Experimentenprogramma Regelarme transitie West Brabant
Programmamonitor - Meting 1 concept
22 – 01- 2014
Kees Leidelmeijer - RIGO Monique Spierenburg - Vilans
https://transitiewb.coopcreation.com/
Inhoud Samenvatting........................................................................................................................................... 1 p.m........................................................................................................................................................... 1 1.
Inleiding ........................................................................................................................................... 2
Leeswijzer ................................................................................................................................................ 3 Vooraf ...................................................................................................................................................... 4 2.
Het experimentenveld..................................................................................................................... 5
2.1.
Geïnterviewde personen ............................................................................................................. 5
2.2.
Experimenten op inhoud ............................................................................................................. 7
3.
De uitgangssituatie in de regio ...................................................................................................... 27
3.1.
Aanspraken op extramurale zorg .............................................................................................. 27
3.2.
Ontwikkeling aanspraken extramuraal ..................................................................................... 29
3.3.
Aanspraak intramuraal .............................................................................................................. 32
3.4.
WMO huishoudelijke hulp ......................................................................................................... 33
3.5.
Stapeling gebruik regelingen en voorzieningen ........................................................................ 34
4.
Opbrengsten en uitdagingen ......................................................................................................... 41
4.1.
Perspectieven op de experimenten .......................................................................................... 41
4.2.
Thema’s en Instrumenten ........................................................................................................ 50
5.
Conclusies ...................................................................................................................................... 53
Bijlage 1
Programmamonitor ........................................................................................................... 55
Inrichting van het kwalitatieve deel van monitor ................................................................................. 55 Inrichting van het kwantitatieve deel van monitor ............................................................................... 55
Samenvatting p.m.
1
1. Inleiding In de regio West Brabant wordt door een groot aantal partijen (gemeenten, aanbieders, zorgkantoor en cliëntenplatform) gewerkt aan het ontwikkelen van een samenhangend aanbod van thuiszorg en welzijn. Hiermee wordt geanticipeerd op de transitie van AWBZ-taken en de ermee gepaard gaande budgetkortingen. Eind september 2013 is door de samenwerkende partijen in de regio een convenant getekend waarin de volgende doelen voor de samenwerking in het Experimentenprogramma Regelarme Transitie zijn benoemd:
het ontwikkelen van een samenhangend aanbod thuiszorg en welzijn;
het samen leren terugdringen van de kosten van de Wmo, AWBZ en Zvw;
het regelarm en efficiënt uitvoeren van de Wmo, AWBZ en Zvw om de overhead te kunnen verminderen en systeemkosten te kunnen beperken;
het verbinden van activiteiten uit de Wmo, AWBZ en ZVW;
het minderen van administratieve lastendruk (kosten van regeldruk) voor de sector door te testen en zichtbaar te maken welke aanpak en praktische ideeën in de experimenten van het experimentenprogramma daadwerkelijk leiden tot lagere administratieve lasten.
Door een regelarme organisatie van een samenhangend aanbod van extramurale zorg en welzijn is het mogelijk – zo is het uitgangspunt - om zowel voor cliënten als voor professionals en financiers positieve effecten te bereiken. Voor cliënten beoogt de transitie bij te dragen aan: o o o o
meer regie over het eigen leven en de eigen zorgvraag, meer zelfredzaamheid en verantwoordelijkheid, minder verschillende hulpverleners in huis, meer helderheid in de procedure en het aanbod.
Voor professionals (aanbieders) liggen de voordelen in: o o o
minder administratieve lasten, meer arbeidssatisfactie door een betere verhouding tussen directe en indirecte uren, betere samenwerking tussen professionals, vrijwilligers en specialistische zorgaanbieders.
Voor de financiers (overheid, zorgkantoor en verzekeraars) hebben de voordelen te maken met: o o o o
afgestemde inkoop en contracten waardoor geen regelingen ‘gestapeld’ worden, doelmatige, effectieve en transparante inzet van schaarse middelen, evenredige verdeling van kosten, geen afwenteling van negatieve effecten.
Om ervaring op te doen met het werken aan geïntegreerde zorg zijn in de regio verschillende experimenten ontwikkeld. In deze experimenten wordt verkend hoe invulling kan worden gegeven aan dat samenhangende aanbod van extramurale zorg en welzijn op een manier die de eigen kracht van burgers centraal stelt. Er is daarbij een vrij grote verscheidenheid aan experimenten. Een aantal 2
experimenten is gericht op het versterken van het maatschappelijk middenveld om vroegtijdig problemen te signaleren en te onderkennen zodat die in de eigen wijk kunnen worden opgelost. En andere experimenten zijn bijvoorbeeld gericht op vormen van wijk- en dorpsteams die zich via nieuwe werkwijzen (zoals de sociale netwerkstrategie) toeleggen op het versterken van de eigen kracht en het sociale netwerk en (daarmee) op het terugdringen van de professionele inzet. De experimenten worden op de voet gevolgd om te ontdekken welke benaderingen meer of minder succesvol zijn en om ook al gedurende de looptijd van de experimenten van elkaar te leren. Daarvoor is een programmamonitor opgezet. Deze notitie is de weerslag van de eerste meting met die programmamonitor.
Leeswijzer In deze rapportage wordt allereerst in hoofdstuk 2 het experimentenveld in de regio West Brabant verder beschreven: welke experimenten lopen waar, wat wordt erin gedaan en wat is de status ervan. Daarmee wordt een zo goed mogelijk beeld geschetst van de inhoud van de experimenten. In hoofdstuk 3 wordt de huidige situatie in West Brabant geschetst voor wat betreft de (ontwikkeling in de) aanspraken op extramurale zorg, wmo huishoudelijke verzorging en de stapeling per huishouden van regelingen en voorzieningen. Dit doen we voor gemeenten en voor een aantal gemeenten waar de experimenten in specifieke wijken plaatsvinden ook per wijk. Er wordt ook kort ingegaan op de samenstelling van de bevolking in de verschillende gemeenten en wijken. Hiermee wordt de context geschetst waarin de experimenten opereren. Daarmee kan – zo is de gedachte – ook beter worden begrepen wat er wordt gedaan en - op iets langere termijn - wat de resultaten zijn. In hoofdstuk 4 worden de opbrengsten en lessen vanuit de verschillende experimenten beschreven vanuit de perspectieven van de projectleiders, de bestuurders en de professionals. Tevens wordt een ordening gegeven van geleerde lessen, de processen en de methodieken die we zijn tegengekomen, zowel in de experimenten zelf als breder in het land. Een en ander als aanzet voor het vervolg. In de bijlage wordt de opzet van deze monitor nader toegelicht.
3
Vooraf In de monitor staat leren van en met elkaar centraal. Dat kan door uitwisseling tussen experimenten en door dat vanuit verschillende perspectieven te doen. Daarom is er ook voor gekozen om een opzet te hanteren waarin de experimenten vanuit vier verschillende perspectieven worden bekeken: de projectleider(s), de bestuurder(s), de professionals en de cliënten. Dit volledige beeld dat gewenst is om de lessen te trekken die worden gezocht in het experimentenprogramma, is bij deze eerste meting nog niet volledig tot stand gekomen ondanks dat er veel tijd is gestoken in het organiseren en plannen van afspraken. De belangrijkste omissie is dat niet is gesproken met cliënten. Bij een kleiner aantal experimenten zijn ook geen professionals gesproken. De redenen die werden aangegeven waren ofwel dat het nog ‘te vroeg’ was, dat er nog geen professionals betrokken zijn in het experiment. Voor de twee experimenten in de Brabantse Wal is alleen met de bestuurders gesproken en voor Oosterhout is het juist weer niet gelukt om een afspraak met bestuurders te plannen binnen de tijdshorizon van de monitor. De oogst van wat wel is opgehaald in de periode half november 2013/ half januari 2014 is weergegeven in deze eerste rapportage. Vanuit de wens om te leren biedt het (dus) nog geen optimale input, maar tegelijkertijd moet worden opgemerkt dat er ook veel elementen zijn samengebracht die wel degelijk meer zicht geven op de transformatiepuzzel. Dat het bij elkaar brengen van de verschillende perspectieven daarin een meerwaarde heeft voor het bekijken van de experimenten, blijkt er naar ons idee duidelijk uit. We hopen dat dit een stimulans biedt om in volgende metingen weer een gezamenlijke inspanning te leveren om met en van elkaar te kunnen leren.
4
2. Het experimentenveld De experimenten die in de programmamonitor worden gevolgd, zijn weergegeven in Kaart 1. Het gaat om 14 experimenten, verdeeld over zeven gemeenten en/of samenwerkingsverbanden van gemeenten. Kaart 1 De Regio West Brabant en de experimenten in het programma die worden gevolgd
Land van Heusden en Altena •inkoop •triage •kwaliteit Drimmelen •Dorpsteam Oosterhout •Sociale wijkteams
Breda Roosendaal
Brabantse Wal •integrale toegang •integrale dagondersteuning groep
•signalering in de wijk •centrale toegang •individuele begeleiding
•gekantelde buurt •gekantelde professional •gekantelde financiering
Rucphen •Individuele begeleiding
Daarnaast zijn er nog twee experimenten gaande die niet gebiedspecifiek zijn:
eenmalige gegevensuitwisseling t.b.v. beleidsinformatie, uitwisseling van cliëntinformatie op casusniveau.
In deze experimenten wordt verkend wat de mogelijkheden zijn om te komen tot een gemeenschappelijke benadering van gegevensuitwisseling. Het voorlopige resultaat van de eerste van deze twee experimenten – de stapelingsmonitor - wordt gebruikt in hoofdstuk 3. We geven daarmee een klein voorproefje van de beleidsinformatie die ermee kan worden opgehaald. Op het resultaat van beide experimenten wordt teruggekomen in de eindrapportage.
2.1.
Geïnterviewde personen
Van de experimenten die in Kaart 1 zijn weergegeven, wordt in tabel 1 een overzicht gegeven van de personen die in het kader van de eerste meting zijn geïnterviewd. ‘Gekantelde financiering’ in Breda – dat wel in bovenstaande kaart is genoemd– komt niet voor in dat overzicht omdat dit nog niet is 5
opgestart. Aanvullend is een experiment opgenomen over individuele begeleiding dat in Breda en Bergen op Zoom wordt gedaan. Dit experiment stond niet in de oorspronkelijke lijst, maar is wel interessant en om die reden toegevoegd. tabel 1 Interviews meting 1: periode half november 2013-half januari 2014 gebied
experiment
projectleider(s)
bestuurder(s)
professionals
Drimmelen
dorpsteam
Stella Terlouw, (gem. Drimmelen)
Mark van Oosterhout (wethouder Drimmelen),
2 wijkverpleegkundigen Thebe
Armand Lagrouw Surplus (telefonisch) Land van Heusden en Altena
Oosterhout
Breda
inkoop
-
wmo-consulent Drimmelen
Anton van Mansum (Surplus) Renze Bergsma (wethouder Werkendam)
lid zorgteam en bestuur leevboerderij ‘Het Erfdeel’
-
Hoofd cliëntservice en coördinatie Sovak
triage (bij aanvragen voor begeleiding)
Gijs van Riet (gem. Woudrichem)
directeur Altenastate
kwaliteit
Lineke van Beekhuizen (gem. Werkendam)
kwaliteitsfunctionaris Syndion
-
sociale wijkteams
Daisy van Gils (gem. Oosterhout),
WMO-consulent gemeente Oosterhout
-
Maaike Overdam (MEE West Brabant)
welzijnswerker Surplus Welzijn
gekantelde professional
gekantelde buurt
Roosendaal
Joyce Lubber (hoofd inkoop AWBZ en coördinator Jeugd en Gezin)
cliënten
signalering in de wijk
John Beckers (bestuurder WIJ)
Bob Bergkamp, (wethouder Breda)
WMO –consulent gemeente Breda
Michel Wijngaerds (regiodirecteur Thebe)
Anton van Mansum, (bestuurder Surplus)
wijkverpleegkundige Thebe
Sander Verschure (projectleider Surplus)
George Fassaert (Het Punt), Maarten Eijbergen (GGZ-NWB)
centrale toegang
idem
levering individuele begeleiding
idem
-
indicatieadviseur gemeente Werkendam
Genie Hendriks, (projectleider/ambt enaar Breda)
-
MEE-consulent (Stichting MEE) WMO –consulent gemeente Breda
-
Welzijnswerker (wijknetwerker) Surplus – vanuit Pluspunt Kees Jongmans (wethouder Roosendaal) Peter Meijs (directeur SDW)
Erik sloot (bestuurder GGZNWB)
6
-
-
-
-
-
-
gebied
experiment
projectleider(s)
bestuurder(s)
Rucphen
individuele begeleiding
Janneke van den Eerenbeemt (Groenhuysen)
John van Hal (wethouder Rucphen)
Susanne Hogendoorn, (GGD West Brabant)
Erik sloot (bestuurder GGZNWB)
Brabantse Wal
Integrale toegang/
-
Integrale dagondersteuning Groep Breda / Bergen op Zoom
2.2.
Individuele begeleiding
Cor van Geel (wethouder Steenbergen),
professionals
cliënten
-
-
-
-
Marlies Hoosemans (bestuurder MEE) Paul van Alphen
Experimenten op inhoud
In deze paragraaf beschrijven we de experimenten inhoudelijk, zodat een indruk kan worden verkregen van waar ze over gaan en waar de verschillen in benadering zitten. In hoofdstuk 4 wordt per experiment de analyse gemaakt vanuit de perspectieven bestuurders en - voor zover informatie is verkregen - projectleiders en professionals.
Drimmelen – Dorpsteam Doelgroep van het experiment zijn ouderen met een begeleidingsvraag in twee kernen; Made en Terheijde. Het experiment bestaat uit 2 delen: 1 toegang, vraagverheldering en 2 vraagbeantwoording. Op basis van theorie is voor de vraagverheldering een uitwerking gegeven aan het principe van werken vanuit eigen kracht. De wijkverpleegkundige en andere medewerkers zijn gevraagd welke oplossingen zij zouden kunnen bedenken. Dat is in twee werkgroepen uitgewerkt. Het heeft ertoe geleid dat de intake anders zou moeten en iedereen volgens eenzelfde manier zou moeten gaan werken. Qua methodiek is gekozen voor de methodiek Sonestra van MEE, waarin 17 medewerkers van diverse organisaties een intensieve training van 4 dagen hebben gevolgd, een eigen investering van alle organisaties Professionals die het dorpsteam vormen komen van Surplus zorg, Thebe, SOVAK, Stichting Welzijn en Ondersteuning (SWO), De Wijngaerd, MEE West-Brabant en de gemeente. De werkwijze is al werkendeweg verder ontwikkeld. . 7
Vraagbeantwoording gaat met name over beter weten wat je met elkaar kan op de vraag van de klant, inclusief welzijn. Voor de twee kernen is de volgende werkwijze afgesproken:
individuele vraag komt bij aanbieder de aanbieder gaat aan de slag om eerst te kijken of de klant het zelf dan wel met zijn eigen sociale omgeving op kan lossen als deze nog een ‘restvraag’ heeft brengt de professional de casus in het dorpsteam (multidisciplinair) vervolgens wordt gekeken wie deze vraag op kan pakken: 1e sociale omgeving, 2e welzijn/vrijwilligers/ mantelzorgondersteuning, , 3e welke aanbieder of combinatie van aanbieders er vindt controle plaatst op de juiste beantwoording op de restvraag bij iedere aanvraag wordt een registratie bijgehouden
Het klantproces volgens de nieuwe werkwijze is in onderstaand schema weergegeven.
