Haan
Désiree
Leereveld
Gonneke
Nellissen
Joep
Pijl
Patrick
Snijders
Karin
Teutelink
Ruud
Nieuwenhuizen
Caroliene
Kroeze
Marjolein
Lanen
Michiel
Mulderij
Bert
Vlugter
Inge
Het geven en ontvangen van peerfeedback binnen een klas laat-adolescenten in een virtuele omgeving Werkbegeleiding en de invloed op het reflectievermogen van de hbo student Balanceren tussen directieveen coöpererende vaardigheden. Een onderzoek naar de begeleidingsvaardigheden van docenten in projectonderwijs. De invloed van docentinterventies op het reflectie niveau van leerlingen in de gemengde leerweg van het Prinsentuin Andel Innoveren door collaboratief leren. Samen sterker door samen te werken. Motivatie door BPVopdrachten: Een case study naar het effect van sturing op intrinsieke motivatie. Onderzoek in het leerproces spreek niet voor zich. Een onderzoek naar rendement van ondersteuning in de voorbereidende fase van leren bij studenten op de werkplek. Het effect van een loopbaanontwikkelings- en beroepsoriëntatieprogramma op het groene beroepsbeeld van vmbo-leerlingen. Leervoorkeuren leren kennen. Onderzoek naar het effect van een interventie gericht op het bewust maken van leervoorkeuren en de invloed daarvan op het leerresultaat. Competenties van vmboleerlingen beoordelen met behulp van rubrics: mogelijkheden voor invoering bij de ontwikkeling van een intersectoraal programma op ’t Beeckland. Waar denken en verbeelden samenkomen. Visualisering en
explicitering van denkbeelden als verleiding om tot delen te komen.
Désiree Haan
Gonneke Leereveld
Het geven en ontvangen van peerfeedback binnen een klas laat-adolescenten in een virtuele omgeving Studio T heeft gekozen voor het onderwijsconcept van Virtual Action Learning (VAL), met de ondersteunende elektronische leeromgeving “ Virtual Learning Community” (VLC) VAL en VLC zijn beide ontwikkeld door CITOWOZ. Binnen VAL bereiden studenten zich in 11 stappen voor op een assessment. Binnen de elf stappen van VAL is stap vijf “de virtuele leerinteractie” een belangrijke stap (Baeten, 2009). Deze stap is het lezen van een product van een groepsgenoot, het geven van feedback daarop en het lezen van feedback op hun eigen product met de verwerking daarvan. In dit onderzoek is bij 27 studenten (16-22 jaar), onderzocht of zij in staat zijn om elkaar constructieve feedback te geven. Tevens is onderzocht of zij met deze gegeven feedback hun leerproduct verbeteren. Ook is nagegaan of populariteit van de student hierop van invloed is en of zij handelen overeenkomstig hun intenties zoals door hen aangegeven in een vragenlijst. Uit de resultaten blijkt dat 74%.van de studenten zijn leerproduct verbeterd (44 van de 201 leerproducten). 26 % van de studenten niets doet met de feedback die hij heeft gekregen van medestudenten, terwijl in 50% van die feedback een tip voor verbetering was gegeven. Er is een samenhang tussen het zinvol vinden van feedback en het zelf gebruiken van de feedback. Verder zullen studenten, die feedback geven aan anderen, de gekregen feedback met mate zelf gebruiken. Studenten die het geven van feedback zinvol vinden, vinden ook dat de feedback die ze krijgen verbetersuggesties bevatte, verder vinden studenten dat als ze feedback geven en andere helpen ze ook vaak hun eigen product verbeteren met de gekregen feedback. Uitgaande van de resultaten zou je kunnen spreken van een community. Wenger (1998) spreekt over een Community of Practice. Van de in totaal 506 geplaatste feedback valt er 21% in de categorie complimenten (Baeten, 2009) en 72% in de categorie leesbewijs. 68% van de totaal gegeven feedback bevatte iets positiefs in de tekst. Geconcludeerd kan worden dat studenten in staat zijn om constructieve feedback te geven. Er is wel een verschil tussen de studenten onderling, het groepsgevoel is duidelijk aanwezig en de mate van populariteit van een student binnen de groep heeft geen invloed op het krijgen van feedback. 