Examenprogramma Examenlijn
Loonadministratie
Diploma
Praktijkdiploma Vakopleiding Payroll Services
Module
Verbredingsvakken
Afkorting
VPS - VV
Niveau
HBO
Versie
1.0
Geldig vanaf
1 januari 2012
Vastgesteld op
10 mei 2011
Vastgesteld door
Bestuur Nederlandse Associatie voor Praktijkexamens u.a.
Veronderstelde voorkennis
PDL diploma Vrijstelling PDL-diploma op basis van de 35+ regeling en aantoonbare werkervaring op het gebied van de loonheffingen en salarisadministratie.
Inhoud Human Resource Management........................................................................................................... 2 Management en personeelsmanagement........................................................................................ 2 Personeelsplanning, beloning, motivatie en beoordeling................................................................. 2 Administratieve organisatie en automatisering .................................................................................... 3 Algemeen ......................................................................................................................................... 3 Administratieve processen ............................................................................................................... 3 Informatievoorzieningenproces ........................................................................................................ 3 Missie, visie en doelstellingen van de organisatie ........................................................................... 4 Personeels- en salarissystemen ...................................................................................................... 4 Wet inkomstenbelasting....................................................................................................................... 5
Nederlandse Associatie voor Praktijkexamens
1
Hu m an R es o u rc e Ma n ag em en t Leerdoelen De kandidaat kan de hoofdtaken van Human Resource Management aangeven. De deelnemer kan de huidige daadwerkelijke HRM-taken van een organisatie in kaart brengen. Management en personeelsmanagement
• • • • • • • • • • • • •
De kandidaat kan de plaats, het belang en recente ontwikkelingen van het personeelsmanagement aangeven als integraal onderdeel van het organisatiebeleid. De kandidaat kan de omgeving van de organisatie typeren en hierbij de loon- of salarisafdeling plaatsen. De kandidaat kan de kenmerken van het personeelsmanagement beschrijven op de verschillende beleidsniveaus (strategisch, tactisch, operationeel). De kandidaat kan het verband aangeven tussen de strategie van een organisatie, de in het kader van de strategie gewenste structuur en de organisatiecultuur. De kandidaat kan de theorie van Mintzberg in hoofdlijnen beschrijven en toepassen op het HRMbeleid. De kandidaat kan aan de hand van gegeven strategische doelstellingen voor het personeelsbeleid tactische doelstellingen en operationele doelstellingen aangeven. De deelnemer kan aangeven welke HR-taken bij de lijn liggen en welke taken bij de HRM-staf liggen, inclusief de rollen en verantwoordelijkheden. De deelnemer kan de verschillen tussen de positie van de lijnfunctionaris en die van de HRM functionaris in een organisatie aangeven in termen van verantwoordelijkheden, rollen en taakverdeling. De kandidaat kan functieomschrijvingen opstellen en evalueren op basis van gegeven kerntaken. De kandidaat kan de huidige trends in het personeelsmanagement aangeven (bijvoorbeeld: competentiemanagement, human resource accounting).
Personeelsplanning, beloning, motivatie en beoordeling
• • • • • • • • • • • • • • • •
De kandidaat kan het nut van personeelsplanning in het kader van het organisatiebeleid aangeven. De kandidaat kan het geheel van werkzaamheden in een organisatie systematisch rangschikken tot taken en functies. De kandidaat kan aangeven wat het belang is van taak- en functie-analyse bij het vertalen in functieprofielen en competentieprofielen. De kandidaat kan het verband aangeven tussen competentiemanagement en persoonlijke ontwikkelingsplannen. De kandidaat kan aangeven waarvoor functieprofielen en competentieprofielen worden gebruikt. De kandidaat kan, op basis van functieprofielen en functieomschrijvingen, aangeven op welke wijze de beloning van medewerkers plaatsvindt. De kandidaat kan een relatie leggen tussen functieclassificatie van de organisatie en het stelsel van belonen. De kandidaat kan de onderlinge samenhang tussen motivatietheorie en de wijze van belonen verklaren. De kandidaat kan het verband leggen tussen gehanteerde leiderschaps- en managementstijlen in de organisatie en de motivatie hiervan. De kandidaat kan de gangbare beloningsystemen noemen, uitwerken en toepassen in een concrete situatie. De kandidaat kan de beloningssystemen relateren aan de organisatie- en sociale doelstellingen van een organisatie. De kandidaat kan het belang van scholing en opleiding aangeven als middel tot het bereiken van organisatiedoelstellingen. De kandidaat kan de elementen noemen die van belang zijn bij het beoordelen van medewerkers. De kandidaat kan het verschil aangeven tussen een beoordelingsgesprek en een functioneringsgesprek.
Nederlandse Associatie voor Praktijkexamens
2
Ad m in i st r at i e ve o rg a n is at ie en au t o m at i s e rin g Algemeen
Bij de genoemde onderwerpen wordt uitgegaan van het feit, dat de kandidaat bekend is met de invloed van informatietechnologie evenals internettechnologie op de bedrijfsvoering. Basiskennis • • • •
De kandidaat kan de administratie typeren als product en als proces. De kandidaat kan het verschil aangeven tussen de taken van de financiële administratie en de boekhouding (bedrijfsadministratie) De kandidaat kan de functies van de (financiële) administratie aangeven. De kandidaat kan aangeven welke administratieve processen in een organisatie onderscheiden kunnen worden.