Tot nu toe zijn er nog geen vragen in het dorpsteam voorgelegd en geen registratieformulieren ingevuld. Het dorpsteam bestaat uit de professionals die ook voor de uitvoering verantwoordelijk zijn en die een gezamenlijk ondersteuningsplan maken. Overwogen wordt om Iris hiervoor te gebruiken. Er wordt nog gezocht hoe de leden van het dorpsteam gegevens gaan uitwisselen. Het wachten is op de bevindingen van het experiment ’uitwisseling van cliëntinformatie op casusniveau’. 8
Het dorpsteam start nu met cliënten met de nieuwe manier van werken. Als cliënten toch aanspraak willen maken op de huidige AWBZ regeling en aanspraak, voert het dorpsteam het volgens de oude werkwijze uit. De focus voor het vervolg ligt op:
klantgestuurd oplossen en niet organisatie gestuurd transparantie registratie door de wijkverpleegkundige (deze stuurt naar de gemeente) met behulp van het toetsingskader (M&S) dat iets versimpeld en praktisch toepasbaar gemaakt is.
Land van Heusden en Altena – triage en kwaliteit: het sociale wijkteam De experimenten, triage, kwaliteit en inkoop, vinden plaats in het experimentenprogramma voor drie gemeentes: Werkendam, Woudrichem en Aalburg. In de experimenten worden onderdelen van het klantproces en werkproces verder uitgewerkt en met elkaar verbonden. De verbinding wordt gemaakt in het Sociaal wijkteam. De verantwoordelijkheid wordt gedragen door de partners die samen werken aan de vorming van een sociaal wijkteam. Deelnemers zijn daarin Syndion, Prisma, MEE WB, gemeentes Aalburg, Werkendam en zorgcollectief Altena, WMO raad en CIZ . De verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van de triage methodiek ligt bij zorgaanbieder zelf. Daarbij hebben zij de keuze uit drie verschillende methodieken:
Sociale netwerkstrategie Community support Oplossingsgericht werken
Triage Het doel van het experiment Triage is om gezamenlijk te komen tot beter en op maat gesneden ondersteuning voor cliënten waarbij de cliënt centraal staat en niet het proces. . Hierbij wordt effectief gebruik gemaakt van de aanwezige competenties bij gemeenten, zorg- en welzijnsaanbieders. Veronderstelling is dat meer samenwerking tussen aanbieders vanuit het belang van de cliënt zal leiden tot minder keuze voor organisatiebelang. Door korte lijnen dichtbij huis kan tevens de bureaucratische verantwoording afnemen en goedkoper worden uitgevoerd. De doelgroep voor het experiment bestaat uit nieuwe aanvragen voor begeleiding binnen de regio Land van Heusden en Altena en voor huidige WMO voorziening in huishoudelijke hulp met begeleiding. In het experiment wil men 100 cliënten gaan bedienen, 50 regulier en 50 nieuw; de keuze om mee te doen is aan de cliënt. Er is gestart met een kick-off bijeenkomst voor alle professionals (1 dag) waarin visie en handreikingen voor de praktijk aan de orde komen (14 januari 2014). De gemeente faciliteert dit. De zorgorganisaties hebben voor hun professionals een training verzorgd. Gekozen wordt om met meerdere methodieken te werken (eigen kracht, SNS/SNV, sociale netwerk strategie/Sonestra) en van daaruit te komen tot een gezamenlijke werkwijze. Zo is als onderdeel van 9
het experiment gezamenlijk een profielschets gemaakt op basis van de zelfredzaamheidsmatirx. In de matrix gaat het over welke levensgebieden voor de cliënt van belang zijn en welke inzet additioneel nodig is. Hierbij wordt ook gebruik gemaakt van de kwaliteitsmonitor die tegelijkertijd in het flankerende deelexperiment in het Land van Heusden en Altena ontwikkeld is. Verder staat op de agenda om een digitale sociale kaart te maken die gevuld wordt met telefoonnummers en type vraagstelling met een mogelijke route waar burgers terecht kunnen.
Kwaliteit Deze experimentgroep bestaat uit een professionals van het Zorgcollectief, de IGZ, de gemeente, een projectondersteuner, Syndion en de cliëntvertegenwoordiger via het Wmo-platform. Het doel van het experiment is een regelarm systeem te ontwikkelen op basis waarvan kwaliteitstoetsing van de geleverde diensten door organisaties met en zonder AWBZ-erkenning plaats kan vinden. Gemeenten moeten een goed en actueel beeld hebben van de door zorgaanbieders geboden kwaliteit van dienstverlening. Daarbij hoort het oordeel van de cliënt over de geleverde dienstverlening inbegrepen te zijn. De ambitie is een systeem te ontwikkelen op basis waarvan we efficiënt de kwaliteit van de geboden ondersteuning kunnen meten. Dit zou zowel individueel, als voor het collectieve cliëntenbestand informatie moeten genereren. Voor de organisaties moet het eenvoudig zijn de gevraagde, benodigde informatie te leveren. Gemeenten moeten relatief eenvoudig en snel de informatie kunnen toetsen. Uiteindelijk kan op basis van de toetsen een oordeel worden gegeven over de kwaliteit van de ondersteuning door organisaties. 10
De werkgroep kwaliteit is gestart met een inventarisatie van de huidige situatie: Wat verstaat iedereen onder kwaliteit en hoe krijgt dat vorm op niveau van de cliënt, organisatie, zorgkantoor en overheid. Met elkaar is er doorgepraat over wat er goed en niet goed aan is en waar de toets aan moet voldoen. Regelarm is de essentie. Daarin is een aantal keuzes gemaakt: 1. De verantwoording voor de eigen zorg ligt bij de zorgaanbieders. Hoe ze dit doen mogen ze zelf invullen, afhankelijk van het kwalitatieve kader en normen die daarvoor vereist zijn. 2. De gemeente zal toetsen op a. Resultaat voor cliënten b. Randvoorwaarden (denk aan veiligheid en risico’s) c. Effectiviteit (verhouding prijs – kwaliteit) Een toetsingskader is uitgewerkt, qua inhoud, middelen en het hoe (in schema). Bestaande instrumenten uit ondersteuningsplannen worden ingezet aangevuld met een korte meting van tevredenheid. Tevens is er een inschatting van tijdsbesteding gemaakt. Dit kwaliteitskader wordt komend jaar in de sociale wijkteams werkende weg verder verfijnd en bijgesteld waar nodig. Tegelijkertijd zal het kader getoetst worden aan bijvoorbeeld de richtlijnen van V&VN en VNG.
Schematische weergave van het kwaliteitskader
11
Inkoop Deze experimentgroep bestaat uit professionals uit het Zorgcollectief (kleine PGB instellingen), Prisma (ZIN), CZ, Praktijkambtenaar, Beleidsman gemeente, gemeentelijk projectleider en de Cliëntvertegenwoordiger via het Wmo-platform. Het doel van het experiment is het organisatorisch mogelijk maken dat er rechtstreekse verbindingen en afspraken komen tussen de gemeenten en (op dit moment niet AWBZ-erkende) instellingen. Om dit te realiseren zijn rechtstreekse verbindingen tussen gemeenten en de instellingen of zorgaanbieders nodig, die samen afspraken maken over de te leveren kwaliteit en wijze van de financiering. In deze afspraken worden onder meer vastgelegd: de kostprijs, de duur van de ondersteuning, de beoogde resultaten en de wijze van verantwoorden. In dit experiment is een aantal bijeenkomsten georganiseerd, waarin geprobeerd is het doel van het experiment te definiëren vanuit de analyse van de huidige inkooptrajecten en prijsstellingen. Dit is (tijdelijk) stopgezet. Een mogelijk vervolg komt op het moment dat de experimentele uitvoering van Triage en Kwaliteit van start gaan zodat er op cliëntniveau gekeken kan worden. De veronderstelling is dat van daaruit ook de inrichting van het inkoopproces aan de orde kan komen. Daarmee wordt meteen aangesloten bij de beoogde, nieuwe manier van werken. In navolgende drie figuren wordt schematisch weergegeven hoe de drie experimenten: triage, kwaliteit en zorginkoop de bouwstenen vormen voor de werkwijze van het sociale wijkteam.
12
Oosterhout – Sociaal wijkteam Het doel van het experiment is de ontwikkeling van Sociale wijkteams als structureel instrument voor maatschappelijke ondersteuning. Het hoofddoel van de Sociale Wijkteams is het stimuleren van inwoners om in hun directe omgeving en vanuit hun eigen kracht oplossingen te vinden voor problemen die zij ondervinden in het dagelijks leven op het terrein van de Wmo. Daarnaast richten de teams zich op het stimuleren van inwoners om zich in te zetten voor hun buurt en medebewoners en het bereiken van een inclusieve wijk Professionals van de volgende gemeentelijke afdelingen en organisaties maken deel uit van de experimentgroep: Gemeente Oosterhout, (afdeling ISC en SCW), GGZ Breburg, Thebe thuiszorg, Surplus Welzijn en MEE Brabant-Noord. Het sociale wijkteam bestaat uit MEE- en WMO-consulenten, gemeente, Surplus – welzijn, Thebe thuiszorg en Indigo 1elijns GGZ. Het team van professionals is zelfsturend en rapporteert aan de experimentengroep. De gemeente Oosterhout heeft ervoor gekozen om het team een grote mate van zelfstandigheid te geven Aanvankelijk was de opdracht (niet specifiek voor het experimentenprogramma) ‘vorm meer sociale cohesie in de wijk op basis van de vraag in de wijk’. Hiervoor zouden kansen en krachten in de wijk benut worden, en buurtbewoners verbonden worden om een goede match te maken tussen vragen, kennis en kunde die in de wijk zelf voorhanden is. Voorafgaande analyse gaf aan dat de sociale cohesie een collectief aanbod is en deze al door andere partijen goed ingevuld is. De gemeente heeft daarvoor drie buurtcoördinatoren in dienst die dagelijks in de wijken werken. Zij zijn bekend in de straat en staan in verbinding met de wijkagent, met scholen en met hangjongeren. Zij werken samen met kerk en vrijwilligers o.a. Zonnebloem. Er leek een soort ‘strijd om de wijk’ te ontstaan tussen de buurtcoördinatoren en de wijkteams maar nu weten ze elkaar goed te vinden en versterken ze elkaar. Ze leren elkaar te helpen waar nodig. Vanuit de oorspronkelijk abstracte vraag is doorontwikkeld naar wat in die wijk nodig is in het brede sociale domein en is de focus gelegd op het sociale wijkteam. Alle vragen over begeleiding komen binnen bij het sociale wijkteam. Het wijkteam constateerde al snel dat een wijk een te kleine schaal was om met vragen aan de slag te gaan. Daarnaast kwamen er meer vragen uit een andere wijk. Er is toen opgeschaald van 2 wijken (Strijen en Oosterheide) naar 3 wijken (inclusief Dommelbergen) met 2 sociale wijkteams. De werkwijze die door professionals uit het sociale wijkteam gevolgd wordt bestaat uit de volgende 4 stappen: 1. Wijk leren kennen 2. Bekendheid van sociaal wijkteam in wijk 3. Eigen kracht aanboren in de wijk vanuit een faciliterende rol door bijv. sleutelfiguren in de wijk om tafel brengen en hen zelf met nieuwe initiatieven te laten komen
13
Volgende stap 4. Vragen ophalen in de wijk m.b.t. functie begeleiding en uitvoeren begeleiding; daar kan experimenteerruimte voor benut worden De samenwerking in de wijk en het vormingsproces van het Sociaal Wijkteam is goed op gang. De cliëntvraag rond de functie begeleiding moet nog starten. Vraagverheldering en Toeleiding is de nieuwe onderzoeksopdracht. De vraag is welke expertise daar voor nodig is, wie er in de kern van het sociale team moeten zitten en wie in de schil er om heen. De focus in de beantwoording van deze vraag ligt in het brede sociale domein. In de wijken waar met het sociale team gewerkt wordt, is het WMO-loket 'gesloten'. Dit betekent dat meldingen uit deze wijken worden doorverwezen en doorgezet naar de wijkteams. In het ideale geval worden de vragen in het sociale team opgepakt en uitgevoerd. Dat betekent ook dat de indicatie voor individuele begeleiding daar bepaald wordt. Daarmee wordt verantwoordelijkheid voor de individuele voorziening vanuit de WMO lokaal in het sociale wijkteam gelegd. De vraag is of dit ook zo gezien en ondersteund wordt vanuit de financiële kaders (WMO). Die ruimte wordt nu niet zo ervaren. Wat volgens betrokkenen nog mist is samenhang in individuele vragen per individu/gezin. Ontwikkelvragen zijn dan: wat doen we als er een melding komt van een individu/gezin, hoe benutten we het netwerk van de persoon (ook buiten de eigen wijk). De focus ligt op scherpere en meer methodische vraagverheldering en toeleiding, versterken van het lokaal werken en elkaar beter leren kennen en kunnen vinden. De methodiek die gebruikt wordt in de sociale wijkteams is gebaseerd op de sociale netwerk versterking theorie (SNV) ofwel Sonestra methode. Deze methode staat nu centraal in het werken. Niet iedereen is als zodanig geschoold, ze zijn er wel mee bekend. Wel hebben alle medewerkers een training ‘kortdurend oplossingsgericht werken’ gevolgd. Het experiment bevindt zich in het begin van de uitvoeringsfase. De wijze waarop het traject van vraagverheldering en toegang is uitgewerkt door de Dongemondgemeenten (waaronder Oosterhout) is uitgewerkt in navolgend schema (overgenomen uit de notitie “Naar beleidskeuzes Transitie AWBZ-Wmo” van november 2013).
14
figuur 1 Drie fasen in het traject van vraagverheldering & toegang
Breda In Breda zijn drie experimenten in de steigers gezet. 1. De gekantelde Professional 2. De gekantelde Burger 3. De gekantelde financiering Het gaat om met elkaar verder ontwikkelen en oefenen, leren en uit te wisselen. In drie experimenten wordt gewerkt aan: samenwerking tussen organisaties in de wijk (sociaal team Breda Zuidwest) het versterken van de eigen kracht van de buurt met inzet van een accommodatie (Pluspunt in de Wisselaar) financieringswijzen die uitgaan van sturen op resultaat i.p.v. op product
De eerste twee van deze worden uitgewerkt. De derde staat in de wacht totdat er de mogelijkheid bestaat werkelijk met andere opbouw en sturing van wijkbudgetten te gaan werken. De gemeente organiseert regelmatig Inspiratietafels. Aanbieders en cliëntenvertegenwoordigers kunnen hieraan meedoen. De gemeente wil zo en via werkgroepen concrete afspraken maken over de WMO. De inspiratietafels zijn er fysiek en digitaal. Er zijn zes thema's: toegang, prestaties, resultaten, financiering, kwaliteit en monitoring/verantwoording. Zie de link voor meer informatie over de thema's en de stand van zaken.
