NEDERLANDS JURISTENBLAD
EUROPEANISERING VAN NEDERLANDS STRAFRECHT ž Softwarelicenties in faillissement: Nebula en Oracle vs. UsedSoft
ž Ontslag van een weigerambtenaar ž Zwarte Piet: een omstreden traditie P. 2982-3055 JAARGANG 88 6 DECEMBER 2013
10295549
43
Zakboeken Politie: de 2014-edities zijn nu verkrijgbaar! Inclusief veel nieuwe jurisprudentie en belangrijke nieuwe wetgeving zoals: Wetswijzigingen Politiewet 2012, herziening processtukken, versterking positie RC, verruiming opsporingsambtenaren Opiumwet en WWM, uitbreiding vh-misdrijven, bijstand tolk en vertaling processtukken Wetsvoorstel verruiming fouilleerbevoegdheden Alle relevante jurisprudentie van de voorgaande 12 maanden, o.a. CIE, observatie, Stealth, cautie, onrechtmatig verkregen bewijs
Auteur: mr. M.G.M. Hoekendijk
De serie ‘Zakboeken Politie’ bestaat uit de volgende delen: Zakboek Proces-verbaal en Bewijsrecht | Zakboek Wetteksten voor de Hulpofficier | Zakboek Strafvordering voor de Hulpofficier (ook online!) | Zakboek Strafvordering voor de algemeen en buitengewoon Opsporingsambtenaar | Zakboek Wetteksten voor de algemeen en buitengewoon Opsporingsambtenaar | Zakboek Strafrecht voor de politie (ook online!). Ook verkrijgbaar als e-books.
Bestellen? Ga naar www.kluwer.nl/politie
Inhoud
2985
Prof. mr. P.J. Wattel De fiscus en het slachtoffer
Essay 2506
2986
Mr. J.W. Ouwerkerk Europeanisering van het Nederlandse strafrecht Blessing in Disguise
Wetenschap 2507
2994
3001
Prof. mr. F.T. Oldenhuis Ontslag van een ‘weigerambtenaar’ Rb. Den Haag 23 oktober 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:14133 (Wim Pijl-Gemeente Den Haag)
Focus 2509
3005
Khaibar Sarghandoy Zwarte Piet Een omstreden traditie
Rubrieken 2510-2534 Rechtspraak 2535 Boeken 2536-2545 Tijdschriften 2546-2550 Wetgeving 2551-2554 Nieuws 2555 Universitair nieuws 2556 Personalia 2557 Agenda
EUROPEANISERING VAN NEDERLANDS STRAFRECHT
SUKKEL of een
ž Softwarelicenties in faillissement: Nebula en Oracle vs. UsedSoft
ž Ontslag van een weigerambtenaar ž Zwarte Piet: een omstreden traditie
43
in te zetten als VERHAALSOBJECT vinder Pagina 2985
Het perspectief van nationale SOEVEREINITEIT op het terrein van het STRAFRECHT heeft in belangrijke mate aan relevantie INGEBOET
Pagina 2989
3010 3033 3034 3042 3050 3053 3055 3055
P. 2982-3055 JAARGANG 88 6 DECEMBER 2013
dat de FISCUS probeert
In veel SOFTWARElicentierelaties is noch sprake van MEERWAARDE potentieel noch van VERBIEDBAARHEID, zodat de curator niet met een beroep op ‘NEBULA’ de uitoefening van de LICENTIERECHTEN kan doorkruisen Pagina 2997
Hier is sprake van een ONGEOORLOOFDE VERMENGING van hoedanigheden, KERK en GEMEENTEHUIS worden aldus door de betrokken AMBTENAAR ten onrechte Pagina 3004 vereenzelvigd
Omslag: © Getty Images
NEDERLANDS JURISTENBLAD
is een WINSTBELUSTE TRUSTKANTOOR
Mr. H. Struik Nebula in het licht van Oracle vs. UsedSoft Softwarelicenties in faillissement nader beschouwd
Focus 2508
Niet elke GELAEDEERDE
10295549
Vooraf 2505
Het zou in het BELANG zijn van het publiek DEBAT als de OVERHEID het bewustwordingsproces over de geschiedenis van het SINTERKLAASFEEST en zijn controversiële aspecten zou FACILITEREN Pagina 3009
Het kan zeer wel zijn dat AUTORITEITEN tot op zekere hoogte overtredingen van een verbod GEDOGEN, maar hieruit kan nog NIET worden afgeleid dat een ‘RECHT’ bestaat op het verrichten van met de wet STRIJDIGE handelingen
Pagina 3010
Excessieve VERTREK-VERGOEDINGEN worden eveneens BEPERKT
Pagina 3050
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol-
Erevoorzitter J.M. Polak
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
ledige periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie
Redacteuren Tom Barkhuysen (vz.), Ybo Buruma, Coen
Logo Artikelen met dit logo zijn door externe peer
maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements-
Drion, Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins, Taru Spronken,
reviewers beoordeeld.
jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
Peter J. Wattel
Citeerwijze NJB 2013/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
Medewerkers Chr.A. Alberdingk Thijm, technologie en
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens
recht, Barend Barentsen, sociaal recht (socialezekerheids-
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
recht), Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
tel. (0172) 466399, e-mail
[email protected]
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer,
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Internet www.njb.nl en www.kluwer.nl
of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
informeren over relevante producten en diensten. Indien u
Eric Daalder, bestuursrecht, Caroline Forder, personen-,
Adjunct-secretaris Berber Goris
hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen.
familie- en jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de
Secretariaat Nel Andrea-Lemmers
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
mens, Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechts-
Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl.
Capital Media Services
pleging, Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh,
Uitgever Simon van der Linde
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
rechtssociologie, Martijn W. Hesselink, rechtsvergelijking
Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
Tel. 024 - 360 77 10,
[email protected]
en Europees privaatrecht, P.F. van der Heijden, internatio-
Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings-
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
naal arbeidsrecht, C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis,
voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl.
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
Harm-Jan de Kluiver, ondernemingsrecht, Willemien den
Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
Ouden, bestuursrecht, Theo de Roos, straf(proces)recht,
Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice,
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
Stefan Sagel, arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht
tel. (0570) 673 555.
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
en het recht der intern. organisaties, Ben Schueler,
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 300 (incl. btw.).
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
omgevingsrecht, Thomas Spijkerboer, migratierecht,
NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 320 (excl.
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
Elies Steyger, Europees recht, T.F.E. Tjong Tjin Tai, verbinte-
btw), extra gebruiker € 80 (excl. btw). Combinatieabonne-
16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb.
nissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht, Dirk J.G. Visser,
ment: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 320 (excl. btw).
2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
intellectuele eigendom, Inge C. van der Vlies, kunst en
Prijs ieder volgende gebruiker € 80 (excl. btw). Bij dit
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
recht, Rein Wesseling, mededingingsrecht, Reinout Wibier,
abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u toe-
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
financieel recht, Willem J. Witteveen, staatsrecht
gang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
€ 7,50. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar
Laurien van Egeraat
Eerlijkheids fabriek
Bureau voor Personal Coaching en Relatieverbetering
PROFILERING + NEW BUSINESS Mr. januari 2014 Ŷ Top-50 Advocatuur Ŷ Huurrecht Mr. februari 2014 Ŷ Nationaal Juristen Congres Ŷ Ondernemingsrecht
Mr Laurien van Egeraat
Bel: 024 - 360 77 10 óf mail:
[email protected]
www.eerlijkheidsfabriek.nl
Vooraf
2505
De fiscus en het slachtoffer
43
Stel u bestuurt een stichting die zich statutair en feitelijk bezig houdt met armenzorg en u komt er achter dat de penningmeester tonnen achterover gedrukt heeft van de aan uw stichting voor dat goede doel toegevallen donaties en legaten. Uiteraard ontslaat u hem en eist u het geld terug. En als hij niet terugbetaalt, legt u beslag. Maar als u wilt executeren, legt ook de Ontvanger van Rijksbelastingen beslag, daarbij wijzende op zijn voorrecht dat boven (bijna) alles gaat (art. 21 Invorderingswet). Inkomsten uit verduistering (en overigens ook die uit diefstal, huurmoord, oplichting, bedrog, afdreiging, etc.) zijn nl. gewoon belast als resultaat van een werkzaamheid (art. 3.94 Wet Inkomstenbelasting 2001) en aan de verduisterende penningmeester zijn daarvoor geschatte aanslagen opgelegd met omkering van de bewijslast, en heffingsrente en 100%-boeten, waardoor het totaal van de preferente fiscale vorderingen het verhaalsobject overtreft en de armen het nakijken hebben. Kan dat zomaar? Daar ziet het wel naar uit. Er zijn precedenten; rechterlijke en politieke. Een vereniging van gedupeerden van een piramidespel procedeerde tegen de organisator ervan, die het breed liet hangen. Zij legde beslag op zijn villa, maar dat deed ook de fiscus voor de niet-betaalde belasting over de inkomsten uit de organisatie van het piramidespel. De fiscus wilde de villa ondershands verkopen voor een hogere opbrengst die geheel naar de fiscus zou gaan, en de vereniging hield dat tegen omdat zij vond dat het onrechtmatig verkregen piramidegeld niet de Staat toekwam, maar teruggegeven moest worden aan de benadeelden. De vereniging verloor tot aan de Hoge Raad (HR NJ 2002, 620), die vasthield aan het wettelijke voorrangsysteem (en die tussen de regels door overwoog dat je een sukkel moet zijn om uit winstbejag mee te doen aan een piramidespel, zodat je het vooral aan je zelf te wijten hebt als je dan je geld kwijt bent). Een politiek precedent betrof een stichting die opkwam voor auteursrechthebbenden en aan wie door de burgerlijke rechter een aanzienlijke schadevergoeding was toegekend in een procedure tegen een videopiraat, die echter ook door de fiscus achter de broek gezeten werd voor zijn winst uit onrechtmatige exploitatie van andermans auteursrecht. De stichting had daardoor niets aan het toewijzende vonnis. Zij richtte zich tot de Commissie voor de verzoekschriften van de Tweede Kamer, die de minister inderdaad aanbeval om in dit geval af te zien van het fiscale voorrecht (Kamerstukken II 1999/00, 26 851, nr. 19). De minister legde die aanbeveling echter naast zich neer. De zaak Dumatrust/Ontvanger (HR NJ 2011/553) was een wel heel sneue zaak. De directeur van een trustkantoor verduisterde tijdens de ziekte van zijn mededirecteur € 3,6 mio. Toen Dumatrust daar achter kwam, werd de verduisteraar op staande voet ontslagen; die verdween met echtgenote/medepleegster en geld naar het buitenland. Dumatrust legde beslag op twee
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf
panden in Nederland, maar kon overigens geen verhaalsobjecten vinden. Zij lichtte toen zelf de fiscus in, met een lijvig dossier op een presenteerblaadje, in de hoop op diens medewerking bij het aanpakken van de voortvluchtige verduisteraars. Maar wat deed de fiscus? Die legde zelf beslag op de enige twee verhaalsobjecten die Dumatrust in Nederland had weten te vinden. Dumatrust vond dat hoogst onbehoorlijk en procedeerde tegen de Staat op basis van onrechtmatige overheidsdaad, ongerechtvaardigde verrijking en schending van het eigendomsgrondrecht en beginselen van behoorlijk bestuur. Dumatrust wees daarbij op Ontvanger/Hamm q.q. (HR NJ 1998/437), waarin de Hoge Raad ten gunste van de fiscus was afgeweken van het wettelijke systeem (van paritas creditorum). Het hielp allemaal niets: de Hoge Raad hield – in afwijking van de conclusie – vast aan het wettelijke stelsel van voorrang (en aan de formele rechtskracht van niet-bestreden aanslagen en beschikkingen), ook in dit krasse geval van dubbele benadeling van het slachtoffer. Dumatrust bleek zichzelf in de voet geschoten te hebben. De vraag rijst of dit een wenselijke heersende leer is. Van piramidespelers en Dumatrust kan wellicht nog gezegd worden dat zij hun eigenbelang poogden te dienen. Maar niet elke gelaedeerde is een winstbeluste sukkel of een trustkantoor dat de fiscus probeert in te zetten als verhaalsobjectvinder. Men denke bijvoorbeeld aan de affaire van pastoor Haffmans die een bedrag ad volgens Wikipedia € 1,5 mio uit de armenkas en € 0,5 mio van een gelovige verduisterd had. Kennelijk heeft de fiscus in die zaak beleidsmatig afgezien van zijn voorrecht (art. 21.6 Leidraad Invordering – een beleidsregel – bepaalt dat het Ministerie in bijzondere gevallen afstand kan doen van het voorrecht), want volgens Wikipedia heeft Justitie Haffman’s nabestaanden met vervolging wegens heling moeten dreigen om hen te doen afzien van Haffman’s nalatenschap. Als inkomstenbelasting met heffingsrente en 100%-boete zou zijn geheven én ingevorderd, zou er geen nalatenschap geweest zijn. Dat de fiscus in zulke gevallen van zijn voorrecht afziet, lijkt mij terecht, maar dat zou dan wettelijk geregeld moeten zijn en niet van rechterlijk ontoetsbare Ministeriële discretie moeten afhangen. Er bestaat al een wettelijke inbreuk op het fiscale voorrecht ten gunste van het slachtoffer van een onrechtmatige daad die aanspraak heeft op schadevergoeding ten laste van de WA-verzekering van de dader (art. 21(2) Inv.). Ook om een akkoord in faillissement te bereiken ziet de fiscus wel van zijn voorrecht af (maar daar wordt hij zelf wellicht ook beter van), en ook om de opbrengst van ontnemingsvorderingen aan het Openbaar Ministerie te doen toekomen (art. 14.1.13 Leidraad). Niet alleen in het strafproces, maar ook in het invorderingsproces zou wel eens wat meer aandacht mogen bestaan voor slachtoffers van verdachten/belastingplichtigen. Peter Wattel
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
2985
Essay
2506
Europeanisering van het Nederlandse strafrecht Blessing in Disguise Jannemieke Ouwerkerk1 Nu de bemoeienis van de Europese Unie zich ook in het strafrecht laat voelen doet zich de vraag voor: wat blijft er over van de soevereine natiestaat? In de context van het strafrecht een riskante vraag, want zij leidt de aandacht af van waar het in het strafrecht, nationaal én transnationaal, over hoort te gaan: het vinden van de juiste balans tussen effectieve criminaliteitsbestrijding enerzijds en adequate rechtsbescherming anderzijds. Een evenwicht tussen die twee kanten van dezelfde medaille, dát is de maatstaf aan de hand waarvan elk strafrechtelijk systeem, en dus ook het EU-strafrecht, primair dient te worden beoordeeld. Vergaande soevereiniteitsaanspraken in dit verband moeten als een achterhaald fenomeen worden beschouwd. Wij Nederlanders mogen trouwens best blij zijn met Brussel, zeker als wij de koers die Brussel vaart vergelijken met die van Nederland in de afgelopen jaren.
H
oe lang zal het nog duren voordat Brussel ons voorschrijft minimumstraffen in te voeren? De Europese Commissie heeft recent nog enkele pogingen daartoe ondernomen door in twee ontwerprichtlijnen (betreffende fraude en eurovalsemunterij) minimumstraffen te presenteren. Zonder succes, dat moet gezegd. De weerstand in enkele lidstaten blijkt te groot. Mijn verwachting is echter dat de Europese Commissie zich een groot voorstander zal blijven betonen door voorstellen op dit punt te blijven doen. Nu verscheidene andere lidstaten reeds beschikken over een systeem van bijzondere minimumstraffen, is het wellicht een kwestie van tijd voordat zij hun reserves laten varen en ook Nederland er aan moet – in elk geval aangaande bepaalde Euromisdrijven. Als de bemoeienis van de Europese Unie zó ver kan reiken, dat een lidstaat als Nederland gedwongen zou kunnen worden de straftoemetingsvrijheid van de nationale strafrechter te beperken en als zodanig een breuk te bewerkstelligen met een fundamenteel uitgangspunt van het Nederlandse strafrecht, dan doet zich de vraag voor: wat blijft er over van de soevereine natiestaat? Dat is een legitieme vraag die alles te maken heeft met de afgrenzing tussen nationaal strafrecht en Brusselse invloeden daarop en die uiteraard betrekking heeft op veel meer terreinen dan de minimumstraffen alleen. Echter, in de context van het strafrecht is het ook een riskante vraag, want zij leidt gemakkelijk de aandacht af van waar het in het strafrecht in de kern en primair over hoort te gaan – nationaal én transnationaal – en dat is: het vinden van de juiste balans tussen effectieve criminaliteitsbestrijding enerzijds en adequate rechtsbescherming anderzijds. Een evenwicht tussen die twee kanten
2986
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
van dezelfde medaille, dát is de maatstaf aan de hand waarvan elk strafrechtelijk systeem, en dus ook het EUstrafrecht, primair dient te worden beoordeeld. Vergaande soevereiniteitsaanspraken in dit verband moeten als een achterhaald fenomeen worden beschouwd. Deze stellingname staat centraal in dit essay. Na een kort overzicht van (de bevoegdheden tot) 1. strafrechtelijke regelgeving in de Europese Unie in de afgelopen decennia, zal 2. deze stellingname nader worden toegelicht. Vervolgens wordt aangetoond dat vanuit dit perspectief van evenwicht een genuanceerd oordeel past ten aanzien van 3. de huidige koers die Brussel vaart. Dit essay wordt afgesloten met 4. enkele afrondende opmerkingen.
1. Strafrecht in de Europese Unie De bovennationale bemoeienis met het nationale strafrecht is een thema dat onder strafrechtjuristen veelal gevoelig ligt. Vanuit de gedachte dat het nationale strafrecht, zeker het Nederlandse strafrecht, een weerslag is van een specifieke liberale cultuur (denk aan het softdrugsbeleid, de legalisering van prostitutie en euthanasiewetgeving), wordt de zeggenschap daarover van een bovennationale rechtsorde traditioneel met enige argwaan bekeken. Die argwaan bestaat niet alleen in Nederland, maar wordt van oudsher breder gedeeld. Niet voor niets is de bevoegdheid tot strafrechtelijke regelgeving zo lang buiten de EU-verdragen gebleven. Zolang het Europese project zich met zes lidstaten bevond in de beginfase van de ontwikkeling van een interne markt, was dat ook wel logisch en realistisch. Toen met het oog op het wegnemen van handelsbelemmeringen en de beloofde realisatie van
de vier vrijheden (vrijheid van personen, goederen, diensten en kapitaal) besloten werd de persoonscontroles aan de binnengrenzen af te schaffen (Schengenovereenkomst 1990), groeide weliswaar de behoefte aan nauwere samenwerking op het gebied van misdaadbestrijding – met name ten aanzien van terrorisme en illegale drugshandel, maar voor een bevoegdheid om op EU niveau gezamenlijke normen van straf- en strafprocesrecht aan te nemen, was het begin jaren negentig nog te vroeg. Maken wij een sprong naar het heden, dan zijn de kaarten heel anders geschud. De EU wetgever bezit sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon in 2009 vrij ruime bevoegdheden om invloed uit te oefenen op de nationale strafrechtspleging in brede zin. De ruimte zonder binnengrenzen die de interne markt al zo lang kenmerkt, moet ook een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht zijn, waarin zonder afbreuk te doen aan het doel van het vrije personenverkeer, passende maatregelen worden genomen ter voorkoming en bestrijding van criminaliteit (art. 2 lid 2 Verdrag betreffende de Europese Unie, VEU). 1.1. Intensieve samenwerking op basis van wederzijdse erkenning Deze passende maatregelen betreffen ten eerste een systeem van intensieve samenwerking in strafzaken, gestoeld op het uitgangspunt dat een uit een andere EU lidstaat afkomstige rechterlijke beslissing (zoals een arrestatiebevel, een bevel tot huiszoeking, een bevel tot tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf, enz.) wordt erkend in de eigen nationale rechtsorde en dat aan die beslissing de rechtsgevolgen worden verbonden die zouden worden verbonden aan nationale rechtelijke beslissingen (art. 82 lid 1 Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, VWEU). Meest bekende voorbeeld van deze geïntensiveerde samenwerking op basis van het beginsel van wederzijdse erkenning is het nieuwe systeem van uitlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie – meestentijds aangeduid met de onderscheidende term overlevering (Kaderbesluit 2002/584/JBZ). Aanhoudingsbevelen die zijn uitgevaardigd door een justitiële autoriteit in een van de lidstaten, leiden in beginsel tot aanhouding en overbrenging van de opgeëiste persoon naar de uitvaardigende lidstaat, zonder dat een uitgebreide procedure voor de rechter in de aangezochte lidstaat plaatsvindt, laat staan dat die aangezochte lidstaat allerlei zelfontworpen eisen en voorwaarden stelt alvorens op het verzoek tot overlevering te beslissen. Van een verzoek is eigenlijk ook niet langer sprake. Niet voor niets wordt gesproken van een aanhoudingsbevel. Echter, helemaal automatisch vindt de overlevering nu ook weer niet plaats. Zo voorziet het EU Kaderbesluit dat aan dit instrument ten grondslag ligt bijvoorbeeld in een aantal gronden tot weigering, waarvan sommige zelfs verplicht door de lidstaten dienen te worden ingeroepen in voorkomende gevallen. 1.2. Harmonisatie van strafprocesrecht Om de beoogde intensieve samenwerking in strafzaken te faciliteren, kunnen voorstellen worden gedaan om de strafprocessuele regelgeving in alle lidstaten meer op één lijn te brengen, bijvoorbeeld met betrekking tot de toelaatbaarheid van bewijs dat in een andere lidstaat is verkregen, maar ook met betrekking tot de procedurele
rechten van slachtoffers van misdrijven en personen die verdacht worden van een misdrijf (art. 82 lid 2 VWEU). Zo is recent een richtlijn aangenomen waarin onder meer wordt voorzien in het recht voor verdachten om een raadsman mee te nemen naar elk politieverhoor (Richtlijn 2013/48/EU). Achterliggende gedachte is dat gezamenlijke normen van strafprocesrecht een positief effect hebben op het onderling vertrouwen in de strafrechtspleging van collega-lidstaten en zodoende de samenwerking in strafzaken versterken. 1.3. Harmonisatie van delictsomschrijvingen en sancties Los van die samenwerking, kunnen ook gezamenlijke minimumvoorschriften worden gecreëerd op het terrein van het materiële strafrecht (art. 83 VWEU). Dit houdt in dat aan lidstaten kan worden voorgeschreven welke bestanddelen een delictsomschrijving ten minste moet bevatten, met welke maximumsanctie het strafbaar gestelde gedrag ten minste moet worden bedreigd en ook of tevens uitlokking, medeplichtigheid, poging en voorbereiding tot het betref-
De EU wetgever bezit sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon in 2009 vrij ruime bevoegdheden om invloed uit te oefenen op de nationale strafrechtspleging in brede zin fende gedrag strafbaar moet worden gesteld. Deze minimumnormen kunnen tal van gedragingen betreffen, want naast de gedragingen die alom als misdrijf worden beschouwd en waarbij een ieder zich kan voorstellen dat een Uniebrede aanpak wel zo nuttig is vanwege de aard of gevolgen van die gedragingen (terrorisme, mensenhandel, computercriminaliteit), kan het ook gaan om gedragingen die direct verband houden met ‘wezenlijke doelstellingen’ van de Europese Unie. Een voorbeeld is de bescherming van het milieu, met het oog waarop Uniebrede normen zijn vastgesteld; aan de lidstaten kan vervolgens worden voorgeschreven dat niet-naleving van die milieunormen strafrechtelijk wordt gesanctioneerd. 1.4. Even terugblikken: betwiste rechtsbasis voor strafrechtelijk optreden De hierboven beschreven verruiming van bevoegdheden is uiteraard niet het onverwachte gevolg geweest van de
Auteur 1. Mr. J.W. Ouwerkerk is universitair docent
besproken tijdens het Jonge NJV seminar
straf(proces)recht aan de Universiteit van
2013 ‘Europa: bedreiging of kans?’, dat op
Tilburg. Dit artikel is één van de zogenoem-
11 december 2013 plaatsvindt aan de Vrije
de Jonge NJV essays die zullen worden
Universiteit Amsterdam.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
2987
Essay
inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, maar het resultaat van een jarenlang proces. Ik wees er al op dat de afschaffing van persoonscontroles aan de binnengrenzen in het kader van de Schengensamenwerking sinds 1990 simpelweg noodzaakte tot nauwere samenwerking. De in 1992 bij Verdrag van Maastricht opgerichte Europese Unie – twaalf staten waren toen lid – bevatte dan ook bepalingen inzake de justitiële en politiële samenwerking in strafzaken, zij het voorzichtig ondergebracht in een intergouvernementele derde pijler en beperkt tot díe samenwerking die noodzakelijk was voor het vrije personenverkeer in de interne markt. Met de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam (1998) bleef de pijlerstructuur van kracht; maatregelen op het terrein van politiële en justitiële samenwerking vereisten nog steeds unanimiteit van stemmen en zodoende kon een enkele lidstaat aanname van een besluit tegenhouden. Bovendien ontbeerden zogenaamde derde pijler-maatregelen directe werking, als gevolg waarvan implementatie in nationale wetgeving een noodzakelijk te bewandelen weg bleef. Toch bracht het Verdrag van Amsterdam ook enkele belangrijke veranderingen teweeg, ten opzichte van zijn voorloper. De bij dit verdrag gecreëerde ruimte van vrijheid, veiligheid en recht bood immers niet alleen ruimte voor nog nauwere samenwerking in strafzaken, maar nadrukkelijk ook voor het aannemen van minimumvoorschriften op het terrein van het materiële strafrecht (delictsomschrijvingen en sancties) – dit alles teneinde het vrije verkeer van personen in de Unie te waarborgen. In mijn optiek waren het niet zozeer deze verdragsrechtelijke bevoegdheden zelf die in de jaren ‘onder’ Amsterdam zoveel reuring in de lidstaten en onder strafrechtjuristen veroorzaakten, maar veeleer de wijze waarop van deze bevoegdheden gebruikt werd gemaakt. Zo werd al tijdens een Europese top in 1999 door de Raad het beginsel van wederzijdse erkenning uitgeroepen tot hoeksteen van de justitiële samenwerking in strafzaken en dat ging echt verder dan wat de lidstaten destijds voor ogen stond bij de in het verdrag neergelegde ‘nauwere samenwerking’. Dat het kort daarop ingediende voorstel voor een Europees aanhoudingsbevel toch relatief snel werd aangenomen, wordt wel verklaard vanuit de na 9/11 sterk toegenomen behoefte om terrorisme stevig en op transnationaal niveau aan te pakken. Hoe het ook zij, de voorstellen ter toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning die in de jaren hierna volgden, werden het voorwerp van moeizame onderhandelingen met als resultaat een veel minder vergaande mate van erkenning dan de Europese Raad in 1999 beoogde. Bij wijze van voorbeeld noem ik de in 2008 aangenomen voorstellen voor wederzijdse erkenning van vrijheidsbenemende sancties (denk aan de gevangenisstraf), alternatieve sancties (zoals de taakstraf) en proeftijdbeslissingen die tot doel hebben te stimuleren dat in een EU lidstaat veroordeelde personen hun sanctie ondergaan in de lidstaat van herkomst (Kaderbesluiten 2008/909/JBZ en 2008/947/JBZ); zo zou de doelstelling resocialisatie optimaal worden verwezenlijkt. Deze kaderbesluiten voorzien in de mogelijkheid dat de lidstaat van herkomst die de elders opgelegde sanctie ten uitvoer dient te leggen, deze
2988
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
Al tijdens een Europese top in 1999 werd door de Raad het beginsel van wederzijdse erkenning uitgeroepen tot hoeksteen van de justitiële samenwerking sancties naar duur en aard kan aanpassen, wanneer de oorspronkelijke sanctie op die punten als onverenigbaar met het nationale recht wordt beschouwd. Een flinke stap terug dus in de mate van wederzijdse erkenning. Maar tót inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon bleven de meningen verdeeld of voor de invoering van het (interne markt-)beginsel van wederzijdse erkenning in de derde pijler een rechtsbasis bestond. Minstens zo verdeeld waren de meningen over de vraag of voor de harmonisatie van strafprocessuele regelgeving eigenlijk wel een grondslag was neergelegd in het Verdrag van Amsterdam. Harmonisatiemaatregelen werden niettemin vastgesteld. En weliswaar bestond een expliciete bevoegdheid om minimumnormen te creëren betreffende de bestanddelen van strafbare feiten en betreffende straffen, tot welke gedragingen die bevoegdheid zich precies uitstrekte bleek ook voor discussie vatbaar. Ging het nu slechts om georganiseerde criminaliteit, terrorisme en drugshandel (art. 31(e) VEU oud), of vielen daar ook mensenhandel, misdrijven tegen kinderen, illegale wapenhandel, corruptie, fraude, racisme en vreemdelingenhaat onder (art. 29 VEU oud)? De verhouding tussen de bepalingen die uiteenlopende gebieden noemden, bleek voor meerder uitleg vatbaar, maar het hield Raad en Commissie niet tegen een groot aantal gebieden in te lezen in het Verdrag, namelijk ‘strafbare feiten als mensenhandel en seksuele exploitatie van kinderen, inbreuken op de wetgeving inzake de handel in verdovende middelen, corruptie, computerfraude, misdrijven van terroristen, milieuovertredingen, strafbare feiten die begaan worden met behulp van Internet en het witwassen van geld in verband met deze vormen van criminaliteit’ (Weens Actieplan, 1999). Het Europese Hof van Justitie in Luxemburg slaagde er niet in de begrijpelijke zorgen over de legitimiteit van het optreden op strafrechtelijk terrein weg te nemen. Integendeel. Enige jaren voor inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon vochten Commissie en Raad ten overstaan van het Hof van Justitie een conflict uit dat in de kern ging over de vraag of de bevoegdheid tot harmonisatie van strafrecht was voorbehouden aan de Uniewetgever (de voormalige derde pijler) of dat ook de Gemeenschapswetgever (de voormalige eerste pijler) daartoe mocht overgaan (nr. C-176/03). Zowel het ontwerpkaderbesluit dat op initiatief van Denemarken was ingediend als de ontwerprichtlijn die door de Commissie was ingediend, beoogde aan de lidstaten voor te schrijven om bepaalde gedragingen die het milieu ernstig schaden op nationaal niveau strafbaar te stellen, teneinde het beleid inzake de bescherming van het milieu doeltreffender te maken. Het Hof leek zijn tijd vooruit, want met zijn beslissing dat, nu het hier een wezenlijke doelstelling van de Gemeenschap betrof, de bevoegdheid van de Gemeen-
schapswetgever voorging op de bevoegdheid van de Uniewetgever terzake, droeg Luxemburg in belangrijke mate bij aan het verder naar elkaar toegroeien van de supranationale eerste pijler en de intergouvernementele derde pijler – een proces dat zijn voltooiing vond in de inwerkingtreding van het verdrag van Lissabon. Immers, daarmee is een einde gekomen aan het bijzondere, intergouvernementele, regime dat voor strafrechtelijke regelgeving tot dan toe had gegolden. Ook bepalingen betreffende strafrechtelijke samenwerking en minimumharmonisatie van wetgeving komen nu tot stand bij gekwalificeerde meerderheid en meestentijds in de vorm van richtlijnen, een wetgevingsinstrument met directe werking. Bovendien, zo bleek al uit het voorgaande, is ten opzichte van voorheen meer duidelijkheid gekomen omtrent de precieze bevoegdheden van de Europese Unie op strafrechtelijk terrein.
2. Welke maatstaf ter beoordeling van EU-strafrecht? Hetgeen vóór Lissabon op grond van een betwiste rechtsbasis gebeurde, is inmiddels dus van een onbetwiste rechtsbasis voorzien. De stevige debatten die voorheen werden gevoerd over de legitimiteit van Brussels optreden op het terrein van het strafrecht, zijn dan ook geluwd. Nu met de opheffing van de pijlerstructuur de communautaire methode volledig van toepassing is geworden op het terrein van de samenwerking in strafzaken en de harmonisatie van strafwetgeving, is voor regelgeving weliswaar niet langer unanimiteit vereist, maar wel treedt het Europees Parlement nu op als medewetgever. Al met al is echter de conclusie gerechtvaardigd dat de ruimte om puur nationale belangen mee te laten wegen bij het creëren van wetgeving op het hier besproken terrein, flink is ingeperkt in de afgelopen decennia. De vraag welke ruimte er dan nog overblijft voor de natiestaat en hoe erg het is dat minder ruimte bestaat voor het meewegen van nationale belangen, lijkt dan een zeer logische. Toch stel ik mij op het standpunt dat dit perspectief van nationale soevereiniteit – want daar gaat het dan om – op het terrein van het strafrecht in belangrijke mate aan relevantie heeft ingeboet. Twee ontwikkelingen over de afgelopen decennia zijn in dit verband van belang. 2.1. Internationalisering van de criminaliteit Ten eerste wijs ik op het sterk veranderde gezicht van de criminaliteit, als gevolg waarvan de behoefte aan transnationale rechtshandhaving sterk is toegenomen. Alleen al door technologische ontwikkelingen hebben staten nu te maken met vormen van onwenselijk handelen die naar hun aard grensoverschrijdend zijn, zoals vormen van cybercrime of kinderpornonetwerken die via het internet kinderporno verspreiden en verhandelen. Hoewel nooit empirisch onderzocht, wordt voorts verondersteld dat de verdwijning van controles aan de binnengrenzen van de Europese Unie heeft
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
2989
Essay
bijgedragen aan vormen van georganiseerde criminaliteit, veelal gericht op illegale drugshandel, witwassen of mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting van mensen. Het behoeft geen toelichting dat de noodzaak tot nauwe samenwerking tussen politie en justitie hierdoor sterk is toegenomen. Het oprollen van een kinderpornonetwerk met verdachten uit acht verschillende lidstaten heeft nu eenmaal meer succes als afspraken worden gemaakt omtrent het tijdstip van arrestatie in de betrokken lidstaten. Maar de gevolgen van deze transnationalisering van crimineel gedrag reiken in mijn optiek verder dan dat: de bestrijding van bovengenoemde vormen van transnationale criminaliteit is een zaak van bovennationaal belang geworden. Dat uit een andere lidstaat afkomstige mannen of vrouwen onder valse voorwendselen naar Nederland komen en vervolgens gedwongen worden in Amsterdam in de prostitutie te werken, is een probleem van Nederland én van de lidstaat van herkomst, maar ook is het een probleem van de Europese Unie als zodanig; immers, mensenhandel en gedwongen prostitutie, dat is niet waar het vrije personenverkeer toe hoort te leiden. Denk voorts aan de vervalsing van de euro, eveneens een gedraging die – nu het de gezamenlijke munteenheid betreft en vervalsing ervan die gezamenlijke munteenheid bedreigt – moet worden beschouwd als probleem van de Europese Unie, en niet als probleem van de betrokken lidsta(a)t(en) alleen. Teneinde een gezamenlijke aanpak van deze gedragingen mogelijk te maken kan in aanvulling op de noodzakelijke regulering van onderlinge samenwerking de totstandbrenging van Uniebrede delictsomschrijvingen doel treffen. Vergaande soevereiniteitsaanspraken treffen ten aanzien van dergelijke grensoverschrijdende kwesties van Uniebreed belang geen doel en missen elke realiteitszin. 2.2. Internationalisering van procedurele rechten in strafprocedures Een tweede ontwikkeling komt daar nog bij. Deze hangt samen met de vergaande internationalisering van fundamentele rechten, inmiddels vervat in verscheidene internationale verdragen. Tal van staten, waaronder Nederland, hebben de soevereiniteit ten aanzien van de inrichting van de strafrechtspleging daarmee deels uit handen gegeven, want vele van deze verdragen zijn bindend en scheppen als zodanig verplichtingen voor de staat en rechten voor het rechtssubject. Meest zichtbaar is dit bij het EVRM, waarvan de naleving wordt bewaakt door het bijbehorende rechtscollege in Straatsburg. De vastlegging van fundamentele rechten voor individuen in strafprocedures hebben altijd onderdeel uitgemaakt van de belangrijkste mensenrechtenverdragen en dus hebben deze verdragen ontegenzeggelijk veel invloed gehad op de nationale strafrechtspleging; maar inmiddels is duidelijk dat de verplichting van staten om de mensenrechten te waarborgen zich niet alleen uitstrekt tot strafzaken die als puur nationaal te bestempelen zijn. Een klassiek voorbeeld geeft de zaak Soering vs. VK: het reële risico dat Soering, verdacht van dubbele moord, na uitlevering aan en berechting in de VS lange tijd op death row zou moeten verblijven (aannemelijk was immers dat de doodstraf zou worden opgelegd), werd als een zodanig risico op schending van art. 3 EVRM beschouwd, dat het
2990
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
VK uit hoofde van het EVRM gehouden was uitlevering aan de VS te weigeren (EHRM 7 juli 1989, appl. nr. 14038/88). Een adequate waarborging van fundamentele rechten, ook van individuen die betrokken raken in een strafzaak met grensoverschrijdende aspecten, is des te belangrijker geworden in de context van de Europese Unie. Het spreekt voor zich dat dit volledig samenhangt met de hiervoor beschreven ontwikkeling: de internationalisering van criminaliteit. Adequate rechtsbescherming is daarmee niet langer alleen een zaak van de lidstaten, maar ook van de Europese Unie als zodanig – al is het maar omdat alle lidstaten, en binnenkort ook de Europese Unie zelf, partij zijn bij het EVRM en de uit Brussel afkomstige regelgeving op het terrein van het strafrecht behoort te voldoen aan de minimumeisen die Straatsburg stelt (denk aan het beginsel van legaliteit). 2.3. Strafrecht in balans? Europeanisering van een klassiek nationaal debat De sterk toegenomen bevoegdheden van de Europese Unie op het terrein van het strafrecht, en de veelomvattendheid van strafrechtelijke regelgeving die inmiddels tot stand is gekomen, vragen om een beoordeling in totaliteit. Ik ben van mening dat realiteit en noodzaak van die ruime bevoegdheden een beroep op vergaande nationale soevereiniteit tot een achterhaald fenomeen hebben gemaakt. Het EU-strafrecht dient niet primair vanuit dit perspectief te worden beoordeeld.
Mensenhandel en gedwongen prostitutie, dat is niet waar het vrije personenverkeer toe hoort te leiden Bij de huidige stand van bevoegdheden is de belangrijkste vraag die voorligt of strafrechtelijke regelgeving vanuit de EU bijdraagt aan een juiste balans tussen effectieve criminaliteitsbestrijding en adequate rechtsbescherming. De taak van de overheid met betrekking tot de strafrechtspleging omvat beide aspecten. Natuurlijk is zij ervoor verantwoordelijk op effectieve wijze de criminaliteit te bestrijden, maar zij dient het individu ook te beschermen tegen willekeurig en excessief optreden door diezelfde eigen overheid. Het gaat om twee zijdes van dezelfde medaille. Een balans vinden tussen deze twee aspecten van strafrecht, dat is waar de discussie over strafrechtspleging op nationaal niveau in de kern al decennialang om draait. En die discussie dient anno 2013 ook centraal te staan als we spreken over EU-strafrecht. Hiermee stel ik niet dat soevereiniteitsaanspraken altijd achterwege zouden moeten blijven. Dat zou ook een absurde stelling zijn. Natuurlijk kunnen lidstaten zich met een beroep op nationale soevereiniteit op onderdelen blijven verzetten tegen voorstellen vanuit Brussel die
het nationale strafrecht beïnvloeden. Meestentijds zal zo’n beroep dan worden geplaatst in de sleutel van de subsidiariteitstoets (art. 5 VEU). Recent deed de Nederlandse regering dat nog, in reactie op het in de inleiding genoemde voorstel van de Europese Commissie inzake eurovalsemunterij. De Nederlandse regering sprak zich nadrukkelijk uit tegen de invoering van minimumstraffen door zich op het standpunt te stellen dat het voorstel op dat punt ‘verder gaat dan nodig is om het beoogde doel van een effectieve strafrechtelijke handhaving van eurovalsemunterij te realiseren’ (Kamerstukken II 2012/13, 22112, GA, p. 4). Het probleem met dergelijke soevereiniteitsaanspraken is echter dat die veelal weinig zeggen, in voornoemd geval ook nadere onderbouwing missen en bovendien, dat is het belangrijkste, voorbij gaan aan waar de discussie dus ten eerste over zou moeten gaan: of het voorstel van de Europese Commissie, over het geheel van het EUstrafrecht genomen, bijdraagt aan een gebalanceerde strafrechtspleging. Zo zou met betrekking tot de minimumstraffen onder de aandacht kunnen worden gebracht dat de invoering daarvan in Nederland een rechtvaardige straftoemeting in gevaar brengt. Daarbij kan uiteraard worden gewezen op bijzondere kenmerken van het Nederlandse strafrecht in vergelijking tot andere lidstaten waar al langere tijd met minimumstraffen wordt gewerkt, zoals het feit dat in Nederland geen wettelijke gronden tot strafvermindering bestaan (recent hierover: M.S. Groenhuijsen & T. Kooijmans, Bestraffing, preadvies NVVS 2013, p. 22). Zo een argument stelt in feite dat met de invoering van minimumstraffen in Nederland voor het delict eurovalsemunterij de balans te ver doorslaat in de richting van de bestrijding van vervalsing van de euro, ten koste van een rechtvaardige straftoemeting in individuele gevallen. Aan intensieve samenwerking en gezamenlijke normen op het terrein van het strafrecht kan in mijn optiek niet worden ontkomen. Het is dan ook goed dat vergaande bevoegdheden op dat vlak aan de EU-wetgever zijn toegekend. In plaats van de discussie dood te slaan door met een beroep op nationale soevereiniteit verzet te plegen tegen toepassing van die bevoegdheden, acht ik het veel zinvoller én realistischer om met de EU-wetgever de discussie aan te gaan over de balans tussen rechtshandhavende ingrepen enerzijds en de waarborging van adequate rechtsbescherming anderzijds. Het is het steeds opnieuw zoeken naar die balans die voor de EU-lidstaat heden ten dage als belangrijkste maatstaf heeft te gelden bij het waarderen van EU-strafrecht.
3. EU-strafrecht beoordeeld: evenwicht of disbalans? Wanneer ik de EU-regelgeving op het terrein van het strafrecht langs deze maatstaf leg, dan is de conclusie gerechtvaardigd – zo blijkt al uit mijn beschrijving in paragraaf 1 – dat het rechtshandhavend aspect van EU regelgeving op het terrein van het strafrecht lange tijd sterk de nadruk kreeg. Het strafrecht begon een steeds populairder instrument te worden teneinde de handhaving van wetgeving door de lidstaten af te dwingen. De rechtsbescherming van het individu leek echter voornamelijk te worden beschouwd als een zaak van de lidstaten.