59 % van de studenten is in staat te handelen in de praktijk op de wijze zoals ze dit denken te gaan doen. Werkbegeleiding en de invloed op het reflectievermogen van de hbo student Development, learning, working together and reflection are key-elements in the modern workplace. Learning through reflection, a conscious analytical process that takes place after finishing a task which can lead to adjustment in behavior, is one of the essential elements when it comes to workplace learning. It is a competence that needs to be developed. Students will have to learn how to develop reflective behavior and need guidance from their workplace supervisor during workplace learning. Empirical research on workplace learning at Stoas University shows the importance of reflection, but it also makes it very clear that the University has no
Joep Nellissen
insight in the type of guidance that takes place during workplace learning. This research has therefore measured what type of guidance from the workplace supervisor contributes to the development of reflective skills from the student during workplace learning. Students working at a multi partner workplace setting were monitored by filling in a week rapport regarding their reflection during the ten week research period. The different types of guidance and related activities performed by the workplace supervisor were monitored by the student and by the workplace supervisor himself in a weekly questionnaire. The results show that students did not develop in their reflectivity skills during the research period. It shows that there is a negative correlation between reflection skills and workplace guidance and that the student’s experienced guidance has more influence than the actual guidance given by the workplace supervisor. It is therefore recommended that the workplace supervisor tries to minimize the gap between his actual guidance and the experienced guidance by the student by explicating the guidance activities, raising awareness, showing the steps that need to be taken during reflection and by supporting the student in this process by using correct techniques in the various stages of reflection. Balanceren tussen directieve- en coöpererende vaardigheden. Een onderzoek naar de begeleidingsvaardigheden van docenten in projectonderwijs. Coöperatief leren is een belangrijk element binnen het Competentie Gericht Onderwijs (CGO). Veel docenten zijn onvoldoende voorbereid op hun nieuwe rol waarbij het aanleren van zelf- en co-sturende vaardigheden bij de studenten centraal staat. Dit quasi experimenteel onderzoek heeft aangetoond dat een intercollegiale training op de begeleidingsvaardigheden van docenten een significant effect heeft gehad op het Coöperatief Leren van de student. Hiermee toont het onderzoek aan dat intercollegiale ondersteuning een geschikte basis is voor professionaliseringstrajecten voor docenten. Docenten die hierin participeren zullen rijkere docent interventies in de praktijk geven die gericht zijn op het leren van de student. Belangrijke elementen voor de intercollegiale training zijn het reflecteren op de gehanteerde begeleidingsstijlen en het intercollegiaal ontwerpen van een interventie die past bij de leerstijl van de docenten.
Patrick Pijl
De invloed van docentinterventies op het reflectie niveau van leerlingen in de gemengde leerweg van het Prinsentuin Andel Sinds de jaren negentig van de vorige eeuw is een verandering waarneembaar in wat onze samenleving vraagt van haar werknemers (Kessels, 2009). Flexibiliteit, brede inzetbaarheid zijn daarbij kernwoorden. Om die reden is bij de start in het voortgezet onderwijs vaak niet bekend welke bekwaamheden een leerling nodig heeft om in een bepaalde beroepsgroep te kunnen werken. Het onderwijs werkt al enige jaren aan de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt (Merriënboer, Klink, & Hendriks, 2002). Daarbij wordt gewerkt met brede, meer duurzame bekwaamheden, ook wel competenties genoemd. De invoering van competentiegericht onderwijs wordt beschouwd als een oplossing voor de onvoorspelbaarheid van de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Dat houdt in dat op breed inzetbare kennis de nadruk wordt gelegd, en verder op leercompetenties zoals: leren leren (Merriënboer, et al, 2002). Veel leerlingen van het agrarische vmbo Prinsentuin Andel zetten de opleiding