15
Gekantelde professional Het experiment de gekantelde professional heeft in Breda Zuidwest zijn werkgebied. Het gebied is in 3 wijken verdeeld. Dat is al vrij snel na de startbijeenkomst gebeurd na een inventarisatie onder de professionals waarin we hebben gevraagd om een ideale wijkomvang te bepalen. Er is gekozen om de samenstelling van sociale wijkteams zo breed en diep mogelijk te houden met
alle mensen die in de thuissituatie werken (van huisarts tot MEE) die iets positiefs kunnen bijdragen die kan deelnemen aan het team toegang wordt zelf bepaald, medewerkers regelen dit onderling
Uitgangspunt is een verbinding zoeken en maken tussen
vrijheid van toegang en werken volgens een kraptemodel (van 100 naar 75% middelen).
De trekkers in dit experiment zijn WIJ, IMW, MEE, Thebe en Careyn. Vanuit het uitgangspunt dat professionals het verschil kunnen maken is al snel met de professionals gestart. Er drie groepen van start gegaan per buurt in Breda Zuid West, samengesteld uit een paar wijkverpleegkundigen (van verschillende organisaties), iemand uit het sociaal wijkteam en een WMO- adviseur.
Zij vormen een intervisiegroep die er op is gericht elkaar te versterken in het toepassen van de kantelingsgedachte in de omgang met cliënten. Hiervoor gebruiken ze het toetsingskader M&S Breda. Er wordt onderzocht hoe ver de organisaties in hun hulp- en zorgverlening zijn gevorderd met kantelen langs de lijn van de volgende vragen: - Hebben de klant en zijn omgeving echt de regie over hun eigen leven en de hulp en zorg die daarbij past en waar blijkt dit uit? en - Leveren de professionals uitsluitend hulp en zorg waar de klant en zijn omgeving zelf in kunnen voorzien? Deze vragen worden onderzocht in een context van action learning: systematisch samen leren en verbeteren (do-check). Periodiek maken de professionals zelf de balans op, als het kan samen met stakeholders, en verwerken ze dat wat ze hiervan leren in de uitvoeringspraktijk. Ook wordt de praktijk vanuit de diverse leergangen gevoed. Professionals verbinden en veranderen hiermee hun handelen in buurt en wijk. Er werken 4 a 5 thuiszorg aanbieders in een kleine omgeving. De professionals van deze organisaties constateerden samen dat het wel gek was dat ze elkaar niet kenden. Nu kan men zeggen dat de autonomie is vergroot en het gebruik maken van elkaars perspectief verhelderend werkt. Het levert andere oplossingen op.
16
Iedere professional die betrokken is in dit experiment heeft de leergang in Breda gevolgd en dit heeft bijgedragen aan cohesie tussen de teamleden in de uitvoering. Het feit dat het discipline overstijgend was en men zo kennis maakt met de verschillende perspectieven heeft echt iets toegevoegd. De leergang creëerde een andere omgeving met een inspirerende inleider waarin ze aan de slag konden met thema’s. De leergang vulde duidelijk een behoefte: medewerkers volgden geïnspireerd alle lesdagen. Quotes ‘Verschillende wijkverpleegkundigen (5) werken vanuit verschillende organisaties (Careyn, Thebe ed) in een team als zijnde een organisatie. Ze maken zoveel mogelijk gebruik van elkaars capaciteit, trekken samen op naar huisarts en ziekenhuis, helpen elkaar bij krapte of overschot. Dit zijn manieren waarop je elkaar in de breedte en diepte kunt betrekken’ ‘Zo wordt er ook regelmatig aandacht besteed aan hoe je als professional in the lead kan komen. Wat heb je daarvoor geleerd en waar loop je tegen aan zijn belangrijke vragen aan de hand waarvan ervaringen uitgewisseld worden’
Breda – gekantelde buurt Het doel van dit experiment is het stimuleren van participatie en sociale cohesie in de wijk. De achtergrond van het experiment is de overtuiging dat bewoners van De Wisselaar meer voor elkaar kunnen betekenen. Daardoor zou de nadruk in de wijk primair op informele ondersteuning kunnen komen te liggen, waar die nu vaak nog formeel van aard is. De standplaats van de Gekantelde buurt is het nieuwe multifunctionele centrum het Pluspunt in de wijk De Wisselaar. De projectleider wordt geleverd door Surplus die samen met een flink aantal organisaties die actief zijn in de wijk dit experiment trekt. Onderstaande beschrijving is daar een verkorte weergave van, aangevuld met noties door de projectleider. Het doel van het experiment is zowel inhoudelijk - het versterken van de eigen kracht en meer onderlinge verbondenheid – als financieel: wat is het financiële effect daarvan? Het zichtbaar maken van de besparing die wordt gerealiseerd door het versterken van de eigen kracht is dus expliciet doel van het experiment. De doelgroep van het experiment zijn de bewoners met een ondersteuningsvraag in de wijk De Wisselaar. De werkwijze die is ontwikkeld heeft drie stappen: A. Vraagverheldering met format “Registratie Informatief Huisbezoek’ B. Alternatieve ondersteuning: bespreking in projectgroep (anoniem) en voorleggen aan Buurtavontuur (bewonersplatform) C. Door de verbinding te leggen, zoals in het voorbeeld van de kaartmiddag, kan een beweging in de wijk tot stand gebracht worden. Deze beweging zou er toe kunnen leiden dat meer bewoners iets
17
met elkaar en voor elkaar gaan betekenen. Het zijn steeds kleine stappen die, naarmate de tijd vordert, een effect zullen resulteren op het grote geheel: de wijk De Wisselaar. De werkwijze is in navolgend schema verder uitgewerkt.
In stap A wordt bij de bewoner met een ondersteuningsvraag geïnventariseerd van welke (formele en informele) ondersteuning de bewoner nu al gebruik maakt, voor zover daar sprake van is. Vervolgens worden bij de bewoner de wensen en mogelijke alternatieven rondom de ondersteuning geïnventariseerd. Daarbij worden ook de mogelijkheden van wederkerigheid verkend. Er wordt in principe gewerkt volgens de eigen-kracht methode maar er wordt geen specifieke methode voorgeschreven. Ten behoeve van het experiment wordt wel een dubbele registratie uitgevoerd: de normale en een volgens het format “Registratie Informatief Huisbezoek’1. De reden daarvoor is dat daarmee wordt gegarandeerd dat voldoende informatie wordt opgehaald om alternatieven te bedenken in de volgende stap. Voor de vergelijking wordt op basis van deze verkenning ook bepaald welke ondersteuning deze bewoner logischerwijs zou krijgen, naast de eventuele ondersteuning die hij/zij reeds ontvangt vanuit de WMO (WMO klantmanager) als vanuit de AWBZ (wijkzuster of maatschappelijk werker van MEE). In stap B wordt de casus anoniem voorgelegd volgens een vast format aan een sociaal team. In dat team zijn vertegenwoordigd:
Klantmanager WMO 3 wijkzusters (van 3 aanbieders; vaak 1 aanwezig) Maatschappelijk werk van MEE
1
Dit is een format dat is gemaakt door de initiatiefnemers van het project ‘Samen Sterker’ (Careyn Thuiszorg, GGD, Ggz Breburg, Humanitas, IMW, Kring KBO, Rode Kruis, Stib, Thebe en WIJ) ten behoeve van informatieve huisbezoeken aan inwoners van Breda in de leeftijdscategorie 75-80 jaar.
18
Welzijnswerker Medewerker Surplus (faciliterend) Ieder ander die aan wil schuiven (niet limitatief)
Daarnaast wordt de casus voorgelegd aan het Buurtavontuur (burgerinitiatief rondom de Wisselaar) om de verschillende inzichten op te halen. In stap C ten slotte wordt de verbinding met de wijk gelegd en wordt verkend in welke mate en op welke manier meer bewoners iets met elkaar en voor elkaar gaan betekenen. Een eenvoudig voorbeeld maakt duidelijk wat daarmee wordt bedoeld: Ter illustratie: als uit de inventarisatie blijkt dat Mevrouw Jansen het beste geholpen is met een wekelijkse kaartmiddag (in plaats van professionele dagactiviteiten), en deze vraag blijkt bij meerdere mensen in de wijk aan de orde, dan kan dit door vrijwilligers ter hand worden genomen.
Ten tijde van deze eerste meting zijn vier casussen besproken. Verwachting is dat in april/mei tien casussen besproken zijn. Daar wordt dan een verslag van gemaakt en wordt doorgerekend wat de nieuwe arrangementen opbrengen qua kosten. De slag die wordt gemaakt beperkt zich in veel gevallen tot stap A en B. Het doorpakken naar de verbinding met de wijk wordt nog maar beperkt gemaakt aldus betrokkenen. Dat dar wel mogelijkheden voor zijn blijkt uit de constatering dat het experiment een groot aantal buurtbewoners heeft aangetrokken die als vrijwilliger zelfstandig functioneren in het wijkcentrum door dit te onderhouden en activiteiten op te zetten. Op dit moment lijkt er eerder sprake van een overschot aan vrijwilligers (ten opzichte van wat ze zouden kunnen doen) dan van een tekort. Er wordt geconstateerd dat zowel professionals als burgers (nog steeds) oplossingen zoeken bij professionals. In de toekomst zouden idealiter beide groepen, burgers en professionals, geïntegreerd worden om casussen voor te leggen. Het alternatieve pakket aan formele en informele ondersteuning wordt voorgelegd aan de bewoner en als deze akkoord is, wordt financieel vergeleken met het reguliere pakket.
Roosendaal – signalering in de wijk De doelen van “signalering in de wijk” is vroegtijdig problemen signaleren en oplossen in de wijk zodat instroom in professionele begeleiding kan worden voorkomen. Integreren van de wijkfuncties moet leiden tot laagdrempelig aanwezigheid en de ontwikkeling van een eenduidige werkwijze. Het experiment richt zich op alle bewoners in de wijken Kroeven en Langdonk in Roosendaal. Het initiatief ligt bij Stichting Het Punt en GGZ NWB. Het Punt is een samenwerkingsverband van tal van zorginstellingen, welzijnsorganisaties, de gemeente Roosendaal en de woningcorporaties AlleeWonen en WSG. De GGD ondersteunt het experiment met een monitor/onderzoek (retrospectief) en levert meetgegevens aan.
19
Om de signalering in de wijk vorm te geven zijn de volgende stappen gezet:
Er is een team geformeerd van vrijwillige ervaringsdeskundigen (twee vanuit VG en vier vanuit GGZ en twee opbouwwerkers. Het team gaat de wijk(en) in met de zogenaamde ‘pleintjesaanpak’ (welzijnsbenadering) om problemen te signaleren. De pleintjesaanpak houdt in dat pleintje voor pleintje wordt - samen met de bewoners – de leefbaarheid in beeld wordt gebracht en samen wordt gewerkt aan het oplossen van knelpunten. Zaken die achter de voordeur spelen, zoals armoede en eenzaamheid, worden hierin meegenomen. Als er problemen worden gesignaleerd is de insteek om deze zoveel mogelijk direct op te lossen in de wijk (door mensen te verbinden). Blijft er een restvraag, dan wordt er verwezen.
Het team dat de signalering doet heeft geen mandaat voor de toegang tot zorg of welzijn. Het gaat uitsluitend om signaleren, laagdrempelige oplossingen zoeken en doorverwijzen. Het idee is dat de inzet van ervaringsdeskundigen hierbij effectief zou kunnen zijn omdat zij de bewoner vanuit hun eigen ervaring kunnen aanspreken en omdat zij kennis hebben van hoe activatie van bewoners eenvoudiger en/of doeltreffender kan. Het experiment is sinds juni/juli 2013 operationeel. In een eerste evaluatie van de experimenten in Roosendaal is geconstateerd dat de combinatie van pleintjesaanpak met ervaringsdeskundigen werkt, evenals het vroegtijdig onderkennen van problemen. Omdat door ons geen professionals zijn gesproken hebben we dat niet goed op waarde kunnen schatten. Ook het bereik van het experiment is ons nog niet scherp geworden.
Roosendaal – centrale toegang Het experiment Centrale toegang gaat over toegang tot maatwerkvoorzieningen, zorg en ondersteuning. Uitgangspunt is dat de klant centraal staat en zijn eigen plan maakt. Er is een gereedschapskist (methodiek vraagverheldering het Punt) met onderdelen uit methodieken die beschreven zijn. Bij aanvang van het experiment is uitgegaan van 30 cliënten, 15 bestaand en 15 nieuw. In de praktijk blijkt dat er 16 bestaande cliënten in beeld zijn en 4 nieuwe cliënten (via WMO team gemeente). Het experiment bevindt zich in de beginfase, eerste gesprekken zijn gevoerd. Ervaring bij bestaande cliënten leert het best lastig is voor cliënten om zicht te krijgen op de mogelijkheden van hun sociale netwerk en de Eigen Kracht. Dit is niet met één gesprek voor elkaar maar vraagt om een procesbenadering. Deze benadering zou vertaald kunnen worden naar professioneel handelen: wat doen wij als professionals herin wel en niet? Overigens wordt wel al gezien dat alternatieven sneller door mensen zelf worden bedacht en steeds meer zelf geregeld wordt. Er is een monitoringsformulier ontworpen waarin harde gegevens verzameld worden en resultaten van de nieuwe aanpak geregistreerd worden. Ook de mate van activering van het netwerk is een van de indicatoren. In februari is er een eerste bijeenkomst i.s.m. Zorgbelang waarin feedback opgehaald wordt bij cliënten. 20
Roosendaal – levering individuele begeleiding De doelen die zijn gesteld in het experiment ‘levering individuele begeleiding in Roosendaal zijn:
Er is een verschuiving van individuele begeleiding naar niet betaalde hulp; Er is een verschuiving van individuele begeleiding naar groepsbegeleiding; Overblijvende individuele begeleiding wordt efficiënter ( goedkoper) geleverd’; Bij bovenstaande oplossingen wordt aangesloten bij bestaande, aanwezige initiatieven.
Deelnemende partijen in het experiment zijn de gemeente Roosendaal, NSWAC, SDW, S&L zorg, GGZWNB, Allee Wonen, Het Punt, Groenhuysen, MEE en Traverse. De deelnemers zijn inhouds- en ervaringsdeskundig op de functie begeleiding. Het experiment is opgezet in de vorm van casusbesprekingen tussen professionals waarin alternatieven voor de ondersteuningsvraag worden bedacht. Het richt zich nu primair op de eerste twee doelen. De resultaten die daarmee tot op heden zijn bereikt zijn beperkt. Professionals vinden het moeilijk om bij hun eigen casussen de nieuwe werkwijze toe te passen. Het voornemen is nu om gesprekken met de cliënt (en mantelzorger) erbij te plannen. Deze gesprekken vinden verder plaats in aanwezigheid van (vaste) medewerker van de eigen instelling (bekend met transitie), een medewerker van een andere organisatie en een lid van de projectgroep. De achtergrond van deze nieuwe benadering is de verwachting dat dit de professional meer zal stimuleren om de nieuwe werkwijze toe te passen. In de evaluatie van dit experiment vanuit het programma in Roosendaal worden de volgende casussen ter illustratie aangedragen.