3.1. Terechte zorgen Zo ziet men in Brussel wel wat in zeer brede delictsomschrijvingen, teneinde internationale, onwenselijk geachte, fenomenen effectief te bestrijden. Een voorbeeld dat in Nederland momenteel op kritische belangstelling kan rekenen, betreft de reikwijdte van de witwasbepalingen en dan vooral de uitleg die moet worden gegeven aan de bestanddelen ‘verwerven’ en ‘voorhanden hebben’ van voorwerpen die uit eigen misdrijf zijn verkregen. De Hoge Raad tracht een stokje te steken voor een uitleg die elke vorm van verwerven en voorhanden hebben als witwassen kwalificeert (zie o.a. LJN nummers BY8957 en CA3302), terwijl een zodanige uitleg juist lijkt te stroken met de bedoelingen van de EU-wetgever (S. Buisman, Delikt en Delinkwent 2013, 53). Die EU-wetgever heeft dan inderdaad wel een heel ruime delictsomschrijving ontworpen. Zolang de ‘witwasser’ op het moment van verkrijging maar wist dat een voorwerp een criminele herkomst had, is al aan de delictsomschrijving van witwassen voldaan; niet nodig is dat wordt aangetoond dat de ‘witwasser’ deze criminele herkomst beoogde te verhullen of te verbergen. Een ander heikel punt, het is al genoemd, betreft de minimumstraffen – een in Nederland inmiddels veel bediscussieerd thema. Tegenstanders vrezen dat met een systeem van minimumstraffen te weinig ruimte bestaat om rekening te houden met de bijzondere omstandigheden van een individueel geval. Het belangrijkste wetsvoorstel van het kabinet Rutte-I aangaande dit onderwerp is inmiddels ingetrokken. Maar op EU-niveau toont de Europese Commissie zich een groot voorstander van minimumstraffen op enkele terreinen van het economisch strafrecht. Zowel in de ontwerprichtlijn betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (COM(2012)363) als in de ontwerprichtlijn betreffende eurovalsemunterij (COM(2013)42) presenteerde de Europese Commissie minimumstraffen. Dat is echt een breuk met de gebruikelijke systematiek van de minimale maximumstraffen. Meerdere lidstaten, waaronder Nederland, hebben zich nadrukkelijk tegen deze nieuwe koers verzet en in de Raad is besloten voorlopig niet over te gaan tot de invoering van minimumstraffen op EU-niveau. Niettemin valt te verwachten dat de Europese Commissie hier actief voor zal blijven pleiten. Ook in de context van de strafrechtelijke samenwerking – sterk geïntensiveerd ten gevolge van invoering van het beginsel van wederzijdse erkenning – bestaan zeer terechte zorgen over de rechtsbescherming van het individu, die lange tijd geen duidelijk onderdeel uitmaakte van het instrumentarium dat met het oog op die samenwerking werd ontwikkeld. In overleveringszaken bijvoorbeeld, worden nog steeds mensenrechtenverweren hoofdzakelijk afgedaan met de repliek dat die maar in de eigenlijke strafzaak in de uitvaardigende lidstaat moeten worden gevoerd; de bescherming van mensenrechten is een zaak van die lidstaat die de strafzaak wenst te voeren en geen zaak van beide betrokken lidstaten, laat staan van de Europese Unie. Zomaar een aantal voorbeelden van kwesties ten aanzien waarvan bezorgdheid bestaat. Deze bezorgdheid is begrijpelijk en, in mijn optiek, zeer terecht. Echter, zoals ik
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
2991
Essay
Het pijnpunt zit niet in een te grote afdracht van bevoegdheden aan Brussel al betoogde in de vorige paragraaf, het pijnpunt zit niet in een te grote afdracht van bevoegdheden aan Brussel. Zoals sterk zichtbaar was in het pre-Lissabon tijdperk, doen de precieze bevoegdheden en de juiste betekenis van het subsidiariteitsbeginsel er niet eens zoveel toe, zolang de politieke meerderheid nu eenmaal van mening is dat de Unie gebaat is bij repressiever optreden en méér punitiviteit. De zorgen die ten aanzien van de hierboven genoemde kwesties bestaan, hangen veeleer dáármee samen – met de visie op het strafrecht die de politieke meerderheid in Brussel aanhangt en waarin adequate rechtsbescherming van het individu ondermaats zou zijn. In het licht van dit perspectief van rechtsbescherming zijn bovengenoemde voorbeelden inderdaad redenen tot zorg. 3.2. Richting Lissabon: ruimere aandacht voor rechtsbescherming Toch moet worden gezegd dat in de aanloop naar het Verdrag van Lissabon verandering begon te komen in de sterke nadruk op het rechtshandhavende aspect van het strafrecht. En de daadwerkelijke inwerkingtreding van het Verdrag – waarmee dus ruimere én minder voor discussie vatbare bevoegdheden op het terrein van het strafrecht werkelijkheid werden – lijkt warempel een impuls te zijn geweest voor een benadering waarin ruimer dan voorheen aandacht bestaat voor de kwetsbare positie van het individu in de strafrechtspleging. Meest zichtbaar is dit op het terrein van de procedurele rechten van verdachten in strafzaken. Teneinde stapsgewijs gezamenlijke minimumnormen op dit terrein tot stand te brengen, werd in 2009 al een routekaart ontworpen (resolutie van de Raad van 30 november 2009, PbEU 2009, nr. C-295/1), niet alleen om duidelijkere en specifiekere rechten te formuleren, maar ook om op punten een stapje verder te gaan dan hetgeen Straatsburg reeds vereist, dit alles hoofdzakelijk met het oog op een effectievere samenwerking in strafzaken. De keuze voor een stapsgewijze aanpak lijkt zijn vruchten af te werpen. Inmiddels bestaan gezamenlijke minimumnormen met betrekking tot het recht op vertaling en vertolking, het recht op informatie over beschuldiging en procedurele rechten (Richtlijnen 2010/64/EU en 2012/13/EU), en sinds 7 oktober 2013 ook met betrekking tot het recht op toegang tot een advocaat en het recht op communicatie bij aanhouding (Richtlijn 2013/48/EU). De inspanningen die op deze wijze worden verricht ter versterking van de procedurele rechten van verdachten staan er helemaal niet aan in de weg dat ruime aandacht uitgaat naar de positie van slachtoffers van misdrijven. In 2012 werd een richtlijn terzake dit onderwerp aangenomen (Richtlijn 2012/29/EU). De minimumnormen die daarin zijn vastgelegd betreffen een niet gering aantal, meer en minder concrete rechten voor slachtoffers (o.a. het recht op respectvolle bejegening, het recht op
2992
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
begrijpelijke informatie, het recht op beschikbaarheid van slachtofferhulp). Hoewel minder zichtbaar, speelt de rechtspositie van het individu ook een rol in de context van het materiële strafrecht. Op nationaal niveau is veel nagedacht en geschreven over zogeheten criteria voor strafbaarstelling, welke veelal zijn gebaseerd op de gedachte dat pas tot het strafbaar stellen van gedrag zou moeten worden overgegaan als andere wegen ter bestrijding van het als ongewenst beschouwde gedrag ontoereikend zijn. Nog afgezien van de vraag of dergelijke uitgangspunten en criteria werkbaar zijn gebleken op het nationale niveau, is wel duidelijk dat van een dergelijke doordenking van de noodzaak van materieel strafrecht in Brussel lange tijd geen sprake was. Ongetwijfeld heeft meegespeeld dat de precieze bevoegdheden op dit specifieke terrein onduidelijk waren, maar enkel al vanwege het feit dat het subsidiariteitsbeginsel in acht diende te worden genomen, wekt de afwezigheid van een debat over noodzaak van wetgeving bevreemding. Zoals reeds werd vermeld, bestaan sinds inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon duidelijker omschreven bevoegdheden met betrekking tot de harmonisatie van definities van strafbare feiten en sancties. Samen met het gegeven dat sinds Lissabon ook op dit terrein een gekwalificeerde meerderheid voldoende is om harmonisatiemaatregelen (richtlijnen) aan te nemen, zou men een toename van wetgeving op het terrein van het materiële strafrecht kunnen verwachten, wat wordt ondersteund door de visie die de Europese Commissie ten toon spreidt in haar mededeling van 20 september 2011; uit deze mededeling blijkt dat de Europese Commissie het initiëren van strafrechtelijke wetgeving op een keur van terreinen en om een veelheid van redenen op voorhand aangewezen acht (COM(2011) 573 def.). De Raad en het Europees Parlement lijken echter een meer terughoudend gebruik van strafrechtelijke maatregelen voor te staan (conclusies van de Raad, doc.nr. 15936/09; European Parliament, ‘Report on an EU approach on criminal law’, 24 april 2012). Natuurlijk geven de relevante bepalingen – in aanvulling op het onverkort geldende beginsel van subsidiariteit (ex art. 5 lid 1 en 3 VEU) – zelf al enige kaders waarbinnen pas tot wetgevend optreden mag worden overgegaan; kort samengevat moet sprake zijn van een noodzaak tot optreden (art. 83 en 325 lid 4 VWEU). En natuurlijk valt nog te bezien hoe in de praktijk precies handen en voeten gaat worden gegeven aan deze vereisten en op welke wijze de beloofde toetsing of het strafrecht de aangewezen weg is, gaat plaatsvinden. Dat een debat over de grenzen van het materiële strafrecht plaatsvindt, is niettemin grote winst ten opzichte van voorheen. Dit alles dient mede te worden bezien tegen de achtergrond van het Handvest voor de Grondrechten (wettelijk bindend sinds inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, PbEU 2010, nr.C-83/389). Het betreft in feite niet meer dan een consolidatie van beginselen/grondrechten die reeds in de gehele Unie bindende kracht hebben (varierend van burgerlijke, sociale, politieke tot economische grondrechten). Vereniging ervan in een EU Handvest zou bijdragen aan de bekendheid van en duidelijkheid over deze grondrechten – en reeds daaruit blijkt hoeveel belang wordt gehecht aan een sterke positie van het individu. Hoewel in het Handvest duidelijk aansluiting wordt
gezocht bij het EVRM waar het daarmee overeenstemmende rechten betreft – dan geldt immers dat interpretatie en reikwijdte ten minste ook daarmee overeenstemmen – biedt het Handvest ook expliciet de mogelijkheid om in de context van de EU voor een ruimere bescherming te kiezen (art. 52 lid 3 HvEU). In dit verband kan de toetreding van de EU tot het EVRM – een proces dat thans ten einde loopt – niet onvermeld blijven. Dat de EU de handelingen van de eigen instellingen hiermee onderwerpt aan extern toezicht, vormt in mijn optiek eveneens een duidelijke erkenning van het belang dat wordt gehecht aan de rechtsbescherming van het individu. 3.3. ‘Blessing in Disguise’ Bij deze stand van zaken is de conclusie gerechtvaardigd dat de balans tussen EU maatregelen ter bestrijding van criminaliteit enerzijds en EU maatregelen ter bescherming van de kwetsbare positie van het individu anderzijds herstellende is. De zorgen zijn niet weg. En ja, dat knelt temeer nu individuen die met politie en justitie in aanraking komen alsook individuen die het slachtoffer worden van misdrijven des te kwetsbaarder zijn wanneer de zaak de grenzen van de natiestaat op enige wijze overschrijdt. Maar de inspanningen die in de afgelopen jaren zijn verricht en de plannen die in dit kader nog op stapel staan, dragen mijns inziens in belangrijke mate bij aan een menswaardige strafrechtspleging. Ik ga het nog steviger stellen. Ik denk dat wij Nederlanders af en toe best heel blij mogen zijn met Brussel, zeker als wij de koers die Brussel vaart vergelijken met die van Nederland in de afgelopen jaren. Het is echt niet aan de inspanningen van Nederlandse zijde te danken dat de routekaart procedurele rechten zich met zo een voortvarendheid en met zulke mooie resultaten uitrolt. Integendeel. Tijdens de behandeling van, bijvoorbeeld, het dossier ‘raadsman bij politieverhoor’ toonde Nederland zich zeer kritisch ten aanzien van actief optreden van de raadsman tijdens politieverhoren en zijn met succes veel inspanningen verricht om de richtlijn niet van toepassing te laten zijn op zogenaamde ‘minor offences’. Hier tegenover staat een zeer loyale houding van Nederland ten opzichte van maatregelen die de positie van slachtoffers van misdrijven (beogen te) versterken. Deze houding kenmerkt Nederland momenteel ook in puur nationale aangelegenheden. Nadenken over mogelijke versterking van procedurele rechten van verdachten en veroordeelden is simpelweg niet aan de orde, terwijl maatregelen ter versterking van de positie van slachtoffers zeer populair zijn. Nederland kan een voorbeeld nemen aan de meer gebalanceerde – en bovendien realistischer – visie die op EU-niveau wordt uitgedragen, namelijk dat een stevige positie van verdachten en veroordeelden geen afbreuk hoeft te doen aan een waardige bejegening van en een uitgebreid palet van rechten voor slachtoffers van misdrijven. Wat betreft de ontwikkeling van het materiële strafrecht in Nederland, kenmerken de afgelopen decennia zich door een flinke groei van het aantal strafbare gedragingen. Voor een deel betreft het dan natuurlijk de omzetting van internationale verplichtingen, waaronder (kaderbesluiten en) richtlijnen van de EU. Hierbij moet vooral worden gedacht aan strafbaarstellingen in de eco-
nomische sfeer, meestentijds ondergebracht in de Wet economische delicten, maar ook aan de strafbaarstelling van mensenhandel, terrorisme en terrorismegerelateerde handelingen. Maar aan puur door de Nederlandse wetgever geïnitieerde voorstellen tot uitbreiding van de strafwet heeft het in de afgelopen decennia ook niet ontbroken. Onder andere is de zedenwetgeving meermalen aangescherpt, is de voorbereiding van acht-jaars-misdrijven strafbaar gesteld, is er een verbod gekomen op seks met dieren en kraken en wordt momenteel serieus gesproken over de strafbaarstelling van illegaal verblijf. In al die tijd heeft een stevig fundamenteel debat over de grenzen van het materiële strafrecht in Nederland niet of nauwelijks plaatsgevonden, laat staan dat sprake is van een systematische toetsing of in een voorkomend geval het strafrecht wel de aangewezen weg is om het betreffende gedrag te bestrijden. Zoals in paragraaf 1 beschreven, is dat op het niveau van de Europese Unie lange tijd niet anders geweest. Bovendien was in gevallen ook nog eens sprake van een onduidelijke, betwiste
Het is echt niet aan de inspanningen van Nederlandse zijde te danken dat de routekaart procedurele rechten zich met zo een voortvarendheid en met zulke mooie resultaten uitrolt rechtsbasis. Zoals ik in het voorgaande heb laten zien, ligt de situatie nu anders. De ruimere bevoegdheden tot harmonisatie van materieel strafrecht lijken het debat over de grenzen ervan pas echt op gang te hebben gebracht. Dat vind ik een positieve ontwikkeling waar Nederland iets van kan leren.
4. Tot besluit De veelheid aan maatregelen die sinds inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon tot stand zijn gekomen en zijn voorgesteld, verdienen vanzelfsprekend een kritische blik en vormen met een zekere frequentie helaas reden tot zorg. Ik heb echter betoogd dat in het huidige tijdperk sprake is van een duidelijker balans tussen repressieve maatregelen enerzijds en rechtsbeschermende maatregelen anderzijds. Dat is een positief te waarderen ontwikkeling, waar Nederland van kan leren – zowel ten aanzien van puur nationale strafrechtelijke aangelegenheden als in het kader van de invloed die in Brussel kan worden uitgeoefend. Als zodanig biedt het EU-strafrecht kansen die overheid, parlement, wetenschap, denktanks enz. kunnen aangrijpen in het streven naar een gebalanceerde strafrechtspleging.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
2993
Wetenschap
2507
Nebula in het licht van Oracle vs. UsedSoft Softwarelicenties in faillissement nader beschouwd Hendrik Struik1 De bevoegdheid van de faillisementscurator om met een beroep op ‘Nebula’ vóór de faillietverklaring gesloten overeenkomsten te negeren, gaat ten aanzien van verleende softwarelicenties aanzienlijk minder ver dan ten aanzien van gebruikscontracten met betrekking tot onroerende zaken als waarop het Nebula-arrest betrekking had. Waarom dat zo is, wordt duidelijk aan de hand van de recente uitspraken van het HvJ EU inzake Oracle vs. UsedSoft en Premier League: de eigen aard van het intellectuele eigendomsrecht stelt namelijk, anders dan bij het gewone eigendomsrecht, grenzen aan de mogelijkheid om daarmee het onderste uit de kan te halen.
H
et Nebula-arrest van de Hoge Raad uit 20062 heeft in intellectuele-eigendomsrechtkringen opschudding teweeg gebracht.3 Dat is in zoverre merkwaardig, dat de Hoge Raad zijn beslissing (namelijk dat de faillissementscurator vóór het faillissement verleende contractuele rechten op een onroerende zaak kan negeren) niet betrekt op rechten van intellectuele eigendom (IE) of licentierechten. Het is echter de conclusie van de advocaat-generaal Huydecoper geweest die van meet af aan het in de Nebula-casus centraal staande gebruiksrecht van een onroerende zaak heeft gelijkgesteld met de licentie onder een intellectueel eigendomsrecht.4 In hoeverre die gelijkstelling opgaat voor softwarelicenties, in het licht van recente rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU, is het onderwerp van dit artikel.5
Nebula-arrest In deze zaak streed de faillissementscurator van Nebula BV tegen twee verweerders over de vraag of verweerders gehouden waren tot ontruiming van een pand waarvan Nebula eigenaar was en dat verweerders gebruikten, op basis van een bestaand contract met Nebula waarbij (aan een van hen) de ‘economische eigendom’ van het pand was verstrekt. Als deze verweerders ook na faillissement hun contractuele gebruiksrecht zouden kunnen blijven uitoefenen, zouden de faillissementscrediteuren daarvan nadeel ondervinden omdat de curator het pand dan niet (of slechts met veel minder opbrengst) te gelde kon maken. De Hoge Raad stelt vast dat het hier in feite gaat om strijd tussen twee regels van faillissementsrecht, namelijk 1. dat het faillissement van één van partijen bestaande overeenkomsten op zichzelf niet aantast en 2. dat geen (gewone) schuldeiser boven de andere bevoordeeld mag worden (voortvloeiend uit het beginsel van de gelijkheid van schuldeisers ofwel paritas creditorum). De Hoge Raad koos ten gunste van de paritas creditorum, en overwoog als volgt (r.o. 3.5):
2994
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
‘Indien de wederpartij van de gefailleerde van de curator zou kunnen verlangen dat deze het voortgezet gebruik van de desbetreffende zaak duldt, zou deze wederpartij immers in feite bevoegd zijn het faillissement in zoverre te negeren. Voor dat laatste is echter slechts plaats in uitzonderlijke, in de wet uitdrukkelijk geregelde, gevallen. Bovendien zou door aanvaarding van een zodanige regel een goed beheer ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers van de tot de boedel behorende zaken ten aanzien waarvan langlopende overeenkomsten bestaan, in ernstige mate worden bemoeilijkt (vergelijk HR 22 december 1989, nr. 13721, NJ 1990/661)’. De andere regel, dat een faillissement van een partij het bestaan van een overeenkomst niet aantast, laat de HR in naam in stand maar van uitoefening van de rechten uit zo’n overeenkomst kan geen sprake zijn als dat ingaat tegen de paritas (r.o. 3.5): ‘Het feit dat het (voort)bestaan van een wederkerige overeenkomst niet wordt beïnvloed door het faillissement van een van de contractanten, betekent echter niet dat de schuldeiser van een duurovereenkomst wiens wederpartij failliet wordt verklaard, de rechten uit die overeenkomst kan blijven uitoefenen alsof er geen faillissement ware. Een andere opvatting zou immers ertoe leiden dat het aan de Faillissementswet mede ten grondslag liggende, onder meer in de artikelen 26 en 108 e.v. F. tot uiting komende, beginsel van gelijkheid van schuldeisers op onaanvaardbare wijze zou worden doorbroken’.
Meerwaarde-potentieel Dus het contractuele gebruiksrecht van verweerders moest wijken voor het belang van de curator om een eigendomsrecht in de boedel van het failliete Nebula ten behoeve van
alle schuldeisers zo gunstig mogelijk te gelde te kunnen maken. Die eigendom rustte in dat geval op een onroerende zaak, en de opbrengst zou evident hoger zijn als dat pand leeg kon worden verkocht dan wanneer de curator (c.q. de koper) aanspraken van contractuele gebruiksgerechtigden zouden moeten respecteren, want dat zou de waarde gedrukt hebben, met als gevolg minder opbrengst in de boedel, dat wil zeggen nadeel voor de schuldeisers in het faillissement. De omstandigheid dat met een object in de boedel naar verwachting6 door het niet-respecteren van contractuele aanspraken meer waarde voor schuldeisers gerealiseerd zal kunnen worden, noem ik hierna het ‘meerwaarde-potentieel’ van dat object.
enkel nadeel ondervinden, is ook geen (relevante) doorbreking van de ‘paritas’ – en dus geen reden de voortgezette rechtsuitoefening door die ene te verbieden. Dit volgt uit de bedoeling van de rechtsregel van gelijkheid van schuldeisers.8 Deze voorwaarde volgt ook al uit de algemene regel ‘geen belang, geen actie’:9 als het voor de andere schuldeisers geen enkel verschil oplevert (of kán opleveren) of de contractueel gerechtigde na faillissement wel of niet voortgaat zijn rechten uit te oefenen, komt de curator geen actie toe om die contractuele rechten als jegens de boedel niet-uitoefenbaar te laten bestempelen.
Verbiedbaarheid
Faillissementsrechtelijk is niet het voordeel voor de één relevant, maar het nadeel voor de anderen c.q. de boedel Dit meerwaarde-potentieel is volgens mij in de benadering van de Hoge Raad in het Nebula-arrest een voorwaarde voor het terzijde stellen van de bestaande contractuele gebruiksaanspraken of, zuiverder gezegd: voor het ‘niet-uitoefenbaar’ verklaren ervan. Ik leid dat af uit het doorslaggevend belang dat de Hoge Raad toekent aan het beginsel van de ‘paritas creditorum’. Soms omschrijft men dit beginsel als de regel dat geen schuldeiser boven de andere mag worden bevoordeeld,7 maar dat is minder juist. Want faillissementsrechtelijk is niet het voordeel voor de één relevant, maar het nadeel voor de anderen c.q. de boedel: waar de schuldeisers geen
Het nieuwe van het Nebula-arrest was, dat de curator een bestaand contract niet alleen kan negeren als de failliet zich verbonden had iets te doen of te geven, maar ook als de failliet zich alleen maar verbonden had iets te dulden. In de Nebula casus was dat: dulden dat de contractueel gerechtigden gebruik bleven maken van het pand waarvan de eigendom toekwam aan de boedel. ‘Dulden’ betekent dan: dat eigendomsrecht niet inroepen om dat gebruik te (laten) verbieden – waartoe dat eigendomsrecht, als zogeheten absoluut vermogensrecht, op zichzelf wel de bevoegdheid omvat. Dat verbodsrecht is een essentieel element van het ‘dulden’: men kan rechtens alleen maar van ‘dulden’ spreken als de dulder ook de bevoegdheid heeft het gedulde gedrag te verbieden. Als ik toelaat dat mijn buurman in mijn tuin zit kan ik zeggen: dat duld ik; maar om te zeggen dat ik duld dat hij in zijn eigen tuin zit, is onzin. De mogelijkheid om het gedrag dat men duldt ook te verbieden, zal ik hiena ook ‘verbiedbaarheid’ noemen. Deze ‘verbiedbaarheid’ is ook een essentieel element van het hiervoor bedoelde meerwaarde-potentieel: de curator zal uit een tot de boedel behorend object alleen maar een meerwaarde kunnen realiseren als hij beschikt over de bevoegdheid om de handelingen, die de contractueel gerechtigde blijft verrichten op grond van zijn con-
Auteur
gedachte dat ook de licentie, net als huur,
de beëindiging van de licentie buiten
worden voldaan uit de goederen van de
1. Mr. H. Struik is advocaat te Utrecht bij
valt onder het door de Hoge Raad (r.o. 3.5)
beschouwing, want in de ‘Nebula-situatie’
schuldenaar. Omstandigheden die niet
CMS.
gehanteerde begrip ‘duurovereenkomst’.
gaat het ook niet om beëindiging van de
raken aan die voldoening, kunnen dan ook
Dat juist deze advocaat-generaal oog had
licentieovereenkomst: volgens de construc-
de paritas niet verstoren. Ik versta overigens
Noten
voor de vergelijkbare trekken van die beide
tie van de Hoge Raad blijft die immers juist
ook de gedachtegang van advocaat-gene-
2. HR 3 november 2006, LJN AX8838; NJ
rechtsfiguren was overigens geen toeval, nu
in stand, maar wordt zij alleen (door de
raal Huydecoper in deze zin. Hij omschrijft
2007/155 m.n. P. Van Schilfgaarde; JOR
zowel het huurrecht als het IE-recht behoor-
curator) genegeerd.
namelijk de niet-wenselijke inbreuk op de
2007/76 m.n. S.C.J.J. Kortmann en S.E.
den tot zijn (bijzonder vruchtbare) juridische
6. De beslissing of een bestaand contractu-
‘paritas’ als het geval dat die ene schuldei-
Bartels.
werkterrein – en verklaart ongetwijfeld
eel recht waarde-drukkend is (en dus niet
ser ten laste van de boedel een prestatie
3. En zelfs enige ontreddering. Zie de spre-
mede dat dit arrest in ‘IE-land’ nogal veel
uitgeoefend mag worden) zal bijna altijd
geniet welke hem bevoordeelt boven de
kende ondertitel Schuifelen tussen de
aandacht heeft gekregen.
berusten op een oordeel over de kans op
andere crediteuren (conclusie § 19 en voet-
scherven van Dick van Engelen’s ‘Licenties
5. Voor een meer algemene beschouwing
het realiseren van meer waarde voor
noot 13). Ook wijst hij erop (voetnoot 13)
in faillissement na het Nebula-arrest’ in IER
van softwarelicenties bij faillissement van de
schuldeisers (vandaar dat ik spreek van
dat de voortgezette uitvoering van de over-
2009/75 (p. 299-308). Zie over het arrest
licentiegever, zie H. Struik, ‘Softwarelicen-
meerwaarde-potentieel); of dat uiteindelijk
eenkomst voor de boedel niet altijd nadelig
ook G.A.J. Boekraad, ‘Het recht op wan-
ties in faillissement’, Tijdschrift voor Insol-
ook lukt, zal dikwijls pas achteraf blijken.
hoeft te zijn, en dat zich dan het dilemma
prestatie van de faillissementscurator. Naar
ventierecht 2002, p. 280 e.v. In dat artikel
7. In die trant conclusie Huydecoper (voet-
tussen de ‘paritas’ enerzijds en voortbe-
aanleiding van het Nebula-arrest’, Maand-
ook aandacht voor de varianten en de
noot 13), waar hij opmerkt dat nakoming
staande contractuele rechten anderzijds niet
blad voor Vermogensrecht 2007, p. 46-53.
gevolgen van (in de praktijk veel voorko-
jegens één crediteur deze ‘bevoordeelt
zal voordoen (met andere woorden: als er
4. Hij plaatst, vooral in het centrale deel van
mende) clausules, strekkend tot het eindi-
boven de overige crediteuren’.
geen nadeel is, is ook het opzij zetten van
zijn betoog (conclusie § 19 e.v. en voetnoot
gen van de licentieovereenkomst in geval
8. De paritas vindt haar grondslag in art.
de contractuele gebruiksrechten niet aan de
13 e.v.), stelselmatig de ‘huurder of licentie-
van faillissement, hetzij van rechtswege
3:277 lid 1 BW, en wordt daar omschreven
orde).
nemer’ naast elkaar, vermoedelijk vanuit de
hetzij door opzegging. In dit artikel laat ik
als het gelijke recht van schuldeisers om te
9. Art. 3:303 BW.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
2995
Wetenschap
© Getty Images
tract met gefailleerde, te verbieden. Want pas dan kan hij hetzij het verdere gebruik verbieden en het object ‘onbelast’ te gelde maken, hetzij onder dreiging van een verbodsvordering een vergoeding voor voortgezet gebruik bedingen van die gebruiker. Om op dat verbodsrecht een beroep te kunnen doen is wel nodig dat de handelingen van de contractueel gerechtigde inderdaad ‘vallen’ onder dat verbodsrecht. Het is juist op dit punt dat er belangrijke verschillen zijn tussen het eigendomsrecht op zaken die aan de boedel toebehoren enerzijds (daarover ging het Nebula-arrest), en rechten van intellectuele eigendom anderzijds. Want waar de eigendom van een zaak het recht geeft om elk gebruik,
2996
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
elke ‘storing’ of elke bemoeienis door anderen in de ruimste zin des woords te doen verbieden,10 geeft intellectuele eigendom alleen het recht op te treden tegen handelingen die blijkens de betreffende IE-wet als inbreuk op het betreffende IE-recht zijn omschreven.
Grenzen aan verbiedbaarheid Intellectuele eigendomsrechten zijn anders van aard dan het ‘gewone’ eigendomsrecht. IE-rechten beogen vooral, kort gezegd, marktgedrag: enerzijds stimuleren door beloning met een tijdelijk monopolie, en anderzijds reguleren van de mededingingseffecten die daarvan het gevolg zijn. IE-rechten heten, net als eigendom, absolute rechten te
Het Hof van Justitie van de EU is al circa veertig jaar bezig grenzen voor IE-rechten te trekken met een beroep op het specifieke voorwerp van het betrokken IE-recht zijn, die tegen iedere derde uitgeoefend kunnen worden. Vanwege dat vergaande effect op vrij verkeer van goederen en mededinging, genieten IE-rechten en de daaraan te stellen beperkingen dan ook ruime aandacht van de EUregelgevers en -rechters. Een beperking die voor bijna alle intellectuele eigendomsrechten geldt is de zogeheten uitputting: wanneer een exemplaar van een product waar een IE-recht ‘aan vast zit’ eenmaal door of met toestemming van de rechthebbende in de EU op de markt is gebracht, vervalt diens zeggenschap (die het IE-recht op zich biedt) over de verdere verhandeling van dat exemplaar. Daarnaast zijn er ook beperkingen aan de zeggenschap (die sommige IErechten op zich bieden) over het gebruik van de door dat IE-recht beschermde prestatie of product. Het Hof van Justitie van de EU is al circa veertig jaar bezig dit soort grenzen voor IE-rechten te trekken met een beroep op het specifieke voorwerp van het betrokken IE-recht.11 Dit specifieke voorwerp (specific subject matter in het Engels) staat gelijk aan de bestaansreden van het betrokken IE-recht, en is dan ook voor ieder type IE-recht verschillend. Rechthebbenden mogen hun verbodsrecht slechts uitoefenen voor zover dat door het specifieke voorwerp van hun IE-recht gerechtvaardigd wordt.12
Grenzen auteursrecht op software In het auteursrecht strekken de verbodsrechten van de rechthebbende zich uit tot twee (groepen van) handelingen, te weten openbaar maken en verveelvoudigen van het werk waarop het auteursrecht rust. Ook computerprogrammatuur wordt beschermd door auteursrecht; implementatie van de EU Softwarerichtlijn13 heeft geleid tot enkele bijzondere bepalingen daaromtrent in de Auteurswet.14 De zeggenschap over het openbaar maken van software (dat wil zeggen het voor het eerst op de markt zetten, maar ook iedere verdere verspreiding van een kopie) is uitgeput na ‘de eerste verkoop in de Gemeenschap van een kopie van een programma door de rechthebbende of met diens toestemming’.15 Met de zeggenschap over verveelvoudigen is voor software iets bijzonders aan de hand: een gevolg van de Softwarerichtlijn is dat – anders dan bij
‘gewoon’ auteursrechtelijk werk – ook het gebruik van de software onder het begrip ‘verveelvoudiging’ en dus in principe onder de zeggenschap van de auteursrechthebbende valt. Bij gebruik wordt namelijk meestal de software (o.a. in het werkgeheugen van de computer) gekopieerd, en de Softwarerichtlijn brengt ook deze ‘technische’ reproducties onder het begrip verveelvoudiging. Dit is ook de achtergrond van het wijdverbreide gebruik, dat de overeenkomst op grond waarvan software aan een gebruiker wordt geleverd een ‘licentie’ wordt genoemd: men krijgt toestemming tot dit verveelvoudigen, en de kaders van het geoorloofde gebruik worden erin vastgelegd. Waar de richtlijn uitgaat van een zo brede verveelvoudigingszeggenschap voor de rechthebbende, voorziet zij echter ook in een recht om eenmaal (rechtmatig) verworven programmatuur te mogen gebruiken. Blijkens art. 45j Aw16 ‘…wordt niet als inbreuk (...) beschouwd de verveelvoudiging, vervaardigd door de rechtmatige verkrijger van een exemplaar (...), die noodzakelijk is voor het met dat werk beoogde gebruik’. Wij naderen tot de vraag in hoeverre de curator een aan gefailleerde toekomend auteursrecht op software, waaronder vóór de faillietverklaring licenties waren verleend, in stelling kan brengen tegen die licentienemers teneinde daarmee (meer) geld te genereren voor de schuldeisers. Dat kan alleen, zoals wij hebben gezien, als er in de concrete situatie sprake is van: – meerwaardepotentieel; – verbiedbaarheid. Uit recente rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU over de reikwijdte van het auteursrecht volgt mijns inziens, dat in veel software-licentierelaties noch sprake is van meerwaardepotentieel noch van verbiedbaarheid, zodat de curator niet met een beroep op ‘Nebula’ de uitoefening van de licentierechten kan doorkruisen. Het gaat om de arresten Oracle vs. UsedSoft17 en Premier League.18
Arrest Oracle vs. UsedSoft Het arrest Oracle vs. UsedSoft van 3 juli 2012 gaat over gebruikslicenties voor software. De uitspraak is belangrijk
10. Vergelijk Tekst & Commentaar Burger-
regel van gelijke werking als een
Struik, Van Schelven en Hoorneman, Soft-
Zie over het arrest o.a. Coen E. Drion,
lijk Wetboek, Deventer: Kluwer 2011, aant.
invoerbeperking (art. 34 VWEU), die
warerecht, Deventer: Kluwer 2010.
‘Tweedehands software’, NJB 2012/1757,
2 op art. 5:1 (Stolker).
(dus) niet gerechtvaardigd wordt op basis
15. Art. 4 lid 2 Softwarerichtlijn – overi-
afl. 30. p. 2113 en Dick van Engelen, ‘Twee
11. Sinds zijn arrest inzake Centrafarm vs.
van de uitzonderingsbepaling art. 36
gens met uitzondering van het recht om
voor de prijs van één. Een markt voor twee-
Sterling Drug, zaak 15/74, Jur.
VWEU.
controle uit te oefenen op het verder ver-
dehands software licenties en een nieuw
1974/1147.
13. Richtlijn 2009/24/EG van het Europees
huren van het programma of een kopie
Europees eigendomsrecht’, NJB 2012/2171,
12. Voor zover het betrokken IE-recht op
Parlement en de Raad van 23 april 2009
daarvan.
afl 38, p. 2678.
zichzelf bevoegdheden zou bieden die
betreffende de rechtsbescherming van
16. Gebaseerd op art. 5 lid 1 Softwarerichtlijn.
18. HvJ EU 4 oktober 2011, nr. C-403/08
verder gaan dan door het specifieke voor-
computerprogramma’s, PbEU 2009, L 111,
17. HvJ EU 3 juli 2013, nr. C-128-11, NJ
en nr. C-429/08, NJ 2012/164 m.n. P.B.
werp wordt gerechtvaardigd, is de betrok-
p. 16-22.
2013/118 m.n. P.B. Hugenholtz; IEF (www.
Hugenholtz; IEF (www.ie-forum.nl) 10278
ken nationale IE-wet een verboden maat-
14. O.a. art. 45h-45n Aw. Daarover meer in
ie-forum.nl) 11521 (UsedSoft vs. Oracle).
(Premier League).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
2997
Wetenschap
vanwege de uitleg die het hof geeft aan de Softwarerichtlijn op het punt van de uitputting van auteursrecht: het hof oordeelt die uitputting óók van toepasing op exemplaren van de programmatuur die op de markt zijn gebracht doordat de afnemer, die daarvoor een gebruiksrecht (licentie) heeft verworven, de programmatuur zelf heeft gedownload vanaf de website van de rechthebbende. Het oordeel van het HvJ EU ziet alleen op softwarelicenties waarmee, kort gezegd, tegen een eenmalige vergoeding een niet-in-de-tijd-beperkt gebruiksrecht was verworven oftewel, zoals het hof het omschrijft, een licentie waarmee (punt 45) de programmatuur voor de klant ‘duurzaam bruikbaar’ wordt, tegen betaling van een prijs waarmee de houder van
Om te zeggen dat ik duld dat mijn buurman in zijn eigen tuin zit, is onzin het auteursrecht ‘een vergoeding [verkrijgt] die overeenstemt met de economische waarde van de kopie van het hem toebehorende werk’. In zo’n geval gaat de zeggenschap van de houder van het auteursrecht over de verspreiding exemplaren van zijn softwareproduct niet zo ver dat hij (punt 63) ‘…bij iedere wederverkoop opnieuw een vergoeding [zou] kunnen vragen ofschoon die houder reeds bij de eerste verkoop van de betrokken kopie een passende vergoeding heeft kunnen ontvangen. Een dergelijke beperking van de wederverkoop van kopieën van computerprogramma’s die van internet worden gedownload zou verder gaan dan noodzakelijk is voor het behoud van het specifieke voorwerp van de betrokken industriële eigendom’. Kortom: het auteursrecht – gelet op het ‘specifieke voorwerp’ ervan – geeft de rechthebbende die voor geleverde programmatuur eenmaal een ‘passende vergoeding’ heeft ontvangen, niet de bevoegdheid om daarvoor opnieuw een vergoeding te vragen;19 zijn zeggenschap over (verder) openbaar maken is dan uitgeput. En ook de zeggenschap over verveelvoudigen kan tegen de gebruiker van die programmatuur (en opvolgende gebruikers) niet in stelling worden gebracht: zij zijn volgens het HvJ EU namelijk ‘rechtmatige verkrijger’ in de zin van art. 5 lid 1 Softwarerichtlijn.20 In zulke gevallen is er dus geen meerwaarde-potentieel.
Arrest Premier League In het arrest Premier League uit 2011 was het HvJ EU al uitvoeriger ingegaan op de inherente beperking die het auteursrecht betekent voor het vrij verkeer van diensten, en de gevolgen daarvan voor de mogelijkheid om het auteursrecht op elke gewenste manier ‘te gelde’ te maken (punt 105-109): ‘105 Wel is vereist dat een dergelijke beperking niet verder gaat dan noodzakelijk is ter bereiking van het doel om de aan de orde zijnde intellectuele eigendom te beschermen (…).
2998
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
106 Afwijkingen van het beginsel van vrij verkeer kunnen slechts worden toegestaan, voor zover zij gerechtvaardigd zijn ter bescherming van de rechten die het specifieke voorwerp van de betrokken intellectuele eigendom vormen (…). 108 Vastgesteld moet evenwel worden dat een dergelijk specifiek voorwerp de betrokken rechthebbenden niet de mogelijkheid garandeert om de hoogst mogelijke vergoeding te vragen. Overeenkomstig dat voorwerp is er ten aanzien van hen slechts sprake– zoals blijkt uit punt 10 van de considerans van de richtlijn auteursrecht (…) – van een passende beloning voor elk gebruik van beschermd materiaal. 109 Om passend te zijn moet een dergelijke beloning in een redelijke verhouding tot de economische waarde van de geleverde prestatie staan. Zij moet in het bijzonder in een redelijke verhouding staan tot het daadwerkelijke of potentiële aantal personen dat daar gebruik van maakt of wil maken (…)’ (cursiveringen toegevoegd; HS) Hier wordt duidelijk waarom het auteursrecht (anders dan het gewone eigendomsrecht op een zaak) in veel gevallen niet kan – niet mag – dienen als basis voor een Nebula-actie van de curator tegen bestaande licentienemers: waar de curator ten behoeve van de paritas creditorum altijd zal – en moet – streven naar de hoogst mogelijke opbrengst uit de boedel-activa, biedt het auteursrecht juist niet die mogelijkheid nadat de rechthebbende eenmaal zijn ‘passende beloning’ voor het aan die licentienemer toegestane gebruik heeft ontvangen.21 Deze begrenzing van het auteursrecht vloeit rechtstreeks voort uit het beginsel van het vrij verkeer van goederen zoals gewaarborgd in het EU Werkingsverdrag. Een ‘voorrangsdiscussie’ tussen dit beginsel en het beginsel van de paritas creditorum lijkt mij niet aan de orde (want uitputting e.d. beperken de werking van het auteursrecht, niet die van de paritas), maar mocht men wel een dergelijk dilemma willen zien dan dunkt mij dat het vrij-verkeerbeginsel, als geworteld in het EU-verdrag, van een hogere orde is dan de paritas-regels van het Nederlandse recht en daarom zal (behoren te) prevaleren.
Softwarelicenties tot gebruik De in de genoemde arresten beschreven uitputting geldt voor ‘exemplaren’ van de software die door of met toestemming van de rechthebbende zijn geleverd of gedownload voor duurzaam gebruik en tegen een vergoeding die economisch bezien als een koopprijs voor dat exemplaar kan worden beschouwd.22 Van alle software die vóór faillietverklaring is geleverd op basis van een licentie die aan deze omschrijving voldoet, kan de curator van de auteursrechthebbende het bezit of het voortgezet gebruik niet beletten met een beroep op de Nebula-doctrine. De bedoelde uitputting betekent dat het auteursrecht ook niet kan worden uitgeoefend tegen de opvolgende bezitter van een dergelijk exemplaar; daar speelt echter de Nebula-problematiek niet, omdat die opvolgende bezitter zijn recht niet ontleent aan een overeenkomst met gefailleerde maar aan de wet.23
Cloud, SaaS of ASP gebruik Een verschijnsel dat voortdurend in belang toeneemt is dat ondernemingen computerprogrammatuur niet meer gebruiken doordat zij deze aanschaffen of downloaden voor installatie op computersystemen in hun eigen bedrijfsruimte, maar door het verwerven van toegang (veelal via het internet) tot een computer waarop de desbetreffende programmatuur geïnstalleerd staat op zodanige wijze dat die door gebruikers ‘op afstand’ kan worden gebruikt. Verschillende aspecten van deze constructie zijn bekend onder termen als ASP (Application Servive Provider), Saas (Software as a Service) en ‘cloud computing’ (software en data staan op een computer ‘ergens in het internet’ maar niet in eigen huis). De partij die jegens de gebruiker, op grond van de tussen hen te sluiten dienstverlenings-overeenkomst, verantwoordelijk is voor het verschaffen van die toegang noem ik de provider. Nebula-perikelen kunnen aan de orde komen indien de auteursrechthebbende vóór zijn faillissement aan de provider licentie had verleend om de programmatuur voor diens klanten toegankelijk te maken. In beginsel kan de curator de provider nopen te stoppen met het toegankelijk maken van de programmatuur voor zijn klanten, nu dit gebruik-op-afstand vergt dat de programmatuur voortdurend wordt verveelvoudigd. De curator zal alleen geen ‘Nebula-actie’ hebben indien de termen van provider’s licentieovereenkomst met gefailleerde zouden voldoen aan de omschrijving van het HvJ EU in Oracle vs. UsedSoft;24 in dat geval zou ten aanzien van provider’s ‘exemplaar’ van de software uitputting hebben plaatsgevonden, en zouden verdere verveelvoudigingen zoals benodigd in het kader van SaaS zijn toegestaan als noodzakelijk voor het beoogde (zie immers de licentieovereenkomst) gebruik. Dat een licentie tot SaaS-exploitatie voldoet aan die omschrijving zal overigens niet vaak het geval zijn, omdat de licentie tot het bij wijze van SaaS beschikbaar maken van de programmatuur vaak voor bepaalde tijd (met een verlengingsrecht) verleend zal zijn, en de door provider te betalen vergoeding meestal niet een eenmalig bedrag zal zijn maar een royalty die afhankelijk is van de omzet van de
provider – zodat er ook geen reden zal zijn die vergoeding te beschouwen als ‘koopprijs’.
Software-distributielicenties Waar het gaat om licenties die niet strekken tot gebruik door de afnemer zelf maar tot het door de licentienemer (als distributeur of dealer) verspreiden en verveelvoudigen van de programmatuur in het kader van op de markt brengen daarvan, ligt de zaak iets gecompliceerder. Veel hangt dan af van de wijze waarop volgens de licentieovereenkomst de programmatuur mag worden verveelvoudigd, en van het systeem van de vergoeding(en) die de licentienemer (hierna te noemen: dealer) moet betalen, welke vergoeding in dit verband ook wel royalty wordt genoemd. Een veel voorkomend systeem is dat de dealer, telkens wanneer hij een klant werft aan wie hij de programmatuur levert, daarover een royaltybedrag moet afdragen, veelal achteraf periodiek af te rekenen, soms met verrekening tegen een vooruit betaald voorschot. Aangezien de hierboven besproken grenzen die het HvJ EU stelt aan de uitoefening van het auteursrecht hun toepassing vinden via de uitputting, en de uitputting slechts werkt ten aanzien van (met toestemming) geleverde of door download ontstane exemplaren van de programmatuur, zou ik menen dat er geen reden is de curator zijn verbodsrecht te ontzeggen ten aanzien van exemplaren die nog niet waren ontstaan op het moment dat de curator aan de licentienemer heeft aangezegd dat hij diens recht met een beroep op ‘Nebula’ wenst te negeren. Ten aanzien van exemplaren die op dat moment (binnen de grenzen van de licentieovereenkomst) al wel waren ontstaan, ook als dat na de faillietverklaring was, zou ik menen dat de uitputting reeds heeft gewerkt en de verspreiding en verveelvoudiging daarvan dus niet met een beroep op het auteursrecht kan worden tegengegaan. Of de royalty voor die exemplaren op dat moment al of niet reeds aan de curator is betaald maakt mijns inziens geen verschil, omdat voor de werking van de uitputting bepalend is of het in het verkeer brengen geschiedde met toestemming – en die was aanwezig zolang er een licentieovereenkomst liep en de curator zich nog niet met een ‘Nebula-actie’ had gemeld.25 Ook maakt het mijns inziens geen verschil of de afnemers
19. Het HvJ EU gebruikt deze benadering om
het daarop berustende art. 45j Aw.
(r.o. 45): ‘tegen betaling van een prijs een
beperkt recht tot toegang geven incl. de
te onderbouwen dat de uitputting, die vol-
21. Het HvJ EU bezigt de geciteerde passage
in de tijd onbeperkt gebruiksrecht voor die
daarvoor benodigde verveelvoudigingen,
gens de Softwarerichtlijn optreedt na verkoop
als aanloop naar het oordeel (punt 115 van
kopie verkrijgt’, waarbij die prijs is ‘een
tegen een eenmalige vergoeding.
van een kopie (exemplaar) van het program-
het arrest), dat een extra vergoeding die
vergoeding (…) die overeenstemt met de
25. Ik ga er dus vanuit dat de uitoefening
ma, óók optreedt na de aanschaf van soft-
wordt gevraagd voor de verlening van territo-
economische waarde van de kopie van het
door de curator van zijn ‘Nebula-bevoegd-
ware door middel van downloaden van de
riale exclusiviteit op een nationale televisie-
betrokken werk. In het Engels wordt dit wel
heid’ in een relatie tot de licentie slechts ex
software via internet: ook die vorm van aan-
markt de kaders van de ‘passende beloning’
een one-off licence fee genoemd.
nunc werkt, dat wil zeggen vanaf het
schaf kwalificeert het hof als koop/verkoop.
te buiten gaat. Hoewel hier de concrete con-
23. Hieraan doet niet af dat de gebruiksbe-
moment dat de curator aan de licentienemer
Indien de downloader zulke software vervol-
text die van de vrijheid van dienstenverkeer
voegdheid van een dergelijke rechtmatige
heeft meegedeeld dat hij diens contractuele
gens doorlevert aan een derde, moet hij ove-
was (die pas speelt bij ‘grensoverschrijdende
verkrijger in de parlementaire geschiedenis
rechten zal negeren. Het Nebula-arrest biedt
rigens wel de op zijn systeem staande kopie
gevallen’), laat het latere Oracle-arrest zien
van art. 45j Aw ten onrechte is aangeduid als
mijns inziens – in samenhang met het systeem
onbruikbaar maken, anders maakt hij inbreuk
dat het hof deze passende-beloning-grens
‘wettelijke licentie’. Zij is namelijk niet een
van het overeenkomstenrecht– geen grond
op het verveelvoudigingsrecht (Oracle-arrest
ook aanlegt bij de interpretatie van het begrip
door de wet verleend licentierecht, maar is
voor het aannemen van werking ex tunc, dat
punt 70 en 79) – waarbij trouwens onduide-
uitputting binnen de Auteursrechtrichtlijn die,
een gevolg van art. 45j als zogeheten beper-
wil zeggen vanaf het moment van de failliet-
lijk blijft of het dan zijn eigen kopie of die van
zoals bekend, de nationale auteurswetten
king van het auteursrecht. Zie Struik, Van
verklaring; er is dus geen sprake van een met
de derde is die inbreuk maakt.
harmoniseert – waarmee zij dus ook voor
Schelven en Hoorneman, Softwarerecht,
terugwerkende kracht vervallen van de toe-
20. Oracle-arrest punt 81 en 85. En dus
‘nationale gevallen’ geldt.
Deventer: Kluwer 2010, § 7.9 (pag. 166).
stemming tot in het verkeer brengen van alle
ook ‘rechtmatige verkrijger’ in de zin van
22. In de woorden van het Oracle arrest
24. Bijv. provider krijgt een niet-in-tijd-
na faillietverklaring verhandelde exemplaren.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
2999
Wetenschap
In veel software-licentierelaties is geen sprake van meerwaardepotentieel noch van verbiedbaarheid, zodat de curator geen beroep op ‘Nebula’ heeft van die exemplaren op dat moment al of niet reeds aan de dealer de gebruiksvergoeding hadden betaald, omdat voor de werking van de uitputting bepalend is of er ten aanzien van het betrokken exemplaar sprake was van verkoop (de titel van de verstrekking), en niet of ook betaling van de koopsom heeft plaatsgehad. Exploitatiehandelingen die de licentienemer nog niet heeft verricht op het moment dat de curator hem aanzegt dat hij zijn licentie met een beroep op ‘Nebula’ wenst te negeren, zal de curator inderdaad op grond van zijn auteursrecht kunnen verbieden. Dat biedt hem de mogelijkheid om daarna het auteursrecht, niet ‘bezwaard’ met licenties, te gelde te maken; dit zal vooral van belang zijn als bepaalde licentieovereenkomsten strekten tot exclusiviteit voor de licentienemer, bijv. in een bepaald gebied of marktsegment.
Licentie relatief recht Overigens past bij de zojuist genoemde overdracht van auteursrecht ‘niet bezwaard met licenties’ de relativering, dat overdracht van een auteursrecht in beginsel altijd plaats heeft zonder dat licenties die door de vorige auteursrechthebbende zijn verleend ‘meegaan’ naar de opvolgende rechthebbende of tegen deze kunnen worden ingeroepen. Dat is een gevolg van ons vermogensrechtelijk stelsel.26 Wel is daarbij gepleit27 voor een – ook mijns inziens op zichzelf redelijk – correctief: indien de (beoogde) opvolgende auteursrechthebbende op de hoogte was of behoorde te zijn van reeds bestaande licentieovereen-
komsten, zal hij die moeten respecteren. Indien dit correctief in het algemeen zo zou werken, rijst echter wel de boeiende vraag of in ons geval, waar de curator zelf de rechten van licentienemers mag negeren met een beroep op ‘Nebula’, degene die van hem het auteursrecht koopt terwijl hij weet van eerdere licenties, de rechten van die licentienemers weer zou moeten respecteren. Want als dat zo is, zal een curator maar weinig kandidaat-kopers voor het IE-recht vinden en zou het ‘nuttig effect’ van de Nebula-doctrine sterk worden beperkt.
Conclusie De bevoegdheid van de faillisementscurator om met een beroep op ‘Nebula’ vóór de faillietverklaring gesloten overeenkomsten te negeren, gaat ten aanzien van verleende softwarelicenties aanzienlijk minder ver dan ten aanzien van gebruikscontracten met betrekking tot onroerende zaken als waarop het Nebula-arrest betrekking had. Dat volgt uit de aard van de licentie als bevoegdheid inzake een intellectueel eigendomsrecht en uit de daarmee samenhangende uitputting van de zeggenschap van de auteursrechthebbende over verdere verspreiding van exemplaren van zijn programmatuur. Waarom dat zo is, wordt nader duidelijk aan de hand van de recente uitspraken van het HvJ EU inzake Oracle vs. UsedSoft en Premier League: de eigen aard van het intellectuele eigendomsrecht stelt namelijk, anders dan bij het gewone eigendomsrecht, grenzen aan de mogelijkheid om daarmee het onderste uit de kan te halen.
26. Zoals neergelegd in HR 3 maart 1905,
gesloten (relatief recht) en niet een beperkt
refereert in zijn conclusie voor het Nebula-
27. Spoor, Verkade en Visser, Auteursrecht,
W 1905, 8191 (Blaauboer vs. Berlips)
recht dat rust op het auteursrecht zelf
arrest ook aan dit stelsel (conclusie, voet-
Deventer: Kluwer 2005, § 9.13 (pag. 427).
– waarbij dan verondersteld wordt dat het
(absoluut recht). Zie over dit aspect ook,
noot 8), en ontleent daaraan het prikkelen-
Zie over deze Sukzessionsschutz uitvoeri-
licentierecht conform heersende mening
geestig en instructief, Coen Drion, ‘Het
de argument: als het recht van de
ger B.J. Lenselink, De verlening van
inderdaad moet worden beschouwd als een
probleem van Jansen’, op NJBlog (http://
licentienemer bij verkoop zo makkelijk kan
exploitatiebevoegdheden in het auteurs-
persoonlijk vorderingsrecht jegens degene
njblog.nl/2009/12/07/het-probleem-van-
worden ontgaan dan ‘is dat, zou men den-
recht, Den Haag: Sdu 2005, § 4.2.3.5 sub
met wie de licentieovereenkomst wordt
jansen/). Advocaat-generaal Huydecoper
ken, misschien wel geen goed recht’.
a (p.171-175).