Karin Snijders
voort buiten de agrarische sector. Dit betekent dat leerlingen zich brede bekwaamheden eigen moeten maken om aan te sluiten bij een opleiding met een andere achtergrond. Om die reden wil de vakgroep landbouwbreed, onderdeel van het Prinsentuin Andel de leerlingen ondersteunen bij de ontwikkeling van leercompetenties zoals leren leren. Onderdeel van deze metacognitieve vaardigheid is het vermogen om middels reflectie op een handeling of ervaring, alternatieven voor een vervolg aanpak te construeren. Reflectie als de kern van het leren. Publicaties van Crone (2008) en Jolles (2007, 2010) maken duidelijk dat reflecteren voor jongeren in de bovenbouw van het Prinsentuin Andel niet van zelf komt. De reden hiervoor ligt in het ontwikkelingsstadium van de prefrontale cortex. Dit hersendeel is volgens deze wetenschappers verantwoordelijk voor een aantal processen waaronder de reflectie vaardigheid. Zowel Crone (2008) als Jolles (2007, 2010) geeft aan dat het belangrijk is vaardigheden die verband houden met de prefrontale cortex, te oefenen. De rol van de begeleider is daarbij van belang. Het doel van dit onderzoek is dan ook vast te stellen wat de invloed van docentinterventies op het reflectie niveau van de leerlingen zijn en welke interventievorm het meeste bijdraagt aan een positieve ontwikkeling van het reflectie niveau. Dit is tijdens deze studie onderzocht door de analyse van een door de leerlingen geschreven reflectieverslag. Afgezet tegen drie docentinterventies die sturing gaven aan het rationele, praktische of gevoelsmatige aspect van de handeling of ervaring. Uit de resultaten blijkt een significant verband tussen docentinterventies en het reflectie niveau van de leerlingen. Dit leidt tot de voorlopige conclusie dat docenten een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van het reflectie niveau van de leerlingen leveren. Welke interventievorm daarbij het meeste effect heeft is op basis van dit onderzoek niet vast te stellen. Hieruit volgt de belangrijkste aanbeveling aan de vakgroep landbouwbreed van het Prinsentuin Andel: borg reflectieoefening en ondersteuning in het curriculum. Een tweede aanbeveling is: Onderzoek in een vervolgstudie hoe een docentinterventie vorm gegeven moet worden om een maximaal effect te bewerkstelligen. Daarbij is vooral belangrijk dat leerlingen leren het middel, door reflectie zich ontwikkelen, in te zetten. Innoveren door collaboratief leren. Samen sterker door samen te werken. In de huidige kenniseconomie is het noodzakelijk dat niet alleen de individuele medewerkers kunnen leren, maar ook het leren binnen een team wordt vormgegeven. Collaboratief leren (Dillenbourg, 1999) is daarbij de passende vorm. Naast de ontwikkeling van het individu, bevordert collaboratief leren namelijk ook de ontwikkeling van het team en de organisatie. Om te kunnen innoveren is het noodzakelijk om blijvend te leren als individu en als team. Bij Kenniscentrum Aequor zijn de bedrijfsadviseurs degene die input leveren aan innovaties. De bedrijfsadviseurs werken echter als solisten in de regio. Het enigste moment waarop ze als team bij elkaar zijn, is tijdens het maandelijkse afdelingsoverleg. Dat is het moment waarop er een mogelijkheid is om collaboratief te leren. Wat kan collaboratief leren voor dit team opleveren? Om deze vraag te beantwoorden is er een onderzoek uitgevoerd binnen het team Zuid-West, bestaande uit tien bedrijfsadviseurs. Daarbij zijn de mogelijkheden die het afdelingsoverleg biedt om te leren onderzocht en is nagegaan in hoeverre er geleerd wordt tijdens het afdelingsoverleg door onderzoek te plegen naar welke vragen er gesteld zijn en onderzocht welke leervoorkeuren (Ruijters, 2006) het team heeft. Om het leren te
