Evaluatie van de Pilot RMC+ (Jongerenloket) Noord Groningen
Evaluatie van de Pilot RMC+ (Jongerenloket) Noord Groningen
Utrecht, 28-02-2003
Marion Rozema Minne van der Sluis Pieter Taris Henk Bakker
Evaluatie van de Pilot RMC + Jongerenloket) Noord Groningen
1
Inleiding
5
2 2.1 2.2 2.3
Opzet van het onderzoek Kaders voor het onderzoek Onderzoeksvraagstelling Aanpak van het onderzoek
7 7 8 9
3 3.1 3.2 3.2.1 3.2.2 3.2.3
Korte beschrijving van de pilot De specifieke situatie in de Provincie Groningen Noord Groningen De pilot RMC+ Jongerenloket Noord Groningen Afbakening en positionering pilot Participanten en organisatie Aanpak, activiteiten en producten
11 13 14 16 18
4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
Stand van zaken pilot De informatiehuishouding Start van de nieuwe werkwijze De vinger op knelpunten in de uitvoering Participatie van de SZW-gerelateerde organisaties Borging van de pilot
24 24 25 25 30 32
5 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5
33 33 35 37 38
5.6 5.7
Toegevoegde waarde van de pilot De doelstellingen van de pilot Scope van de pilot en betrokkenen Sluitende registratie en monitoring Oorzaken voortijdig schooluitval Bijdrage aan kwalificatiewinst en arbeidsmarkttoeleiding Eén loket voor jongeren Optimaliseren van intake en trajectmanagement
6
Match tussen aanpak en regionale situatie
42
7
Overdraagbaarheid naar andere regio’s
43
8
Conclusies en aandachtspunten
46
BIJLAGE I
Respondenten interviews
50
3
10
39 40 40
BIJLAGE II
Gespreksleidraad interviews
51
BIJLAGE III
Waddenmodel
53
BIJLAGE IV
Monitoringmodel
54
BIJLAGE V
Product en (her)bruikbaarheid
55
BIJLAGE VI
LIJST MET AFKORTINGEN
59
4
1
Inleiding
Door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) zijn in de periode 2001/2002 aan de Provincie Groningen middelen ter beschikking gesteld voor de uitvoering van een pilot ter realisatie van een sluitende aanpak van voortijdig schoolverlaten van jongeren tot 23 jaar. De pilot ‘RMC+ Jongerenloket Noord Groningen’ bevindt zich nu in de uitvoeringsfase. Aan Cap Gemini Ernst & Young is gevraagd een evaluatie van deze pilot uit te voeren met de volgende opdracht: •
Onderzoek in hoeverre de huidige vorm en inhoud van het project bijdraagt aan het sluitend maken van de aanpak Voortijdig Schoolverlaters.
•
Onderzoek naar de bruikbaarheid van de opgeleverde procedures en documenten voor de situatie zoals die bestaat in de regio Noord Groningen.
•
Onderzoek naar de herbruikbaarheid van reeds genoemde producten voor andere regio’s.
Bij het onderzoek naar de herbruikbaarheid van de producten is in ogenschouw genomen dat Cap Gemini Ernst & Young in zeven regio’s pilots met betrekking tot het voortijd schoolverlaten uitvoert, te weten in Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Drechtsteden, Arnhem, Zuid Holland Oost en de Kop van Noord Holland. Deze pilots worden eveneens door het ministerie van SZW gefinancierd. Op deze plek willen wij onze dank uitspreken aan de vertegenwoordigers van de Provincie Groningen en het projectmanagement van de pilot voor de constructieve medewerking aan ons onderzoek. Vanuit het Ministerie van SZW, de Directie Arbeidsmarktbeleid en Bijzondere Doelgroepen, is begeleiding gegeven door
5
mevrouw Donk en de heren Verhaar, Egberts en Ramkhelawan. Dit hebben wij eveneens als zeer waardevol ervaren.
Leeswijzer In hoofdstuk twee wordt ingegaan op de opzet van het onderzoek ten behoeve van de evaluatie. Op basis van de verzamelde informatie wordt een korte beschrijving van de pilot gegeven (hoofdstuk drie). Vervolgens wordt antwoord gegeven op de onderzoeksvragen met betrekking tot de voortgang van de pilot (hoofdstuk vier) en de bijdrage van de pilot aan de sluitende aanpak van voortijdig schoolverlaten (hoofdstuk vijf). In hoofdstuk zes wordt ingegaan op de bruikbaarheid van de in de pilot ontwikkelde aanpak en producten voor de specifieke situatie zoals in Noord Groningen. De overdraagbaarheid naar andere regio’s wordt in hoofdstuk zeven nader bekeken. De rapportage sluit af met een samenvatting van de conclusies en enkele aandachtspunten in hoofdstuk acht.
6
2
Opzet van het onderzoek
Op basis van de opdracht en de kaders voor het onderzoek zijn de centrale onderzoeksvragen en aanpak van het onderzoek bepaald.
2.1
Kaders voor het onderzoek
Bij de beoordeling van het project en de projectresultaten is het belangrijk om rekening te houden met achtergronden en ontwikkelingen die een rol hebben gespeeld bij de definitie van het project. Als kaders voor het onderzoek hebben wij daarom de volgende zaken betrokken: •
Landelijk beleid en wet- en regelgeving o
Landelijke beleid ten aanzien van voortijdig schoolverlaten en sociale zekerheid voor jongeren tot 23 jaar;
o
Leerplichtwet, RMC-wet, WIW, nABW en SUWI;
o
Decentralisatie, regionalisering, een integrale aanpak en klantgerichtheid/vraagsturing in de uitvoering van publieke dienstverlening;
o
Regierol van gemeenten bij de sluitende aanpak voor jongeren tot 23 jaar op de terreinen van onderwijs, arbeid (en jeugdzorg).
•
Het regionale niveau o
Het operationaliseren van landelijk beleid en wet- en regelgeving in beleid en uitvoeringspraktijk;
o
Een (sluitend) inzicht in de doelgroep, de werkprocessen, de voortgang en de resultaten in het kader van de sluitende aanpak;
7
o
Optimalisering van de samenwerking en de infrastructuur van alle betrokken uitvoeringsinstanties ten behoeve van de doelgroep jongeren tot 23 jaar zonder startkwalificatie1;
o
Een efficiënte en effectieve inzet van de beschikbare middelen;
o
Een klantgerichte aanpak (de jongere centraal).
•
De specifieke regionale omstandigheden o
Kleine gemeenten in dunbevolkte gebieden;
o
De relatie tussen stad en platteland;
o
Een hoger dan landelijk gemiddelde werkloosheid;
o
Een lager gemiddeld opleidingsniveau dan landelijk geldt.
2.2
Onderzoeksvraagstelling
Vanuit de opdracht en de kaders voor het onderzoek is de centrale vraagstelling voor het onderzoek afgeleid. Wij onderscheiden daarbij de aanpak en de resultaten zoals die voor de hele pilot zijn voorzien (vraag één) en de concrete stand van zaken in en inzichten uit de uitvoeringsfase waarin de pilot zich nu bevindt (vraag twee). Voor de evaluatie zijn daarom de volgende onderzoeksvragen gehanteerd:
1.
In hoeverre draagt de aanpak (toegevoegde waarde) van het pilotproject bij aan een sluitende aanpak Jongeren/Voortijdig Schoolverlaten tot 23 jaar dan wel in hoeverre draagt de voorgestane aanpak in de uitvoering bij aan zaken die anders tot lacunes in de sluitende aanpak zouden leiden?
2.
In hoeverre ligt het project (uitvoeringsfase) op koers en dragen aanpak en activiteiten bij aan een stabiele implementatie?
1
Een startkwalificatie bestaat uit een afgeronde opleiding (diploma) op minimaal het niveau basisberoepsopleiding in het MBO (niveau 2 in de landelijke kwalificatiestructuur)
8
3.
In hoeverre komt de aanpak (producten en procedures) tegemoet aan de specifieke regionale situatie?
4.
In hoeverre is de aanpak (producten en procedures) overdraagbaar (te maken) naar andere regio’s?
2.3
Aanpak van het onderzoek
Met betrekking tot de aanpak van het onderzoek kan vanuit de opdracht en de onderzoeksvraagstelling een onderscheid worden gemaakt naar het project (vorm en inhoud) als zodanig en de opgeleverde procedures en documenten (producten). In de uitvoering van het onderzoek zijn derhalve de volgende activiteiten verricht: •
Inventariseren, bestuderen en analyseren van documenten/producten in relatie tot de afgesproken doelstellingen en de reeds bereikte resultaten van de pilot
•
Onderzoek naar de bijdrage van de pilot c.q. de producten aan het uitvoeringsproces door middel van interviews met de ‘gebruikers’ van het project
Op basis van door het procesmanagement verstrekte mondelinge informatie en aangereikte documentatie zijn de projectaanpak, de voortgang van het project en de tot dusverre gerealiseerde producten geanalyseerd. Bij de interviews met de participanten/gebruikers (zie bijlage I) is vooral nagegaan hoe het project en de tot dusverre gerealiseerde projectresultaten door de direct betrokkenen worden gepercipieerd. Bij de selectie van respondenten is zowel gekeken naar de spreiding over actoren als kleinere en grotere gemeenten. De gehanteerde gespreksleidraad voor de interviews is eveneens als bijlage (II) opgenomen.
dan wel HAVO of VWO.
9
3
Korte beschrijving van de pilot
Op basis van de beschikbare informatie en gesprekken met vertegenwoordigers van de provincie en het projectmanagement wordt hieronder een korte beschrijving van de pilot gegeven en in de juiste context geplaatst. In feite wordt hiermee het onderzoeksobject nader afgebakend.
De Provincie Groningen heeft een belangrijke initiërende rol gespeeld bij de totstandkoming van het pilot-project RMC+ Jongerenloket in Noord Groningen. Het motief voor de provincie om in bredere zin een aanjaagfunctie te vervullen in het leggen van relaties tussen beleidsterreinen zoals jeugdhulpverlening, arbeidsmarktbeleid, economisch beleid en onderwijs, ligt in de specifieke sociaaleconomische problematiek die in deze provincie speelt. Onderwijs wordt vanuit deze optiek als een speerpunt in het provinciale beleid gezien en heeft dan betrekking op de infrastructuur van het onderwijs in de provincie als zodanig en op onderwijs als basisvoorziening ten behoeve van sociale samenhang en economische activiteiten. De provincie ziet zich hierbij vooral als partner van gemeenten, bedrijfsleven en relevante instituties. De pilot RMC+ Jongerenloket Noord Groningen maakt onderdeel uit van een breed spectrum van activiteiten om onderwijsgerelateerde ontwikkelingen2 te signaleren, de kwaliteit van onderwijs te versterken c.q. het opleidingsniveau te verhogen en afstemming binnen het onderwijs en tussen de onderwijsinstellingen met bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties te realiseren.
2
Genoemd worden het belang van onderwijs voor de economische infrastructuur (kenniseconomie) en sociale samenhang, de ontwikkeling van de ‘kolom’ beroepsonderwijs en de zorgstructuur in het VMBO. De provincie Groningen volgt de ontwikkelingen op het terrein van onderwijs in relatie tot jeugdzorg, arbeidsmarkt en economie. (Bron: Investeren in mensen; Beroepsonderwijs in de provincie Groningen, Activiteitenoverzicht. 2001)
10
Met betrekking tot de pilot vervult de provincie Groningen namens de participanten in de pilot tevens de rol van opdrachtnemer in de subsidierelatie met het ministerie van SZW.
3.1
De specifieke situatie in de Provincie Groningen - Noord Groningen
De bevolking van de Provincie Groningen wordt gekenmerkt door een, ten opzichte van het landelijke gemiddelde, relatief laag opleidingsniveau en relatief hoge werkloosheid met een harde kern van langdurig werklozen. Dit versterkt de sociaal-economische kwetsbaarheid van de regio. Het platteland van de Provincie Groningen is dun bevolkt en kent hierdoor bovendien kwetsbare infrastructuren, zowel wat betreft economische bedrijvigheid, onderwijs als vervoer.
De regio Noord Groningen kent op dit moment acht gemeenten met kleine dorpskernen en een ‘dunne’ infrastructuur met betrekking tot vervoer en werkgelegenheid. Voor deze regio wordt de actieradius nog eens letterlijk beperkt door fysieke omstandigheden.
Volgens de woorden van één der respondenten in het onderzoek bevindt Noord Groningen zich “met de rug naar het water”, waardoor de mogelijkheden tot zaken als werkgelegenheid, vervoer en samenwerking met andere partijen in de directe omgeving begrensd worden.
Noord Groningen kent een lange historie van kleine woonkernen die tot op zekere hoogte redelijk geïsoleerd hebben gefunctioneerd. De nadruk op landbouwactiviteiten gaf geen aanleiding tot grootschalige forensische activiteiten tussen de kernen. De kleinschaligheid van de kernen is wellicht de reden dat grootschalige industrialisering – op enkele uitzonderingen na – nooit is aangeslagen. De huidige werkge-
11
legenheid voor de groep voortijdig schoolverlaters wordt door de respondenten omschreven als tijdelijk werk, seizoenwerk en uitzendwerk in de productiesfeer van grootschalige landbouw en visserij (waaronder garnalenindustrie). De arbeidscontracten zijn over het algemeen tijdelijk en worden beëindigd bij het bereiken van de leeftijd van 23 jaar (einde minimumloon). Daar waar een opleidingsniveau van minimaal een startkwalificatie in het algemeen geldt als voorwaarde voor een duurzaam perspectief op de arbeidsmarkt en economische bedrijvigheid, wordt de betekenis van deze kwalificatie door respondenten niet alleen betrokken op een werkzaam perspectief in de eigen regio. Door de landelijke erkenning van een reguliere beroepsopleiding worden jongeren in staat gesteld om buiten de eigen regio te kijken. Daarbij wordt gesteld dat de maatschappelijke kwalificatie3 van het beroepsonderwijs even belangrijk is als de beroepskwalificatie, omdat jongeren hierdoor beter in staat zijn om te kiezen voor een perspectief (forenzen of immigreren) buiten de eigen regio. De eenzijdig georiënteerde arbeidsmarkt leidt vermoedelijk ook tot ‘export’ van hoger opgeleiden. Het is onduidelijk of deze waarnemingen van respondenten kunnen worden onderbouwd door statistieken. In het kader van dit onderzoek is dat niet nagegaan. In feite zou het voorgaande betekenen dat de sluitende aanpak jongeren wel verder helpt, maar dat de problematiek met betrekking tot de werkgelegenheid en het achterblijvende onderwijsniveau in de regio Noord Groningen zich zelf in stand houdt.
Gezien de kleinschaligheid van de gemeenten buiten de stad Groningen, ondanks de recente gemeentelijke herindelingen gaat het om gemeenten van 7 tot 30 duizend inwoners, worden deze gemeenten al snel geconfronteerd met vraagstukken en verantwoordelijkheden die de capaciteit en de mogelijkheden van het gemeentelijk apparaat overstijgen. Dit geldt eveneens voor belangrijke taken die
3
In het secundair beroepsonderwijs wordt gesproken over een drievoudige kwalificatie: de beroepskwalificaties, de maatschappelijke kwalificatie en de doorstroomkwalificatie.
12
gemeenten hebben ten gevolge van het landelijke (decentraliserings-) beleid gekregen hebben, zoals de sluitende aanpak jongeren, de problematiek van het voortijdig schoolverlaten en de educatie. Het zicht op de jongere tot 23 jaar wordt voor de afzonderlijke gemeenten al snel bemoeilijkt omdat zij noodzakelijkerwijs hun schoolloopbaan veelal buiten de eigen gemeente volgen. Voor meldingen inzake de leerplicht is men aangewezen op de samenwerking met scholen buiten de gemeentegrenzen en in de aansluiting tussen middelbaar en vervolgonderwijs dreigen jongeren nog wel eens te ‘verdampen’. De maatschappelijke consequenties van het voortijdig schoolverlaten, in de zin van jeugdproblematiek en uitkeringen, zijn terdege binnen de gemeentegrenzen te voelen.