3000
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
Focus
2508
Ontslag van een weigerambtenaar Rb. Den Haag 23 oktober 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:14133 (Wim Pijl-Gemeente Den Haag) Fokko Oldenhuis1
De ontslagen Haagse trouwambtenaar die weigerde homohuwelijken te sluiten beriep zich op zijn vrijheid van religie. Maar wie in het publieke domei=n een functie uitoefent, zeker een functie waar je als burger niet omheen kunt teneinde een gewenst doel te bereiken, mag zijn geweten niet als slagboom inzetten voor het al dan niet uitoefenen van die functie. Bijzondere ambtenaren van de burgerlijke stand, die vanuit hun kerkelijke achtergrond die functie uitoefenen, hebben zichzelf in de loop der jaren te veel een domineesrol aangemeten.
1. Inleiding Het ontslag van de Haagse trouwambtenaar Wim Pijl bleef in de media niet onopgemerkt. Zoals een baksteen geworpen in stilstaand water, brede kringen trekt, zo trok de zaak Wim Pijl veel media aandacht. De vergelijking met stilstaand water gaat echter mank. Gelijke behandeling van homo’s en lesbiennes met de meer klassieke vormen van samenleven kan bepaald niet als stilstaand water worden aangemerkt; noch in Nederland noch daarbuiten. In het bijzonder bij religieuze groepen aan de rechterflank van de samenleving stuit die gelijke behandeling van homo’s en lesbiennes op religieus getinte bezwaren. Ik plaats bij de uitspraak van de Rechtbank Den Haag enkele kanttekeningen en zoom daarbij vooral in op de betekenis die deze uitspraak heeft voor de rol van religie binnen het publieke domein, in het bijzonder binnen de uitoefening van overheidsfuncties. Ik laat de typisch bestuursrechtelijke aspecten – hoe boeiend deze ook naar mijn oordeel zijn – achterwege. Ik laat dat graag aan de vakpers over. Ik schets eerst de feiten (2). Vervolgens een meer algemeen kader waarbinnen de uitspraak mijns inziens dient te worden geplaatst (3). Een korte reactie op de uitspraak zelf (4), waarna een slotbeschouwing volgt (5).
2. De feiten en het verloop van de procedure Vanaf 2000 tot 2010 was Wim Pijl raadslid/fractievoorzitter van de CU/SGP in de Haagse gemeenteraad. Zolang hij lid was van de gemeenteraad was hij tevens aangesteld als buitengewoon ambtenaar van de burgerlijke stand (BABS). Zijn raadslidmaatschap liep evenwel in maart 2010 af. Hij verzocht B&W nadien om zijn benoeming tot buitengewoon ambtenaar van de burgerlijke stand te continueren (maart 2010). Van gemeentewege bleef een reactie op zijn verzoek aanvankelijk uit, waarna hij dat verzoek medio
november 2010 herhaalde. B&W deelde hem in december 2010 mee dat de door hem gewenste benoeming in gang zou worden gezet. Eind januari 2011 kwam dat besluit af; een korte kennismaking met twee ambtenaren volgde. De benoeming tot BABS gold tot 1 februari 2013. Op 27 oktober 2011 plaatste Trouw onder de kop Als christen ken ik maar één huwelijk een interview met hem. Daarin bekende hij dat voor hem alleen maar het klassieke huwelijk tussen een man en een vrouw bestaat. Hij had gewetensbezwaren tegen een huwelijk of partnerschap tussen mensen van hetzelfde geslacht. Hij vertelde in dat interview voorts dat hij de komende week – hij noemde daarbij de exacte datum – een partnerschapsregistratie zou gaan voltrekken tussen twee mannen, zij het tegen zijn zin. Zijn besluit om daaraan toch mee te werken rechtvaardigde hij door op te merken dat hij het wel kon ‘verkroppen’ daaraan mee te werken omdat – anders dan het huwelijk tussen één man en één vrouw – het geregistreerd partnerschap zijns inziens door de mens is uitgevonden. Pijl deelde terloops nog mee dat hij zich bij de zojuist aangeduide ceremonie zou beperken tot zijn wettelijke taken: ‘Een toespraak zit er niet in’. Na het interview werden van gemeentewege gesprekken met Pijl gevoerd over zijn opstelling als weigerambtenaar in verhouding tot het door de gemeente op dat punt gevoerde beleid.
Auteur
Godgeleerdheid en godsdienstwetenschap
Prof. mr. F.T. Oldenhuis is universitair
aan de RUG. Met dank aan mr. dr. A.H.
hoofddocent verbonden aan de vakgroep
Santing-Wubs en mr. F.E. Keijzer, beiden
Privaatrecht en Notarieel Recht van de
verbonden aan de Faculteit Rechtsgeleerd-
RUG; tevens bijzonder hoogleraar Religie en
heid Groningen, voor hun grondig com-
Recht aan de Faculteit Rechtsgeleerdheid en
mentaar.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
3001
Focus
Kerkraam in Todtnau, Zwarte Woud © Hollandse Hoogte
Kort daarop werd Pijl uit zijn functie van buitengewoon ambtenaar van de burgerlijke stand ontslagen. Verwezen werd daarbij naar art. 1:16 lid 2 BW, alsmede naar art. 5 Rechtspositiebesluit Buitengewoon Ambtenaar 2011. B&W achtte een vruchtbare samenwerking niet langer mogelijk, daarbij refererend aan de strijdigheid van zijn optreden met het gemeentelijk beleid, zoals dat reeds in 2007 was vastgelegd. Pijl maakte tegen dat besluit bezwaar. De Adviescommissie constateerde dat B&W bij zijn benoeming van Pijl tot BABS in strijd had gehandeld met zijn eigen beleid om geen weigerambtenaren aan te stellen. Voorts achtte de Adviescommissie de verhoudingen niet zodanig verstoord dat voortzetting van het dienstverband in redelijkheid van het bestuursorgaan niet kon worden verlangd (r.o. 1.9). B&W handhaafde evenwel zijn besluit, waarna Pijl zich tot de bestuursrechter wendde. Pijl was van oordeel dat het bestuursorgaan jegens hem een tweetal grondrechten had geschonden, te weten de vrijheid van meningsuiting (art. 10 EVRM) en de vrijheid van godsdienst (art. 9 EVRM). Gelet op de pluriformiteit van de democratische samenleving en gelet op de bijzondere
omstandigheden had de afweging in zijn voordeel moeten uitvallen. Pijl verwees daarbij naar het advies van de Raad van State over de positie van gewetensbezwaarde trouwambtenaren. De bestuursrechter fiatteerde evenwel het oordeel van B&W dat in de gegeven omstandigheden niet van hem kon worden gevergd om de functie van de gewetensbezwaarde ambtenaar te continueren.
3. Verschil in niveaus binnen het publieke domein 3.1. Beroep op grondrechten soms misplaatst De op zijn gedrag aangesproken gelovige burger beroept zich steevast op zijn klassieke grondrecht van vrijheid van godsdienst: het echtpaar Goeree,2 het Tweede Kamerlid Leen van Dijke,3 de scholier van het Don Bosco-college4 en de boer uit Hardinxveld-Giessendam die wilde ‘knallen’ met zijn daktekst Jezus redt.5 Soms slaagt een dergelijk beroep, soms ook niet. Valt daarin een lijn te ontdekken?6 Mijn stelling is dat de burger die zich op zijn grondrecht beroept, zich veelal onvoldoende rekenschap geeft
De burger die zich op zijn grondrecht beroept geeft zich veelal onvoldoende rekenschap van het feit dat binnen het publieke domein het grondrecht niet in elke situatie dezelfde werking heeft 3002
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
van het feit dat binnen het publieke domein het grondrecht – met inbegrip van de vrijheid van godsdienst – niet in elke situatie dezelfde werking heeft. In enkele publicaties7 heb ik dat proberen inzichtelijk te maken door erop te wijzen dat binnen dat publieke domein een aantal niveaus moeten worden onderscheiden. In het ene niveau bestaat namelijk veel meer ruimte voor ‘tegendraadse’ religie dan in het andere niveau. En ook binnen die te onderscheiden niveaus is die ruimte voor godsdienstvrijheid niet steeds dezelfde. 3.2. De oorsprong van het grondrecht: bescherming tegen de overheid Grondrechten zijn in de eerste plaats bedoeld om de burger tégen overheidsinmenging te beschermen. Daar ligt de oorsprong van het klassieke grondrecht: dat in zijn huis ‘een yeder particulier in syn religie vry sal mogen blyven’,8 dat wil zeggen te geloven of niet te geloven en voorts dat op straat uit te dragen. Ook exclusieve opvattingen genieten bescherming. Als een christen Jezus Christus als de enige Verlosser ziet te midden van de veelheid der verlossingswegen, moge dat bij jood en islamiet heftige weerstand oproepen; daarmee wordt er nog geen grens overschreden, ook als een meerderheid dat als kwetsend zou ervaren. Exclusiviteit mag! In een drietal zaken, te weten de zaak ‘Van Dijke’,9 de ‘Ingezonden brief van een dominee’10 en de zaak ‘El Moumni’11 – het betrof in alle drie zaken een standpunt over homoseksualiteit, waarbij met een beroep op Bijbel of Koran de homoseksuele praxis werd afgewezen – beriep de verdachte zich voor zijn opvatting op de Bijbel respectievelijk de Koran. Feit is dat de Hoge Raad bij de vrijspraak, waartoe de hoogste strafrechter in alle drie arresten besloot, het direct verwijzen naar teksten van Bijbel of Koran relevant achtte.12 Daarmee komt de kern van het grondrecht in zicht. Dat Leen van Dijke, destijds geïnterviewd door de Nieuwe Revu, voor zijn opvatting in eerste instantie strafrechtelijk werd veroordeeld,13 heb ik altijd bizar gevonden.14 In het verlengde van de vrijheid die aan het individu toekomt ligt de royale ruimte voor religie die binnen het publieke domein aan kerkgenootschappen zélf toekomt. Kerkgenootschappen worden vanouds geregeerd door hun eigen statuut. Rechterlijk ingrijpen binnen kerkmuren is zeer uitzonderlijk en gebeurt alleen aan
de ‘randen’, namelijk als elementaire rechtsbeginselen zijn geschonden.15 Kerk en moskee staan op dat punt op één lijn. 3.3. Dempen binnen overheidsfuncties De royale ruimte voor religie, zoals deze bestaat binnen kerkmuren verandert van kleur, indien het betrokken kerklid de kerkdeuren achter zich laat, maar mét zijn geloofsbagage in overheidsfunctie optreedt, hetzij als rechter, notaris of buitengewoon ambtenaar van de burgerlijke stand. Wie een publieke functie uitoefent zal binnen dat publieke domein wat betreft zijn religieuze standpun-
Wie een publieke functie uitoefent zal binnen dat publieke domein zijn religieuze standpunten enigermate moeten ‘dempen’ ten enigermate moeten ‘dempen’. De reden is simpelweg dat de samenleving van ons allemaal is en dat er geen enkele stroming of beweging is die exclusiviteitsrechten kan laten gelden. Dat binnen kerkgenootschappen die waarheidspretenties wél bestaan doet aan dat principe niet af. In een multireligieuze samenleving neemt de noodzaak om te ‘dempen’ in publieke functies in versterkte mate toe, wil de samenleving leefbaar blijven. In het bijzonder treedt dat proces van dempen op bij het uitoefenen van publieke functies, waarbij de representatie-gedachte een belangrijke rol vervult. Bij de rechter speelt die representatie-gedachte het sterkst. Hij is onafhankelijk en wordt voor het leven benoemd. De religieuze en politieke diversiteit is juist vanwege die representatiegedachte binnen de rechterlijke macht rijk vertegenwoordigd. Maar de rechter is er voor iedereen; zijn eigen opvatting is secundair. Ook qua kledij straalt de rechter uniformiteit uit. Wel een toga, maar geen hoofddoek; geen tulband; geen hugenotenkruis; geen keppeltje. Een rechter die op grond van zijn geloof echtscheiding, behal-
Noten
dit bestek te ver om daarop uitvoeriger in te
Utrecht (1579).
1999/150 m.nt. B. Vermeulen.
1. HR 5 juni 1987, NJ 1988/702 (Echtpaar
gaan.
8. HR 9 januari 2001, NJ 2001/203 (L.C.
13. De strafrechtelijke veroordeling van het
Goeree).
6. F.T. Oldenhuis, Exclusiviteit en (in)tole-
van Dijke).
echtpaar Goeree (HR 18 oktober 1988, NJ
2. HR 9 januari 2001, NJ 2001/203 (L.C.
rantie; schurende relaties tussen recht en
9. HR 14 januari 2003, NJ 2003/261 (Inge-
1989/476 m.nt. G.E. Mulder) wekte toen-
van Dijke).
religie (oratie Groningen 2006), Deventer:
zonden brief door predikant tegen homo-
tertijd reeds de verbazing van annotator
3. Hof Amsterdam 13 september 2011, LJN
Kluwer 2008, p. 23. Idem: Homoseksualiteit
seksuele gerichtheid).
Mulder. Die veroordeling lijkt nadien dan
BR6764 (X-Don Bosco).
en samenleving. Botsing van grondrechten
10. Hof ’s Gravenhage 18 november 2002,
ook ‘gecorrigeerd’ door de zojuist bespro-
4. ABRS 14 juli 2010, LJN BN 1135 (Jezus
binnen het publieke domein; trainen in
NJ 2003/24 (El Moumni).
ken rechtspraak (noot 6-8).
redt).
tolerantie, maar hoe? Over het dempen van
11. Zie uitvoeriger daarover: F.T. Oldenhuis
14. Pres. Rb. Arnhem 24 febr. 1989, KG
5. De zojuist opgesomde casus worden
religieuze opvattingen binnen het publieke
en P. Kurpershoek, Zijn bloed kome over
1989, 114 (Van Riessen-Ds. Van Amstel/
uitvoerig behandeld in: Open en kwetsbaar
domein, in: Open en kwetsbaar; christelijk
ons en onze kinderen. Theologische en
Christelijke Gereformeerde Kerk te Ede) als-
(2012) ( zie noot 7), waar ik concludeer dat
debat over homoseksualiteit onder redactie
juridische kanttekeningen bij de zaak Goe-
mede Rb. Zwolle, Kanton Lelystad 1 febru-
zowel de scholiere, de homoleraar als ook
van Ad de Bruijne, TU-Bezinningreeks,
ree, (Holwerdabundel), Franeker: Uitgeverij
ari 2002, LJN AD 8785, KG nr. 70866/KG
de boer uit Hardinxveld-Giessendam
Vuurbaak, Barneveld 2012, p. 91 e.v.
van Wijnen 2010, 64 e.v.
ZA 01-466 (Ds. De Boer-Classis Amersfoort
gehouden waren tot dempen. Het voert in
7. Ontleend aan Artikel XIII Unie van
12. Rb. ’s- Gravenhage 6 oktober 1998, AB
Chr. Geref. Kerken in Ned.).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
3003
Focus
ve in geval van overspel, ontoelaatbaar vindt, zich daarbij op een letterlijke tekst van een Bijbelvers beroepend, zal zijn eigen geloofsovertuiging ondergeschikt moeten maken aan de ruime uitleg die de wet aan het begrip ‘duurzame ontwrichting’ geeft. Hij is geroepen de wet toe te passen. ‘Dempen’ van eigen religieuze overtuiging heb ik dat genoemd.16 Voor iemands persoonlijke opvatting heeft dat uiteraard geen gevolgen. Bij de buitengewoon ambtenaar van de burgerlijke stand werkt die representatie evenzeer sterk in zijn functie door. Zijn taak is het sluiten van huwelijken. Vanaf 2001 staat het huwelijk evenwel ook open voor personen van hetzelfde geslacht.17 Naar mijn oordeel dient de buitengewoon ambtenaar van de burgerlijke stand in beginsel elk huwelijk te sluiten. De ‘core business’ van zijn aanstelling is immers het sluiten van huwelijken. Hij behoort bij de uitoefening van zijn functie binnen het publieke domein zijn geweten niet als slagboom te gebruiken. Dempen dus! Door zijn toga is zijn eigen kostuum niet meer zichtbaar en zo hoort dat ook binnen het publiek domein. Zodra hij die
Kerk en gemeentehuis worden aldus door de betrokken ambtenaar ten onrechte vereenzelvigd toga uittrekt, wordt zijn eigen opvatting als het ware weer zichtbaar. Hij mag zijn eigen opvatting hebben. Dus dat ‘dempen’ binnen het publieke domein betekent niet dat zijn persoonlijke opvatting behoeft te verdampen. In het bijzonder voor die overheidsfuncties, waarbij de burger afhankelijk van de overheid is, zoals de notaris en de buitengewoon ambtenaar van de burgerlijke stand zal die terugtred onvermijdelijk zijn. Wie een huis koopt en daarvan eigenaar wil worden, heeft een notaris nodig om de akte te laten passeren. Wie wil trouwen, zal de sluiswachter, dat is de buitengewoon ambtenaar van de burgerlijke stand, moeten passeren ten einde de haven te bereiken. Reeds op grond daarvan zal een ambtenaar van de burgerlijke stand in principe bereid moeten zijn dat huwelijk – ongeacht het geslacht van beide partners – te voltrekken. Ook de notaris zal zijn diensten niet kunnen weigeren, tenzij partijen in strijd met de wet handelen. De buitengewoon ambtenaar die dat huwelijk niet wil voltrekken, geeft zich derhalve onvoldoende rekenschap van de gevolgen die de scheiding van taken tussen overheid en kerk nu eenmaal meebrengt.
4. Wim Pijl-Gemeente Den Haag Pijl betoogde voor de bestuursrechter dat hier te lande geen rangorde bestaat tussen grondrechten. Hij meende
3004
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
dat in dit geval de bestuursrechter de afweging tussen het gelijkheidsbeginsel en het beginsel van de godsdienstvrijheid in zijn voordeel had moeten beslissen. Let men op het niveau waarin deze zaak zich afspeelde – te weten de uitoefening van een openbare functie, waarbij de burger afhankelijk is van de medewerking van de overheidsfunctionaris – dan is daarmee de beslissing mijns inziens reeds gegeven. Vanuit de overheid bezien hoort een overheidsfunctionaris terug te treden en behoren hetero’s en homo’s op dezelfde wijze te worden behandeld. De bestuursrechter refereerde bij het zoeken naar een antwoord op de vraag of de beperking door art. 9 lid 2 EVRM gerechtvaardigd was, mijns inziens terecht naar de aldaar genoemde bescherming van de rechten en vrijheden van anderen, in casu homoseksuele paren. Wim Pijl sloeg dan ook naar mijn oordeel de plank mis. Mijn indruk is dat juist bijzondere ambtenaren van de burgerlijke stand, die vanuit hun kerkelijke achtergrond die functie uitoefenen, in de loop der jaren zichzelf te veel een domineesrol hebben aangemeten. Vanuit die invalshoek geredeneerd kan ik mij – hun bezwaren respecterend – heel goed voorstellen dat zij geen (feestelijke) toespraak willen houden. Maar die taak hebben zij ook niet, althans als het bruidspaar dat niet uitdrukkelijk verzoekt. Op de keper beschouwd is hier derhalve sprake van een ongeoorloofde vermenging van hoedanigheden en worden aldus kerk en gemeentehuis door de betrokken ambtenaar ten onrechte vereenzelvigd. Achter dit vraagstuk speelt een dieper gelegen problematiek, namelijk dat in de kerkgenootschappen, waar de gewetensbezwaarde ambtenaren deel van uitmaken, de overheid als christelijke overheid wordt gepositioneerd. Ook als de kerk dat standpunt ten aanzien van de overheidstaak inneemt, vormt dat mijns inziens nog geen vrijbrief voor de ambtenaar om zich dienovereenkomstig te gedragen door in functie handelend de wissel op dit punt om te zetten.
5. Slot Naast de ongeoorloofde vermenging van hoedanigheden in deze zaak speelde uiteindelijk nog een andere factor mee. De wijze waarop Pijl zich in het interview over partnerregistratie uitliet, getuigde naar mijn oordeel van weinig respect voor de naaste. Juist vanuit de Bijbelse noties, die oproepen tot vriendelijkheid en respect, ook jegens de niet-gelovige naaste, is zijn houding opmerkelijk te noemen. De wijze waarop iemand zijn (exclusieve) mening uitdraagt, weegt in rechte veelal zwaarder dan de inhoud ervan. Ook vanuit die invalshoek bezien is de uitspraak in lijn met de wijze waarop dergelijke conflicten door de rechtspraak worden afgewikkeld.
15. F.T. Oldenhuis, Exclusiviteit en (in)
ter: Kluwer 2008, 23.
tolerantie; schurende relaties tussen recht
16. Art. 1:30 BW.
en religie (oratie Groningen 2006), Deven-
Focus
2509
Zwarte Piet Een omstreden traditie Khaibar Sarghandoy1
Na een tumultueus verlopen bezoek zet de stoomboot van de Sint alweer koers terug richting Spanje. Met de uittocht van de Sint zal de felle discussie over het al dan niet racistische karakter van zijn trouwe metgezel ook weer enigszins indammen. Maar daarmee is nog lang geen oplossing gevonden voor de controverse rond deze figuur.
D
e samenleving lijkt namelijk diep verdeeld over de vraag of het Sinterklaasfeest al dan niet een racistisch element bevat. In deze bijdrage zal ik deze vraag verder buiten beschouwing laten en mij beperken tot de vraag in hoeverre er aanleiding bestaat om het Sinterklaasfeest zoals het nu nog wordt gevierd te veranderen. Wat de heftige debatten van de afgelopen weken vooral duidelijk hebben gemaakt is dat de racismevraag geen goede basis vormt voor een open en constructieve dialoog. Zoals de felle reacties hebben laten zien wordt een slogan als ‘Zwarte Piet is racisme’ door veel mensen – misschien wel begrijpelijk – als een persoonlijke aanval ervaren die de tegenstellingen aanwakkert en verder verscherpt. In deze tijd van snelle en pakkende oneliners lijkt het toch verstandiger om bij een dergelijk controversieel onderwerp de boodschap iets genuanceerder te brengen dan tot nu toe is gebeurd. Dit artikel is een poging om die nuance bij de discussie in te brengen. Dat wordt in drie stappen gedaan. Eerst bespreek ik de argumenten van beide zijden. Daarbij stel ik voor om subjectieve zaken als de intenties van diegenen die Zwarte Piet een warm hart toedragen en de gekwetste gevoelens van de zich gediscrimineerd voelende mensen zoveel mogelijk buiten de discussie te houden. De tweede stap bestaat uit het uiteenzetten van een ander – meer objectief – criterium ter beantwoording van de vraag of Zwarte Piet aan herziening toe is. Daarbij
zal ik nagaan of de door velen ervaren stereotypering van zwarte mensen in de figuur van Zwarte Piet zo ernstig is dat de menselijke waardigheid van deze groep wordt aangetast. Zo ja, dan zal – als de derde stap – moeten worden nagegaan of er nog overtuigende argumenten kunnen worden aangevoerd om Zwarte Piet (voorlopig) in de huidige vorm te behouden, bijvoorbeeld om de afloop van de nog lopende maatschappelijke discussie af te wachten.2
‘Goede bedoelingen’ versus ‘lange tenen’ Voor sommige critici van Zwarte Piet is het glashelder: Zwarte Piet ís gewoon racisme en een terugkeer naar slavernij, daar is geen twijfel over mogelijk.3 Deze figuur zou door het uitbeelden van een zwarte persoon racisme aanwakkeren. Daarbij wordt vaak verwezen naar zijn zwart geschminkte gezicht, overdreven dikke en rode lippen, zwart kroeshaar, gebrekkige beheersing van het Nederlands, Creoolse oorringen4 en kleding die volgens kenners is terug te voeren op die van de kindslaven.5 Zijn dommige en clownachtige gedrag zou verder de herinnering aan een tijd waarin zwarte mensen nog als onderontwikkeld en minderwaardig werden beschouwd levend houden. De racistische stereotypering zou verder ook nog blijken uit het feit dat Zwarte Piet oorspronkelijk als een knecht van Sinterklaas werd afgebeeld6 en in een tijd is bedacht waarin racisme en slavernij welig tierden.
Auteur
dam. Op dit voorstel zal hieronder nog
ders enigszins tegemoet te komen droegen de
door de onderwijzer Jan Schenkman werd
1. Mr. K. Sarghandoy (
[email protected].
uitgebreid worden teruggekomen.
Pieten bij de intocht dit jaar geen oorringen.
geïntroduceerd. Voor een mogelijk ant-
nl) is promovendus bij de sectie Rechtstheo-
3. Dit radicale standpunt werd bijvoorbeeld
5. ‘Geen twijfel: ‘Zwarte Piet stamt af van
woord op het waarom van deze toevoe-
rie, Erasmus School of Law. Zijn dank gaat
ingenomen door Verene Shepherd, voorzit-
kindslaven’’, de Volkskrant 23 oktober
ging, zie John Helsloot, ‘De ambivalente
uit naar Prof. mr. dr. W. van der Burg, mw.
ter van de VN-werkgroep die een onder-
2013, http://www.volkskrant.nl/vk/
boodschap van de eerste ‘Zwarte Piet’
dr. E.M. Galenkamp en de redactie van het
zoek is gestart om te kijken of het Sinter-
nl/2686/Binnenland/article/
(1850)’, in: Eveline Doelman en John Hel-
NJB voor hun commentaar op een eerdere
klaasfeest racistische elementen bevat. Zie
detail/3531694/2013/10/23/Geen-twijfel-
sloot (red.), De kleine Olympus. Over
versie van dit artikel.
http://www.eenvandaag.nl/binnen-
Zwarte-Piet-stamt-af-van-kindslaven.dhtml
enkele figuren uit de alledaagse mytholo-
land/47551/_zwarte_piet_terugkeer_naar_
(laatst geraadpleegd 20 novermber 2013).
gie, Amsterdam: Uitgeverij Aksant, 2008, p.
Noten
slavernij_en_moet_stoppen_ (laatst geraad-
6. Zie de titel van het kinderboek Sint Nico-
93-117, http://www.meertens.knaw.nl/
2. Dit was bijvoorbeeld het voorstel van
pleegd 20 november 2013).
laas en zijn knecht waarin Zwarte Piet
cms/images/nieuws2013/ambi.pdf (laatst
burgemeester Van der Laan van Amster-
4. Om aan de bezwaren van de tegenstan-
– toen nog zonder naam – voor het eerst
geraadpleegd 24 november 2013).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
3005
Focus
Amsterdam, 16 november 2013, intocht Sinterklaas © Hollandse Hoogte
Een radicaal tegenovergesteld standpunt wordt ingenomen door de verdedigers van Zwarte Piet. Zo zou de zwarte kleur geen verwijzing zijn naar zijn huidskleur, maar naar het roet van de schoorsteen waar hij doorheen moet kruipen om de pakjes te bezorgen. Voor zover er wel raciale kenmerken in worden gezien dan is dat alleen in de verbeelding van ‘overgevoelige mensen’ die vanwege hun ‘lange tenen’ een onschuldig kinderfeest verpesten. Een ander argument om Zwarte Piet in de huidige vorm te behouden is dat hij onlosmakelijk verbonden is met een belangrijke Nederlandse traditie. Veranderen we Piet, dan verliest deze traditie een cruciaal element. Zo begeven we ons op een hellend vlak en blijft er uiteindelijk niets van onze Nederlandse cultuur over, aldus de redenering van veel Zwarte-Pietaanhangers. Het meest opvallende aan de positie van de Pietaanhangers is dat zij hun stelling dat Piet niet racistisch zou zijn aan hun eigen zelfbeeld ontlenen: wij zijn geen racisten en toch willen wij Sinterklaas vieren mét Zwarte Piet, dus is er geen sprake van racisme. Dit is echter een omke-
Het meest opvallende aan de positie van de Pietaanhangers is dat zij hun stelling dat Piet niet racistisch zou zijn aan hun eigen zelf beeld ontlenen 3006
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
ring van oorzaak en gevolg: het eventueel racistische karakter van Zwarte Piet kan ook uit andere feiten blijken, bijvoorbeeld uit de link met het slavernijverleden, of uit de objectief waarneembare raciale kenmerken zoals het kroeshaar en de overdreven dikke en rode lippen (die overigens moeilijk aan een tocht door de schoorsteen kunnen worden toegeschreven). Anderzijds hoeft de vaststelling dat Zwarte Piet problematische kanten heeft niet te betekenen dat alle Pietaanhangers eigenlijk verkapte racisten zijn.7 Er is natuurlijk ook geen enkele reden om te twijfelen aan de goede bedoelingen van de grote meerderheid van mensen die Sinterklaas in de huidige vorm willen blijven vieren. Een absolute en ondubbelzinnige kwalificatie van Zwarte Piet als een symbool van racisme en onderdrukking is dan ook problematisch en essentialiserend.8 Een zwart geschminkt gezicht kan ook andere betekenissen hebben en hoeft niet uitsluitend gereduceerd te worden tot de betekenis die sommige critici van de figuur eraan willen toekennen. Waar de een verkapt racisme en een symbool van slavernij en onderdrukking van zwarte mensen ziet, kan een ander een carnavaleske verkleedpartij zien waar het om ‘gezelligheid’, ‘eens een keer iets anders doen’, of ‘culturele travestie’ gaat.9 Hier zou weer tegenin kunnen worden gebracht dat het plezier van de meerderheid niet ten koste mag gaan van de gekwetste gevoelens van een minderheid. In dit verband lijkt het primair een kwestie van fatsoen en de bereidheid om rekening te houden met elkaars gevoeligheden. Daarbij moet echter wel worden meegewogen dat de subjectieve ervaringen van de zich gediscrimineerd voelende mensen geen overtuigend argument opleveren om een
traditie te wijzigen.10 Er zijn immers ook veel zwarte mensen die geen enkel probleem hebben met Zwarte Piet en zich daardoor niet gediscrimineerd of gekwetst voelen. Daarom is het noodzakelijk om na te gaan of Zwarte Piet inderdaad op zichzelf, dus los van de bedoelingen van Sinterklaasvierders en van de ervaringen van critici, als een racistisch stereotype kan worden aangemerkt.
De menselijke waardigheid We moeten het dus niet hebben over de vraag of het plezier van de meerderheid ten koste van de gevoelens van sommige leden van een groep mag gaan. Het lijkt mij een beter criterium om na te gaan of daarbij de menselijke waardigheid van die groep als zodanig in het geding is, los van de vraag of dat door alle leden van de groep op die manier wordt ervaren. In deze paragraaf zal ik, aan de hand van het waardigheidsbegrip van de rechtsfilosoof Jeremy Waldron, nagaan of de figuur van Zwarte Piet de menselijke waardigheid van zwarte mensen aantast; en zo ja, welke conclusies we daaraan zouden moeten verbinden. Volgens Waldron kan de waardigheid van een persoon worden afgemeten aan zijn maatschappelijke status (‘social standing’), en de mate waarin hij in het maatschappelijk verkeer als een gelijkwaardige burger wordt behandeld.11 Deze ‘social standing’ van personen komt onder andere in gevaar als ze geconfronteerd worden met haatuitingen (‘hate speech’) wegens bijvoorbeeld hun ras, geloof of seksuele gerichtheid. Zulke uitingen vormen een permanent gevaar voor de ‘inclusiveness’ die het leven in een diverse en pluriforme samenleving voor alle groepen mogelijk moet maken en aangenaam moet laten verlopen. Mensen die doelwit worden van zulke uitingen verliezen een kostbaar bezit, namelijk de zekerheid (‘assurance’) om erkend te worden als gelijkwaardige burgers van de samenleving waar ze deel van uitmaken.12 Volgens Waldron kan een samenleving die zulke uitingen toelaat moeilijk als een goed-geordende samenleving (well-ordered society) worden aangemerkt. Een goed-geordende samenleving – een begrip dat eerder door Rawls is ontwikkeld13 – is te herkennen aan een aantal fundamentele, door iedereen gedeelde, uitgangspunten. Deze uitgangspunten zijn dat alle mensen ‘are equally human, and have the dignity of humanity, that all have an elementary entitlement to justice, and that all deserve protection from the most egregious forms of violence, exclusion, indignity, and subordination’.14 In een goed-geordende samenleving worden deze uitgangspunten impliciet aanvaard. Alle uitingen waarin deze uitgangspunten ter discussie worden gesteld zouden idealiter geen deel mogen uitmaken van de publieke ruimte. Immers, een samenleving waar nog discussie bestaat over bijvoorbeeld de vraag of de menselijke waardigheid van alle mensen in gelijke mate erkend en gerespecteerd moet worden, heeft nog een lange weg te gaan om aan
de meest fundamentele eisen van een goed-geordende samenleving te voldoen. Een belangrijk en relevant element van een goed-geordende samenleving is de zichtbare leefomgeving (‘visible environment’) waar mensen zich tot elkaar verhouden en hun dagelijkse activiteiten ondernemen. Volgens Waldron is het in een multiraciale en multiculturele samenleving vooral belangrijk dat deze zichtbare leefomgeving niet vervuild wordt met allerlei haatdragende boodschappen die de menselijke waardigheid van (met name) kwetsbare minderheden ter discussie stellen en hun zekerheid om als gelijkwaardige burgers erkend te worden wegnemen. Nu is Zwarte Piet natuurlijk van een heel andere orde dan het willens en wetens zaaien van haat tegen groepen mensen vanwege hun huidskleur of andere aspecten van hun mens-zijn. Maar de maatschappelijke status van mensen wordt niet alleen door intentionele beledigingen en het zaaien van haat ondermijnd, daarnaast zijn er ook nog subtielere en haast onmerkbare vormen denkbaar waarin mensen in hun waardigheid kunnen worden aangetast. Zo wordt de menselijke waardigheid van zwarte mensen bedreigd als ze regelmatig worden herinnerd aan een pijnlijk verleden waarin hun voorouders als minderwaardig werden beschouwd en als slaven werden gebruikt en gedehumaniseerd. In zijn huidige vorm wekt Zwarte Piet op zijn minst de schijn een uitbeelding van zwarte mensen te zijn, ongeacht of dat nu nog steeds bewust en met racistische motieven gebeurt. Waar het om gaat is dat de menselijke waardigheid van zwarte mensen wordt ondermijnd door de negatieve associaties die de figuur oproept. De zichtbare leefomgeving van een goed-geordende samenleving zou in beginsel van dergelijke uitbeeldingen die zulke pijnlijke herinneringen levend houden verschoond moeten blijven.
De maatschappelijke status van mensen wordt niet alleen door intentionele beledigingen en het zaaien van haat ondermijnd Dit punt zou heel weinig weerstand oproepen als het Sinterklaasfeest in de huidige vorm niet in de negentiende eeuw maar in de eerste helft van de twintigste eeuw was ontstaan, en als de Sint niet zou worden bijgestaan door een zwarte knecht maar door een vergelijkbare figuur die opvallende gelijkenissen vertoont met de vroeger wijdverbreide racistische stereotyperingen van Joodse
7. Aldus bijvoorbeeld ook Jan Willem Duy-
(red.), Sinterklaas verklaard, Amsterdam:
10. Vergelijk W. van der Burg, ‘Het huwelijk
12. Waldron, op. cit., p. 86-87.
vendak, ‘Dá-hag, dá-hag Zwarte Piet:
SWP, 2009, p. 76-85, 82, http://www.
– een omstreden instituut,’ NJB 1997, afl.
13. Voornamelijk in John Rawls, Political
Nederland racistisch?’, De Groene Amster-
meertens.knaw.nl/cms/images/
29, p. 1321-1325, 1322.
Liberalism, New York: Columbia University
dammer 7 november 2013, p. 42-43.
nieuws2013/IsZwPiet1364_001.pdf (laatst
11. Jeremy Waldron, The Harm in Hate
Press 1993, geciteerd in Waldron, op. cit.,
8. John Helsloot, ‘Is Zwarte Piet uit te leg-
geraadpleegd 24 november 2013).
Speech, Cambridge, MA/London, England:
p. 78.
gen?’, in: Koops, W. & M. Pieper & E. Boer
9. Ibid., p. 83.
Harvard University Press 2012, p. 5.
14. Waldron, op. cit., p. 82-83.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
3007
Focus
Het is juist in het belang van alle kinderen – ongeacht van welke kleur of afkomst – om in een kinderfeest niet geconfronteerd te worden met een figuur die voor zoveel mensen zo problematisch en controversieel is mensen.15 Een argument als ‘het is niet racistisch bedoeld’ zou – terecht – door maar weinig mensen serieus worden genomen. Waarom dan niet een soortgelijke empathie tonen als het om een andere groep gaat? Komt het simpelweg omdat slavernij langer geleden heeft plaatsgevonden en – in tegenstelling tot de pijnlijke herinneringen aan de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog – geen deel meer uitmaakt van ons collectief bewustzijn? Hier is het wellicht verhelderend om te verwijzen naar de Verenigde Staten waar de herinneringen aan segregatie en institutioneel racisme nog vers in het geheugen liggen. Daar is het, mede gelet op deze geschiedenis, niet meer een acceptabele vorm van entertainment om zwart geschminkte toneelspelers (‘Blackface’) in grappig bedoelde sketches een theatrale en stereotyperende karikatuur van zwarte mensen te laten neerzetten.16 Dat is niet omdat de Amerikanen politiek correct – of, in de woorden van Duyvendak, ‘kleurgevoelig’ en ‘hypersensitief’17 – zijn, maar omdat men harde lessen heeft getrokken uit een periode waarin zwarte mensen als minderwaardig werden beschouwd en elke herinnering aan die periode nog slechts in de musea en herdenkingsmonumenten tolereert. Het feit dat we ook in Nederland, wat de zwarte bevolkingsgroep betreft, een zwaar beladen verleden met ons meedragen, zou een reden moeten zijn om te erkennen dat ook hier de behoefte bestaat om deze groep te beschermen tegen een soortgelijke herinnering aan een pijnlijk verleden. De tussenconclusie luidt dan ook dat Waldrons waardigheidsbegrip een zwaarwegend argument oplevert om Zwarte Piet aan een grondige herziening te onderwerpen. Naast het principiële waardigheidsargument zou men echter ook een praktisch argument kunnen aanvoeren dat voor heroverweging van deze traditie pleit: er zijn simpelweg veel goede alternatieven voorhanden; zo hoeft Piet niet helemaal te verdwijnen, maar hij kan wel zodanig worden aangepast dat de stereotyperende kenmerken van zwarte mensen worden verwijderd. Inmiddels zijn er meerdere voorstellen gedaan om dat te bereiken. Te denken valt bijvoorbeeld aan de zogenaamde regenboog-Pieten, Pieten met minder opvallend rode en dikke lippen en zonder kroeshaar of Pieten die enkele roetvegen krijgen in plaats van helemaal zwart geschminkte gezichten. Al deze veranderingen kunnen probleemloos, en zonder dat er verder afbreuk wordt gedaan aan de positieve aspecten van het Sinterklaasfeest, worden ingevoerd. Verder wegen de (praktische) bezwaren van Zwarte-Pietaanhangers niet op tegen het (principiële) waardigheidsargument dat namens de tegenstanders kan worden aangevoerd. Dit betekent dan ook dat Zwarte Piet moet veranderen, tenzij er alsnog zwaarwegende argumenten kunnen worden aangevoerd die het tegendeel bepleiten.
3008
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
Behouden of veranderen? De stelling dat Zwarte Piet (nog) niet aan herziening mag worden onderworpen is met name verdedigd door burgemeester Van der Laan van Amsterdam in een brief18 naar aanleiding van een bezwaarschriftprocedure waarmee de actiegroep tegen Zwarte Piet de intocht in Amsterdam wilde tegenhouden. In zijn brief geeft Van der Laan drie argumenten voor deze geleidelijke verandering. In de eerste plaats zou een te snelle verandering verwarrend zijn voor jonge kinderen. Ten tweede moet ook rekening worden gehouden met de gevoelens van volwassenen en hun warme herinneringen aan het Sinterklaasfeest. Als derde argument noemt hij de maatschappelijke discussie waarin de nodige veranderingen geleidelijk gestalte moeten krijgen. Het eerste argument lijkt sterk; het Sinterklaasfeest is inderdaad primair bedoeld voor kinderen en het is goed om zoveel mogelijk rekening te houden met hun belangen. Maar het is onduidelijk in hoeverre zo’n verwarring, voor zover deze zou optreden, zo ernstig is dat een onmiddellijke aanpassing in redelijkheid niet zou kunnen worden gevergd. De bewijslast rust hier op degenen die Zwarte Piet in de huidige vorm willen behouden. Bovendien, en dit is nog belangrijker, mist Van der Laan uit het oog dat er juist veel zwarte kinderen zijn die het veel zwaarder hebben als Zwarte Piet in de huidige vorm blijft bestaan.19 Vanuit dit perspectief bezien is het juist in het belang van alle kinderen – ongeacht van welke kleur of afkomst – om in een kinderfeest niet geconfronteerd te worden met een figuur die voor zoveel mensen zo problematisch en controversieel is. Het tweede argument verraadt dat het eigenlijk niet zozeer om de kinderen gaat, maar om de nostalgische gevoelens van volwassenen die het Sinterklaasfeest vanwege hun mooie herinneringen een warm hart toedragen. Het probleem met dit argument is eveneens dat het uitsluitend de leefwereld van de witte meerderheid als denkkader neemt en onvoldoende rekening houdt met de legitieme argumenten en bezwaren van de tegenstanders die op goede gronden onmiddellijke verandering eisen. Bovendien miskent Van der Laan de lange geschiedenis die aan de huidige discussie vooraf is gegaan. De bezwaren tegen het Sinterklaasfeest zijn immers niet nieuw maar zijn terug te voeren tot de jaren zestig van de vorige eeuw.20 Zolang deze bezwaren niet op een bevredigende wijze zijn beantwoord, kan het niet aannemelijk worden gemaakt waarom de warme gevoelens van Zwarte-Pietaanhangers zwaarder zouden moeten wegen dan de pijnlijke ervaringen van mensen die op goede gronden een aantal bescheiden aanpassingen eisen. De verwijzing naar het publieke forum als de juiste instantie waar dit soort veranderingen plaats zouden moeten vinden is eigenlijk het enige argument van Van der
Laan dat enigszins hout snijdt. Aangezien de discussie nog in volle gang is, aldus de burgemeester,21 past het de overheid niet om zich hierin te mengen en door het uitspreken van een voorkeur voor een bepaald standpunt de discussie voortijdig te beëindigen. Zo krijgen de verschillende Sinterklaascomités in den lande ook de kans om te experimenteren en positieve lokale ervaringen uit te wisselen. We zouden er volgens Van der Laan dan ook naar moeten streven om het Sinterklaasfeest ‘binnen vijf of tien jaar’ daadwerkelijk een feest te laten zijn voor iedereen. Op het eerste gezicht is dit een verdedigbare stelling; de overheid dient zich in controversiële kwesties die nog volop aan de publieke discussie en contestatie zijn onderworpen terughoudend op te stellen. Maar bij een beladen en gevoelig onderwerp als het slavernijverleden en racisme is zo’n afzijdige houding van de overheid niet wenselijk. Het gevaar bestaat immers dat een dergelijke houding als onverschilligheid of – nog erger – als partijdigheid wordt uitgelegd. Daarom zou het juist in het belang van het publiek debat zijn als de overheid het bewustwordingsproces over de geschiedenis van het Sinterklaasfeest en zijn controversiële aspecten zou faciliteren, en ervoor zorgdragen dat de discussie zoveel mogelijk op basis van feiten en argumenten wordt gevoerd. Verder is het kwalijk te noemen dat de burgemeester met zoveel woorden zegt dat het nu even niet anders kan dan dat het Sinterklaasfeest nog niet daadwerkelijk een feest is voor iedereen. Het is een vanzelfsprekendheid dat de tradities en gebruiken van een volk mee veranderen met de veranderende tijden en de veranderende maatschappij. Als we in ogenschouw nemen dat de discussies over Zwarte Piet een decennialange geschiedenis hebben, moeten we ook erkennen dat men lang genoeg heeft gewacht op de noodzakelijke vernieuwingen. In een samenleving die steeds pluriformer en heterogener wordt is het steeds minder vanzelfsprekend dat de dominante meerderheid haar monopolie behoudt als het gaat om het bepalen van de wijze waarop nationale tradities vorm en inhoud krijgen. Het is immers een onlosmakelijk onderdeel van het normatieve ideaal achter democratie om de rechten van minderheden te respecteren en ze als vol-
waardige burgers te behandelen.22 Deze gelijkwaardige behandeling houdt mede in dat minderheden ook mee mogen beslissen over hoe de nationale feesten eruit komen te zien. Dit betekent dat geen van de door burgemeester Van der Laan aangevoerde argumenten voor een geleidelijke verandering als overtuigend kan worden aangemerkt. Nu er na decennialange discussie voor het eerst werkelijk serieus geluisterd wordt naar de bezwaren van critici, dient men ook de knoop door te hakken en te beginnen met het doorvoeren van de noodzakelijke wijzigingen.
Conclusie Het wordt dus tijd om de controversiële aspecten van de figuur van Zwarte Piet zo snel mogelijk aan een grondige
Gelijkwaardige behandeling houdt mede in dat minderheden ook mee mogen beslissen over hoe de nationale feesten eruit komen te zien herziening te onderwerpen. De weg naar een daadwerkelijke verandering begint echter pas wanneer dit besef bij iedereen in de samenleving is doorgedrongen. Dat blijkt een moeizaam proces. Het zou daarom goed zijn als de overheid een actievere rol op zich zou nemen en het publiek debat en het maatschappelijke bewustwordingsproces over de geschiedenis en herkomst van de Sinterklaastraditie zou faciliteren. Hopelijk draagt dat bij aan iets inhoudelijkere en genuanceerdere discussies in de toekomst.
15. Aldus bijvoorbeeld ook Johnny Van
18. http://www.nrc.nl/
tend bij zwarte kinderen speelt wordt dui-
en migratie in Nederland. Veranderingen
Hove, ‘Van Zwarte Piet naar Kuifje en Leo-
nieuws/2013/11/08/zwarte-piet-welkom-
delijk uit het verhaal van Quinsy Gario, het
van het alledaagse 1950-2000. Den Haag:
pold: culturele dekolonisatie is broodnodig’,
bij-intocht-in-amsterdam-oordeelt-rechter/
gezicht van de campagne ‘Zwarte Piet is
Sdu 2005, p. 249-271, http://www.dbnl.
De Wereld Morgen 13 november 2013,
(laatst geraadpleegd 24 november 2013).
racisme’, die naar eigen zeggen met deze
org/tekst/hovi002cult01_01/hovi-
http://www.dewereldmorgen.be/arti-
19. Bijvoorbeeld omdat ze voor Zwarte Piet
campagne is begonnen naar aanleiding van
002cult01_01_0011.php (laatst geraad-
kels/2013/11/13/van-zwarte-piet-naar-
worden uitgemaakt, en andere, soortgelijke
een vervelende ervaring van zijn moeder die
pleegd 24 november 2013).
kuifje-en-leopold-culturele-dekolonisatie-
vormen van emotionele schade. Dit is
een keer op haar werk door een collega
21. En hij werd daarin gesteund door de
broodnodig (laatst geraadpleegd 24
sowieso een probleem dat nog steeds nau-
‘onze Zwarte Piet’ is genoemd; zie http://
voorzieningenrechter; zie Rb. Amsterdam 8
november 2013).
welijks wordt erkend en waar in de discus-
zwartepietisracisme.tumblr.com/ (laatst
november 2013,
16. Deze en vergelijkbare vormen van
sies meestal nogal laconiek aan voorbij
geraadpleegd 24 november 2013).
ECLI:NL:RBAMS:2013:7443.
entertainment zijn allang taboe verklaard in
wordt gegaan. Bovendien is het een pro-
20. Zie voor een overzicht van de jarenlan-
22. Zie W. van der Burg, Het democratisch
de VS. Zie voor de geschiedenis van Black-
bleem waar donkere kinderen al sinds jaar
ge strijd, van zowel witte als zwarte Neder-
perspectief. Een verkenning van de norma-
face: http://black-face.com/minstrel-shows.
en dag mee worstelen; zie bijvoorbeeld
landers, tegen Zwarte Piet en het onbegrip
tieve grondslagen der democratie, Arnhem:
htm (laatst geraadpleegd 24 november
Philomena Essed, Alledaags racisme,
daarover bij de meerderheid: John Helsloot,
Gouda Quint, 1991.