Ruud Teutelink
bevorderen is er een reeks aan interventies uitgevoerd. De uitkomsten van het onderzoek geven aan dat de interventies de mogelijkheden om te leren tijdens het afdelingsoverleg bevordert. Zo blijken de afdelingsoverleggen in de onderzoeksperiode semi-lerend te zijn: een afdelingsoverleg waar veel mogelijkheden zijn om te leren. Indien er agendapunten worden besproken die direct gevolgen hebben voor het handelen van de bedrijfsadviseur in de praktijk, blijkt dat het stellen van vragen toe neemt. Het gevoel van wederzijdse afhankelijkheid blijkt van belang voor een toename in het stellen van vragen in een wij-persoonsvorm. Er blijken meer vragen gesteld te worden die te typeren zijn als „doordachte vragen‟ (Velzen van, 2008) indien een gespreksonderwerp de beroepsidentiteit en de taakopvatting betreft. Het team blijkt een leervoorkeur te hebben die zich als volgt laat omschrijven: ruimte nodig om samen te werken, onderling kennis, inzichten en ideeën uit willen wisselen en mogelijkheden hebben om dingen zelf te ontdekken in de dagelijkse praktijk. De benadering vanuit collaboratief leren bracht het team Zuid-West niet alleen een semi-lerend afdelingsoverleg, maar ook een gemeenschappelijke visie waarin de bedrijfsadviseur hun individuele ambities herkennen, een overlegcyclus en een werkwijze voor het afdelingsoverleg. De opbrengsten van het onderzoek stellen Aequor in staat om te sturen op het leren van het team Zuid-West. Tevens zijn er instrumenten voortgekomen uit het onderzoek die andere teams en organisaties kunnen ondersteunen bij het implementeren van collaboratief leren. Keywords: collaboratief leren, innoveren, leervoorkeuren, interactie, lerend overleg Motivatie door BPV-opdrachten: Een case study naar het effect van sturing op intrinsieke motivatie. Het is bekend dat de intrinsieke motivatie van leerlingen onder invloed staat van de manier waarop leerlingen worden gestuurd. Sterke sturing beïnvloedt de intrinsieke motivatie negatief. Dit onderzoek gaat over de invloed van de vorm van sturing in BPV-opdrachten op de intrinsieke motivatie. BPV staat voor beroepspraktijkvorming. Door middel van een case study is onderzocht welke van de twee soorten opdrachten, een gedeeld gestuurde of een zelfgestuurde, een hogere intrinsieke motivatie bij leerlingen oplevert. De data werd verzameld door in twee groepen leerlingen van een niveau-3-opleiding Bloem & Vorm in Nijmegen metingen met de task evaluation questionnaire te verrichten na afronding van de BPV-opdrachten. Op de metingen is een herhaalde metingen analyse en een meervoudige regressieanalyse toegepast om inzicht te verkrijgen in de ontwikkeling van de intrinsieke motivatie. Verder is in kaart gebracht welke relaties door drie leerlingen werden genoemd tijdens semigestructureerde interviews na afronding van de BPV-opdrachten en hoe die relaties van invloed kunnen zijn op de intrinsieke motivatie. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de leerlingen meer intrinsieke motivatie hebben voor het uitvoeren van de zelfgestuurde opdrachten. De waardering voor de gedeeld gestuurde opdracht is afhankelijk van de vorm van de opdracht en dan met name van de vrijheidsgraad in de opdracht. De gedeeld gestuurde opdracht geeft de leerlingen meer houvast in het leren dan de zelfgestuurde opdracht waarop meer factoren van invloed zijn. Het praktijkbedrijf is de meest genoemde actor in het leerproces van de leerling en speelt met de vorm van begeleiden een rol in de ontwikkeling van intrinsieke motivatie. Het vinden van een goede match tussen de leerdoelen van de leerlingen, de mogelijkheden op een praktijkbedrijf en de eisen verbonden aan de opleiding is
cruciaal voor zinvol leren aan de hand van de BPV-opdrachten. Intrinsieke motivatie is hierbij een fluctuerende variabele afhankelijk van de mate waarin wordt gestuurd op het leerproces van de leerling.