3.2
De pilot RMC+ Jongerenloket Noord Groningen
Het voorkomen van voortijdig schoolverlaten dan wel het terugleiden van voortijdig schoolverlaters naar een startkwalificatie staat hoog op de provinciale agenda. Op provinciaal niveau is er sprake van een RMC-stuurgroep waarin de RMC’s, het SVO-VO Samenwerkingsverband, twee van de drie ROC’s en het AOC, de jeugdhulp en jeugdzorg en CWI participeren. In aansluiting op experimenten in grote steden, waaronder de stad Groningen, met een Jongerenloket voor scholing, inkomen, werk en zorg, is in 2001 het initiatief genomen tot het beproeven van een dergelijke aanpak in het dunbevolkte gebied van Noord Groningen. De ervaring had toen al geleerd dat de (leerplicht)administratie en de sluitende aanpak naar een startkwalificatie dan wel werk voor de doelgroep jongeren tot 23 jaar een complexe aangelegenheid zijn die de grenzen van de afzonderlijke gemeenten al snel overschrijden. De provincie heeft hiertoe de gemeenten Appingedam en Delfzijl benaderd. Naar aanleiding van de praktijkervaring in het kader van de regeling c.q. RMC-wet heeft de RMCcontactgemeente Delfzijl dit initiatief onderschreven. Vanuit de intensieve
13
intergemeentelijke samenwerking in de figuur van de Regioraad Noord Groningen is het initiatief verbreed naar alle acht gemeenten in de regio Noord Groningen.
3.2.1
Afbakening en positionering pilot
De pilot RMC+ Jongerenloket is gericht op een integrale benadering van het beleid en verschillende wettelijke taken met betrekking tot jongeren tot 23 jaar in de operationele uitvoering, te weten: •
Onderwijs o
Leerplichtwet
o
RMC-wet
•
Sociale Zekerheid o
SUWI c.q. CWI-vorming’
o
WIW
o
Nieuwe Algemene Bijstandswet (nABW)
Uitgangspunt voor de pilot is de regierol van gemeenten en het RMC. De integrale aanpak is gericht op een sluitend netwerk vanuit de betrokken uitvoeringsinstanties: •
Het RMC
•
Het CWI
•
De leerplichtambtenaren
•
De gemeentelijke sociale diensten
De pilot RMC+ Jongerenloket richt zich dus vooral op de curatieve kant van de sluitende aanpak voor jongeren zonder startkwalificatie en/of werk en de uitvoeringsorganisaties die hierbij betrokken zijn. Deze pilot staat echter niet op zichzelf,
14
omdat er zowel op het terrein van de preventieve aanpak als op het terrein van de aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt sprake is van aanpalende initiatieven en ontwikkelingen.
Pilot Aansluiting Onderwijs-Jeugdzorg-Arbeid Het onderwijs heeft primair taken in de preventie van het voortijdig schoolverlaten en tijdige en volledige melding aan de (woon-)gemeente in het geval van leerplichtproblemen en voortijdig schoolverlaten. Met betrekking tot de preventieve taken en de zorgstructuur in het onderwijs is sprake van een afzonderlijke pilot Aansluiting Onderwijs-Jeugdzorg-Arbeid. De hiervoor genoemde pilot richt zich met name op oplossingen voor plattelandsregio’s in de preventieve sfeer en wordt gefinancierd vanuit het zorgbudget voor leerlingen (VO-VSO Noord Groningen), GOA-middelen en een subsidie vanuit OCW. De pilot Aansluiting Onderwijs-Jeugdzorg-Arbeid is – net als de pilot RMC+ Jongerenloket - een initiatief van de provincie en wordt ondersteund door POZW/CMO Noord4. Deze pilot is eveneens een gerelateerd aan de Regioraad Noord Groningen. In de onderhavige evaluatie is de pilot Aansluiting Onderwijs-JeugdzorgArbeidsmarkt niet nader onderzocht anders dan dat is nagegaan welke rol het onderwijs speelt in de pilot RMC+ Jongerenloket.
Regionaal Platform Arbeidsmarktbeleid Ten gevolge van de invoering van de wet SUWI zijn de regionale bestuurlijke structuren met betrekking tot het arbeidsmarktbeleid komen te vervallen. De vervangende structuren, Regionale Platforms Arbeidsmarktbeleid (RPA), zijn nog volop in ontwikkeling. Gezien de relatie tussen de sluitende aanpak voor jongeren
4
Het POZW is het Provinciaal Ontwikkelingsinstituut Zorg en Welzijn voor Groningen. Dit instituut is inmiddels verzelfstandigd en draagt nu de naam CMO Noord.
15
naar een startkwalificatie en werk ligt er een relatie tussen de pilot RMC+ Jongerenloket Noord Groningen en het RPA Noord Groningen.
De afstemming tussen de pilot RMC+ Jongerenloket en het RPA Noord Groningen vindt in principe plaats via het projectmanagement en de Regioraad Noord Groningen. De samenhang en de positionering van de pilot RMC+ Jongerenloket met betrekking tot de pilot Aansluiting Onderwijs-Jeugdzorg-Arbeid worden in onderstaande figuur weergegeven.
OnderwijsJeugdzorg-Arbeid Preventieve Pilot
3.2.2
RMC+ Jongerenloket Curatieve Pilot
RPA Noord Groningen Afstemming Onderwijs- Arbeidsmarkt
Participanten en organisatie
In de pilot is voorzien in de participatie van alle voor de integrale aanpak betrokken actoren op zowel bestuurlijk als uitvoerend niveau. In de pilot participeren:
8 gemeenten: Appingedam, Bedum, Delfzijl, De Marne, Eemsmond, Loppersum, Winsum, Ten Boer Wethouders portefeuille jeugdbeleid
8
Uitvoeringsorganisaties Leerplichtambtenaren
8
Gemeentelijk sociale diensten
8
CWI’s Delfzijl en Winsum
2
RMC Contactgemeente
1
Totaal uitvoeringsorganisaties
19
16
De organisatie van het pilotproject is hierna beschreven.
Stuurgroep Portefeuillehouders Jeugdbeleid (Regioraad Noord Groningen) Regulier ambtelijk overleg Hoofden Onderwijs en Sociale Zaken
Projectmanagement Pilot RMC+
Werkgroep RMC+ Uitvoering RMC/LPA/GSD/CWI
Uitvoeringsorganisaties RMC/LPA/GSD/CWI
Stuurgroep Voor de aansturing van het project is aangesloten bij het intergemeentelijk samenwerkingsverband Regioraad Noord Groningen, waarin de wethouders met de portefeuille jeugdbeleid (onderwijs en sociale zaken) elkaar regulier ontmoeten.
Bij het vaste agendapunt RMC+ Jongerenloket zijn het projectmanagement en een vertegenwoordiging van het management CWI Noord Nederland aanwezig. De stuurgroep is verantwoordelijk voor de besluitvorming binnen de pilot. Daarnaast kunnen de stuurgroepleden elkaar aanspreken op de verantwoordelijkheid voor de realisatie van de voorstellen uit de pilot binnen de eigen gemeentelijke organisatie en binnen de samenwerking met betrekking tot de CWI’s Winsum en Delfzijl.
Projectmanagement
17
Het projectmanagement wordt uitgevoerd door het POZW/CMO Noord en het Breuer Institute5. Het projectmanagement is verantwoordelijk voor inhoudelijke en ambtelijke voorbereiding van de werkgroep en de stuurgroep, coördineert de activiteiten binnen de werkgroep en stelt de rapportages op. Daarnaast biedt het projectmanagement in procesmatige zin ondersteuning aan de betrokken uitvoeringsorganisaties.
Werkgroep RMC+ Jongerenloket Noord Groningen In de werkgroep participeert het uitvoerende niveau met betrekking tot leerplicht en de sociale diensten, aangevuld met de RMC-coördinator, de RMCtrajectbeleleiders en de CWI’s. De werkgroep werkt in subgroepen aan procedures, afspraken en instrumenten, die ter beoordeling aan het portefeuilleoverleg jeugdbeleid van de Regioraad Noord Groningen worden voorgelegd. De werkgroepleden zijn verantwoordelijk voor de implementatie en uitvoering van de besluiten in de eigen organisatie en dragen bij aan de rapportages en evaluaties.
3.2.3
Aanpak, activiteiten en producten
De pilot is gericht op een integrale uitvoeringspraktijk met betrekking tot de sluitende aanpak van jongeren tot 23 jaar die zonder een startkwalificatie het onderwijs verlaten en/of de arbeidsmarkt willen betreden. Het voornaamste doel is een zodanige afstemming van de werkwijze, procedures en instrumenten van alle hierbij betrokken uitvoeringsinstanties met betrekking tot werk, inkomen en scholing dat: •
Sprake is van een sluitende registratie van jongeren tot 23 jaar;
•
De in beeld zijnde jongeren op een efficiënte en effectieve wijze begeleid worden naar een startkwalificatie en werk;
5
Het Breuer Institute is een privaat adviesbureau.
18
•
De effecten van de integrale werkwijze longitudinaal op het niveau van de jongere kunnen worden gevolgd;
•
Zoveel mogelijk jongeren alsnog een startkwalificatie behalen.
De pilot kenmerkt zich door een aanpak ‘van onderop’ en binnen reguliere structuren. Het gaat dan ook niet zozeer om additionele (tijdelijke project)structuur, maar om procesondersteuning in zowel uitvoering als borging op het bestaande bestuurlijke niveau. In de aanpak van de pilot is voorzien in een ontwikkelingsfase, een uitwerkingsfase en een uitvoeringsfase. Gedurende de pilot is voorzien in een aantal activiteiten en producten. Hieronder wordt een overzicht gegeven van de activiteiten, waarbij een ordening is aangebracht in de aard van de activiteiten. Gerelateerd aan de activiteiten worden hier de producten van de pilot genoemd. Verderop in dit rapport (hoofdstuk zeven) wordt nader ingegaan op de producten.
Informatie- en bewustwording Vanuit de pilot zijn een aantal activiteiten ondernomen die gericht zijn op het op een gestructureerd wijze informeren over en bewustwording van wettelijke taken op het uitvoerende niveau: •
De betrokken instanties en medewerkers zijn geïnformeerd over de implicaties van hun wettelijke taken;
•
Het complexe speelveld en de samenhang in beleid en wet- en regelgeving zijn op een gestructureerde wijze vertaald naar de betekenis voor de participanten in de regio.
Dit is vormgegeven door voorlichtingsbijeenkomsten, een werkconferentie en in de werkgroepbijeenkomsten. Hieruit zijn presentaties en een format voor de werkconferentie voortgekomen. Voorts is een Startkwalificatiekaart ontwikkeld die betrokkenen informeert over wat een startkwalificatie is.
19
Identificatie van problemen en mogelijke oplossingen Door het bijeenbrengen van de uitvoeringsorganisaties zijn lacunes en problemen in de uitvoering van de sluitende aanpak zichtbaar gemaakt, waarbij kennis van elkaars werkwijze en inzicht in de mogelijkheden en beperking van de afzonderlijke uitvoeringsorganisaties als uitgangspunt is gekozen. Het gaat hierbij om de volgende zaken: •
Op operationeel niveau zijn de hiaten in de sluitende aanpak zichtbaar gemaakt;
•
Op het niveau van het landelijke beleid en de wet- en regelgeving zijn spanningsvelden zichtbaar gemaakt met betrekking tot de inzet van het CWI en WIW-middelen in relatie tot de doelstelling van startkwalificering;
•
Er is gewerkt aan creatieve oplossingen van de geïdentificeerde uitvoeringsproblemen binnen de mogelijkheden van de samenwerkende uitvoeringsorganisaties, zo nodig op experimentele basis.
Dit heeft mede de basis gelegd voor een samenhangend ‘ideaal’ organisatiemodel voor de regio Noord Groningen. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt over de inzet van het CWI met betrekking tot de doelstelling ‘startkwalificatie vóór werk’ (op experimentele basis), de inzet van WIW-middelen en de formatie voor leerplicht. Het spanningsveld met betrekking tot de keuze ‘startkwalificatie vóór werk’ en de inzet van het CWI en WIW-middelen voor jongeren die bemiddelbaar zijn (fase1) dan wel reeds werken is door het projectmanagement bij het ministerie van SZW aan de orde gesteld om meer duidelijkheid te krijgen over over de interpretatie van de regelgeving.
Model- en instrumentontwikkeling Vanuit een samenhangend beeld ten aanzien van de uitvoeringspraktijk en de problemen en mogelijke oplossingen hierbij is gewerkt aan de ontwikkelingen
20
modellen, instrumenten en procedures die adequaat zijn voor de regio Noord Groningen: •
Vanuit de (regionale) uitvoeringspraktijk is een voor de regio ideaal organisatiemodel ontwikkeld waarin de werkprocessen met betrekking tot de sluitende aanpak voor jongeren in een stroomschema inzichtelijk zijn gemaakt, inclusief acties, verantwoordelijkheden en beslispunten (Waddenmodel);
•
Eveneens vanuit de uitvoeringspraktijk is een uniform informatiemodel (Monitoringmodel) ontwikkeld dat tegemoet komt aan de informatiebehoefte van de uitvoerenden (leerplichtambtenaren, consulenten sociale dienst, adviseurs werk en inkomen CWI en het RMC) en het bestuur en management (portefeuillehouders en hoofden Onderwijs en Sociale Dienst van gemeenten). Dit model geeft inzicht in de actuele caseload (kwantitatief en kwalitatief);
•
Er is onderzoek gedaan naar de automatisering van het informatiemodel. Dit heeft vooralsnog geresulteerd in een fysiek kaartenbak- ofwel trolleysysteem;
•
In het informatiesysteem van het CWI is een aparte selectie ingebouwd voor de identificatie van jongeren (CWI-jongerenoverzicht);
•
Voor de gegevens vanuit het RMC is een elektronisch uitwisselingssysteem gebouwd op basis van Excel;
•
Ten behoeve van een sluitende monitoring van schoolverlaters uit het middelbaar onderwijs is een aanpak ontwikkeld die leidt tot de identificatie van jongeren die anders uit beeld zouden verdwijnen (Aanpak Voorkomen Verdampers);
•
Er is een afstemmingsstructuur (Afstemmingsmodel) ontwikkeld waarin op uitvoeringsniveau (LPA-GSD-CWI-RMC) communicatie, gegevensoverdracht en afstemming plaatsvindt;
21
•
Door middel van een Overzicht formatie leerplicht- en RMC-taken is de feitelijke en wenselijk formatie in kaart gebracht.
Het Waddenmodel en het Monitoringmodel vormen het hart van de sluitende aanpak. In feite zijn hierin de werkprocessen en de afspraken van de samenwerkende uitvoeringsorganisaties vastgelegd. Om deze reden hebben wij deze documenten integraal als bijlagen (II en III) opgenomen.
Verbetering en ondersteuning van de uitvoering Belangrijk is de rol die het projectmanagement heeft vervuld in de verbetering en de ondersteuning van de afzonderlijke uitvoeringsorganisaties: Er is een format Plan van Aanpak per uitvoeringsorganisatie opgesteld: •
De afzonderlijke uitvoeringsinstanties zijn begeleid bij het opstellen van eigen plannen van aanpak en de identificatie van uitvoeringsproblemen;
•
Met betrekking tot de geïdentificeerde uitvoeringsproblemen is ondersteuning geleverd naar de eigen organisatie als naar zaken die op een hoger niveau moeten worden opgelost, zoals de problematiek met betrekking tot de formatie voor leerplichtambtenaren.
Op deze wijze heeft het projectmanagement goed inzicht kunnen krijgen van de problemen die zich bij de uitvoering volgens de afgesproken werkprocessen voordoen.
