst.
8. Heeft de thuissituatie invloed op faalangst? Wordt faalangst meer getriggerd door bepaald
oudergedrag?
De thuissituatie/de opvoedingsstijl van ouders is één van de factoren die samenhangen met faalangst. Een negatieve opvoedingsstijl kan bijdragen aan een negatief denkpatroon bij een kind en/of een angst om te falen. 9. Vind u dat leerlingen snel bestempeld worden met faalangst? (Naar aanleiding van de vele
kenmerken)
Nee, mits de uitspraak goed gegrond is door middel van uitgebreide observaties en/of tests/vragenlijsten. Er is wel een verschil in de mate van faalangst; In hoeverre wordt het kind hierdoor beïnvloed (lees: belemmerd)? 10. Wordt er volgens u op scholen voldoende getest op faalangst? Het is voor mij lastig om hier een uitspraak over te doen omdat ik niet binnen het onderwijs werk. Ik weet dat er op de meeste middelbare scholen aan het begin een test wordt afgenomen om te kijken in hoeverre een leerling faalangst ervaart. Ik vind het goed dat dit gedaan wordt, maar daarnaast is het soms ook van belang dat de leerkracht op de hoogte is van de signalen van faalangst zodat hij ze ook in de praktijk kan waarnemen. Ook zou er eerder aandacht kunnen zijn voor faalangst op de basisschool. 11. Wordt er volgens u voldoende aandacht aan faalangst besteed? Zie antwoord hierboven. 12. Hoe staat u tegenover de omgang met faalangsttrainingen op scholen? Op iedere school zal de faalangsttraining er anders uit zien. Ik vind het in ieder geval goed dat er een dergelijk initiatief plaats vindt op scholen, mits de training zoveel mogelijk afgestemd wordt op iedere leerling en gebaseerd is op een effectief bevonden methode. 13. Iedere leerling heeft een andere soort faalangst > andere begeleiding nodig, heeft een
standaard faalangsttraining dan wel zin?
Ondanks de verschillen tussen de leerlingen denk ik dat een standaard faalangsttraining wel zin kan hebben. Er zijn namelijk ook verschillende overeenkomsten tussen de leerlingen. Een faalangsttraining afgestemd op iedere individuele leerling zal hoogstwaarschijnlijk wel meer effect hebben. 14. Zijn leerlingen klaar voor de maatschappij na een faalangsttraining? Dit is onder meer erg afhankelijk van de frequentie, intensiteit en vorm waarin de faalangsttraining is gegeven en de faalangst zelf. Faalangst ligt vaak wel (voor een gedeelte) ten grondslag aan een negatief denkpatroon wat naar mijn mening soms moeilijk is te doorbreken met een standaardprogramma.
Depressie 15. Wat is de relatie tussen faalangst en depressie? Faalangst kan ervoor zorgen dat het je prestaties negatief beïnvloed. Alsmaar negatieve ervaringen en prestaties kan gaan samen hangen met sombere gevoelens en buien wat uiteindelijk zou kunnen leiden tot depressie. Uit onderzoek is gebleken dat er een relatie blijkt te zijn tussen angststoornissen en depressie. 16. Heeft u wel eens te maken gehad met depressie na faalangst? Nee 17. Komt dit dan doordat de hulp te laat kwam bij de faalangst ontdekking? N.v.t. 18. Zijn er verschillende depressies die voortkomen uit faalangst? 19. De relatie faalangst/depressie en sekse. Komt het net zoveel voor bij jongens/meisjes en hoe
komt dit?
20. Zijn er nieuwe ontwikkelingen van faalangsttesten en trainingen? (omdat onze gevonden
boeken verouderd zijn (van voor 1996))
Slot
21. Heeft u nog een gouden tip/regel met betrekking tot faalangst?
Bronnen Faalangst en depressie
Faalangst is altijd angst, maar angst hoeft geen faalangst te zijn. Angstig; het verlies van een belangrijk iets of iemand. Iedere docent heeft in zijn carrière te maken met faalangstige leerlingen. Voordat een docent twijfelt aan het niveau van de leerling is hij bereid te onderzoeken of er wellicht sprake is van niet-efficiënt studeren, een minder gelukkige leerstijl, ander taligheid, leerproblemen of misschien moeilijkheden thuis. In dit lang niet volledige rijtje hoort ook faalangst. De resultaten kunnen tegenvallen, omdat de leerling bij de uitvoering van de opdrachten last heeft gehad. Men heeft het gevoel dat de leerling onder zijn kunnen presteert. De leerling zou meer kunnen maar wordt op weg naar goede resultaten tegen gehouden. Het probleem zit wellicht niet in het leren en er is waarschijnlijk sprake van een leermoeilijkheid met faalangst als mogelijke verklaring. In eerste instantie ziet een docent de leerresultaten en het gedrag van de leerlingen. Dit is meestal niet voldoende coor de vaststelling van faalangst. Een verfijnde observatie en diagnostiek is in tweede instantie noodzakelijk. Eerst moet het beter gedefinieerd worden om een diagnose te kunnen stellen. Wat is faalangst Faalangst is een speciale vorm van angst. Angst kennen we allemaal, het hoort bij het leven en kun je niet verbannen. Angst hoort bij het leven dus ook op school. Leerlingen kunnen angstgevoelens hebben, omdat ze een negatieve beoordeling van hun gedrag door klasgenoten verwachten. Een andere grote bron van angst zijn de dreigende kritische beoordelingen van het prestaties door de docenten. Angst wordt faalangst zodra het gaat om het leveren van prestaties bij het uitvoeren van taken. De school is bij uitstek de plaats waar dit gebeurt. Aan de ene kant stelt de docent allerlei eisen aan de leerling, aan de andere kant is het de leerling zelf die zichzelf eisen stelt.