Caroliene Onderzoek in het leerproces spreek niet voor zich. Een onderzoek naar Nieuwenhuizen rendement van ondersteuning in de voorbereidende fase van leren bij studenten op de werkplek.
Marjolein
Kennisvalorisatie is bij de Nederlandse overheid een belangrijk begrip geworden. Het betreft het creëren van maatschappelijke en economische waarde op basis van kennis en vaardigheden . Hierdoor circuleert kennis en ervaring tussen het onderwijs en het bedrijfsleven*. De synergie tussen onderwijs en bedrijfsleven maakt de CAH tot een kennisinstelling. De CAH Kennisbalie speelt hierin een prominente rol door praktijkvragen van opdrachtgevers te implementeren in het curriculum. De lerende heeft hiermee de kans om in een authentieke beroepssituatie te leren. De CAH Kennisbalie moet zich niet alleen richten op het overbrengen van de vraag van het bedrijfsleven aan de lerende, maar ook op het voorbereiden van hen om zelf informatie te verwerven en te leren toepassen in verschillende contexten (Lagerweij & Lagerweij-Voogt, 2004). Lerenden worden uitgedaagd om verantwoordelijkheid te nemen voor het eigen leerproces. Dit vraagt om een leeromgeving die zelfsturing ondersteunt en leidt. In dit onderzoek staat ondersteuning van het leerproces centraal. Het verschil wordt onderzocht op lerenden die wel of geen ondersteuning hebben gehad op de werkplek. Om de objectiviteit te borgen zijn de metingen ook verricht bij de opdrachtgevers van de werkplek. Dit is het eerste experiment. De resultaten geven aanleiding tot de voorlopige conclusie dat ondersteuning in het leerproces van de CAH Kennisbalie een significant effect geeft op lerenden die ondersteuning hebben gehad. De resultaten zijn echter gebaseerd op een statistische verwerking bij een beperkt aantal participanten. Er zijn een aantal factoren die een onderscheidende invloed hebben op het leerproces. In dit onderzoek is onderzocht of competentiemanagement binnen een bedrijf positief bijdraagt aan het leerproces van de lerende. Een andere factor is de bekendheid van de CAH Kennisbalie binnen het bedrijfsleven. De verwachting is dat kennisinteractie verhoogd wordt bij de bedrijven die bekend zijn met de werkwijze van de CAH Kennisbalie. De laatste factor die onderzocht is betreft het inzicht waarop lerenden leren. Als hierover inzicht is, kan worden vastgesteld word hoe competenties verworven moeten worden op de werkplek. Dit is het tweede experiment. Tenslotte is gekeken naar de randvoorwaarden om de resultaten van het onderzoek te borgen in de werkwijze van de CAH Kennisbalie. Centraal stond de vraag of de werkwijze van de CAH Kennisbalie zoals wordt beoogd, werkbaar is voor de bedrijven. De gegevens zijn kwalitatief beschreven en geven een positief resultaat op de werkwijze van de CAH Kennisbalie. Een belangrijke aanbeveling uit dit onderzoek is dat het voor de CAH Kennisbalie een kans verdiend om te experimenteren met de ondersteuning in het leerproces. Uit de interventie is naar voren gekomen dat het bedrijfsleven kennis nodig heeft om de lerende te ondersteunen in het leerproces. Daarvoor is support nodig vanuit de kennisinstelling. Verder onderzoek bij grotere aantallen lerenden kan meer inzicht geven over de mogelijke ondersteuning van lerenden in het werkplekleren door de CAH Kennisbalie. Het effect van een loopbaanontwikkelings- en beroepsoriëntatieprogramma op
Kroeze
Michiel Lanen