2013).
Amsterdam: Feministische Uitgeverij Sara
‘De strijd om Zwarte Piet’, in: Hoving, I.A.
17. Duyvendak, op. cit., p. 43.
1984, p. 57. Dat het probleem niet uitslui-
& H.T. Dibbits & M. Schrover (ed.), Cultuur
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
3009
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
was dat softdrugs waren verkocht aan min-
C. Uitspraak van het Hof
NJB 2013/ … (nummer uitspraak)
derjarigen. Om die reden werd de zoge-
(Derde Kamer: Casadevall (president),
naamde ‘gedoogbeschikking’ uit 1995 inge-
Gyulumyan, Bîrsan, López Guerra, Tsotsoria, Silvis, Griţco)
EHRM
3010
trokken. Verder werd de sluiting van de
Hoge Raad (civiele kamer)
3011
recreatie-inrichting voor negen maanden
Hoge Raad (strafkamer)
3015
bevolen. Klager maakte hiertegen bezwaar.
Voordat het Hof zich kan buigen over de
Hoge Raad (belastingkamer)
3021
Nadat dit bezwaar in maart 2002 was afge-
merites van de klachten, dient het te bekij-
Afd. Bestuursrechtspraak RvS
3027
wezen, diende klager een beroepschrift in
ken of de bepaling van toepassing is (zie o.a.
Centrale Raad van Beroep
3029
bij Rechtbank ’s Gravenhage. In oktober 2003
EHRM [GK] 15 oktober 2009, Micallef vs.
deed de rechtbank uitspraak: de burgemees-
Malta, appl. nr. 17056/06 en EHRM [GK] 3
ter was bevoegd geweest de (tijdelijke) slui-
april 2012, Boulois vs. Luxemburg, appl. nr.
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
ting te gelasten, maar had onvoldoende
37575/04), met andere woorden of in casu
gemotiveerd waarom de gedoogbeschikking
sprake is van burgerlijke rechten. Het dient
Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe-
was ingetrokken. In maart 2004 verzocht
te gaan om een ‘recht’ dat – ten minste op
kers van de Universiteit Leiden, de VU
klager de gemeente een nieuwe beschikking
verdedigbare gronden – erkend wordt onder
Amsterdam en de RU Nijmegen. Onderstaan-
te nemen. Hierop stelde de burgemeester
nationaal recht. Het Hof geeft daarbij aan dat
de bewerking is verzorgd door M. Kuijer (VU
zich onder verwijzing naar jurisprudentie
er zware redenen nodig zouden zijn om tot
Amsterdam). Alle uitspraken van het EHRM
van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
een ander oordeel te komen dan de hoogste
staan op www.echr.coe.int; een selectie ver-
Raad van State (de Afdeling) op het stand-
nationaal gerechtelijke instanties over de
schijnt uiteindelijk in Reports of Judgments
punt dat een gedoogbeschikking geen
vraag of het nationale recht een bepaald
and Decisions. De uitspraken van kamers van
beschikking in de zin van de Algemene wet
recht erkent of niet. In casu verwijst het Hof
het EHRM worden drie maanden na de uit-
bestuursrecht (Awb) is. Tevens werd het
naar sectie 3 van de Opiumwet op grond
spraakdatum definitief, tenzij er intern appel
verzoek van klager om schadevergoeding
waarvan de verkoop van softdrugs illegaal is.
wordt ingesteld bij de Grote Kamer van het
afgewezen wegens het ontbreken van cau-
Het kan zeer wel zijn dat de autoriteiten tot
Hof.
saal verband. Wederom diende klager een
op zekere hoogte (bijv. door het stellen van
beroepschrift in bij Rechtbank ’s Gravenha-
voorwaarden) overtredingen van een verbod
ge. In een uitspraak van april 2005 oordeel-
gedogen, maar hieruit kan nog niet worden
de de rechtbank dat de eerdere uitspraak
afgeleid dat een ‘recht’ bestaat op het verrich-
van oktober 2003 bindend was voor de bur-
ten van met de wet strijdige handelingen.
gemeester en hij derhalve gehouden was
Ook niet als de autoriteit (schriftelijk)
een nieuwe beschikking te slaan. In deze
afstand doet van het recht om vervolging in
Art. 6 EVRM. Niet langer gedogen van een
nieuwe beschikking kwam de intrekking van
te stellen. Zo’n schriftelijke ‘gedoogbeschik-
coffeeshop. Een gedoogbeschikking is geen
de gedoogbeschikking te vervallen, maar
king’ kan niet gelijk worden gesteld met de
burgerlijk ‘recht’. De verdragsbepaling is
werd toegevoegd dat handhavend zou wor-
verlening van een vergunning (cf. EHRM 23
niet van toepassing.
den opgetreden tegen de voortzetting van
oktober 1985, Benthem vs. Nederland, Serie
de verkoop van softdrugs na heropening
A-97). Aangezien geen sprake is van een bur-
van de recreatie-inrichting. Dit leidde tot
gerlijk ‘recht’ is art. 6 EVRM niet van toepas-
een derde procedure bij Rechtbank ’s Gra-
sing en dient dit gedeelte van het klaag-
venhage. In een beslissing van november
schrift ratione materiae onverenigbaar met
2007 oordeelde de rechtbank dat de burge-
het Verdrag te worden verklaard.
2510 17 september 2013, appl. nr. 9765/09
(EVRM art. 6) De Bruin vs. Nederland
A. Feiten
meester nog steeds onvoldoende acht had
In oktober 1999 werd klager de eigenaar van
geslagen op de uitspraak van oktober 2003.
D. Slotsom
een coffeeshop in Den Haag. In oktober
De burgemeester diende tegen deze uit-
Het klaagschrift, ook de hier niet besproken
1995 had de toenmalige eigenaar een brief
spraak hoger beroep in bij de Afdeling die
klachten onder art. 13 en 14 EVRM, wordt
ontvangen van de burgemeester van Den
in augustus 2008 de gemeente gelijk gaf: de
unaniem niet-ontvankelijk verklaard.
Haag dat zijn recreatie-inrichting werd aan-
rechtbank had in zijn uitspraken onvoldoen-
gewezen als bestaand verkooppunt van soft-
de rekenschap gegeven van de jurispruden-
drugs indien hij zich zou houden aan
tie van de Afdeling op grond waarvan een
bepaalde voorwaarden. Zolang de recreatie-
‘gedoogbeschikking’ geen beschikking in de
inrichting zich aan deze voorwaarden zou
zin van de Awb is.
17 september 2013, appl. nr. 13143/08
handhavend optreden tegen de verkoop van
B. Procedure in Straatsburg
Art. 6 EVRM. Redelijke termijn in civiele
softdrugs (sluiting van het etablissement
Op 12 feb. 2009 diende klager meerdere klach-
procedure (vijftien jaar voor twee instan-
voor een bepaalde periode of de intrekking
ten in bij het Europees Hof voor de Rechten
ties). Eenzijdige verklaring van de regering.
van de vergunning). In maart 2000 kreeg
van de Mens. Onder art. 6 EVRM klaagde hij
Schrapping van de rol.
klager een vergunning om niet-alcoholische
o.a. over het feit dat de burgemeester meer-
dranken te verkopen. Echter, vervolgens
maals het oordeel van de rechtbank onvol-
kreeg hij meerdere aanzeggingen van de
doende had gerespecteerd en over het feit dat
gemeente dat niet werd voldaan aan één
de Afdeling de finaliteit van de uitspraak van
van de voornoemde voorwaarden (geen
Rechtbank ’s Gravenhage uit oktober 2003 en
overlast voor de buurt veroorzaken). In juli
april 2005 had genegeerd. Verder diende hij
A. Feiten
2001 schreef de gemeente dat geconstateerd
klachten in onder art. 13, 14 EVRM.
Klager is een advocaat die optreedt als cura-
2511
houden, zou de gemeente niet bestuurlijk
3010
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
(EVRM art. 6) Van Galen e.a. vs. Nederland
Rechtspraak
tor in het faillissement van drie besloten
Hoge Raad (civiele kamer)
Rv derhalve van een onjuiste rechtsopvatting
vennootschappen met beperkte aansprake-
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C.
uitgegaan.
lijkheid. Deze drie BV’s zijn onderdeel van
Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof
Volgt vernietiging en verwijzing.
een conglomeraat van in totaal zeven BV’s. In
van Justitie van het Caribische deel van het
De A-G concludeert tot verwerping. Hij meent
1989 en 1990 ontvangen deze BV’s een lening
Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te
dat de man door niet te onderbouwen dat er
van bank S. In het kader van deze lening
zien op www.rechtspraak.nl.
sprake was van een reële schuld, niet aan zijn stelplicht heeft voldaan, zodat aan bewijsleve-
wordt een overeenkomst gesloten tussen de bank en het conglomeraat. Na het faillissement van de drie BV’s ontstaat een juridisch
2512
dispuut tussen de curator en de bank. In
ring niet wordt toegekomen (2.8).
2513
maart 1994 dagvaardt de curator de bank
22 november 2013, nr. 11/05165
voor Rechtbank Rotterdam. In juni 1996 doet
(Mrs. C.A. Streefkerk, G. de Groot, M.V. Polak;
de rechtbank uitspraak. Hiertegen wordt
A-G mr. G.R.B. van Peursem)
22 november 2013, nr. 12/02093
hoger beroep ingesteld bij Gerechtshof ’s Gra-
ECLI:NL:HR:2013:1380
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-
venhage. Er volgen tussenvonnissen in janua-
Spapens, A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders, G.
ri 2002, september 2007 en juli 2008. Op 29
Bewijsaanbod. Ten bewijze van een betwis-
de Groot; A-G mr. E.B. Rank-Berenschot)
december 2009 doet het gerechtshof uit-
te stelling doet de man een beroep op een
ECLI:NL:HR:2013:1381
spraak.
in het geding gebrachte brief van zijn zuster aan hemzelf en biedt hij aan zichzelf en
Huur bedrijfsruimte. Faillissement huur-
B. Procedure in Straatsburg
zijn zuster als getuigen te doen horen. Het
der. Leegstandsschade. Sale-and-lease-back-
Op 14 maart 2008 dient klager een klacht in
hof passeert het bewijsaanbod. HR: Anders
transactie. Een huurovereenkomst is
bij het Europees Hof voor de Rechten van de
dan het hof heeft overwogen, behoefde de
aangegaan in het kader van een sale-and-
Mens onder art. 6 EVRM stellende dat het
man niet te vermelden wat hij en zijn zus-
lease-backtransactie. De huurder heeft een
vereiste van de redelijke termijn is geschon-
ter anders of meer kunnen verklaren dan
bankgarantie voor twaalf maanden huur
den in deze civiele procedure. Ook wordt een
hetgeen is vermeld in de brief.
gesteld, met contra-garantie aan de bank. De huurder gaat failliet. De curatoren zeg-
klacht onder art. 13 EVRM ingediend wegens het vermeende ontbreken van een effectief
(Rv art. 166 lid 1)
gen de huur op. De verhuurder roept de bankgarantie in. De bank betaalt uit en
rechtsmiddel. Na mislukte pogingen om de zaak minnelijk te schikken, legt de regering
De man, adv. mr. J.C. Zevenberg, vs. de vrouw,
brengt het uitbetaalde bedrag in mindering
een eenzijdige verklaring over aan het Hof.
niet verschenen.
op het creditsaldo van de huurder. De curatoren spreken de verhuurder aan wegens
Hierin erkent de regering dat in casu sprake is van een schending van de vereisten van
Feiten en procesverloop
ongerechtvaardigde verrijking. HR: In Auke-
het Verdrag en biedt klager(s) een bedrag van
Partijen zijn in gemeenschap van goederen
ma q.q. vs. Uni-Invest is beslist dat een huur-
€ 26 000 wegens materiële en immateriële
gehuwd geweest.
opzegging op de voet van art. 39 Fw geen
schade en een bedrag van € 4000 wegens
In dit geding heeft de rechtbank op vorde-
recht op vergoeding van leegstandsschade
gemaakte rechtskosten aan.
ring van de vrouw de verdeling van de huwe-
jegens de boedel doet ontstaan. Ook in dit
lijksgoederengemeenschap vastgesteld. Het
geval is die beslissing van toepassing. Daar-
C. Uitspraak van het Hof
hof heeft het vonnis van de rechtbank
aan doet niet af dat de onderhavige huur-
(Derde Kamer: Casadevall (president),
bekrachtigd. De man heeft (ook) in hoger
overeenkomst onderdeel uitmaakt van een
Gyulumyan, Šikuta, López Guerra, Pardalos,
beroep aangevoerd dat hij vóór het huwelijk
sale-and-lease-backtransactie.
Silvis, Griţco)
geld van zijn zuster heeft geleend ten behoeve van de aankoop van de latere echtelijke
(Fw art. 39)
Het Hof verwijst naar art. 37, eerste lid onder
woning, zodat de daardoor ontstane schuld
c, EVRM waarin de mogelijkheid is opgeno-
tot de gemeenschap behoort. Ten bewijze van
TEP, adv. mrs. B. Winters en J. van der Beek,
men een zaak van de rol te schrappen indien
de geldlening heeft hij een brief van zijn zus-
vs. mr. J.C.M. Silvius c.s. q.q., curatoren in het
bestudering van het klaagschrift niet langer
ter aan hemzelf overgelegd en getuigenbe-
faillissement van Autodrôme, adv. mrs. J. den
gerechtvaardigd is. Hiervan kan sprake zijn
wijs aangeboden door het horen van zichzelf
Hoed en R.P.J.L. Tjittes.
bij het afleggen van een eenzijdige verklaring
en zijn zuster. Het hof heeft het schriftelijk
door de verwerende staat waarin expliciet de
bewijs onvoldoende geacht en het bewijsaan-
Feiten en procesverloop
schending van het Verdrag wordt erkend.
bod gepasseerd op de grond dat de man niet
Tot 9 februari 2008 was een vennootschap
Hierbij verwijst het Hof tevens naar de grote
heeft vermeld wat de getuigen anders of
die deel uitmaakte van de Autodrôme-groep
hoeveelheid jurisprudentie die reeds op dit
meer kunnen verklaren dan hetgeen is ver-
eigenaar van bepaalde panden. De panden
vlak bestaat.
meld in de brief.
werden verhuurd aan andere vennootschap-
D. Slotsom
Hoge Raad
gebruikt als autoshowroom, werkplaats e.d.
Het Hof schrapt de klacht van de rol.
Het bewijsaanbod van de man was ter zake
In het kader van een herfinanciering is
dienend. Anders dan het hof heeft overwo-
besloten de panden te verkopen aan een
gen, behoefde de man niet te vermelden wat
derde, en ze vervolgens van deze derde te
hij en zijn zuster anders of meer kunnen ver-
huren. Op 9 februari 2008 zijn de panden
klaren dan hetgeen is vermeld in de brief.
verkocht en geleverd aan TEP. Met ingang
Door op deze grond het bewijsaanbod te pas-
van dezelfde dag heeft TEP de panden voor
seren, is het hof in het licht van art. 166 lid 1
de duur van tien jaar verhuurd aan Autodrô-
pen van de Autodrôme-groep en werden
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
3011
Rechtspraak
me. Autodrôme heeft bankgaranties aan TEP
Aukema q.q. vs. Uni-Invest). Ook op de huur-
doen stellen voor twaalf maanden huur, in
overeenkomst tussen TEP en Autodrôme is
(BW art. 3:70; Rv art. 85 lid 2, 4, 150)
totaal ruim € 1,9 miljoen, en in verband
hetgeen in Aukema q.q. vs. Uni-Invest is
A (de derde), adv. mr. M.E.M.G. Peletier, vs. B
daarmee contra-garanties aan de bank afge-
beslist, van toepassing. Daaraan doen niet af
(de (pseudo-)gevolmachtigde), niet versche-
geven. Op 23 april 2009 is Autodrôme fail-
de door het onderdeel aangevoerde omstan-
nen.
liet verklaard. De curatoren hebben de huur-
digheden dat de huurovereenkomst onder-
overeenkomsten opgezegd tegen 31 juli
deel uitmaakt van een sale-and-lease-back-
Feiten en procesverloop
2009. TEP heeft de bankgaranties ingeroe-
transactie en dat een dergelijke transactie bij
Bij overeenkomst van 27 april 2007 heeft A
pen tot het maximumbedrag. De bank heeft
uitstek wordt gebruikt om nieuwe financie-
onroerende zaken verkocht aan Multinvest-
dat bedrag aan TEP betaald en in mindering
ring aan te trekken.
ments voor € 8 miljoen. De overeenkomst
gebracht op het creditsaldo van Autodrôme
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
bevat een boetebeding. B heeft de overeen-
bij de bank.
sie van de A-G.
komst namens Multinvestments onderte-
In dit geding hebben de curatoren betaling
De A-G bespreekt onder 3.17-3.20 de vraag of
kend. Multinvestments is haar verplichtin-
van ruim € 1,3 miljoen gevorderd wegens
het bepaalde in Aukema q.q. vs. Uni-Invest
gen niet nagekomen.
ongerechtvaardigde verrijking, stellende dat
ook van toepassing is op een huurovereen-
In dit geding heeft A betaling van de boete
TEP niet méér rechten aan de bankgaranties
komst die onderdeel uitmaakt van een sale-
van € 800.000 door B gevorderd, stellende dat
kan ontlenen dan tot verhaal van de huur
and-lease-backtransactie. Zij merkt op dat het
B dient in te staan voor het bestaan en de
over de periode tot en met 31 juli 2009. De
belang van een verhuurder bij een sale-and-
toereikendheid van de door Multinvestments
kantonrechter heeft de vordering afgewezen.
lease-backtransactie zich niet principieel
gegeven volmacht. De rechtbank heeft de
Het hof heeft de vordering alsnog toegewezen.
onderscheidt van het belang van een verhuur-
vordering afgewezen. Het hof heeft bij tus-
der bij een op zichzelf staande huurovereen-
senarrest B toegelaten tot het leveren van
komst.
tegenbewijs tegen de voorshands bewezen
Hoge Raad
geachte stelling dat Multinvestments niet
Het onderdeel klaagt dat HR 14 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO3534, NJ 2011/114 (Aukema q.q. vs. Uni-Invest), waarop het hof zich
2514
bestond, en tot het leveren van bewijs van zijn stelling dat hij beschikte over een toereikende volmacht. Bij eindarrest heeft het hof
heeft beroepen, niet van toepassing is in het onderhavige geval omdat de door TEP en de
22 november 2013, nr. 12/04030
geoordeeld dat B is geslaagd in zowel het
Autodrôme-groep gesloten huurovereen-
(Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk,
tegenbewijs als het bewijs, en het vonnis van
komst onderdeel uitmaakt van een sale-and-
A.H.T. Heisterkamp, M.A. Loth, C.E. Drion;
de rechtbank bekrachtigd.
lease-backtransactie. Gelet op de aard van
A-G mr. P. Vlas)
deze transactie en het feit dat zij bij uitstek
ECLI:NL:HR:2013:1384
wordt gebruikt om nieuwe financiering aan
Hoge Raad Onderdeel 1 klaagt dat het hof heeft miskend
te trekken zou het evenwicht tussen de
B heeft als (pseudo-)gevolmachtigde van C
dat de bewijslast van het bestaan van de vol-
wederzijdse rechten en verplichtingen van
onroerend goed gekocht van A. In geschil is
machtgever rust op B. Bij dit onderdeel wordt
partijen worden doorbroken als de leer van
of C wel bestaat; in elk geval komt C de
het volgende vooropgesteld. Ingevolge de
genoemd arrest ook op een geval als het
overeenkomst niet na. A vordert betaling
hoofdregel van art. 150 Rv rust op de partij
onderhavige van toepassing zou zijn. Voor de
van de contractuele boete door B, stellende
die zich beroept op rechtsgevolgen van de
nieuwe eigenaar/verhuurder is de gegoed-
dat B dient in te staan voor het bestaan en
door hem gestelde feiten, de bewijslast van
heid van de huurder namelijk van essentieel
de toereikendheid van de volmacht. HR: 1.
die feiten. In HR 20 februari 2004,
belang voor het aangaan van de sale-and-
Volmacht. Bewijslastverdeling. In zoverre
ECLI:NL:HR:2004:AN8074, NJ 2004/254 (Vrees-
lease-backtransactie. Het onderdeel faalt. In
terugkomend van HR 20 februari 2004,
wijk vs. Van Heeckeren), onder 3.5.2, is in dit
Aukema q.q. vs. Uni-Invest is beslist dat een
ECLI:NL:HR:2004:AN8074, NJ 2004/254
verband onder meer overwogen dat de derde
opzegging op de voet van art. 39 Fw een
(Vreeswijk vs. Van Heeckeren), oordeelt de
die een vordering op de voet van art. 3:70 BW
regelmatige wijze van beëindiging van de
HR thans dat op degene die als gevolmach-
instelt, moet stellen en zo nodig bewijzen dat
huurovereenkomst is die jegens de faillisse-
tigde heeft gehandeld, de bewijslast rust
de (pseudo-)gevolmachtigde geen toereiken-
mentsboedel geen recht doet ontstaan op
dat hij beschikte over een toereikende vol-
de volmacht had. In dat arrest was de onder-
schadevergoeding wegens gemis van de huur
macht. Ook de bewijslast van het bestaan
havige kwestie echter geen onderwerp van
die verschuldigd zou zijn na de datum waar-
van C rustte op B. 2. Inzage in ‘het stuk zelf’.
geschil; de rechtsstrijd spitste zich toe op de
tegen volgens dat artikel kan worden opge-
‘Het stuk zelf’ als bedoeld in art. 85 lid 2 Rv
bewijslast met betrekking tot het verweer
zegd, ook niet ingeval deze schadevergoe-
behoeft niet noodzakelijkerwijs het origi-
van de pseudo-gevolmachtigde dat de weder-
ding contractueel is bedongen. Deze
neel te zijn. Indien een partij niet heeft vol-
partij geen schade had geleden ten gevolge
beslissing is daarop gebaseerd dat art. 39 Fw,
daan aan de verplichting om desverlangd
van het feit dat het bestaan van zijn vol-
blijkens de totstandkomingsgeschiedenis
inzage te geven in ‘het stuk zelf’, staat het
macht niet was komen vast te staan, waartoe
daarvan, berust op een afweging van ener-
de rechter vrij toch rekening te houden met
werd aangevoerd dat de (pseudo-)volmacht-
zijds het belang van de boedel tot voorko-
het overgelegde afschrift, indien hij van
gever niet in staat zou zijn geweest de over-
ming van het oplopen van schulden ter zake
oordeel is dat de wederpartij zich over de
eenkomst behoorlijk na te komen. Het ging
van niet langer gewenste huurverhoudingen,
inhoud daarvan naar behoren heeft kun-
in dat arrest dus om de bewijslast ter zake
en anderzijds het belang van de verhuurder
nen uitlaten. Bij zijn beslissing dient hij
van het causaal verband met de gestelde
bij betaling van de huurprijs. Het resultaat
het belang van de wederpartij bij inzage in
schade. In het onderhavige geval is een ande-
van deze afweging, dat is neergelegd in het
‘het stuk zelf’ en de reden waarom daarin
re vraag aan de orde, namelijk of de vol-
artikel, kan niet worden ontgaan door een
geen inzage is gegeven, in aanmerking te
machtgever ten tijde van de volmachtverle-
andersluidend beding (r.o. 3.5.1-3.5.4 van
nemen.
ning bestond, en daarmee de vraag of een
3012
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
Rechtspraak
2515
toereikende volmacht is verleend. Deze vraag
Voor zover het onderdeel ervan uitgaat dat
betreft een omstandigheid waarmee degene
met ‘het stuk zelf’ in art. 85 lid 2 Rv steeds
die als gevolmachtigde handelt bij uitstek
het origineel is bedoeld, berust het derhalve
22 november 2013, nr. 12/04108
bekend is, of althans behoort te zijn. Van de
op een onjuiste rechtsopvatting. Nu het hof,
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
(pseudo-)gevolmachtigde kan dan ook eerder
in cassatie onbestreden, heeft vastgesteld dat
Spapens, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion,
dan van de derde worden verlangd dat hij
B onbetwist heeft gesteld dat hij niet over de
G. Snijders; A-G mr. G.R.B. van Peursem)
beschikt over bewijsstukken betreffende het
originele volmachten beschikt, kan de rechts-
ECLI:NL:HR:2013:1391
bestaan van de volmachtgever. Bovendien
klacht van onderdeel 4 geen doel treffen.
bepaalt art. 3:70 BW, voor zover hier van
Niettemin bestaat aanleiding als volgt te
Uitleg CAO. Plaats van vertrek. In de dakbe-
belang, dat de gevolmachtigde instaat voor
overwegen. Art. 85 lid 4 Rv bepaalt dat,
dekkingsbranche is het gebruikelijk dat de
het bestaan van de volmacht. De formulering
indien (kort gezegd) een partij ten aanzien
werknemers zich op aanwijzing van de
en de strekking van deze bepaling – bescher-
van een stuk aan enig voorschrift van het
werkgever op het bedrijfsterrein van de
ming van de wederpartij in verband met het
artikel niet heeft voldaan, de rechter de
werkgever verzamelen en van daaruit met
verkeersbelang – brengen mee dat de bewijs-
wederpartij de gelegenheid biedt zich alsnog
de bedrijfsbus naar het werkobject vertrek-
last ter zake van de onderhavige vraag op de
over het stuk uit te laten dan wel bij zijn
ken. De algemeen verbindend verklaarde
(pseudo-)gevolmachtigde dient te rusten.
beslissing ten nadele van de wederpartij geen
CAO bepaalt dat de werknemers een
Daarvoor pleit ook dat de andere bewijslast-
rekening houdt met het stuk. Met de bepa-
reisurenvergoeding ontvangen, waarbij de
verdeling zou meebrengen dat de derde dan
ling dat de rechter ‘geen rekening houdt’ met
reis aanvangt op het moment van vertrek
zou worden belast met het bewijs van een
het stuk is, blijkens de verdere tekst van lid 4
van de ‘plaats van vertrek’. De vakbonden
negatief feit. Een en ander geeft de Hoge
en de geschiedenis van totstandkoming daar-
voeren aan dat met de ‘plaats van vertrek’
Raad aanleiding om, in zoverre terugkomend
van (Kamerstukken II 1995/96, 24651, A, p.
de woonplaats van de werknemer is
van het arrest uit 2004, thans te oordelen dat
21, onder punt 19) en mede gelet op de
bedoeld. HR: De ‘plaats van vertrek’ is de
uit de strekking van art. 3:70 BW en de bil-
inhoud en strekking van art. 85 Rv als geheel,
plaats waarop het door de werkgever aange-
lijkheid volgt dat op degene die als gevol-
beoogd het beginsel van hoor en wederhoor
wezen vervoer aanvangt, met andere woor-
machtigde heeft gehandeld, de bewijslast
te waarborgen. Indien een partij niet heeft
den de daartoe door de werkgever aangewe-
rust dat hij beschikte over een toereikende
voldaan aan haar verplichting ingevolge art.
zen plaats. Dat kan het woonadres van de
volmacht. De derde die de vordering op de
85 lid 2 Rv desverlangd inzage te geven in
werknemer zijn, maar ook het bedrijfster-
voet van dat artikel instelt kan derhalve in
‘het stuk zelf’ waarvan zij een afschrift had
rein van de werkgever of een andere daar-
beginsel volstaan met de stelling – onder-
overgelegd, staat het de rechter derhalve vrij
voor in aanmerking komende plaats.
bouwd voor zover dat in de omstandigheden
toch rekening te houden met het overgeleg-
van het geval van hem kan worden gevergd –
de afschrift, indien hij van oordeel is dat de
(RO art. 79; CAO voor de Bitumineuze en
dat een toereikende volmacht ontbreekt. Het
wederpartij zich over de inhoud daarvan
Kunststof Dakbedekkingsbedrijven art. 17, 18;
hof heeft, gelet op het bovenstaande terecht,
naar behoren heeft kunnen uitlaten. Bij zijn
Arbeidstijdenwet art. 1.7 aanhef en onder k)
de bewijslast van een toereikende volmacht
beslissing daaromtrent dient hij wel het
gelegd op B. Het heeft echter ten onrechte
belang van de wederpartij bij inzage in ‘het
CNV c.s. (de vakbonden), adv. mr. E.H. van
daaruit niet afgeleid dat ook de bewijslast
stuk zelf’ en de reden waarom daarin geen
Staden ten Brink, vs. Vereniging Dakbedek-
van het bestaan van Multinvestments op B
inzage is gegeven, in aanmerking te nemen.
kingsbranche Nederland (Vebidak), adv. mr.
rustte. Onderdeel 1 is derhalve gegrond.
De motiveringsklachten van het onderdeel
R.A.A. Duk.
Onderdeel 4 klaagt dat het hof de door B
slagen echter voor zover zij zijn gericht tegen
overgelegde volmacht van 2 februari 2007 op
de overweging van het hof dat A de echtheid
Procesverloop
de voet van art. 85 lid 4 Rv terzijde had moe-
van de in het geding gebrachte tweede vol-
De CAO voor de Bitumineuze en Kunststof
ten stellen, omdat A c.s. inzage hadden ver-
macht niet heeft betwist. Het onderdeel
Dakbedekkingsbedrijven kent geen schrifte-
langd in het origineel van het stuk terwijl die
klaagt terecht dat uit de gedingstukken het
lijke toelichting en gold van 1 januari 2008
inzage niet is verschaft. Dat B heeft gesteld
tegendeel blijkt.
tot 1 april 2010. Art. 17, 18 van die CAO zijn
niet over het origineel te beschikken omdat
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
algemeen verbindend verklaard (Besluit van
dit op het kantoor van Multinvestments
komstig de conclusie van de A-G.
20 november 2008, Stcrt. 24 november 2008,
wordt bewaard, doet daaraan niet af, aldus
De A-G meent dat het hof geen blijk heeft
nr. 228, UAW 10855) en luiden als volgt:
het onderdeel. Art. 85 lid 2 Rv houdt in dat
gegeven van een onjuiste rechtsopvatting
‘Artikel 17 Reisurenvergoeding:
een partij die een afschrift van een stuk
door de bewijslast ter zake van het bestaan
1. Indien een werknemer door een werkgever
waarop zij zich beroept in het geding heeft
van de volmachtgever bij A te leggen en
te werk wordt gesteld op een werkobject dat
gebracht, op verlangen van de wederpartij
voorts dat niet valt in te zien dat A nadeel
buiten zijn woonplaats is gelegen, is de werk-
gehouden is ‘het stuk zelf’ ter griffie te depo-
heeft ondervonden van deze bewijslastverde-
nemer verplicht voor de reis van de woon-
neren of aan de advocaat van de wederpartij
ling, zodat onderdeel 1 faalt (2.3). Naar aan-
plaats naar object vice versa gebruik te
af te geven. Met ‘het stuk zelf’ is bedoeld het
leiding van onderdeel 4 merkt hij op dat het
maken van een door de werkgever aan te wij-
stuk waarvan een afschrift in het geding is
hof tenminste had moeten beoordelen of het
zen vervoermiddel (...).
gebracht. Dat stuk behoeft echter niet nood-
verschaffen van inzage in de originele vol-
2. De duur van de reis, welke wordt gemaakt
zakelijkerwijs het origineel te zijn (in dit
macht door B redelijkerwijs niet mogelijk zou
met een:
geval: de originele volmacht van 2 februari
zijn (2.7).
a. door de werkgever ter beschikking gesteld
2007). Denkbaar is immers dat een partij,
vervoermiddel;
omdat zij zelf niet over het origineel
b. eigen vervoermiddel;
beschikt, een afschrift in het geding heeft
zal door de werkgever aan de werknemer
gebracht van een kopie waarover zij beschikt.
worden vergoed tegen het geldende garantie-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
3013
Rechtspraak
uurloon, behoudens de eerste 60 minuten
door de werkgever aangewezen vervoer aan-
vrouw wist van het bestaan van de schul-
per dag. In afwijking van het in het voor-
vangt, met andere woorden de daartoe door
den, is onbegrijpelijk. Het hof heeft hetzij
gaande bepaalde zal de gehele duur van de
de werkgever aangewezen plaats. Dat kan het
blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvat-
reis aan de werknemer, die optreedt als
woonadres van de werknemer zijn, maar ook
ting hetzij zijn oordeel onvoldoende gemo-
bestuurder van een vervoermiddel als
het bedrijfsterrein van de werkgever of een
tiveerd door niet alle omstandigheden in
genoemd sub b of c, worden vergoed.
andere daarvoor in aanmerking komende
aanmerking te nemen bij de uitleg van het
3. Onder ‘duur van de reis’ bedoeld in lid 2
plaats. De uitleg van het hof is dus juist. De
convenant.
wordt verstaan het tijdsverloop tussen het
omstandigheid dat bij die uitleg soms een
vertrek van het vervoermiddel naar het werk
belangrijk deel van de reistijd van de werk-
en de aankomst op het werk, alsmede het
nemer niet zal worden vergoed indien het
tijdsverloop terug van het werk naar de
door de werkgever aangewezen vervoer
De vrouw, adv. mr. H.J.W. Alt, vs. de man, adv.
plaats van vertrek. De duur van de reis wordt
plaatsvindt vanaf diens bedrijfsterrein,
mr. J. Biemond.
door de werkgever en werknemer in onder-
maakt die uitleg, anders dan het middel wil,
ling reëel overleg vastgesteld, zulks met
niet onaanvaardbaar. De wet verplicht de
Feiten en procesverloop
inachtneming van de af te leggen route. (…)
werkgever immers niet tot vergoeding van
In 1995 zijn partijen in algehele gemeen-
Artikel 18 Vergoedingen
reistijd als de reis geen onderdeel uitmaakt
schap van goederen gehuwd. In 2006 is de
1. Indien een werknemer, naar het oordeel
van de overeengekomen arbeid. Die wettelij-
echtscheiding uitgesproken. Op 31 oktober
van de werkgever, bij het zich naar en van
ke verplichting ontbreekt ook indien de reis-
2006 hebben partijen een echtscheidingscon-
het werk begeven, gebruik moet maken van
tijd is aan te merken als arbeidstijd in de zin
venant ondertekend. Dit convenant houdt
een eigen vervoermiddel en/of daarvan tij-
van de Atw op de enkele grond dat de reis
onder meer in dat de vrouw geen aanspraak
dens en ten behoeve van de werkzaamheden
plaatsvindt onder gezag van de werkgever
maakt op partneralimentatie en dat de man
gebruik maakt, zal hem een vervoermidde-
omdat hij degene is die de wijze van vervoer
wegens overbedeling € 120.000 aan de vrouw
lenvergoeding worden betaald’. (…)
bepaalt, zoals in het geval van art. 17 lid 1
zal voldoen. De man heeft dat bedrag in 2007
In dit geding hebben de vakbonden vorderin-
van de CAO. Het is aan partijen overgelaten
betaald. In 2008 heeft de man de aanslagen
gen ingesteld op grond van hun stelling dat
om over de vergoeding van die reistijd
inkomstenbelasting betaald over de jaren
met de ‘plaats van vertrek’ in art. 17 lid 3 van
afspraken te maken. In het onderhavige
2003, 2004 en 2005.
de CAO de woonplaats van de werknemer is
geval is dit kennelijk gebeurd door de bepa-
In dit geding heeft de man op de voet van art.
bedoeld. De rechtbank heeft de vorderingen
ling in art. 17 lid 2 van de CAO dat de duur
3:179 lid 2 BW vaststelling gevorderd van het
afgewezen. Het hof heeft het vonnis van de
van de reis wordt vergoed, in beginsel
bedrag dat de vrouw aan hem moet voldoen
rechtbank bekrachtigd.
behoudens de eerste zestig minuten per dag.
op de grond dat zij draagplichtig is voor de
Het middel faalt derhalve. Overigens ver-
helft van de belastingschulden over 2003,
Hoge Raad
dient opmerking dat de wijze waarop de
2004 en 2005 van in totaal € 98.558 en van
Het middel voert aan dat art. 17 van de CAO
werkgever op de voet van art. 17 lid 1 van de
een schuld in rekening-courant aan zijn BV
ervan uitgaat dat de reis van de werknemer
CAO het vervoer van de werknemers bepaalt,
ten bedrage van € 65.481. De vrouw heeft ten
naar het werkobject (en vice versa), steeds
in strijd kan komen met de eis van goed
verwere aangevoerd dat zij ervan mocht uit-
aanvangt (en eindigt) bij zijn woonplaats en
werkgeverschap of de eisen van redelijkheid
gaan dat in het convenant rekening is gehou-
dat het andersluidende oordeel van het hof
en billijkheid, indien deze voor de werkne-
den met deze schulden en dat deze in het
(waar het gaat om de reis per bedrijfsbus
mers in een onevenredige mate leidt tot reis-
bedrag van € 120.000 zijn verdisconteerd. De
vanaf het bedrijfsterrein van de werkgever)
tijd die niet op de voet van het artikel voor
rechtbank heeft de vordering afgewezen. Het
onjuist is. Bij de beoordeling van het middel
vergoeding in aanmerking komt.
hof heeft de vordering alsnog toegewezen.
moet worden vooropgesteld dat een alge-
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
meen verbindend verklaarde (of daarmee
sie van de A-G.
Hoge Raad
gelijk te stellen) cao ‘recht’ is in de zin van
De A-G gaat onder 2.4 in op het begrip recht
Onderdeel 2.1.1 klaagt dat het oordeel van
art. 79 RO zodat de Hoge Raad de uitleg van
in de zin van art. 79 RO in verband met CAO’s.
het hof dat de vrouw ten tijde van de tot-
het hof dienaangaande op juistheid heeft te
Onder 2.8 noemt hij de CAO-uitlegnorm.
standkoming van het convenant wist van het
onderzoeken. Bij de reis waarop art. 17 van de CAO ziet, gaat het blijkens het eerste lid om het vervoer waarvoor de werkgever op de
(BW art. 1:100 lid 1, 3:179 lid 2)
bestaan van de belastingschulden en de reke-
2516
voet van dat lid een vervoermiddel heeft
ning-courantschuld, onbegrijpelijk is. Het onderdeel slaagt. In het licht van hetgeen de vrouw heeft aangevoerd in de conclusie van
aangewezen. Dergelijk vervoer heeft onder
22 november 2013, nr. 12/04388
antwoord, en in aanmerking genomen dat de
de Arbeidstijdenwet (hierna: Atw) als
(Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens,
vrouw ook in haar memorie van antwoord
arbeidstijd te gelden omdat dit vervoer
G. Snijders, G. de Groot; A-G mr. J. Wuisman)
uitdrukkelijk heeft betwist dat zij op de
plaatsvindt onder het gezag van de werkge-
ECLI:NL:HR:2013:1392
hoogte was van genoemde schulden, is het
ver (zie thans art. 1.7, aanhef en onder k,
oordeel van het hof onbegrijpelijk.
Atw), in tegenstelling tot het (gewone) woon-
Uitleg echtscheidingsconvenant. Nadat een
Onderdeel 2.1.3 is gericht tegen het oordeel
werkverkeer dat niet als arbeidstijd geldt.
echtscheidingsconvenant is ondertekend en
van het hof dat de vrouw niet ervan mocht
Art. 17 van de CAO beoogt, blijkens zijn
uitgevoerd, vordert de man dat bepaalde
uitgaan dat partijen, wat betreft genoemde
inhoud en opbouw, voor (uitsluitend) die
schulden, die niet in het convenant worden
schulden, in het echtscheidingsconvenant
reistijd een vergoeding te bieden, overeen-
genoemd, alsnog worden verdeeld. De
definitief met elkaar hebben afgerekend.
komstig de regels van het tweede en derde
vrouw voert ten verwere aan dat deze
Het onderdeel betoogt dat het hof geen
lid. De ‘plaats van vertrek’ in de zin van het
schulden in het convenant zijn verdiscon-
rekening heeft gehouden met de volgende
derde lid is derhalve de plaats waarop het
teerd. HR: Het oordeel van het hof dat de
door de vrouw in de feitelijke instanties
3014
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
Rechtspraak
gestelde feiten:
De man, adv. mr. H.J.W. Alt, vs. de vrouw, adv.
Hoge Raad (strafkamer)
(i) de man was bekend met deze schulden en
mrs. D.M. de Knijff en A. van Staden ten
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
had, anders dan de vrouw, toegang tot de
Brink.
P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar
relevante informatie daarover;
straf(proces)recht Radboud Universiteit
(ii) het initiatief voor het opstellen van het
Feiten en procesverloop
convenant is genomen door de man, die als
Partijen zijn in 1969 in algehele gemeen-
advocaat de hiervoor vereiste deskundigheid
schap van goederen gehuwd en in 2003
bezit; het convenant is opgesteld door een
gescheiden.
kantoorgenoot van de man en door de
Dit geding betreft de verdeling van de huwe-
accountant van zijn kantoor;
lijksgoederengemeenschap. Het hof heeft
12 november 2013, nr. 11/03728
(iii) de vrouw is als leek afgegaan op het
overwogen: ‘Het hof acht het redelijk en bil-
(Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin
voorstel van de man, dat niet in detail aan
lijk dat indien alle activa behorende tot de
Lohman, V. van den Brink)
haar is toegelicht;
eenmanszaak aan de man worden toege-
(Na conclusie van A-G mr. A.E. Harteveld,
(iv) gelet op het karakter van het convenant,
deeld, hij gehouden is alle schulden met
strekkende tot vernietiging en tot terugwij-
een package deal, is zij ervan uitgegaan dat
betrekking tot de exploitatie van deze onder-
zing; adv. mr. R.J. Baumgardt, Spijkenisse)
alle (bekende) schulden in het voorstel van
neming als eigen schulden te voldoen en de
ECLI:NL:HR:2013:1155
de man waren verdisconteerd.
vrouw ter zake van die schulden te vrijwaren.
Het hof heeft aan deze stellingen geen aan-
Het hof acht dit redelijk aangezien de man
Ambtshalve toevoeging raadsman ingevol-
dacht besteed. De onderdelen voeren terecht
met de activa gedurende een reeks van jaren
ge art. 41 lid 1 aanhef en onder b Sv, of bij
aan dat bij de uitleg van een convenant alle
een kasstroom heeft kunnen genereren’.
verhindering of ontstentenis van deze een
omstandigheden in aanmerking moeten wor-
Nijmegen.
2518
vervangende raadsman ingevolge art. 45
den genomen. Uitgaande van de door de
Hoge Raad
lid 1 en lid 3 of 4 Sv, wanneer hoger beroep
vrouw aangevoerde feiten, kan hetgeen het
Ingevolge art. 1:100 BW hebben de echtgeno-
is ingesteld en het een zaak betreft waarin
hof heeft overwogen zijn oordeel niet dragen.
ten in beginsel een gelijk aandeel in de ont-
verdachtes voorlopige hechtenis is bevo-
Die feiten komen immers erop neer dat de
bonden gemeenschap, zodat die gemeen-
len. De in deze bepalingen in het belang
vrouw erop mocht vertrouwen dat de schul-
schap bij helfte dient te worden verdeeld.
van de verdachte gegeven voorschriften
den waarvan de man in deze zaak verdeling
Afgezien van de in de wet reeds genoemde
zijn van een zo grote betekenis dat, al
vordert, in de regeling van het convenant
gevallen, is een afwijking van deze regel niet
wordt zulks niet uitdrukkelijk in de wet
zijn verdisconteerd, ook al worden deze
geheel uitgesloten. Zij kan evenwel slechts
bepaald, de niet nakoming daarvan geacht
schulden niet met zoveel woorden in het
worden aangenomen in zeer uitzonderlijke
moet worden aan een geldige behandeling
convenant genoemd. Door niet alle omstan-
omstandigheden, die meebrengen dat het
van het onderzoek op de terechtzitting in
digheden in aanmerking te nemen heeft het
naar maatstaven van redelijkheid en billijk-
de weg te staan.
hof hetzij blijk gegeven van een onjuiste
heid onaanvaardbaar zou zijn dat de ene
rechtsopvatting hetzij zijn oordeel onvol-
echtgenoot zich jegens de andere beroept op
doende gemotiveerd.
een verdeling bij helfte van de ontbonden
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
gemeenschap (vgl. HR 30 maart 2012,
Inleiding:
komstig de conclusie van de A-G.
ECLI:NL:HR:2012:BV1749, NJ 2012/407 en HR
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzit-
20 september 2013, ECLI:NL:HR2013:CA3748).
ting in hoger beroep van 30 juni 2011 is de
Uit de hiervoor aangehaalde overweging
verdachte aldaar, hoewel behoorlijk gedag-
blijkt niet dat het hof de hiervoor vermelde
vaard, niet verschenen. Uit het proces-ver-
maatstaf voor afwijking van de verdeling bij
baal van de terechtzitting blijkt voorts het
22 november 2013, nr. 12/04506
helfte in acht heeft genomen, zodat het het-
volgende. Er is een brief ingekomen van
(Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens, A.H.T.
zij van een onjuiste rechtsopvatting is uitge-
advocaat mr. A.P.A. Snijders, d.d. 3 mei 2011,
Heisterkamp en C.E. Drion;
gaan, hetzij zijn beslissing ontoereikend
waarin hij mededeelt: ‘Ik kan u bij deze
A-G mr. F.F. Langemeijer)
heeft gemotiveerd.
berichten dat ik ook bij de Rechtbank Maas-
ECLI:NL:HR:2013:1393
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
tricht al ben teruggetreden als advocaat van
komstig de conclusie van de A-G.
cliënt en dat cliënt de behandeling van zijn
Boedelscheiding. Verdeling bij helfte. Afwij-
De A-G stelt in 2.7 de maatstaf dat deelgeno-
zaak zelf heeft gedaan zonder behulp van
king. HR: In beginsel dient de ontbonden
ten zich jegens elkaar dienen te gedragen over-
een advocaat. Ik treed dus ook in hoger
huwelijksgoederengemeenschap bij helfte
eenkomstig de eisen van redelijkheid en billijk-
beroep niet op voor cliënt en ik doe u hierbij
te worden verdeeld. Afgezien van de in de
heid tegenover de strengere maatstaf dat voor
de desbetreffende stukken wederom toeko-
wet genoemde gevallen, is een afwijking
een afwijking van de in art. 1:100 BW neerge-
men. Ik heb cliënt hieromtrent ook al sepa-
van deze regel niet geheel uitgesloten. Zij
legde regel nodig is dat zich een situatie voor-
raat aangeschreven’. De voorzitter stelt vast
kan evenwel slechts worden aangenomen
doet waarin onverkorte toepassing van die
dat in het dossier geen grieven tegen het
in zeer uitzonderlijke omstandigheden, die
regel naar maatstaven van redelijkheid en bil-
vonnis van de eerste rechter zijn aangetrof-
meebrengen dat het naar maatstaven van
lijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
fen. De advocaat-generaal stelt vast dat door
2517
(Sv art. 41 en 45)
redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar
de verdachte geen schriftelijke grieven zijn
zou zijn dat de ene echtgenoot zich jegens
ingediend en dat verdachte niet op de
de andere beroept op een verdeling bij helf-
terechtzitting is verschenen en derhalve ook
te van de ontbonden gemeenschap.
mondeling geen bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven. Gelet daarop vordert hij dat
(BW art. 1:100 lid 1, 3:166 lid 3, 6:2 lid 1 en 2)
het hof de verdachte niet-ontvankelijk zal
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
3015
Rechtspraak
verklaren in zijn hoger beroep. Na beraad
verhindering of ontstentenis van de raads-
zoeken of een zodanig afschrift daadwerke-
verklaart de voorzitter het onderzoek geslo-
man pas op de terechtzitting, dan dient inge-
lijk aan de raadsman is verzonden (HR 1
ten en deelt mede dat volgens de beslissing
volge het vierde lid van voornoemde bepa-
juli 1997, NJ 1997/675). Nu in casu niet van
van het gerechtshof de uitspraak zal plaats-
ling de voorzitter last tot toevoeging van een
zodanig onderzoek blijkt leidt het onder-
vinden op deze terechtzitting.
andere raadsman te geven.
zoek ter terechtzitting in hoger beroep aan
Uit de stukken van het geding blijkt voorts
3.5. In dit geval heeft de verdachte voorlopige
nietigheid.
dat de rechter-commissaris in de Rechtbank
hechtenis ondergaan en is zowel in eerste
Maastricht op 2 juni 2009 bevel verleende tot
aanleg als in hoger beroep aan hem op de
bewaring van de verdachte. En voorts dat op
voet van art. 41, eerste lid, Sv een raadsman
de terechtzitting in eerste aanleg van 8
toegevoegd. Uit de stukken van het geding
Inleiding:
december 2009 wel de verdachte maar niet
blijkt evenwel dat die raadsman zich reeds in
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzit-
zijn raadsman is verschenen. Op die zitting
eerste aanleg uit de zaak had teruggetrokken
ting in hoger beroep is aldaar de verdachte
in eerste aanleg verklaart de verdachte ook:
en dat hij het bewijs van toevoeging in hoger
noch diens raadsman verschenen en heeft
‘ik wens mij niet langer te laten bijstaan door
beroep voorafgaande aan de terechtzitting
het hof tegen de niet verschenen verdachte
mr. Snijders. Ik heb geen raadsman nodig.
aan het hof heeft teruggestuurd met bericht
verstek verleend. Aan de voet van het dubbel
Het is een bewuste keuze om zelf mijn verde-
dat hij ook in hoger beroep niet voor de ver-
van de dagvaarding van de verdachte om in
diging te voeren’. De voorzitter merkt op dat
dachte optreedt. De stukken van het geding
hoger beroep terecht te staan is de volgende
verdachte, mocht hij tijdens de behandeling
houden niet in dat in hoger beroep een
aantekening geplaatst en geparafeerd:
van de zaak van gedachten veranderen, kan
andere advocaat zich als raadsman heeft
‘Afschrift aan raadsman verstrekt op: 26-09-
aangeven dat hij zich wenst te laten bijstaan
gesteld en evenmin dat toevoeging van een
2011’. Het middel strekt ten betoge dat het
door een raadsman. De verdachte laat blijken
andere raadsman als bedoeld in art. 45, eer-
hof tot behandeling van de zaak is overge-
dat hij de strafeis van de officier van justitie
ste lid, Sv heeft plaatsgevonden, zodat het
gaan, terwijl uit het arrest noch uit het pro-
niet heeft begrepen. De voorzitter vraagt aan
ervoor moet worden gehouden dat de ver-
ces-verbaal van de terechtzitting in hoger
de verdachte of hij zich alsnog wil laten bij-
dachte in hoger beroep geen raadsman heeft
beroep blijkt dat het hof onderzoek heeft
staan door een raadsman. De verdachte ver-
gehad. Uit de stukken van het geding blijkt
gedaan naar de reden van afwezigheid van
klaart: ‘Ik heb geen behoefte aan een raads-
niet dat het hof zich ervan heeft vergewist
de raadsman van de verdachte.
man. Ik wil dat het onderzoek wordt
dat, gelet op het in het eerste lid van art. 45
voortgezet. Aan een behandeling door een
Sv vervatte voorbehoud, in dit geval van de
Hoge Raad, onder meer:
psycholoog zal ik absoluut niet meewerken.
toevoeging van een andere raadsman kon
2.4. Zoals volgt uit het arrest van de Hoge
Mocht de vordering benadeelde partij wor-
worden afgezien.