Cognitieve faalangst Cognitieve functioneren > de taken die betrekking hebben op het schoolse leren. De leerling is bang
voor zijn beoordeling van zijn cognitieve prestaties. Zowel de docent dan wel de leerling stellen hierbij eisen (vaak om een voldoende te halen)
Sociale faalangst Als de angst vooral voortkomt uit de verwachting door klasgenoten negatief beoordeeld te worden op sociaal gedrag. De leerling wil bij de groep horen, daarbij hoort sociaal vaardig gedrag. (een groot deel van de week is de leerling op school)
Motorische faalangst Bij vakken zoals tekenen, handvaardigheid en lichamelijke opvoeding kan motorische faalangst voorkomen. (een beroep gedaan op motorisch handelen). Ook kan er een mengeling van faalangst vormen ontstaan, bijvoorbeeld bij het houden van een presentatie voor de klas/gymzaal. (Faalangst hoeft dus nier perse op school voor te komen, kan ook op sportclubs, verjaardagsfeestjes etc.)
Positieve faalangst Sommige leerlingen krijgen juist een kick bij proefwerkweken door de druk die hen wordt opgelegd. Deze leerlingen worden hierdoor juist gestimuleerd om goede punten te halen. Vaak vinden deze leerlingen school buiten de proefwerkweken om saai en zijn ze dan in de les vervelend en vragen ze op een negatieve manier aandacht. Door zoveel huiswerk te maken kunnen deze leerlingen problemen krijgen op sociaal gebied. Ze kunnen vaak alleen maar over school praten. Wat merk je van faalangst? Faalangst is een gevoel. Elke leerling kent gevoelens van faalangst. Voor de één leiden ze tot goede resultaten voor de ander tot minder goede. Gevoelens zijn lang niet altijd voor de buitenwereld zichtbaar. Zelf weet iemand meestal wel of hij zich prettig of onprettig voelt. Je kunt faalangst merken in je lichaam. Wie zich bedreigd weet, voelt angst. Er komt iets op de leerling af wat hij/zij ziet als een bedreiging, een gevaar > angst overvalt. Naar de mate van de angst begint de adrenaline ervoor te zorgen dat het hart sneller gaat kloppen en het bloed vlugger stroomt, dat de longen zich gaan uitzetten, dat de zweetklieren beginnen te werken en dat de spieren gespannen zijn voor het grote werk. Hierdoor kunnen mensen wat rond gaan lopen en vinden hier rust in. Je bent dan geobserveerd door het ‘gevaar’. Normale gevoelens en verlangens, het geheugen en het denkvermogen zijn uitgeschakeld. Bij andere leerlingen is dit juist niet zichtbaar, zij worden heel rustig en teruggetrokken. (meestal zijn ze dan diep aan het nadenken) Faalangst kan ook opgemerkt worden bij het uitdelen van het proefwerk of bij het terug geven van de punten. De leerling kan onrustig worden of ontevreden reageren. Een stille en teruggetrokken leerling kan ook andere redenen hebben dan alleen faalangst. -Kindermishandeling als bron -aangeleerde hulpeloosheid als bron -gebrek aan sociale vaardigheden als bron -leerproblemen als bron -faalangst als bron -andere bronnen Faalangst, en dan? Faalangst heeft te maken met ongeschreven regels in de klas, op school en in het gezin. Mede uit loyaliteit met ouders kan een leerling faalangst ontwikkelen en vasthouden. Het kan dan ook van belang zijn dat er samen met de ouders wordt gewerkt aan verbetering. Het probleem is, dat de faalangstige leerling niet bestaat. De ene leerling lijkt te vragen; leer me hoe ik mezelf aan andere kan geven. Een ander; geef me de moed en gelegenheid om naar vermogen te presteren. Een derde; accepteer mijn gedrag en begrijp wat ik bedoel. Steeds ligt in het gedrag van deze leerlingen een vraag om hulp en begeleiding besloten. Achtergrond van die vraag is steeds de angst op een of andere wijze te falen en daardoor niet geaccepteerd en gewaardeerd te worden. Het is de kunst zo scherp mogelijk te horen wat een leerling eigenlijk vraagt. Niet de symptomen van het gedrag, maar de achterliggende vraag is voor de leraar en begeleider essentieel.