Overdracht en uitwisseling Het projectmanagement heeft naast de begeleiding van de pilot tevens taken vervuld met betrekking tot publiciteit en overdracht van de pilot en de borging van de aanpak na afloop van de pilotperiode. Hiervoor zijn de volgende activiteiten uitgevoerd: •
Er is voorzien in publiciteit over de pilot, met name rond de start van de uitvoeringsfase per 1 oktober 2002.
22
•
Er is informatie verstrekt aan geïnteresseerde gemeenten in aanpalende regio’s.
•
Gedurende de pilot is reeds gezocht naar een inbedding in de regulier infrastructuur.
Met de publiciteit rond de start van de uitvoeringsfase is een bijdrage geleverd aan (regionale) bekendheid van de aanpak in Noord Groningen. Voor de overdracht naar mogelijke andere situaties is het projectmanagement het centrale aanspreekpunt geweest.
23
4
Stand van zaken pilot
Zoals in paragraaf 2.2 aangegeven is tijdens de evaluatie niet alleen gekeken naar de aanpak zoals die in de pilot is ontwikkeld en de (te verwachten) effecten. Er is ook gekeken naar de concrete voortgang van de pilot. De pilot bevindt zich sinds 1 oktober 2002 in de uitvoeringsfase. Op basis van het Monitoringmodel is een Startbestand gerealiseerd, waarin per woongemeente alle jongeren zijn opgenomen, die per 1 oktober 2002 staan ingeschreven dan wel begeleid worden door de betrokken uitvoeringsinstanties. Met dit startbestand is de voorwaarde gerealiseerd voor de implementatie van het Waddenmodel.
4.1
De informatiehuishouding
Met het startbestand is zowel regionaal als per gemeente inzicht ontstaan in de omvang en de aard van de problematiek met betrekking tot jongeren tot 23 jaar zonder startkwalificatie en/of werk alsmede werkenden zonder startkwalificatie. De startsituatie is een bestandsvergelijking (tussen LPA, GSD en CWI) waarin de CWI-uitdraai leidend is. Volgens de betrokkenen heeft dit als start goed gewerkt. Na het nemen van eenieders verantwoordelijkheid in de monitoring (door LPA en GSD) en eventueel een check bij het GBA liggen de gegevenslijnen duidelijk. De Excel-sheet voor de gegevensuitwisseling vanuit het RMC is recent in bedrijf genomen. De omvang van de bestanden per gemeente is zeer verschillend. Het aantal dossiers in de trollies varieert van enkele tot meer dan honderd. Alle respondenten geven aan dat de omvang van de bestanden veel groter is dan men had verwacht.
24
4.2
Start van de nieuwe werkwijze
Er is een aanvang gemaakt met de werkwijze conform het Waddenmodel. Aan de hand van het startbestand worden per gemeente in het afstemmingsoverleg afspraken gemaakt over de trajectbegeleiding en monitoring van deze jongeren. Er begint inzicht te ontstaan in de actuele caseload.
4.3
De vinger op knelpunten in de uitvoering
De nieuwe werkwijze heeft duidelijk gemaakt dat een aantal actuele knelpunten in de uitvoering van het Waddenmodel nog moeten worden opgelost.
Tijdige en volledige melding aan gemeente/RMC De praktijk leert dat onderwijsinstellingen met regelmaat moeten worden herinnerd aan hun informatieverplichtingen. Door verschillende respondenten wordt aangegeven dat de uitval- en verzuimregistratie vanuit het onderwijs en de gegevensuitwisseling daarover richting woongemeente nog danig verbeterd moet worden.
Het gaat immers om een belangrijk overzicht dat, mits tijdig, juist en volledig aangeleverd, de uitvoerders beter en eerder in staat stelt om gerichter curatief te interveniëren. Sneller erbij zijn verhoogt de kans op een succesvolle terugplaatsing. Met name door het projectmanagement en uitvoerenden worden vraagtekens geplaatst bij het toezicht vanuit de overheid. Gemeenten dan wel het RMC hebben slechts beperkte middelen om de gegevenslevering te sanctioneren, anders dan melding aan de Onderwijsinspectie. De gemeenten hebben wel de formele bevoegdheid om te sanctioneren maar maken hier minimaal tot geen gebruik van. Om de onderwijsinstellingen tegemoet te komen zijn contactleerplichtambtenaren per onderwijsinstelling aangewezen en met het RMC van de stad Groningen zijn afspraken gemaakt met betrekking tot hun inzet van melding aan de woongemeen-
25
te. De meldingen vanuit de stad Groningen zijn cruciaal, omdat ruim 60% van de jongeren daar naar school gaat. De pilot heeft deels in de gegevensbehoefte kunnen voorzien door een regelmatige gegevensstroom vanuit het CWI, terwijl deze gegevens wettelijk gezien in korte tijd aan de leerplichtambtenaar dan wel het RMC gemeld dienen te worden.
Automatisering van de informatiestromen Bij de deelnemende instanties is sprake van fundamenteel verschillend ingevulde automatiseringsbehoeften. De hierdoor ontstane verscheidenheid in systemen draagt bij aan de complexe materie die geautomatiseerd gegevensverkeer reeds is. Leveranciers van nieuwe informatiesystemen lopen achter op de planning en tonen zich, volgens de respondenten, minder gevoelig voor de wensen van kleine afnemers (de regio Noord Groningen). Na inventarisatie van de te nemen maatregelen is er voor een pragmatische, niet geautomatiseerde oplossing gekozen. De RMC-contactgemeente heeft voor een eigen databestand moeten kiezen. Door de voor de andere deelnemende organisaties gekozen niet-geautomatiseerde opslag en vergelijking van gegevens is het niet te voorkomen dat er dubbel werk wordt gedaan. Daarnaast zijn de gegevens niet eenvoudig te benaderen en te ontsluiten. Het sluit echter wel goed aan op de insteek van het afstemmingsoverleg. De invoering van het Onderwijsnummer is pas recentelijk gestart en volgens onze informatie vooralsnog niet gereed voor gegevensuitwisseling anders dan tussen school en rijksoverheid. Dit heeft onder andere verband met privacyrichtlijnen.
Uitwisseling van gegevens Door verschillende respondenten is aangegeven dat onduidelijk is hoe met privacyrichtlijnen moet worden omgegaan bij de uitwisseling van gegevens. Van afspraken hierover is door geen van de respondenten melding gemaakt. Niet zozeer de hantering van de privacy-wetgeving bij het dataverkeer worden als knelpunt aangegeven, maar het uitwisselen van concrete achtergrondinformatie over
26
jongeren in de contacten met jeugdhulpverlening en politie. Deze informatie wordt al belangrijk gezien bij het kiezen van het traject voor de jongeren.
Capaciteit leerplicht- en RMC-taken De leerplichtambtenaar als ‘spin in het web’ met betrekking tot registratie- en zorgtaken wordt geconfronteerd met knelpunten in de capaciteit (zowel kwantitatief als kwalitatief). Dit heeft geleid tot een inventarisatie van de actuele formatie en bestuurlijke afspraken over de ophoging van de gewenste formatie van 70% naar 80% van de LVLA-norm.
Per 1 januari is voor alle gemeenten gezamenlijk 5,17 fte aan formatie vastgesteld. De daadwerkelijke formatie bedraagt echter 3,12 fte en de streefformatie (80%norm) bedraagt 7,57. Ten opzichte van de streefformatie laat de beschikbaar gestelde formatie altijd nog een verschil zien van 32%. De kleinschaligheid van de gemeentelijke organisaties heeft zich hierbij als bijzonder kwetsbaar bewezen. Een ophoging van de (streef-)formatie maakt het mogelijk om de leerplichtambtenaren toe te rusten, ook in kwalitatieve zin. De verantwoordelijkheid voor de eerste intake veronderstelt kennis van de mogelijke trajecten en de mogelijkheden van partners hierin. De eerste ervaring leert dat hierin nog moet worden geïnvesteerd. Voor de expertise tot de trajectbegeleiding is afgesproken dat gebruik kan worden gemaakt van de trajectbegeleiders van het RMC (tot 18 jaar en vanaf 18 tot 23 jaar). De primaire verantwoordelijkheid blijft bij de leerplichtambtenaar. De eerste periode wijst uit dat er nog weinig gebruik gemaakt wordt van deze mogelijkheid. Uit de gesprekken kan worden afgeleid dat dit nog te maken heeft met de ontbrekende bekendheid van de mogelijkheden. Het al te snel doorverwijzen wordt echter ook afgeremd met verwijzing naar de primaire verantwoordelijkheid van de leerplichtambtenaar. Leerplichtambtenaren geven aan dat er behoefte is aan
27
deskundigheidsbevordering, maar vooral ook aan tijd (formatie) om hieraan aandacht te besteden.
Afstemming binnen de gemeentelijke organisatie Ondanks de kleinschaligheid van de betrokken gemeenten is duidelijk geworden dat geïnvesteerd moet worden in de afstemming tussen de afdelingen Onderwijs en Sociale Zaken (en Welzijn). Hier wreekt zich de achterblijvende betrokkenheid van het middenkader. Het projectmanagement heeft wel getracht om dit niveau binnen de gemeentelijke organisaties bij de pilot te betrekken, maar heeft daarin geen succes kunnen boeken. Door alle respondenten wordt het gemis aan betrokkenheid van het middenkader gemeld. Daar waar door inschakeling van het projectmanagement een actieve betrokkenheid op zowel bestuurlijk als uitvoerend niveau is gerealiseerd, ontstaat er druk op het middenkader om de geformuleerde randvoorwaarden te realiseren. Het uitblijven van een actieve betrokkenheid van het middenkader leidt tot het risico dat uitgesproken intenties niet kunnen worden gerealiseerd. Dit blijkt uit de moeizaamheid waarmee formatieafspraken gestand worden gedaan en het laat uitzetten van vacatures. Uit de plannen van aanpak per uitvoeringsorganisatie blijkt dat een rol van het middenkader in de afstemming binnen de gemeentelijke organisatie wenselijk is. Overigens is door het projectmanagement aangegeven dat op korte termijn een nieuwe poging wordt ondernomen om het middenmanagement in het kader van de pilot bijeen te brengen.
Capaciteit en inzet middelen inzake de trajectbegeleiding Het startbestand geeft inzicht in de actuele (potentiële) caseload met betrekking tot de trajectbegeleiding. De omvang hiervan maakt het helaas noodzakelijk hierin prioriteiten te stellen. Er is gekozen om primair de nieuwe instroom binnen de gestelde termijnen in behandeling te nemen. De taken en de taakverdeling met betrekking tot de trajectbegeleiding komen pas nu volledig in zicht en zullen
28
gaandeweg nog verder ontwikkeld moeten worden. Het Afstemmingsoverleg zal hieraan positief bijdragen.
Wel is al geconstateerd dat wat betreft de inzet van reïntegratietrajecten aangelopen wordt tegen de grenzen van de huidige SUWI-wetgeving met betrekking tot de verplichte aanbesteding van deze trajecten. Aangegeven wordt dat de aanbesteding snel en gericht plaatsen in en afstemmen van trajecten bemoeilijkt. De GSD is hierdoor meer op afstand komen te staan. Aangezien de afstemming en een gecoördineerde inzet van capaciteit en middelen nog op gang moeten komen, valt er op dit moment nog weinig te zeggen over een efficiëntere en effectievere inzet van middelen en de praktische problemen daarbij.
Knelpunten in de plaatsing van jongeren Complicerend in de recente ontwikkelingen is het beleid met betrekking tot de WIW. De gemeenten Delfzijl en Appingedam zijn gestopt met de nieuwe instroom in de WIW. Deze ontwikkeling frustreert in deze gemeenten de combinatie van WIW en duale trajecten naar een startkwalificatie. Dit versterkt het bestaande probleem met betrekking tot het ontbreken van voldoende beroepspraktijkvormingsplaatsen voor een reguliere beroepsopleiding. Het CWI geeft aan door de taakstelling nog niet voldoende mogelijkheden te hebben om aan acquisitie te doen voor het plaatsen van voortijdig schoolverlaters. Een betere afstemming met het ROC dan wel het RAP zou dit manco eventueel kunnen opheffen. Door het projectmanagement wordt aangegeven dat ook andere (markt)partijen deze rol kunnen oppakken, zoals de Landelijke Organen voor het Beroepsonderwijs, werkgeversorganisaties, brancheorganisaties (O&O-fondsen). In het kader van de pilot vanuit het projectmanagement inmiddels een overleg met het MKB plaatsgevonden naar aanleiding van de MKB-nota “Jong Talent voor het MKB”.
Inzet van instrumenten voor jongeren in fase 1
29
Door het projectmanagement is gewezen op de frictie in de uitvoeringspraktijk. Enerzijds gaat het om eigen inzicht van CWI-adviseurs bij de indeling van jongeren. Jongeren tot 23 jaar zijn niet aan specifieke CWI-adviseurs toegewezen, waardoor kennis en inzicht versnipperd worden. Indeling in fase 1 betekent in principe dat jongeren bemiddeld kunnen worden naar werk. Bij het ontbreken van duale trajecten krijgt bemiddeling naar werk voorrang. Vervolgens gaat het om de inzet van WIW-middelen voor jongeren die ondanks het ontbreken van een startkwalificatie in fase 1 zijn ingedeeld. In principe zijn er afspraken gemaakt over de inzet van WIW-middelen voor scholing van werkenden zonder startkwalificatie. Vanuit de briefwisseling met de minister van SZW wordt afgeleid dat dit is toegestaan. Wij bevelen echter aan om dit sec te toetsen.
4.4
Participatie van de SZW-gerelateerde organisaties
De pilot heeft geleid tot een actieve betrokkenheid van de relevante CWI’s, zowel op management- als uitvoeringsniveau. Met betrekking tot de doelstelling ‘startkwalificatie boven werk’ is voor deze CWI’s experimenteerruimte gerealiseerd door de inzet van menskracht en de intentie om de doelstelling ‘startkwalificatie boven werk’ in de uitvoeringsorganisatie een aandachtspunt te laten zijn. Daarnaast wordt een actieve bijdrage aan de informatie- en werkmodellen geleverd.
De UWV is nog niet actief betrokken in de pilot. In de aanbestedingsprocedure van de UWV wordt nog geen rekening gehouden met het toeleiden van werklozen jonger dan 23 jaar naar een startkwalificatie. Om deze redenen worden jongeren met een WW-uitkering nog niet meegenomen in de implementatie van het Waddenmodel. Feitelijk betekent dit voor deze groep dat zij nog buiten beeld zijn en buiten de sluitende aanpak worden gehouden. Sociale Diensten direct betrokken bij de uitvoering van de sluitende aanpak. Bijstandscliënten zonder startkwalificatie worden, anders dan in de reguliere
30
situatie (door de sociale dienst), door de leerplichtambtenaar begeleid naar startkwalificatie en werk. Dit is in lijn met de ook hier geldende doelstelling ‘startkwalificatie boven werk’, die gericht is op duurzame uitstroom. Een doel waaraan de GSD’s ook gecommitteerd zijn en waarvoor zij hun doelstelling ‘snelle uitstroom uit de bijstand richting - gesubsidieerd - werk’ zonder meer ondergeschikt maken. Daartoe zijn ook gelden vanuit het Fonds Werk en Inkomen inzetbaar. Uit de beschikbare informatie wordt nog niet duidelijk in hoeverre hiervan al sprake is. Keerzijde voor de GSD en LPA is dat de werkdruk wel toeneemt, omdat de doelgroep en haar problematiek beter in beeld komen.
