Exposure to Parents’ Negative Emotions in Early Life as a Developmental Pathway in the Intergenerational Transmission of Depression and Anxiety E. Aktar
Summary
1
Summary in Dutch (Samenvatting)
Summary
2
Blootstelling aan negatieve emoties van ouders in de vroege jaren als een ontwikkelingspad in de intergenerationele overdracht van depressie en angst Het hoofddoel van deze dissertatie was om te onderzoeken hoe blootstelling aan klinische en niet-klinische vormen van depressie en angst van ouders de sociaalemotionele ontwikkeling van baby’s beïnvloedt. In deze dissertatie lag de focus op drie aspecten van de vroege sociaal-emotionele ontwikkeling van baby’s: emotionele uitdrukkingen, reacties op nieuwe stimuli in alledaagse interacties en aandacht voor emotionele stimuli. In Hoofdstuk 1 is een literatuuronderzoek beschreven naar de effecten van blootstelling van baby’s aan negatieve emoties, depressie en angst van ouders op deze drie aspecten van de sociaal-emotionele ontwikkeling in het eerste levensjaar van het kind. Dit literatuuronderzoek onthulde positieve verbanden tussen emotionele uitdrukkingen van baby’s en hun ouders en tussen reacties op nieuwe stimuli van baby’s en hun ouders. Met andere woorden: in het eerste levensjaar spiegelen baby’s de emotionele uitdrukkingen en reacties op nieuwe stimuli van hun ouders. Naar aanleiding van deze eerdere bevindingen hebben we geconcludeerd dat een herhaaldelijke blootstelling van baby’s aan depressie- en angst-gerelateerde veranderingen in emotionele uitdrukkingen en reacties in alledaagse interacties van hun ouders bij zou kunnen dragen aan de intergenerationele overdracht van depressie en angst. Daarnaast onthulde het onderzoek dat toegenomen blootstelling van baby’s aan negatieve emoties van ouders samenhangt met minder aandacht voor negatieve emoties en meer aandacht voor positieve emoties. Wij suggereerden dat dit een beschermingsmechanisme zou kunnen zijn, wat de kans kan vergroten dat baby’s blootgesteld worden aan positieve uitdrukkingen. De onderzochte bevindingen in dit hoofdstuk zijn in lijn met het idee dat blootstelling van baby’s aan de negatieve
Summary
3
emoties van depressieve en/of angstige ouders is gerelateerd aan veranderingen in emotionele uitdrukkingen, reacties op nieuwe stimuli en emotieverwerking van baby’s. In Hoofdstuk 2 is onderzocht hoe levenslange chronische depressie en/of angst van moeders en vaders en het temperament van baby’s de emotionele uitdrukkingen van ouders en baby’s veranderen tijdens face-to-face-interacties tussen ouders en baby’s. Moeders (in tegenstelling tot vaders) met een levenslange depressiediagnose waren minder positief tijdens hun interactie met hun 4 maanden oude baby dan moeders zonder diagnose. De duur van positieve en neutrale uitdrukkingen van ouders verschilde niet significant voor moeders en vaders met of zonder levenslange angstdiagnoses. Tevens verschilde de duur van positieve, negatieve en neutrale uitdrukkingen van baby’s niet als functie van chronische depressie- en/of angstdiagnoses van hun ouders of als functie van het temperament van de baby. We concludeerden hieruit dat chronische depressie van moeders samenhangt met minder positieve emotie van moeders tijdens face-to-face-interacties met baby’s, terwijl dit verband niet doorgetrokken lijkt te kunnen worden naar angstdiagnoses of naar uitdrukkingen van vaders of baby’s. Hoofdstuk 3 en 4 richtten zich op ouder-baby-objectinteracties om het verband tussen reacties op nieuwe stimuli van 12 en 30 maanden oude baby’s en hun ouders te onderzoeken. De cross-sectionele en longitudinale verbanden tussen angst van de ouders (uitdrukkingen van angst en levenslange sociale en/of niet-sociale angstdiagnoses) en angst en vermijding van hun kind werden onderzocht tijdens het in aanraking komen met nieuwe sociale en niet-sociale stimuli in een social referencingparadigma. Zowel bij 12 als 30 maanden oude baby’s uitten ouders met chronische sociale angststoornissen meer angst in deze social referencing-situaties. Daarnaast
Summary
4