Rucphen – individuele begeleiding Doel van het experiment in Rucphen is een verhoogde bereidheid tot signalering bij het maatschappelijk middenveld te realiseren. Met dat maatschappelijk middenveld worden bedoeld: MKB, welzijn en verenigingsleven. Het achterliggende doel is preventie: met vroegtijdige signalering kan het beroep op individuele begeleiding worden verminderd.
21
De gedachte is dat dit in het bijzonder in Rucphen – maar ook in de dorpen Sprundel, Willibrord, Zundert, Zegge en in mindere mate in Schijf – relevant is vanwege een cultuur die zorgmijding tot gevolg heeft. De sociale cohesie is er sterk – zo is de analyse2 - wat zich ook uit in een rijk verenigingsleven. In families overheerst het idee ‘we lossen het zelf wel op’ en geloof speelt een rol. Toch worden ernstige probleemsituaties gesignaleerd zoals het GHB- gebruik en GGZ problematiek. Autoriteiten en instituties worden met moeite geaccepteerd. Verschillende organisaties geven aan dat naar hun mening de cultuur kenmerken heeft van een angst- en schaamtecultuur. Zaken worden lang zelfstandig opgelost. Wat in het experiment wordt beoogd, wordt goed geïllustreerd met de volgende quote: ‘Cliënten uit de GGZ houden hun problemen te lang voor zich; dit leidt tot een crisis. Familie is dan vaak al afgehaakt en dat leidt tot opname (dure zorg). Familie is dan al overbelast en wil er vaak niets meer mee te maken hebben. Ze zijn ook bang van wat de buren zullen zeggen’ ‘Doordat professionals eerder ingeschakeld worden door goede signalering van het maatschappelijk middenveld kan er eerder ingegrepen worden. En wordt voorkomen dat de problematiek escaleert’
De doelgroep waar het experiment zich op richt, zijn kwetsbare ouderen, ggz- en vg-cliënten in Rucphen. Het initiatief in het experiment ligt bij Groenhuysen die de projectleider levert. GGD West Brabant is betrokken en levert een onafhankelijk begeleider. Deze richt zich op en praktijkonderzoek en wetenschappelijk onderzoek. Er zijn tot nu toe verschillende stappen doorlopen in het experiment. Eerst is een literatuuronderzoek gedaan en er is ook een korte inventarisatie uitgevoerd onder professionals met de vraag of de aannames kloppen over de zorg- en welzijnscultuur en of anderen tot dezelfde problemen komen en welke oplossingsrichtingen er zijn. De uitkomst daarvan zijn bevestigend. De GGD-monitor en onderzoek van Tranzo3 naar publieke gezondheid worden verder gebruikt om de populatie in het dorp goed in kaart te brengen. In dat kader is het relevant op te merken dat o.a. Tranzo, gefinancierd door ZonMw, werkt aan een monitor sociaal kwetsbare groepen (zie kader). Landelijk model sociaal kwetsbare groepen Om gemeenten te ondersteunen bij hun beleid wordt een monitor ontwikkeld die inzicht geeft in de sociaal kwetsbare groepen en het zorgaanbod dat er voor deze groepen is. In de eerste fase wordt een conceptueel kader vastgesteld en wordt bepaald hoe de monitor er uit zou moeten zien. In de tweede fase wordt in vier of vijf gemeenten een proefimplementatie uitgevoerd. Op basis van de ervaringen in de praktijk wordt de monitor vervolgens aangepast. Dit zal uiteindelijk leiden tot een landelijk model voor een monitor sociaal kwetsbare groepen. Het project is een samenwerking van RIVM, Radboud Universiteit Nijmegen, GGD Nederland, GGZ Nederland, Federatie Opvang en AWPG Brabant/Tranzo
2 3
Uit: Projectplan RegelarmeTransitie BG Rucphen (26-6-2013). Het Wetenschappelijk centrum voor zorg en welzijn van de Universiteit van Tilburg
22
De stap die nog moet worden gezet, is het formuleren – en uitvoeren - van concrete interventies. Het voornemen is om daarvoor allereerst focusgroepen met professionals en maatschappelijk middenveld te organiseren (start in februari/maart en ook nog twee in september/oktober. Op dit moment staat (dus) nog open wat die interventies zouden moeten zijn. Ervaring met de praktijk is dan ook nog niet opgedaan.
Brabantse Wal In de subregio Brabantse Wal, bestaande uit de gemeenten Woensdrecht, Bergen op Zoom en Steenbergen zijn twee experimenten opgezet: 1. Integrale toegang 2. Integrale dagopvang groep.
Het is een overzichtelijk veld van aanbieders in de subregio met maximaal zes partijen: Vraagwijzer, Vivensis- Tante Louise, GGZ, de Thuiszorgorganisaties, MEE en gemeenten. De gemeenten zijn de projectleiders. Uitgangspunt is dat de kleine en grote zorgaanbieders het samen moeten doen. Er wordt ingezet op een bundeling van activiteiten (in vraagwijzer) en dagbesteding (SW-VG-GGZ). Met vooral de focus op bundelen in het primaire proces. Er is in het kader van de monitor niet gesproken met de projectleider(s) van deze experimenten zodat het ook niet goed mogelijk is een heel erg scherp en actueel beeld te geven. We volstaan hier met een korte beschrijving op basis van de oorspronkelijke uitwerkingen van de experimenten. Integrale toegang Het doel van dit experiment is om de organisatie voor het regelen van de toegang tot ondersteuning en de eventuele risico’s daarbij in beeld te krijgen. Het streven daarbij is om zicht te krijgen op de wijze van toegang tot voorzieningen waarbij er na de vraagverheldering een integraal arrangement ligt waarmee mogelijk aanbieders direct aan de slag kunnen zonder extra intake. Beoogd wordt kennis en expertise uit te wisselen opdat voldoende kennis bij de intakers wordt opgebouwd om de ondersteuningsbehoefte goed in te schatten. Voor de intakers ligt de uitdaging uiteindelijk bij verlaging van professionele zorg ten gunste van meer inzet door informele zorg. Hierbij wordt gedacht aan het het eigen netwerk van de client. Direct betrokken partijen bij het experiment zijn: Vraagwijzer Steenbergen en Bergen op Zoom, Wmo-Consulenten, BWI Woensdrecht en CIZ.
23
De volgende varianten in organisatie en werkwijze van de centrale toegang zou kunnen worden vergeleken:
Variant 1: Aanbieders lopen mee als generalist in het loket. Het vraagverhelderingsproces wordt verbeterd door de expertise van een andere organisatie. (heeft zitting in het loket) Variant 2: Aanbieders wordt om informatie gevraagd in het proces van vraagverheldering op het moment dat verdere expertise of informatie over de klant(situatie) nodig is. Variant 3: Sociale wijkteam waarvan de wmo-consulent ook deel van uitmaakt(signalerende functie) en samen met de wijkveprleegkundige optrekt.
De opzet is om vanuit deze drie verschillende processen met 30 mensen met beperkingen die vermoedelijk ondersteuning in de vorm van begeleiding nodig hebben, in gesprek te gaan. Uit dat gesprek zou dan tot een passend arrangement moeten voortkomen. Bij iedere casus wordt kennis tusen professionals uitgewisseld. Het is niet bekend wat de actuele status is van het experiment. Wel is bekend dat in oktober 2013 in een bijeenkomst de plannen zijn gepresenteerd over toegang en dagbesteding (zie hierna) gericht op één wijk. Integrale dagopvang groep Het doel van dit experiment is zicht krijgen op de verschillende mogelijkheden van de organisatie van de integrale dagondersteuning voor groepen en de eventuele risico’s hierbij. Het verhogen van de zelfredzaamheid van de cliënten, meer benutten van het informele netwerk, het ontschotten van de sectoren en vernieuwing realiseren van arrangementen zijn elementen die n de mogelijkheden terug moeten komen. De benoemde doelgroepen in het experiment zijn:
huidige cliënten met een indicatie voor begeleiding groep huidige cliënten met een indicatie voor individuele begeleiding waar groepsbegeleiding meer geëigend zou kunnen zijn burgers, die volgens de oude methodiek in aanmerking zouden komen voor indicatie van ondersteuning
De partijen in het experiment zijn SWO, S&L zorg, Traverse, SDW, GGZ-WNB, TWB, BWI en TanteLouise- Vivensis. De werkwijze die wordt gehanteerd bestaat uit twee delen: een brede theoretische inventarisatie op basis van casuïstiek die vervolgens getoetst wordt door een aantal experimenten. Het eerste deel van het experiment - de theoretische inventarisatie - is gericht op het duidelijk krijgen hoe (in theorie) een verschuiving gerealiseerd kan worden van geïndiceerde groepsbegeleiding naar activiteiten zonder begeleiding of zonder indicatie (door privé initiatieven, burgerinitiatieven, burgerhulp, verenigingsleven etc.). Het tweede doel van de theoretishe inventarisatie is duidelijk maken hoe in theorie een verschuiving gerealiseerd kan worden van geïndiceerde individuele begeleiding naar integrale dagondersteuning groep.In de experimenten zal worden verkend welke factoren van belang zijn om die verschuivingen te realiseren.
24
Voor de drie experimenten zijn voorgesteld: 1. 2. 3.
Bergen op Zoom - De wijk Fort Zeekant postcodegebied 4615 - een ‘wijk met een lagere SES” (sociaal economische status). Putte (waar al een huiskamerproject loopt vanuit de BWI). Steenbergen, waar alleen de inventarisatiefase zal worden uitgevoerd.
Het is niet bekend wat de actuele status is in deze experimenten. Wat wel duidelijk is, is dat in Bergen op zoom – met het doel om alternatieven te formuleren voor dagondersteuning - een ‘creatieve sessie’ is georganiseerd. Daarin hebben zorgprofessionals en burgers gezamenlijk behoeften en mogelijkheden in kaart gebracht en nieuwe arrangementen van dagondersteuning bedacht waarbij de vraag en kracht van burgers centraal staan. Dit is – getuige de blog waarvan hierna een deel is weergegeven - een nuttige exercitie geweest die ook weer input voor de experimenten oplevert. In het bijzonder het betrekken van ‘burgers’ bij het bedenken van alternatieven lijkt een meerwaarde op te leveren. Blog Katja Dost op https://transitiewb.coopcreation.com/LAB Het is een bijzondere dag geweest met burgers en professionals bij elkaar. Ieder heeft zijn eigen leefwereld en daarmee zijn eigen kijk op de gezondheidszorg. Het enthousiasme gedurende de dag was groot en alle deelnemers hebben hard gewerkt. We hebben ervan geleerd dat wij als zorgorganisaties toch nog erg in zorgconcepten denken. We zoeken de oplossing nog erg bij het bestaande. Burgers hebben daarentegen dit referentiekader niet en denken daardoor breder en innovatiever. Er valt dus nog heel wat te leren van de mensen om ons heen. Er zijn n totaal zijn zo’n 70 ideeën de revue gepasseerd; een ware overvloed als gevolg van het creatieve proces! Aan het einde van de dag is de gezamenlijke conclusie: “samenwerking tussen burgers en zorgverleners zou veel normaler moeten zijn!” We kijken welke ideeën er ingebed kunnen worden in onze experimenten, maar er zitten zeker ook bruikbare ideeën voor andere gemeenten en experimenten in. Deze werkwijze is goed bruikbaar om een bredere blik te ontwikkelen!
Breda/Bergen op Zoom – Sterk in Werk: individuele begeleiding Doel van het experiment is cliënten met indicatie voor individueel begeleiding of AWBZ dagbesteding te begeleiden naar regulier werk. Dit zijn cliënten die 24-uurs zorg nodig hebben en daarnaast individuele begeleidt worden in een traject naar werk (volgens de methodiek van Sterk in Werk, zie publicatie). In gemeente Breda en Bergen op Zoom is gevraagd of er burgers zijn die een indicatie hebben voor individuele begeleiding en of AWBZ dagbesteding die Sterk in Werk kan begeleiden naar werk. Er worden nu 3 GGZ-cliënten begeleid. De gemeente Bergen op Zoom ziet mogelijkheden in deze aanpak. Stapsgewijs ontdekken, methodiek Sterk in Werk Een dergelijk traject kent op hoofdlijnen de volgende stappen 25
-
Intake om de begeleidingsintensiteit vast te stellen o.b.v. Melba Arbeidsdeskundig onderzoek obv Melba Individueel Ontwikkelingsplan maken samen met de cliënt Oriëntatie in de praktijk zodat cliënt zelf een beeld vormt van type werk Stage lopen in een bedrijf of instelling: leren van werknemersvaardigheden Toeleiding naar betaald werk Nazorg en coaching op de werkvloer
In de eerdere pilot met deze methodiek leverden de zorgverzekeraars VGZ en CZ extra middelen om cliënten te werven. Dit zou nu binnen het experimentenprogramma uit dezelfde bekostiging moeten plaatsvinden en dat is nog een puzzel. De medewerking vanuit andere aanbieders wordt daarmee ‘scherper’, zij moeten geld inleveren ten behoeve van begeleiding van Sterk in Werk. Door cliënten in te laten stromen vanuit de WMO-dagbesteding naar individuele begeleiding lopen de kosten bij aanvang op. Op termijn levert het de samenleving en de cliënt meer op: geen uitkering voor de gemeente, meer zelfvertrouwen, sociale contacten, structuur en dergelijke voor de cliënt. Om deze verwachting in te lossen moeten nog veel schotten worden geslecht tussen dagbesteding en werk en inkomen, om van zorg naar loonwaarde te komen. Uiteindelijk moet het iets opleveren. Wat kun je doen om jongeren met een grote afstand tot de arbeidsmarkt niet in CIZ te laten instromen? Sterk in Werk heeft samen met Lunetzorg en Prisma het initiatief genomen tot www.jongenlastig.nl een initiatief voor kwetsbare jongeren (oa LVG, psychiatrie, autisme) 16-17 jarigen die een potentiële kostenpost vormen als je niets doet. Gemeente, school, leerplicht, Nuggers4 het kan zo maar dat zij tussen de wal en het schip vallen: op 16-17 hoeft de gemeente er nog niets mee, is school klaar, geen leerplicht meer en dan. Als je als gemeente uitgaat van eigen regie en scholieren die van bv REC-4 school komen eerste 4 tot 6 weken het zelf uit laat zoeken, ben je ze kwijt. Als je ze meteen oppakt en ondersteuning aanbiedt naar legaal werk voorkom je veel narigheid.
4
Nuggers = ‘niet uitkerings gerechtigden’ als benaming voor de doelgroep tussen schoolverlater en uitkeringstrekker
26
3. De uitgangssituatie in de regio Om de experimenten en de resultaten die worden behaald in perspectief te kunnen plaatsen, beschrijven we in dit hoofdstuk de uitgangssituatie in de verschillende gemeenten en wijken in de regio. We gaan in op: - de verschillen in aanspraken op extramurale zorg, in het bijzonder op de functie begeleiding - schetsen het gebruik van de WMO-huishoudelijke verzorging - schetsen de stapeling per huishouden van regelingen en voorzieningen. Op termijn mag worden verwacht dat op deze indicatoren ook de resultaten van de transitie zichtbaar worden. Voor zover van belang voor de interpretatie worden ook andere verschillen tussen gemeenten en wijken beschreven, zoals met betrekking tot vergrijzing en de sociaal-economische positie van de bewoners.