De GSD is de regisseur voor alle jongeren mét een startkwalificatie. De regie voor jongeren zonder startkwalificatie is volgens het Waddenmodel bij de leerplichtambtenaar komen te liggen. Invulling van deze regierol komt naast de casemanagementslag, waar men toch al mee bezig is. De doelgroep kan specifiek bij één of meer consulenten worden ondergebracht om zodoende de, gaandeweg op en uit te bouwen, competenties geconcentreerder te organiseren. Door het projectmanagement wordt gesignaleerd dat binnen de GSD de aandacht of het bewustzijn van de (gemeentelijke) verantwoordelijkheid voor (startkwalificatie voor) jongeren nog onvoldoende aanwezig. Illustratief in dit verband is dat in het kader van de aanbesteding reïntegratie (conform SUWI) de betrokken gemeenten de doelgroep jongeren c.q. het behalen van een startkwalificatie niet in de vraagstelling (bestek) hebben opgenomen. Gezien de kwantitatieve en kwalitatieve beperkingen van de leerplichtambtenaar wordt inmiddels overwogen (Delfzijl) om het trajectmanagement van alle jongeren 18-23 jaar bij een specifieke GSD-jongerenconsulent te leggen, met inbegrip van de verantwoordelijkheid voor het startkwalificatietraject.
31
4.5
Borging van de pilot
De pilot is qua sturing en toezicht geborgd door regelmatige rapportage en verantwoording aan het portefeuillehoudersoverleg Jeugdbeleid van de Regioraad Noord Groningen. De borging van de operationele voortgangsbewaking wordt gerealiseerd door het instellen van een regionaal uitvoerdersoverleg waarin naast de RMC-trajectbegeleiders van elke gemeente de leerplichtambtenaar en ook een consulent van de GSD zitting heeft. Vooralsnog wordt het voorzitterschap vervuld door het huidige projectmanagement van de pilot. Na aanstelling van de nieuwe RMC-coördinator zal deze rol door deze regionale functionaris worden overgenomen.
De procesmanagementfunctie na afloop van de pilot wordt geborgd door toevoeging van deze taken aan het takenpakket van de RMC-coördinator. Een uitbreiding van de formatie van 24 naar 36 uur en de werving van een nieuwe functionaris maken dat mogelijk.
De respondenten spreken wel hun zorg uit over het terugtreden van het huidige projectmanagement, zeker nu de vacature voor de nieuwe RMC-coördinator nog niet is ingevuld. Tijdelijk is hierin voorzien door de inzet van een medewerkster vanuit het Breuer Institute.
32
5
Toegevoegde waarde van de pilot
Bij de vraag in hoeverre de aanpak, zoals gekozen in de pilot RMC+ Jongerenloket, daadwerkelijk bijdraagt aan aan de sluitende aanpak van jongeren tot 23 jaar naar een startkwalificatie en werk, kan het antwoord niet alleen worden gegeven op basis van papieren modellen en afspraken. Het gaat veeleer om de vraag of de aanpak ook ‘werkt’ in de praktijk. Daarom wordt in dit hoofdstuk het antwoord gegeven vanuit het perspectief van de bij de uitvoering betrokken actoren. Basis hiervoor is de informatie die in de interviews is aangereikt. Voor de gespreksleidraad verwijzen wij naar bijlage II.
5.1
De doelstellingen van de pilot
De doelstellingen van de pilot, in de zin van een geïntegreerde aanpak van de uitvoering met betrekking tot jongeren tot 23 jaar, worden door alle respondenten onderschreven. De uitkomsten van het informatiemodel (startbestand) hebben zowel in kwantitatieve als kwalitatieve zin het belang hiervan onderstreept. Uit het startbestand blijkt dat slechts 40% van de jongeren naar een vervolgopleiding doorstroomt. Van de resterende 60% van de jongeren heeft 75% geen startkwalificatie. 25% van de in kaart gebrachte jongeren is werkloos werkzoekend en heeft wel een startkwalificatie. Door alle respondenten wordt aangevoerd dat de inzichten uit het startbestand bijdragen aan de motivatie om het probleem met vereende krachten op de betrokken werkterreinen aan te pakken. Alleen door de gezamenlijke aanpak ontstaat de kans om het probleem van het voortijdig schoolverlaten systematisch aan te pakken. Gezien de verslechterende economische omstandigheden en de eerste ervaringen daarmee bij CWI en GSD wordt de pilot nog actueler en relevanter geacht.
33
Met name door de uitvoerders van leerplicht- en RMC-taken en sociale diensten wordt aangevoerd dat het qua uitvoeringslast wél erg moeilijk zal zijn om al deze jongeren ook daadwerkelijk in trajecten te zetten en tot een startkwalificatie te begeleiden. Momenteel doet zich het probleem voor dat er in een aantal gemeenten geen ruimte meer is om zorgleerlingen een alternatief traject aan te bieden, omdat geld en/of capaciteit ontbreekt. Deze ‘opstopping’, die steeds zichtbaarder wordt naar mate de totale omvang van het voortijdig schoolverlaten helder wordt, is veelvuldig als aandachtspunt gemeld. Als alleen de omvang van het probleem inzichtelijk wordt, zonder dat er mogelijkheden zijn om jongeren in een traject te plaatsen en dus successen te kunnen boeken, zal het lastig zijn om de constructieve houding in de uitvoering vast te houden en uit te bouwen.
Voorts blijkt uit de gesprekken dat het voor het CWI erg lastig is om aan de doelstelling ‘startkwalificatie vóór werk’ altijd gevolg te geven. De inzet van het CWI wordt bepaald door het besef dat de toeleiding naar duale trajecten een belangrijke factor is in het slagen van de pilot. Het behoud van een arbeidsrelatie krijgt al snel voorrang als er niet direct een match kan worden gemaakt tussen arbeid en opleiding.
Beroepspraktijkvormingsplaatsen zijn schaars en duale trajecten op basis van bestaand werk zijn vaak niet realiseerbaar gezien de eisen die dan aan de werkgever worden gesteld (accreditering). Het gaat vaak om kleine bedrijven die het lastig vinden om aan de eisen van de accrediterende Landelijke Organen voor het Beroepsonderwijs6 en voor het beroepsonderwijs te voldoen. De combinatie van WIW-plaatsen en duale trajecten wordt lastig vanwege beperkingen op de instroom in de WIW.
6
In de Landelijke Organen voor het Beroepsonderwijs zijn de sociale partners en het onderwijs vertegenwoordigd.
34
Op bestuurlijk niveau wordt onderkend dat een actieve en bovengemeentelijke benadering onder voldoende randvoorwaarden noodzakelijk is om een integrale aanpak van het jeugdbeleid te realiseren en problemen binnen de eigen gemeentelijke grenzen te voorkomen. Men hoopt echter ook dat de preventieve pilot Aansluiting Onderwijs-Jeugdzorg-Arbeid tot een vermindering van de instroom in de curatieve aanpak leidt. De curatieve aanpak van het voortijdig schoolverlaten, het RMC+ Jongerenloket, is immers het vangnet voor het falen van de preventieve aanpak. Als motto wordt genoemd dat ‘het Waddenmodel de kwaliteitsmeter is van het onderwijs waar het de realisatie van de startkwalificatie betreft’.
5.2
Scope van de pilot en betrokkenen
In de interviews is tevens nagegaan wie de participanten zijn in de sluitende aanpak en hoe de pilot zich verhoudt tot de preventieve aanpak. In feite gaat het daarbij om de samenhang met ‘belendende percelen’ zoals de pilot Aansluiting OnderwijsJeugdzorg-Arbeid en de relatie met het arbeidsmarktbeleid.
De in de pilot ontwikkelde aanpak ondersteunt activiteiten op het gemeentelijke niveau (bestuurlijk en uitvoerend) met betrekking tot de leerplicht, de sociale diensten, de RMC-taken en het CWI met betrekking tot onderwijs en werk (en zorg) voor de doelgroep jongeren tot 23 jaar in curatieve zin. Deze partijen worden door alle respondenten als de betrokkenen bij de pilot genoemd. De uitvoering van de pilot heeft geleid tot betrokkenheid van uitvoering en bestuur. Het middenkader (hoofden) van de gemeentelijke organisaties laat zich minder appelleren. Het onderwijs en het bedrijfsleven worden niet direct als partners binnen de pilot genoemd.
In preventieve zin is het onderwijs betrokken door de pilot Onderwijs-JeugdzorgArbeid en de aanhaking bij het provinciale Platform RMC. Op het uitvoerende
35
niveau is de afstemming met deze pilot echter nog niet in beeld. In curatieve zin is het onderwijs in de regio Noord Nederland hoofdzakelijk betrokken in het kader van de melding- en registratiefunctie. Onduidelijk is in hoeverre de onderwijsinstellingen bij terugplaatsing betrokken worden. Hierover zijn geen gegevens beschikbaar, maar de uitvoering van het Waddenmodel op basis van het startbestand is ook pas net begonnen. Door het ROC Noorderpoort is aangegeven dat (nog) geen risicojongeren uit de regio Noord Groningen worden aangemeld. De aanmelding van risicojongeren verloopt zover bekend alleen via de stad Groningen.
In reactie hierop geeft het projectmanagement aan dat de onderwijsinstellingen binnen de sluitende aanpak in principe een rol (trajectuitvoerder) kunnen spelen waar zij trajecten kunnen bieden die leiden tot een startkwalificatie. Het projectmanagement constateert echter dat het onderwijs (de ROC’s) deze opdracht al heeft, maar hierbij geen succes kan boeken. In Noord Groningen zijn op dit moment 400 tot 500 jongeren in beeld die als risicojongeren kunnen worden bestempeld omdat zij geen startkwalificatie hebben en niet meer staan ingeschreven bij een onderwijsinstelling. Dit laat volgens het projectmanagement onverlet dat ook onderwijsinstellingen bij het terugplaatsen in het onderwijs een rol hebben en deze ook vervullen. 40% van de voortijdig schoolverlaters gaat immers terug naar school. De scholen merken van de activiteiten, die uitvoerenden van de sluitende aanpak ondernemen, vaak niets omdat de meeste jongeren zich ‘gewoon’ melden bij de school.
De betrokkenheid van het beroepsonderwijs en het bedrijfsleven moet nog worden gerealiseerd via het Regionaal Platform Arbeidsmarkt. Uit de documentatie blijkt dat dit voor het projectmanagement nog een aandachtspunt is. Uit de gesprekken komt naar voren dat het RPA Noord Groningen nog in ontwikkeling is. Overigens geeft het projectmanagement aan dat ook de rechtstreekse benadering van markt-
36
partijen een optie is. In dit kader heeft reeds een eerste verkennend overleg plaatsgevonden met MKB- Noord Nederland.
Ten slotte ontbreekt nog de directe betrokkenheid van de UWV bij de ontwikkeling en uitvoering van de sluitende aanpak. Als redenen hiervoor worden de recente ontwikkelingen genoemd binnen de UWV zelf in het kader van de SUWI en een beperking van de complexiteit in de uitvoering. Er is in eerste instantie prioriteit gelegd bij uitvoeringsinstanties van gemeenten alvorens nog meer externe partijen hierbij worden betrokken. Volgens het projectmanagement is dat reeds in de oorspronkelijke projectopzet (voorjaar 2001) bepaald. Inmiddels heeft in februari 2003 een eerste gesprek plaatsgevonden tussen UWV District Groningen en het projectmanagement. Binnenkort krijgt dit overleg een vervolg.
5.3
Sluitende registratie en monitoring
In deze paragraaf gaat het om de vraag in hoeverre de pilot daadwerkelijk een bijdrage levert aan het in zicht krijgen van de doelgroep.
Door de ontwikkeling van de gezamenlijke werkwijze en het gehanteerde informatiemodel is er duidelijkheid ontstaan over de omvang van de doelgroep. De toepassing van het Monitoringmodel zal leiden tot concrete informatie over de caseload. Het is de bedoeling om per kwartaal de caseload voor de gehele regio te inventariseren. Het projectmanagement verwacht begin april een eerste volledige inzicht te hebben.
De aanpak maakt het mogelijk om jongeren tot aan de startkwalificatie en plaatsing op de arbeidsmarkt te volgen. Door de bestandsvergelijking tussen CWI en de gemeenten (RMC en sociale diensten) komen ook de eventuele ‘verdampers’ in het
37
grensverkeer tussen platteland en de stad Groningen in beeld, als ook de nietuitkeringsgerechtigden.
Het informatiemodel maakt het de uitvoerders mogelijk om in het maandelijkse afstemmingsoverleg per CWI de werkzaamheden en activiteiten van elkaar te beoordelen. Hierdoor ontstaat inzicht in de mogelijkheden en beperkingen van de samenwerkingspartners. De teamgerichte aanpak versterkt het ‘wij-gevoel’ en accentueert het ketenaspect.
5.4
Oorzaken voortijdig schooluitval
In de interviews is gevraagd in hoeverre er informatie wordt verkregen over de doelgroep. Deze informatie zou immers idealiter een bijdrage kunnen leveren aan de verbetering van de preventieve aanpak.
Het Waddenmodel draagt bij aan het inzicht in de ‘gaten’ van het sluitende netwerk, waardoor jongeren uit beeld dreigen te raken alvorens het doel van de startkwalificatie is behaald. De praktijkervaring geeft eerste indicaties in de uitvalsoorzaken. De respondenten geven aan dat jongeren voor het beroeps- en middelbaar onderwijs en beroepspraktijkvormingsplaatsen al snel op de stad Groningen zijn aangewezen. Qua cultuur en qua vervoer is dat voor jongeren soms een te grote stap. Als er al arbeids- en beroeppraktijkvormingsplaatsen in de eigen regio te vinden zijn, blijken grote reisafstanden en het ontbreken van vervoer al snel een probleem te zijn. Dit zijn factoren die door alle respondenten worden genoemd. Door het uitvoerende niveau wordt gewezen op veel individuele gevallen met een moeilijke thuissituatie en belemmeringen in de sociale omgeving van jongeren (meerdere generaties werkloosheid). Er is nog geen beeld van uitvalsoorzaken als onvoldoende begeleiding van de onderwijsinstelling of verkeerde schoolkeuzes.
38
Het is mogelijk dat op termijn ook de uitvalsfactoren beter in beeld komen. Hiertoe zou echter systematisch aandacht moeten worden gegeven aan een systematische registratie en analyse van gegevens. In de afstemming met de pilot OnderwijsJeugdzorg-Arbeid zou dit een aandachtspunt moeten zijn. Uit de beschikbare documentatie komt dat niet naar voren en door respondenten is dit onderwerp niet genoemd. Door het projectmanagement wordt aangegeven dat dit in overeenstemming is met de ontwikkelings- en implementatiestrategie binnen de pilot. Wanneer nu reeds de focus zou worden gericht op uitvalsfactoren en de aanpak daarvan, acht men de kans groot dat alle energie hier (structuur/afstemming) naar uit gaat en de aanpak van de jongeren, die nu uitvallen of reeds zijn uitgevallen, vertraagd of niet gebeurd. Op termijn zal de sluitende aanpak ‘vanzelf’ (monitoring) deze gegevens opleveren. Dan kan vanuit een bestuurlijke-beleidsmatige invalshoek de aandacht hierop worden gericht.
5.5
Bijdrage aan kwalificatiewinst en arbeidsmarkttoeleiding
Uiteindelijk moet de aanpak zoals deze in de pilot ontwikkeld is een bijdrage leveren aan een verbetering van het gemiddelde opleidingsniveau en het verminderen van de werkloosheid in de regio Noord Groningen. Interessant is de vraag in hoeverre volgens de respondenten hiervan een beeld kan worden gegeven.
Voor een kwantitatief beeld van de effecten van de pilot in de zin van kwalificatiewinst is het volgens de respondenten nog veel te vroeg. Met de daadwerkelijke uitvoering is immers pas in oktober 2002 begonnen. De uitvoerders wijzen erop dat de omvang van de problematiek pas net in zicht is en dat de monitoring van de jongeren zich nog in de startfase bevindt. Alle respondenten verwachten wel een substantieel effect, maar met name uitvoerende merken op dat het succes afhangt van de beschikbare uitvoeringscapaciteit en middelen. Nu de omvang van de probleem systematisch in beeld wordt gebracht kunnen de grenzen van de opvang-
39
capaciteit eveneens in beeld worden gebracht. Het stelt de betrokken actoren in staat om de gewenste inzet en de haalbare inzet te kwantificeren. Gezien de eerste ervaringen blijkt wel dat er prioriteiten moeten worden gesteld en keuzen moeten worden gemaakt.