‘Geef me de moed om fouten te maken. Help me mijn gevoel van zelfwaarde niet te verliezen als ik faal. Help me mijn zelfvertrouwen op te vijzelen want ik laat me zo snel uit het veld slaan. Let niet op mijn afweer want ik heb jullie steun en structuur zo nodig’. Eerst kunnen docenten deze leerlingen proberen te begeleiden in de les en mogelijkheden en antwoorden te bieden op hen vragen. Is dit onvoldoende, kan er aan een training deelgenomen worden om de leerling met hen gedrag, gedachten en gevoelens te oefenen. Deze training zal met individuele begeleiding begeleid worden. Op de meeste scholen wordt er gewerkt via groepsbegeleiding en individuele begeleiding. Dit houd niet in dat faalangstige leerlingen op te delen zijn in groepen. Deze indeling wordt alleen gebruikt als middel om begeleidingsprocessen te kunnen onderscheiden, en niet om ze te scheiden. Met andere woorden: de aanpak van begeleiding is altijd divers. Signaleren van faalangst Faalangst duidt op waarneembaar gedrag, maar kost veel tijd en moeite om dat te ondervinden/zien. Faalangst kan gesignaleerd worden door observatie, tijdens de les en daarbuiten, maar ook doormiddel van tests. Een goede signalering dient plaats te vinden vanuit beide mogelijkheden; observatie en test.
Kenmerken observatie Algemeen
Faalangstige leerlingen willen regelmatig feedback hebben op door hen geleverd werk. Soms vragen ze er om. Snel uit balans, wanneer de sfeer in de klas minder goed is. Deze leerlingen hebben een sterke behoefte aan positieve verwachtingen van anderen over hun functioneren. Bij nieuwe opdrachten zijn ze vaak onzeker en weten niet wat te doen. Vaak kijken ze eerst hoe anderen het doen. Tijdens het luisteren naar nieuwe uitleg niet of nauwelijks horen, wat er gezegd wordt. Uiterlijke reacties: stotteren, zweten, zenuwachtig, wiebelen op benen, oppervlakkig ademhalen, schouders samentrekken, met de handen friemelen. Innerlijke reacties: hartkloppingen, droge mond, naar de w.c. moeten, maagpijn.
Tijdens uitleg
Duiken weg achter een leerling als de docent een vraag aan de klas stelt. Gaan heel druk doen, als je hun richting uitkijkt in een poging de aandacht vast te houden tijdens de uitleg. Kijken je als docent niet aan tijdens de uitleg. Durven geen vragen te stellen over de nieuwe stof. Hebben moeite met het vasthouden van de grote lijn tijdens de uitleg.
Contact met medestudenten
Maken veel negatieve opmerkingen tegen anderen en tegen zichzelf Voelen zich onbehaaglijk in een situatie met ‘hoger-geplaatsten’ of vermijden medeleerlingen. Ook kunnen ze zeer grote groepen opzoeken, waarin ze zich kunnen verbergen. Zijn overgevoelig voor kritiek. Bij sommigen gaat dit zover, dat ze zelfs bang zijn voor complimenten. Zoeken voortdurend steun bij medestudenten. Durven niet te weigeren, als iemand wat van hen gedaan wil hebben.
Tijdens proefwerken en of overhoringen
Beginnen later dan anderen met de eerste opgave. Bewegen onrustig heen en weer. Zien er opgewonden uit Stellen regelmatig procedurevragen en/of vragen omtrent de opgaven. Beginnen vaak met de moeilijkste opgaven. Raken volstrekt in de war, indien ze, aan het einde, alle gemaakte opgaven nog eens controleren. Reageren scherp op alle dingen, die in de directe omgeving gebeuren, Hebben na afloop geen inzicht in de kwaliteit van het geleverde werk.