Administratieve processen
• • •
• • • • •
• •
De kandidaat kan de geld- en goederenbeweging in hoofdlijnen aangeven. De kandidaat kan een beschrijving geven van de waardenkringloop en de verschillende elementen van de waardenkringloop benoemen. De kandidaat kan de typologie van ondernemingen in een concrete situatie toepassen (handelsonderneming, dienstverlenende onderneming, ambachtelijke onderneming, productieonderneming met stukproductie, productieonderneming met massaproductie). De kandidaat kan aangeven welke vormen van controle worden onderscheiden. De kandidaat kan het belang van interne controle aangeven. De kandidaat kan de begrippen functiescheiding en tegengesteld belang omschrijven, herkennen en toepassen in een concrete situatie. De kandidaat kan de volgende begrippen omschrijven en van ieder begrip een of meer voorbeelden geven: o controle-technische functiescheiding; o verbandcontroles; o aanwezigheidscontroles; o totaalcontrole; o bevoegdheidscontroles; o voortgangscontrole; o cijferbeoordeling. De kandidaat kan het belang van voorraadopnames en tellingen aangeven in het kader van de interne controle. De kandidaat kan de verschillende functies in het kader van een goede administratieve organisatie aangeven (beherend, beschikkend, bewarend)
Informatievoorzieningenproces
•
• • •
De kandidaat kan de doelstelling van een organisatie beschrijven. Hij kan aangeven wat strategische doelen, tactische doelen en operationele doelen zijn. Tevens kan de kandidaat in concrete situaties de verschillende doelstellingen naar niveau onderscheiden. De kandidaat kan aangeven wat informatie is en in een concrete situatie onderkennen. Tevens kan de kandidaat het verschil aangeven tussen informatie en gegevens. De kandidaat kan de informatiebehoefte aangeven op strategisch, tactisch en operationeel niveau. De kandidaat kan aangeven aan welke eisen informatie moet voldoen (tijdigheid, juistheid, volledigheid, betrouwbaarheid).
Nederlandse Associatie voor Praktijkexamens
3
Missie, visie en doelstellingen van de organisatie
• • • • •
De kandidaat kan het verband aangeven tussen de missie van een organisatie, de strategische doelen van een organisatie en de begroting. De kandidaat kan de planning- en controlecyclus van een organisatie beschrijven. De kandidaat kan aangeven waarom een Balance Score Card wordt gebruikt bij de uitwerking van de strategie van een organisatie. De kandidaat kan de elementen van een Balance Score Card aangeven. Hij kan ook aangeven op welke wijze een organisatie nagaat of de geformuleerde doelstellingen zijn behaald. De kandidaat kan aangeven wat kritische succesfactoren zijn. Hij kan aan de hand van een concrete situatie de kritische succesfactoren formuleren met gebruikmaking van het SMARTprincipe.
Personeels- en salarissystemen
• • • • • • •
De kandidaat kan aangeven welke functies HRM-systemen hebben. De kandidaat kan aangeven wat het voordeel is van een functioneel geïntegreerd systeem waarvan onder meer HRM-modulen deel uit maken. De kandidaat kan de modulen van een HRM-systeem benoemen. De kandidaat kan aangeven op welke wijze controles plaatsvinden in een HRM-systeem. De kandidaat kan aangeven op welke wijze beveiliging van data in HRM-systemen plaatsvindt. (invoer data, beveiliging data, toegang tot data, organisatorische en fysieke beveiliging). De kandidaat kan aangeven hoe aansluiting tussen het personeels- en salarissysteem plaatsvindt.