5.6
Eén loket voor jongeren
Uit de documentatie kwam de realisatie van één loket voor jongeren zonder startkwalificatie en/of werk als belangrijk doel naar voren. Daarom is in de interviews nagegaan in hoeverre dit volgens de respondenten door de pilot wordt gerealiseerd.
De afstemming van de werkprocessen maakt het virtueel mogelijk om de éénloket-gedachte voor jongeren tot 23 jaar te realiseren. Het optimaliseren van de infrastructuur op basis van de pilotaanpak wordt door alle respondenten als kansrijk gezien, al gaat het volgens uitvoerenden vooral om een ‘afsprakeninfrastructuur’. Door deze afstemming en informatieoverdracht in het maandelijkse afstemmingsoverleg kunnen hiaten worden voorkomen. Het kan een meervoudige intake voorkomen. Door uitvoerenden wordt aangegeven dat leerplichtambtenaren hiertoe nog wel beter inzicht moeten krijgen in de mogelijke trajecten en de mogelijke trajectbegeleiding. Men acht zich hiertoe nog onvoldoende toegerust. Voorts zou er nog beter gebruik kunnen worden gemaakt van de RMCtrajectbegeleiders voor ‘moeilijke’ gevallen.
5.7
Optimaliseren van intake en trajectmanagement
De afstemming van de werkwijze en activiteiten door de verschillende uitvoeringsorganisaties zou in principe moeten kunnen leiden tot een efficiënter en effectiever trajectmanagement. De respondenten zijn gevraagd hoe zij dit waarnemen.
40
De verantwoordelijkheden met betrekking tot de intake en de trajectbegeleiding zijn nu voor alle betrokkenen op eenduidige wijze gestructureerd. Het afstemmingsoverleg kan bijdragen aan een gecoördineerde inzet van trajectmiddelen. Op basis van de beschikbare onderzoeksresultaten kan dit op dit moment echter nog niet worden bevestigd. Door de respondenten op het uitvoerende niveau wordt aangegeven dat de praktijk dit nog moet bewijzen. Men heeft immers pas net een begin gemaakt met het afstemmingsoverleg. Bijzonder is dat de primaire verantwoordelijkheid voor bijstandsgerechtigden zonder startkwalificatie bij de leerplichtambtenaar wordt gelegd. Op termijn wordt een effectievere en efficiëntere inzet van de bestaande capaciteit mogelijk geacht. Van een vermindering van de uitvoeringslast (werkdruk) is echter vooralsnog geen sprake.
Het in zicht krijgen van de totale problematiek leidt naar verwachting vooralsnog tot een verhoging van de werkdruk voor alle uitvoeringsorganisaties.
41
6
Match tussen aanpak en regionale situatie
Op de vraag of de in de pilot ontwikkelde procedures en documenten bruikbaar zijn voor regionale situaties zoals in Noord Groningen kan bevestigend worden geantwoord. De aanpak haakt in op specifieke regionale gegevenheden doordat de aanpak, die reeds elders is beproefd (stad Groningen) van onderop passend is gemaakt naar de behoefte van de samenwerkende uitvoeringsorganisaties die geconfronteerd worden met de beperkte actieradius van afzonderlijke kleine gemeenten, de kwetsbaarheid van kleine gemeentelijke organisaties en kwetsbare infrastructuren.
Het succes van de aanpak in de regio Noord Groningen is echter eveneens geworteld in de historie van het intergemeentelijke samenwerkingsverband, de Regioraad Noord Groningen, waarin de verhoudingen eerder gekenmerkt worden door gezamenlijke inspanningen op het terrein van jeugdbeleid en begrip voor elkaars mogelijkheden en beperkingen dan door competentiestrijd. De samenwerkingsbereidheid wordt toegeschreven aan de historie van kleine kernen, waardoor gemeenten - eerder dan bij grotere kernen - geconfronteerd worden met een versnippering van activiteiten en de kleinschalige omvang van de afzonderlijke gemeenten. De historie van samenwerking kan zeer zeker als belangrijke voorwaarde worden gezien voor de aanpak zoals die in Noord Groningen is gekozen.
De regiefunctie van een ‘onafhankelijke’ partij, zoals de Provincie Groningen, als initiator is zeker in de beginfase eveneens een belangrijke succesfactor. De provincie heeft een regiobreed overzicht en is in staat om in elk geval op bestuurlijk niveau de partijen bij elkaar te brengen.
42
7
Overdraagbaarheid naar andere regio’s
Op basis van de beschikbare documenten moet worden geconstateerd dat de producten van de pilot Noord Groningen op dit moment nog moeilijk te ontsluiten zijn. Voor de overdracht zullen de producten nog gereed moeten worden gemaakt. Dat is volgens de rapportage van de provincie c.q. het projectmanagement aan de opdrachtgever, het Ministerie van SZW, in het najaar van 2002 ook onderkend. In principe zijn de producten overdraagbaar, met de kanttekening dat zij het resultaat zijn van een langjarig proces waarin alle belanghebbenden met elkaar de keten hebben verkend, in kaart hebben gebracht en verantwoordelijkheden hebben toegewezen. Dit gezamenlijke proces is het grote succes van de pilot tot nu toe.
De aanpak zoals deze is geformuleerd in het Waddenmodel is in principe in alle regio’s toepasbaar omdat deze gebaseerd is op de (wettelijke) infrastructuur voor elke regio, te weten het RMC (coördinatie en trajectbegeleiding), leerplichtambtenaren, de gemeentelijke sociale dienst het CWI en trajectuitvoerders (zoals onderwijsinstellingen, de WIW e.d.). Als het gaat om de overdraagbaarheid naar (middel)grote gemeenten, kan worden gesteld dat er geen wezenlijk verschil is tussen kleine en (middel)grote gemeenten. De opdracht, als het gaat om een sluitende aanpak voor jongeren tot 23 jaar naar een startkwalificatie en/of werk en de context, in de zin van wet- en regelgeving, zijn identiek. Het verschil zit vooral in de organisatorische setting. Grotere gemeenten kennen meer specialisatie en grotere eenheden met betrekking tot de diensten onderwijs en de sociale diensten, maar vaak ook meer competentiestrijd onderling. Het projectmanagement van pilot in de regio Noord Groningen heeft vanuit een zelfde aanpak de vormgeving van het Jongerenloket Groningen (stad) begeleid. Hier was het volgens hun informatie mogelijk binnen kortere tijd (zeven maanden) zowel een fysiek loket te realiseren als en nieuw geïntegreerd dienstverleningsmodel (Arbeidsbureau/CWI, RMC en
43
leerplicht, sociale dienst en WIW-organisatie) te organiseren. In de kern verschillen de modellen die gehanteerd zijn voor Groningen stad en Noord Groningen niet. Het Waddenmodel benadert tevens het ‘ideaalmodel’ dat in de Almanak Voortijd Schoolverlaten 2001 (Sardes) voor de curatieve aanpak van voortijdig schoolverlaten is beschreven en wijkt alleen af door alle jongeren zonder startkwalificatie onder de regie van de leerplichtambtenaar te plaatsen.
De belangrijkste succesfactor in de pilot RMC+ Jongerenloket schuilt dus vooral in een procematige benadering vanuit de uitvoeringspraktijk, waarbij •
Het organiseren van de ‘keten’ naar het doel - startkwalificatie en/of werk – via het principe van instroom, doorstroom en uitstroom (monitoring) wordt vormgegeven;
•
Belemmeringen in de keten (uitvoering en randvoorwaarden) gelokaliseerd en moeten aangepakt worden;
•
Een versnelling in de doorstroom wordt ingezet waardoor deze belemmeringen zichtbaar worden.
Het lokaliseren en oplossen dan wel verbeteren van de keten, zo wordt door de ervaringen van het projectmanagement onderschreven, is een voorwaarde om verbeteringen in de sluitende aanpak te realiseren. Uit de evaluatie van de pilot in Noord Groningen blijkt dat hierdoor alle niveaus (van uitvoering tot landelijk niveau) in beweging komen. Belangrijk is dat dit gebeurt op een voor de uitvoerders herkenbare wijze, waardoor zij zich producten en procedures eigen kunnen maken. De functie van het procesmanagement is tevens van groot belang bij de bewustwording van de uitvoeringsorganisaties als het gaat om hun wettelijke taken, het organiseren van energie (regionale werkgroep) en korte lijnen tussen bestuur en uitvoering. Van wezenlijk belang is dat het procesmanagement een bemiddelingsfunctie kan vervullen binnen en tussen uitvoeringsorganisaties en zorgt voor een onafhankelijke bewaking (auditing) en ondersteuning van het proces.
44
Gegeven bovengenoemde inzichten zou de overdracht van de aanpak in de regio Noord Groningen naar andere regio’s vooral gestoeld moeten zijn op de leermomenten en een procesmatige benadering. De producten uit de pilot kunnen daarin als voorbeeld gelden, maar het gaat dan vooral om het passend maken volgens de eigen specifieke gegevenheden. De leerervaringen uit de pilot zouden nog eens systematisch in beeld kunnen worden gebracht.
Per onderkend product is in bijlage V de beschrijving, de doelgroep, de bijdrage aan de sluitende aanpak en de overdraagbaarheid beschreven.
45
8
Conclusies en aandachtspunten
De pilot adstrueert dat het landelijke beleid en de wet- en regelgeving met betrekking tot de sluitende aanpak voor jongeren/voortijdig schoolverlaten wellicht sluitend mogen zijn, maar dat daarmee de sluitende aanpak in de uitvoeringspraktijk nog geen gegevenheid zijn. De uitvoeringspraktijk is weerbarstiger dan deze zich wellicht op landelijk niveau laat aanzien.
Aan de hand van de onderzoeksgegevens zijn de onderzoeksvragen (paragraaf 2.2) als volgt te beantwoorden:
1.
De pilot RMC+ (Jongerenloket) Noord Groningen laat de sluitende aanpak naar een startkwalificatie en/of werk voor jongeren tot 23 jaar dichterbij komen. De vigerende wetgeving biedt hiervoor op zich de basis, maar de voornaamste conclusie - in de woorden van de respondenten – is dat de sluitende aanpak ook naadloos zou kunnen zijn als “alle betrokken onderwijsinstellingen en uitvoeringsinstanties in staat zouden zijn hun wettelijke taken uit te voeren”. Vanuit het perspectief van de uitvoering worden spanningsvelden ervaren in de wet- en regelgeving van de afzonderlijke departementen. Voor de uitvoeringsorganisaties was zeker aanvankelijk nog onvoldoende duidelijk welke ruimte zij hebben binnen de eigen wet- en regelgeving om de uitvoeringspraktijk van de sluitende aanpak op elkaar af te stemmen. Onder gegeven omstandigheden heeft de pilot bereikt dat de sluitende aanpak meer vorm heeft gekregen door de verschillende participanten bij elkaar in beeld te brengen én door ieders verantwoordelijkheden te expliciteren. De jongeren zijn nu beter in beeld, kunnen worden gevolgd tot aan het doel (startkwalificatie) en de inzet met betrekkingen tot de aanpak wordt afgestemd. Zeker bij de opstart van
46
de sluitende aanpak in de uitvoering heeft zich de rol van een onafhankelijk initiator (provincie) en het projectmanagement als bijzonder waardevol bewezen. Hierdoor was het mogelijk om de belemmeringen in de keten zichtbaar te maken en aan te pakken. 2.
De uitvoeringsfase van de pilot is in oktober 2002 gestart en heeft wederom een aantal belangrijke leermomenten opgeleverd. Door de verbeterde registratie is er nu inzicht ontstaan in de omvang en opbouw van de doelgroep en is begonnen is met het monitoren van jongeren. Hiermee is al een belangrijke stap gezet. Wel doet zich nu de paradox voor dat het verbeteren van de registratie ertoe leidt dat het probleem (optisch) groter wordt. De verborgen voortijdig schoolverlaters komen nu aan het licht en de uitvoerders ervaren een toename van de uitvoeringslast. Nu komt het aan op het daadwerkelijk effectief en efficiënt inzetten van trajectmiddelen. Het afstemmingsoverleg biedt hiervoor een cruciale basis, maar alle respondenten geven aan dat ook op dit terrein nog de nodige leerervaringen moeten worden opgedaan. Het afbreukrisico zit in het niet tijdig en voldoende beschikbaar krijgen van trajecten die ook daadwerkelijk naar een startkwalificatie kunnen leiden.
3.
De regionale situatie heeft aan de basis gestaan van de werkwijze die in de pilot is gevolgd. Een elders ontwikkelde aanpak (o.a. stad Groningen) is vertaald naar de specifieke regionale omstandigheden. Binnen de bestaande landelijke structuren (wet- en regelgeving) is een organisatiestructuur ontwikkeld die enerzijds recht doet aan deze landelijke structuur en anderzijds maatwerk biedt voor de specifieke de regionale situatie. Daarbij is aangesloten bij de reeds bestaande samenwerkingsverbanden. Indien er op het terrein van intergemeentelijke samenwerking nog geen historie aanwezig is, zal hierin eerst moeten worden geïnvesteerd. Een onafhankelijk partij, zoals de provincie, kan hierin een belangrijke rol vervullen.
47
4.
De in de pilot ontwikkelde producten en procedures zijn in principe goed overdraagbaar naar andere regio’s, al moeten zij hiervoor nog worden bewerkt. De succesfactor van de pilot in Noord Groningen ligt echter vooral in een procesmatige benadering waarin de uitvoerders zelf en in gezamenlijkheid ontwikkelaar en eigenaar worden van de producten en de procedureportfolio. De kern van de aanpak ligt dus in het maatwerk vanuit algemeen geldende principes. In de overdracht zal hiermee rekening moeten worden gehouden.
Vanuit de evaluatie zijn echter tevens een aantal aandachtspunten aan te geven:
1.
Om moverende redenen is binnen de pilot prioriteit gesteld bij de verbetering van de curatieve sluitende aanpak. Afstemming met enerzijds de preventieve aanpak en anderzijds het arbeidsmarktbeleid is wel als aandachtspunt benoemd. Geconstateerd wordt echter ook dat preventie tot een verminderde druk op de uitvoering in het curatieve deel moet leiden. Het Waddenmodel is als kwaliteitsmeter van het onderwijs beschreven. De druk op de curatieve aanpak neemt ook toe door het ontbreken van duale trajecten c.q. beroepspraktijkvormingsplaatsen. Het (georganiseerde) bedrijfsleven moet hierop worden aangesproken. Het voorgaande pleit, in elk geval op termijn, voor een meer integrale benadering van de sluitende aanpak van preventie tot aan de arbeidsmarkt;
2.
De aanwezigheid van kleinschalige bedrijven in de regio, het ontbreken van voldoende erkende beroepspraktijkvormingsplaatsen en de barrières voor jongeren in de afstand tussen stad en platte land vragen om onorthodoxe maatregelen. Er zouden afspraken moeten worden gemaakt tussen het regionale bedrijfsleven en het beroepsonderwijs om jongeren aan het
48
werk te helpen en de kwalificering (meer) op basis van erkenning van elders verworven competenties (EVC) te realiseren; 3.
De inzet van de pilot RMC+ Jongerenloket is gericht op het behalen van een startkwalificatie voor alle jongeren. Daar waar dat niet haalbaar is wordt de weg naar werk gezocht. Onduidelijk is nog waarom het assistentenniveau (niveau 1 in de kwalificatiestructuur van het reguliere beroepsonderwijs) geen aandacht heeft;
4.