Tests
De De De De De
piramidetechniek School Vragen Lijst (SVL) ZelfKonfrontatie Methode (ZKM) Situatie Specifieke Angst Test (SSAT) Prestatie Motivatie Test voor Kinderen (PMT-K)
Bron Niewenbroek, Ard – Vries, Jan de, ”Omgaan met faalangst basisboek”, Berkhout - Nijmegen, derde herziende druk 1991, pp.5-17
Van Faalangst tot verantwoordelijkheid. Wat is Faalangst. Faalangst, de naam het zegt het al is de angst om te falen. Angst om te falen houdt in dat de leerling zich onzeker voelt in bepaalde situaties, vaak zijn deze taakgebonden, waardoor er een zekere spanning ontstaat. Faalangst kan op verschillende gebieden voor komen, een aantal voorbeelden zijn: tijdens een moeilijke opgave, toets of examen, bij een onverwachte vraag van een docent, wanneer de opdracht niet overzichtelijk is, een nieuw type opgave of werkvorm wordt geïntroduceerd etc. Faalangst in het onderwijs. De angst om te falen komt bij velen mensen voor, het is een bekend verschijnsel, dat de ene persoon zich in een zelfde situatie meer onzeker voelt dan de andere. Dit kom je ook veel tegen in het onderwijs, bijvoorbeeld: als een leerling een schriftelijk onderzoek krijgt of een mondelinge beurt van de docent, hierdoor kan er een spanning ontstaan waardoor de leerling ineens minder functioneert. Deze onzekerheid ontstaat in stresssituaties, dit laat hen minder presteren dan normaal. Deze vorm van faalangst noemt men negatieve faalangst. Positieve faalangst zorgt er juist voor dat leerlingen in stresssituaties beter presteren dan in situaties waarbij geen stress komt kijken. Faalangstig gedrag van leerlingen is herkenbaar in vele onderwijsleersituaties, waar de spanningselementen hoog liggen. Voorbeelden van spanningssituaties zijn: een mondelinge beurt in de klas krijgen, een onverwachte vraag van een docent krijgen, een opdracht niet goed begrijpen, een onaangekondigde overhoring en zo zijn er nog veel meer. Negatief faalangstachtige leerlingen vallen niet snel op in de klas, houden zich rustig, steken weinig vingers op en willen liever geen beurt krijgen in de klas. Deze leerlingen laten dit soort dingen liever aan andere leerlingen over, omdat ze vaak denken ‘dat ze het toch niet kunnen’. Negatief faalangstige leerlingen hebben veel behoefte aan structuur en regelmaat. Kenmerken van negatief faalangstige leerlingen. Als docent is het handig om deze kenmerken te herkennen. De volgende kenmerken zijn als typering bedoeld, want tenslotte is iedere persoon anders. - Behoefte aan overzichtelijkheid; De taak en opdracht die deze leerlingen moeten verrichten moet duidelijk worden uitgelegd, het liefst stap voor stap. Zij hebben vaak een afkeer van het onverwachte en nieuwe situaties. - Behoefte aan kennis over de eigen prestaties; Deze leerlingen hebben tijdens de opdracht veel behoefte aan informatie van de docent. Ze willen weten of ze op de goede weg zijn en vragen constant om bevestiging. - Behoefte aan warme persoonlijke relaties; Negatief faalangstige leerlingen zijn gevoelig voor het werkklimaat in de klas, de sfeer moet prettig zijn, maar het werkklimaat koel en formeel. Als het maken van fouten wordt gezien als iets wat mag, zullen deze leerlingen zich beter op hun gemak voelen en daardoor beter functioneren. - Behoefte aan modelrol – voorbeeld functie; Deze leerlingen werken het liefst met iemand die dezelfde eigenschappen vertoond. Bij negatieve faalangstige leerlingen zit een groot verschil tussen ‘hoe ik ben’ (het zelfconcept) en ‘hoe ik zou willen zijn’(ideaal concept). Negatief faalangstige leerlingen laten vaak blijken dat ze zich niet zo gelukkig voelen.
- Behoefte aan positieve verwachtingen; Negatief faalangstige leerlingen zijn zeer gevoelig, wat betreft het uitspreken van positieve verwachtingen. Negatieve verwachtingen van de docent maken hen vaak onzeker. Het gevaar bestaat dat door het gedrag van de docent de aanvankelijke onzekerheid van de leerling nog eens versterkt wordt. Ervaringen van negatief faalangstige leerlingen. Uit onderzoek blijkt dat negatief faalangstige leerlingen eerder leerlingen zijn die beneden hun kunnen presteren dan positief faalangstige leerlingen, die eerder leerling zijn die boven hun kunnen presteren. Negatief faalangstige leerlingen verschillen over het algemeen niet van leerlingen wat betreft hun intelligentie. Hun intelligentiescore ligt wel vaak lager. Dat komt omdat deze testen voor hun een nieuwe situatie voorstelt, en tijdens z’n testsituatie presteren de faalangstige leerlingen vaak minder vanwege het feit dat ze niet tegen de spanningen kunnen die de testen met zich mee brengen. Er moet dus onderscheid gemaakt worden tussen ‘intelligentie’ en ‘testuitslag’ . De testuitslag van faalangstige leerlingen ligt vaak lager dan hun werkelijke intelligentie. Het is tenslotte een moment opname. Faalangst en persoonlijke verantwoordelijkheid. Faalangst en persoonlijke verantwoordelijkheid hebben invloed op de uiteindelijke schoolprestaties van de leerling. Leerlingen die veel persoonlijke verantwoordelijkheid vertonen besteden veel zorg aan hun werk, hebben een goede inzet, zijn bereid om het werk te bestuderen uit