Raad van 1 juli 1997, NJ 1997/675 kan, inge-
den toegewezen, dan zal ik deze niet betalen.
3.6. De in het belang van de verdachte gege-
val de verdachte noch diens raadsman ter
Na mijn invrijheidsstelling vertrek ik naar
ven voorschriften vervat in de art. 41, eerste
terechtzitting is verschenen, de rechter niet
Suriname’. Verder blijkt uit de stukken van
lid aanhef en onder b, Sv en 45, eerste, derde
op de enkele grond dat de dagvaarding voor
het geding van een op 13 april 2011 door de
en vierde lid, Sv zijn van een zo grote beteke-
die terechtzitting een aantekening behelst
voorzitter van het hof gegeven en tot de
nis dat, al wordt zulks niet uitdrukkelijk in de
dat aan de raadsman een afschrift van die
Raad voor Rechtsbijstand te ’s-Hertogenbosch
wet bepaald, de niet nakoming daarvan
dagvaarding is verstrekt aannemen dat aan
gerichte last tot toevoeging van mr. A.P.A.
geacht moet worden aan een geldige behan-
het voorschrift van art. 51 Sv is voldaan,
Snijders als raadsman aan de verdachte.
deling van het onderzoek op de terechtzit-
maar dient hij te onderzoeken of een zoda-
Het middel behelst de klacht dat het onder-
ting in de weg te staan.
nig afschrift daadwerkelijk aan de raadsman
zoek ter terechtzitting in hoger beroep nietig
3.7. Het middel is dus terecht voorgesteld.
is verzonden.
is omdat het hof heeft verzuimd een (andere) raadsman toe te voegen.
(Sv art. 51)
2.5. Nu aanwijzingen voor het tegendeel ontVolgen vernietiging en terugwijzing.
breken moet het in cassatie ervoor worden gehouden dat het Hof zijn in het bestreden
Hoge Raad, onder meer: 3.4. Ingevolge art. 41, eerste lid aanhef en
2519
arrest besloten liggende oordeel dat het voorschrift van art. 51 Sv in hoger beroep is nageleefd, uitsluitend heeft gebaseerd op de hier-
onder b, Sv wordt aan de verdachte die geen raadsman heeft, door het bestuur van de
12 november 2013, nr. 11/05484
voor onder 2.3 bedoelde aantekening. Niet
raad voor de rechtsbijstand een raadsman
(Mrs. A.J.A. van Dorst, W.F. Groos,
blijkt dat het Hof heeft onderzocht of een
toegevoegd wanneer hoger beroep is inge-
V. van den Brink)
afschrift van de dagvaarding in hoger beroep
steld tegen het eindvonnis in eerste aanleg
(Na conclusie van wnd. A-G mr. N. Jörg,
daadwerkelijk aan de raadsman is verzonden.
en het een zaak betreft waarin zijn voorlopi-
strekkende tot vernietiging en tot terugwij-
Een en ander brengt, gelet op hetgeen hier-
ge hechtenis is bevolen, op ambtshalve last
zing; adv. mr. H.K. ter Brake, Hoorn)
voor onder 2.4 is overwogen, mee dat het
van de voorzitter van het gerechtshof.
ECLI:NL:HR:2013:1171
onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep aan nietigheid lijdt, zodat de bestreden uit-
Ingevolge art. 45, eerste lid, Sv wordt bij verhindering of ontstentenis van de toegevoeg-
Ingeval de verdachte noch diens raadsman
spraak niet in stand kan blijven.
de raadsman zo nodig aan de verdachte
ter terechtzitting is verschenen, kan de
2.6. Het middel is dus gegrond.
onverwijld een andere raadsman toegevoegd.
rechter niet op de enkele grond dat de dag-
Ingeval de raadsman is toegevoegd op last
vaarding voor die terechtzitting een aante-
van een rechterlijke autoriteit, dient ingevol-
kening behelst dat aan de raadsman een
ge het derde lid van voornoemde bepaling de
afschrift van die dagvaarding is verstrekt
vervanging na een daartoe strekkende last
aannemen dat aan het voorschrift van art.
van die autoriteit te geschieden. Blijkt van de
51 Sv is voldaan, maar dient hij te onder-
3016
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
Volgen vernietiging en terugwijzing.
Rechtspraak
2520
volgende in. ž
Brief/dagboek
gemaakt die vervolgens in een verslag woordelijk zijn uitgewerkt, waarbij zoveel moge-
12 november 2013, nr. 12/02173
Op 23 juli 2009 deed de vader van [slachtof-
lijk de taal van de getuige en de verhoorder
(Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin
fer] bij de politie aangifte van seksueel mis-
zijn weergegeven. Indien door de getuige of
Lohman, J. de Hullu, W.F. Groos, Y. Buruma)
bruik, gepleegd door verdachte. De vader van
de verhoorder bepaalde handelingen worden
(Na conclusie van A-G mr. E.J. Hofstee, strek-
[slachtoffer] verklaarde dat de aanleiding
uitgebeeld of de lichaamstaal van verhoorder
kende tot verwerping; adv. mr. F.A. de
voor de aangifte was gelegen in een door zijn
en/of getuige daartoe aanleiding geeft wordt
Leeuw, Eindhoven)
dochter geschreven brief die hij via haar
hiervan in het verslag een opmerking
ECLI:NL:HR:2013:1158
moeder op 14 of 15 juli 2009 onder ogen had
geplaatst. Uit het door de schrijftolk daarvan
gekregen. In die brief stond onder meer dat
opgemaakte verslag blijkt dat [slachtoffer]
Unus testis, nullus testis art. 342 lid 2 Sv: in
[slachtoffer] was getongzoend door [verdach-
tijdens het studioverhoor van 28 juli 2009
casu vinden de belastende verklaringen
te]. De moeder van [slachtoffer] heeft daar-
onder meer het volgende heeft verklaard: ‘Zij
van de jeugdige aangeefster van zedenmis-
over op 30 juli 2009 tegenover de politie een
is gekomen om te vertellen over [verdachte].
drijven voldoende steunbewijs in de verkla-
verklaring afgelegd. Die verklaring houdt
Hij heeft haar seksueel misbruikt; dit begon
ringen van de ontkennende verdachte zelf
onder meer het volgende in. ‘Toen zij [slacht-
toen zij negen was. Wat ze zich daar nog het
en van haar moeder, haar vader en drie
offer] op 14 juli 2009 naar bed bracht ging
beste van kan herinneren, zijn de eerste keer,
andere getuigen, hoewel geen van al deze
zij, zoals altijd, even bij [slachtoffer] op bed
de laatste keer, in de auto en bij de Chinees’.
getuigen de strafbare feiten zelf heeft waar-
liggen. Zij kletsten wat met elkaar en om de
Vervolgens doet de schrijftolk uitgebreid en
genomen.
een of andere reden heeft zij toen tegen
gedetailleerd verslag van hetgeen slachtoffer
(Sv art. 342 lid 2)
[slachtoffer] gezegd dat, als er iets was, zij het
uiteenzet over de door verdachte jegens haar
altijd tegen haar kon vertellen. [slachtoffer]
gepleegde seksuele handelingen. Het verslag
Inleiding:
begon daarop heel intens te huilen en door
van de schrijftolk houdt ook in: ‘Niemand
In deze door een 5-kamer van de Hoge Raad
het huilen heen zei [slachtoffer] dat ze het
anders heeft ooit hetzelfde bij [slachtoffer]
beoordeelde ‘Unus testis, nullus testis’-zaak is
niet kon zeggen. [slachtoffer] zei tegen haar
gedaan’.
ten laste van de verdachte – kort gezegd –
moeder dat zij haar toch niet zou geloven. De
ž
bewezenverklaard dat hij op tijdstippen in de
moeder van [slachtoffer] heeft daarop gezegd
periode van 13 november 2007 tot en met 1
dat zij [slachtoffer] wel zou geloven en vroeg
‘De klinisch psycholoog dr. R. Bullens heeft
januari 2009 met [slachtoffer], die toen de
haar om in haar dagboek op te schrijven wat
een onderzoek ingesteld naar de geloofwaar-
leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt,
zij niet kon vertellen, zodat zij het kon lezen.
digheid en betrouwbaarheid van hetgeen
handelingen heeft gepleegd, die telkens
Dat vond [slachtoffer] goed. Na 20 minuten
[slachtoffer] als verondersteld slachtoffer in
bestonden uit of mede bestonden uit het sek-
is de moeder van [slachtoffer] weer naar haar
deze zaak op 28 juli 2009 in de verhoorstudio
sueel binnendringen van het lichaam van
toe gegaan. Zij las toen wat [slachtoffer] had
van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost heeft
[slachtoffer], hebbende verdachte meermalen
opgeschreven in een schrijfblok. Het waren
verklaard. In zijn rapport van 6 april 2010
zijn, verdachtes, tong in de mond en de vagi-
twee bladzijden. De moeder van [slachtoffer]
concludeert de deskundige Bullens dat de
na van [slachtoffer] geduwd/gebracht, en
las dat het ging over het vastpakken van de
hypothese dat [slachtoffer] de waarheid
meermalen aan de vagina van [slachtoffer]
piemel van [verdachte], over tongen en over
spreekt en derhalve ontuchtige handelingen
gelikt/gezogen en over de vagina van [slacht-
het over de vagina wrijven. [slachtoffer]
van de zijde van de verdachte heeft moeten
offer] gewreven, en meermalen [slachtoffer]
schreef ook dat zij het niet had durven ver-
ervaren steun vindt in een aantal bevindin-
zijn, verdachtes, penis doen vasthouden en
tellen. Ook schreef [slachtoffer] over tongen
gen. In de eerste plaats constateert de des-
aan zijn, verdachtes, penis laten trekken, en
bij de Chinees’. Bij die gelegenheid verklaarde
kundige Bullens dat [slachtoffer] tweemaal
meermalen met zijn, verdachtes, penis tegen
de moeder van [slachtoffer] voorts het vol-
(op 1 januari 2009 en op 14 juli 2009) spon-
de billen van [slachtoffer] gelegen. Verdachte
gende: ‘Afgelopen Nieuwjaar (het hof begrijpt
taan met een onthulling omtrent het seksu-
had een relatie met de moeder van het
dat bedoeld wordt 1 januari 2009) is zij na de
eel misbruik naar buiten is getreden, waarbij
slachtoffer en kwam vrijwel dagelijks bij de
oudejaarsviering bij haar thuis, nog even
in beide gevallen sprake was van een duide-
moeder van [slachtoffer] thuis.
naar de buren gegaan. Na vijf minuten belde
lijke aanleiding. De eerste onthulling zou
Aan de gevorderde respectievelijk bepleite
[slachtoffer] echter op haar gsm en vroeg
[slachtoffer] hebben gedaan direct na een
vrijspraak van het tenlastegelegde hebben de
haar huilend om naar huis te komen. […] Vijf
situatie waarin sprake was van (vermeend)
advocaat-generaal en de verdediging ten
minuten later stond [slachtoffer] bij de buren
seksueel misbruik. Met haar tweede onthul-
grondslag gelegd dat belastend bewijsmateri-
voor de deur. Ze was enkele gekleed in een
ling trad [slachtoffer] naar buiten nadat haar
aal uitsluitend voorhanden is in de verklarin-
onderbroekje en ze had een dekentje om zich
moeder haar, naar aanleiding van een ander
gen die [slachtoffer] heeft afgelegd, waar de
heen geslagen. [slachtoffer] vroeg haar moe-
incident, had gezegd dat zij [slachtoffer]
stellige ontkenning van de verdachte tegen-
der huilend om mee naar huis te gaan. Thuis
altijd gelooft en dat [slachtoffer] haar alles
over staat, en geen (betrouwbaar) bewijs
gekomen vroeg de moeder van [slachtoffer]
kon zeggen. Deze mededeling lijkt [slachtof-
voorhanden is dat de verklaringen van
wat er aan de hand was. [slachtoffer] zei haar
fer], aldus de deskundige, te hebben herin-
[slachtoffer] ondersteunt. De bewezenverkla-
toen, huilend en overstuur, dat [verdachte]
nerd aan haar eerste onthulling, waarbij zij
ring waartoe het hof desalniettemin kwam
allemaal zo raar deed, dat hij steeds vroeg of
voor haar gevoel door haar moeder niet werd
steunt in de kern op het volgende (zie voor
zij, [slachtoffer], met hem wilde vrijen en dat
geloofd. Het hof volgt de deskundige Bullens
de volledige bewijsvoering de conclusie van
hij zijn piemel tegen haar aan duwde’.
in zijn conclusie dat er zowel in de nacht van
de advocaat-generaal onder 8 op www.recht-
ž
spraak.nl).
Op 28 juli 2009 is [slachtoffer] voor de eerste
op 14 juli 2009 sprake is geweest van sponta-
De bijzondere overwegingen omtrent het
maal gehoord in de verhoorstudio. Van het
ne onthullingen van [slachtoffer] jegens haar
bewijs van het hof houden onder meer het
interview werden audiovisuele opnamen
moeder omtrent het seksueel misbruik’.
Verklaring slachtoffer in verhoorstudio
Onderzoek verklaring door klinisch psycholoog
oud op nieuw (jaarwisseling 2008-2009) als
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
3017
Rechtspraak
Overwegingen hof
de moeder van [slachtoffer]. Ook hiervoor
opgemerkt dat er tijdens het studioverhoor
‘Het hof merkt hierbij ter zijde nog op dat
geldt in de eerste plaats dat [slachtoffer] in
door [slachtoffer] de facto weinig aan het
het, anders dan de rechtbank, van oordeel is
het studioverhoor van 28 juli 2009 in over-
vermeend seksueel misbruik is toegevoegd,
dat niet uitsluitend de moeder van [slachtof-
eenkomstige zin als haar moeder heeft ver-
waardoor haar verklaring gaandeweg niet
fer] (de getuige [betrokkene 1]) over de spon-
klaard over de wijze waarop zij tot de “twee-
steeds verder is uitgedijt (dus geen duidelijk
tane onthulling van [slachtoffer] op 1 januari
de” onthulling was gekomen (pagina 6 van
incrementeel karakter draagt). Het hof neemt
2009 heeft verklaard. Immers, tijdens het stu-
44; dossierpagina 56).
ook deze conclusies over en maakt deze tot
dioverhoor van 28 juli 2009 verklaarde ook
Daarnaast worden de verklaringen van
de zijne.
[slachtoffer] zelf in gelijkluidende zin als
[slachtoffer] en haar moeder met betrekking
Met de deskundige Bullens verwerpt het hof
haar moeder over de gang van zaken nadat
tot de tweede onthulling ondersteund in de
voorts de hypothese dat [slachtoffer] seksue-
de verdachte volgens mededeling van [slacht-
verklaring van de getuige [betrokkene 4], die,
le ervaringen heeft opgedaan met iemand
offer] aan haar moeder op 1 januari 2009
voor zover hier relevant, het volgende
anders dan de verdachte. [slachtoffer] heeft
seksuele toenadering tot haar had gezocht
inhoudt:
de hierop gerichte vragen tijdens het studio-
(pagina 5 van 44; dossierpagina 55).
Ik ben de moeder van [betrokkene 5].
verhoor op 28 juli 2009 ontkennend beant-
Daarnaast constateert het hof dat de verkla-
[betrokkene 5] is bevriend met [slachtoffer].
woord en ook overigens is het hof niet geble-
ringen van [slachtoffer] en haar moeder met
Op 15 juni 2009 (het hof leest: 15 juli 2009)
ken van feiten of omstandigheden die nopen
betrekking tot de omstandigheden waaron-
waren [betrokkene 5] en [slachtoffer] bij mij
tot de aanname dat een ander dan de ver-
der de “eerste” onthulling plaatsvond onder-
thuis aan het spelen. Terwijl [slachtoffer]
dachte seksuele handelingen bij [slachtoffer]
steund worden in de aangifte, waarin de
naar het toilet ging, vertelde [betrokkene 5]
heeft uitgevoerd.
vader van [slachtoffer], voor zover hier van
mij dat [verdachte] seksuele dingen had
Het hof overweegt voorts als volgt.
belang, het volgende heeft verklaard:
gedaan met [slachtoffer]. [betrokkene 5] ver-
Zoals hiervoor weergegeven heeft de moeder
Afgelopen oudejaarsavond (het hof begrijpt:
telde dat [slachtoffer] dit de avond daarvoor
van [slachtoffer] op 30 juli 2009 tegenover de
31 december 2008/1 januari 2009) was ik op
aan haar moeder had verteld. Toen [slachtof-
politie onder meer verklaard dat [slachtoffer]
een feestje bij de buren van [betrokkene 1]
fer] van het toilet kwam heb ik tegen haar
in een collegeblok had geschreven dat zij de
en [verdachte]. Daar was [betrokkene 1] ook.
gezegd dat ik net van [betrokkene 5] iets
penis van verdachte moest vastpakken, dat
Ik hoorde toen dat [slachtoffer] naar [betrok-
gehoord had en dat wij er voor haar zouden
verdachte met haar had getongzoend en dat
kene 1] belde dat zij naar huis moest komen.
zijn als dat nodig was. [slachtoffer] begon
hij over haar vagina had gewreven. De door
Even later zag ik dat [slachtoffer] aan de deur
daarop te huilen en vertelde dat zij nooit
[slachtoffer] beschreven pagina’s van het col-
stond met een dekentje om. Ze vroeg weer of
graag thuis was met [verdachte] en dat zij
legeblok zijn door de rechtbank genummerd
[betrokkene 1] meekwam en toen is [betrok-
het niet prettig vond als [verdachte] moest
als pagina’s 14 en 15. In haar aanvullende
kene 1] met [slachtoffer] meegegaan.
oppassen omdat hij, als zij in bed lag, naar
verklaring van 8 januari 2010 verklaarde de
alsmede in de door de getuige [betrokkene 3]
haar toe kwam. Toen zij dit vertelde huilde
moeder van [slachtoffer] tegenover de politie
afgelegde verklaring, die – voor zover hier
en schokte [slachtoffer]. [slachtoffer] vertelde
dat zij vervolgens op een ander vel papier
van belang – het volgende inhoudt:
verder dat er met oud en nieuw voor het
(door de rechtbank genummerd als pagina
Ik heb een relatie met [betrokkene 2], de
laatst iets gebeurd was en dat zij dat tegen
17) vier regels heeft geschreven betreffende
vader van [slachtoffer]. In de nacht van oud
haar moeder had verteld maar dat zij haar
dingen die [slachtoffer] haar had verteld na
op nieuw 2008/2009 was ik omstreeks 02.00
niet geloofde.
het verhaal van 14 juli maar die niet door
uur bij de buren van [betrokkene 1] en [ver-
alsmede in de verklaring die [betrokkene 5]
[slachtoffer] in dat verhaal waren genoteerd.
dachte]. Ook [betrokkene 2] en [betrokkene
op 22 juni 2010 in de verhoorstudio van de
Het was, aldus de moeder van [slachtoffer],
1] waren daar. Omstreeks 02.30 uur zag ik
regiopolitie Brabant Zuid-Oost te Eindhoven
een soort aanvulling van wat ze later nog
dat [slachtoffer] huilend de kamer binnen-
heeft afgelegd, die, voor zover hier relevant
vertelde.
kwam. Ze had een deken om.
inhoudt:
Het hof leest op bedoelde pagina 17, evenals
Ook de verdachte bevestigt in zijn hiervoor
De volgende dag (het hof begrijpt: 15 juli
de rechtbank, de (steek-) woorden: “3x weet
onder het kopje vaststaande “feiten” weerge-
2009) hoorde ik van [slachtoffer] dat zij een
iets lekkers”, “steive piemel”, “kusje op” en
geven verklaring ter terechtzitting in hoger
brief had geschreven en dat haar moeder die
“tongen”. Voorts bevat deze pagina volgens de
beroep de verklaring van de moeder van
had gelezen.
rechtbank nog de woorden “tussen benen
[slachtoffer] omtrent de omstandigheden
In het kader van zijn conclusie dat de hypo-
pakken” en “ophalen [onleesbaar]”. Het hof
waaronder de eerste spontane onthulling
these dat [slachtoffer] de waarheid spreekt
leest evenwel, tegen de achtergrond van de
betreffende het seksueel misbruik plaats-
en derhalve ontuchtige handelingen van de
door [slachtoffer] tijdens het studioverhoor
vond.
zijde van de verdachte heeft moeten ervaren
van 28 juli 2009 afgelegde verklaring (pagina
Het hof leidt uit al deze verklaringen af dat
steun vindt in een aantal bevindingen con-
9 van 44, dossierpagina 59), waarin zij onder
er op 1 januari 2009 “iets” is voorgevallen
stateert de deskundige Bullens voorts dat de
meer sprak over haar vriendin [betrokkene
dat voor [slachtoffer] aanleiding was om
door [slachtoffer] tijdens het studioverhoor
6], in het woord dat door de rechtbank
midden in de nacht, slechts gekleed in een
op 28 juli 2009 afgelegde verklaring omtrent
onleesbaar werd geacht de naam “dafne”.
onderbroekje en met een dekentje om zich
het misbruik consistent, uitvoerig en gede-
Tegen diezelfde achtergrond leest het hof,
heen geslagen, naar haar moeder op zoek te
tailleerd is en dat zij bovendien desgevraagd
anders dan de rechtbank, de woorden: “tus-
gaan om haar, huilend te vragen naar huis
een en ander nader weet toe te lichten. De
sen benen pakken ophalen [betrokkene 6]”
te komen.
deskundige Bullens concludeert op grond
als één geheel.
Ook deelt het hof niet het standpunt van de
van een en ander dat dit alles bij elkaar geno-
Met de rechtbank stelt het hof vast dat de
rechtbank dat de aanname dat sprake is van
men te veel lijkt om te kunnen verzinnen of
door de moeder van [slachtoffer] genoteerde
een tweede spontane verklaring van [slacht-
uit het hoofd te leren.
steekwoorden (“steive piemel”, “kusje op’” en
offer] enkel steun vindt in de verklaring van
Voorts heeft de deskundige Bullens nog
“tongen”) ten opzichte van hetgeen [slachtof-
ž
3018
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
Rechtspraak
fer] in het collegeblok had beschreven geen
het er namelijk voor gehouden worden dat
bewijsmiddelen, in onderling verband en
nieuwe seksuele gedragingen opleveren. Het
[slachtoffer] over deze gedraging van de ver-
samenhang beschouwd, het aan de verdachte
hof stelt voorts vast, anders dan de recht-
dachte (ook) reeds met haar moeder heeft
primair tenlastegelegde wettig en overtui-
bank, dat de overige door de moeder van
gesproken op 14 juli 2009, nadat zij haar ver-
gend bewezen is als hierna te melden.”
[slachtoffer] genoteerde steekwoorden te
haal op papier had gezet. Het hof wijst er in
Het middel klaagt dat het Hof de bewezen-
weten “3x weet iets lekkers” en “tussen benen
dit verband op dat [slachtoffer] tijdens het
verklaring uitsluitend heeft doen steunen op
pakken ophalen [betrokkene 6]”, wezenlijk
studioverhoor op 28 juli 2009 de volgens
de verklaring van één getuige’.
verschillen van hetgeen [slachtoffer] in het
haar door de verdachte gebruikte woorden
collegeblok op de pagina’s 14 en 15 heeft
“ik weet iets lekkers” consequent en expliciet
Hoge Raad, onder meer:
opgeschreven.
in de context heeft geplaatst van het door de
3.3. Volgens het tweede lid van art. 342 Sv
De seksuele ervaringen waarop die steek-
verdachte likken/zuigen aan haar vagina, dat
– dat de tenlastelegging in haar geheel
woorden, bezien tegen de achtergrond van de
volgens [slachtoffers] verklaring tijdens het
betreft en niet een onderdeel daarvan – kan
door [slachtoffer] tijdens het studioverhoor
studioverhoor twee of drie keer is gebeurd.
het bewijs dat de verdachte het tenlastegeleg-
afgelegde verklaring, mogelijk betrekking
Het hof leidt hieruit af dat aangenomen
de feit heeft begaan, door de rechter niet uit-
zouden kunnen hebben, namelijk het likken/
dient te worden dat de door de moeder van
sluitend worden aangenomen op de verkla-
zuigen aan de vagina van [slachtoffer] door
[slachtoffer] genoteerde steekwoorden “3x
ring van één getuige. Deze bepaling strekt
de verdachte respectievelijk het over de vagi-
weet iets lekkers” eveneens verband hebben
ter waarborging van de deugdelijkheid van
na van [slachtoffer] wrijven door de verdach-
gehouden met door [slachtoffer] tegenover
de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rech-
te in de auto, toen hij haar bij haar vriendin
haar moeder gedane verbale uitlatingen,
ter verbiedt tot een bewezenverklaring te
[betrokkene 6] kwam ophalen, komen in de
nadat zij haar verhaal al op papier had gezet,
komen ingeval de door één getuige gerele-
schriftelijke beschrijving van het seksueel
over het likken aan haar vagina door de ver-
veerde feiten en omstandigheden op zichzelf
misbruik door [slachtoffer] immers niet voor.
dachte, waarover zij in het collegeblok niets
staan en onvoldoende steun vinden in ander
Het hof is dan ook, anders dan de rechtbank,
had opgeschreven.
bewijsmateriaal. Opmerking verdient nog dat
van oordeel dat de verklaring van de moeder
Het hof gaat er vanuit dat [slachtoffer] haar
het bij de in cassatie aan te leggen toets of
van [slachtoffer] dat zij slechts dingen had
ervaringen in dit opzicht eerst aan haar moe-
aan het bewijsminimum van art. 342, tweede
opgeschreven die [slachtoffer] nog niet had
der heeft toevertrouwd toen zij nadat zij (een
lid, Sv is voldaan, van belang kan zijn of de
genoteerd niet als “evident onjuist” kan wor-
voor haar wellicht minder beladen deel van)
feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is,
den aangemerkt. Uit het vorenstaande volgt
haar verhaal op schrift had gesteld, zich vrij
nader heeft gemotiveerd (vgl.
bovendien dat geen aanleiding bestaat om
voelde om nog eens in meer uitgebreide
ECLI:NL:HR:2010:BM2452, NJ 2010/515).
aan te nemen dat de moeder van [slachtof-
vorm mondeling haar verhaal te doen’.
3.4. Het Hof heeft gemotiveerd dat en waar-
fer] een lijstje met steekwoorden had
ž
gemaakt dat [slachtoffer] heeft gebruikt als
‘Uit [slachtoffers] verklaring tijdens het stu-
bewijs voor de belastende verklaringen van
basis bij het op schrift stellen van – beweer-
dioverhoor van 28 juli 2009, zoals hiervoor
[slachtoffer] te vinden is in de verklaringen
delijk – door [slachtoffer] ervaren seksuele
weergegeven, volgt dat [slachtoffer] al met
van haar moeder ([betrokkene 1]), haar vader
handelingen. Immers, niet valt in te zien
haar vriendin [betrokkene 5] over het seksu-
([betrokkene 2]), [betrokkene 3], [betrokkene
waarom [slachtoffer] dan op de pagina’s 14
eel misbruik had gesproken “toen het nog
4] en [betrokkene 5] en in de verklaring van
en 15 van het collegeblok niet tevens feitelij-
bezig was”. Het hof stelt vast dat dit vóór 1
de verdachte zelf.
ke invulling gegeven zou hebben aan de
januari 2009 moet zijn geweest omdat vol-
In het onderhavige geval kan, mede gelet op
steekwoorden “3x weet iets lekkers” en “tus-
gens [slachtoffer] het misbruik op die datum
die nadere motivering, niet worden gezegd
sen benen pakken ophalen dafne”, zoals zij
is gestopt. In feite is, voor zover het hof is
dat de tot het bewijs gebezigde verklaringen
bij gelegenheid van het studioverhoor van 28
gebleken, bedoeld gesprek van [slachtoffer]
van [slachtoffer] onvoldoende steun vinden
juli 2009 wel heeft gedaan.
met haar vriendin [betrokkene 5] derhalve de
in het overige bewijsmateriaal. Anders dan in
In dit verband overweegt het hof ten slotte
allereerst onthulling omtrent het seksueel
het middel wordt betoogd, is dus geen sprake
nog dat het op grond van de door de moeder
misbruik geweest. [betrokkene 5] heeft daar-
van schending van art. 342, tweede lid, Sv.
van [slachtoffer] op 15 september 2011 als
omtrent in het studioverhoor van 22 juni
3.5. Het middel faalt.
getuige ter terechtzitting in hoger beroep
2010 op de vraag van de verhoorder hoe
afgelegde verklaring voor gehouden moeten
[slachtoffer] was toen ze het haar ([betrokke-
worden dat zij in steekwoorden aantekenin-
ne 5]) voor het eerst vertelde, verklaard:
gen heeft gemaakt in het collegeblok nadat
“Toen had ze wel tranen in haar ogen
[slachtoffer] haar verhaal al op papier had
omdat”. Op grond hiervan komt de onthul-
12 november 2013, nr. 11/03345
gezet.
ling van [slachtoffer] omtrent het door haar
(Mrs. W.A.M. van Schendel, W.F. Groos.
Op grond van vorenstaande overweegt het
ervaren seksueel misbruik tegenover haar
Y. Buruma)
hof dat niet is gebleken noch aannemelijk is
vriendin het hof authentiek voor. Dat geldt
(Na conclusie van A-G mr. A.J. Machielse,
geworden dat de verklaring van [slachtoffer]
vervolgens ook voor de uitlatingen die
ertoe strekkende dat bewijsmiddel 7 verbe-
het resultaat is van sturing, suggestieve
[slachtoffer] naderhand tegenover haar moe-
terd wordt gelezen en voorts strekkende tot
bevraging van en/of informatieverstrekking
der en bij gelegenheid van de studioverhoren
overschrijding van de redelijke termijn en
aan haar door haar moeder of anderen. Met
op 28 juli 2009 en 22 juni 2010 heeft gedaan.
verwerping voor het overige; adv. mr. J.Y.
name overweegt het hof dat het over haar
Resumerend komt het hof tot de slotsom dat
Taekema, ’s-Gravenhage)
vagina likken door de verdachte door [slacht-
op grond van de hiervoor in voetnoten ver-
ECLI:NL:HR:2013:1154
offer] kennelijk niet voor het eerst tijdens
melde redengevende feiten en omstandighe-
het studioverhoor van 28 juli 2009 is
den, de bijzondere overwegingen omtrent het
Grenzen getuigenbewijs (vgl. HR 1 februari
genoemd. Naar het oordeel van het hof moet
bewijs en de daaraan ten grondslag liggende
1994, NJ 1994/427; HR 24 januari 2012, NJ
Het hof overweegt voorts nog als volgt.
om het van oordeel is dat voldoende steun-
2521
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
3019
Rechtspraak
2012/84), onmiddellijkheidsbeginsel en het
1] , onder meer inhoudende: ‘U vraagt mij
hen ter terechtzitting in hoger beroep te heb-
recht op een eerlijk proces: het bezigen
hoe vaak ik [verdachte] in de zwarte auto
ben gehoord, nu de bedoelde verklaring van
voor het bewijs van bij de politie afgelegde
heb zien rijden. Maandagmiddag 2 februari
[betrokkene 1] bij de politie respectievelijk
getuigenverklaringen zonder die getuigen
(naar het hof begrijpt: 2009) zag ik [verdach-
die van [betrokkene 2] niet het enige bewijs-
ter terechtzitting als getuigen te hebben
te] voorbijrijden op de Feijenoorddijk te Rot-
middel is waaruit verdachtes betrokkenheid
gehoord, terwijl die getuigen in hoger
terdam. Op woensdagmorgen 4 februari
bij het tenlastegelegde feit rechtstreeks volgt.
beroep bij de raadsheer-commissaris zijn
2009, omstreeks 10:00 uur, heb ik samen
Daargelaten nog dat die betrokkenheid uit
teruggekomen op deze verklaringen, is in
met [verdachte] in de gestolen zwarte auto
hun beider verklaringen bij de politie volgt,
casu gerechtvaardigd nu de betrokkenheid
een blowtje gerookt’. 5. Verklaring van
volgt die in elk geval ook uit de verklaring
van de verdachte in voldoende mate steun
[betrokkene 2], onder meer inhoudende: ‘U
van [betrokkene 3]’.
vindt in ander bewijsmateriaal.
vraagt mij of ik weet waarom ik hier zit. Ik
Het middel bevat de klacht dat het Hof
zit hier voor heling. Ik zat in een gestolen
‘inbreuk heeft gemaakt op het onmiddellijk-
auto. Ik heb een achtervolging meegemaakt.
heidsbeginsel en het recht op een eerlijk pro-
Ik was uitgestapt en rende weg. Toen werd ik
ces’ door tegenover politieambtenaren afge-
Inleiding:
aangehouden. U zegt mij dat [betrokkene 1]
legde verklaringen van medeverdachten, die
Ten laste van de verdachte is – kort gezegd –
met jou (het hof begrijpt: met mij) en [ver-
door dezen ten overstaan van de raadsheer-
schuldheling bewezenverklaard, namelijk: dat
dachte] in de gestolen auto heeft zitten pra-
commissaris zijn herroepen, voor het bewijs
hij tezamen en in vereniging met een ander
ten. Ja, dat klopt’. 6. Verklaring van [betrokke-
te bezigen zonder deze personen als getui-
of anderen, een personenauto (Fiat Panda)
ne 2], onder meer inhoudende: ‘V: Hoe lang
gen ter terechtzitting te hebben gehoord.
voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn
ken je [verdachte]? A: Vanaf mijn zesde jaar.
mededader(s) ten tijde van voorhanden krij-
V: Waarom ben je niet blijven staan toen
Hoge Raad, onder meer:
gen van die personenauto redelijkerwijs
[verdachte] de gestolen auto stopte na de
2.3. Het hof heeft geoordeeld dat de tegen-
had(den) moeten vermoeden, dat het een
achtervolging door de politie? A: Ik was in
over de politie afgelegde verklaringen van
door misdrijf, namelijk door diefstal, verkre-
paniek en ben daarom weggerend. V: Hoe
[betrokkene 1] en [betrokkene 2] voor het
gen goed betrof.
vaak ben je meegereden? A: Dit was 1 keer.
bewijs kunnen worden gebezigd zonder hen
Deze bewezenverklaring steunt op het vol-
[…] V: Hij heeft geen rijbewijs? A: Dat maakt
ter terechtzitting in hoger beroep te hebben
gende (zie voor de volledige bewijsvoering
niet uit. Ik ga niet vragen aan [verdachte] of
gehoord. Daartoe heeft het hof overwogen
de conclusie van de advocaat-generaal onder
hij een rijbewijs heeft’. 7. Relaas van de ver-
dat de verklaringen van [betrokkene 1] en
3.3 en 3.4 op www.rechtspraak.nl). 1. De aan-
balisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6]:
[betrokkene 2] bruikbaar zijn voor het bewijs
gifte door [betrokkene 4] van diefstal van de
‘In dit onderzoek is uit het verhoor van ver-
van het de verdachte tenlastegelegde en
Fiat. 2. Het proces-verbaal van bevindingen
dachte [betrokkene 1] gebleken dat hij onder
bewezenverklaarde medeplegen van schuld-
van politie Rotterdam-Rijnmond, inhouden-
andere van ene [betrokkene 3] had gehoord
heling van een Fiat Panda, nu de betrokken-
de een relaas van de verbalisanten [verbali-
dat [verdachte] eerst autosleutels had gesto-
heid van de verdachte in voldoende mate
sant 1] en [verbalisant 2], onder meer inhou-
len. Op 8 februari 2009 hoorden wij een
steun vindt in ander bewijsmateriaal, in het
dende: ‘Wij zagen voor ons een personenauto
manspersoon, die zich middels een geldig
bijzonder de inhoud van de onder 7 als
van het merk Fiat, type Panda, zwart van
rijbewijs legitimeerde en verklaarde te zijn:
bewijsmiddel gebezigde verklaring van
kleur en voorzien van het kenteken [AA-
– [betrokkene 3], geboren [geboortedatum]
[betrokkene 3]. In aanmerking genomen dat
00-BB]. Wij zagen dat in deze personenauto
1989 te [geboorteplaats] – Deze persoon ver-
het bedoelde bewijsmiddel inhoudt dat
drie jongens zaten en dat deze personenauto
klaarde het volgende: ‘Ik ken [verdachte]. Ik
[betrokkene 3] de verdachte in de week voor-
in het geheel geen licht voerde. Wij gingen
zag hem afgelopen week rijden in een auto,
afgaand aan 8 februari 2009 heeft zien rijden
vervolgens achter dat voertuig rijden om
het was een zwarte kleine auto. Ik zag dat
in een kleine zwarte auto, terwijl hij wist dat
een teken tot stoppen te geven. Wij zagen
[verdachte] achter het stuur zat. Ik vond het
de verdachte geen auto heeft, en dat het een
dat de bestuurder zijn snelheid verhoogde
wel opvallend dat ik hem langs zag rijden in
feit van algemene bekendheid is dat een Fiat
en geen gehoor gaf aan ons stopteken met
een auto, omdat ik weet dat hij geen auto
Panda valt aan te merken als een kleine auto
het verlichte transparant aan de voorzijde
heeft.’
geeft het oordeel van het hof niet blijk van
van ons dienstvoertuig. Nadat wij het kente-
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de
een onjuiste rechtsopvatting en is het niet
ken hadden doorgegeven kregen wij te
raadsman naar voren gebracht dat de ver-
onbegrijpelijk.
horen dat het om een gestolen personenauto
dachten [betrokkene 1] en [betrokkene 2]
2.4. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
ging. […] [Wij zagen] dat de bestuurder hard
tegenover de politie weliswaar belastende
afremde en dat de auto tot stilstand kwam
verklaringen hebben afgelegd, doch dat zij in
A-G Machielse, onder meer:
en dat direct hierop drie jongens uit de auto
hoger beroep bij de raadsheer-commissaris
3.7 Bij de beoordeling van het middel dient
sprongen en hard wegrenden.’ Nadat de jon-
zijn teruggekomen op deze eerder afgelegde
het volgende te worden vooropgesteld.
gens uit de auto wegrenden zijn twee van de
belastende verklaringen, zodat het hof zo het
Afhankelijk van de omstandigheden van het
drie jongens, die zij ‘niet uit het oog hadden
deze verklaringen voor het bewijs zou willen
geval, zoals de aard van de zaak en de
verloren’ vanaf het moment dat zij uit de
bezigen, hen ter terechtzitting als getuigen
omstandigheid of en in hoeverre het ten las-
auto sprongen, aangehouden. 3. Verklaring
dient te horen. Nu dit niet is geschied en vol-
te gelegde door de verdachte wordt ontkend,
van [betrokkene 1], onder meer inhoudende:
doende steunbewijs ontbreekt, dient de ver-
kunnen beginselen van een behoorlijke pro-
‘Voordat ik instapte, wist ik dat de Fiat gesto-
dachte te worden vrijgesproken, aldus de
cesorde meebrengen dat het Openbaar
len was. [verdachte] heeft twee jaar vastgeze-
raadsman. Het hof verwerpt het verweer: ‘Het
Ministerie bepaalde personen als getuige ter
ten, hij heeft geen rijbewijs, geen werk en
hof overweegt dat het de tegenover de politie
terechtzitting dient op te roepen dan wel dat
geen geld. Door dit alles wist ik dat de Fiat
afgelegde verklaringen van [betrokkene 1] en
de rechter zodanige oproeping ambtshalve
gestolen was’. 4. Verklaring van [betrokkene
[betrokkene 2] voor het bewijs bezigt, zonder
dient te bevelen, bij gebreke waarvan proces-
(EVRM art. 6)
3020
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
Rechtspraak
sen-verbaal voor zover inhoudende de door
wegens – kort gezegd – 1. voorbereiding van
gegeven verklaring van de verdachte. Geen
die personen in het opsporingsonderzoek
diefstal met geweld of afpersing, 2. handelen
rechtsregel verzet zich ertegen dat de rechter
afgelegde verklaringen niet tot het bewijs
in strijd met art. 26 lid 1 WWM, en 3. opzette-
in zijn bewijsmotivering feiten of omstandig-
kunnen worden gebezigd. Dit zal in ieder
lijk handelen in strijd met art. 2 onder C Opi-
heden – hier de inhoud van voormelde ver-
geval gelden indien een ambtsedig proces-
umwet. De nadere bewijsoverweging houdt
klaring van de verdachte – weergeeft tenein-
verbaal inhoudende een in het opsporings-
onder meer in: ‘Bij de beantwoording van de
de vervolgens tot uitdrukking te brengen dat
onderzoek afgelegde belastende verklaring
vraag of verdachte deze voorwerpen opzette-
daaraan moet worden voorbijgegaan (vgl. HR
van een persoon het enige bewijsmiddel is
lijk aanwezig heeft gehad, gaat de rechtbank
18 november 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF1182,
waaruit verdachtes betrokkenheid bij het ten
ervan uit dat de auto, waarin de voorwerpen
NJ 2008/612).
laste gelegde rechtstreeks kan volgen en die
zijn aangetroffen, op naam is gesteld van ver-
3.6. Het middel faalt.
persoon nadien door een rechter is gehoord
dachte en verdachte ten tijde van het aan-
en ten overstaan van deze die verklaring
treffen van die voorwerpen ook in de auto
A-G Spronken, onder meer:
heeft ingetrokken of een op essentiële pun-
zelf ook aanwezig was. Uitgangspunt is dat
13. Onder het kopje ‘Redengevende feiten en
ten ontlastende nadere verklaring heeft afge-
verdachte in beginsel verantwoordelijk kan
omstandigheden’ is inderdaad een verklaring
legd, dan wel heeft geweigerd te verklaren
worden gehouden voor voorwerpen, die
van verdachte opgenomen die blijkens de
omtrent de feiten en omstandigheden waar-
zichtbaar, dan wel minder zichtbaar in de
bewijsoverweging – op onderdelen – onge-
over hij eerder heeft verklaard. Indien dit is
auto aanwezig zijn. Voorts acht de rechtbank
loofwaardig is geacht. Die voor de bewezen-
geschied ter gelegenheid van een verhoor
de redenen die verdachte heeft opgegeven
verklaring niet redengevende verklaring van
van de bedoelde persoon door de rechter- of
om het voorhanden hebben van de revolver
verdachte is dus ten onrechte onder de
raadsheer-commissaris, behoort deze per-
en de andere voorwerpen te verklaren (“de
bewijsmiddelen opgenomen. Daarover klaagt
soon ter terechtzitting als getuige te worden
revolver zat in mijn tas maar ik weet er niets
het middel terecht. Deze verklaring is boven-
opgeroepen, opdat de rechter zich door eigen
vanaf; ik leen mijn auto vaak uit aan anderen
dien in het geheel van de bewijsvoering
waarneming van de getuige een oordeel zal
en die laten wel eens spullen hierin achter;
betreffende de feiten 1 en 2 niet van onder-
kunnen vormen omtrent de betrouwbaar-
een vriend van mij gebruikt een van de
geschikte betekenis, omdat de ongeloofwaar-
heid van diens verklaringen.1
bivakmutsen bij optredens terwijl hij niet in
digheid van verdachtes verklaring expliciet is
beeld wil komen”) niet geloofwaardig. Dit
aangewend als onderbouwing van het oor-
1 Vgl. HR 1 februari 1994, LJN AB7528, NJ 1994, 427; HR 6
brengt mee dat verdachte de betreffende
deel dat verdachte de in zijn auto aangetrof-
juni 2006, LJN AV4834, NJ 2006, 333; HR 23 oktober 2007,
voorwerpen opzettelijk aanwezig heeft
fen voorwerpen opzettelijk aanwezig had.3
LJN BB2958, NJ 2007, 580; HR 24 januari 2012, LJN BT8951,
gehad’. Het middel klaagt dat de rechtbank
NJ 2012, 84.
de verklaring van de verdachte, die in de
3 HR 25 september 2012, ECLI: NL:HR:2012:BX5014, r.o. 2.5.
bewijsmotivering als volgt is weergegeven:
2522
‘de revolver zat in mijn tas maar ik weet er niets vanaf; ik leen mijn auto vaak uit aan
Hoge Raad (belastingkamer)
anderen en die laten wel eens spullen hierin
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. drs.
12 november 2013, nr. 12/01734
achter; een vriend van mij gebruikt een van
M.R.T. Pauwels verbonden aan het Fiscaal
(Mrs. A.J.A. van Dorst, W.F. Groos, V. van den
de bivakmutsen bij optredens terwijl hij niet
Instituut Tilburg van de Tilburg University en
Brink)
in beeld wil komen’ en die door haar niet
werkzaam bij het Ministerie van Financiën.