3.1.
Aanspraken op extramurale zorg
Het niveau van geïndiceerde extramurale zorg lag in de regio West Brabant voor de meeste indicaties net iets onder het niveau in Nederland (per juli 2013). Binnen de regio zijn er wel relevante verschillen tussen gemeenten. De gemiddelde aanspraak op Persoonlijke verzorging (PV) ligt met 98 uur per 1.000 inwoners per week net iets boven het gemiddelde in Nederland (96 uur). Maar in Rucphen bijvoorbeeld was die aanspraak 144 uur per 1.000 inwoners, terwijl het in Drimmelen niet meer dan 83 uur bedroeg. Voor Verpleging (VP) is de aanspraak in de regio West Brabant flink lager dan gemiddeld in Nederland. Voor Individuele Begeleiding (Kaart 3) ligt het niveau van aanspraken iets onder het gemiddelde in Nederland. Voor Begeleiding Groep (Kaart 4)is dat nog meer het geval. Kaart 2 Aanspraken per gemeente op Persoonlijke Verzorging (PV) per 1.000 inwoners in uren per week (aantal geïndiceerde functies x gemiddelde omvang van de functie)
27
Kaart 3 Aanspraken per gemeente op Begeleiding Individueel (BGI) per 1.000 inwoners in uren per week (aantal geïndiceerde functies x gemiddelde omvang van de functie)
Kaart 4 Aanspraken per gemeente op Begeleiding Groep (BGG) per 1.000 inwoners in dagdelen per week (aantal geïndiceerde functies x gemiddelde omvang van de functie)
Bron: CIZ, bewerking RIGO
28
Ook bij de functies Begeleiding zijn er wel relevante verschillen in de aanspraken per gemeente. Voor de Individuele Begeleiding valt het relatief hoge niveau in Bergen op Zoom, Roosendaal en Rucphen op. Op de indicatie Begeleiding Groep komt eigenlijk alleen Rucphen boven het gemiddelde in Nederland uit (Kaart 4). Over de gehele linie van geïndiceerde extramurale functies valt op dat de aanspraken in het bijzonder in Alphen-Chaam, Baarle-Nassau, Zundert en Woensdrecht bijzonder laag zijn ten opzichte van het gemiddelde niveau in Nederland (Figuur 2). Rucphen, Roosendaal en Bergen op Zoom komen als enige West-Brabantse gemeenten boven het gemiddelde in Nederland. Ook opvallend is de relatief geringe aanspraak op geïndiceerde extramurale functies in Breda. Figuur 2 Verschil in aanspraak op geïndiceerde extramurale functies per 1.000 inwoners per gemeenten in West Brabant ten opzichte van het Nederlands gemiddelde Rucphen Roosendaal Bergen op Zoom Steenbergen Moerdijk Oosterhout Drimmelen Breda Tholen Etten-Leur Halderberge Woudrichem Aalburg Werkendam Geertruidenberg Zundert Woensdrecht Baarle-Nassau Alphen-Chaam -60% -50% -40% -30% -20% -10%
0%
10%
20%
30%
gemiddeld verschil in aanspraak per 1.000 inwoners op geindiceerde extramurale functies (VP, PV, BHG, BGI, BGG en KVB) t.o.v. gemiddelde in Nederland
3.2.
Ontwikkeling aanspraken extramuraal
Bij de meeste aanspraken op extramurale functies via de AWBZ is er in de regio West Brabant – net als gemiddeld in Nederland - sprake geweest van een toename tussen 2010 en 2013. Voor Persoonlijke Verzorging was de toename in de regio wat groter dan gemiddeld in Nederland. De grootste toename was te zien in Rucphen, Roosendaal, Woensdrecht en Aalburg (Kaart 5). 29
Kaart 5 Ontwikkeling aanspraken Persoonlijke Verzorging (PV) per gemeente per 1.000 inwoners tussen juli 2010 en juli 2013
Bron: CIZ, bewerking RIGO
De ontwikkeling op de functie Individuele Begeleiding kwam in de regio West Brabant ongeveer uit op het gemiddelde niveau van Nederland (Kaart 6). Opvallend is dat dit tot stand komt door enerzijds een groep gemeenten waar de toename beduidend kleiner was dan gemiddeld in Nederland en anderzijds een groep gemeenten waar de toename beduidend groter was. Slechts weinig gemeenten ontwikkelden zich ‘gemiddeld’. Een groter dan gemiddelde toename was te zien in Geertruidenberg,. Woensdrecht, Bergen op Zoom, Roosendaal, Rucphen, Werkendam en Baarle Nassau. Een beduidend kleiner dan gemiddelde ontwikkeling was te zien in Steenbergen, Etten Leur, Woudrichem, Oosterhout en Alphen-Chaam. Gemeenten als Breda ontwikkelden zich ‘gemiddeld’. Op de functie Begeleiding Groep is er landelijk een kleine afname te zien van de aanspraken tussen 2010 en 2013. Dat was nog meer het geval in de regio West Brabant. Slechts in drie gemeenten was er sprake van een ontwikkeling die boven het gemiddelde lag: Bergen op Zoom, Woudrichem en Alphen-Chaam. In een flink aantal gemeenten was er sprake van een substantiële afname van de aanspraken op Begeleiding Groep (Kaart 7). De ontwikkelingen van de aanspraken op de extramurale functies zijn niet onafhankelijk van elkaar. In het bijzonder tussen PV, VP en BGI is er een vrij sterke samenhang. Dat wil zeggen: in gemeenten waar er sprake was van een toename van de aanspraak op PV was dat vaak ook het geval bij de aanspraken op VP, BGI en in iets mindere mate BGG. 30
Kaart 6 Ontwikkeling aanspraken Begeleiding Individueel (BGI) per gemeente per 1.000 inwoners tussen juli 2010 en juli 2013
Kaart 7 Ontwikkeling aanspraken Begeleiding Groep (BGG) per gemeente per 1.000 inwoners tussen juli 2010 en juli 2013
31
3.3.
Aanspraak intramuraal
De aanspraken op extramurale functies kunnen niet los worden gezien van de geïndiceerde intramurale AWBZ-zorg en de WMO-bestedingen. Voor wat betreft de aanspraken op AWBZ Verpleging en Verzorging intramuraal (ZZP’s) valt op dat dit niveau relatief hoog ligt in de subregio Brabantse Wal en in de gemeenten Roosendaal, Halderberge en Baarle-Nassau (Kaart 8). In het noordoostelijk deel van de regio is deze aanspraak relatief beperkt. Maar tegelijkertijd moet worden opgemerkt dat de verschillen tussen de gemeenten in absolute zin beperkt zijn. Het gemiddelde in de regio (10,7 per 1.000 inwoners) lag per juli 2013 een fractie onder het gemiddelde in Nederland (10,9 per 1.000 inwoners). Kaart 8 Aanspraken ZZP’s Verpleging en Verzorging (VV) per gemeente in aantallen per 1.000 inwoners
Bron: CIZ, bewerking RIGO
Het niveau van indicaties voor intramurale verpleging en verzorging ligt vrij laag in de regio. Er is echter wel een toename geweest van die aanspraak tussen 2010 en 2013 (Kaart 9). De ontwikkeling in Nederland was licht negatief. Tussen 2010 en 2013 was er een (geringe) afname van deze aanspraak in Woensdrecht, Roosendaal, Bergen op Zoom, Geertruidenberg en Woudrichem. In Aalburg, Breda , Oosterhout en Tholen is het niveau ongeveer gelijk gebleven. De ontwikkeling op de aanspraak Verpleging en Verzorging hangt negatief samen met die op de extramurale indicaties en in het bijzonder met de aanspraak Persoonlijke Verzorging. In gemeenten waar er sprake was van een toename van de extramurale aanspraak PV was de ontwikkeling op de
32
intramurale indicatie VV (en GGZ) kleiner. Roosendaal en Woensdrecht zijn daar goede voorbeelden van. In Baarle-Nassau, Alphen-Chaam is het omgekeerde aan de hand: een relatief geringe toename van de extramurale aanspraken en een wat grotere toename van de intramurale aanspraken. Grosso modo ondersteunt deze samenhang de verwachting dat meer inzet op extramurale hulp kan bijdragen aan een vermindering van intramurale indicaties. Het is echter geen wetmatigheid. Zo zijn er ook gemeenten, zoals Oosterhout en Woudrichem, waar zowel de toename van de extramurale aanspraak PV als de intramurale aanspraak VV beperkt was.
Kaart 9 Ontwikkeling aanspraken ZZP’s Verpleging en Verzorging (VV) per gemeente tussen 2010 en 2013 in aantallen per 1.000 inwoners
Bron: CIZ, bewerking RIGO
3.4.
WMO huishoudelijke hulp
Van het gebruik van de WMO voorziening huishoudelijke hulp kan een beeld worden verkregen op basis van de gegevens van het CAK (2011). Deze gegevens hebben betrekking op alle personen van 18 jaar of ouder die in het zorgjaar (2011 is hierbij het meest recente jaar) minimaal één keer huishoudelijke hulp hebben ontvangen, waarvan de kosten voor rekening van de WMO komen en waarvoor men een eigen bijdrage betaald heeft. Het betreft daarmee geen volledig beeld van het gebruik van de WMO, maar geeft wel een indicatie (Kaart 10). 33
Het gebruik van huishoudelijke hulp via de WMO ligt relatief hoog in het westelijke deel van de regio. Aan de oostkant ligt het op of iets onder het gemiddelde niveau in Nederland. Er is sprake van een vrij sterke (positieve) samenhang tussen de extramurale aanspraak op PV via de AWBZ en het gebruik van huishoudelijk hulp via de WMO. In gemeenten waar veel gebruik wordt gemaakt van huishoudelijke hulp via de WMO is vaker ook de aanspraak op persoonlijke verzorging via de AWBZ vrij groot. Kaart 10 Gebruik van huishoudelijke hulp via de WMO (percentage huishoudens per gemeente)
Bron: Stapelingsmonitor CBS, bewerking RIGO
3.5.
Stapeling gebruik regelingen en voorzieningen
De positieve samenhang tussen de aanspraken op zorg en op welzijn komt ook terug in de stapeling van het gebruik van regelingen en voorzieningen op het niveau van huishoudens. In de stapelingsmonitor van het CBS en KING is dat in beeld gebracht door van 25 regelingen op het gebied van Welzijn en Zorg (WMO huishoudelijke hulp en extramurale indicaties AWBZ), arbeidsparticipatie (zoals WAO, WIA, Wajong WWB en WW), inkomensondersteuning (zoals bijzondere bijstand, aftrek bijzondere ziektekosten, WTCG, CER, ziektewet en schuldsanering) en onderwijs (speciaal onderwijs en leerlingebonden financiering) het gebruik per huishouden en per individu te inventariseren. In algemene zin kan worden geconstateerd dat het gebruik van deze regelingen en voorziening in Nederland eerder regel dan uitzondering is. Iets meer dan de helft van de huishoudens (52%) maakt gebruik van minimaal één regeling op het gebied van welzijn en zorg, inkomensondersteuning, 34
arbeidsparticipatie of onderwijs. Dat is in West Brabant ongeveer hetzelfde. Er zijn wel wat verschillen tussen gemeenten (Kaart 11). In Breda en Alphen-Chaam maakt een kleine meerderheid van de huishoudens geen gebruik van deze voorzieningen. In het bijzonder in Rucphen (61%), maar ook in Roosendaal, Bergen op Zoom, Tholen en Oosterhout wordt juist door veel huishoudens gebruik gemaakt van genoemde regelingen en voorzieningen. Het beeld van het aandeel huishoudens dat gebruik maakt van genoemde regelingen en voorzieningen wordt vrij sterk gedomineerd door de inkomensondersteunende regelingen. Het gebruik daarvan lag gemiddeld in Nederland in 2011 rond de 44%. Voor zorg en welzijn kwam het aandeel huishoudens dat in 2011 gebruik maakte van de genoemde regelingen gemiddeld uit op 8,5%. Kaart 11
Gebruik van regelingen en voorzieningen per gemeente (percentage huishoudens)
In de meeste gemeenten waar veel huishoudens gebruik maken van de regelingen en voorzieningen is ook de stapeling van dat gebruik per huishouden groter. Dat wil zeggen dat per huishouden gebruik wordt gemaakt van meerdere regelingen en voorzieningen. Gemeenten met vrij veel stapeling per huishouden zijn Rucphen, Roosendaal, Bergen op Zoom, Tholen en Geertruidenberg (Kaart 12). In deze gemeenten maakte gedurende 2011 meer dan 8% van de huishoudens gebruik van 4 of meer regelingen. In het bijzonder in Rucphen, Roosendaal en Bergen op Zoom geldt dan ook dat niet alleen veel huishoudens gebruik maken van regelingen en voorzieningen, maar dat er per huishouden ook van veel regelingen en voorzieningen gebruik wordt gemaakt. Daar staat tegenover dat het met de stapeling in de meeste Dongemondgemeenten, Woensdrecht, Baarle-Nassau en Alphen-Chaam meevalt.
35
Kaart 12 Stapeling van regelingen en voorzieningen per huishouden per gemeente (percentage huishoudens met 4 of meer regelingen in 2011)
Onder het algemene beeld per gemeente, kan in het bijzonder in de grotere gemeenten een flinke variëteit schuilgaan in het gebruik van de verschillende regelingen. Zo kan bijvoorbeeld in Breda worden gezien dat de stapeling in Breda Noord (waar ook de buurt De Wisselaar ligt waar het experiment ‘Gekantelde Buurt’ in Breda op is gericht) groot is. In iets mindere mate is dat ook in Breda West en Noord-West het geval (Kaart 13). De stapeling in het Centrum, Breda Oost en de omliggende kernen (Prinsenbeek, Teteringen en Bavel) is juist beperkt. Ook tussen het gebruik van de verschillende regelingen zijn verschillen tussen buurten. Zo wordt bijvoorbeeld in Teteringen en Breda Zuid-Oost veel gebruik gemaakt van huishoudelijk hulp via de WMO (Kaart 14) terwijl het daar met de stapeling wel meevalt. In Breda Centrum is zowel het gebruik van huishoudelijke hulp via de WMO als de stapeling beperkt. In Breda Noord daarentegen maakt het gebruik van huishoudelijke hulp via de WMO ook deel uit van de stapeling. De verklaring voor de verschillen tussen wijken kan voor een groot deel worden gevonden in de samenstelling van de bevolking. Om daar een indruk van te geven, hanteren we een sociale typering van gebieden waarin de dominante typen huishoudens worden weergegeven naar samenstelling, leeftijd en welstand (Kaart 15). Dan wordt duidelijk dat het gebruik van huishoudelijke hulp via de WMO vooral groot is in de wijken waar veel ouderen wonen. Dat geldt zowel de wijken waar de ouderen een laag inkomen hebben (Noord) als de wijken en kernen waar het welvaartsniveau van de ouderen hoger ligt (Teteringen, Ulvenhout en Breda Zuid). Stapeling in algemene zin hangt meer samen met de aanwezigheid van (jongere) huishoudens met lage inkomens (zoals in Breda Noord en een deel van Breda West. 36
Kaart 13 Stapeling van gebruik regelingen en voorzieningen per huishouden per wijk in Breda (percentage huishoudens met 4 of meer regelingen in 2011)
Kaart 14
Gebruik van huishoudelijke hulp via de WMO (percentage huishoudens per wijk)
37
Kaart 15
Sociale gebiedstypering Breda
Bron: RIGO
Een vergelijkbaar patroon kan worden gezien in Roosendaal. In Kaart 18 kan worden gezien dat de concentraties van huishoudens met lage inkomens het grootst zijn in West, Noord en Groot Kroeven (daar is ook het experiment signalering in de wijk in Roosendaal op gericht). In deze wijken is ook de stapeling in het gebruik van regelingen en voorzieningen het sterkst is (Kaart 16). Ouderen (in dit geval ook met lage inkomens) wonen vooral in Oost en in West en Groot Kroeven. In deze wijken is het beroep op (en het gebruik van)huishoudelijke hulp via de WMO relatief groot (Kaart 17). In Noord is het aandeel ouderen een stuk kleiner en daar heeft de stapeling minder betrekking op zorg en welzijn maar meer op inkomensondersteuning. Voor Roosendaal is de situatie in zoverre anders dan voor Breda dat er - behoudens de industriegebieden – geen wijken zijn waar zowel het gebruik van voorzieningen als huishoudelijk hulp lager zijn dan gemiddeld (in Nederland en de regio). Alleen in Tolberg en Kortendijk - waar ook de meeste hogere inkomens wonen zoals kan worden gezien in Kaart 18 - is zowel de stapeling als het gebruik van huishoudelijke hulp ‘gemiddeld’. Per saldo is dan ook het niveau van gebruik van regelingen en voorzieningen alsmede de stapeling daarin per huishouden groter in Roosendaal dan in Breda.