interesse voor de aangeboden stof. Deze leerlingen zijn zeer gemotiveerd, maar beschouwen het resultaat van het gemaakte werk als gevolg van het eigen kunnen en zouden dit niet toeschrijven aan externe factoren maar aan hun eigen falen. Faalangst en persoonlijke verantwoordelijkheid hebben dus iets met elkaar te maken. [ hierdoor ontstaan er 4 verschillende typen leerlingen – dit vergt nader onderzoek ] Het koppelen van faalangst en persoonlijke verantwoordelijkheid aan schoolprestaties verduidelijkt de positie van de leerling in ons onderwijs. De helpende relatie in school en gezien. Door onzekerheid en het laag zelfvertrouwen van faalangstige leerlingen, kan de leerling in situaties waarbij er prestaties van hem worden gevraagd, of waarin hij in de zijn capaciteiten moet laten zien, niet voldoende functioneren. Door de ontevreden resultaten zakt het zelfvertrouwen van deze leerlingen en belanden ze in een visuele cirkel. Om deze leerlingen te kunnen helpen moeten we de cirkel doorbreken, door middel van de onderwijssituatie beter af te stemmen op zijn persoonlijkheid. Er moet worden ingespeeld op de behoefte van de leerling aan meer zekerheid en duidelijkheid. Maar de leerling komt na het verlaten van de school in een maatschappij die minder rekening houdt met zijn gebrek aan zelfvertrouwen. Ook in deze maatschappij moet de leerling zich verder ontwikkelen. Feitelijk moet er een verandering in de omgeving van de leerling plaatsvinden als in de leerling zelf. De leerling moet de omgeving waarin hij zich bevind of in terecht komt leren hanteren. Het veranderingsproces wat de leerling zal moeten onder gaan zou de mate van zelfvertrouwen, zelfstandigheid moeten bevorderen. - Geleidelijke strategie; De docent zal gelijkelijk het aantal zekerheidselementen in de onderwijssituatie gaan verminderen, zodat de leerling zich in minder beschermde situaties toch in staat is zich te handhaven en goed werk te leveren. De docent zorgt ervoor dat de verhouding tussen het aantal zekerheids- en onzekerheidselementen steeds optimaal is. - Bevorderen van de persoonlijk verantwoordelijkheid ; De docent kan dit bevorderen door een gunstige situatie te scheppen is het mogelijk dat de leerling zich prettig voelt en goeie prestaties levert. Dit kan ook bevorderd worden door een persoonlijke band te creëren, zodat het contact tussen docent en leerling een stimulans kan zijn om te werken.
- De relatie tussen ouder en kind; Als de ouders te beschermd zijn, kan dit door een faalangstig kind spanningselementen bevatten. Het kind leert zijn eigen capaciteiten niet kennen en wordt daardoor onzeker als het in een minder beschermende situatie terecht komt. Om te helpen zullen de ouders situaties moeten creëren waarbij het kind moet experimenteren met zijn capaciteiten, het kind krijgt zelf de kans om beslissingen te nemen en een eigen standpunt in te nemen. Bij de ontwikkeling van een eigen waardepatroon horen conflictsituaties met de ouders. Verminderen van negatieve faalangst. - Structuur; het begrip ‘structuur’ is voor faalangstige erg belangrijk. Deze leerlingen zijn niet goed in staat om vanuit zichzelf duidelijkheid te creëren en hebben daarom behoefte aan een goed gestructureerde situatie. - Feedback; Sterk faalangsteige leerlingen zijn onzeker over hun eigen capaciteiten en hebben een sterkte behoefte aan informatie en bevestiging nodig d.m.v. feedback. Het gaat om een zakelijke informatie over het verloop van de uitvoering van de taak. - Affectief klimaat; De situaties moeten gekenmerkt worden door een vriendelijke en ontspannen sfeer. Het kind moet in een positieve gemoedstoestand verkeren. - [Dit kan uitgebreider onderzocht worden] Vraag: Faalangst komt ook voor bij docenten zelf, gaan we dit ook betrekken bij ons onderzoek? Anders heb is daar ook genoeg informatie over te vinden. Bron
Van Faalangst tot verantwoordelijkheid – H.J.M. Hermans, Th.C.M. Bergen en R.W. Eijssen – 1982 – Swets & Zeitlinger B.V.
Jeugddepressie Definitie De depressieve stoornis valt volgens de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSMIV) in de categorie stemmingsstoornissen. Kenmerkend voor een depressieve stoornis is een aantal specifieke stemmingsklachten, zoals rusteloosheid, een verminderd gevoel van eigenwaarde en concentratieproblemen, in combinatie met een langere periode van geen interesse of plezier in gewone dagelijkse activiteiten en of van langdurige neerslachtige gevoelens. Typering van depressie en andere stemmingsstoornissen De depressieve stoornis wordt in de DSM-IV onderscheiden van andere aanverwante stemmingsstoornissen, zoals de dysthyme stoornis, de depressieve stoornis Niet Anders Omschreven (NAO) en de bipolaire stoornis. De diagnose van depressie en andere stemmingsstoornissen gebeurt op basis van zogenoemde stemmingsepisodes. De typering hangt af van de duur, de eventuele herhaling en de intensiteit van die episodes. Zo kan een stemmingsstoornis eenmalig zijn of steeds terugkeren en een zeer intensief of minder heftig beloop hebben. De dysthyme stoornis kent een minder intensief, maar langduriger klachtenpatroon dan de depressieve stoornis.