het groene beroepsbeeld van vmbo-leerlingen. Al vanaf de jaren zestig wordt er binnen het voortgezet onderwijs gewerkt aan studie- en beroepskeuzevoorlichting. Inmiddels wordt er niet meer gesproken van een studie- en beroepskeuzevoorlichting, maar van loopbaanoriëntatie en begeleiding (Stufkens, 2008). Want, zoals het ook is bedoeld, voor de meeste leerlingen is het vmbo geen eindstation, maar voorbereidend voor het middelbaar beroepsonderwijs. Verreweg de meeste vmbo leerlingen stromen dan ook door naar het middelbaar beroepsonderwijs (CBS, 2008). Dit geldt voor bijna alle leerlingen uit de basis- en kaderberoepsgerichte leerweg en voor de meeste leerlingen uit de gemengde en theoretische leerweg. Het blijkt niet zo gemakkelijk te zijn om een vervolgopleiding te kiezen. De vmbo- leerlingen moeten voordat ze de keuze voor een middelbare school maken al diverse andere studiekeuzes maken. Ze moeten aan het einde van klas twee een keuze maken voor een sector. Daarna moet eind klas drie opnieuw gekozen worden voor een vakgebied, die aansluit bij de toekomstplannen van de leerling. Een belangrijk kernpunt is dat een deel van de vmboleerlingen aan het einde van de opleiding nog steeds niet weten wat ze willen worden en/of welke richting (sector) ze op willen. Een loopbaanontwikkelings- en beroepsoriëntatieprogramma (lob-programma) in krachtige leeromgeving stelt leerlingen in staat tot zelfsturing wat betreft hun loopbaan. Een leeromgeving is krachtig als deze wordt uitgevoerd in een authentieke context waar leerlingen samen kunnen experimenteren en reflecteren. Leerlingen werken dan aan de vijf loopbaancompetenties, waardoor zij een reëel groen beroepsbeeld kunnen ontwikkelen. De aanleiding van dit onderzoek is dan ook de inrichting van het lob-programma binnen de onderwijsinstelling AOC Friesland. In dit onderzoek wordt ingegaan op de invloed van een lob-programma op het groene beroepsbeeld van leerlingen. De hoofdvraag is: ‘Welke activiteiten van loopbaanontwikkelings- en beroepsoriëntatieprogramma dragen bij aan de ontwikkeling van een reëel groen beroepsbeeld bij vmbo-leerlingen’. Enkele uitkomsten vanuit dit onderzoek: er zijn geen activiteiten vanuit het loopbaanontwikkelings- en beroepsoriëntatieprogramma te identificeren die een significant effect gehad op het groene beroepsbeeld van de leerlingen. Het blijkt dat de interventie niet heeft bijgedragen aan het groene beroepsbeeld van de leerlingen. Het groene beroepsbeeld van de leerlingen in zowel de controle groep als de experimentele groep verschilt niet significant van elkaar. Het beroepsbeeld van de leerlingen verklaart wel significant een deel van de variantie in keuze voor de groene sector. Tijdens deze studie is nog een ander resultaat ontdekt: de bekendheid met de groene sector heeft een significante invloed op het groene beroepsbeeld van leerlingen en de keuze voor de groene sector. Een aanbeveling is dan ook om de communicatie ofwel de loopbaandialoog te implementeren in het lob-programma. Vooral omdat uit het onderzoek blijkt dat voor toch 43% van de leerlingen het gesprek met de docent heeft bijgedragen aan de ontwikkeling van een groen beroepsbeeld. Waarbij de loopbaandialoog de krachtige leeromgeving versterkt en maakt dat leerlingen zich kunnen ontwikkelen in de loopbaancompetenties. Leervoorkeuren leren kennen. Onderzoek naar het effect van een interventie gericht op het bewust maken van leervoorkeuren en de invloed daarvan op het leerresultaat. Is het voor leerlingen mogelijk om hun leervoorkeur te leren kennen en deze
Bert Mulderij
Inge Vlugter