38
Kaart 16 Stapeling van gebruik regelingen en voorzieningen per huishouden per wijk in Roosendaal (percentage huishoudens met 4 of meer regelingen in 2011)
Kaart 17
Gebruik van huishoudelijke hulp via de WMO (percentage huishoudens per wijk)
39
Kaart 18
Sociale gebiedstypering Roosendaal
40
4. Opbrengsten en uitdagingen In dit hoofdstuk worden de resultaten beschreven van de eerste ronde interviews die in de periode half november 2013 – half januari 2014 zijn gehouden met de projectleiders, bestuurlijk verantwoordelijken van gemeente- en aanbiederszijde en met een beperkt aantal professionals. Omdat veel experimenten bij deze eerste meting aan het einde van de voorbereiding dan wel aan het begin van de uitvoering zitten hebben de uitkomsten vooral betrekking op het totstandkomingsproces en de ontwikkeling van minder op de resultaten in de praktijk. tabel 2 Status van de experimenten gebied
experiment
status
Drimmelen Land van Heusden en Altena
dorpsteam inkoop
net gestart in twee kernen: Made en Terheijde (voorlopig) stopgezet
triage (bij aanvragen voor begeleiding)
in voorbereiding; kick off: 14 januari 2014. Doel is 100 cliënten bedienen, 50 regulier en 50 nieuw
kwaliteit
In voorbereiding: sociale wijkteams starten half februari 2014 In uitvoering (Strijen /Dommelberg en Oosterheijde) van voorbereiding naar uitvoering (in Breda Zuidwest); gestart in De Wisselaar in Hoge Vught: 4 casussen besproken. Verwachting: in april/mei 10 casussen nog niet gestart operationeel sinds juni/juli 2013 in Kroeven en Langdonk beginfase van uitvoering; eerste gesprekken gevoerd
Oosterhout Breda
sociale wijkteams gekantelde professional gekantelde buurt
Roosendaal
gekantelde financiering signalering in de wijk centrale toegang levering individuele begeleiding individuele begeleiding
Rucphen
Brabantse Wal
4.1.
gestart, omvang nog niet duidelijk in voorbereiding: verwachting 4 focusgroepen met professionals en maatschappelijk middenveld in februari/maart
Integrale toegang/ Integrale dagondersteuning Groep
Perspectieven op de experimenten
In deze paragraaf schetsen we – zoveel mogelijk vanuit de optiek van zowel projectleiders, bestuurders als professionals - het perspectief op de experimenten:
Hoe verhoudt men zich tot het experiment Wat zijn de opbrengsten Wat zijn knelpunten En…wat is er nodig om verder te komen
41
Drimmelen Dorpsteam Projectleider De projectleiding wordt vanuit de gemeente ingevuld. Het leren in het experiment komt vooral tot stand in de bijeenkomst om de werking van het dorpsteam onder de aandacht te brengen en met elkaar te bespreken. Ook bespreken van casuïstiek met elkaar helpt. Men belt elkaar al makkelijk. Het volgen van dezelfde training (Sonestra) heeft daar extra bij geholpen. Het effect van de werkwijze met het dorpsteam en de gezamenlijk gevoelde verantwoordelijkheid is nog lastiger te boordelen. De samenwerking en aansturing is nu nog vooral op ad hoc basis. Wat kan gaan helpen is dat we nu toewerken naar een meer gestructureerde aanpak. Dat kan tevens een extra impuls geven aan de uitwisselbaarheid van de leden van het team en dus de continuïteit van het werk. De projectleider ziet twee belangrijke lijnen waarlangs ervaringen worden opgedaan:
De route van eerste contact tot inzet waarbij dorpsteam bij restvraag wordt ingeschakeld. Tot nu zijn er geen formulieren binnen van nieuwe cliënten. Het lijkt onwaarschijnlijk dat mensen bij het verkeerde loket aankloppen, zij weten heel goed waar ze naar toe moeten. Daarom kiest Drimmelen voor de route van eerste aanmelding bij de aanbieders.
Er wordt veel gevraagd van uitvoerenden. Zij moeten een goede beoordeling maken van de situatie. We vragen gedragsverandering van medewerkers. Zij moeten leren om eerst te kijken naar wat mensen op eigen kracht kunnen, zelf en met hun eigen netwerk. En dan zo inzetten dat de ondersteuning tijdelijk maatwerk is en deze na verloop van tijd afgebouwd kan worden. 4 dagen training Sonestra is dan te veel. Het is meer al doende leren met elkaar. Het is voor Drimmelen nu de vraag of de wijkverpleegkundige moet blijven meewerken of alleen zou moeten doorverwijzen.
Gewenste ontwikkeling zou kunnen worden versterkt door:
aanscherping van werking van dorpsteam: wat en hoe werkt het, wat kan beter randvoorwaarden en keuzes in de ICT ondersteuning borging Communicatie onderling verbeteren De samenwerking met de huisarts versterken de aansluiting van het zorgkantoor bij het experiment zoeken
Bestuurders De bestuurders zitten wat meer op afstand van de uitvoering van het experiment. Ze vinden het wel van belang dat zij faciliteren en daar waar nodig ondersteunend zijn om knopen door te hakken. Er wordt structureel uitgewisseld met de projectleider. De verwachting is dat als de toegang /intake eerder plaats vindt en de vraag beter opgehaald en beantwoord wordt, er minder zorgvraag zal ontstaan en het eigen systeem of met een vrijwilliger opgelost kan worden wordt bestuurlijk onderschreven. 42
Een investering aan de voorkant door intensief het gesprek te voeren met de klant/cliënt levert op dat er aan de achterkant minder zorg nodig is. Nu is het nog zo dat de wijkverpleegkundige uit extra middelen AIV betaald mag worden. Wellicht dat een oplossing is om de wijkverpleegkundige als onderdeel van de basisvoorziening in de wijk te positioneren. CZ staat open voor dit gesprek, zij lopen nu met wijkverpleegkundigen mee om zicht te krijgen op de problematiek. Nu Verzorging & Verpleging naar de ZvW gaat wordt het risico op een knip tussen gemeentedomein en zorgdomein gezien. In de opinie van bedien moet deze deur open blijven. Deze verbinding tot stand brengen wordt getypeerd als een belangrijke opgave, in Drimmelen en breder. Datzelfde geldt voor de verbinding met de specialisten. Bijv. het betrekken van de Specialist Ouderengeneeskunde kan een verandering teweeg brengen. Vanuit de beroepsopvatting hebben zij een brede kijk op de zorg voor ouderen. Door meer naar welzijn van ouderen te kijken is minder cure nodig. Het huidige beeld is echter dat er nog steeds overbehandeld wordt bij ouderen. Ouderen slikken (te)veel medicijnen waar ze weer andere bijwerkingen van krijgen. Door te zoeken naar de verrbinding in de keten is ook hier nog zeker winst te halen. Professionals Cliënten worden doordat men werkt volgens de principe van Sonestra nu meer aangespoord om de regie over de zorg te nemen. De oplossingstijd is daardoor wel langer. Daar staat tegenover dat er naar bredere oplossingen wordt gekeken. Vanuit deze optiek lijkt er wat verwarring te bestaan over de inrichting van het dorpsteam. Meerdere van de geïnterviewde professionals hebben het beeld dat in het dorpsteam vooral vrijwilligers deelnemen. Algemene constatering is ook dat meer gebruik gemaakt wordt van vrijwillige zorg en mantelzorgers. Er bestaat ook een zekere zorg onder de professionals over het aantal beschikbare vrijwilligers in Made en de werkdruk op mantelzorgers. Zijn er wel voldoende vrijwilligers op de informele zorgtrede van de piramide van eigen kracht aanwezig? De Stichting Welzijn Ouderen is verantwoordelijk voor de organisatie rondom de vrijwilligers. Hiervoor worden nu procedures en afspraken gemaakt. Wat is nodig om verder te komen? Op elk niveau ijkt men wat zoekend naar de focus en de rol de je daarin kunt vervullen in het experiment. De ontwikkelpunten zoals de projectleider deze verwoord lijken en goede stap in de richting. Structuur aanbrengen en echt, multidisciplinair met elkaar gaan optrekken en leren is de versneller voor professionals en werkwijze. Mogelijk helpt het als de projectleiders ook zowel uit gemeente als zorg komen en al daar de verbinding legt. Het koppelen van de wijkverpleegkundige aan de vraagverheldering en toegang samen met de dorpsregisseur kan de as van het dorpsteam gaan vormen. De wijkverpleegkundige kan mogelijk ook de as naar de specialisten vormen. Door hierop te gaan oefenen komt bestuurlijk en uitvoering dichter bij elkaar in praktijk. Er lijkt nu enige afstand te zijn tussen het experiment en de werkelijkheid van bestuurders en professionals. Er is toch nog onvoldoende zicht op wat er precies gebeurt en vooral hoe kaders of randvoorwaarden gefaciliteerd kunnen worden. Door proactief samen deze vernieuwingen te formuleren en daarmee uit de meer afwachtende en volgende houding weg te komen kan de 43
gewenste verbinding en vernieuwing ingekaderd worden. Bestuurlijke randvoorwaarden inrichten (CZ afspraken, middelen, ICT) die in de actualiteit van het experiment meegroeien en doorontwikkelen zou dan een mooie voortzetting zijn.
Land van Heusden en Altena – triage en kwaliteit Projectleiders De experimenten kosten tijd en geld. Met name bij de PGB aanbieders is er weerstand vanwege de onzekerheid over hun positie in de nabije toekomst. Ze wachten af hoe de nieuwe werkwijze gewaardeerd wordt. Bestuurder Vanuit het bestuurlijk perspectief is het mogelijk verschillende invalshoeken te kiezen in het kijken naar de experimenten. Het is bestuurlijk moeilijk zicht te krijgen op het speelveld waarbinnen de experimenten plaats vinden. De uitvoering lijkt nu versnipperd zo geeft de wethouder aan. In de experimenten lukt het niet of onvoldoende om de transitie werkelijk vorm te geven. Reflecterend kun je de vraag stellen of het (wederzijds: projectleiders en bestuurders) belang om met elkaar te leren wel voldoende erkend wordt. En er voldoende ruimte ervaren wordt om te experimenteren: met vallen en opstaan. Leren van elkaar blijkt moeilijk, wederzijds. Er wordt te weinig tijd aan besteed, prioriteit ligt elders. Toch delen we het inzicht dat “Kracht van beleid wint als het gestoeld is op praktische ervaringen". Bestuurlijk zouden er meer knopen doorgehakt moeten worden. Er lijkt in de experimenten nu sprake van te weinig doorzettingsmacht. We moeten naar de inhoud en de praktijk toe, dat maakt concreet en creatief in oplossingen. Wanneer we afstand nemen van de huidige methode van werken en echt een nieuwe omgeving samen bouwen is er kans op leren. Bestuurlijk wordt geconcludeerd de experimenten aangescherpt de praktijk in zouden moeten. Als we aar dan de knelpunten omheen weghalen en bestuurlijk gezamenlijk oplossen komen we en stap verder. Scherper kiezen voor de beoogde resultaten gaat enorm helpen in het halen van de resultaten. De parallel met de regio discussie in het programma is duidelijk. Wat in de experimenten hier lastig ligt is de openbaring hoe sterk soms het eigen belang versus collectief belang door de transitie heen loopt en daarmee een lastige is om open te leren en delen. Informatie over waar men staat en wat er nodig is om een stap verder te komen wordt daardoor soms minimaal gedeeld, in ieder geval strategisch. Ook hier is concretisering nodig en creatief zoeken naar nieuwe oplossingen. Professionals Professionals werken met elkaar samen om triage, kwaliteit en inkoop te regelen. Doelstellingen voor hen zijn o.a. vertrouwen in elkaar opbouwen en deskundigheidsbevordering. Het is nog moeilijk voor professionals om een praktisch beeld van de werking te vormen omdat het nog niet echt in bedrijf is. Vooral op basis van casuistiek wordt er gewerkt. 44
Hiervoor was samenwerken met professionals voornamelijk gebaseerd op het werken voor dezelfde doelgroep. Nu is de aanpak breder waardoor je van elkaar leert. Cross sectorale aanpak is nodig om tot vernieuwing te komen. Daarom werkt een mix van professionals van kleine en grote zorgaanbieders samen om op diverse vlakken tot een samenwerking te komen. Het idee is dat cliënt overal kan binnenkomen, bij iedere aanbieder. De cliënt kiest, de aanbieders verbinden zich aan een gezamenlijke werkwijze van vraagverheldering en planvorming. In de vraagverheldering wordt door de aanbieder met de cliënt allereerst gekeken wat de cliënt zelf kan, daarna sociale netwerk in kaart gebracht en collectieve voorzieningen. Er wordt gebruik gemaakt van veel vrijwilligers in zorg. Daar kan nog meer gebruik van gemaakt worden. Belangrijk is daarvoor om te kijken hoe vrijwilligers structureel er bij te betrekken. Wat is nodig om verder te komen? Het plan is om - triage – kwaliteit – inkoop – volgens de nieuwe werkwijze in januari 2014 in te voeren en daadwerkelijk te starten met het in de praktijk zetten van de ontwikkelde methoden en instrumenten in het experiment. Besluitvorming en implementatie lopen parallel aan de start van het sociale wijkteam en invoering van de kwaliteitstoetsing. De gedegen voorbereiding in de experimentgroepen kan zich vertalen in versnelling in de praktijk. Het verbinden van de tekentafel met de praktijk en dat echt te gaan doen is de sleutel om echt rondom de cliënt te vernieuwen. Steeds vanuit de praktijk komen tot oplossingen en inrichting van noodzakelijke randvoorwaarden helpt de belangen te ontstijgen. Tegelijkertijd lijkt het noodzakelijk om bestuurlijk keuzes te maken en beoogde resultaten neer te zetten. Dat gaat helpen in de focus in de experimenten en de praktijk. En het brengt de juiste doorzettingsmacht in stelling. Dat zal mogelijk op elk niveau tot een goed zicht op het speelveld geven en samen door de niveaus heen leren mogelijk maken. Als die slag gemaakt is de verbinding tot stand en kan geoogst worden in tempo en kwaliteit.