Voor de depressieve stoornis en de bipolaire stoornis zijn vooral de depressieve en manische episode van belang. Wanneer bij een stemmingsstoornis een combinatie van een depressieve en een manische episode optreedt, dan heet dat een 'gemengde' episode. Wanneer de intensiteit van de stemmingsstoornis wel manisch is, dus overmatig emotioneel, impulsief of prikkelbaar, maar de duur zo beperkt is dat er geen duidelijke beperkingen zijn in het sociaal functioneren kan er sprake zijn van een 'hypomane' episode.
Wat werkt? Welke behandeling werkt bij kinderen en jongeren met een depressieve stoornis is afhankelijk van de vorm en ernst van de depressie. Waakzaam afwachten Bij mildere vormen van depressie - zonder tekenen van suïcidaliteit of psychotische kenmerken treedt vaak spontaan herstel op. Als de therapeut dit spontane herstel verwacht, of als het kind of de jongere niet openstaat voor behandeling, is 'waakzaam afwachten' een optie. Wanneer de depressie na vier weken waakzaam afwachten nog aanwezig is lijkt behandeling in de vorm van niet-specifieke ondersteunende psychotherapie raadzaam. Vaak is actief luisteren, steun geven of het kind of de jongere helpen met het oplossen van problemen voldoende. Psychotherapie: beste keuze Voor middelmatige tot ernstige depressies, of voor mildere vormen van depressies die niet overgaan met ondersteunende behandeling, is psychotherapie volgens de Amerikaanse en Britse praktijkrichtlijnen de eerste keuze. In de praktijk zijn de beste ervaringen opgedaan met cognitieve gedragstherapie voor kinderen en jongeren en met interpersoonlijke therapie voor jongeren. Meer onderzoek nodig Bij kinderen en jongeren met een psychotische depressie lijkt een combinatie van antidepressiva met antipsychotica positief te kunnen werken. Kinderen en jongeren met een seizoensstoornis kunnen baat hebben bij lichttherapie. In beide gevallen is echter meer onderzoek nodig naar de effectiviteit en de bijwerkingen om duidelijke uitspraken te kunnen doen. Bij depressieve kinderen en jongeren met een aanleg voor bipolariteit kan het best gestart worden met psychotherapie. Als er een sterk vermoeden is dat een jeugdige een bipolaire stoornis heeft, dan kan voor een medicijn gekozen worden dat zijn stemming stabiliseert. Continuerende behandeling Omdat depressies een terugkerend karakter hebben, is het belangrijk om de behandeling nog zes tot twaalf maanden voort te zetten nadat een verbetering is opgetreden. Dit wordt een 'continuerende behandeling' genoemd. Voor kinderen en jongeren met een ernstigere, terugkerende en chronische stoornis kan daarnaast nog een vorm van 'onderhoudsbehandeling' nuttig zijn.
Erkende interventies In Nederland bestaat een aantal erkende interventies voor depressie bij kinderen en jongeren. De hieronder genoemde interventies zijn beschreven in de databank Effectieve Jeugdinterventies. In deze databank zijn interventies opgenomen die op zijn minst theoretisch goed onderbouwd zijn en door een onafhankelijke erkenningscommissie zijn erkend. Met name gericht op de preventie en behandeling van depressie
De D(o)epressiecursus Gripopjedip online Head Up Ouder-baby interventie Pak aan PratenOnline Stemmingmakerij VRIENDEN Mede gericht op de preventie en behandeling van depressie
Asja Bewust actief leren (BAL) Denken en voelen Kanjertraining KopOpOuders Online Psycho-educatieve gezinsinterventie KOPP Preventie en behandeling Er zijn zowel interventies voor jeugdigen die een verhoogd risico lopen op het ontwikkelen van een depressie, als voor jeugdigen met (beginnende) depressieve klachten als voor jeugdigen met een ernstige vorm van depressie. Eén interventie is bruikbaar voor de behandeling van zowel depressie als angststoornissen: VRIENDEN. Head Up en VRIENDEN zijn interventies voor het voorkomen van een depressieve stoornis en voor kinderen met lichte depressieve klachten. Voor de behandeling van al aanwezige depressie zijn Denken en voelen, D(o)epressiecursus, Pak aan en PratenOnline bedoeld. Gripopjedip online en Stemmingmakerij hebben zowel een preventieve (gericht op het voorkomen van depressie) als een curatieve insteek (behandeling van depressie). In overeenstemming met adviezen in de Richtlijn Addendum Depressie bij Jeugd en Amerikaanse en Britse richtlijnen zijn bovengenoemde interventies op één na allemaal cognitief gedragstherapeutische interventies. Cognitieve gedragstherapie is bij kinderen en jongeren met een depressie in de praktijk het beste onderbouwd. Voor jongeren geldt dat ook interpersoonlijke therapie, die gericht is op het beter leren communiceren over gevoelens en problemen in relaties met anderen, werkt. Doorgaans worden al deze interventies in groepsverband uitgevoerd. De uitzondering bij de erkende interventies voor depressie vormt PratenOnline. Deze interventie is gebaseerd op de oplossingsgerichte therapie waarbij de hulpverlener via chatsessies op individuele basis contact heeft met jongeren. Ouders met psychische problematiek De Ouder-baby interventie, KopOpOuders online en de psycho-educatieve gezinsinterventie KOPP zijn bedoeld voor kinderen van ouders met een psychische stoornis. Kinderen van ouders met psychiatrische problemen lopen een groter risico zelf ook psychische problemen zoals een depressie te