De interpretatie van de regelgeving met betrekking tot de inzet van WIWmiddelen voor werkenden zonder startkwalificatie verdient toetsing. In het geval dat het Ministerie van SZW deze interpretatie deelt, zou dit door een beleidsinterpreterende maatregel kunnen worden bekrachtigd. In elk geval moet worden voorkomen dat achteraf problemen ontstaan over de rechtmatige inzet van deze middelen;
5.
In het afstemmingsoverleg per gemeente komt nu, na de start van de uitvoeringsfase, aan de orde of de uitvoeringsorganisaties de gebleken omvang van de doelgroep daadwerkelijk in trajecten kunnen zetten en te monitoren. Daarbij zal men ongetwijfeld tegen nieuwe uitvoeringsproblemen aanlopen. Het succes en de borging van de aanpak hangt af van de mate waarin dat lukt. Als dat niet lukt ‘organiseert men de eigen frustratie’. Begin april 2003 wordt een integraal overzicht van de caseload voorzien. Het lijkt ons een goed moment om dan het vervolg van de pilot nog eens te bekijken en te bezien in hoeverre hieruit lering kan worden getrokken ook voor het landelijke beleid.
49
BIJLAGE I
Respondenten interviews
Organisatie
Naam
Functie
Provincie Groningen
dhr. G. Zock
Adviseur provincie
Breuer Institute
dhr. P. Löwik
Procesmanagement pilot
POZW/CMO Noord
dhr. H. ten Brinke
Procesmanagement pilot
Gemeente Eemsmond
dhr. R. Eisinga
Wethouder Welzijn
Gemeente Appingedam
dhr. H. Ruben
Wethouder Welzijn
Regioraad Noord Groningen
dhr. M. Verhek
Ambtelijk secretaris
RMC Noord Groningen
mevr. K. Schaap
Coördinator RMC-contactgemeente tot 1/2/03
RMC Noord Groningen
mevr. A. van Tuinen
Coördinator RMC-contactgemeente a.i. vanaf 1/2/03
RMC Noord Groningen
mevr. J. Struijs
Trajectbegeleider RMC
Gemeente Delfzijl
dhr. J. Heckman
Teamleider afdeling Sociale Zaken
Gemeente Appingedam
dhr. J. Dijkema
Teamleider afdeling Sociale Zaken
Gemeente Winsum
dhr. F. Tinselboer
Teamleider afdeling Sociale zaken
Gemeente Delfzijl
mevr. L. Van Opzeeland
Consulent Sociale Zaken
Gemeente De Marne
dhr. H. Niemeijer
Hoofd Onderwijs
Gemeente Delfzijl
mevr. G. Smits
Leerplichtambtenaar
Gemeente Bedum
dhr. A. Huizinga
Leerplichtambtenaar
Gemeente Eemsmond
mevr. R. Poelma-Vermue
Leerplichtambtenaar
CWI Winsum
mevr. D. Wiltjer
Consulent W&I
ROC Noorderpoort
dhr. M. Jonker
Coördinator risicogroepen
50
BIJLAGE II 1.
Gespreksleidraad interviews
Kennismaking en introductie
CGE&Y is verzocht om door middel van onderzoek een evaluatie uit te voeren van de Pilot RMC+ (Jongerenloket) Noord Groningen. De opdracht van deze evaluatie luidt als volgt: •
Onderzoek in hoeverre de huidige vorm en inhoud van het project bijdraagt aan het sluitend maken van de aanpak Voortijdig Schoolverlaters;
•
Onderzoek de bruikbaarheid van de opgeleverde procedures en documenten voor de situatie zoals die bestaat in de regio Noord Groningen;
•
Onderzoek de herbruikbaarheid van reeds genoemde producten voor andere regio’s.
In de uitvoering van de evaluatie gaat het om de volgende activiteiten: -
Analyse van de processen en producten in relatie tot de afgesproken doelstellingen en de reeds bereikte resultaten;
-
Interviews met direct betrokken en gebruikers van het project.
De resultaten uit de interviews zullen geanonimiseerd worden gerapporteerd!
2.
Op welke wijze bent u bij de pilot betrokken?
3.
Wat zijn volgens uw perceptie de doelstellingen van de pilot?
4.
Wie zijn volgens u de betrokken actoren bij de pilot?
5.
Wat zijn volgens u de problemen rond de sluitende aanpak voor jongeren tot 23 jaar en welke zijn daarvan specifiek voor de regio Noord Groningen?
51
6.
Wat is volgens u de meerwaarde van de pilot? Wat zou anders niet gerealiseerd worden? (Voorbeelden) a.
Traceren van de doelgroep
b.
Informatie over de doelgroep
c.
Determinatie van de doelgroep (startkwalificatie/arbeidsmarkttoeleiding)
7.
d.
Voordelen voor de jongere
e.
Voordelen voor de eigen organisatie
f.
Verbetering intake
g.
Verbetering trajectmanagement
h.
Verbetering uitstroom (startkwalificatie boven werk)
i.
Afstemming infrastructuur
j.
Inzet van middelen
Heeft u nu een beter beeld van.. a.
De doelgroep?
b.
De betrokken actoren in de sluitende aanpak?
c.
De nodige acties, procedures en afspraken voor zowel uw eigen organisatie als samenwerkingspartners?
d.
8.
De resultaten van de sluitende aanpak?
Wat (zullen) zijn (de) effecten van de pilot voor de werkwijze van uw organisatie/ u zelf?
5.
Wat zijn volgens u de producten van de pilot?
6.
Op welke wijze draagt deze pilot bij aan het toeleiden van jongeren naar een startkwalificatie of werk? Hoe verhoudt deze pilot zich tot de pilot Onderwijs-Jeugd-Arbeid?
7.
Wat zijn volgens u resterende knelpunten?
52
BIJLAGE III
Waddenmodel
53
BIJLAGE IV
Monitoringmodel
54
BIJLAGE V
Product en (her)bruikbaarheid
Product
1.
Wet- en regelgevingoverzicht
Korte beschrijving van het
Vertaalt het complexe speelveld en de samenhang in beleid en
product
wet- en regelgeving op een gestructureerde wijze naar de betekenis voor de participanten in de regio. Maakt op operationeel niveau de hiaten en spanningsvelden in de sluitende aanpak zichtbaar.
Voor wie is het product
Alle verantwoordelijke en betrokken bestuurders, functionaris-
bedoeld?
sen en uitvoerenden.
In hoeverre draagt het product De bijdrage ‘an sich’ is beperkt, maar komt vooral uit de bij aan een sluitende aanpak?
vertaling naar uitvoeringsinstrumenten.
In hoeverre is het product
Zeer zeker, indien beschikbaar. Momenteel lijkt dit overzicht –
overdraagbaar naar andere
dat een belangrijke plaats heeft in het overzien van de totale
regio’s?
problematiek – alleen binnen de werkgroep te circuleren.
Product
2.
Korte beschrijving van het
Organisatiemodel waarin de werkprocessen met betrekking tot
product
de sluitende aanpak voor jongeren in een stroomschema
Waddenmodel
inzichtelijk zijn gemaakt, inclusief acties, verantwoordelijkheden en beslispunten. Voor wie is het product
Alle verantwoordelijke en betrokken bestuurders, functionaris-
bedoeld?
sen en uitvoerenden.
In hoeverre draagt het product Beschrijft ‘de’ sluitende aanpak voor de (regionale) uitvoebij aan een sluitende aanpak?
ringspraktijk. Draagt bij als het daadwerkelijk in de uitvoe-
In hoeverre is het product
Zeer zeker. Er zijn voornemens om een brochure te ontwikke-
overdraagbaar naar andere
len.
ringspraktijk wordt geïmplementeerd.
regio’s?
Product
3.
Monitoringmodel
Korte beschrijving van het
Uniform informatiemodel dat tegemoet komt aan de informa-
product
tiebehoefte (over actuele caseload) van de uitvoerenden en het
55
bestuur en management (portefeuillehouders en hoofden Onderwijs en Sociale Dienst van gemeenten). Voor wie is het product
Leerplichtambtenaren, consulenten sociale dienst, adviseurs
bedoeld?
werk en inkomen CWI en RMC.
In hoeverre draagt het product Het bestuur en management (portefeuillehouders en hoofden bij aan een sluitende aanpak?
Onderwijs en Sociale Dienst van gemeenten). Beschrijft ‘het’ besturingsmodel van de sluitende aanpak voor de (regionale) uitvoeringspraktijk. Draagt bij als het daadwerkelijk in de uitvoeringspraktijk wordt geïmplementeerd.
In hoeverre is het product
Zeer zeker. Het moet echter nog publicabel worden gemaakt.
overdraagbaar naar andere regio’s?
Product
4.
Trolleysysteem
Korte beschrijving van het
Fysieke ‘uitvoering’ van monitoringmodel middels een
product
kaartenbaksysteem.
Voor wie is het product
Alle betrokken uitvoerders: LPA, RMC, vertegenwoordigers
bedoeld?
van CWI en Sociale Dienst.
In hoeverre draagt het product Door beperkt gebruik nu vooralsnog weinig. Er is eerder bij aan een sluitende aanpak?
behoefte aan een onderling (aan de bronsystemen) gekoppeld/gedeeld informatiesysteem.
In hoeverre is het product
Het gaat om een praktische oplossing die als voorbeeld kan
overdraagbaar naar andere
worden gesteld.
regio’s?
Product
5.
Korte beschrijving van het
Een in het informatiesysteem van het CWI apart ingebouwde
CWI-jongerenoverzicht
product
selectie voor de identificatie van jongeren (PGI uitdraai met: naw-gegevens, inschrijf- en intakegegevens).
Voor wie is het product
Medewerkers CWI voor inbreng tijdens afstemmingsoverleg.
bedoeld? In hoeverre draagt het product Is instrumenteel bij het in beeld krijgen van de doelgroep. bij aan een sluitende aanpak? In hoeverre is het product
Alleen als opzet PGI identiek is aan die van CWI Delf-
overdraagbaar naar andere
zijl/Winsum.
56
regio’s?
Product
6.
Korte beschrijving van het
Beknopte beschrijving van het werkproces inclusief mailing-
Model voorkomen verdampers
product
brief om schoolverlaters uit het middelbaar onderwijs te identificeren, welke anders uit beeld dreigen te verdwijnen.
Voor wie is het product
Het RMC.
bedoeld? In hoeverre draagt het product Is instrumenteel bij het voorkomen van het verlies van bij aan een sluitende aanpak?
schoolverlaters in het grensverkeer tussen platte land en stad.
In hoeverre is het product
Zeer zeker indien het publicabel wordt gemaakt.
overdraagbaar naar andere regio’s?
Product
7.
Afstemmingsmodel
Korte beschrijving van het
Structuur voor communicatie, gegevensoverdracht en
product
onderlinge afstemming.
Voor wie is het product
Alle betrokken uitvoerders: LPA, RMC, vertegenwoordigers
bedoeld?
van CWI en Sociale Dienst.
In hoeverre draagt het product Is instrumenteel bij het in beeld krijgen, en houden, van de bij aan een sluitende aanpak?
doelgroep.
In hoeverre is het product
Zeer zeker indien het publicabel wordt gemaakt.
overdraagbaar naar andere regio’s?
Product
8.
Plan van aanpak implementatie per organisatie
Korte beschrijving van het
Afspraken en acties regelen tussen partijen binnen een
product
gemeente vanuit specifiek benoemde belemmeringen, aandachtspunten en benodigde ondersteuning.
Voor wie is het product
Uitvoeringsorganisaties.
bedoeld? In hoeverre draagt het product Maakt belemmeringen in de uitvoering van de sluitende aanpak bij aan een sluitende aanpak?
zichtbaar zodat ze kunnen worden aangepakt.
In hoeverre is het product
Zeer zeker indien format publicabel wordt gemaakt.
overdraagbaar naar andere
57
regio’s?
Product
9.
Korte beschrijving van het
Presentaties om Waddenmodel te introduceren en casussen om
Informatiepakket werkconferentie
product
ermee te oefenen.
Voor wie is het product
Deelnemers aan werkconferentie (voornamelijk uitvoerders)
bedoeld? In hoeverre draagt het product Informatievoorziening en bewustwording. bij aan een sluitende aanpak? In hoeverre is het product
Kan gehanteerd worden als voorbeeld.
overdraagbaar naar andere regio’s?
Product
10. Startkwalificatiekaart
Korte beschrijving van het
Verduidelijking van het begrip startkwalificatie
product Voor wie is het product
Uitvoerders uitvoeringsorganisatie
bedoeld? In hoeverre draagt het product Informatievoorziening bij aan een sluitende aanpak? In hoeverre is het product
Zeer zeker indien het product publicabel wordt gemaakt
overdraagbaar naar andere regio’s?
58
BIJLAGE VI
LIJST MET AFKORTINGEN
AOC
Agrarisch Opleidingencentrum
CWI
Centrum voor Werk en Inkomen
GBA
Gemeentelijke Basisadministratie
GSD
Gemeentelijke Sociale Dienst
LPA
Leerplichtambtenaar
LVLA
Landelijke Vereniging van Leerplichtambtenaren
POZW
Provinciaal Ontwikkelingsinstituut Zorg en Welzijn
RMC
Regionaal Meld- en Coördinatiecentrum
RPA
Regionaal Regionaal Platform Arbeidsmarktbeleid
ROC
Regionaal Opleidingencentrum
SUWI
Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen
SVO
Speciaal Voortgezet Onderwijs
SZW
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
VO
Voortgezet Onderwijs
WIW
Wet Inschakeling Werkzoekenden
UVW
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
59
HET WADDENMODEL
Ontwerp Sluitende aanpak jongeren Noord Groningen (16 t/m 22 jaar)
Voor: Van: Status: Datum
Bestuurlijk overleg Portefeuillehouders Regioraad Noord Groningen en CWI Noord Nederland Procesmanagement Pilot sluitende aanpak jongeren Noord Groningen Voorstel 'Het Waddenmodel', versie 2 mei 2002 Goedgekeurd 22 mei 2002
1. Inleiding
Doelstelling van sluitende aanpak jongeren is het voorkomen dat jongeren in de leeftijdscategorie van jonger dan 18 jaar en van 18 tot en met 22 jaar zonder startkwalificatie (afgeronde beroepsopleiding) starten op de arbeidsmarkt en/of werkloos zijn. Op basis van deze doelstelling is het ontwerp ‘Sluitende aanpak jongeren Noord Groningen’ ontwikkeld met de volgende hoofdlijnen en uitgangspunten: 1) Startkwalificatie gaat boven werk; 2) Werk gaat boven inkomen; 3) Leerplichtambtenaar is verantwoordelijk voor sluitende aanpak van jongeren naar startkwalificatie (werkproces - procedure - regie - monitoring); 4) Sociale Dienst is verantwoordelijk voor sluitende aanpak naar werk (werkproces procedure - regie - monitoring); 5) RMC heeft een ondersteunende functie met: a) Reguliere RMC taken b) Specialisme van traject-toeleiding van zowel 16 en 17 jarigen als de groep 18 t/m 22 jaar; 6) CWI draagt zorg voor de toeleiding van jongeren zonder startkwalificatie naar de Leerplichtambtenaar (via RMC). 7) In afstemming tussen leerplichtambtenaar, als coördinator van het traject, de CWIconsulent en eventueel de GSD consulent of RMC- trajectbegeleider als ondersteuning/uitvoerder van de trajecttoeleiding, wordt het trajectplan naar startkwalificatie bepaald. 8) CWI is verantwoordelijk voor de bemiddeling van fase1- jongeren met startkwalificatie gedurende maximaal 6 maanden. 9) GSD is verantwoordelijk voor het traject(plan) van fase 2, 3, 4 - jongeren met startkwalificatie. In de uitvoering van sluitende aanpak zijn de volgende werkprocessen te onderscheiden: 1) Preventieve aanpak van risicojongeren die nog op school zitten, maar groot risico lopen om voortijdig schoolverlater te worden. 2) Werkproces van sluitende aanpak jongeren die nog geen startkwalificatie hebben. 3) Werkproces van sluitende aanpak jongeren die wel over een startkwalificatie beschikken, maar zonder werk zijn. De werkprocessen zijn door middel van een stroomschema beschreven. In logische volgorde wordt beschreven welke organisatie, welke activiteiten uitvoert. In toelichting op het werkproces wordt de afbakening van verantwoordelijkheden en bevoegdheden (beslismomenten) beschreven. De monitoring van het werkproces wordt met een stippellijn weergegeven. Daarnaast wordt per werkproces aangegeven welke problemen zich op dit moment voordoen rond de sluitende aanpak jongeren.
