EUROPEES PARLEMENT 2004
2009
Commissie verzoekschriften
25.11.2008
MEDEDELING AAN DE LEDEN Betreft:
1.
Verzoekschrift 1103/2007, ingediend door Laurent Hermoye (Belgische nationaliteit), namens de vereniging voor de bescherming van de rechten van artsen in opleiding, over de werkomstandigheden van artsen in opleiding in België
Samenvatting van het verzoekschrift
Indiener uit zijn bezorgdheid over de onredelijke werkomstandigheden van artsen in opleiding in de Belgische gezondheidszorg, waarin ze vaak worden geacht 36 uur achter elkaar te werken. Indiener is van mening dat het huidige beleid inzake de werkuren van artsen in opleiding van de Belgische gezondheidsautoriteiten strijdig is met zowel Richtlijn 93/104/EG van de Raad betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd als Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd. Hij verzoekt het Europees Parlement dan ook maatregelen te nemen om de werkomstandigheden voor Belgische artsen in opleiding te verbeteren. 2.
Ontvankelijkheid
Ontvankelijk verklaard op 18 maart 2008. De Commissie is om inlichtingen verzocht (artikel 202, lid 6, van het Reglement). 3.
Antwoord van de Commissie, ontvangen op 25 november 2008.
Het verzoekschrift Indiener stelt dat artsen in opleiding in Belgische ziekenhuizen regelmatig verplicht worden zeer lange arbeidstijden aan te houden, zoals diensten van wel 36 aaneensluitende uren (met inbegrip van aanwezigheidsdienst tijdens de nacht) en gebroken diensten van wel 80 uur (gedurende onbepaalde tijd). Hij is van mening dat deze arbeidsomstandigheden resulteren in een onaanvaardbaar hoge graad van vermoeidheid voor de artsen in opleiding en in strijd zijn met Richtlijnen 93/104/EG, 2000/34/EG en 2003/88/EG betreffende de arbeidstijd van artsen in opleiding. CM\800205NL.doc
NL
PE416.428v02-00 In verscheidenheid verenigd
NL
Volgens indiener werd de Belgische maatregel ter omzetting van de communautaire wetgeving op dit gebied (koninklijk besluit van 16 juni 2003) nietig verklaard bij besluit van de Belgische Raad van State (arrest nr. 127 van 9 februari 2004) en zijn sindsdien geen maatregelen genomen om de betrokken communautaire wetgeving om te zetten in nationale wetgeving. De opmerkingen van de Commissie De desbetreffende communautaire wetgeving De arbeidstijd van artsen in opleiding wordt op communautair niveau geregeld door de arbeidstijdenrichtlijn1, die de eerdere Richtlijnen 93/104/EG en 2000/34/EG consolideert en vervangt. Aanvankelijk waren artsen in opleiding uitdrukkelijk uitgesloten van de werkingssfeer van Richtlijn 93/104/EG. Dit werd echter gewijzigd bij Richtlijn 2000/34/EG, waarin de werkingssfeer van de richtlijn werd uitgebreid tot artsen in opleiding; deze regel diende uiterlijk 1 augustus 2004 te worden omgezet in nationale wetgeving. Derhalve gelden de bepalingen van de arbeidstijdenrichtlijn thans op dezelfde wijze voor artsen in opleiding als voor werknemers in het algemeen. De belangrijkste betrokken bepalingen zijn: a) de maximale gemiddelde wekelijkse arbeidstijd Op grond van de richtlijn moet de wekelijkse arbeidstijd (met inbegrip van overwerk) gemiddeld beperkt worden tot een maximum aantal uren. Het maximum is gewoonlijk 48 uur per week; voor artsen in opleiding is het maximum aantal uren momenteel 56 uur per week, aangezien nu nog overgangsbepalingen van kracht zijn2. b) de minimale dagelijkse en wekelijkse rusttijd De richtlijn voorziet in een minimumrusttijd van elf aaneengesloten uren in elk tijdvak van vierentwintig uur en een ononderbroken minimumrusttijd van vierentwintig uur voor elk tijdvak van zeven dagen. Afwijkingen zijn mogelijk in geval van activiteiten waarbij de continuïteit van de dienst vereist is, zoals in ziekenhuizen. Dit geldt ook voor de activiteiten van artsen in opleiding, mits de betrokken werknemers gelijkwaardige compenserende rusttijden worden geboden. 1
Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd, PB L 299 van 18.11.2003.