ontwikkelen. Daarom zijn deze interventies erop gericht de opvoedings- en communicatievaardigheden van ouders te vergroten.De Moeder-baby interventie richt zich specifiek op depressieve moeders met een baby. KOPP is gericht op ouders met allerlei verschillende soorten psychische problematiek. Bron http://www.nji.nl/smartsite.dws?id=109604
“Het gevoel van mislukken”
Valkuil van het mislukken Hoe het voelt om te mislukken Je hebt het gevoel dat je onderdoet voor de mensen van je leeftijd. Meestal heb je veel last van je valkuil en je gevoel van mislukken is dicht aan de oppervlakte. Je hebt het gevoel dat je steeds faalt en dat is pijnlijk voor je. De meeste mensen met deze valkuil presteren onder hun niveau. Hun prestatieniveau weerspiegelt hun innerlijk gevoel van mislukken. Zo nu en dan zien we ook mensen die wel veel bereiken, maar die het gevoel hebben dat niet te verdienen. Het maakt niet uit wat je bereikt hebt of wat je presteert, je voelt je hoe dan ook een mislukkeling. Of je nu wel of niet succesvol bent, je voelt je allebei hetzelfde. Je hebt het gevoel dat je wel moet mislukken, omdat je iets essentieels mist. De valkuil wordt verstrekt door vermijden. Dat is wat je belemmert. Je doet niet wat nodig is om je kennis te vergroten en om je loopbaan vooruit te brengen. Je laat kansen schieten. Je bent bang dat het niet lukt, als je het zou proberen. Het vermijden is het lastigst uit te roeien. Mensen gaan uit de weg om vaardigheden aan te leren, nieuwe taken onder de knie te krijgen en om verantwoordelijkheden op zich te nemen. Als deze uitdagingen zouden ertoe kunnen leiden dat ze succes hebben. Men denkt dat het geen zin heeft moeite te doen als je toch gedoemd bent te mislukken. Het vermijden kan subtiel zijn. Het kan lijken dat je je werk goed aanpakt, maar dat je toch dingen vermijdt. Je stelt dingen uit, je wordt afgeleid, je doet je werk niet goed genoeg of je pakt de taken niet goed aan. Dat zijn allemaal vormen van zelf-sabotage. De neiging om alles waarin je zou kunnen mislukken uit de weg te gaan, ondermijnt je capaciteit om de karwei te klaren. Dat zou tot consequenties kunnen leiden zoals geen promotie of ontslag. Een ander manier waarop men zich aan zijn valkuil onderwerpt, is dat men voortdurend gebeurtenissen en omstandigheden zo verdraait, dat men zich wel als een mislukking blijft zien. Men overdrijft zijn negatieve en positieve kanten. Men voelt zich depressief over je mislukkingen en je hebt geen hoop op verandering. Je bent sterk bewust van je gevoel van mislukken.
Oorzaak De oorsprong van het mislukken ligt in je jeugd. Toen al had je een gevoel van mislukken. Dat kan verschillende achtergronden hebben. 1. Je ouders (vaak je vader) had veel kritiek op je schoolprestaties of je prestaties op het gebied van sport en dergelijke. Hij of zij noemde je vaak stom, achterlijke, debiel, oen, een
mislukkeling, enzovoort. Hij of zij heeft je misschien misbruikt. (de valkuil kan ook samengaan met minderwaardigheid of wantrouwen). Een van je ouders (of allebei) was erg succesvol en je ging geloven dat je nooit zou kunnen voldoen aan zijn of haar normen. Je hebt het dus opgegeven.(je valkuil kan gerelateerd zijn aan extreem hoge eisen). Je had het gevoel dat een van je ouders(of beiden ) niet kon schelen of je je slaagde, of nog erger, dat zich erdoor bedreigd voelde. Het kan zijn dat hij of zij met je concurreerde, of dat hij of zij bang was dat zij de band met je zouden kwijt raken als je te succesvol zou zijn.(valkuil verbonden met verwaarlozing of afhankelijkheid). Je was minder goed dan andere kinderen op school en in je sport en je voelde je inferieur. Je had misschien leerproblemen, een slecht concentratie of coördinatievermogen. Daarna ben je ermee opgehouden om verder vernedering uit de weg te gaan. Je werd vergeleken met je broers en zussen. Die deden altijd alles beter. Je ging geloven dat je nooit hun niveau zou kunnen halen, dus probeerde je het niet langer. Je kwam uit een ander land, je ouders waren immigranten of je familie was armer of minder goed opgeleid dan die van je klasgenoten. Je voelde je minder dan je vrienden en je had het gevoel dat je nooit even goed zou kunnen worden. Je ouders stelden onvoldoende grenzen. Je leerde geen zelfdiscipline of verantwoordelijkheid. Daarom deed je je huiswerk vaak niet en maakte je geen studievaardigheden eigen. Dit leidde uiteindelijk tot mislukkingen. Een van je ouders was zelf een mislukking.