verschilde het verband tussen de geuite angst van de ouders en vermijding van hun baby’s niet voor moeders en vaders. Bij 12 maanden oude baby’s voorspelden angstuitingen van ouders in social referencing-situaties, in tegenstelling tot levenslange diagnoses, vermijding van de baby’s in interactie met het temperament van baby’s. Een hogere mate van geuite angst van ouders was gekoppeld aan meer vermijding van baby’s met gematigde tot hoge negatieve temperamentniveaus. Baby’s van 30 maanden oud van ouders met levenslange sociale angstdiagnoses waren angstiger en meer vermijdend in social referencing-situaties, terwijl hun angst/vermijding niet significant kon worden voorspeld door de angstuitingen van hun ouders. Bovendien waren kinderen van ouders met comorbide sociale en niet-sociale angststoornissen, die bij 12 maanden gematigde tot hoge niveaus van angst lieten zien, angstiger/meer vermijdend op de leeftijd van 30 maanden. We concludeerden hieruit dat blootstelling aan angstuitingen van ouders in social referencing-situaties tijdens de babytijd bij zou kunnen dragen aan intergenerationele overdracht van angst bij kinderen van ouders met comorbide sociale en niet-sociale angststoornissen. De directe link tussen blootstelling aan angstuitingen van ouders en angst/vermijding van kinderen in social referencing-situaties zou echter specifiek aanwezig kunnen zijn in de late baby-fase en houdt wellicht geen stand in de peutertijd. In Hoofdstuk 5 werden de verbanden onderzocht tussen de aandacht (gemeten door middel van fixatie en pupildilatatie) voor emotionele (versus neutrale) gezichtsuitdrukkingen van 13 tot 16 maanden oude baby’s, het temperament van de baby’s en de depressie en angst van hun moeders en vaders. Meer angst bij moeders en vaders was gerelateerd aan kortere fixaties op emotionele (versus neutrale) uitdrukkingen bij baby’s met lage niveaus van een angstig temperament, terwijl het was gekoppeld aan langere fixaties op emotionele uitdrukkingen bij baby’s met hoge
Summary
5
niveaus van een angstig temperament. Een depressief temperament van baby’s, of depressie- en angstsymptomen van ouders waren echter geen significante voorspellers van de pupilreacties van baby’s op gezichtsuitdrukkingen. Voor zover bekend is dit de eerste eye-tracking-studie die de relatie onderzocht tussen aandacht van baby’s voor gezichtsuitdrukkingen en depressie en angst van ouders. Uit deze bevindingen kunnen we concluderen dat een combinatie van blootstelling van baby’s aan angst van ouders en de aanleg van baby’s voor een negatief temperament de aandacht van baby’s voor emotionele stimuli kunnen beïnvloeden. Hoofdstuk 6 onderzocht de verbanden tussen de aandacht (gemeten door middel van pupildilatatie) van 14 tot 17 maanden oude baby’s voor onbekende objecten die gepaard werden met emotionele (versus neutrale) gezichtsuitdrukkingen, hun temperament en depressie en angst van hun ouders. Een hogere mate van depressie van moeders voorspelde een grotere toename in pupilreacties (meer aandacht) op objecten na het combineren van emotie en object bij baby’s met een lage mate van een depressief temperament, terwijl het een afname in pupilreacties (minder aandacht) voorspelde bij baby’s met een hoge mate van een depressief temperament. Een hogere mate van depressie van vaders voorspelde grotere pupilreacties op objecten na het combineren van emotie en object onafhankelijk van het temperament van hun baby. Voor zover bekend was dit het eerste onderzoek dat, door middel van pupillometrie,
individuele
verschillen
in
aandachtallocatie
naar
emotie-
objectassociaties van baby’s bestudeerde die konden worden verklaard door depressie en angst van de ouders. De bevindingen ondersteunen het idee dat er een interactie bestaat tussen aanleg voor negatief temperament en blootstelling aan depressie van moeders en vaders en dat deze interactie de aandacht van baby’s voor emotieobjectassociaties kan voorspellen.
Summary
6
Samengevat: Deze dissertatie toonde aan dat er significante veranderingen zijn in emotionele uitdrukkingen van moeders en vaders in alledaagse interacties met hun baby’s in het geval van chronische angst- en/of depressiediagnoses bij de ouders. Bovendien waren deze veranderingen direct verbonden aan parallelle veranderingen in het interactiegedrag van hun baby’s en verklaarden deze veranderingen individuele verschillen in emotieverwerking van baby’s in interactie met hun temperament. De bevindingen benadrukken het potentiële belang van het beschermen van het nageslacht tegen deze veranderingen door verbetering van de screening, de preventie en behandeling van depressie en angststoornissen bij moeders en vaders in het postnatale jaar.