2
Krachtens artikel 17, lid 5, van de arbeidstijdenrichtlijn is de maximale gemiddelde arbeidstijd voor artsen in opleiding momenteel 56 uur per week, berekend over een periode van maximaal zes maanden. Vanaf 1 augustus 2009 is het maximum 48 uur. Na 31 juli 2009 zijn er met toestemming van de Commissie beperkte mogelijkheden voor gerechtvaardigde afwijkingen: wanneer toestemming voor een afwijking is verkregen, mag de arbeidstijd in ieder geval niet meer dan 52 uur per week bedragen, berekend over een periode van maximaal zes maanden.
PE416.428v02-00
NL
2/7
CM\800205NL.doc
Volgens de uitspraak van het Hof van Justitie in de zaak Jaeger (zaak nr. C-151/02) moet compenserende rusttijd meteen na de desbetreffende arbeidstijd volgen. Toepassing België heeft de Commissie in september 2003 laten weten dat het Richtlijn 2000/34/EG betreffende de arbeidstijd van artsen in opleiding bij koninklijk besluit van 16 juni 2003 had omgezet en dat de arbeidsomstandighedenwet van 16 maart 1971 door middel van deze maatregel zodanig is gewijzigd dat de arbeidstijd van artsen in opleiding gemiddeld maximaal 48 uur per week mag bedragen, berekend over een referentieperiode van maximaal acht weken. Het blijkt echter te kloppen dat het koninklijk besluit vervolgens nietig verklaard is bij arrest van de Raad van State van 9 februari 2004. De Commissie heeft de nationale instanties schriftelijk verzocht hun standpunt toe te lichten en is ervan op de hoogte gesteld dat geen verdere omzettingsmaatregel is uitgevoerd en dat de arbeidstijd van artsen in opleiding ten gevolge van de nietigverklaring van het koninklijk besluit momenteel is geregeld bij ministerieel besluit van 30 april 1999 betreffende het toezicht op artsen in opleiding. Ten eerste rijst de vraag of de bepalingen van het ministerieel besluit in de praktijk door een arts in opleiding juridisch kunnen worden afgedwongen, zodat een effectieve omzetting van de richtlijn tot stand kan worden gebracht. Ten tweede voorziet dit besluit in enkele regels inzake de maximumarbeidstijd: de toezichthouder dient ervoor te zorgen dat de arbeidstijd van artsen in opleiding gemiddeld niet meer dan negen uur per dag en 48 uur per week bedraagt, berekend over een periode van acht weken. Deze maximumarbeidstijd geldt echter niet voor aanwezigheidsdienst. Er kan van artsen in opleiding worden verwacht dat zij in ieder tijdvak van vijf dagen eenmaal ’s nachts en ten hoogste één op de drie weekeinden (van zaterdagmiddag tot maandagochtend) aanwezigheidsdienst verrichten op de werkplek. Volgens de besluiten van het Hof van Justitie in de zaken SIMAP en Jaeger moeten voor de toepassing van de richtlijn tijdens aanwezigheidsdienst op de werkplek alle uren als arbeidstijd worden gerekend. Het is derhalve in strijd met de uitspraken in de zaken SIMAP en Jaeger om aanwezigheidsdienst op de werkplek bij de berekening van de maximumarbeidstijd buiten beschouwing te laten. Ten derde: wanneer van een arts in opleiding wordt verwacht dat deze 36 uur aaneengesloten (met inbegrip van aanwezigheidsdienst op de werkplek) werkt, betekent dit dat hij een door de richtlijn voorgeschreven minimumrusttijd mist zonder dat hem meteen na de betreffende arbeidstijd een gelijkwaardige compenserende rusttijd wordt geboden, zoals bepaald in het besluit in de zaak Jaeger. In het onderhavige verzoekschrift blijken zowel kwesties naar voren te worden gebracht inzake de niet-naleving van de besluiten in de zaken SIMAP en Jaeger als inzake de verplichting van lidstaten om Richtlijn 2000/34/EG om te zetten. CM\800205NL.doc
3/7
PE416.428v02-00
NL
Conclusies De Commissie is zich bewust van de bezorgdheid van indiener over de niet-omzetting van Richtlijn 2003/88/EG (voorheen Richtlijn 2000/34/EG) betreffende de arbeidstijd van artsen in opleiding door België en heeft over dit onderwerp reeds contact opgenomen met de lidstaat. De Commissie rondt momenteel haar analyse van de conformiteit van de situatie in België af en zal het Parlement op dit punt op de hoogte houden. De Commissie behoudt zich het recht voor desgewenst verdere maatregelen te nemen. Alle informatie over de situatie met betrekking tot artsen in opleiding in alle lidstaten zal ook worden opgenomen in het komende verslag van de Commissie over de toepassing van de arbeidstijdenrichtlijn, die naar verwachting vóór eind 2008 wordt aangenomen. 4.
Aanvullend antwoord van de Commissie, ontvangen op 17 december 2009.