Oosterhout – Sociaal wijkteam projectleiders Projectleiders vanuit gemeente en aanbieder trekken samen op. In het experiment is er sprake van de oude wijze van verantwoording met formulieren vanuit de bestaande WMO afspraken. Dit leidt tot nogal wat extra werk. En is in de opinie van projectleiders mogelijk conflicterend met de beoogde nieuwe werkwijze. De verantwoording zou op een andere manier ingevuld moeten worden: meer volgend moeten zijn. MEE heeft experimenteerruimte om hier creatief mee aan de slag te gaan. Het beeld is dat er op zich in de WMO voldoende ruimte zit om e.e.a. anders in te richten. Als je de grenzen op zoekt, gaat het meer over wat de politiek nog aan durft dan dat er wettelijk nodig is. Het lijkt nu dan ook mee te meer te gaan om de verandering van denken in de politiek. Datzelfde geldt voor de medewerkers in
45
hun denkwijze en handelingsrepertoire. Ambitie is om In 2014 de werelden van uitvoering en beleid meer naar elkaar toe te brengen. Het is voelbaar in de experimenten dat op regionaal niveau de gemeenten in West Brabant de samenwerking lastig ligt. Er komt geen duidelijk beeld terug op de vraag als op welke wijze men aanbieders om verantwoording gaat vragen. De regio en aanbieders lijken het er over eens dat dat eenduidig zou moeten. Als het op invullen aankomt dan komt het (nog) niet voor elkaar. De keuzes maken en samen daartoe besluiten blijkt een lastig onderwerp. Professionals Door de komst van het experiment zijn er kortere lijnen tussen de professionals. Professionals onderling kennen elkaar en weten elkaar sneller te vinden, dat is winst. Het sociale wijkteam richt zich op het verbinden van de buurtbewoners met elkaar. Het team is zelf op pad gegaan om zich te profileren. Dat is gedaan met posters en één-op- één gesprekken met de buurtbewoners. Professionals geven zelf aan dat het nog te vroeg is om wijkresultaten onder de loep te nemen. Quote ‘Er is nog (te) weinig ervaring met een gezamenlijke aanpak, de cultuur binnen de verschillende organisaties is nog (te)veel gericht op zorgen voor mensen in plaats van zorgen dat mensen worden ondersteund. Het is van belang ruimte met elkaar (burger, maatschappelijk middenveld en gemeente) te scheppen om goede ervaringen te ontwikkelen en te borgen vanuit een gezamenlijke visie op hoe mensen het beste gebruik kunnen maken van hun eigen kracht en hun sociaal netwerk waarbij de keuzevrijheid van de burger essentieel is. Belangen van de eigen organisatie zijn ondergeschikt aan het belang van het Sociaal wijkteam en daarmee van de burger’
De verantwoordelijkheid voor de buurt en de verbinding ligt bij de buurtbewoners. Daar ligt de ruimte om zelf activiteiten in de wijk te plannen en organiseren. Kantelen is een van de belangrijkste doelen die het Sociaal Wijkteam heeft. Die kanteling willen ze ook echt realiseren bij de buurtbewoners. Er is overeenstemming over de werkwijze die gaandeweg is ontstaan. Er is goed gekoppeld aan beleid en wensen van de gemeente. De uitvoering is net gestart en professionals geven aan dat de meting nog geen resultaten kan laten zien wat de stimulering van buurtbewoners heeft opgeleverd. Wat is nodig om verder te komen? De praktijk door ontwikkelen en daar de focus op zetten door mandaat in de teams te verruimen of concrete resultaten te formuleren kan helpen die focus de versterken en te laten wortelen. Zichtbaar maken wat de burgers in de wijk nu werkelijk ook oppakken en dat meenemen in de verspreiding van je werk kan ook helpen de couleur locale verder te ontwikkelen. ‘Dit is de Oosterhoutse manier’ kan professionals helpen in het vormen van nieuw professioneel gedrag maar ook burgers in op ideeën brengen.
46
Faciliteren van een helder kader voor verantwoording is nodig om de volgende stappen te zetten. Dat is verbonden met de wijze van bekostiging en mandatering van inzet van middelen. Grotere stappen lijken de oosterhoutse teams te kunnen maken als dit kader gegeven gaat worden. Hier ligt een duidelijk vraag aan gemeente en aan aanbieders om, al of niet in de context van het programma, ruimte te maken voor de praktijk om het werk door te ontwikkelen door de werk kaders op weg naar definitieve al te formuleren.
Breda – gekantelde buurt Projectleider Door de projectleider wordt een aantal aandachtspunten benoemd in relatie tot de inbedding van het experiment. Er wordt geconstateerd dat bestuur en uitvoering wel in het experiment zijn betrokken maar dat juist het middenkader dat niet is. Zo is bijvoorbeeld de zorgteammanager niet vertegenwoordigd in het experiment. Dat kan spanningen opleveren tussen de nadruk op eigen kracht vanuit het experiment en productie-denken vanuit de niet-betrokkenen. Een structurelere inbedding is dan wenselijk. Een andere constatering is dat het initiatief niet bij alle aanbieders die in de wijk actief zijn, bekend is. Dat kan – in het bijzonder als cases worden ingebracht vanuit hun omgeving - lastig zijn. Zo bleek bij een tweetal casusbesprekingen dat andere – niet bij het experiment betrokken - organisaties (SMO en/of GGZ) actief waren geweest of zijn bij deze bewoner.
Bestuurders Breda heeft nadrukkelijk gekozen om samen met werkers in het veld de transitie vorm te geven en te ontwikkelen. Dat doen ze via inspiratietafels. Zo geeft de wethouder ook aan dat hij bijvoorbeeld wijkteams uitnodigt om te komen met ideeën en suggesties van hoe het moet. Het proces is ingericht om ook burgers te betrekken bij deze veranderingen en niet alleen vanuit een ‘platte’ inspraak. Bestuurders – zowel van gemeente als van aanbiederszijde - staan achter het consistent doorvoeren van de dialoog in alle lagen. Het risico dat wordt onderkend is dat steeds wordt doorgegaan met nadenken en uitdenken van hoe het zou kunnen. Vanuit de aanbiederskant is er veel waardering voor de experimenten in Breda, de werkwijze met de inspiratietafels en de kanteling die er plaatsvindt. Dat kan en zou als voorbeeld voor de andere experimenten moeten kunnen dienen. Het voorbeeld van de vrijwilligers in het Pluspunt is daarbij sprekend. “De start was met een tiental vrijwilligers en nu zijn er al meer vrijwilligers dan we aankunnen’. Dat is de collectieve kant. Mensen die voorheen van dagbesteding gebruik maakten leveren nu als vrijwilliger een bijdrage, waaronder mensen vanuit maatschappelijke opvang.”
47
Professionals De professionals zien veel opbrengsten van de nieuwe benadering – waarmee vooral ook de kanteling in z’n algemeenheid wordt bedoeld maar ook hoe er vanuit het Pluspunt mee wordt gewerkt in de Gekantelde Buurt. Er wordt meer samengewerkt, professionals weten elkaar beter te vinden (kortere lijnen), er wordt meer gebruik gemaakt van vrijwilligers en er wordt meer ingezet op de eigen kracht van bewoners. De welzijnswerker geeft ook aan dat hij meer wordt ‘gevonden’ dan voorheen omdat hij de schakel is naar de buurt. Het is echter niet zo dat het van de ene op de andere dag allemaal anders is. Zo geeft een WMO-consulent aan dat er nog steeds te vaak voorzieningen worden verstrekt. “Professionals moeten ook wennen aan de nieuwe manier van werken. Het is een proces.” Door de nieuwe werkwijze vindt er – zo geeft de welzijnswerker aan - ook een collectieve zelfredzaamheid plaats. “De cliënten komen als vrijwilliger samen en leren door het opzetten van activiteiten om zelfredzamer te zijn.” Wat is nodig om verder te komen? Het experiment Gekantelde Buurt lijkt momentum te hebben. Hoewel er nog geen financiële opbrengsten zijn vastgesteld, zijn de bewegingen positief. Dat zou kunnen worden versterkt. Daarvoor zijn verschillende lijnen denkbaar. De eerste is om de werkwijze meer structureel en breder in te bedden zodat alle organisaties die actief zijn in de wijk meedoen. GGZ en SMO worden met name gemist. Een tweede lijn is de frequentie van casusbesprekingen. De huidige frequentie van casusbesprekingen wordt laag gevonden. Ook in relatie tot de gewenste snelheid van geboden oplossingen voor cliënten is dat een knelpunt. Wekelijks zou beter zijn. Dat komt overeen met de wens van professionals om een keer per week een centrale ontmoetingsplaats te hebben, waar ze kunnen samenkomen. Hoe en of er dan voor alle gevallen ook steeds de financiële vergelijking moet worden gemaakt, is open voor discussie. De derde lijn die wenselijk is, is om door te pakken naar het niveau van de buurt en niet te blijven hangen in de casusbesprekingen zelf. Daarmee zou dan ook het overschot aan vrijwilligers beter kunnen worden benut.
Breda – gekantelde professional Projectleider Zorgaanbieders moesten vanuit concurrentie denken naar samenwerking komen. Niet meer productie gedreven, zoveel mogelijk cliënten bedienen (t.g.v. financieringssystematiek), maar gericht op zoek naar elkaars kracht, met zo min mogelijk belemmeringen en regelarm. Met elkaar in gesprek gaan over welke wijkgrenzen passen daarbij en ga met elkaar aan de slag. De brede scholing van professionals en bestuurders draagt bij aan het gezamenlijk voeren van de dialoog en de nieuwe werkwijze. Dit heeft het proces echt verder geholpen. Vervolgens is er gewerkt aan de inrichting van de wijkteams en de nieuwe werkwijze. Het is nu tijd om deze inspanningen te verzilveren en concrete opbrengsten zichtbaar te maken. Een start wordt 48
gemaakt met berekenen van de uitsparing van de nieuwe werkwijze. Om te komen tot 30 – 40% daling financiering moeten professionals uit de ‘behandelstand’ komen en meer autonomie in hun handelen en bij de inzet bij de burger laten zien. We hebben een start gemaakt met in beeld brengen van de omvang en betekenis. We brengen in de volgende gegevens in kaart - Zorg en ondersteuning: aan hoeveel cliënten? - Hoeveel geld gaat er nu om per organisatie: uitrekenen. - Deze gegevens worden opgehaald Waarmee we samen met de gemeente zoeken naar - waar gaat het nu eigenlijk over - we spreken elkaar bij inspiratietafels over hoe het nu gaat, hoe het beter kan, hoe we kunnen besparen - dit heeft gemeente en zorgaanbieder, en zorgaanbieders onderling dichter bij elkaar gebracht Er vindt veel uitwisseling plaats tussen uitvoering, managers en bestuurders. Niet alleen in het experiment, maar ook in de organisaties zelf. Dat is winst. Bestuurders Zie gekantelde buurt Professionals Het startpunt is de cliënt. De afspraak is dat die zelf de regie heeft over zijn zorgvraag. Er wordt gekeken of hij niet zelf de zorg kan verstrekken of iemand uit zijn buurt. Hoewel er geprobeerd wordt om de verantwoordelijkheden van de zorg bij de cliënt te leggen lukt dat niet altijd. Sommige cliënten moeten ook nog wennen aan de nieuwe werkwijze. Er wordt nu meer gebruik gemaakt van vrijwilligers. De waarde en kwaliteit daarvan wordt nu anders ingeschat dan voor het experiment. Op dit moment is er volop ruimte om te experimenten door de professionals. Interne afspraken zijn gemaakt zodat de professionals meer tijd krijgen om gekanteld te werken. Hiermee zijn de randvoorwaarden om te leren op dat punt goed ingevuld. Organisaties die deelnemen aan de gekantelde professional proberen de piramide te hanteren. Tijdens gesprekken gaan ze meer in op de eigen kracht van een cliënt en zijn sociaal netwerk. Het is moeilijk voor de professionals om de wijkvoorzieningen in kaart te houden, maar ze proberen vaak te kijken of daar wat te halen valt. Het kantelen is begonnen in de wijk. De resultaten daarvan zijn nog te vroeg om te beschrijven. Professionals zetten zich over de concurrentie heen en proberen meer samen te werken. MEE heeft een reductie van 20% gerealiseerd. Zij zijn al bijna 2 jaar bezig met de kanteling. Thebe heeft ook reductie plannen, maar het is onduidelijk wat het percentage daarvan is. Ook bij gemeente Breda (WMO) vinden er reducties plaats. Door de cliënten te motiveren om zelf mee te denken voor hun zorg. Voor Thebe en WMO, de cijfers daarvan zijn nog niet bekend.
49
Wat is nodig om verder te komen? In Breda is duidelijk op elk niveau en bij alle betrokkenen enthousiasme en praktijkervaring opgebouwd. Nieuwe netwerken van professionals zijn ontstaan, vrijwilligers staan op. Beweging maakt beweging lijkt hier erg op te gaan. De consistentie in de dialoog tussen de verschillende lagen: bestuurlijk, projectleiding, professionals en cliënten zou opgeschaald moeten worden in alle experimenten. Dat is een van de lessen uit Breda ten behoeve van versnelling en verbetering in de experimenten. De hamvraag wordt nu ook voor Breda: hoe gaan we overal oogsten en wel zo dat de opschaling gaat werken. Hiervoor zijn keuzes voor de kaders waarbinnen de experimenten werken wel noodzakelijk. Steeds meer toewerken naar de nieuwe realiteit, inclusief de verwachte efficiënte en verantwoording daarover zou nu de weg kunnen vormen. Het voorzichtig kwantificeren licht een tip van de sluier op. Tegelijkertijd zal het vraagstuk voor aanbieders in de wijken zich prominenter gaan aandienen. Blijven we met elkaar werken in alle buurten of kiezen we voor een eenvoudiger opbouw in de wijk? En wat betekent dat dan?
Roosendaal – wijksignalering p.m. Roosendaal – centrale toegang p.m. Roosendaal – individuele begeleiding p.m. Rucphen – individuele begeleiding p.m. Brabantse Wal p.m. Breda en Bergen op Zoom – individuele begeleiding p.m.
4.2.