bewust in te zetten bij het leren? Deze vraag heb ik mezelf gesteld tijdens het onderzoek. De visie op leren verandert en leerlingen moeten hierin mee. Er wordt verwacht dat zij op complexere vragen antwoorden weten en daarmee laten zien wat hun capaciteiten en kwaliteiten zijn. Op het VMBO is dit van belang voor de determinatie en het daarmee samenhangende leerwegadvies. Om je als leerling zo goed mogelijk te profileren is naast goede resultaten ook het leerproces belangrijk. Metacognitie is een wezenlijk onderdeel van het leerproces. Het is de leer van het leren en wordt uitgesplitst in metacognitieve kennis en metacognitieve vaardigheid. Het bewust gebruiken van je leervoorkeur is een metacognitieve vaardigheid. Het onderzoek gaat over de mogelijkheid om VMBOleerlingen middels een interventie bewust te maken van hun eigen leervoorkeur en te kijken of dit verandering van het leergedrag en daardoor verbetering van de resultaten met zich meebrengt. Uit de analyse van de resultaten blijkt dat leerlingen bewust gemaakt kunnen worden van hun leervoorkeur en dat dit een positief effect heeft op de behaalde resultaten. Competenties van vmbo-leerlingen beoordelen met behulp van rubrics: mogelijkheden voor invoering bij de ontwikkeling van een intersectoraal programma op ’t Beeckland. In dit onderzoek is een antwoord gezocht op de vraag of competentiebeoordelingen bij vmbo-leerlingen met behulp van rubrics tegelijk kunnen worden ingevoerd met de ontwikkeling van een intersectoraal programma bij Ulenhofcollege, locatie ’t Beeckland. Er is geïnventariseerd wat de deelnemers aan het onderzoek al aan competentiebeoordelingen van leerlingen in hun eigen lessituatie deden voor het onderzoek van start ging. De interventie bestond uit de introductie van, en kennismaking met competentiebeoordelingen met behulp van rubrics, waarbij de leden van de experimentele groep vertrouwd zijn gemaakt met de beoordelingsmethodiek door (video-opnames van) leerlingen te beoordelen. Daarna zijn competentiebeoordelingen met deze rubrics in een eigen lessituatie uitgeprobeerd. Uit de analyse van pretest en posttest vragenlijsten blijkt dat er na drie maanden geen betrouwbaar verschil is waargenomen tussen de controlegroep en de experimentele groep. Maar het verschil in wat docenten (zowel van de beroepsgerichte als de algemeen vormende vakken) zouden willen en wat ze daadwerkelijk doen met leerlingbeoordelingen, lijkt kleiner te worden door de ervaring die ze opdoen met het werken met rubrics. Er lijkt voldoende draagvlak te zijn om daadwerkelijk te starten met de invoering. Het is wel nodig aandacht te geven aan een aantal essentiële randvoorwaarden, zoals begeleiding, scholing en tijd. Waar denken en verbeelden samenkomen. Visualisering en explicitering van denkbeelden als verleiding om tot delen te komen. Vanwege de modernisering van de medische vervolgopleidingen is competentiegerichte supervisie van artsen in opleiding tot specialist (aios) ingevoerd. Het gaat hierbij om het superviseren van de ontwikkeling van de algemene beroepscompetenties, zoals vastgelegd in het Nieuwe Kaderbesluit (CCMS 2011). Medisch specialisten zijn professionals in hun vakgebied. Daarnaast superviseren zij aios op de werkvloer. In de praktijk blijkt echter dat deze modernisering veel verlangd van de pedagogisch-didactische kwaliteiten van supervisoren en opleiders en dat men verschillende opvattingen, gevoelens en ervaringen heeft over competentiegerichte supervisie. Denkbeelden over supervisie worden niet of nauwelijks gedeeld en zijn vaak onbewust. Medisch
specialisten zijn autonoom, taak-, en oplossingsgericht en komen vanwege de organisatiestructuur in een ziekenhuis moeilijk tot vakgroepoverstijgende samenwerking op het gebied van opleiden. In deze thesis wordt beschreven hoe vijf supervisoren van de medisch specialistische vervolgopleidingen van het Jeroen Bosch Ziekenhuis te ’s-Hertogenbosch (JBZ), door een innovatief ontwerp verleid werden om vakgroepoverstijgend in gesprek te gaan over hun denkbeelden ten aanzien van supervisie, waarbij explicitering en visualisering een rol speelt in de verleiding. De bevindingen die hieruit voortkwamen werden gebruikt om het ontwerp te analyseren en te optimaliseren voor toekomstig gebruik.