Waddenmodel d.d. 2 mei 2002 – definitieve versie
2
2. Preventieve aanpak
2.1 Sluitende aanpak jongeren < 18 jr. Preventieve aanpak van jongeren is gericht op jongeren die nog op school zitten maar groot risico lopen om voortijdig de school te verlaten. Deze groep kenmerkt zich door (on) regelmatig spijbelen en verzuim. School en Leerplichtambtenaar zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het voorkomen van voortijdig schoolverlaten.
Signalering spijbelaars en/ of relatief verzuim: Door:
Preventie-unit school
Melding Contact-LPA
Leerplichtwet /
School
Melding LPA van woongemeente
Begeleiding en toezicht LPA op leerling
Problemen huidige situatie: • •
Niet elke school beschikt over een goede preventie-unit; Niet elke school wenst de LPA bij preventie uitval van leerlingen te betrekken
• Toelichting Activiteit Signalering verzuim of regelmatig spijbelen Melding aan LPA en Contact leerplichtambtenaar Herstelacties LPA en school
Verantwoordelijkheid School
Beslismomenten
School LPA en school
Waddenmodel d.d. 2 mei 2002 – definitieve versie
3
3 Sluitende aanpak jongeren naar startkwalificatie De sluitende aanpak van jongeren naar startkwalificatie richt zich op alle jongeren zonder startkwalificatie (leeftijdscategorie jonger dan 18 jaar en van 18 tot en met 22 jaar). In deze doelgroep worden de volgende groepen jongeren onderscheiden: • Voortijdig schoolverlaters die tussentijds gestopt zijn • Jongeren die geen diploma halen en met school stoppen • Jongeren die werken maar niet beschikken over een diploma. Bovengenoemde groepen jongeren zonder startkwalificatie worden door verschillende organisaties en functies gesignaleerd, te weten: • De school; bij voortijdig schoolverlaten of schoolbeëindiging zonder diploma • Centrum voor werk en inkomen als een jongere zich als werkzoekende meldt • Leerplichtambtenaar door screening van het bevolkingsregister • Instellingen op het gebied van zorg en welzijn. Indien een jongere zonder startkwalificatie zich meldt bij het CWI, informeert het CWI het RMC en de leerplichtambtenaar over deze melding. Vervolgens vindt afstemmingsoverleg plaats tussen de leerplichtambtenaar en het CWI (plus eventueel de GSD-consulent) over het noodzakelijke traject. Minimaal bevat dit traject(plan) de stappen naar startkwalificatie. Ook bemiddeling naar werk (al dan niet tijdelijk) kan onderdeel van het traject zijn. De leerplichtambtenaar coördineert dit traject. Zonodig wordt hierbij de RMC-trajectbegeleider ingeschakeld. Zie verder het stroomschema op de volgende pagina.
Waddenmodel d.d. 2 mei 2002 – definitieve versie
4
Situatie: Geen startkwalificatie ( jongeren <23 jaar)
Jongere heeft werk maar geen startkwalificatie (Absoluut verzuim van jongere)
Jongere haalt geen diploma en stopt
Jongere meldt zich bij CWI
Jongere verlaat school voortijdig
Werkintake CWI
School signaleert VTS
Startkwalificatie?
Bevolkingsregister
LPA signaleert verzuim
ja CWI begeleiding
1
nee Leerlingenlijst einde schooljaar
Melding + adm. RMC
Melding LPA
LPA Controle startkwalificatie. aanwezig? nee Overleg LPA-CWIevt. Consulent GSD (indien jongere =18 jr.)
Begeleiding LPA: Gesprek met jongere
Naar School/BBL
Trajectbegeleiding RMC
Naar werk/BBL
Trajectuitvoering
Justitieel traject
Zorg
Monitoring en toezicht voortgang trajectresultaten startkwalificatie LPA Waddenmodel d.d. 2 mei 2002 – definitieve versie
5
Toelichting Jongeren zonder startkwalificatie ACTIVITEIT VERANTWOORDELIJK Werkintake / fase-indeling CWI Melding jongere (<23 jaar) aan RMC Registratie en doormelding LPA Controle leerlingenadministratie – terugkoppeling naar school Controle op startkwalificatie
Terugkoppeling van controleresultaat op startkwalificatie aan RMC en indien nodig aan CWI Startkwalificatie niet aanwezig: Afstemmingsoverleg over trajectplan met CWI en eventueel GSD
BESLISMOMENTEN Beschikt de jongere over een startkwalificatie?
CWI RMC RMC
LPA
Startkwalificatie beschikbaar? Zo ja: eindigt de verantwoordelijkheid van LPA voor de jongere. Bemiddeling van CWI kan worden voortgezet voor fase 1 cliënten. Voor fase 2, 3 en 4 cliënten vindt overdracht plaats naar GSD voor selectie van een traject.
LPA
LPA
Vaststelling van vervolgtraject Trajectbegeleiding en uitvoering WIW
RMC trajectbegeleiding/ derden of CWI GSD
Melding trajectresultaten (tussentijds en eindresultaat aan LPA) Toezicht / monitoring resultaten van de jongere tot 23 jaar Terugmelding resultaten aan RMC Startkwalificatie gerealiseerd?
CWI, RMC of via uitvoerders LPA
*dagonderwijs (BOZ) * werk/BBL * trajecttoeleiding RMC * trajectuitvoering * WIW-advies * justitieel traject * zorg traject of, * combinatie van bovenstaande trajecten
Op basis van WIW indicatie beslist gemeente of de jongere toegeleid wordt naar de WIW
Bijstelling traject nodig?
LPA LPA
Startkwalificatie bereikt? Dan overdracht naar GSD
Waddenmodel d.d. 2 mei 2002 – definitieve versie
6
Problemen huidige situatie: • • • • • • • • • •
•
Op dit moment is er sprake van een spanning tussen de eisen die de Leerplicht- en RMC Wet stelt aan jongeren zonder startkwalificatie en de taak van het CWI (fase 1) en GSD (fase 2, 3, 4) om werkloos werkzoekende jongeren te begeleiden naar werk. Hoe krijgt de gemeente de groep Nug’ers in beeld? Welke afspraken gelden indien de politie een jongere aanhoudt die langer dan 1 maand verzuimt van school. Formatie van LPA’s is nog niet conform planning (kwaliteit en capaciteit). Sluitende aanpak is nog niet te monitoren. Jongeren shoppen bij diverse organisaties. Terugkoppeling over jongeren die het CWI bij het RMC pilotproject heeft gemeld, vindt niet structureel plaats. RMC krijgt vaak geen of niet tijdig melding van voortijdig schoolverlaters of schoolverlaters die hun diploma niet hebben behaald. Leerplichtadministratie is onvolledig, niet actueel en soms onjuist Jongeren die via uitzendbureaus of werkgevers aan het werk zijn (zonder startkwalificatie), zijn niet in beeld. Voor zover werkende jongeren zonder startkwalificatie wel bekend zijn bij de LPA, beschikt deze functionaris over weinig mogelijkheden voor deze groep. Budgettering: Op dit moment heeft de LPA geen budget voor de scholing/reïntegratie van jongeren richting startkwalificatie. De Gemeentelijke Sociale Dienst beschikt wel over middelen via het Fonds Werk en Inkomen.
Waddenmodel d.d. 2 mei 2002 – definitieve versie
7
Sluitende aanpak jongeren naar werk Situatie: Met startkwalificatie / zonder werk Jongere meldt zich bij CWI
Intake gesprek CWI Uitkeringstoets
1
Kansmeter
1
Toekenning fase 1
Geen uitkering
Fase nader te bepalen
UWV GSD
KWINT Fase 1 ? Fasebepaling Kwint: fase 1-2-3-4 nee
ja
Reïntegratieadvies aan GSD Begeleiding CWI
GSD: Gesprek met cliënt over Advies
Binnen 1/2 jr. werk?
GSD: trajectkeuze ja Trajectuitvoering nee
GSD: Nazorg
GSD: Toezicht voortgang trajectresultaten
Waddenmodel d.d. 2 mei 2002 – definitieve versie
CWI; Bemiddeling met succes
8
Toelichting Sluitende aanpak jongeren met startkwalificatie naar werk
Activiteit Intake gesprek Uitkeringstoets bij intake Inzet kansmeter bij intake
Verantwoordelijk CWI
Beslismomenten Uitkering ja/nee
CWI CWI Toekenning fase 1 of Onderzoeksresultaat: fase nader te bepalen met vervolgactie: Kwint
Fase 1 Begeleiding Uitvoering van KWINT Uitbrengen Reïntegratie advies d.m.v. bepaling afstand tot arbeidsmarkt aan GSD Sociale Dienst bespreekt advies met cliënt Selectie reïntegratietraject
CWI CWI CWI
Uitvoering reïntegratietraject Monitoring reïntegratieresultaten
Derden Sociale Dienst
Sociale Dienst Sociale Dienst
Vaststelling reïntegratietraject Bijsturing noodzakelijk?
Problemen: Zie inventarisatie van problemen van de groep zonder startkwalificatie.
Waddenmodel d.d. 2 mei 2002 – definitieve versie
9
MONITORING SLUITENDE AANPAK JONGEREN NAAR STARTKWALIFICATIE EN WERK t.b.v. Pilot RMC+ Noord Groningen
Aan: Van: Status: Datum:
Bestuurlijk overleg Portefeuillehouders Regioraad Noord Groningen en CWI Noord Nederland Procesmanagement Pilot Sluitende aanpak jongeren Noord Groningen Voorstel Monitoring sluitende aanpak jongeren, versie 2 mei 2002 goedgekeurd 22 mei 2002
Monitoring sluitende aanpak jongeren naar startkwalificatie en werk ten behoeve van de Pilot RMC+ Noord Groningen
Inleiding
Ten behoeve van de ontwikkeling en vaststelling van de wijze waarop de monitoring van de sluitende aanpak jongeren zal plaatsvinden is een tweetal monitoringsschema’s opgesteld. Beide schema’s beogen inzicht te bieden in de uitgevoerde kernactiviteiten en behaalde resultaten van de sluitende aanpak jongeren naar startkwalificatie en werk. De in de schema’s opgenomen meetpunten laten zien welke inspanningen door welke functie of organisatie zijn verricht in het kader van sluitende aanpak jongeren en welke resultaten hiermee zijn behaald. De met behulp van de monitoringsschema’s op te stellen rapportage vindt per gemeente en na afloop van het kalenderkwartaal plaats. De cijfers per meetpunt zullen zowel stand- als stroomcijfers bevatten. In het schema zal links per meetpunt het standcijfer aan het begin van het kwartaal worden aangegeven. Het stroomcijfer geeft het aantal activiteiten of personen weer per kwartaal. Het rechts aangegeven cijfer zal per meetpunt het cumulatief aantal activiteiten of personen aangeven die tot en met dat kwartaal zijn uitgevoerd of hebben deelgenomen. Het eerste schema behandelt de sluitende aanpak van jongeren naar startkwalificatie. Het tweede schema behandelt de sluitende aanpak van jongeren naar werk. Tot slot volgt een toelichting op beide schema’s.
Monitoring sluitende aanpak jongeren Pilot RMC+ Noord Groningen , 2 mei 2002, pagina 2
Schema 1: Bestand jongeren t/m 22 jaar zonder startkwalificatie Stand- en stroomcijfers op kwartaalbasis per gemeente 26
BESTAND JONGEREN T/M 22 JAAR
Leerplichtige jongeren:
Partieel leerplichtige jongeren:
Niet leerplichtige jongeren:
INSTROOM RESULTATEN Via school Via /RMC:
Via ViaCWI: CWI:
Via LPA LPA: Via
school/RMC:
340
InstroomVoortijdig Voortijdigschoolverlaters schoolverlaters: instroom Regulier onderwijs: Instroomfase: Doorstroomfase:
DOORSTROOM Intake LPA Tel. contact: Gesprekken: Trajecttoeleiding:
Wachtbestand: waarvan Werk – nog niet rijp voorscholing: Ziekte: Hoogst haalbaar niveau: Justitieel/curatief: Overig:
waarvan RMC: GSD:
Vervolgcontacten LPA: Tel. contact: Gesprekken: UITSTROOM
Instrumenten: waarvan Niet regulier onderwijs: WIW: WSW: Zorg:
Startkwalificatie Behaald:
Hoogst haalbaar:
Halt: Overig:
UITSTROOM: tijdens instroomfase: tijdens doorstroomfase: > 22 jaar:
Overlijden / Verhuisd:
Hoogst haalbaar Niveau:
StartKw.:
Regulier Onderwijs:
Monitoring sluitende aanpak jongeren Pilot RMC+ Noord Groningen , 2 mei 2002, pagina 3
Schema 2 Bestand jongeren t/m 22 jaar zonder werk met startkwalificatie Stand- en stroomcijfers op kwartaalbasis per gemeente Werkintakes CWI:
Nug'ers:
GSD (ABW):
UWV (WW):
INSTROOM RESULTATEN Via LPA:
Via GSD: waarvan Check verdampers: Toeleiding nug'ers:
Via CWI:
Instroom jongeren < 23 jaar en werkloos werkzoekend:
DOORSTROOM CWI Aantal mensen in begeleiding Fase 1: Aantal KWINT’s: Waarvan Fase 2: Fase 3: Fase 4: GSD UWV: Aantal cliënten onder Aantal cliënten onder regie: regie: Trajecten: Trajecten: Zorg: Zorg: Arbeidstoeleiding: Arbeidstoeleiding: Additioneel werk: Additioneel werk: Soc. Activering: Soc. Activering: Rustplan: Rustplan: Vervolgcontacten: UITSTROOMVervolgcontacten: Wachtbestand: Ziek: Justitieel: Alleenstaand Werk en
CWI: Regulier werk: < 3 mnd: < 6 mnd: < 1 jr: > 1jr: Vast:
GSD Regulier werk: < 3 mnd: < 6 mnd: < 1 jr: > 1jr: Vast:
UWV Regulier werk: < 3 mnd: < 6 mnd: < 1 jr: > 1jr: Vast:
UITSTROOM tijdens instroomfase: tijdens doorstroomfase: > 22 jaar:
Overlijden / verhuisd:
Regulier werk:
Addit. Werk >22Jr: waarvan WIW: WSW: I-D:
Monitoring sluitende aanpak jongeren Pilot RMC+ Noord Groningen , 2 mei 2002, pagina 4
Toelichting Monitoring sluitende aanpak jongeren
Schema 1 Bestand jongeren t/m 22 jaar zonder startkwalificatie
Bestand jongeren t/m 22 jaar
Hierin wordt een overzicht gegeven van het totaal aantal jongeren, onderscheiden naar leerplichtsituatie: - volledig leerplichtig jongeren: bestaat uit de groep < 16 jaar plus de groep die in het schooljaar 16 jaar wordt, - partieel leerplichtig jongeren: bestaat uit de groep die in het schooljaar 17 jaar wordt, - en het aantal niet leerplichtige jongeren van 18 tot en met 22 jaar. De groep voortijdig schoolverlaters maakt onderdeel uit van dit jongerenbestand. Een beperkt aantal van deze groep kan aan het werk zijn, bijvoorbeeld via uitzendbureaus.