(Na conclusie van A-G mr. T.N.B.M.
geloofwaardig is geacht, ten onrechte onder
Spronken, strekkende tot vernietiging voor
‘de bewijsmiddelen’ heeft opgenomen.
zover het de beslissingen over de feiten 1
2523
en 2 en de strafoplegging betreft, tot terug-
Hoge Raad, onder meer:
wijzing en tot verwerping voor het overige;
3.4. De werkwijze die de rechtbank in de
15 november 2013, nr. 11/05565
adv. mrs. J. Kuijper en S.J. van der Woude,
onderhavige zaak in haar zogenoemde Pro-
(Mrs. Feteris, Schaap, Van Loon, Fierstra,
Amsterdam)
mis-vonnis heeft gevolgd ten aanzien van de
Koopman; na conclusie A-G IJzerman tot
ECLI:NL:HR:2013:1159
– door het Hof overgenomen – bewijsmotive-
vernietiging van ’s hofs uitspraak)
ring, komt erop neer dat de redengevende
ECLI:NL:HR:2013:1125
Ongeloofwaardige verklaring verdachte in
feiten en omstandigheden waarop de beslis-
bewijsmotivering: geen rechtsregel verzet
sing steunt dat de verdachte het tenlastege-
Rechtsvorming. Rechtseenheid. Waarborgen
zich ertegen dat de rechter in zijn bewijs-
legde heeft begaan, zijn vermeld in een
uniforme rechtstoepassing. Verhouding tus-
motivering feiten of omstandigheden
bewijsredenering waarbij de rechtbank heeft
sen cassatierechter en feitenrechters. Welke
– zoals de inhoud van een verklaring van
volstaan met een verwijzing naar de wettige
gedeelten van verpleeg- en verzorgingshui-
de verdachte – weergeeft teneinde vervol-
bewijsmiddelen waaraan die feiten en
zen zijn ‘in-hoofdzaak-woondelen’? Omdat
gens tot uitdrukking te brengen dat daar-
omstandigheden zijn ontleend (vgl. HR 15
wetstoepassing in de praktijk tot velerlei
aan moet worden voorbijgegaan (vgl. HR 18
mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0424, NJ
problemen leidt, waarbij door feitenrech-
november 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF1182, NJ
2007/387). In dat opzicht wijkt het onderha-
ters verschillende benaderingen worden
2008/612). A-G: anders.
vige vonnis af van de beslissing waarop het
gekozen ‘die niet enkel zijn terug te voeren
in het middel genoemde arrest HR 26 april
op onderlinge verschillen tussen die verzor-
2011, ECLI:NL:HR:2011:BP8498 betrekking
gings- en verpleeghuizen’, acht de Hoge
heeft.
Raad het geboden met het oog op een uni-
Inleiding:
3.5. De rechtbank heeft in haar bewijsmotive-
forme rechtstoepassing om praktisch werk-
Verdachte is met bevestiging door het hof
ring tot uitdrukking gebracht dat zij geen
bare – betrekkelijk gedetailleerde – uit-
van het vonnis van de rechtbank veroordeeld
geloof heeft gehecht aan de onder 3.3 weer-
gangspunten te formuleren.
(Sv art. 359)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
3021
Rechtspraak
de orde zijn; de bewoners zijn aan een ver-
3.3.4. Verzorgings- en verpleeghuizen ken-
pleegritme onderworpen en de kamers zijn
merken zich daardoor dat daarin mensen
niet afsluitbaar.
verblijven die vanwege hun behoefte aan ver-
3.3.1. Bij de beoordeling van het tegen voor-
zorging en/of verpleging niet in hun oor-
Hoge Raad, onder meer:
melde oordelen gerichte middel moet het
spronkelijke woonomgeving kunnen blijven.
‘3.1.1. De onroerende zaak betreft een ver-
volgende worden vooropgesteld.
Hun verblijf in een dergelijk tehuis heeft in
pleeghuis (hierna: het verpleeghuis) dat
3.3.2. Bij de toepassing van artikel 220a, lid 2,
het algemeen naar zijn aard geen tijdelijk
beschikt over 168 plaatsen voor huisvesting
van de Gemeentewet gaat het om de vraag of
karakter, en onderscheidt zich daarmee van
en behandeling, namelijk 72 plaatsen voor
onzelfstandige gedeelten van een onroeren-
een verblijf in een ziekenhuis. Het verblijf
psychogeriatrische zorg, 64 plaatsen voor
de zaak ‘tot woning dienen dan wel volledig
van duurzame aard in een verzorgings- of
langdurige somatische zorg en 32 plaatsen
dienstbaar zijn aan woondoeleinden’. Die
verpleeghuis heeft voor deze ‘bewoners’ daar-
voor kortdurende somatische zorg. Daarnaast
vraag was aan de orde in de arresten van de
mee het karakter van wonen. Dat komt mede
heeft het verpleeghuis 15 plaatsen voor
Hoge Raad [BNB 2008/23 en 24, en BNB
tot uitdrukking doordat zij op dat adres in de
somatische dagbehandeling.
2012/152]. Het komt er daarbij op aan of ten
gemeentelijke basisadministratie behoren te
3.1.2. Degenen die in het verpleeghuis verblij-
minste 70 percent van de waarde van de
worden ingeschreven. De omstandigheid dat
ven (hierna: de bewoners) hebben ieder een
onroerende zaak kan worden toegerekend
aan deze bewoners in het tehuis waar zij ver-
kamer van ongeveer 15 vierkante meter met
aan gedeelten daarvan die tot woning dienen
blijven naar behoefte hulp, verzorging en
daarin een bed, een kledingkast en een klei-
of volledig dienstbaar zijn aan woondoelein-
verpleging worden geboden en dat daartoe
ne wastafel. De kamers zijn niet afsluitbaar.
den. Is aan die eis voldaan, dan wordt de
regels worden gesteld die hun handelings-
Per twee kamers is er een gemeenschappelij-
gehele onroerende zaak als woning aange-
vrijheid en privacy beperken, neemt niet weg
ke badgelegenheid met toilet. De bewoners
merkt met alle daaraan verbonden gevolgen,
dat het tehuis voor hen dezelfde functie ver-
hebben per unit van meerdere kamers een
zoals het niet heffen van onroerendezaakbe-
vult als een woning.
gemeenschappelijke ruimte voor dagverblijf
lasting ten aanzien van het gebruik.
Van een dergelijk als wonen aan te merken
en een gemeenschappelijke keuken.
Thans is aan de orde de toepassing van arti-
verblijf van duurzame aard is echter geen
3.1.3. De bewoners worden ’s ochtends uit
kel 220e van de Gemeentewet, ingevolge wel-
sprake in geval van verblijf in een tehuis
bed geholpen en gaan vervolgens naar de
ke bepaling voor een onroerende zaak die
met het oog op kortdurende behandeling of
ruimte voor dagverblijf, waar zij vaak gedu-
niet in zijn geheel als woning wordt aange-
dagbehandeling. Evenmin is daarvan sprake
rende de gehele dag verblijven.
merkt geldt dat geen onroerendezaakbelas-
bij een zogenoemde hospice waarin termi-
3.1.4. Het verpleeghuis is bij de onderhavige
ting ten aanzien van het gebruik wordt gehe-
nale zorg wordt verleend aan personen met
aanslag in de onroerendezaakbelastingen
ven over de waarde van gedeelten van die
een levensverwachting van ten hoogste
aangemerkt als onroerende zaak die niet in
zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan
enkele maanden.
hoofdzaak tot woning dient in de zin van
wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woon-
3.3.5. Het vorenstaande brengt mee dat de
artikel 220, aanhef en letter a, van de
doeleinden. Het criterium ‘in hoofdzaak’
gedeelten van een verzorgings- of verpleeg-
Gemeentewet in verbinding met artikel 220a,
brengt mee dat van zodanige gedeelten (hier-
huis die in hoofdzaak eenzelfde functie heb-
lid 2, van die wet. Daarover bestaat in cassa-
na ook: ‘in-hoofdzaak-woondelen’) eveneens
ben als de vergelijkbare gedeelten van een
tie geen geschil.
sprake is als de desbetreffende gedeelten
woning, zijn aan te merken als gedeelten in
3.2.1. Voor het hof was in geschil of gedeel-
tevens in zekere mate een andere functie
de zin van artikel 220e van de Gemeentewet.
ten van het verpleeghuis in hoofdzaak tot
hebben dan een woonfunctie dan wel volledi-
Die functies betreffen bijvoorbeeld dagbeste-
woning dienen dan wel in hoofdzaak dienst-
ge dienstbaarheid aan woondoeleinden; vol-
ding, slapen, zich wassen en eten. Alle ruim-
baar zijn aan woondoeleinden en daarom
doende is dat die gedeelten in hoofdzaak, dat
ten in het tehuis die een dergelijke functie
buiten aanmerking moeten worden gelaten
is voor ten minste 70 percent, tot woning
hebben, zijn aan te merken als gedeelten in
bij de bepaling van de heffingsmaatstaf, een
dienen dan wel dienstbaar zijn aan woon-
de zin van artikel 220e van de Gemeentewet.
en ander als bedoeld in artikel 220e van de
doeleinden.
Dat betreft niet alleen de eigen (zit/slaap)
Gemeentewet. Het betreft de kamers, de
3.3.3. Zoals mede kan worden ontleend aan
kamers van de bewoners, maar ook alle door
ruimten voor dagverblijf, de keukens, de bad-
de conclusie van de Advocaat-Generaal, leidt
bewoners gezamenlijk gebruikte ruimten,
kamers en de daarbij horende verkeersruim-
het bepaalde in artikel 220e van de Gemeen-
zoals gemeenschappelijke woonkamers, eet-
ten, alsmede de ondergelegen parkeergarage.
tewet ten aanzien van verzorgings- en ver-
zalen, recreatieruimten, (mede) door bewo-
3.2.2. Het hof heeft geoordeeld dat voor de
pleeghuizen in de praktijk tot velerlei proble-
ners gebruikte keukens en sanitaire ruimten,
vraag of een ruimte in hoofdzaak een woon-
men. Daarbij worden door feitenrechters
een en ander met inbegrip van de verkeers-
functie heeft, van essentieel belang is dat in
verschillende benaderingen gekozen die niet
ruimten die voor de toegang tot die ruimten
de desbetreffende ruimte in zekere mate
enkel zijn terug te voeren op onderlinge ver-
dienen, zoals gangen, hallen, liften en trap-
vrijelijk kan worden verbleven, waarbij
schillen tussen die verzorgings- en verpleeg-
penhuizen.
onder vrijelijk verblijven moet worden ver-
huizen. De aldus ontstane problematiek, die
3.3.6. De hiervoor in onderdeel 3.3.3
staan dat in de ruimte enige privacy wordt
door de regering al werd verwacht maar
geschetste noodzaak om te komen tot prak-
geboden en dat door bewoners in zekere
waarvoor in de wettelijke regeling geen voor-
tisch werkbare uitgangspunten brengt mee
mate over de eigen tijd moet kunnen wor-
ziening is getroffen, vraagt om praktisch
dat bij de kwalificatie van de hiervoor in
den beschikt, evenals over de ruimte waarin
werkbare uitgangspunten die tot een unifor-
3.3.5 bedoelde ruimten de mate van mede-
men die tijd doorbrengt. Volgens het hof is
me rechtstoepassing leiden. De Hoge Raad
gebruik daarvan door anderen dan bewo-
in dit geval geen sprake van vrijelijk verblij-
zal in dit arrest dergelijke uitgangspunten
ners, zoals het verzorgend, verplegend en
ven. Daartoe heeft het hof onder andere van
formuleren met het oog op een aantal in de
overig personeel van de zorginstelling, niet
belang geacht dat vrije besteding van de tijd
praktijk veel voorkomende problemen. Een
van belang is en daarom niet behoeft te
en vrije beschikking over de ruimte niet aan
zekere ruwheid is daarbij onvermijdelijk.
worden onderzocht. Met name dient geen
(Gemeentewet art. 220e) Cassatieberoep belanghebbende
3022
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
Rechtspraak
onderscheid te worden gemaakt op grond
De waarde van parkeergarages moet op
houdt en dat de klikbrief niet van invloed
van de mate van verzorging of verpleging
dezelfde wijze worden toegerekend.
was bij het vaststellen van de in de onderha-
die de bewoners in die ruimten wordt gebo-
3.3.11. De aard van de onderhavige regeling,
vige aanslag begrepen correcties en de aan
den. Ook een gedeelte van een tehuis waar
die leidt tot een vermindering van de hef-
belanghebbende opgelegde boete.
meer intensieve zorg aan de bewoners wordt
fingsgrondslag, brengt mede dat een belang-
3.1.5. Naar aanleiding van de uitkomsten van
geboden, kan daarom het karakter hebben
hebbende die aanspraak maakt op toepas-
het boekenonderzoek en het strafrechtelijk
van ‘in-hoofdzaak-woondeel’.
sing ervan, de feiten moet stellen en, bij
onderzoek heeft de inspecteur bij het vast-
3.3.7. Tot de hiervoor in 3.3.5 bedoelde
betwisting door de wederpartij, moet bewij-
stellen van de onderhavige aanslag een aan-
gedeelten behoren niet de gedeelten van het
zen waaruit met inachtneming van het
tal correcties aangebracht op het door
tehuis die (nagenoeg) uitsluitend ten dienste
vorenstaande volgt welke gedeelten van de
belanghebbende aangegeven belastbare inko-
staan aan het personeel van de instelling of
onroerende zaak als ‘in-hoofdzaak-woonde-
men uit werk en woning. Voor het hof heeft
derden, zoals kantoorruimten, ‘zusterposten’,
len’ zijn aan te merken.
de inspecteur voor het eerst een drietal nade-
en andere ruimten waartoe als regel slechts
3.4. Gelet op hetgeen hiervoor onder 3.3.4 is
re (omzet)correcties aangevoerd, welke cor-
deze personen toegang hebben, zoals c.v.-
overwogen slaagt het middel. ’s Hofs uitspraak
recties volgens hem ten onrechte niet zijn
ruimten en voorraadkamers. Dit geldt even-
kan niet in stand blijven. Verwijzing moet vol-
begrepen in het vastgestelde belastbare inko-
eens voor een centrale keuken die (nage-
gen voor een nieuwe behandeling van het
men uit werk en woning (hierna: de nadere
noeg) uitsluitend door personeel van de
geschil met inachtneming van hetgeen hier-
correcties).
instelling wordt gebruikt.
voor in onderdeel 3.3 is overwogen’.
3.2.1. Belanghebbende heeft voor het hof erover geklaagd, onder meer onder verwijzing
3.3.8. Een bijzondere beschouwing verdienen de (nagenoeg) uitsluitend voor revalidatie en (para-)medische zorg gebruikte ruimten. De
2524
naar het bepaalde in artikel 67m (tekst tot 1 juli 2009) van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR), dat de inspecteur
aard van het gebruik van dergelijke ruimten brengt mee dat zij niet dezelfde functie heb-
15 november 2013, nr. 12/00606
heeft geweigerd de klikbrief over te leggen.
ben als gedeelten van een woning. Daarom
(Mrs. Overgaauw, Bavinck, Punt, Koopman,
Het Hof heeft de hiervoor in 3.1.4 vermelde
kan niet worden gezegd dat zij in hoofdzaak
Van Kalmthout)
redenen van de inspecteur als juist bestem-
tot woning dienen dan wel in hoofdzaak
ECLI:NL:HR:2013:1129
peld en geoordeeld dat de inspecteur daarom de klikbrief niet hoefde over te leggen.
dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Hetzelfde geldt voor in sommige instellingen
(Awb art. 8:42; AWR art. 27e, 27j lid 2(oud))
Hiertegen richt zich middel II met onder andere het betoog dat het hof niet tot dat
aanwezige winkels en voor restaurants die mede voor anderen dan bewoners en hun
Behoort een klikbrief tot de op de zaak
oordeel had mogen komen zonder kennis te
gasten bestemd zijn.
betrekking hebbende stukken? Omkering
nemen van de inhoud van de klikbrief.
3.3.9. Voor de ondergrond van de opstal
en verzwaring van de bewijslast mede van
3.2.2.
geldt dat deze geen andere functie heeft
toepassing op correcties die de inspecteur
Bij de beoordeling van middel II wordt het
dan de opstal (zie HR [BNB 2011/4 en 5]).
voor het eerst in incidenteel hoger beroep
volgende vooropgesteld. Indien een belang-
Dat brengt mee dat de waarde van de onder-
aanvoert ter onderbouwing van de juist-
hebbende zich – voldoende gemotiveerd – op
grond ook voor de toepassing van artikel
heid van de belastingaanslag.
het standpunt stelt dat een bepaald aan de inspecteur ter beschikking staand stuk dient
220e van de Gemeentewet aan de waarde van de opstal moet worden toegerekend
Hoge Raad, onder meer:
te worden overgelegd omdat het op de zaak
naar evenredigheid van de waarde van de
‘3.1.1. (…)
betrekking heeft, kan geen doorslaggevende
gedeelten die op de vorenomschreven wijze
3.1.2. Bij belanghebbende is een boekenon-
betekenis toekomen aan de betwisting van
zijn onderscheiden.
derzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid
dat laatste door de inspecteur. Die betwisting
3.3.10. Voor de ongebouwde gedeelten van
van de aangiften voor de inkomstenbelasting
– evenals haar eventuele onderbouwing
de onroerende zaak geldt eveneens hetgeen
en de omzetbelasting over de jaren 1997 tot
berust immers mede op feitelijke gegevens
is beslist in de hiervoor in 3.3.9 vermelde
en met 2004. Het onderzoek is aangevangen
(de inhoud van dat stuk) die aan de belang-
arresten; zie de onderdelen 4.3.1 en 4.3.2
in april 2001 en afgerond in mei 2006.
hebbende en de rechter niet bekend zijn,
daarvan. Tot die onbebouwde gedeelten
3.1.3. Op 12 juni 2003 is een strafrechtelijk
zodat zij door de belanghebbende niet kun-
behoren eveneens parkeerterreinen. De
onderzoek jegens belanghebbende ingesteld.
nen worden weerlegd, en door de rechter niet
waarde van voor algemeen gebruik aange-
(…) Belanghebbende is naar aanleiding van
op juistheid kunnen worden getoetst. Daarbij
wezen parkeerterreinen wordt aldus als
het strafrechtelijk onderzoek vervolgd en
komt dat indien de inspecteur meent dat
regel eveneens naar evenredigheid toegere-
onherroepelijk veroordeeld wegens gewoon-
gewichtige redenen zich tegen overlegging
kend, ongeacht het feitelijke gebruik door
tewitwassen, medeplegen van witwassen en
van het stuk verzetten, hij zich kan beroepen
(gasten van) bewoners dan wel personeelsle-
medeplegen van valsheid in geschrift.
op artikel 8:29 van de Awb. In het licht van
den. Indien gedeelten van een parkeerter-
3.1.4. In mei 2002 heeft de inspecteur een
dit een en ander dient artikel 8:42 van de
rein uitdrukkelijk zijn aangewezen om enkel
zogenoemde klikbrief ontvangen (hierna: de
Awb aldus te worden uitgelegd dat, behou-
te worden gebruikt door personeel van het
klikbrief). De inspecteur heeft de klikbrief
dens gevallen van gerechtvaardigde weige-
tehuis, wordt de waarde van die gedeelten
niet tot de op de zaak betrekking hebbende
ring op grond van artikel 8:29 van de Awb en
niet met toepassing van artikel 220e van de
stukken gerekend en hij heeft deze evenmin
uitzonderingsgevallen als misbruik van pro-
Gemeentewet buiten aanmerking gelaten.
aan belanghebbende, de rechtbank of het hof
cesrecht, tegemoet dient te worden gekomen
Dit is wel het geval ten aanzien van gedeel-
overgelegd. Als redenen daarvoor heeft de
aan een verzoek van de belanghebbende tot
ten van een parkeerterrein die uitdrukkelijk
inspecteur opgegeven dat de klikbrief niet de
overlegging van een bepaald stuk indien
zijn aangewezen voor uitsluitend gebruik
aanleiding vormde voor het instellen van het
deze voldoende gemotiveerd heeft gesteld
door bewoners en/of hun gasten.
boekenonderzoek noch daarmee verband
dat het stuk van enig belang kan zijn
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
3023
Rechtspraak
(geweest) voor de besluitvorming in zijn zaak
3.6.1. Middel X verzet zich met onder meer
slagen in de inkomstenbelasting/premie
(zie HR 25 april 2008, nr. 43448,
een rechtsklacht tegen de toepassing door
volksverzekeringen, de daarbij gegeven
ECLI:NL:HR:2008:BA3823, BNB 2008/161).
het hof van de zogeheten omkering en ver-
beschikkingen inzake verhogingen dan wel
3.2.3. In het onderhavige geval heeft het hof
zwaring van de bewijslast op de nadere cor-
boetebeschikkingen en de daarbij gegeven
zonder kennis te nemen van de inhoud van
recties. Het middel betoogt dat indien de
beschikkingen inzake heffingsrente gegrond
de klikbrief beslist dat deze brief niet tot de
inspecteur in hoger beroep nieuwe elemen-
verklaard, de uitspraken van de inspecteur
op de zaak betrekking hebbende stukken
ten aanvoert ter onderbouwing van de juist-
vernietigd, de navorderingsaanslagen, de boe-
behoort, kennelijk op grond van de overwe-
heid van de belastingaanslag, de omkering
ten en de heffingsrente verminderd en de
ging dat die brief niet van enig belang was
en de verzwaring van de bewijslast niet op
verhogingen gedeeltelijk kwijtgescholden.
voor de besluitvorming van de inspecteur.
deze nieuwe elementen mogen worden toe-
Belanghebbende heeft tegen die uitspraak
Indien dit oordeel is gebaseerd op het uit-
gepast.
beroep in cassatie ingesteld.
gangspunt dat de rechter kan beoordelen of
3.6.2. Indien de rechter in beroep of in hoger
2.1.2. Bij arrest van de Hoge Raad van 25
de inhoud van het betreffende stuk voor de
beroep bevindt dat in het aan hem voorge-
november 2011, nr. 10/03270,
besluitvorming in de zaak van belang is
legde geval het bepaalde in de artikelen 27e
ECLI:NL:HR:2011:BU5633, is het tegen de oor-
geweest zonder kennisneming van die
en 27j, lid 2 (tekst tot 1 januari 2013), van de
spronkelijke uitspraak ingestelde beroep in
inhoud, berust het gelet op het hiervoor in
AWR van toepassing is, beoordeelt hij of is
cassatie van belanghebbende gegrond ver-
3.2.2 overwogene op een onjuiste rechtsop-
gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op
klaard, de oorspronkelijke uitspraak vernie-
vatting.
bezwaar onjuist is. Deze bepalingen strekken
tigd uitsluitend wat betreft de verhogingen
Indien het oordeel berust op de juiste rechts-
ertoe dat een belastingplichtige die ver-
voor de jaren 1990 tot en met 1997 en de
opvatting dat de rechter ook zonder kennis-
zuimt de in artikel 27e van de AWR genoem-
opgelegde boeten voor de jaren 1998 en
neming van het desbetreffende stuk kan
de verplichtingen na te komen, de stelplicht
1999, en is het geding verwezen naar het
beslissen dat dit stuk niet van enig belang
en de (verzwaarde) bewijslast draagt ten aan-
gerechtshof ’s Gravenhage ter verdere behan-
voor de besluitvorming kan zijn (geweest), is
zien van feiten die van belang zijn voor de
deling en beslissing van de zaak met inacht-
dit oordeel onvoldoende gemotiveerd. Niet
beoordeling van de vraag of de bij de uit-
neming van dat arrest.
zonder meer begrijpelijk is waarom een klik-
spraak op bezwaar gehandhaafde of nader
2.1.3. Bij geschrift van 8 december 2011 heeft
brief niet van enig belang kan zijn geweest
vastgestelde belastingaanslag juist is. Deze
belanghebbende het hof verzocht om herzie-
voor de besluitvorming in een zaak als de
strekking brengt mee dat in voorkomend
ning van de oorspronkelijke uitspraak.
onderhavige.
geval de hiervoor bedoelde beoordeling
2.2. Het hof heeft het verzoek tot herziening
Indien het hof met zijn hiervoor in 3.2.1
mede omvat de elementen die de inspecteur
bij de in cassatie bestreden uitspraak niet-
omschreven oordeel tot uitdrukking wilde
na de uitspraak op bezwaar aanvoert ter
ontvankelijk verklaard omdat de oorspronke-
brengen dat belanghebbende zijn verzoek tot
onderbouwing van de juistheid van de belas-
lijke uitspraak ten tijde van de indiening van
het overleggen van de klikbrief onvoldoende
tingaanslag zoals die bij die uitspraak is
het verzoek tot herziening naar het oordeel
zou hebben gemotiveerd, behoefde dit oor-
gehandhaafd of nader is vastgesteld. Het
van het hof als gevolg van de hiervoor in
deel eveneens nadere motivering.
middel faalt derhalve in zoverre’.
2.1.2 bedoelde cassatie en verwijzing nog niet onherroepelijk vaststond. Hiertegen
Het middel slaagt derhalve. 3.3. (…)
2525
3.4. (…)
keert zich het middel. 2.3. Het middel slaagt. De mogelijkheid van herziening is gegeven om – binnen de door
3.5. Middel IX strekt onder meer ten betoge dat de inspecteur de nadere correcties niet
22 november 2013, nr. 12/05565
artikel 8:88 Awb (tekst 2012, thans artikel
voor het eerst in het incidentele hoger
(Mrs. Feteris, Schaap, Fierstra, Koopman,
8:119 Awb) getrokken grenzen – herstel
beroep mocht aanvoeren.
Groeneveld)
mogelijk te maken van beslissingen die
Het staat een partij, en dus ook de inspec-
ECLI:NL:HR:2013:1208
berusten op een ondeugdelijke feitelijke grondslag. Een uitspraak die in cassatie ter
teur, vrij om zich in hoger beroep te verweren met alle gronden die hij dienstig acht.
Herziening. Indien een hofuitspraak in cas-
beoordeling heeft gestaan, moet na de beslis-
Dit is slechts anders voor zover het desbe-
satie gedeeltelijk is vernietigd, is herzie-
sing van de Hoge Raad op dat cassatieberoep
treffende standpunt onderscheidenlijk ver-
ning van die hofuitspraak mogelijk voor
worden aangemerkt als een onherroepelijk
weer ondubbelzinnig zou zijn prijsgegeven,
zover de uitspraak in cassatie in stand is
geworden uitspraak als bedoeld in artikel
dan wel wordt aangevoerd onder zodanige
gebleven, ook indien de verwijzingsproce-
8:88 Awb indien en voor zover deze uitspraak
omstandigheden, dat behandeling ervan
dure met betrekking het vernietigde deel
in cassatie in stand is gebleven. Derhalve kan
zou leiden tot een inbreuk op een goede
nog aanhangig is.
na het arrest van de Hoge Raad van de laatstbedoelde uitspraak in zoverre herziening
procesorde (zie HR 10 december 2010, nr. 09/05017, ECLI:NL:HR:2011:BO6786, BNB
(Awb art. 8:88(oud), 8:119(nieuw))
schil of een nieuw standpunt in hoger
worden verzocht op de in de wet genoemde gronden, onverminderd de (beperkte) moge-
2011/72). In dit kader maakt het geen verCassatieberoep belanghebbende
lijkheid herziening te vragen van het in cassatie gewezen arrest (zie HR 17 december
beroep wordt aangevoerd bij wege van verweer of bij wege van incidenteel hoger
Hoge Raad, onder meer:
2004, nr. 40607, ECLI:NL:HR:2004:AR7765,
beroep. Aangezien de gedingstukken geen
‘2.1.1. Bij uitspraak van 10 juni 2010, nr.
BNB 2005/84).
aanleiding geven voor het oordeel dat zich
04/03029 (hierna: de oorspronkelijke uit-
2.4. In het onderhavige geval bevatte de oor-
met betrekking tot de nadere correcties één
spraak), heeft het hof het beroep van belang-
spronkelijke uitspraak beslissingen op
van de hiervoor bedoelde uitzonderingssitu-
hebbende tegen de uitspraken van de inspec-
– gevoegd behandelde – beroepen inzake
aties voordoet, volgt uit het vorenstaande
teur betreffende aan hem over de jaren 1990
afzonderlijke besluiten, zoals opgesomd in
dat middel IX in zoverre faalt.
tot en met 1999 opgelegde navorderingsaan-
onderdeel 2.1.1 hiervoor. Aangezien de oor-
3024
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
Rechtspraak
spronkelijke uitspraak in cassatie in stand is
voortzetting van de activiteiten; stimule-
ongelijke behandeling van gelijke gevallen,
gebleven voor zover deze de navorderings-
ring ondernemerschap) zijn aan te merken
doch alleen die welke als discriminatie moet
aanslagen en de beschikkingen inzake hef-
als gerechtvaardigd. Dat uit de wetsgeschie-
worden beschouwd omdat een redelijke en
fingsrente betreft en die navorderingsaansla-
denis niet een gedegen empirisch onder-
objectieve rechtvaardiging ervoor ontbreekt.
gen en beschikkingen als gevolg daarvan
zoek naar de omvang van de gestelde pro-
Dit betekent dat alleen sprake is van discri-
onherroepelijk zijn geworden, is die uit-
blemen blijkt noch dat een verhoging van
minatie indien het gemaakte onderscheid
spraak in zoverre onherroepelijk geworden in
het vrijstellingspercentage die problemen
geen gerechtvaardigde doelstelling heeft of
de zin van artikel 8:88 Awb. Voor zover het
zou oplossen, brengt nog niet mee dat de
indien er geen redelijke verhouding bestaat
verzoek tot herziening betrekking heeft op
faciliteit van redelijke grond is ontbloot.
tussen de maatregel die het onderscheid
die besluiten, diende het door het hof in
Het verbod van discriminatie gaat niet zo
maakt en het daarmee beoogde gerechtvaar-
behandeling te worden genomen. Daaraan
ver dat een maatregel die met het oog op
digde doel (zie EHRM 29 april 2008, Burden
staat niet in de weg dat het geding wat
een in de praktijk ervaren probleem onder-
vs. Verenigd Koninkrijk, no. 13378/05, EHRC
betreft de opgelegde verhogingen en boeten
scheid maakt tussen vergelijkbare gevallen,
2008/80, paragraaf 60). Hierbij verdient
is verwezen, en die besluiten ten tijde van de
slechts toelaatbaar is indien het bestaan en
opmerking dat op fiscaal gebied aan de wet-
indiening van het onderhavige herzienings-
de omvang van dat probleem en de effecti-
gever in het algemeen een ruime beoorde-
verzoek in verband daarmee nog niet onher-
viteit van de gekozen oplossing empirisch
lingsvrijheid toekomt bij het beantwoorden
roepelijk vaststonden.
zijn vastgesteld. De fiscale wetgever mag
van de vraag of gevallen voor de toepassing
2.5. Gelet op het voorgaande kan ’s hofs uit-
een dergelijk onderscheid ook baseren op
van de bedoelde verdragsbepalingen als
spraak niet in stand blijven. Terugwijzing
veronderstellingen omtrent het probleem
gelijk moeten worden beschouwd en of, in
moet volgen om het verzoek tot herziening
en de effectiviteit van de daarvoor gekozen
het bevestigende geval, een objectieve en
alsnog in behandeling te nemen voor zover
oplossing, tenzij deze veronderstellingen zo
redelijke rechtvaardiging bestaat om die
het betrekking heeft op de navorderingsaan-
weinig voor de hand liggen dat het evident
gevallen niettemin in verschillende zin te
slagen en de beschikkingen inzake heffings-
onredelijk is ze aan het onderscheid ten
regelen (vgl. onder meer EHRM 22 juni 1999,
rente’.
grondslag te leggen.
no. 46757/99, Della Ciaja en anderen vs. Italië, BNB 2002/398), en [Burden, paragraaf
2526
(EVRM art. 14, 53 en art. 1 van het Twaalfde
60]). Indien het niet gaat om onderscheid op
protocol; IVBPR art. 26; Grondwet art. 94;
basis van aangeboren kenmerken van een
Successiewet 1956 art. 35b t/m 35f)
persoon, zoals geslacht, ras en etnische afkomst, dient het oordeel van de wetgever
22 november 2013, nr. 13/01161 (Mrs. Feteris, Schaap, Fierstra, Koopman,
Cassatieberoep belanghebbende
daarbij te worden geëerbiedigd, tenzij het van redelijke grond ontbloot is (vgl. onder
Groeneveld; na conclusie A-G IJzerman tot gegrondverklaring van het cassatieberoep)
Hoge Raad, onder meer:
meer EHRM 12 april 2006, Stec en anderen
ECLI:NL:HR:2013:1210
‘3.1.1. Op 17 november 2011 is [A] (hierna:
vs. Verenigd Koninkrijk, no. 65731/01, RSV
erflater) overleden. Zijn erfgenamen zijn zijn
2007/44, paragraaf 52, en EHRM 4 november
Hoge Raad oordeelt – in afwijking van de
twee kinderen, waaronder belanghebbende,
2008, Carson en anderen vs. het Verenigd
A-G – dat de bedrijfsopvolgingsfaciliteit in
ieder voor de helft.
Koninkrijk, no. 42184/05, paragrafen 73 en
schenkings- en successierecht (in 2011: bij
3.1.2. Tot de nalatenschap behoorde geen
80). Dit laatste kan niet snel worden aange-
verkrijging van ondernemingsvermogen
ondernemingsvermogen in de zin van de
nomen. Het onderscheid moet van dien aard
geldt een vrijstelling van 100% tot een
faciliteit voor bedrijfsopvolging (hierna ook:
zijn dat de keuze van de wetgever evident
waarde van € 1 miljoen, en van 83% voor
de faciliteit) als bedoeld in hoofdstuk IIIA
van redelijke grond ontbloot is (“manifestly
het meerdere) niet in strijd met het discri-
van de Successiewet (hierna: SW).
without reasonable foundation”, zie EHRM 7
minatieverbod. Niettegenstaande dat art. 53
3.2.1. Voor de rechtbank was in geschil of
juli 2011, Stummer vs. Oostenrijk, no.
EVRM aan de nationale wetgever de vrij-
belanghebbende niettemin een beroep kan
37452/02, paragraaf 89, met verdere verwij-
heid laat om een verdergaande bescher-
doen op toepassing van de faciliteit wegens
zingen).
ming te bieden dan die het EVRM geeft,
strijd met het discriminatieverbod van arti-
Hetzelfde heeft te gelden met betrekking tot
mag – gelet op art. 94 Gw – de Nederlandse
kel 26 van het Internationaal verdrag inzake
het verbod van discriminatie in artikel 1 van
rechter een onverenigbaarheid met het dis-
burgerrechten en politieke rechten (IVBPR)
het Twaalfde Protocol bij het EVRM. Uit het
criminatieverbod niet aannemen op basis
en artikel 14 van het Europese Verdrag tot
Explanatory Report bij dit protocol (paragraaf
van een uitleg van het begrip discriminatie
bescherming van de rechten van de mens en
18) volgt dat de opstellers aan het daarin
die zou leiden tot een verdergaande
de fundamentele vrijheden (EVRM), dan wel
gebruikte begrip discriminatie dezelfde bete-
bescherming dan mag worden aangenomen
het recht op ongestoord genot van eigendom
kenis hebben willen toekennen als aan het
op grond van de rechtspraak van het EHRM.
zoals vastgelegd in artikel 1 van het Eerste
gelijkluidende begrip in artikel 14 EVRM (zie
Met het oog op de heffing van schenkings-
Protocol bij het EVRM’.
EHRM 22 december 2009, Sejdić en Finci vs.
en successierecht moeten verkrijgingen
3.2.2. volgt weergave overwegingen recht-
Bosnië en Herzegovina, nr. 27996/06 en
van ondernemingsvermogen en die van
bank, die tot conclusie leiden dat voornoemd
34836/06, paragraaf 55).
andersoortige vermogensbestanddelen als
beroep wordt afgewezen;
De hiervoor vermelde rechtspraak van het
gelijke gevallen worden aangemerkt. Doel-
‘3.3.1. Bij de beoordeling van de tegen het
EHRM is voor de Hoge Raad leidend. Aan de
stellingen wetgever (voorkomen dat heffing
oordeel van de rechtbank gerichte middelen
nationale wetgever laat artikel 53 EVRM de
van successie- en schenkingsrecht mogelijk
dient het volgende te worden vooropgesteld.
vrijheid om een verdergaande bescherming
liquiditeitsproblemen oproept waardoor de
Artikel 26 IVBPR en artikel 14 EVRM, in
te bieden dan de bepalingen van het EVRM
continuïteit van ondernemingen in gevaar
samenhang met artikel 1 van het Eerste Pro-
en de protocollen bij het EVRM geven. Uit het
kan komen; belang van onbelemmerde
tocol bij het EVRM, verbieden niet iedere
bepaalde in de Grondwet, in het bijzonder uit
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
3025
Rechtspraak
artikel 94, vloeit voort dat de Nederlandse
een betalingsregeling; vervolgens een rege-
juist een verhoging van het vrijstellingsper-
rechter daarentegen bepalingen uit een wet
ling die voorzag in voorwaardelijke kwijt-
centage die problemen zou oplossen. Uit dit
in formele zin slechts wegens discriminatie
schelding ter grootte van 25% van de belas-
een en ander volgt evenwel niet dat de facili-
buiten toepassing mag laten indien deze toe-
ting over het ondernemingsvermogen;
teit zoals deze in het onderhavige jaar gold,
passing niet verenigbaar is met een ieder
daarna is de faciliteit overgeheveld naar de
van redelijke grond is ontbloot. Het verbod
verbindende bepalingen van een of meer ver-
heffingswet en is het vrijstellingspercentage
van discriminatie gaat niet zo ver dat een
dragen die discriminatie verbieden. Wat
in stappen verhoogd naar achtereenvolgens
maatregel die met het oog op een in de prak-
betreft het verbod van discriminatie in arti-
30%, 60% en 75%; momenteel is het vrijstel-
tijk ervaren probleem onderscheid maakt
kel 14 EVRM en artikel 1 van het Twaalfde
lingspercentage 100% voor een verkrijging
tussen gelijke of in relevante opzichten ver-
Protocol bij het EVRM kan de Nederlandse
tot een waarde van € 1 miljoen en 83% voor
gelijkbare gevallen, slechts toelaatbaar is
rechter een zodanige onverenigbaarheid niet
het meerdere.
indien het bestaan en de omvang van dat
aannemen op basis van een uitleg van het
‘3.3.8. Uit de hiervoor in de onderdelen 3.3.4
probleem en de effectiviteit van de gekozen
daarin gebruikte begrip discriminatie die
tot en met 3.3.7 vermelde wetsgeschiedenis
oplossing empirisch zijn vastgesteld. Gelet
zou leiden tot een verdergaande bescher-
volgt dat de wetgever de faciliteit in het
op de hem toekomende beoordelingsvrijheid
ming dan mag worden aangenomen op
leven heeft geroepen onder meer omdat de
mag de fiscale wetgever een dergelijk onder-
grond van de rechtspraak van het EHRM met
heffing van successie- en schenkingsrecht bij
scheid ook baseren op veronderstellingen
betrekking tot die bepalingen (vgl. HR 10
verkrijging van ondernemingsvermogen
omtrent het probleem en de effectiviteit van
augustus 2001, nr. R00/132HR,
liquiditeitsproblemen kan oproepen, met
de daarvoor gekozen oplossing, tenzij deze
ECLI:NL:HR:2001:ZC3598, NJ 2002/278).
name ook door de heffing ter zake van (niet
veronderstellingen zo weinig voor de hand
3.3.2. Ingevolge de SW 1956 wordt een belas-
liquide) goodwill, waardoor de continuïteit
liggen dat het evident onredelijk is ze aan
ting geheven van al wat krachtens erfrecht
van ondernemingen in gevaar kan komen.
het onderscheid ten grondslag te leggen (vgl.
respectievelijk door schenking wordt verkre-
De wetgever heeft hierbij in het bijzonder het
HR 7 juni 2000, nr. 34793,
gen, waarbij het verkregene in aanmerking
oog gehad op het belang van onbelemmerde
ECLI:NL:HR:2000:AA6124, BNB 2000/374).
wordt genomen naar de waarde die daaraan
voortzetting van de activiteiten van familie-
3.3.12. Met de onderhavige faciliteit heeft de
in het economische verkeer kan worden toe-
bedrijven binnen de kring van de onderne-
wetgever een oplossing willen bieden voor in
gekend. Deze voor de heffing van schenkings-
mer. Die voortzetting zou een bijdrage kun-
de praktijk gesignaleerde knelpunten bij
en successierecht (…) relevante kenmerken
nen leveren aan behoud en groei van de
bedrijfsopvolgingen. Voor zover de wetgever
van verkrijging en waarde in het economisch
werkgelegenheid, behoud van economische
zich daarbij heeft gebaseerd op veronderstel-
verkeer doen zich evenzeer voor bij een ver-
diversiteit en aan stabiliteit.
lingen omtrent de noodzaak en de doelma-
krijging van vermogensbestanddelen die deel
Bij het scheppen en nader vorm geven van
tigheid van de te treffen maatregelen, kan
uitmaken van het vermogen van een onder-
de faciliteit heeft de wetgever daarnaast het
niet worden gezegd dat die veronderstellin-
neming van de erflater of schenker of die bij
oog gehad op de stimulering van onderne-
gen zo weinig voor de hand liggen dat zij
hem tot een aanmerkelijk belang behoorden
merschap.
evident onredelijk zijn. Er zijn aanwijzingen
in de zin van afdeling 4.3 van de Wet IB 2001
Dit zijn gerechtvaardigde doelstellingen als
dat in een aanzienlijk deel van de gevallen
(hierna tezamen ook aan te duiden als:
hiervoor in onderdeel 3.3.1 bedoeld.
waarin de faciliteit van toepassing is, geen
ondernemingsvermogen) als bij verkrijging
3.3.9. Vervolgens komt wel de vraag op of de
sprake is van liquiditeitsproblemen. Daarmee
van andere vermogensbestanddelen. Met het
getroffen maatregelen niet verder gaan dan
is echter niet gezegd dat de wetgever niet
oog op de heffing van schenkings- en succes-
voor het bereiken van deze op zichzelf
kon uitgaan van de veronderstelling dat zich
sierecht moeten verkrijgingen van vermo-
gerechtvaardigde doelstellingen nodig is, en
bij vererving en schenking van onderne-
gensbestanddelen met waarde in het econo-
wel in die mate dat geen sprake is van een
mingsvermogen zonder de onderhavige faci-
mische verkeer daarom voor de toepassing
redelijke verhouding tussen deze maatrege-
liteit in een aanzienlijk aantal van de geval-
van de bedoelde verdragsbepalingen als gelij-
len (de faciliteit) en de daarmee beoogde
len een belemmering zou voordoen voor
ke gevallen worden aangemerkt, ongeacht of
doelen. In dat verband is met name betoogd
ongewijzigde voortzetting van de economi-
deze vermogensbestanddelen al dan niet als
dat het telkens verhogen van het vrijstel-
sche bedrijvigheid binnen de kring van de
ondernemingsvermogen zijn aan te merken.
lingspercentage niet steunt op een gedegen
schenker of de erflater. Ook anderszins
Een verschil in behandeling tussen verkrij-
onderzoek naar de noodzaak daarvan.
bestaat er geen aanleiding voor het oordeel
gingen van ondernemingsvermogen en van
3.3.10. In de hiervoor in de onderdelen 3.3.4
dat die veronderstelling evident onredelijk is.
andersoortige vermogensbestanddelen
tot en met 3.3.7 vermelde wetsgeschiedenis
De wetgever heeft er mede uit overwegingen
behoeft daarom rechtvaardiging.
is enkele malen verwezen naar uitgebrachte
van uitvoerbaarheid voor gekozen om daar-
3.3.3. Gelet op het voorgaande dient te wor-
rapporten, waarin op verhoging van de vrij-
voor een generieke maatregel te treffen in de
den beoordeeld of een objectieve en redelijke
stellingspercentages werd aangedrongen
vorm van de onderhavige faciliteit. Dat de
rechtvaardiging bestaat voor het zojuist
omdat de bestaande faciliteit niet als toerei-
faciliteit een bijdrage levert aan de oplossing
bedoelde verschil in behandeling’.
kend werd ervaren. Voor zover het bedoelde
van de bedoelde liquiditeitsproblemen, in de
(…)
betoog inhoudt dat het onderscheid niet op
gevallen waarin zij zich voordoen, en daar-
3.3.4.-3.3.7. De Hoge Raad geeft hier een over-
onderzoek berust, faalt het daarom.
mee de beoogde voortzetting van onderne-
zicht van hoe de fiscale faciliteit in het
3.3.11. De bedoelde rapporten bevatten welis-
mingsactiviteiten bevordert, kan niet worden
schenkings- en successierecht voor de verkrij-
waar signalen en wensen uit de praktijk,
ontkend. De faciliteit is bovendien niet uit-
ging van ondernemingsvermogen in de loop
maar daaruit blijkt niet van een gedegen
sluitend daarvoor bedoeld, maar heeft mede
der jaren is uitgebreid, de wetgeschiedenis
empirisch onderzoek naar de omvang van de
tot doel het ondernemerschap meer in het
erbij en eventuele voorafgaande (onderzoeks)
gestelde problemen. Die rapporten en de
algemeen te stimuleren.
rapporten. Grofweg was de ontwikkeling als
andere argumenten van de wetgever geven
volgt: aanvankelijk was slechts sprake van
evenmin duidelijke aanwijzingen waarom
3026
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
Rechtspraak
3.3.13. De hiervoor in onderdeel 3.3.12 ver-
Procesverloop
tot 1 juni 2012 de regel dat: a. uitbreiding,
melde overwegingen tezamen brengen de
Bij besluit van 10 mei 2011 heeft het college
hervestiging en omschakeling naar een
Hoge Raad tot de slotsom dat de faciliteit
geweigerd aan [appellant sub 1] reguliere
intensieve geiten- of schapenhouderij niet
zoals die gold in het onderhavige jaar en ook
bouwvergunning eerste fase te verlenen voor
zijn toegestaan; b. vergroting van de bebou-
in andere jaren, berust op een keuze van de
het geheel oprichten van twee melkgeiten-
wing ten behoeve van een intensieve geiten-
fiscale wetgever waarvan niet kan worden
stallen op het perceel [locatie] te Sint-Oeden-
of schapenhouderij welke op de peildatum
gezegd dat zij evident van redelijke grond is
rode. Bij besluit van 10 januari 2012 heeft
12 december 2009 aanwezig of in uitvoering
ontbloot. De wetgever heeft daarom met de
het college het door [appellant sub 1] daarte-
was dan wel gebouwd mag worden krachtens
faciliteit de in onderdeel 3.3.1 bedoelde gren-
gen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
een onherroepelijk verleende vergunning
zen van de hem toekomende ruime beoorde-
Bij uitspraak van 23 november 2012 heeft de
niet is toegestaan.
lingsvrijheid niet overschreden. Mitsdien is
rechtbank het door [appellant sub 1] daarte-
2. [appellant sub 1] exploiteert een melkgei-
geen sprake van een bevoordeling van de ver-
gen ingestelde beroep gegrond verklaard, het
tenhouderij op het perceel. Het bouwplan
krijging van ondernemingsvermogen boven
besluit van 10 januari 2012 vernietigd en het
voorziet in twee melkgeitenstallen die zullen
de verkrijging van overige vermogensbe-
college opgedragen een nieuw besluit op
aansluiten op de achterzijde van de bestaan-
standdelen die leidt tot discriminatie als
bezwaar te nemen met inachtneming van
de melkgeitenstallen. Het college heeft
hiervoor in onderdeel 3.3.1 omschreven.
deze uitspraak.
geweigerd bouwvergunning te verlenen, omdat het bouwplan in strijd is met artikel
(…)’. Cassatieberoep ongegrond.
(…)
9.8 van de Verordening 2011. 3. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank
Overwegingen
ten onrechte heeft overwogen dat aan de in
Raad van State
1. Ingevolge artikel 56a, tweede lid, van de
artikel 9.8 van de Verordening 2011 vervatte
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. B.
Woningwet, zoals dit luidde ten tijde van
regels rechtstreekse werking is toegekend als
Klein Nulent en mr. drs. J. de Vries werkzaam
belang, gelezen in verbinding met artikel 44,
bedoeld in artikel 4.1, derde lid, van de Wro.
bij de directie bestuursrechtspraak van de
eerste lid, aanhef en onder f, van die wet,
Daartoe voert hij aan dat volgens de toelich-
Raad van State. Volledige versies van deze
mag slechts en moet de bouwvergunning
ting op de Verordening 2011 de regels met
uitspraken zijn te vinden op www.raad-
eerste fase worden geweigerd, indien het
rechtstreekse werking met de zinsnede ‘Tot
vanstate.nl.
bouwen in strijd is met de regels, gesteld bij
het tijdstip waarop’ beginnen. Nu dit bij arti-
of krachtens een verordening als bedoeld in
kel 9.8 van de Verordening 2011 niet het
artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke
geval is, is kennelijk niet beoogd om recht-
ordening (hierna: Wro).
streekse werking aan de in dit artikel vervat-
Ingevolge artikel 4.1, eerste lid, van de Wro,
te regels toe te kennen, aldus [appellant sub
6 november 2013, nr. 201212079/1/A1
zoals dit luidde ten tijde van belang, kunnen,
1].