Nederlandse Associatie voor Praktijkexamens
4
W et in ko m st en b el a st i n g De examenkandidaat moet de kennis van de onderstaande onderwerpen kunnen toepassen op de praktijkcasussen die tijdens het examen voorgelegd worden. Kennis Belastingsubject en belastingobject : • binnenlandse en buitenlandse belastingplicht; • partnerbegrip; • woonplaatsfictie; • lijfrentebegrip; • boxensysteem: o belastbaar inkomen uit werk en woning; o belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang; o belastbaar inkomen uit sparen en beleggen; • verzamelinkomen: o het inkomen uit werk en woning; o het inkomen uit aanmerkelijk belang; o het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen; Winst uit onderneming: • winstbegrip; • scholingsaftrek en –bijtelling ; Belastbaar loon: • loonbegrip; • werknemersaftrek: • de reisaftrek; • de zeedagenaftrek. Resultaat uit overige werkzaamheden: • begripsbepaling en indeling. Verklaring Arbeidsrelatie (VAR) Belaste inkomsten uit eigen woning: • begripsbepaling; • forfaitaire huurwaarde; • kamerverhuur; • toedeling; • kapitaalverzekering eigen woning; • aftrekbare kosten. Uitgaven voor inkomensvoorzieningen: • Lijfrentevoorzieningen: • basisruimte; • jaarruimte en; • reserveringsruimte. Uitgaven voor kinderopvang : • begrip; • kwalificatie; • begrenzing;
Nederlandse Associatie voor Praktijkexamens
5
Voorlopige teruggaaf: Met name voor de toepassing van: • de reisaftrek; • de negatieve belastbare inkomsten uit eigen woning; • de uitgaven voor inkomensvoorzieningen; • de uitgaven voor kinderopvang; • berekening van de voorlopige teruggaaf. Systeem van heffingskortingen : • kennis van de verschillende heffingskortingen genoemd in de IB en LB
Nederlandse Associatie voor Praktijkexamens
6
Co m mu n ic at ie Goed kunnen communiceren is een noodzakelijke voorwaarde voor optimaal functioneren binnen een organisatie. Voor de medewerker Payroll Services is het hebben van kennis van en het beschikken over de vaardigheden van communicatie en communicatieprocessen binnen de organisatie onontbeerlijk. In het deel communicatie worden de verschillende vormen van communicatie en communicatieprocessen (met het accent op de mondelinge taalvaardigheid) getoetst. Bij de communicatie staan de aspecten van de functie van de medewerker Payroll Services centraal. In de eindtermen liggen de accenten op presentatietechniek en gesprekstechnieken voor het voeren van tweegesprekken met aandacht voor basisvaardigheden, interviewtechniek, gespreksplanning en gespreksanalyse. Leerdoelen
• • • •
De kandidaat heeft inzicht en vaardigheid in de verschillende manieren van communicatie; de kandidaat kan verschillende gespreksvormen hanteren in het kader van zijn functie; de kandidaat kan in een concrete situatie de juiste communicatievorm kiezen; de kandidaat kan in conflictsituaties de oorzaken van de conflicten herkennen en een juiste strategie kiezen voor oplossing van het conflict.
Communicatie
• • • •
Het kunnen formuleren van het doel van communicatie; het onderkennen van het verschil tussen informatie en gegeven; het herkennen van persoonlijke communicatiestijlen; het onderscheid kunnen maken in de verschillende bestanddelen van een communicatieproces.
Luistervaardigheden
• • •
Het actief en passief kunnen luisteren;; het geven van aandacht; het tonen van inlevingsvermogen.
Effectief communiceren
• • • • •
Het kunnen hanteren van de basisvaardigheden in communicatie; het onderkennen van ruis en filters in de communicatie; het effectief overbrengen en ontvangen van een boodschap; het helder formuleren tijdens communicatie; het herkennen van non-verbale communicatie en het onderkennen van het belang van non verbale communicatie.
Gespreksvoering
• • • •
Het onderkennen van de verschillende fasen in een gesprek; het vaststellen van een gesprekslijn; het kunnen hanteren van verschillende vraagtechnieken (open-, gesloten-, suggestieve-); het kunnen samenvatten van het besprokene.
Gespreksvormen
• • • • • •
Het kunnen hanteren van basisvaardigheden onderhandelen; het kunnen adviseren over een werkoverleg; het kunnen adviseren over een functioneringsgesprek; het kunnen adviseren over een beoordelingsgesprek; het kunnen houden van een slecht nieuwsgesprek; het kunnen houden van een exit-interview.
Nederlandse Associatie voor Praktijkexamens
7
Feedback
• • •
Het geven en ontvangen van feedback; het hanteren van spelregels bij feedback; het op een juiste manier behandelen van klachten.
T o et si n g De opleider toetst tijdens de werkbijeenkomsten de kennis en vaardigheden vastgelegd in het examenprogramma. In het cursusprogramma is vastgelegd welke opdrachten door de kandidaten worden uitgevoerd. De kandidaat ontvangt een verklaring van de opleider wanneer hij heeft voldaan aan de gestelde eisen van het examenprogramma en tevens heeft voldaan aan de volgende voorwaarden: • 100% deelname aan de bijeenkomsten dan wel het gelijkwaardige equivalent hiervan; • een voldoende beoordeling voor ten minste drie opdrachten. De opleider legt vast op welke wijze de kandidaat heeft voldaan aan de gestelde eisen. Een kandidaat die heeft voldaan aan de gestelde eisen ontvangt op de cijferlijst het cijfer zeven. Co n t ro le N ed e rl an d s e As so ci at ie vo o r P r a kt i jk e xa m en s De opleider legt een maand voorafgaande aan het studiejaar het cursusprogramma, waaronder begrepen de opdrachten, ter goedkeuring aan de examencommissie VPS van de Associatie voor. Binnen een maand ontvangt de opleider van de Associatie voor Praktijkexamens bericht of het cursusprogramma overeenkomt met de eisen gesteld in het examenprogramma. De opleider geeft met het cursusprogramma een rooster met data waarop de trainingen communicatie volgens het cursusprogramma worden gegeven. Namens de Associatie voor Praktijkexamens hebben leden van de examencommissie VPS het recht een of meer bijeenkomsten van de trainingen te bezoeken.
Nederlandse Associatie voor Praktijkexamens
8