Het is goed te herinneren aan de recente ontwikkelingen aangaande de beperkingen van de wekelijkse arbeidstijd van artsen in opleiding. Artikel 17, lid 5, van de arbeidstijdenrichtlijn voorziet in overgangsregelingen voor de wekelijkse arbeidstijd van artsen in opleiding. Onder die regelingen is de wekelijkse arbeidstijd van 1 augustus 2007 tot 31 juli 2009 op 56 uur vastgesteld (gemiddeld over een periode van maximaal zes maanden). Vanaf 1 augustus 2009 geldt voor artsen in opleiding, net als voor andere werknemers, de normale beperking onder de richtlijn (maximaal 48 uur per week gemiddeld). De richtlijn laat ruimte voor een eventuele uitzondering. Artikel 17, lid 5, bepaalt dat wanneer een lidstaat moeilijkheden ondervindt om vanaf 1 augustus 2009 te voldoen aan de beperking van 48 uur, inzake zijn verantwoordelijkheden voor de organisatie en verstrekking van gezondheidsdiensten, deze tot 31 juli 2011 gebruik kan maken van een verlengde overgangsregeling (gemiddeld 52 uur in plaats van 48). Een lidstaat die van deze mogelijkheid gebruik had willen maken, had de Commissie hiervan evenwel per 31 januari 2009 op de hoogte moeten stellen. Dit heeft België niet gedaan. Derhalve mag de arbeidstijd van artsen in opleiding in België van 1 augustus 2007 tot 31 juli 2009 het gemiddelde van 56 uur per week niet overschrijden, en vanaf 1 augustus 2009 niet langer zijn dan gemiddeld 48 uur per week. Alle andere bepalingen van de arbeidstijdenrichtlijn, waaronder de bepalingen over minimale dagelijkse en wekelijkse rusttijden, gelden vanaf 1 augustus 2004 al onverkort voor artsen in opleiding. In deze aanvullende mededeling wordt ingegaan op de resultaten van het verdere onderzoek van de Commissie naar de naleving door België, op basis van de door de Commissie ontvangen nadere informatie, en het bijkomende materiaal dat indiener in februari 2009 heeft verstrekt. Verdere ontwikkelingen en beoordeling door de Commissie
PE416.428v02-00
NL
4/7
CM\800205NL.doc
Het ministerieel besluit van 30 april 19991 zet regels uiteen voor de benoeming en de taken van maîtres de stage (medisch specialisten die toezicht houden op artsen in opleiding). Artikel 5, punten 17 tot en met 23, van het besluit zet verschillende regels uiteen waar toezichthouders zich aan dienen te houden bij de organisatie van dergelijke medische opleidingen. In het bijzonder: - dient de toezichthouder ervoor te zorgen dat de arbeidstijd van artsen in opleiding niet meer dan negen uur per dag en 48 uur per week bedraagt (gemiddeld over een referentieperiode van acht weken). - aanwezigheidsdiensten (gedefinieerd als perioden van ononderbroken beschikbaarheid waarin de arts normaal gesproken medische diensten levert) worden bij deze berekening echter expliciet buiten beschouwing gelaten. -naast de reeds genoemde uren kan er van artsen in opleiding worden verwacht dat zij in ieder tijdvak van vijf dagen eenmaal ’s nachts en ten hoogste één op de drie weekeinden (van zaterdagmiddag tot maandagochtend) aanwezigheidsdienst verrichten op de werkplek. - na een aanwezigheidsdienst op de werkplek heeft een arts in opleiding recht op 12 uur rust (er wordt niet vermeld of dit een aaneengesloten periode betreft, of wanneer deze moet worden gegeven). - een arts in opleiding zou, onverminderd de andere reeds genoemde regels, niet verplicht moeten worden om een ononderbroken dienst van meer dan 24 uur te verrichten, met inbegrip van alle soorten aanwezigheidsdiensten. - er bestaan geen duidelijke bepalingen voor gelijkwaardige compenserende rusttijden, zoals voorgeschreven door de richtlijn, wanneer een arts in opleiding zijn dagelijkse of wekelijkse minimumrustperiode gedeeltelijk of geheel moet uitstellen. In de eerste plaats blijkt duidelijk uit alle informatie die de Commissie tot haar beschikking heeft, dat het ministerieel besluit juridisch niet afdwingbaar is voor een arts in opleiding wiens toezichthouder toestaat dat zijn werktijden dusdanig worden ingepland dat de toegestane arbeidstijd onder de richtlijn wordt overschreden, of dat zijn minimumrusttijd die onder de richtlijn is gewaarborgd wordt gemist. In een dergelijke situatie blijven artsen in opleiding, door de gebrekkige omzetting, verstoken van doeltreffende middelen onder nationaal recht om zijn of haar rechten krachtens de richtlijn af te dwingen, direct dan wel indirect door middel van een klacht bij de vakbonden. In de tweede plaats komt uit de verschillende inlichtingen die aan de Commissie zijn verschaft, waaronder verklaringen door nationale autoriteiten, duidelijk naar voren dat in de praktijk een aanzienlijk aantal openbare ziekenhuizen artsen in opleiding in bepaalde specialisaties wel degelijk verplicht om diensten te verrichten die niet verenigbaar met de richtlijn lijken te zijn. Er zijn meldingen van erg lange aaneengesloten diensten op de werkplek (tot wel 38 uur van 1
Ministerieel besluit van 30 april 1999, Belgisch Staatsblad, 29 mei 1999 (ook bekend als het 'Colla-arrest').