(Mrs. Borman, Hoekstra, Hoogvliet)
indien provinciale belangen dat met het oog
3.1. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aange-
ECLI:NL:RVS:2013:1819
op een goede ruimtelijke ordening noodzake-
voerd, heeft de rechtbank terecht geen aan-
lijk maken, bij of krachtens provinciale veror-
leiding gezien voor het oordeel dat artikel 9.8
Bepaling in Verordening ruimte Noord-Bra-
dening regels worden gesteld omtrent de
van de Verordening 2011 geen rechtstreeks
bant 2011, inhoudende tijdelijke bouwstop
inhoud van bestemmingsplannen, daaraan
werkende regels bevat. Zoals de rechtbank
voor intensieve geiten- of schapenhouderij,
voorafgaande projectbesluiten daaronder
terecht heeft overwogen, begint artikel 9.8
bevat algemene regels als bedoeld in art.
begrepen, omtrent de daarbij behorende toe-
van de Verordening 2011 weliswaar niet met
4.1 lid 3 Wro. De rechtbank heeft terecht
lichting of onderbouwing, alsmede omtrent
de zinsnede ‘Tot het tijdstip waarop’, maar
geen aanleiding gezien de bepaling wegens
de inhoud van beheersverordeningen. Daar-
hebben provinciale staten van Noord-Brabant
strijd met art. 4.1 Wro onverbindend te ver-
bij kan worden bepaald dat een regel slechts
wel beoogd om met dit artikel een recht-
klaren. Het college van burgemeester en
geldt voor een daarbij aangegeven gedeelte
streeks werkende regel als bedoeld in artikel
wethouders behoefde niet nader te motive-
van het grondgebied van de provincie. Inge-
4.1, derde lid, van de Wro op te nemen. Daar-
ren waarom het geen aanleiding heeft
volge het derde lid kunnen bij of krachtens
bij heeft de rechtbank terecht in aanmerking
gezien de bepaling buiten toepassing te
een verordening als bedoeld in het eerste lid
genomen dat artikel 9.8 van de Verordening
laten.
regels worden gesteld die noodzakelijk zijn
2011, kort weergegeven, de regel bevat dat
om te voorkomen dat in de verordening
intensieve geitenhouderijen niet mogen wor-
(Wet ruimtelijke ordening art. 4.1; Verorde-
begrepen gronden of bouwwerken minder
den uitgebreid en bebouwing ten behoeve
ning ruimte Noord-Brabant 2011 art. 9.8)
geschikt worden voor de verwezenlijking van
van intensieve geitenhouderijen niet mag
het doel van de verordening zolang geen
worden vergroot, waardoor het artikel zich
Uitspraak op de hoger beroepen van: 1.
bestemmingsplan of beheersverordening als
leent om als grond voor weigering van een
[appellant sub 1], gevestigd te Sint-Oedenro-
bedoeld in het tweede lid in werking is getre-
aanvraag om bouwvergunning te worden
de, en anderen, alle wonend te Sint-Oedenro-
den. Bij de verordening kan worden bepaald
toegepast. Steun hiervoor kan worden gevon-
de, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appel-
dat gedeputeerde staten met inachtneming
den in de toelichting op de Verordening 2011
lant sub 1]), 2. het college van burgemeester
van de bij de verordening te geven regels ont-
waarin is vermeld dat artikel 9.8 een bouw-
en wethouders van Sint-Oedenrode, appel-
heffing kunnen verlenen van bij die verorde-
stop inhoudt. Steun hiervoor kan voorts wor-
lanten, vs. de uitspraak van Rechtbank
ning aan te geven regels.
den gevonden in de omstandigheid dat
‘s-Hertogenbosch van 23 november 2012 in
Ingevolge artikel 9.8 van de Verordening
alleen hoofdstuk 9 van de Verordening 2011
zaak nr. 12/580 in het geding tussen: [appel-
ruimte Noord-Brabant 2011 (hierna: Verorde-
rechtstreeks werkende regels kent en het
lant sub 1]
ning 2011) geldt in afwijking van het bepaal-
doel van rechtstreeks werkende regels in de
en het college.
de in hoofdstuk 9 van de Verordening 2011
toelichting is toegelicht bij artikel 9.8. Boven-
2527
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
3027
Rechtspraak
dien heeft het college van gedeputeerde sta-
in het advies aanbevolen strategieën ter
het college van gedeputeerde staten van
ten van Noord-Brabant ter zitting toegelicht
bestrijding van de Q-koorts betreft een ruim-
Noord-Brabant zich ter zitting onweerspro-
dat het artikel zich niet alleen richt tot
telijk aspect, te weten de vereiste afstand tus-
ken op het standpunt heeft gesteld dat ten
gemeentebesturen. Zolang er nog geen
sen geiten- en schapenhouderijen ten opzich-
tijde van belang nog onduidelijk was welke
bestemmingsplan is vastgesteld met inacht-
te van woonkernen.
afstanden tussen geiten- en schapenhoude-
neming van artikel 9.8, geldt er een bouw-
4.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen
rijen en woonkernen zouden moeten worden
stop. Anders dan [appellant sub 1] betoogt,
(uitspraak van 5 oktober 2011 in zaak nr.
aangehouden en dat de meeste besmettin-
blijkt uit de toelichting op de Verordening
201003856/1/R3) is bij de vaststelling van
gen in Noord-Brabant hebben plaatsgevon-
2011 niet dat alleen bepalingen die met de
een bestemmingsplan dat voorziet in de uit-
den. Dat er voorschriften aan de milieuver-
zinsnede ‘Tot het tijdstip waarop’ beginnen,
breiding van een (intensieve) veehouderij de
gunning kunnen worden verbonden, leidt
rechtstreeks werkende regels bevatten. Uit de
mogelijke besmetting van dierziekten zoals
evenmin tot een ander oordeel, nu die voor-
toelichting blijkt dat rechtstreeks werkende
Q-koorts en vogelgriep vanwege nabijgelegen
schriften niet gericht kunnen zijn op het
regels in de regel met die zinsnede beginnen.
woningen een mee te wegen belang. De
voorkomen van uitbreiding van bebouwing
Het betoog faalt.
bestrijding van besmettelijke dierziekten
ten behoeve van een intensieve veehouderij.
4. [appellant sub 1] betoogt voorts dat de
vindt echter zijn regeling primair in andere
Het betoog faalt.
rechtbank, door te overwegen dat artikel 9.8
regelgeving. Voorts kunnen aan te verlenen
5. [appellant sub 1] betoogt verder dat, nu
van de Verordening 2011 niet in strijd is met
omgevingsvergunningen voorschriften wor-
het aantal geiten en de afstand van de gei-
artikel 4.1 van de Wro en derhalve niet onver-
den verbonden om de gevolgen voor de
tenhouderij tot de woonkern zullen afnemen,
bindend is, heeft miskend dat er geen nood-
volksgezondheid te voorkomen dan wel te
het bouwplan in overeenstemming is met
zaak bestaat als bedoeld in artikel 4.1, eerste
beperken. Hieruit volgt dat de mogelijke
het doel van artikel 9.8 van de Verordening
lid, van de Wro voor het verbod zoals neerge-
besmetting van dierziekten zoals Q-koorts
2011 en de rechtbank hierin ten onrechte
legd in artikel 9.8 van de Verordening 2011.
een ruimtelijk relevant belang is. Voorts volgt
geen aanleiding heeft gezien om het artikel
Daartoe voert hij aan dat in het kader van de
uit het voorgaande dat de Wro in dit kader
in dit geval buiten toepassing te laten. Het
Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
een aanvullend karakter heeft. Weliswaar is
college betoogt dat de rechtbank ten onrech-
maatregelen waren getroffen om versprei-
in het kader van de Gezondheids- en wel-
te heeft overwogen dat het in dit geval nader
ding van Q-koorts tegen te gaan en dat die
zijnswet voor dieren een verbod in de Rege-
had moeten motiveren in hoeverre de ont-
maatregelen ten tijde van belang waren ver-
ling tijdelijke maatregelen dierziekten in ver-
wikkelingen van na de vaststelling van de
soepeld. Voorts voert hij aan dat de mogelijk-
band met de aanwijzing van Q-koorts en
Verordening 2011 aanleiding zouden hebben
heid bestaat om voorschriften te verbinden
maatregelen ter bestrijding van Q-koorts
kunnen zijn om artikel 9.8 van de Verorde-
aan de milieuvergunning ter voorkoming
(hierna: Regeling) opgenomen waarmee is
ning 2011 buiten toepassing te laten dan wel
van verspreiding van Q-koorts.
beoogd te voorkomen dat het aantal geiten
aan het college van gedeputeerde staten van
4.1. Aan algemeen verbindende voorschrif-
en schapen in besmette gebieden toeneemt,
Noord-Brabant had moeten voorleggen of
ten, zoals neergelegd in artikel 9.8 van de
maar, zoals de rechtbank terecht heeft over-
deze ontwikkelingen gevolgen hebben voor
Verordening 2011, kan slechts verbindende
wogen, houdt de Regeling geen verbod in om
de handhaving van dit artikel. De rechtbank
kracht worden ontzegd, indien deze in strijd
bebouwing ten behoeve van intensieve melk-
heeft daarmee miskend dat, indien zich één
zijn met een hoger wettelijk voorschrift, dan
geitenhouderijen uit te breiden dan wel te
van de in artikel 44 van de Woningwet
wel indien deze in strijd zijn met een alge-
wijzigen. Daarin voorziet artikel 9.8 van de
genoemde weigeringsgronden voordoet, geen
meen rechtsbeginsel.
Verordening 2011. Dit artikel is daarmee,
ruimte bestaat voor een belangenafweging,
4.2. Op 11 december 2009 hebben provinciale
zoals de rechtbank terecht heeft overwogen,
aldus het college.
staten een voorbereidingsbesluit genomen
een maatregel die aanvullende werking heeft
5.1. Anders dan de rechtbank heeft overwo-
waardoor aanvragen om bouwvergunningen
op de veterinaire maatregelen die onder
gen, is de Afdeling van oordeel dat het colle-
voor intensieve geiten- en schapenhouderij-
meer bij de Regeling zijn getroffen. Nu de
ge in dit geval niet nader behoefde te moti-
en in heel Noord-Brabant moesten worden
bestrijding en voorkoming van de aan de
veren waarom het geen aanleiding heeft
aangehouden. In de Verordening Ruimte
geiten- en schapenhouderij gerelateerde
gezien de Verordening 2011 buiten toepas-
Noord-Brabant (fase 1) is in artikel 3.3.7 de
Q-koorts bovendien een ruimtelijk belang is
sing te laten althans aan het college van
bouwstop voortgezet tot 1 juni 2011. In de
dat zich leent voor behartiging op provinci-
gedeputeerde staten van Noord-Brabant had
Verordening 2011 is de bouwstop in artikel
aal niveau vanwege de daaraan klevende
moeten voorleggen of deze ontwikkelingen
9.8 voortgezet tot 1 juni 2012. Uit de toelich-
bovengemeentelijke aspecten, hebben pro-
gevolgen hebben voor de handhaving van
ting op de Verordening 2011 volgt dat de
vinciale staten zich in redelijkheid op het
artikel 9.8 van de Verordening. Voorop wordt
bouwstop is opgenomen naar aanleiding van
standpunt kunnen stellen dat het met het
gesteld dat het college slechts onder zeer bij-
een toenemend aantal gevallen van besmet-
oog op een goede ruimtelijke ordening nood-
zondere omstandigheden over kan gaan tot
ting met Q-koorts in Noord-Brabant en het
zakelijk was om de algemene regels uit arti-
het buiten toepassing laten van de Verorde-
advies van het deskundigenoverleg Q-koorts
kel 9.8 te stellen. Onder deze omstandighe-
ning. De enkele versoepeling van de Regeling
van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid
den was ten tijde van de vaststelling van de
is daarvoor onvoldoende. Daarbij wordt mede
en Milieu van 4 december 2009. In dat advies
Verordening 2011 geen sprake van strijd met
in aanmerking genomen dat de in de Veror-
wordt geadviseerd om voorlopig tot eind
artikel 4.1, eerste lid, van de Wro en heeft de
dening opgenomen bouwstop slechts voor
2010 geen nieuwe melkgeiten- en melkscha-
rechtbank terecht geen aanleiding gezien om
een jaar geldt. Voorts wordt overwogen dat
penbedrijven, uitbreiding van bestaande
artikel 9.8 van de Verordening 2011 onver-
de gestelde omstandigheid dat het aantal
bedrijven en uitbreiding van besmette bedrij-
bindend te verklaren.
geiten en de afstand tot de woonkern afne-
ven toe te staan zolang niet voldoende bewe-
Dat de in de Regeling getroffen maatregelen
men evenmin tot buiten toepassing laten
zen is dat vaccinatie effect heeft op het
nadien zijn versoepeld, leidt niet tot een
van de Verordening 2011 diende te leiden.
terugdringen van Q-koorts. Een van de zeven
ander oordeel. Daartoe wordt overwogen dat
Daarbij wordt overwogen dat, zoals onder
3028
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
Rechtspraak
rechtsoverweging 4.3 is overwogen, onduide-
WANNEER HOEFT U GEEN PREMIE TE
belang. Blijkens zijn reactie op het wrakings-
lijk was welke afstanden tussen geiten- en
BETALEN?
verzoek heeft mr. Schoor immers geen enke-
schapenhouderijen en woonkernen moeten
Als u ziek of arbeidsongeschikt bent hoeft u
le bemoeienis meer met de zaak van verzoek-
worden aangehouden en dat de meeste
geen premie te betalen voor uw Ziektewet-,
ster. Het verzoek om wraking van mr. Schoor
besmettingen in Noord-Brabant hebben
WAO- of WIA-verzekering. Op de nota kunt u
moet daarom niet-ontvankelijk worden ver-
plaatsgevonden.
dit zien in de kolom T. Als hier een ‘P’ staat,
klaard.
Het betoog van het college slaagt en het
moet u premie betalen. Staat hier een ‘V’, dan
(…)
betoog van [appellant sub 1] faalt.
bent u vrijgesteld van premiebetaling. U
5.1. Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in
(…).
krijgt vrijstelling van Ziektewet-premie vanaf
feiten of omstandigheden die betrekking
de eerste volle werkweek waarover u een
hebben op (de persoon van) de rechter die de
Ziektewet-uitkering ontvangt.”
zaak behandelt. Bij een beoordeling van een
Centrale Raad van Beroep
In de bij de brief van 14 april 2011 behoren-
beroep op het ontbreken van de onpartijdig-
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
de premienotaspecificatie staat in de kolom
heid van de rechter dient voorts het uit-
van der Ham, vice-president van de Centrale
T een ‘V’ vermeld, en wordt een saldo van € 0
gangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
vermeld.
van zijn aanstelling moet worden vermoed
Wetenschappelijk bureau van de Centrale
4.4. Met deze tot en met april 2011 verstuur-
onpartijdig te zijn tenzij zich een uitzonder-
Raad van Beroep.
de brieven en bijbehorende premienotaspeci-
lijke omstandigheid voordoet die een zwaar-
ficaties heeft het UWV toezeggingen gedaan
wegende aanwijzing vormt voor het oordeel
als bedoeld in 4.2. In de brief en de bijbeho-
dat een rechter jegens een rechtzoekende
rende premienotaspecificatie staat immers
een vooringenomenheid koestert, althans dat
uitdrukkelijk vermeld dat appellant geen
bij een rechtzoekende dienaangaande
13 november 2013, nr. 12/3830 ZW
premie verschuldigd is. De in dezelfde brief
bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is
(Mrs. Van den Hurk, Greebe, Elshoff)
opgenomen zin dat recht op vrijstelling
(zie onder meer het arrest van de Hoge Raad
ECLI:NL:CRVB:2013:2463
bestaat vanaf de eerste volle werkweek waar-
van 21 september 2010, LJN BM9141).
over een Ziektewet-uitkering ontvangen
5.2. De hiervoor onder 4 genoemde klachten
Beroep op het vertrouwensbeginsel ten dele
wordt is niet zodanig geformuleerd, dat
voldoen niet aan de in 5.1 geformuleerde
gehonoreerd.
appellant daaruit had moeten begrijpen dat
voorwaarden. De klachten van verzoekster
de uitdrukkelijk verleende vrijstelling toch
betreffen – al dan niet voorlopige – beslissin-
niet voor hem zou gelden. Het beroep op
gen met betrekking tot de procedure en de
opgewekt vertrouwen wordt dan ook gehono-
lange behandelingsduur. Zij betreffen daar-
reerd voor de verschuldigde premie vrijwilli-
mee niet een omstandigheid die een aanwij-
ge verzekering ZW tot en met april 2011.
zing vormt voor het oordeel dat mr. Simon
Overwegingen
4.5. Het beroep op opgewekt vertrouwen
jegens verzoekster een vooringenomenheid
4.1. In hoger beroep is uitsluitend in geschil
wordt niet gehonoreerd voor de over de
koestert, althans dat de bij haar dienaan-
de vraag of appellant er gerechtvaardigd op
maanden mei 2011 en juni 2011 verschuldig-
gaande bestaande vrees objectief gerecht-
heeft mogen vertrouwen dat hij vanaf 1
de premie vrijwillige verzekering ZW. Zoals
vaardigd is. De Raad wijst in dit verband op
december 2009 geen premie vrijwillige verze-
appellant immers heeft erkend, heeft hij in
bijvoorbeeld zijn uitspraak van 25 augustus
kering ZW verschuldigd was.
de maanden mei en juni 2011 geen brieven
2010, LJN BN5076. Voor zover de klachten
4.2. Een beroep op het vertrouwensbeginsel
en premienotaspecificaties ontvangen waar-
zijn gericht op de vertraagde beantwoording
kan volgens vaste rechtspraak van de Raad
in werd vermeld dat geen premie verschul-
van de door de Raad aan de SVB gestelde vra-
(zie bijvoorbeeld CRvB 15 mei 2013, LJN
digd was. Het UWV heeft dan ook terecht de
gen hebben zij geen betrekking op mr.
CA0181) alleen slagen als van de kant van
over deze maanden verschuldigde premie
Simon. In dit verband wijst de Raad op zijn
het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukke-
vrijwillige verzekering ZW bij appellant in
uitspraak van 14 oktober 2008,
lijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke
rekening gebracht.
LJN BG0276. De door verzoekster geformu-
2528
(Awb art. 3:4) (….)
leerde klachten kunnen – desgewenst – aan
toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt.
2529
de orde worden gesteld bij de verdere (inhoudelijke) afdoening van de zaak van verzoekster door de Raad.
4.3. Appellant heeft zijn beroep op het vertrouwensbeginsel onderbouwd met een brief
18 november 2013, nr. 09/3573 ANW-W
5.3. Uit 5.1 en 5.2 volgt dat het verzoek om
van
(Mrs. Beuker-Tilstra, Bandringa, Bel)
mr. Simon te wraken moet worden afgewe-
14 april 2011 van het UWV en een daarbij
ECLI:NL:CRVB:2013:2466
zen.
behorende premienotaspecificatie. Appellant heeft gesteld, en het UWV heeft dit niet
Niet-ontvankelijkverklaring en afwijzing
betwist, dat hij brieven en notaspecificaties
wrakingsverzoek.
2530
(Awb art. 8:15)
18 november 2013, nr. 10/5849 AW
met een vergelijkbare inhoud vanaf 1 januari 2010 maandelijks van het UWV ontving. In de brief van 14 april 2011 is, voor zover hier van belang, vermeld:
(Mrs. Van Vulpen-Grootjans, Wolleswinkel, (…)
“U ontvangt bijgaand de notaspecificatie pre-
Barentsen) ECLI:NL:CRVB:2013:2389
mies vrijwillige verzekering tot en met april
Overwegingen
2011. Over genoemde periodes bent u per
2. Bij een uitspraak op het verzoek om wra-
Het gaat te ver gaat om de wettelijke
saldo geen premie verschuldigd.
king van mr. Schoor heeft verzoekster geen
bescherming van flexwerkers ook van toe-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
3029
Rechtspraak
passing te laten zijn bij werkzaamheden op
nen de inlenende organisatie reguliere werk-
ters die als plaatsvervanger zitting hebben in
basis van een uitzendovereenkomst, die
zaamheden verrichten. De Raad verwerpt
de Raad.
voorafgingen aan de tijdelijke aanstelling
deze stelling reeds omdat een concrete moti-
3.3. In de feiten en omstandigheden, die
als ambtenaar. Het niet meetellen van de
vering daarvan ontbreekt.
zowel bij het wrakingsverzoek als bij de
uitzendperiode is ook niet in strijd met het
5.3.3. Het betoog van betrokkene dat het
klacht, waarnaar in het wrakingsverzoek is
EU-recht.
arrest C-290/12, in afwijking van haar zaak,
verwezen, ten aanzien van mr. De Vries naar
betrekking heeft op een werknemer die uit-
voren zijn gebracht heeft de Raad geen aan-
(Arbeidsvoorwaardenregeling Etten-Leur art.
zendwerk verrichtte ter vervanging van afwe-
knopingspunten gevonden voor het oordeel
2:4 lid 6)
zige personeelsleden treft evenmin doel. Het
dat sprake is van een zwaarwegende aanwij-
arrest C-290/12 biedt namelijk geen enkele
zing dat mr. De Vries jegens verzoeker een
aanwijzing voor de opvatting van betrokkene
vooringenomenheid koestert of dat bij ver-
dat de omstandigheden waaronder Della Roc-
zoeker daartoe een objectief gerechtvaardig-
Overwegingen
ca uitzendwerkzaamheden verrichtte (mede)
de vrees bestaat. Uit de door verzoeker
5.3.1. Betrokkene stelt dat de in geding zijnde
redengevend is geweest voor het oordeel van
genoemde uitspraak van 19 juli 2013 kan dit
tijdelijke aanstelling haar vijfde contract op rij
het Hof over de toepasselijkheid van richtlijn
niet worden afgeleid. In dit verband wordt
is voor dezelfde functie, hetzelfde werk, het-
1999/7/EG op uitzendovereenkomsten voor
verwezen naar hetgeen is overwogen in 3.2.
zelfde salaris en onder hetzelfde gezag. Om
bepaalde tijd. In dit oordeel ligt besloten dat
3.4. De algemeen geformuleerde wrakings-
die reden en onder verwijzing naar de zoge-
betrokkene vergeefs een beroep doet op het
gronden met betrekking tot het rechter-
noemde flexwetgeving in de civiele sector
arrest Adeneler e.a.van het Hof (C-212/04).
plaatsvervangerschap hebben geen betrek-
(…)
king op de persoon van prof. mr. Stroink. Dat
meent betrokkene dat in haar geval de tijdelijke aanstelling geldt als een vast dienstverband. Dat standpunt wordt niet gevolgd. Zoals
2531
plaatsvervangers als zodanig met rechtspraak zijn belast is niet in strijd met artikel 6 van het EVRM. De Raad wijst in dit verband
de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 8 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011: BU9157,
18 november 2013, nr. 12/5618 AOW-W
op bijvoorbeeld EHRM 21 december 2000,
voert het te ver om in een geval zoals hier,
(Mrs. Beuker-Tilstra, Bandringa, Bel)
appl.nr. 33958/96 (Wettstein vs. Zwitserland).
waarbij sprake is van werkzaamheden op
ECLI:NL:CRVB:2013:2468
Dat rechter-plaatsvervangers doorgaans geen direct leidinggevende hebben bij een gerecht
basis van een uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 7:690 van het Burgerlijk
Afwijzing wrakingsverzoek.
aanstelling, de uitzendperiode mee te tellen
(Awb art. 8:15)
ten voor een benoeming tot rechter-plaatsvervanger als aan de (inhoudelijke)
voor de toepassing van een bepaling als neergelegd in artikel 2:4, zesde lid, van de AVREL.
maakt dat niet anders. Prof. mr. Stroink voldoet overigens zowel aan de wettelijke vereis-
Wetboek, die voorafgingen aan de tijdelijke
(…)
voorwaarden die door de Raad voor de Rechtspraak worden gesteld aan alle rechters, of
De stelling van betrokkene dat dit niet meetellen in strijd is met richtlijn 1999/70/EG van
Overwegingen
deze nu vast benoemd zijn of als plaatsver-
de Raad van de Europese Unie deelt de Raad
3.1. Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in
vanger. Uit de (wetenschappelijke) publica-
niet. Anders dan namens betrokkene wordt
feiten of omstandigheden die betrekking
ties van prof. mr. Stroink over de Algemene
verondersteld, bevat de toepasselijke rechtspo-
hebben op (de persoon van) de rechter die de
wet bestuursrecht en hoe deze wet zich ver-
sitieregeling wel degelijk een bepaling die
zaak behandelt. Bij een beoordeling van een
houdt tot Europese regelgeving kan op geen
voorziet in het tegengaan van opvolgende
beroep op het ontbreken van de onpartijdig-
enkele wijze worden afgeleid dat sprake is
tijdelijke dienstverbanden, te weten artikel
heid van de rechter dient voorts het uit-
van vooringenomenheid jegens verzoeker.
2:4, zesde lid. Voor wat betreft het meetellen
gangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde
3.5. Uit 3.1 tot en met 3.4 volgt dat de verzoe-
van de uitzendovereenkomsten verwijst de
van zijn aanstelling moet worden vermoed
ken om wraking van mr. De Vries en
Raad naar het arrest C-290/12, in het bijzon-
onpartijdig te zijn tenzij zich een uitzonder-
prof. mr. Stroink moeten worden afgewezen.
der naar overweging 45. In die overweging
lijke omstandigheid voordoet die een zwaar-
heeft het Hof geoordeeld dat richtlijn
wegende aanwijzing vormt voor het oordeel
1999/70/EG en de raamovereenkomst aldus
dat een rechter jegens een rechtzoekende
moeten worden uitgelegd dat zij noch op de
een vooringenomenheid koestert, althans dat
arbeidsverhouding voor bepaalde tijd tussen
bij een rechtzoekende dienaangaande
19 november 2013, nr. 12/3020 WWB
een uitzendkracht en een uitzendbureau
bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is
(Mrs. Van Viegen, Van Straalen, Van der
noch op de arbeidsverhouding voor bepaalde
(zie bijvoorbeeld HR 21 september 2010,
Kolk-Severijns)
tijd tussen een dergelijke kracht en een inle-
ECLI:NL:HR:2010:BM9141).
ECLI:NL:CRVB:2013:2486
ner van toepassing zijn.
3.2. Blijkens vaste rechtspraak (zie bijvoor-
5.3.2. Betrokkene heeft verder gesteld dat de
beeld CRvB 18 december 2008,
Het gaat te ver om voor de toepassing van
arbeidsvoorwaarde, inhoudende dat na drie
ECLI:NL:CRVB:2008:BG8693) heeft onpartij-
de WWB zonder meer aan te nemen dat
contracten voor bepaalde tijd het vierde con-
digheid van een rechter niet reeds te lijden
appellant in deze periode enkel op grond
tract van rechtswege voor onbepaalde tijd
door de omstandigheid dat die rechter eerder
van de machtiging met betrekking tot de
gaat gelden, zo essentieel is dat deze op
uitspraak heeft gedaan in een zaak waarin
bankrekening op naam van [VOF] beschikte
grond van de materiële werking van de richt-
verzoeker partij was en daarbij in het onge-
dan wel redelijkerwijs kon beschikken over
lijnen, dan wel op grond van het Handvest
lijk is gesteld of dat de rechter al eerder in
de tegoeden op de bankrekening en daar-
voor grondrechten van de EU, de Grondwet
een of meer andere gedingen over de in
mee over in aanmerking te nemen midde-
en nationale wet- en regelgeving ook zou
geschil zijnde rechtsvraag heeft geoordeeld.
len die aan bijstandsverlening aan hem in
moeten gelden voor uitzendkrachten die bin-
Deze rechtspraak geldt evenzeer voor rech-
de weg stonden.
3030
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
2532
Rechtspraak
(WWB art. 31 lid 1)
dan wel redelijkerwijs kan beschikken en dat
(…)
het in een dergelijke situatie aan de betrokkene is om aan te tonen dat het tegendeel
Overwegingen
het geval is, is in dit geval niet rechtstreeks
6.9. Artikel 25 van de WW verplicht de werk-
Overwegingen
van toepassing. De in geding zijnde bankre-
nemer op verzoek of onverwijld uit eigen
4.2. In artikel 31, eerste lid, eerste volzin, van
kening stond immers niet op naam van
beweging aan het UWV alle feiten en
de WWB is bepaald dat tot de middelen alle
appellant, maar op naam van [VOF], een ven-
omstandigheden mee te delen, waarvan het
vermogens- en inkomensbestanddelen wor-
nootschap onder firma die, naar tussen par-
redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van
den gerekend waarover de alleenstaande of
tijen vast staat, ten tijde in geding niet meer
invloed kunnen zijn op het recht op uitke-
het gezin beschikt of redelijkerwijs kan
bestond en waarvan appellant geen vennoot
ring, het geldend maken van het recht op
beschikken. Volgens vaste rechtspraak (CRvB
meer was. Voorts is niet gesteld of gebleken
uitkering, de hoogte of de duur van de uitke-
27 september 2011, LJN BT6097) moet, mede
dat appellant in de te beoordelen periode
ring, of op het bedrag van de uitkering dat
gelet op artikel 11 van de WWB, de term
transacties heeft verricht met betrekking tot
aan de werknemer wordt betaald. Op grond
beschikken zo worden uitgelegd dat deze ziet
deze bankrekening. Het gaat te ver om voor
van artikel 27a van de WW legt het UWV een
op de mogelijkheid van een betrokkene om
de toepassing van de WWB zonder meer aan
bestuurlijke boete op van ten hoogste € 2269
de bezitting feitelijk aan te wenden om in de
te nemen dat appellant in deze periode enkel
ter zake van het niet of niet behoorlijk nako-
noodzakelijke kosten van het bestaan te
op grond van de machtiging met betrekking
men door de werknemer van een verplich-
voorzien.
tot de bankrekening op naam van [VOF]
ting als bedoeld in artikel 25 van de WW.
4.3. Vaststaat dat appellant ten tijde in
beschikte dan wel redelijkerwijs kon beschik-
6.10. De inspecteur van het UWV was er bij
geding gemachtigd was met betrekking tot
ken over de tegoeden op de bankrekening en
de aanvang van het gesprek van 7 maart
de op naam van [VOF] gestelde bankrekening
daarmee over in aanmerking te nemen mid-
2011 van op de hoogte dat appellant werk-
en dat de tegoeden op die bankrekening de
delen die aan bijstandsverlening aan hem in
zaamheden had verricht waarvan hij geen
voor appellant geldende bijstandsnorm des-
de weg stonden (vergelijk CRvB 15 april 2008,
mededeling had gedaan aan het UWV. Appel-
tijds overschreden. In geding is eerst de
LJN BD0546). Het voorgaande wordt niet
lant kon dus niet uitsluiten dat van de door
vraag aan de orde of appellant over de tegoe-
anders indien rekening wordt gehouden met
hem verstrekte informatie in dat gesprek
den op deze bankrekening kon beschikken
hetgeen het college ter zitting heeft aange-
gebruik zou worden gemaakt voor het opleg-
als onder 4.2 bedoeld.
voerd, zoals weergegeven in 4.4, omdat daar-
gen van een boete
4.4. Het college heeft ter zitting van de Raad
in geen aanknopingspunten zijn te vinden
(zie ook CRvB 21 november 2012, LJN
aangevoerd dat er sprake is van een nauwe
voor het standpunt van het college dat appel-
BY3772). Gelet daarop is het, anders dan het
verwevenheid van appellant met [M.] en het
lant over de tegoeden op de bankrekening
UWV ter zitting heeft betoogd, voor de vraag
bedrijf [naam taxibedrijf]. Zij zijn zakelijk en
van [VOF] kon beschikken. De genoemde
of aan appellant de mededeling moest wor-
vriendschappelijk bij elkaar betrokken. Zij
geldlening en het moment waarop appellant
den gedaan dat hij het recht had om geen
hebben [naam taxibedrijf] in 2007 samen
bij [naam taxibedrijf] in dienst is getreden
antwoord te geven op vragen, niet van
opgericht. Appellant heeft daar gewerkt tot-
vallen buiten de hier te beoordelen periode.
belang of het gesprek slechts was gericht op
dat hij in verband met een door hem veroor-
De omstandigheid dat appellant op 7 en 8
het ‘wat’ en niet op het ‘waarom’ (zie ook
zaakt ongeval gedetineerd is geweest van juli
mei 2011 bij [naam taxibedrijf] heeft
CRvB 16 november 2011,
2010 tot april 2011. Tijdens de hoorzitting op
gewerkt, zonder daarvoor een vergoeding te
LJN BU6392). Dat betekent dat appellant,
25 augustus 2011 heeft hij verklaard dat hij
krijgen, maakt niet dat hij toen ook over de
voorafgaand aan dat gesprek, door de
in 2010 een bedrag van € 5500 heeft geleend
tegoeden op de in geding zijnde bankreke-
fraude-inspecteur erop had moeten worden
van [C.]. Hierop heeft hij niets afgelost. Tij-
ning kon beschikken.
gewezen dat hij niet verplicht was om te ant-
dens een huisbezoek op 9 mei 2011 heeft
4.6. Uit 4.5 volgt dat de onder 4.3 vermelde
woorden. Nu dat niet is gebeurd, kan de in
appellant verklaard dat hij op 7 en 8 mei
vraag ontkennend moet worden beantwoord
dat gesprek verstrekte informatie niet wor-
2011 heeft gewerkt bij [C.] zonder dat hij
en dat het hoger beroep slaagt. De overige door
den gebruikt voor het vaststellen van de boe-
daarvoor een vergoeding heeft gekregen. Met
appellant aangevoerde beroepsgronden hoeven
te. Het hoger beroep slaagt in zoverre.
ingang van 15 oktober 2012 is appellant weer
daarom verder niet besproken te worden.
6.11. Bezien moet daarom worden of de overi-
(…)
ge informatie waarover het UWV beschikte,
in dienst bij [C.]. Volgens het college is sprake van een geldstroom tussen appellant en de eigenaar van de eenmanszaak. Gelet hierop
2533
dan wel die appellant, nadat hij was gewezen op zijn zwijgrecht, heeft verstrekt, nog kan leiden tot een bestuurlijke boete. Niet betwist
en nu ook geen zicht bestaat op de onderlinge verdeling van de gemachtigden op de
20 november 2013, nr. 12/1038 WW
is dat appellant werkzaamheden heeft ver-
bankrekening op naam van [VOF] houdt het
(Mrs. Rottier, Van Dun, Lange)
richt sedert september 2010 en dat hij deze
college het er voor dat appellant over de
ECLI:NL:CRVB:2013:2499
niet heeft gemeld bij het UWV. Nadat hij op zijn zwijgrecht was gewezen, heeft appellant
tegoeden op deze bankrekening kon beschikken.
Appellant had er, voorafgaand aan het
verklaard dat dit gebeurde in een omvang van
4.5. De mede aan het bestreden besluit ten
gesprek, door de fraude-inspecteur op moe-
ongeveer tien uur per maand. Appellant heeft
grondslag gelegde vaste rechtspraak van de
ten worden gewezen dat hij niet verplicht
in zoverre de op hem rustende inlichtingen-
Raad, inhoudende dat het feit dat een bank-
was om te antwoorden. Nu dat niet is
verplichting geschonden. Daarvan kan appel-
rekening op naam van een aanvrager of ont-
gebeurd, kan de in dat gesprek verstrekte
lant zowel objectief als subjectief een verwijt
vanger van bijstand een tegoed bevat de
informatie niet worden gebruikt voor het
worden gemaakt. Over de periode van septem-
vooronderstelling rechtvaardigt dat dit
vaststellen van de boete.
ber 2010 tot en met januari 2011 heeft appellant, volgens zijn eigen verklaring, ongeveer
tegoed een bestanddeel vormt van het vermogen waarover hij de beschikking heeft
(WW art. 27a, Awb art. 5:10a)
50 uur gewerkt, zonder daarvan opgave te
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
3031
Rechtspraak
doen. Gelet op het dagloon is daarmee een
Overwegingen
op het belang daarvan is gewezen, zo’n mach-
bedrag gemoeid van ongeveer € 350. Toepas-
3.2.1. In de Richtlijnen inzake het omgaan
tiging niet heeft overgelegd.
sing van artikel 2, eerste en tweede lid, van
met medische gegevens van de KNMG (richt-
3.2.3. De Raad onderschrijft niet het namens
het Boetebesluit socialezekerheidswetten leidt
lijnen), zoals deze luiden per 1 januari 2010,
appellante gehouden betoog dat de door
er dan toe dat een boete zal worden opgelegd
is – in paragraaf 3.1 – in de eerste plaats ver-
appellante ondertekende machtiging, waar-
van € 52. Die boete is evenredig.
meld dat het beroepsgeheim van de arts in
bij zij haar gemachtigde heeft gemachtigd
beginsel verhindert dat hij (medische) infor-
om haar te vertegenwoordigen en haar
matie verstrekt. Vervolgens is aangegeven
belangen te behartigen in verband met haar
dat de patiënt expliciete, gerichte toestem-
aanspraken ingevolge de WUBO, dit met
ming dient te geven alvorens gegevens
inbegrip van het ondertekenen van eventu-
21 november 2013, nr. 12/659 WUBO
mogen worden verstrekt. Dit betekent dat de
eel benodigde medische machtigingen, en
(Mrs. Beuker-Tilstra, Van de Griend,
patiënt moet weten met welk doel de gege-
de door de gemachtigde ondertekende
Walgemoed)
vens worden opgevraagd, wat de inhoud is
machtiging tot het opvragen van medische
ECLI:NL:CRVB:2013:2516
van de informatie en wat mogelijke conse-
informatie tezamen moeten worden aange-
quenties van de gegevensverstrekking zijn.
merkt als een door appellante ondertekende
Mede bezien tegen de achtergrond van de
Schriftelijke toestemmingsformulieren moe-
machtiging tot het opvragen van medische
eisen die de richtlijnen aldus stellen aan
ten voldoende specifiek aangeven voor welke
informatie. Daarbij is in aanmerking geno-
een machtiging tot het verstrekken van
gegevensoverdracht de patiënt toestemming
men dat de mogelijkheid een machtiging te
medische informatie heeft verweerder bij
verleent en met welk doel.
verlenen tot het verstrekken van medische
het bestreden besluit terecht vastgehouden
3.2.2. Mede bezien tegen de achtergrond van
informatie aan de persoon van de betrokke-
aan het vereiste van een door appellante
de eisen die de richtlijnen aldus stellen aan
ne is verbonden. De door appellante onder-
zelf ondertekende medische machtiging.
een machtiging tot het verstrekken van
tekende machtiging, waarbij zij haar
medische informatie heeft verweerder bij het
gemachtigde heeft gemachtigd om haar te
(Richtlijnen inzake het omgaan met medi-
bestreden besluit terecht vastgehouden aan
vertegenwoordigen en haar belangen te
sche gegevens van de KNMG)
het vereiste van een door appellante zelf
behartigen, kan zich niet (mede) uitstrekken
ondertekende medische machtiging. Vast-
tot het verlenen/ondertekenen van een
staat dat appellante, hoewel zij bij herhaling
medische machtiging.
2534
(…)
AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS Het verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contact op te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs werk voorkomen.
žOpinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina. Dit is 800 woorden. žôüàėÐðäąĭĊĊėàäėĤÛėôäýO&M omvatten maximaal 1200 woorden. žôüàėÐðäąĭĊĊėàäėĤÛėôäýReacties blijven binnen de 600 woorden
Het NJB kent verschillende soorten hoofdartikelen. Voor alle artikelen
en een naschrift binnen de 300 woorden.
geldt dat de auteur in de eerste alinea’s duidelijk maakt aan de NJBlezers waarom dit artikel interessant is om verder te lezen.
- Noten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geen meningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleen
žWetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat 3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnen op de NJB-site worden geplaatst. Deze artikelen voldoen aan de maatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen de
vindplaatsen. - Meestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzending zal worden geplaatst. - Artikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelf-
bestaande kennis met relevante nieuwe inzichten die methodisch
de vorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard.
worden verantwoord.
Bij inzending dient vermeld te worden of en waar het artikel of de
Auteurs van wetenschappelijke artikelen kunnen de redactie verzoeken hun artikel aan peer review te laten onderwerpen. Meer informatie op www.njb.nl onder Voor Auteurs žLessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert met als doel de praktijk te informeren over ‘best practices’. žFocus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woor-
andere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden. - Auteurs die bij een zaak of onderwerp waarover zij in het NJB willen schrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een voetnoot te vermelden met een korte uitleg van de aard van hun betrokkenheid. - Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen aan het NJB impliceert toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
den. Deze artikelen geven een schets en ordening van interessante actuele ontwikkelingen in een deelgebied. žEssays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikkelende beschouwing over een breder onderwerp. Verwijzingen staan bij voorkeur in de tekst zelf.
3032
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in de brochure Schrijven voor het NJB, te vinden op www.njb.nl onder Voor Auteurs
Boeken
Assessment of credibility by judges in asylum cases in the EU This book reports on the findings of a seminar on ‘Judicial Scrutiny and Credibility Assessment in Asylum Procedures’ organised by the Centre for Migration Law (CMR) of Radboud University Nijmegen and the International Association of Refugee Law Judges (IARLJ) and cosponsored by the EU Jean Monnet Programme, hosted by Radboud University Nijmegen in the Netherlands on 16 April 2013. Along with the reflections of experts on credibility assessment, this book also contains the full text of the Credo Document: Assessment of Credibility in Refugee and Subsidiary Protection claims under the EU Qualification Directive - Judicial criteria and standards. This document was prepared for the IARLJ in its role as a partner in the ‘Credo Project’. In this project participated, next to the IARLJ, the Hungarian Helsinki Committee (HCC), the United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) and Asylum Aid. The book aims to contribute to the dissemination of knowledge on the assessment of credibility in asylum cases amongst judges and in particular to assist in decreasing the risk of denying protection of those who are in need of protection. Carolus Grütters, Elspeth Guild & Sebastiaan de Groot (eds.) Wolf Legal Publishers 2013, 219 p., € 25 (tot 1/1/2014 € 20) ISBN 978 94 6240 061 0
Doorwerking van Europees recht in het nationaal procesrecht Op 7 december 2012 vond in Rotterdam de najaarsvergadering van de Nederlandse Vereniging voor Procesrecht (NVvP) plaats. Het onderwerp van deze vergadering was ‘Doorwerking van Europees recht in het nationaal procesrecht’. Als inleiders traden op: prof. mr. H.B. Krans (hoogleraar privaatrecht, Rijksuniversiteit Groningen); mr. R.R.M. de Moor (raadsheer Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, tevens coördinator Europees recht afdeling civiel); en prof. dr. H.G. Sevenster (lid Raad van State en
onbezoldigd hoogleraar Europees milieurecht, Universiteit van Amsterdam). Dit boekje bevat de neerslag van deze bijeenkomst. Mw. mr. J.H. van Dam-Lely en mr. A.N.L. de Hoogh, beiden verbonden aan de Erasmus School of Law, hebben verslag gedaan van de discussie tijdens de vergadering; ook dat opgenomen in deze uitgave. L. van Heijningen, H.B. Krans, R.R.M. de Moor en H.G. Sevenster Boom Juridische uitgeverij 2013, 88 p., € 23,50 ISBN 978 90 8974 831 7
Het Roer Recht Liber amicorum aangeboden aan Wim Vellinga en Feikje VellingaSchootstra Deze bundel bevat opstellen over uiteenlopende onderwerpen op het terrein van het recht en dan met name het strafrecht. In de bijdragen weerspiegelt zich het werk aan de universiteit en binnen de rechterlijke macht van Wim Vellinga en Feikje Vellinga-Schootstra, aan wie de bundel is opgedragen. Wim Vellinga is sinds 1 september 2007 bij de Rijksuniversiteit Groningen werkzaam als hoogleraar strafrecht en strafprocesrecht, in het bijzonder op het gebied van de rechtspraktijk. Na zijn studie Nederlands recht en notariaat maakte hij gedurende een jaar of tien deel uit van de Groningse vakgroep strafrecht en strafprocesrecht, die toen onder leiding stond van prof. mr. Th.W. van Veen. Bij laatstgenoemde promoveerde hij in 1982 op het proefschrift Schuld in spiegelbeeld. Daarna was hij ongeveer negentien jaar lid van het gerechtshof te Leeuwarden. Sinds september 2002 is hij advocaat-generaal bij de Hoge Raad, inmiddels (per 1 mei 2013) in buitengewone dienst. Feikje Vellinga-Schootstra is eveneens sinds 1 september 2007 bij de Rijksuniversiteit Groningen werkzaam als hoogleraar strafrecht en strafprocesrecht. Na afronding van haar studie Nederlands recht werkte zij als medewerker bij de toenmalige vakgroep Inleiding. Daarna maakte zij deel uit van de Groningse vakgroep strafrecht en was zij in de praktijk werkzaam als (kanton)rechter-plaatsvervanger. Ook zij promo-
veerde, op dezelfde dag als Wim, bij prof. mr. Th.W. van Veen, op het proefschrift Huiszoeking en inbeslagneming. In 2002 werd zij raadsheer in de strafsector van het Leeuwarder gerechtshof, waaraan zij nu nog als raadsheer-plaatsvervanger is verbonden. Wim ging op 1 mei 2013 met emeritaat, voor Feikje zal dat in gaan op 1 januari 2014. Zij continueren hun leeropdrachten als honorair hoogleraar. Het boek bevat bijdragen van Martina Althoff, Jeppe Balkema, Jelmer Beswerda en Peter van den Bergh, Matthias Borgers, Geert Corstens en Reindert Kuiper, Cees van Dam, Klaas van Dijk, Ate Dijkstra, Niels Frenk, Caroline Fournet, Erik Gritter, Alex Harteveld, Wiene van Hattum, Ebby Hofstee, Dirk Herman de Jong, Berend Keulen, Geert Knigge, Nico Kwakman, Kai Lindenberg, Ad Machielse, Jan Nijboer, Laura Peters, Joep Simmelink, Noortje Vegter en Paul Vegter, Wytske van der Wagen en Hein Wolswijk. mr. A. Dijkstra, prof. mr. B.F. Keulen en prof. mr. G. Knigge Uitgeverij Paris 2013, 350 p., € 49,50 ISBN 978 94 6251 001 2
200 jaar Koninkrijk Religie, staat en samenleving Het 200-jarig bestaan van het Koninkrijk der Nederlanden vormt de aanleiding voor de auteurs van dit boek om de verhouding tussen religie, staat, en samenleving onder de loep te nemen. Wat zegt het herleefde debat over religie over de Nederlandse samenleving anno 2013? Zijn er constanten in de godsdienstpolitiek van de Oranjevorsten en die van de moderne staat? Is de betekenis van religieus geïnspireerde waarden niet aan een maatschappelijke herwaardering toe? Is de ongemakkelijke verhouding tussen religie en de markt terecht? Zijn wij burgerschap niet te zeer gaan versmallen tot de relatie met de staat? Vragen als deze zijn uitgangspunten van dit boek. Aan de hand daarvan worden de diepterelaties tussen religie in de verhouding tot overheid, samenleving, markt en burgerschap onderzocht. Sophie van Bijsterveld en Richard Steenvoorde (red.) Wolf Legal Publishers 2013, 433 p., € 29,95 ISBN 978 94 6240 066 5
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
3033
2535
Tijdschriften
2536 Burgerlijk (proces)recht Tijdschrift voor Privaatrecht 50e jrg. nr. 2, 2013 A. Van den Broeck De relevantie van het onderscheid tussen de hoofdelijkheid en de in solidum gehoudendheid in het domein van de medeaansprakelijkheid – (België) In het strafrecht zijn alle personen die wegens eenzelfde misdrijf worden veroordeeld, hoofdelijk gehouden tot teruggave en schadevergoeding. Het is opvallend dat de wetgever geen analoge bepaling heeft opgenomen in het Burgerlijk Wetboek voor de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van personen die eenzelfde schade hebben veroorzaakt. De rechtspraak ontwikkelde daarom het beginsel van de hoofdelijkheid in geval van een gemeenschappelijke fout van de in solidum gehoudendheid bij samenlopende fouten. Dit onderscheid tussen de strafrechtelijke en burgerrechtelijke regeling inzake de medeaansprakelijkheid, vormt het uitgangspunt van het onderzoek dat in dit artikel wordt besproken. Het onderzoek legt het discriminatoire karakter bloot van deze verschillende behandelingen van slachtoffers van samenlopende fouten die louter civielrechtelijk bleven of resulteerden in afzonderlijke misdrijven ten opzichte van slachtoffers van samenlopende fouten die als eenzelfde misdrijf werden gekwalificeerd, in die zin dat enkel die laatsten de processuele waarborgen van de hoofdelijkheid mogen genieten. Prof. dr. S. Scott De bronnen van het Zuidafrikaanse zakenrecht en de invloed van de Grondwet van 1996 op de rechtsontwikkeling in die deel van het privaatrecht – (België) In dit artikel worden de bronnen van het Zuid-Afrikaanse zakenrecht onderzocht met bijzondere verwijzing naar de invloed van de Grondwet van 1996. De schrijfster komt tot de gevolgtrekking dat de Grondwet een ingrijpende verandering maar zonder twijfel ook een verbete-
3034
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
ring van het Zuid-Afrikaanse zakenrecht heeft teweeggebracht. De Grondwet beschermt de rechten van alle Zuid-Afrikanen op gelijke voet, wat vooral van belang is voor de weerlozen in de maatschappij. – Verder in deze aflevering een Overzicht Van Nederlandse rechtsontwikkelingen burgerlijk recht 2007–2011 van ruim 300 pagina’s. Samengesteld door het Instituut voor Privaatrecht van de Universiteit Leiden.