De valkuil van het mislukken kan samengaan met ander valkuilen. Vaak spelen verschillende factoren een rol bij het ontstaan van het gevoel van mislukken (als kind). Als een leerling bijvoorbeeld achterop raakt en niemand stimuleert hem/haar om de boel weer op te pakken, kan het patroon van vermijden ontstaan. Zo ontwikkel je niet de vaardigheden en de discipline die nodig zijn om vooruit te komen. Men gaat zo min mogelijk doen en dat zo goed mogelijk verbergen. De valkuil van het mislukken houdt zichzelf in stand waardoor werken een ramp wordt. De verwachting dat je zult mislukken wordt selffulfilling prophecy genoemd. Er zijn verschillende manieren waarop je jezelf saboteert en jezelf verzekert dat je een mislukking blijft. Bijvoorbeeld je neemt niet de stappen die nodig zijn om de juiste vaardigheden te krijgen en maakt het niet af. Of je kiest niet iets uitdagends waardoor je onder je niveau blijft. Het niet nemen van initiatief of beslissingen waardoor je nooit verantwoordelijkheid op je neemt. Je onderschat je capaciteiten en prestaties en overdrijft je zwakheden en fouten. Uiteindelijk voel je je een mislukking, hoewel je even succesvol bent als je leeftijdgenoten. Vele van deze patronen komen neer op vermijden: je vermijdt om de stappen te nemen die nodig zijn om vooruit te komen. Door te vermijden verdraai je voortdurend de feiten, om jezelf als dom, incompetent en ongetalenteerd te blijven zien. Uitblinken op andere terreinen is een van de manieren om de valkuil te compenseren. Mannen kunnen uitblinken in sprot en in vrouwen versieren. Vrouwen kunnen zich toeleggen op hun uiterlijk of op het verzorgen van anderen. Maar vooral voor mannen is het moeilijk een compensatie te vinden. Want de maatschappij verwacht succes. Een man die zich mislukt voelt in zijn carrière, voelt zich ook als persoon mislukt. Een tiener kan dit uiten door anders te gaan kleden dan anderen en andere hobby’s te hebben. Het versieren van het ander geslacht. Op deze manier voelt men zich goed, zonder zijn primaire probleem aan te pakken. Het compenseren van het gevoel met mislukken door op een of ander terrein succes
te hebben. Of door een partner te kiezen die wel succesvol is. Het aantrekken tot anderen die wel succesvol zijn kan een manier zijn om je gevoel van mislukking weg te werken. En dit is dan weer een manier van vermijden. Je moet het probleem van prestaties op een directe manier aanpakken. Aanpak
tot verandering: Ga na of je gevoel van mislukking juist of vertekend is Help het kind in je dat je vroeger was Wees je bewust van je talenten, je vaardigheden, je mogelijkheden en van wat je hebt gepresteerd Kijk naar je patronen van mislukking in je schuilt Maak een plan om dat te veranderen, volg je plan en houdt je eraan betrek je naasten erbij
Beloon jezelf dan voor ieder klein succes als je begint te veranderen. Het opruimen van je mislukkingen is erg plezierig. Een deel van je leven met schaamte en spanning kan nu een bron worden van zelfwaardering. Maar je moet wel zelf willen vechten. Je moet wel willen ophouden met het zoeken van uitvluchten en je moet je sterke kanten gaan uitbuiten. Velen hebben een grote innerlijke weerstand tegen verandering. We doen veel op automatische piloot, waarbij wij onze gewoontes in denken, voelen, herhalen en steeds blijven doen wat we als ons hele leven doen. De patronen zijn comfortabel en vertrouwd en we zullen ze alleen veranderen als we vastbesloten ons ertoe zetten. Moeilijke, pijnlijke situaties en gevoelens gaan we uit de weg. Het zou ons een grote kans op groei bieden als we ze niet uit de weg zouden gaan. De meest effectieve verandering kan bewerkstelligd worden door allerlei verschillende technieken en benaderingen te integreren. In de valkuilenbenadering wordt gebruik gemaakt van cognitieve, gedragsmatige, experiëntiële, psychoanalytische en interpersoonlijke technieken van verandering. Bron
Boek Leven in je leven, Leer de valkuilen in je leven herkennen, Jeffrey Young & Janet Klosko, derde oplage 2005( vertaling van Reinventing your life by Jeffrey E. Young and Janet S. Klosko.)