CM\800205NL.doc
5/7
PE416.428v02-00
NL
aaneengesloten actief werk, soms tot wel 84 uur van aaneengesloten diensten zonder rustperiode) en van zeer buitensporige arbeidstijden (in bepaalde weken tot wel 130 uur per week). Dit gaat de beoogde uren van het ministerieel besluit duidelijk te boven. De aan de Commissie verstrekte informatie is met betrekking tot de algemene werkroosters nog steeds niet nauwkeurig, en daarom is het moeilijk om de juiste mate van non-conformiteit te bepalen. Het is bijvoorbeeld niet duidelijk wat voor (eventuele) regelingen er in de praktijk worden getroffen voor gelijkwaardige compenserende rusttijden na een verlengde dienst, of wat de gemiddelde wekelijkse arbeidstijd is over de referentieperiode zoals voorzien in de richtlijn, wanneer een arts in opleiding in bepaalde weken 130 uur werkt. Er zijn echter genoeg aanwijzingen om te concluderen dat in een aanzienlijk aantal gevallen waarin verschillende openbare ziekenhuizen zijn betrokken, de organisatie van de arbeidstijd en minimumrustperioden niet verenigbaar lijkt te zijn met de vereisten van de richtlijn. In de derde plaats is de expliciete uitsluiting van aanwezigheidsdiensten op de werkplek bij de berekening van de arbeidstijd voor artsen in opleiding, niet verenigbaar met de uitspraken van het Europees Hof van Justitie in een aantal zaken1. De Commissie is zich bewust van de moeilijkheden die bepaalde lidstaten kunnen ondervinden bij het 24 uur per dag verschaffen van gezondheidsdiensten met voldoende personeel en tegelijkertijd deze regelingen volledig toe te passen. De werkelijke uren die artsen in opleiding verwacht worden te werken lijken de vereisten van de richtlijn te overschrijden, zelfs als alleen zou worden gelet op de zogenaamde ‘actieve’ arbeidstijd. Er moet verder ook rekening worden gehouden met de implicaties voor de gezondheid en veiligheid van deze werknemers. Conclusies Uit de informatie die de Commissie tot haar beschikking heeft, blijkt dat: - België de bepalingen van de arbeidstijdenrichtlijn met betrekking tot artsen in opleiding niet in overeenstemming met de vereisten van het communautaire recht, heeft omgezet, - er voldoende aanwijzingen zijn om te concluderen dat de algemene praktijk van openbare ziekenhuizen met betrekking tot arbeidstijden en minimumrusttijden van artsen in opleiding niet in overeenstemming met de richtlijn lijken te zijn, - er voldoende aanwijzingen zijn om vast te stellen dat de arbeidstijden van artsen in opleiding in de praktijk ernstige vragen lijken op te roepen over de bescherming van de gezondheid en veiligheid van deze werknemers, - artsen onder het nationale recht in de praktijk geen enkel juridisch afdwingbaar recht hebben inzake de beperking van hun arbeidstijden, - artsen onder het nationale recht in de praktijk geen enkel juridisch afdwingbaar recht hebben om de dagelijkse of wekelijkse minimumrusttijd die krachtens de richtlijn is vereist, af te dwingen, 1
SIMAP, Zaak C-303/98; Jaeger, Zaak C-151/02; Pfeiffer, Zaak C-398/01; Dellas, Zaak C-14/04.
PE416.428v02-00
NL
6/7
CM\800205NL.doc
- aanwezigheidsdiensten op de werkplek niet als arbeidstijd worden geteld, zoals verlangd op grond van de relevante uitspraken van het Europees Hof van Justitie. De Commissie onderhoudt nauwe contacten met de Belgische autoriteiten over het rechtzetten van deze situatie, en zal de Commissie verzoekschriften op de hoogte houden van de voortgang.
CM\800205NL.doc
7/7
PE416.428v02-00
NL