Instroom Signalering van voortijdig schoolverlaters zonder startkwalificatie vindt plaats door:
School en RMC: Scholen hebben de taak om leerlingen van 12 t/m 23 jaar zonder startkwalificatie bij vertrek of uitschrijving dan wel bij schoolverzuim > 1 maand te melden bij het RMC.
CWI Consulenten van het CWI melden alle jongeren < 23 jaar zonder startkwalificatie aan het RMC, maar ook de groep < 23 jaar met startkwalificatie. Deze groep wordt door de LPA op startkwalificatie geverifieerd.
LPA (Leerplichtambtenaar): De door scholen aan RMC gemelde voortijdig schoolverlaters worden door de LPA geënquêteerd of er nog sprake is van voortijdig schoolverlating. Het is immers mogelijk dat een deel van deze groep inmiddels gekozen heeft voor terugkeer naar een (andere) school. Door middel van een tweetal controles signaleert LPA de groep van voortijdig schoolverlaters die niet bij RMC in beeld is: a) Via een controle van het Bevolkingsregister (GBA) wordt gecontroleerd op inschrijving van jongeren tot 18 jaar bij scholen. De groep 18 t/m 22 jaar screent LPA met behulp van de volgende bestanden: • GBA uitdraai • Uitdraai nieuwe bewoners • Uitdraai sociale dienst
Monitoring sluitende aanpak jongeren Pilot RMC+ Noord Groningen , 2 mei 2002, pagina 5
• Uitdraai IBG groep • ROC administratie • Uitdraai Wajong Na vaststelling van de groep jongeren die resteert na uitsluiting van alle jongeren die op basis van bovenstaande gegevens een scholing volgen, wordt bij deze groep een aanvullende enquête van de groep 18 t/m 22 jaar gehouden. b) Via een controle op startkwalificatie van jongeren die zich bij CWI gemeld hebben voor werk en eventuele uitkering. Tijdens de werkintake heeft deze groep aangegeven over een startkwalificatie te beschikken. De LPA verifieert of deze groep inderdaad over een startkwalificatie beschikt. Deze controlegroep wordt door CWI gemeld aan RMC.
Instroom voortijdig schoolverlaten: Op basis van bovenstaande binnengekomen meldingen bij RMC via school en CWI en controleresultaten van de LPA wordt de grootte van de groep voortijdig schoolverlaters bepaald en gerapporteerd.
Doorstroom In de doorstroomfase vindt de begeleiding van voortijdig schoolverlaters plaats. De doorstroomfase start met de intake van de LPA waarna een vervolgtraject wordt ingezet met als doel het behalen van een startkwalificatie.
Intake De intake wordt uitgevoerd door de LPA en bestaat uit telefonische contacten en gesprekken. Op basis van de intake stelt de LPA vast of de jongere: a. terugkeert naar het regulier onderwijs (resultaat); b. trajecttoeleiding nodig heeft; c. traject gaat volgen (instrumenten); d. (nog) niet begeleid kan worden naar startkwalificatie en tot het wachtbestand behoort. Rapportage: In het onderdeel intake wordt het totaal aantal gebelde deelnemers en het aantal deelnemers waarmee een begeleidingsgesprek is gevoerd, gerapporteerd.
Trajecttoeleiding Indien de LPA het vervolgtraject van de jongere nog niet kan vaststellen wegens complexiteit van de problematiek, kan de LPA trajecttoeleiding inschakelen. De trajecttoeleiding wordt uitgevoerd door RMC of GSD. Doel van de trajecttoeleiding is om in overleg met de jongere vast te stellen welk instrument richting startkwalificatie ingezet zal worden.
Rapportage:
Monitoring sluitende aanpak jongeren Pilot RMC+ Noord Groningen , 2 mei 2002, pagina 6
In het onderdeel trajecttoeleiding wordt het totaal aantal nieuwe cliënten in trajecttoeleiding < 23 jaar, per uitvoerder (RMC of GSD) gerapporteerd. Instrumenten Instrumenten zijn trajecten gericht op het behalen van een startkwalificatie of het mogelijk maken ervan (bijvoorbeeld zorg). De instrumenten kunnen in combinatie worden uitgevoerd. De onderscheiden categorieën spreken voor zich, met uitzondering van Halt. Het werkgebied van Halt is justitieel gericht en biedt preventief gerichte trajecten naar startkwalificatie om criminaliteit van risicojongeren te voorkomen.
Wachtbestand Het wachtbestand biedt inzicht in de groep jongeren zonder startkwalificatie waarvoor geen begeleiding of traject om verschillende redenen ingezet kan worden. De onderscheiden redenen zijn: a. Werk-nog niet rijp voor scholing. Deze groep is jonger dan 23 jaar en heeft geen startkwalificatie. Over het algemeen bestaat deze groep uit jongeren die veel problemen hebben ondervonden op school en vaak meerdere keren een opleiding hebben afgebroken. Voor hun baan zijn zij zeer gemotiveerd. Voor scholing zijn zij (nog) niet te motiveren of te stimuleren. b. Ziekte (> 1 maand) c. Hoogst haalbaar niveau. Deze groep jongeren is niet in staat om een startkwalificatie met minimaal niveau 2 te behalen. Deze groep bestaat veelal uit jongeren afkomstig uit het speciaal onderwijs. d. Justitieel traject. De jongeren vallen onder justitie en vallen buiten het werkgebied van de LPA. e. Overig.
Vervolgcontacten In de vervolgcontacten bewaakt de LPA de tussentijdse- en eindresultaten van de jongeren die tot het wachtbestand behoren, trajecttoeleiding genieten of waarvoor een instrument is gekozen. Rapportage: Het aantal telefonische contacten en gesprekken wordt geregistreerd.
Uitstroom
In uitstroom wordt het totaal aantal uitgestroomde deelnemers gerapporteerd en de reden van uitstroom. De onderscheiden uitstroomredenen zijn: a. Ouder dan 22 jaar. Voor deze groep heeft de sluitende aanpak niet tot het beoogde resultaat geleid. De startkwalificatie is niet behaald. b. Overlijden of verhuisd. c. Hoogst haalbaar: Met het bereiken van de maximum leeftijd van 23 jaar heeft deze groep jongeren het hoogst haalbaar niveau bereikt. d. Startkwalificatie: Deze groep heeft de startkwalificatie behaald.
Monitoring sluitende aanpak jongeren Pilot RMC+ Noord Groningen , 2 mei 2002, pagina 7
e. Regulier onderwijs: Jongeren die teruggekeerd zijn naar het regulier onderwijs.
Monitoring sluitende aanpak jongeren Pilot RMC+ Noord Groningen , 2 mei 2002, pagina 8
Resultaten
De resultaten van sluitende aanpak naar startkwalificatie worden op verschillende momenten gedurende het proces behaald. De resultaten worden onderscheiden naar: a. Terug naar school- regulier onderwijs: De schoolverlater heeft zelf (tijdens de instroomfase) of gestimuleerd door het intakegesprek met de LPA gekozen voor terugkeer naar het regulier onderwijs. Het resultaat terug naar school wordt gespecificeerd naar fase waarin de terugkeer naar het regulier onderwijs heeft plaatsgevonden. Indien jongeren in de instroomfase terugkeren naar regulier onderwijs (of aan regulier onderwijs een vervolg geven) zijn deze resultaten hoofdzakelijk het gevolg van administratieve correcties die op basis van controlewerkzaamheden van de LPA zijn uitgevoerd.
b. Startkwalificatie behaald Met behulp van de trajecten die zijn ingezet, hebben jongeren alsnog hun startkwalificatie behaald. c. Hoogst haalbaar niveau Voor een deel van de groep die begeleid wordt naar startkwalificatie is het minimum opleidingsniveau niet haalbaar gebleken. Zij hebben het hoogst haalbaar niveau behaald. Tot hun 23e jaar wordt deze groep gemonitord door de LPA.
Monitoring sluitende aanpak jongeren Pilot RMC+ Noord Groningen , 2 mei 2002, pagina 9
Schema 2 Bestand jongeren t/m 22 jaar zonder werk maar met startkwalificatie
Bestand jongeren t/m 22 jaar
Via de werkintake van het CWI wordt de grootte van de groep jongeren zonder werk (< 19 uren per week) vastgesteld. Het aantal werkintakes wordt gerapporteerd. Na werkintake is de groep jongeren zonder werk t/m 22 jaar, gespecificeerd naar uitkeringssituatie (GSD, UWV) en Nug’ers (met uitzondering van de groep ‘verdampers’).
Instroom
Via LPA Instroom van jongeren die met behulp van sluitende aanpak de startkwalificatie hebben behaald, maar werkloos werkzoekend zijn. LPA draagt deze groep over aan de GSD; zie verder GSD.
Via GSD: Check op verdampers Activiteiten van GSD zijn gericht op: a. het traceren van jongeren die uit beeld zijn geraakt (de zogenaamde ‘verdampers’); b. de groep met startkwalificatie maar zonder werk, overgedragen door LPA aan GSD; c. Nug’ers. Ad a en b) De groep van jongeren die uit beeld is geraakt en de groep met startkwalificatie maar zonder werk wordt door middel van een vergelijkende bestandsscreening bepaald. Hierbij worden de volgende bestanden met elkaar vergeleken: a. Uitdraai Artikel 25 (leerplichtige jongeren tot en met 16 jaar) en b. GBA (jongeren 16-23 jaar), c. PGI uitdraai (werkloos- en werkend werkzoekende jongeren <23 jaar) d. IBG uitdraai van jongeren die vervolgstudie hebben. Door middel van bestandsvergelijking van voornoemde bestanden, worden jongeren die een (vervolg)opleiding volgen, uitgesloten en resteert de groep jongeren die wel over een startkwalificatie beschikt, geen vervolgstudie doet en waarvan het onduidelijk is of ze werkloos werkzoekend zijn. Deze groep wordt vervolgens door GSD geënquêteerd. Indien nodig wordt door de GSD een arbeidsintegratietraject ingezet. Ad b) LPA stelt de groep jongeren met startkwalificatie behaald, vast. Hierbij wordt een tweetal groepen jongeren onderscheiden: a. De groep jongeren die via begeleiding en monitoring van de LPA de startkwalificatie heeft behaald en b. De groep jongeren die via regulier onderwijs de startkwalificatie heeft behaald. De eerste groep wordt op basis van LPA-administratie bepaald. De tweede groep (regulier onderwijs) wordt bepaald op basis van de leerlingenadministratie van scholen (beschikbaar bij RMC). De leerlingenlijsten hebben echter als knelpunt de doorlooptijd. Gemiddeld 4 maanden
Monitoring sluitende aanpak jongeren Pilot RMC+ Noord Groningen , 2 mei 2002, pagina 10
na uitschrijving komen de leerlingenlijsten pas beschikbaar voor RMC en LPA. Voor GSD die een trajectplan verplichting naar werk (binnen een jaar) heeft, is deze oplevertermijn te lang en niet aanvaardbaar. Alternatief voor vaststelling van de groep jongeren met startkwalificatie maar van wie niet duidelijk is of ze werkloos werkzoekend zijn, is de uitvoering van een vergelijkende bestandsscreening zoals beschreven onder punt a. Door middel van deze screening wordt zowel de groep jongeren met startkwalificatie en zonder werk als de ‘verdampers’ getraceerd. Ad c) Instroom van Nug’ers: via toeleiding door zorginstellingen of andere organisaties worden Nug’ers gemeld bij de GSD voor een trajectvervolg.
Via CWI: Instroom van de groep van werkloos werkzoekende personen < 23 jaar wordt door CWI vastgesteld.
Doorstroom
De groep jongeren < 23 jaar zonder werk wordt door verschillende organisaties begeleid naar arbeidsintegratie of de organisatie functioneert als opdrachtgever voor reïntegratiebegeleiding: a. CWI: Fase 1 jongeren; b. UWV: Fase 2 t/m 4 jongeren met uitkering anders dan ABW, met uitzondering van de ANW; c. GSD: Fase 2 t/m 4 jongeren met ABW.
CWI: Gerapporteerd wordt: a. Hoeveel jongeren < 23 jaar bij CWI met begeleiding zijn gestart en in begeleiding zijn en; b. Het aantal KWINT’s (Kwalificerende intake) dat voor deze groep is uitgevoerd. Het CWI voert een KWINT uit indien blijkt dat na een 1/2 jaar begeleiding geen of onvoldoende resultaat met een cliënt is behaald. c. De KWINT resultaten, fase 2 t/m 4 geven aan welke groep voor verdere reïntegratiebegeleiding wordt overgedragen aan UWV en GSD.
UWV en GSD Gerapporteerd wordt het aantal cliënten dat onder regie is van UWV of GSD. Het UWV en de GSD zijn opdrachtgever voor de reïntegratie van deze groep. De aard van reïntegratietrajecten wordt onderscheiden naar: a. Zorg b. Arbeidstoeleiding c. Additioneel werk d. Sociale activering e. Rustplan: in het rustplan wordt het aantal cliënten gerapporteerd waarvoor nog geen reïntegratie gestart of vervolgd kan worden om diverse redenen.
Monitoring sluitende aanpak jongeren Pilot RMC+ Noord Groningen , 2 mei 2002, pagina 11
Via vervolgcontacten bewaakt het UWV of GSD de reïntegratietrajecten die zijn ingezet. Wachtbestand (het cliëntenbestand met rustplan) Het wachtbestand geeft aan om welke reden cliënten in een rustplan zijn geplaatst. Het wachtbestand betreft zowel het cliëntenbestand met rustplan van het UWV als van de GSD. De casemanagers van GSD of UWV bewaken of cliënten in het wachtbestand weer kunnen starten met hun reïntegratie. De te onderscheiden redenen voor het wachtbestand zijn: a. Ziek b. Justitieel: de cliënt volgt een curatief gericht justitieel traject en verblijft mogelijk in een penitentiaire inrichting. De cliënt valt buiten het werkgebied van de GSD of UWV. Inschakeling naar arbeid is nog niet mogelijk c. Alleenstaande ouders met kinderen jonger dan vijf jaar zijn ontheven van sollicitatieplicht. d. Werk en (rest)uitkering: indien een cliënt met als reden werk in combinatie met een restuitkering in het wachtbestand wordt geplaatst, dan voldoet het werk niet aan de uitstroomcriteria van: • Contractduur langer dan een half jaar en, • contractomvang van minimaal 19 uren en, • geheel uit de uitkering. Na beëindiging van het tijdelijk contract wordt het reïntegratietraject vervolgd of gestart.
Uitstroom
>22 jaar Indien jongeren de leeftijd van 23 jaar hebben bereikt en nog werkloos werkzoekend zijn, stromen zij uit de sluitende aanpak van jongeren naar werk.
Overlijden of verhuisd Als gevolg van bovengenoemde redenen zijn jongeren uitgestroomd.
Regulier werk Uitstroom van jongeren < 23 naar regulier werk. Het te hanteren uitstroomcriterium naar werk is: • Arbeidscontract van minimaal een half jaar; • arbeidscontractomvang van minimaal 19 uur en; • geen (rest)uitkering. Door bovengenoemde uitstroomcriteria kan de groep cliënten wiens uitkering automatisch herleeft na een korte periode van werk, gemonitord worden door CWI, GSD of UWV. Indien dit criterium niet wordt gehanteerd is het risico groot dat de cliënt uit beeld raakt van CWI, UWV of GSD.
Additioneel werk
Monitoring sluitende aanpak jongeren Pilot RMC+ Noord Groningen , 2 mei 2002, pagina 12
Uitstroom van jongeren van 23 jaar en ouder naar additioneel werk. Gespecificeerd wordt of het een WIW-, WSW- of I-D baan betreft. Resultaten
Per organisatie worden de resultaten van sluitende aanpak naar werk gerapporteerd. Geregistreerd wordt het aantal plaatsingen naar regulier werk per organisatie gespecificeerd naar contractduur.
Monitoring sluitende aanpak jongeren Pilot RMC+ Noord Groningen , 2 mei 2002, pagina 13