Thema’s en Instrumenten
In de experimenten worden deelthema’s van de integrale keten uitgewerkt. Soms gaat het om het ontwerp van een proces of een deel daar van (van vraag naar oplossing of inzet), soms gaat het om
50
rollen en de beschrijving daarvan, soms gaat het om methodieken of instrumenten die een rol spelen in het werken van de professionals en soms om een nieuw product of dienst. In het overzicht hierna worden de geleerde lessen, de processen en de methodieken geordend die we in de monitor gesprekken en het proces er naar toe zijn tegen gekomen. Ook landelijk zijn lessen opgehaald en beschikbaar te maken voor de regio: de onderzoeksinformatie staat veelal op het platform. Volledig uitgewerkte beschrijvingen hiervan zijn door ons op dit moment niet gemaakt. De samenvoeging van deze onderdelen zou kunnen leiden tot het ontwikkelen van een toolbox voor de experimenten en partijen in het programma. Aangezien dat een tijdrovend en intensieve klus is zouden we de prioritering graag in overleg met de experimenten en/of partijen in de regio doen. Dan weten we zeker dat het goed, voldoende concreet en op maat kan gebeuren. Tegelijkertijd kan het dan op het platform beschikbaar gesteld worden. Integrale wijkaanpak
Product/dienst Sociaal wijkteam: wie, wat waar, mandaat, taakuitvoering, proces Dorpsteam: proces, wie en werking
(deel)proces - Beleidssignalering - Vorm geven aan preventie en vroegsignalering - mandaat tandem - poortwachtersrol in de wijk
Rollen WMO- consulent en Zichtbare schakel als verbindende as in de wijk: wijktandem
Methodiek/instrument Wijkprofielontwikkeling sociale kaart in wijk en stad
Beheer & Gebruik infrastructuur
Wijkfunctionarisse n carebreed in samenwerking
Sonestra M&S Breda netwerkkaart in wijk
Publieke Gezondheid: Onderzoek GGD Onderzoek Tranzo
Opleidingstraject Breda Sociaal netwerk en infrastructuur ontwikkeling
Basis pakket algemene voorzieningen;
Pleintjesaanpak Toegangsfunctie in de wijk
Doelgroep bepaling
Vraagverheldering
Beschrijving opbouw loket, virtueel, spreekuur etc. inrichting in stad, dorp, landelijk omgeving Beschrijving profiel doelgroep Toeleiding naar eigen en sociaal netwerk in de buurt
Bemensing en intensiteit Mandaat en verbinding met wijktandem
Communicatie en techniek inrichting
Poortwachter vs. Wijkfunctionarisse n
SeMas CZ
M&S Kader Sonestra SeMas Toolbox gespreksv. CZ Keukentafelgesprek Gereeedschapskist Het Punt
51
Product/dienst Van aanmelding tot evaluatie
Poortwachter
Toegang tot maatwerk
(deel)proces Diverse procesvoorbeelden: - via aanbieders - via WMO loket - via tandem in de wijk - via alle functionarissen in de ste 1 lijn Samenwerking en regie in de wijk tussen consulent en Zichtbare Schakel;
Casemanagement & regieondersteuning in de wijk
Integrale Voorzieningen
Beschrijving algemene voorzieningen in de wijk Productbeschrijving V&V Specialisten in de tweede schil
Zorgvoorelkaar.nl Huiskamers in de buurt Ontmoetingscentra Vluchtheuvels Schuldhulp Sociale cirkels /netwerken/clubjes ………
Rollen Wie doet wat?
Methodiek/instrument Lean toetsingsinstrument Kwaliteit en tevredenheid
Samenwerking en regie SWT in de wijk;
Eigen kracht Participatieladder Keukentafelgesprek
Ogen en oren in de wijk: de tandem
Eigen Krachtmonitor GGD Roosendaal
Ogen en oren in de wijk: de professionals
Monitorontwikkleing Sociaal kwetsbare groepen Tranzo e.a.
Verbinding tussen domeinen
Ketenregie
Arrangementen Individuele begeleiding naar algemeen
Sterk in Werk
Melba-methode SiW
Bekostiging & verantwoording Inrichting en werking lokale regie en beleidsontwikkeling
Modellen en uitgangspunten Inrichting ontwikkelingsproces
Van inspiratie naar besluit
Inrichting large scale bijeenkomsten ter ontwikkeling beleid
Cliëntenparticipatie
Keuze van rol door gemeente, aanbieder, verzekeraar en cliënt
Feedbackbijeenkomst en Zorgbelang
Convenant Ontwikkelovereenkomst
Buurtavontuur
Burgerinitiatieven Van minutenregistratie naar arrangementfinanciering
Implementatie VWS en ZN in care
Mandaat professional High trust, high penalty Zorgplan = levering= vergoeding
52
Financier en aanbieder
Steekproef Veldsignalen Inform.plicht Intern onderzoek Extra Toezicht
5. Conclusies De cijfers Het beroep op zorg en hulp ligt in West Brabant op of zelfs onder het gemiddelde in Nederland. Er zijn wel behoorlijke verschillen tussen gemeenten en binnen gemeenten tussen kernen en wijken, maar die verschillen zijn in grote mate verklaarbaar door de demografische en sociaal-economische kenmerken van de bewoners. Wat dat betreft is de regio niet bijzonder. Wat wel bijzonder is, is dat er met veel inzet en betrokkenheid wordt gewerkt aan het tot stand brengen van een samenhangend aanbod van zorg en welzijn op een kostenniveau dat flink lager zal liggen dan nu het geval is. Experimenteren In een veertiental experimenten worden – bottom-up - nieuwe werkwijzen ontwikkeld die meer recht doen aan de eigen kracht van cliënten, waarin het sociale netwerk beter wordt benut en die meer gebruik maken van vrijwilligers. Waar mogelijk worden algemene voorzieningen ingezet en alleen als het echt niet anders kan, is individueel maatwerk aan de orde. In de experimenten wordt verkend in hoeverre preventie (signalering) er een bijdrage aan kan leveren, hoe sociale wijkteams hierin kunnen opereren en er wordt actief met zorgprofessionals en bewoners gezocht naar nieuwe perspectieven en oplossingen die het beroep op professionele hulp kunnen beperken. De opbrengsten Professionals worden getraind in het hanteren van methodische vraagverheldering, samenwerking tussen professionals van verschillende organisaties wordt gestimuleerd en het maatschappelijk middenveld wordt versterkt om de gevraagde kanteling in zorg en welzijn te realiseren. Hier zijn veel positieve voorbeelden van gevonden. Tegelijkertijd – en voor een deel parallel - wordt gewerkt aan manieren om het systeem zo regelarm mogelijk op te zetten: met zo min mogelijk bureaucratie en systeemkosten en zo veel mogelijk aandacht voor de bewoners en hun mogelijkheden. Dat vraagt om nieuwe manieren om de toegang, bekostiging en verantwoording te regelen; met minder prikkels op productie en meer aandacht voor kwaliteit. Al doende wordt er dan ook veel vernieuwingskennis opgedaan. Er worden verbindingen gelegd tussen zorg en welzijn, het beeld van de uitvoering wordt steeds scherper en mogelijkheden om kosten en baten van de transitie in beeld te krijgen komen binnen handbereik. Regie Dat de beweging niet zonder hobbels is, is ook duidelijk. In een aantal gevallen hebben experimenten last van onvoldoende regie en is er te veel afstand van de bestuurders tot de experimentgroep. Voor een deel past dat bij de bottom-up benadering die is gekozen. Maar voor een ander deel zijn de kaders van waaruit de projectleiders moeten komen tot multidisciplinaire samenwerking ook te beperkt ingevuld. Dat geeft onvoldoende input om focus te hebben op wat je wilt/moet realiseren. De verschillen zijn ook hierbij echter groot van gemeente tot gemeente.
53
Van ontwerp naar actie Per saldo valt wel op dat – uitzonderingen daargelaten - het voor een groot deel van de experimenten lastig was (of is) om in de actiestand te komen. De stap van de tekentafel naar de praktijk is blijkbaar niet altijd gemakkelijk. De redenen daarvoor zijn niet gelijk en kunnen van experiment tot experiment verschillen. Het ontbreken van duidelijke kaders en keuzes die moeten worden gemaakt door gemeenten – en aanbieders - is er voor een deel debet aan. Soms lijkt er ook sprake van een gebrek aan ervaren urgentie, al dan niet gevoed door de grote afstand van bestuurders tot de experimenten. Maar het is vaak ook gewoon lastig: het in de praktijk brengen van experimenten betekent voor aanbieders bijvoorbeeld snijden in eigen vlees. Dat daar weerstand op zit is begrijpelijk – en dat wordt versterkt op het moment dat de kaders nog niet scherp zijn en er dus wellicht onnodige stappen worden gezet. Leren en leiderschap De actieverlegenheid die er in veel experimenten lijkt te zijn, is onwenselijk om verschillende redenen. Het vermindert de kans om van elkaar te leren. Vragen die goed zouden kunnen worden beantwoord, worden te laat of niet gesteld en kansen worden gemist om het eigen experiment verder te brengen. Het is zaak dat te doorbreken en dat vraagt leiderschap. Er zullen keuzes gevraagd gaan worden om verder te komen met de experimenten. Het te lang op het zelfde punt blijven staan met een te beperkt zicht op morgen haalt de energie weg. Door nu in de experimenten duaal de keuzes te maken en uit te testen in de praktijk kan dit voeding geven aan de regiodiscussie over de kaders voor de inkoop. De actieverlegenheid ook op deze dossiers zou ook hier doorbroken moeten kunnen worden. Regelarm In een aantal experimenten wordt hierover nagedacht en geprobeerd invulling er aan te geven. Dit kan nog maar heel beperkt en vooral in het eigen werk. Dat levert in de praktijk dubbel werk op en dat kun je niet lang volhouden. Het maken van de keuzes op toegang, bekostiging en financiering zijn nodig voor het inkoopkader maar ook vanuit het programmavizier gekeken voor de experimenten. Elk in de eigen context en tempo, maar wel allemaal in zekere zin duwend op deze onderwerpen of delen ervan.
54
Bijlage 1
Programmamonitor
De experimenten worden gedurende hun voorziene looptijd - tot juli 2014 - gevolgd om te ontdekken welke benaderingen meer of minder succesvol zijn. Dat gebeurt in een aantal experimenten met een eigen monitor. Daarnaast wordt op programmaniveau – dus overkoepelend - gevolgd welke resultaten worden bereikt (voor cliënten, professionals en financiers), hoe het proces verloopt en welke valkuilen en slimme oplossingen worden gevonden. Dat gebeurt in deze programmamonitor. De programmamonitor voorziet in drie meetmomenten waarin wordt gekeken naar de opbrengsten van de experimenten: 1e meting: eind 2013/begin 2014, 2e meting: einde eerste kwartaal 2014, 3e meting: einde tweede kwartaal 2014. De programmamonitor bestaat uit verschillende onderdelen:
Interviews met cliënten
Interviews met professionals
Interviews met projectleiders
Interviews met bestuurders
Blogs of korte beschrijving over ervaringen in de experimenten op https://transitiewb.coopcreation.com/
Een kwantitatieve verkenning van potentiële besparingen of meerkosten als gevolg van andere manieren van werken en een daarmee veranderende inzet van ondersteuning en zorg.
Inrichting van het kwalitatieve deel van monitor De kwalitatieve monitor is opgebouwd rond checklists die de interviews met projectleiders, bestuurders, professionals en cliënten vormgeven.
EVENTUEEL INVOEGEN
Inrichting van het kwantitatieve deel van monitor Met kwantitatieve deel van de programmamonitor wordt – in overeenstemming met de doelen in het convenant - beoogd inzicht te bieden in:
55
Besparingen door vraagverandering (meer beroep op eigen kracht, sociale netwerken, inzet vrijwilligers en collectieve voorzieningen en minder op individuele voorzieningen en ‘zware; zorg). Besparingen door het regelarm organiseren (beperking van de overhead- en systeemkosten die samenhangen met de bekostigings- en verantwoordingssystematiek en met de mate waarin verschillende gemeenten eenzelfde werkwijze adopteren)
Idealiter zou de eerste categorie besparingen worden afgeleid uit feitelijke (uit registraties afkomstige) veranderingen in aanspraken op zorg en welzijn in de verschillende gebieden waar de experimenten worden uitgevoerd. De tweede categorie besparingen zou dan kunnen worden gebaseerd op een inschatting van de fte’s naar functieniveau die in de nieuwe werkwijzen worden ingezet in de organisatie. Er zijn verschillende redenen waarom deze benaderingen niet mogelijk zijn.
De eerste is de beperkte schaal waarop de experimenten worden uitgevoerd. Het gaat veelal om slechts enkele cliënten waarmee de nieuwe werkwijze wordt verkend. De tweede is dat veel experimenten nog niet tot uitvoering zijn gekomen. De resterende tijd is dan te kort om nog tot meetbare effecten te kunnen komen in registraties van het beroep op zorg en welzijn. En de derde reden is dat in de experimenten – mede samenhangend met de voorgaande punten - nog geen werkwijzen zijn ontwikkeld waarin inkoop, bekostiging en verantwoording zijn geregeld op een wijze die model zal kunnen staan voor de praktijk. Er kan dus redelijkerwijs niet worden gekwantificeerd hoe arbeidsintensief de nieuwe praktijk zal zijn.
Om bovenstaande redenen zullen de kwantitatieve inzichten in de effecten van de nieuwe werkwijzen worden beoordeeld aan de hand van de resultaten die bij specifieke cases (i.c. cliënten) worden behaald – zowel in de praktijk als ‘in theorie’. De besparing zal voor de verschillende cases worden afgeleid uit een vergelijking van de ‘oude’ en de ‘nieuwe’ situatie op de (samenstelling van de) oplossing voor specifieke cliënten. De mate waarin het mogelijk blijkt om met de nieuwe werkwijzen:
meer recht te doen aan de zelfredzaamheid van cliënten en hun netwerk minder professionele zorg in te zetten en/of ondersteuning te bieden met een lager kostenniveau
…bepaalt dan de potentie van de besparing. Doordat de verschillende elementen in de oplossingen ook in geld kunnen worden uitgedrukt, kan ook – op casusniveau – een besparing in euro’s worden berekend. Door deze besparingen te relateren aan de bestaande aanspraken op zorg en welzijn in de gemeenten kan een inschatting worden gegeven van het financiële effect van de nieuwe werkwijzen. Deze methode is bijvoorbeeld ook gehanteerd in de studie “Goede hulp is veel waard” van Verwey Jonker en Ecorys voor de gemeente Utrecht waarin de effectiviteit van Buurtteams Jeugd & Gezin aan de hand van cases in beeld is gebracht. Door de besparingen vervolgens te plaatsen in het licht van de opbrengsten voor cliënten en professionals kan – volgens het denkraam van de kosten-batenanalyse - een vrij volledig beeld worden geschetst van de potentie van de verschillende benaderingen die in de experimenten
56
worden gevolgd. Deze vergelijkingen worden deels al gemaakt in de eigen monitoring van de experimenten. Van de in deze tussenstand benaderde experimenten zijn dat:
Drimmelen (dorpsteam) Breda (gekantelde buurt) Roosendaal (centrale toegang) Rucphen (individuele begeleiding)
De informatie die uit de monitors van de afzonderlijke experimenten wordt opgehaald zal voor de programmamonitor zoveel mogelijk op uniforme wijze worden verwerkt zodat ook tussen de experimenten kan worden vergeleken. Bij experimenten waar deze vergelijkingen geen onderdeel zijn van de eigen monitoring is het voorstel om de laatste ronde van de programmamonitor (medio 2014) te gebruiken om met professionals cases uit de praktijk op te halen en te beoordelen in termen van de oude en de nieuwe oplossingen.
57