Tijdschrift voor Vergoeding Personenschade Nr. 5, 2013 M.W. Knigge Schadevergoeding wegens schending van een bevoegdheidsovereenkomst – Een vordering tot schadevergoeding wegens schending van een bevoegdheidsovereenkomst zoals een overeenkomst tot forumkeuze en tot arbitrage heeft onder omstandigheden kans van slagen. Er moet wel aan een aantal voorwaarden zijn voldaan. Vereist is dat partijen ondubbelzinnig zijn overeengekomen dat hun overeenkomst niet slechts de bevoegdheid regelt, maar ook de verbintenis voor partijen inhoudt om enkel voor de bevoegde instantie te procederen. Wanneer partijen in het kader van hun bevoegdheidsovereenkomst verbintenissen in het leven hebben geroepen, is een vordering tot schadevergoeding mogelijk indien het in strijd met de overeenkomst aangezochte gerecht zich onbevoegd verklaart. Proceskosten komen dan voor vergoeding in aanmerking. Wanneer het gerecht de zaak toch in behandeling neemt, dan is schadevergoeding uitgesloten, tenzij het een buitenlands gerecht van een niet EEX-staat betreft en wordt aangetoond dat vertrouwen in dit gerecht niet is gerechtvaardigd, omdat er bijvoorbeeld geen eerlijk proces heeft plaatsgevonden. K.J.O. Jansen Informatieplichten in de procespraktijk – In deze bijdrage wordt een praktijkgerichte analyse van rechtspraak gegeven over informatieplichten in het verbintenissenrecht. Omdat zorgplichten in het contractenrecht en aansprakelijkheidsrecht zijn toegenomen, lijkt de opkomst van informatieplichten het gevolg. In het Dexia-arrest heeft de Hoge Raad een bijzondere zorgplicht
van financiële dienstverleners aangenomen op grond van de precontractuele redelijkheid en billijkheid. De vraag die centraal staat, is hoe procespartijen het debat over informatieplichten kunnen vormgeven. In het eerste deel wordt ingegaan op theoretische onderwerpen als de gebruikte terminologie, de juridische grondslag van informatieplichten, de strekking en het rechtska-rakter en de afbakening met verwante figuren als zorgplichten. In deel twee wordt ingegaan op een model voor de aanvaarding van mededelingsplichten en waarschuwingsplichten, waarin ook de eigen onderzoeksplicht van de onwetende partij is verdisconteerd. O.M. Stoute Compensatie voor tijdverlies van passagiers in het Europese luchtvervoer op de schop? – In het Europese recht is vastgelegd dat passagiers van geannuleerde of langdurig vertraagde vluchten recht hebben op een financiële compensatie voor het door hen ondervonden ongemak, bestaande in tijdverlies, tenzij de annulering of langdurige vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet konden worden voorkomen. In deze bijdrage wordt ingegaan op de ontwikkelingen die tot deze Europese regelgeving hebben geleid en op de mogelijke implicaties van een recent door de Europese Commissie ingediend voorstel dat strekt tot wijziging van de Verordening. Het huidige handhavingssysteem wordt niet effectief toegepast in de Europese Unie. Met het nieuwe voorstel beoogt de Europese Commissie de handhaving van passagiersrechten te verbeteren door kernbeginselen en impliciete passagiersrechten te verduidelijken. Wel brengt het voorstel met zich mee dat pas na vijf uur vertraging recht op compensatie ontstaat.
WPNR 144e jrg. nr. 6995, 16 november 2013 Prof. dr. J.P. de Boer Het APV-regime; overzicht en actuele ontwikkelingen – Op 1 januari 2010 is het APV-regime ingevoerd. In deze bijdrage bespreekt schr. eerst de bepalingen in de
Tijdschriften
verschillende fiscale wetten die betrekking hebben op afgezonderde particuliere vermogens. Daarbij gaat hij uitgebreider in op de toerekeningsfictie van art. 2.14a Wet Inkomstenbelasting 2001. Ook komt het overgangsrecht aan de orde. Ten slotte bespreekt schr. een aantal mogelijke toekomstige ontwikkelingen, waaronder de voorgestelde maatregelen in het wetsvoorstel overige fiscale maatregelen. Schr. is van mening dat de wetgever het systeem bij overlijden van de inbrenger moet aanpassen. Het afgezonderde vermogen wordt geacht te zijn verkregen door de erfgenamen en er wordt een fictieve erfrechtelijke verkrijging aangenomen. Een conserverende aanslag is beter. Prof. mr. P.G.H. Albert Het APV dat aan voldoende winstbelasting is onderworpen: geen toerekening – Met het in 2010 ingevoerde Afgezonderd Particulier Vermogen (APV)regime beoogt de wetgever te voorkomen dat ‘zwevend’ vermogen uit Angelsaksische trusts, Stitftung en Treuhand nergens wordt betrokken in de belastingheffing. Bij voldoende onderworpenheid van het APV worden de bezittingen en inkomsten niet toegerekend aan de inbrenger of diens erfgenamen. In deze bijdrage gaat schr. in op de toerekeningsstop die is opgenomen in art. 2.14a lid 7 Wet Inkomstenbelasting 2001. De regeling van de toerekeningsstop is erg gecompliceerd. Bij de invoering van het APV-regime was de Raad van State van oordeel dat de toerekeningsstop afbreuk deed aan het nieuwe regime. De Raad van State adviseerde daarom bij degene die het vermogen heeft afgezonderd, verrekening van winstbelasting toe te staan. Na een evaluatie van het APVregime heeft de regering ervoor gekozen het aanmerkelijk belangregime aan te passen. Volgens schr. had de regering beter het advies van de Raad van State kunnen opvolgen. De regeling was dan in ieder geval minder gecompliceerd geweest. Mr. N. Idsinga, mr. T.N. Peters van Neijenhof, mr. S.A.M. de Wijkerslooth-Lhoëst Afgezonderd Particulier Vermogen en Nederlandse (familie)stichtingen – In dit artikel behandelen schrs. de toepasselijkheid van het Afgezonderd
Particulier Vermogen (APV)-regime op Nederlandse stichtingen. Voor de familiestichting gaan zij nader in op de vraag aan de hand van welke factoren moet worden bepaald of sprake is van een particulier belang dat meer dan bijkomstig wordt beoogd. Als de familiestichting zowel een algemeen als een particulier belang behartigt, is het niet eenvoudig om vast te stellen of de stichting als Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI) kwalificeert of als APV moet worden aangemerkt. Het is niet duidelijk welke omstandigheden doorslaggevend zijn bij het bepalen of meer dan een particulier belang wordt beoogd. Schrs. pleiten voor een aangepaste regeling voor familiestichtingen, waarbij de toerekeningsregels vervallen. Over het inkomen van de familiestichting wordt vennootschapsbelasting geheven en over uitkeringen door de stichting wordt schenkbelasting geheven. Vervolgens wordt elke dertig jaar erfbelasting geheven over het vermogen van de stichting. Mr. A.E. de Leeuw Afgezonderd particulier vermogen en (voorkoming van) dubbele belasting – Op grond van de Afgezonderd Particulier Vermogen (APV)-regeling wordt vermogen uit een stichting toegerekend aan de inbrenger of diens erfgenamen. Dit kan leiden tot dubbele heffing van belasting, aangezien in andere landen het APV zelf vaak als belastingplichtige wordt beschouwd. In deze bijdrage inventariseert schr. aan de hand van een aantal situatieschetsen in hoeverre dubbele heffing zich kan voordoen en of een evenwichtig resultaat is bereikt. Zij bespreekt daarbij een aantal wijzigingen van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 die voor het APV-regime de heffing van dubbele belasting moet voorkomen. Prof. dr. F. Sonneveldt, mr. J.B. Vegter, APV’s en internationale estate planningsadvisering. Vier casusposities met Amerikaanse trustvormen – In dit artikel bespreken schrs. vier casusposities over estate planning die zowel Nederlandse als Amerikaanse elementen bevatten. Zij gaan daarbij in op het internationaal privaatrecht, het civiele en fiscale recht
en de toepasselijkheid van verdragen. De materie is complex, onder andere doordat het Amerikaanse privaatrecht aanzienlijk verschilt van het Nederlandse. Ook de vormgeving van het successierecht verschilt op een aantal essentiële punten: Amerika gaat uit van een boedelbelasting, in Nederland is een verkrijgsbelasting het uitgangspunt.
WPNR 144e jrg. nr. 6996, 23 november 2013 Mr. C.H.C. Overes Worstelen met governance van semi-publieke instellingen en pensioenfondsen – De aandacht van de wetgever voor governance bij stichtingen en verenigingen gaat vooral uit naar de semipublieke sector. Er zijn verschillende wetsvoorstellen per departement, bijvoorbeeld in het wetsvoorstel Herziening volkshuisvesting toegelaten instellingen en de Wet cliëntenrechten zorg. De vraag is of in Boek 2 BW een algemene regeling moet worden opgenomen voor de verantwoordelijkheid en bevoegdheden van het bestuur en het toezichthoudend orgaan van verenigingen en stichtingen. Schr. vindt het wenselijk dat de regeling voor stichtingen en verenigingen in Boek 2 BW wordt aangepast. Die aanpassing kan bijvoorbeeld bestaan uit een regeling voor het one tier-model, een regeling voor de raad van toezicht die overeenkomt met de regeling voor de NV en de BV en het uitbreiden van de regeling voor ontslag en schorsing van bestuurders tot falende toezichthouders. De wetgever kan in sectorale wetgeving aanvullende regelingen opnemen over de samenstelling van de organen. Mr. R. Stam CPL Overgangsrecht voor de aflossing van de eigenwoningschuld – Tot 1 januari 2013 werden de kapitaalverzekering eigen woning (KEW), de spaarrekening eigen woning (SEW) en het beleggingsrecht eigen woning (BEW) fiscaal gefacilieerd. Met de inwerkingtreding van de Wet herziening fiscale behandeling eigen woning is daar een einde aan gekomen. Voor bestaande producten bevat de wet overgangsrecht. In deze bijdrage bespreekt schr. het overgangsrecht. De wetgever heeft de bestaande bepalingen over de kapi-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
3035
Tijdschriften
taalverzekering eigen woning, spaarrekening eigen woning en beleggingsrecht eigen woning verplaatst naar hoofdstuk 10bis van de Wet Inkomstenbelasting 2001 en daarbij het overgangsrecht opgenomen. Het is de vraag of de wetgever niet beter had kunnen bepalen dat op bestaande spaarproducten de oude regels van toepassing blijven. Nu is de regeling over de eigen woning ingewikkelder geworden.
2537 Europees recht Maastricht Journal 20e jrg. nr. 3, 2013 Special: 20th Anniversary Issue E. Muir, J. Smits The Maastricht Journal at twenty – The 20th anniversary of the Journal calls for something special. It is a happy coincidence that 2013 is also the year in which the entry into force of the Maastricht Treaty on European Union is celebrated. The 20th anniversary seemed like an excellent occasion to constitute a platform for bringing together the knowledge of experts in selected sub-disciplines of EU substantive law and asking them to explore their own field of expertise in light of a joint set of research questions. True to the Journal’s mission from the very beginning, the present issue is thus an exercise at the intersection of European law and the substantive fields. From the European law perspective it could be coinned as ‘applied institutional law’, while for lawyers active in substantive fields it is about the Europeanization of their discipline. A. De Streel The evolution of the EU economic governance since the Treaty of Maastricht: an unfinished task – This paper reviews the evolution of the Economic and Monetary Union from its inception in 1992 with the Treaty of Maastricht to the most recent reforms adopted in 2013 to respond to the eurocrisis. The paper describes the evolution of the four
3036
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
pillars of economic governance: the surveillance and the correction of fiscal imbalances between the Member States which are mainly based on the revised Stability and Growth Pact, the surveillance and the correction of macroeconomic imbalances between the Member States, the coordination of national economic and social policies which are now based on the Europe 2020 Strategy for Growth and Jobs, and the financial solidarity between Member States which is currently mainly based on the European Stability Mechanism. The paper also deals with the institutional implications of EMU evolution with the emergence of an institutional landscape for the euro area. Finally, the paper analyses the implications for the transformation of EU law in terms of sources of law with extensive use of international treaties, recommendations and sui generis contracts between the EU and its Member States, in terms of enforcement mechanisms relying on self-enforcement and peer pressure, and in terms of a regulatory model. The paper concludes with grim perspectives that the recent reforms may not be sufficient to make the euro sustainable. P. Ibáñez Colomo Three shifts in EU competition policy: towards standards, decentralization, settlements – EU competition policy has undergone fundamental transformations over the past twenty years. The changes observed are substantive, procedural and institutional in nature. Two decades ago, EU competition policy was enforced centrally by the Commission in a way that is probably best described as traditional administrative law-making. Policy was formulated by means of formal decisions adopted in individual cases and by legislative instruments regulating firm behaviour in detail. Following the adoption of Regulation 1/2003, and as a result of the use of economic analysis, the enforcement landscape is more diverse and decentralized. National competition authorities have emerged as key players in the field. Individual decisions are now crucially complemented by soft law instruments, the use of which started in the 1990s and which now permeate the whole discipline, and by negotiated procedures.
J. Stuyck The transformation of consumer law in the EU in the last 20 years – Fundamental rights have played a limited role in EU consumer law. The contribution of EU consumer law to innovative governance is more important. There is an increasing number of regulations that directly set contractual rights for consumers, and alternative dispute resolution has gained momentum with the recent adoption of an ADR directive and an ODR regulation. The most significant evolution of consumer law in the past twenty years is innovation in the field of enforcement, both by the judiciary and the legislature, such as the active role of the judge, ADR, administrative cooperation, and individual and collective remedies. A. Epiney EU environmental law: sources, instruments and enforcement – Reflections on major developments over the last 20 years – In this paper some cross-cutting questions of a constitutional nature in EU environmental law are examined. Rather than giving an overview of the development of EU environmental law and policy, this paper focusses on these constitutional aspects with the objective of analysing the contribution of EU environmental law and policy to certain constitutional aspects. It also looks at the potential relevance of specific developments in EU environmental law and policy for other fields of EU law and policy, and for the process of EU integration in general. A. Wiesbrock Sources of law, regulatory processes and enforcement mechanisms in EU migration policy: the slow decline of national sovereignty – As a relatively new area of EU law, the governance and enforcement of EU migration policies continues to differ in many respects from other EU policy areas. The quasi-absence of rights of third country nationals under EU primary law as well as the previously intergovernmental nature of the area of migration policies have led to a crucial importance of general principles of law, in particular the principle of effectiveness. Governance processes are characterized by a favouring of non-binding soft law mechanisms, the flexible application of common policy
Tijdschriften
decisions and by efforts to ‘externalize’ migration management and control functions. Finally, challenges in the application of the preliminary ruling procedure have accentuated the importance of Commission infringement proceedings and the principle of effectiveness for the effective enforcement of EU migration law. E. Herlin-Karnell European criminal law as an exercise in EU ‘experimental’ constitutional law – This contribution explores the evolution of European criminal law through the prism of EU constitutional law and its experimental elements. The paper examines to what extent use of EU law sources in the domain of criminal law has been used in an innovative way and how, as well as to what extent, it differs from mainstream EU law. Furthermore, the paper discusses the issue of enforcement and how the enterprise of EU criminal law could possibly be modernized from the perspective of fundamental rights protection. B. de Witte Institutional variation across policy fields in the evolution of European union law – The phenomenon of institutional variation across policy fields has always been more pronounced in European Union law than in the national constitutional law of its Member States. It has been a constant factor throughout the history of European integration.
2538
snel dat dit stelsel weeffouten bevatte en fraudegevoelig was. De aanpak van btw-fraude is sindsdien onderwerp van gesprek in de Europese Unie en er lijkt geen einde te komen aan nieuwe maatregelen om de fraude te bestrijden. Tot nu toe blijken die maatregelen weinig effectief. In juni 2013 hebben de Europese ministers overeenstemming bereikt over (wederom) een aantal (tijdelijke) maatregelen ter bestrijding van de fraude. Hebben nieuwe maatregelen zin? En leiden ze tot een effectieve Europese aanpak van de btw-fraude? Dr. J.P.J. Witjes, dr. T.L.M. verdoes, dr. D.H. van Offeren, mr. J. Scholten, WFR 2013/1390 De effectieve belastingdruk wordt niet alleen bepaald door wet- en regelgeving – Schrs. geven met dit artikel een bijdrage aan de maatschappelijke discussie over het al of niet op grote schaal ontwijken van belastingen door multinationals. Zij analyseren de effectieve belastingdruk bij AEXondernemingen en komen tot de conclusie dat een deel van de belastingdruk kan worden veroorzaakt door subjectieve beslissingen van de ondernemingsleiding. Zij pleiten voor een opsplitsing van de aansluiting tussen de nominale en de effectieve belastingdruk, waardoor de gevolgen van deze subjectieve beslissingen blijken uit de disclosure van winstbelasting in de jaarrekening.
2539 Handels- & economisch recht
Fiscaal recht
Tijdschrift voor Insolventierecht
Weekblad Fiscaal Recht
Nr. 6, 2013 Mr. A.M. Mennens, TvI 2013/38 Over het verdelen van de taart in faillissement door middel van carve-out regelingen – In dit artikel staan carve-out-regelingen centraal. Op grond van dergelijke regelingen moeten zekerheidsgerechtigden een deel van de opbrengst van de aan hen in zekerheid gegeven goederen afdragen aan de boedel. In Nederland gaan stemmen op voor invoering van een carve-out-regeling als alternatief voor het bodemrecht van de fiscus. Ook
142e jrg. nr. 7025, 21 november 2013 Mr. M.A. Griffioen, prof. dr. mr. E.C.J.M. van der Hel-Van Dijk RA, WFR 2013/1382 Nieuwe Europese aanpak btw-fraude? – De Europese Unie loopt jaarlijks miljarden euro’s mis ten gevolge van grensoverschrijdende btwfraude. Na de invoering van het huidige btw-stelsel bleek al
zou een carve-out-regeling een tegenwicht kunnen bieden aan de door de jurisprudentie alsmaar versterkte positie van zekerheidsgerechtigden. Dit artikel biedt een bijdrage aan de discussie vanuit een rechtsvergelijkend perspectief. In de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland is namelijk reeds uitgebreid gedebatteerd over afdrachtsregelingen, met wisselende uitkomsten. F.B. Bosvelt, A.R. van Oijen, TvI 2013/39 Cloud computing: beter één administratie in de hand dan tien in de lucht – Ondernemingen voeren hun administratie steeds vaker in de cloud. Cloud computing is sterk concurrerend wat betreft kosten, schaalbaarheid en toegankelijkheid. Daartegenover staat dat een onderneming voor de toegang tot haar administratie afhankelijk wordt van de cloud provider. Hiermee krijgen ook de bewindvoerder in surseance en de curator in faillissement te maken. In dit artikel wordt onderzocht welke mogelijkheden zij hebben om toegang tot de administratie in de cloud te krijgen en te houden, en wordt een drietal suggesties gedaan om de daarbij geconstateerde knelpunten in het kader van het wetgevingsprogramma Herijking Faillissementsrecht te adresseren. A. Draaijer, T. van Hees, TvI 2013/40 Pilot mediation in faillissementen – De Rechtbank Amsterdam is in 2012 met een pilot mediation in faillissementen gestart. De eerste ervaringen zijn positief. De rechtbank heeft onder meer een Mediationbureau ingericht en een lijst van professionele mediators samengesteld, die met het insolventierecht vertrouwd zijn, om mediation gemakkelijker te maken. In deze bijdrage wordt op deze pilot ingegaan tegen de achtergrond van binnen afzienbare tijd te verwachten nieuwe wetgeving, waardoor mediation bijna onontkoombaar wordt voordat een gerechtelijke procedure aanhangig kan worden gemaakt. F.J.P. Lock, TvI 2013/41 Schuldsanering gaat voor faillissement, ook in hoger beroep. Over de werking van artikel 3 Faillissementswet in hoger beroep – Volgens art. 3 Faillissementswet
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
3037
Tijdschriften
(Fw) moet een natuurlijk persoon wiens faillissement is verzocht eerst de gelegenheid krijgen om een schuldsaneringsverzoek in te dienen. Geldt die regel ook in hoger beroep? Schr. leidt uit de wetsgeschiedenis en rechtspraak af dat een schuldenaar één keer in de gelegenheid moet worden gesteld om een schuldsaneringsverzoek in te dienen, voordat zijn faillissement wordt uitgesproken. Indien in eerste aanleg aan art. 3 Fw geen goede toepassing is gegeven, kan dit betekenen dat de schuldenaar in hoger beroep alsnog de kans moet krijgen om een schuldsaneringsverzoek in te dienen. Prof. mr. R.M. Wibier, TvI 2013/42 De ondergang van SNS REAAL: minimumkapitaaleisen voor banken en waarom de beurskoers nauwelijks relevantie heeft voor de waardebepaling van de onteigende instrumenten – De Ondernemingskamer (OK) heeft in het kader van de waardebepaling van de onteigende SNS-effecten opdracht gegeven aan de nog te benoemen onderzoekers om vooral aan te knopen bij de beurskoers van die effecten. Die benadering is onjuist. Wanneer het prudentiële toezicht op en de minimumkapitaaleisen voor banken serieus worden genomen, komt aan de beurskoers nauwelijks relevantie toe bij de berekening van de door de staat te betalen vergoedingen. In plaats daarvan moet in eerste instantie worden beoordeeld of SNS REAAL zonder ingrijpen failliet was gegaan en wat de beleggers bij liquidatie van SNS REAAL zouden hebben ontvangen. Mr. B.J. Tideman, mr. R.P.R. Nolten, TvI 2013/43 Vordering tot vergoeding van nietgenoten vakantiedagen van door de curator ontslagen werknemers: boedelschuld of toch niet? – Heeft de HR met Koot Beheer B.V./ Tideman q.q. (HR 19 april 2013, NJ 2013/291) als een soort Hans Brinkers het gat gedicht wat betreft de boedelschulden? Of druppelt er nog steeds boedelwater door de faillissementsdijk? In deze bijdrage wordt onderzocht of de aanspraak op vergoeding van vakantiedagen die voor de faillietverklaring zijn opgebouwd door een werknemer die tijdens het faillissement door de curator wordt ontslagen, nog steeds een boedel-
3038
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
schuld oplevert zoals in 1999 werd geoordeeld in LISV/Wilderink q.q. (HR 3 december 1999, NJ 2000/53). Schrs. komen tot de conclusie dat het laatste arrest nog steeds geldend recht is. Wel vragen zij zich af of dit een bevredigende conclusie is nu de redenen van billijkheid uit de wetsgeschiedenis waarop deze voorrangspositie wordt gebaseerd, thans niet meer aan de orde lijken.
Tijdschrift voor de Ondernemingsrechtpraktijk Nr. 7, 2013 B.E. Verburgt De stand van wraken. Wraking van rechters in het ondernemingsrecht – In deze bijdrage wordt ingegaan op het wraken van rechters in civiele zaken en wordt de wettelijke regeling behandeld van de artt. 36-39 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) over de indiening van een wrakingsverzoek en de gevolgen daarvan voor de hoofdzaak. Kern van de wrakingsregeling vormt het waarborgen van de rechterlijke onpartijdigheid. Ook rechters en raden bij de Ondernemingskamer kunnen worden gewraakt, hetgeen in deze bijdrage aan bod komt. Er worden voorbeelden uit de jurisprudentie gegeven. In veel gevallen is het een onheuse rechterlijke bejegening ter zitting die ten grondslag ligt aan de indiening van een wrakingsverzoek. M.M. van Asperen Bevrijdende verjaring. De belangrijkste rechtspraak van de laatste jaren – In deze bijdrage wordt ingegaan op de belangrijkste jurisprudentie van de laatste vier jaren rondom verjaring. Buiten Titel 11 BW zijn kortere termijnen dan die van twintig en vijf jaar te vinden. Bijvoorbeeld drie jaar bij rechtsvorderingen tot vernietiging van een rechtshandeling en bij koop. Ook komen in en buiten het BW vervaltermijnen voor. Kenmerkend verschil met de verjaringstermijn is dat na het verstrijken van een verjaringstermijn slechts het recht om te vorderen verloren gaat en een natuurlijke verbintenis resteert. De verbintenis kan nog een rol spelen als processueel verweer. Na het verstrijken van een vervaltermijn is het recht of de bevoegdheid zelf teniet gegaan. Vervaltermijnen zijn in die zin dus sterker dan verjarings-
termijnen. Uit de recente jurisprudentie blijkt dat het van belang is in een vroeg stadium het speelveld in kaart te brengen, mogelijke vorderingen te onderkennen en te kwalificeren, en daaraan de toepasselijke verjaringstermijn te verbinden. Stuiten is altijd het devies. S. Rietveld De stemmende aandeelhouder begrensd. Mag de aandeelhouder bij het uitoefenen van het stemrecht zijn eigen belangen volgen of dient hij rekening te houden met de belangen van anderen? – Een aandeelhouder kan van zijn stemrecht gebruikmaken om zijn belang in de vennootschap te dienen. Aandeelhouders mogen in beginsel hun eigen belangen vooropstellen, maar deze handelingsvrijheid van de aandeelhouders wordt begrensd door de norm van de redelijkheid en billijkheid van art. 2:8 BW, die onder andere jegens hun mede-aandeelhouders in acht moet worden genomen. In deze bijdrage wordt aan de hand van een aantal categorieën een overzicht gegeven van de verschillende gedragsregels voor aandeelhouders en hun stemrecht. De mate van invloed van de aandeelhouder, het karakter van de vennootschap en de tussen betrokkenen gemaakte afspraken, en de aard van de aandeelhouder zijn factoren die de redelijkheid en billijkheid nader inkleuren. In specifieke gevallen moet worden gekeken naar alle omstandigheden van het geval en moet een belangenafweging plaatsvinden.
2540 Mediation, herstelrecht en alternatieve geschillenbeslechting Tijdschrift voor Privaatrecht 50e jrg. nr. 2, 2013 Mr. P.E. Ernste Een blik over de grens: De rol van bindend advies als wijze van geschillenbeslechting in Nederland – (België) Zowel in Nederland als in België bestaat een toenemende belangstelling voor geschillenbeslechting buiten de rechter om. Eén van de alternatieven voor de gang naar de overheidsrechter is het
Tijdschriften
Nederlandse bindend advies of de Belgische bindende derdenbeslissing. De indruk bestaat dat in België de bindende derdenbeslissing zelden wordt gebruikt ter beslechting van rechtsgeschillen. In deze bijdrage staat de rol van bindend advies als wijze van geschillenbeslechting in Nederland centraal om de bindende derdenbeslissing met het karakter van rechtspraak als alternatief voor de overheidsrechter in België nogmaals onder de aandacht te brengen.
2541 Rechtsgeschiedenis Tijdschrift voor Privaatrecht 5oe jrg. nr. 2, 2013 L. Winkel De geschiedenis van de prejudiciële beslissing in het juridisch kader van de Europese Unie – (België) De rechtsfiguur van de prejudiciële beslissing wordt algemeen als modern beschouwd. Niettemin is het interessant verwante rechtsfiguren in het Romeinse recht op te sporen. De praktijk van de keizerlijke kanselarij in de latere keizertijd blijkt in belangrijke mate overeen te komen met die van het Hof van Justitie in Luxemburg: de rechtsvraag wordt aan de hogere instantie voorgelegd en het onderzoek naar de feiten en de bewijslevering vinden later plaats. Kort wordt ingegaan op mogelijke receptie van deze praktijk in de vroeg-moderne tijd. Daarbij wordt aandacht besteed aan Frankrijk en Pruisen.
2542 Rechtspleging & procesrecht Rechtskundig Weekblad 77e jrg. nr. 11, 16 november B. Allemeersch, E. Vandensande De juridische aard van de protocolakkoorden in het Belgische procesrecht – (België) De protocolakkoorden in het Belgische procesrecht zijn akkoorden over het praktische verloop van de rechtspleging waarbij de rechterlijke overheid, in materies
waarin zij in concrete gevallen een discretionaire bevoegdheid uitoefent, een samenhangend beleid voert in samenspraak met de andere actoren van de rechtspleging door middel van het uitvaardigen van algemene beleidsnormen. Deze bijdrage beoogt een eerste juridische verkenning van dit thema.
Tijdschrift voor Civiele Rechtspleging 21e jrg. nr. 4, 2013 Mr. H. de Hek Een beperkte mate van zekerheid. Over de betekenis van accountantsrapporten in de civiele procedure – In dit artikel wordt ingegaan op de betekenis van door partijen overlegde rapporten van accountants in de civiele procedure. Centraal staat de vraag wat de waarde is van dergelijke rapporten. Deze vraag wordt vanuit het perspectief van de rechter benaderd. Een eenduidig antwoord op de vraag naar de betekenis van rapporten van de accountant heeft schr.niet. Duidelijk is dat voldoende redenen bestaan om de waarde van door partijen in het geding gebrachte accountantsrapporten te relativeren en in elk geval kritisch te toetsen. Het komt voor dat accountantsrapporten vooral informatie bevatten die afkomstig is van één van beide partijen, zonder dat de accountant deze informatie zelfstandig heeft getoetst. Het verdient aanbeveling bij elk rapport kritisch na te gaan welk deel van de informatie slechts afkomstig is van een procespartij en welk deel berust op eigen onderzoek van de accountant. Voor het bewijs van de door de partij die het rapport inbrengt ingenomen feiten heeft het rapport dan geen meerwaarde. Wanneer duidelijk is dat de accountant bekend was met het beoogde gebruik van het rapport in de procedure, assurance is beoogd, het rapport is toegespitst op de feitelijke vraag die in het geschil moet worden beantwoord, en het niet leunt op door de opdrachtgever verstrekte informatie, kan er in beginsel veel bewijskracht aan worden toegekend. Een dergelijk rapport kan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de stellingen van de partij
die het inbrengt, doen toenemen. Duidelijk is ook dat het in de civiele procedure overgelegde rapport van een accountant niet boven elke discussie is verheven. Wel biedt het een beperkte mate van zekerheid. Mr. N. Peters, mr. B. van Zelst Remission in de nieuwe arbitragewet – Het Voorstel voor aanpassing van de huidige arbitragewet (artt. 10201077 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)) beoogt deze te verbeteren en stroomlijnen met buitenlandse arbitragewetten en de UNCITRAL Model Law. Nederland wordt daarmee (weer) interessanter voor internationale arbitrages. Wijziging is de verkorting van de vernietigings- en herroepingsprocedures. Zo’n procedure moet nu nog aanhangig worden gemaakt bij de rechtbank. Straks dient zij te worden geëntameerd bij een van de vier gerechtshoven. Eén feitelijke instantie wordt daarmee afgesnoept. Ook kunnen partijen de mogelijkheid van cassatie uitsluiten. Zo kunnen zij de vernietigingsen herroepingsprocedure beperken tot één instantie. Het nadeel van een vernietigings- of herroepingsprocedure is haar ‘alles of niets’-karakter. Het arbitraal vonnis wordt namelijk (gedeeltelijk) vernietigd of niet. Een tussenweg bestaat niet. Een rechter kan eventuele gebreken in het arbitraal vonnis dus niet zelf herstellen. Omdat de bepaling uit art. 1065a van het Voorstel volgens velen aan duidelijkheid te wensen overlaat en de memorie van toelichting summier is ten aanzien van dit onderdeel, is volgens schr. nadere uitwerking een goede optie. In deze bijdrage wordt ingegaan op de voorgestelde remission-regeling. Mr. J. Ekelmans Kroniek Eerste aanleg – Deze kroniek bestrijkt de periode vanaf 1 oktober 2012: een periode met voor de eerste aanleg boeiende ontwikkelingen. Mr. M. Zilinsky Kroniek IPR procesrecht – In deze kroniek wordt aandacht besteed aan een aantal arresten van het Hof van Justitie en de Hoge Raad.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
3039
Tijdschriften
2543 Sociaal Recht Nieuw Juridisch Weekblad 12e jrg. nr. 291, 20 november 2013 Mr. L. Vermeulen, E. Van Grunderbeek Solidariteitsbijdrage wegens niet aangifte tewerkstelling – (België) Het tewerkstellen van werknemers brengt voor werkgevers een aantal administratieve verplichtingen met zich mee. Eén van die verplichtingen is de onmiddelijke aangifte van tewerkstelling. Die aangifte zorgt ervoor dat de instellingen van de sociale zekerheid op de hoogte zijn van de tewerkstelling. Het zorgt er ook voor dat de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ) de werkgevers- en werknemersbijdragen kan vaststellen en kan overgaan tot de inning daarvan. De RSZ heeft de bevoegdheid een solidariteitsbijdrage op te leggen aan werkgevers die geen onmiddellijke aangifte van tewerkstelling doen. Over de aard van de solidariteitsbijdrage zijn de meningen verdeeld. In 2012 werd de discussie opnieuw gevoerd door twee arresten van het Grondwettelijke Hof. Het Hof kende aan de solidariteitsbijdrage een burgerrechtelijk karakter toe. Deze bijdrage bespreekt de beide arresten, kadert ze in bestaande rechtspraak en gaat in op de gevolgen van de kwalificatie.
2544
dat het voor niet-medici inherent lastig is medisch bewijsmateriaal te verkrijgen en vervolgens op waarde te schatten. Dat heeft zijn invloed op de bewijsregels die worden toegepast bij besluiten met medische beoordelingen. In deze bijdrage brengen schrs. de complexiteit van de medische bewijslevering in het sociaal zekerheidsrecht in kaart. Zij onderzoeken hoe het bestuursrechtelijke bewijsrecht, waaronder de bewijslastverdeling, bij medische beoordelingen uitwerkt, hoe betrokkene de medische beoordeling kan weerleggen en hoe hij daarbij in bewijsnood kan komen, mede door de opstelling van de medische beroepsgroep. Vervolgens bespreken zij diverse mogelijkheden om bewijsnood te voorkomen dan wel op te lossen. A.T. Marseille, NTB 2013/31 De Nieuwe zaaksbehandeling, van waarde in hoger beroep? – Een bestuursrechter die ernaar streeft het hem voorgelegde geschil en het eventuele onderliggende conflict finaal te beslechten, heeft gereedschap nodig dat hem in staat stelt die ambitie te realiseren. De bestuursrechters van de rechtbanken hebben daartoe de Nieuwe zaaksbehandeling bedacht. Rechtbanken passen die sinds 1 januari 2012 toe. In de Nieuwe zaaksbehandeling staat de zitting centraal. De rechter onderzoekt daar allereerst wat partijen verdeeld houdt. In deze bijdrage gaat schr. in op de vraag of de Nieuwe zaaksbehandeling ook van betekenis kan zijn in hoger beroep. Hij doet daarbij verslag van een experiment van de Centrale Raad van Beroep, die daarbij een groot aantal zaken op een regiezitting behandelde.
Openbaar Bestuur Staats- & bestuursrecht Nederlands Tijdschrift voor Bestuursrecht Nr. 8, 2013 Y.E. Schuurmans, mr M.F. Vermaat, NTB 2013/30 Gebrekkige regelingen en andere pijnpunten bij medisch bewijs – Veel juridische procedures staan of vallen met de aanwezigheid van voldoende bewijs. Voor besluiten die berusten op een medische beoordeling is dat niet anders. Wat deze besluiten evenwel bijzonder maakt, is
3040
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
23e jrg. nr. 9, november 2013 Dr. S. Austen Vrijheid, burgerschap en nieuwe verhoudingen in Europa – Binnen Europese lidstaten ontstaat regelmatig opwinding over het overdragen van bevoegdheden aan Europa. Schr. betoogt dat het overdragen van verplichtingen hoort bij het aangaan van internationale verplichtingen en dat het voordelen kent. De politieke praktijk binnen Europa laat zien dat de geo- en machtspolitieke verhoudingen worden bepaald door interdependenties op alle gebieden
van het maatschappelijke leven. Volgens schr. leidt dit tot heroverweging van belangrijke leerstukken van internationale politiek. Binnen Europa zijn tussen lidstaten nieuwe mogelijkheden ontstaan om met elkaar om te gaan. Door deelname van democratische staten aan de Europese ruimte kunnen politieke activiteiten die zijn gericht op het inperken van individuele vrijheden van burgers snel worden herkend en onschadelijk worden gemaakt. Daarnaast kan door onder meer democratische besluitvorming binnen de Europese Unie oorlog tussen lidstaten worden vermeden. Dr. J. Smits, mr. A. Sibma, B. Schudde, J. Roodnat MSc Bestuurlijk boeven vangen – Gemeenten beschikken over instrumenten waarmee zij georganiseerde criminaliteit kunnen bestrijden. Schrs. onderzoeken op welke wijze een gestructureerde aanpak van criminaliteit binnen gemeenten vorm heeft gekregen, gegeven het kader van het programma ‘Bestuurlijke aanpak van georganiseerde misdaad’ en het plan van aanpak ‘Georganiseerde misdaad’. Daarnaast wordt onderzocht hoe de in 2009 opgerichte Regionale informatie en Expertise Centra (RIEC’s) worden gewaardeerd. Uit dit onderzoek blijkt dat de RIEC’s positief worden gewaardeerd, terwijl de feitelijke inzet van de instrumenten sterk uiteenloopt. Deze bevindingen zijn vanuit de beleidstheorie te begrijpen. Gemeenten waarin een beperkte verankering van de aanpak heeft plaatsgevonden zijn minder enthousiast over deze aanpak. Dit heeft volgens schrs. het risico in zich dat in dergelijke gemeenten de bestuurlijke aandacht voor de georganiseerde criminaliteit afneemt en dientengevolge verplaatsing van criminaliteit plaatsvindt. Volgens schrs. moet het Ministerie van Veiligheid en Justitie zich buigen over de vraag hoe het vervolgtraject voor RIEC’s moet worden ingericht. Mr. J.L.W. Broeksteeg, mr. P.M.H. van Ruitenbeek, A.J. van Putten Belangenverstrengeling van raadsleden – Raadsleden moeten zich van stemming onthouden als sprake is van belangenverstrengeling. Hierbij zijn twee wetsartikelen van belang: art. 28 Gemeentewet (Gemw.) en art. 2:4
Tijdschriften
Awb. Schrs. bespreken de laatste ontwikkelingen op het gebied van belangenverstrengeling in de jurisprudentie. In de jurisprudentie zijn volgens schrs. drie lijnen te onderscheiden te weten: de lijn-Simpelveld, de lijnWinsum en de lijn-Zeeman Vastgoed. Na een bespreking van alle drie voornoemde casus komen schrs. tot de conclusie dat in de huidige lijn de Afdeling bij de beoordeling van belangenverstrengeling art. 28 Gemw. voorop stelt. De overweging daarbij is dat de raad primair een politiek orgaan is en dat de leden volksvertegenwoordigers zijn. Schrs. zijn voor een strikte toepassing van dit wetsartikel. Naar hun mening biedt de huidige lijn raadsleden een onvoldoende duidelijk kader voor weloverwogen beslissingen rond belangenverstrengeling. Hierbij wordt opgemerkt dat raadsleden, met behulp van griffier en voorzitter van de raad, belangenverstrengeling dienen te voorkomen en in geval van twijfel niet moeten stemmen. Mr. H. van der Horst Duurzaam inkopen – In 2004 werd besloten dat de rijksoverheid duurzaam moet inkopen. Aan de hand van het Europese juridische kader voor duurzaam inkopen worden de Europese aanbestedingsvoorschriften besproken (Richtlijn 2004/18/EG). Volgens deze richtlijn moet er naast het feit dat moet worden voldaan aan de grondbeginselen als non-discriminatie, gelijke behandeling, transparantie en proportionaliteit ook sprake zijn van een directe relatie tussen duurzaamheidscriteria en de uitvoering van de opdracht. Voor duurzaam inkopen dient de overheid zich te verdiepen in de uitvoeringsproblematiek. Naar de mening van schr. moeten de productgroepen die zich lenen voor duurzaamheid in kaart worden gebracht. Per productgroep dient vervolgens een nulmeting plaats te vinden waarvoor duurzaamheidseisen
moeten worden gesteld. Volgens schr. is daarnaast toezicht op de uitvoering een vereiste. M. Canoy Voorbij cijfers en cynisme – Bij het duiden van en het zoeken naar oplossingen voor economische problemen staan zogenaamde cijferfetisjisten en cynici tegenover elkaar. Schr. bespreekt aan de hand van het werk van de filosofen Aristoteles, Thomas van Aquino en econoom Adam Smith drie terreinen waarop de cijferfetisjisten en cynici tegenover elkaar staan. Het betreft de zorg, globalisering en Europa. Het begrip triple-A economen wordt besproken. Dat zijn economen die problemen in een maatschappelijke context plaatsen en bij het oplossen van problemen hulp zoeken bij andere wetenschappen. Voor wat betreft het nadenken over economische problemen, plaatst de triple-A econoom deze problemen in een maatschappelijke context en laat zich door voornoemde filosofen en econoom inspireren. Hierbij haalt hij volgens schr. de cijferfetisjisten uit hun comfort zone, spoort cynici aan met oplossingen te komen en maakt aldus het debat rijker. Dr. L.B. Janssen-Jansen Gemeenten en de vastgoedmarkt – In Nederland nemen investeringen in vastgoed af en stijgt de leegstand van winkels en kantoren. Schr. onderzoekt wat dit betekent voor gemeenten. Gebiedsontwikkeling kende in de periode tussen eind jaren negentig en 2007 gouden tijden. Ondanks de crisis werd daarna door gemeenten en marktpartijen op basis van demografische groeiverwachtingen nog steeds grond voor vastgoedontwikkeling aangekocht. Maar de werking van vastgoedmarkten leek veranderd en bij gemeenten bleek sprake van overprogrammering. Er werden nieuwe instrumenten bedacht om de woningbouwontwikkeling weer op gang te krijgen, zon-
der te letten op het structureel veranderde koopgedrag van met name huishoudens. Het door gemeenten gehanteerde systeem van ruimtelijke ordening en vastgoedontwikkeling leunt nog steeds zwaar op economische groei en bevolkingstoename en dat is volgens schr. een slechte zaak. Het is tijd dat gemeenten meer inspelen op de daadwerkelijk bestaande behoefte aan woningen en bedrijfspanden.
2545 Vreemdelingenrecht Trema 36e jrg. nr. 9, november 2013 A.A.M.J. Smulders Asiel is als Tilburg. De bewijslast in asielzaken en de rol van de rechter – In de uitspraak van 27 januari 2003 van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State legt de Afdeling uit waarom het bestuursorgaan beter dan de rechter de geloofwaardigheid van een asielrelaas kan beoordelen. Daarop besloten veel rechters dat asielrecht hen weinig had te bieden nu volle toetsing door hen niet mogelijk was. Schr. vindt het jammer dat rechters niet binnen het asielrecht aan de slag gaan en betoogt op grond van een aantal argumenten dat een rechter, ondanks de terughoudende toetsing, wel degelijk een belangrijke taak heeft binnen het asielrecht. Daarnaast bespreekt schr. de Europese ontwikkelingen op dit gebied aan de hand van art. 4 van de Definitierichtlijn in samenhang met art. 3.111 lid 1 Vreemdelingenbesluit 2000 en Richtlijn 2013/32/EU.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
3041
Wetgeving
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl
Nieuwe wetsvoorstellen Verbetertermijnen zeer zwakke scholen 2546 - Wetsvoorstel (11-11-2013) tot wijziging van de Wet op het onderwijstoezicht in verband met het wettelijk regelen van de verbetertermijn voor zeer zwakke instellingen die bestaan uit basisscholen als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs en scholen als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs – Voordat er nu gebruik wordt gemaakt van de ‘ultieme sanctie’ bij zeer zwakke scholen, beëindiging van de bekostiging (bijzonder onderwijs) dan wel opheffing van de school (openbaar onderwijs), is er sprake van ernstig of langdurig tekortschietende leerresultaten. Dit is niet in het belang van de zittende en van de toekomstige leerlingen. Kern van dit wetsvoorstel is er voor te zorgen dat scholen zich binnen een redelijke termijn verbeteren. Deze termijn wordt vastgesteld op één jaar. Hiervoor wordt voorgesteld de Wet op het onderwijstoezicht (WOT) te wijzigen. Tevens verduidelijkt het wetsvoorstel dat het aan de Minister is om, na een redelijke termijn, te besluiten of de ultieme sanctie moet worden opgelegd. Kamerstukken II 2013/14, 33 796 , nrs. 1-4
Handhaving Woningwet 2547 - Wetsvoorstel (11-11-2013) tot wijziging van de Woningwet in verband met het versterken van het handhavingsinstrumentarium – Met dit wetsvoorstel wordt beoogd om de handhaafbaarheid en de naleving van de regels ten aanzien van het bouwen, slopen, gebruiken en de staat van bouwwerken te verbeteren.
3042
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
Dit geldt tevens voor het gebruik en de staat van open erven en terreinen. Om die verbetering van de handhaafbaarheid en de naleving van regels te bewerkstelligen wordt voorgesteld het handhavingsinstrumentarium van de Woningwet aan te vullen en deels te wijzigen. De regering stelt de introductie c.q. wijziging van de volgende instrumenten voor: − Het verduidelijken van de zorgplicht ten aanzien van het doen van onderzoek. Hiermee wordt duidelijker in welke gevallen in ieder geval onderzoek moet worden gedaan naar de staat van een bestaand bouwwerk; − Het introduceren van een bestuurlijke boete. − Het wijzigen van de maatregel tot beheerovername. Met de gewijzigde beheermaatregel stelt de regering voor om de huidige regels omtrent beheer van gebouwen, open erven en terreinen te wijzigen zodat gemeenten slagkrachtiger kunnen opereren. Er wordt daarbij een gebouw- en eigenaargerichte aanpak voorgesteld, en het is niet meer noodzakelijk om een gebouw eerst te sluiten.
ming zich niet verhoudt met de uitgangspunten die aan de modernisering van het auteursrecht ten grondslag liggen, namelijk dat slechts creatieve prestaties op grond van het auteursrecht moeten worden beschermd en dat informatie zo eenvoudig mogelijk toegankelijk en zo veel mogelijk vrij uitwisselbaar moet zijn. Kamerstukken II 2013/14, 33 800, nrs. 1-4
2549
Vervolgstukken Einde aan weigerambtenaar Eindverslag (26-11-2013) over het initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en de Algemene wet gelijke behandeling met betrekking tot ambtenaren van de burgerlijke stand die onderscheid maken als bedoeld in de Algemene wet gelijke behandeling. Kamerstukken I 2013/14, 33 344, E
Kamerstukken II 2013/14, 33 798, nrs. 1-4
Verticale integratie zorg Afschaffing geschriftenbescherming 2548 - Wetsvoorstel (11-11-2013) tot wijziging van de Auteurswet in verband met de afschaffing van bescherming van geschriften zonder oorspronkelijk karakter of persoonlijk stempel van de maker – Dit wetsvoorstel strekt ertoe te bewerkstelligen dat voortaan slechts geschriften met een oorspronkelijk karakter of persoonlijk stempel van de maker bescherming genieten op grond van de Auteurswet. De bescherming van andere geschriften op grond van de zogeheten geschriftenbescherming komt te vervallen. In het licht van de afspraak uit het regeerakkoord (Kamerstukken II, 2012/13, 33 410, nr.15, blz. 26) dat het auteursrecht dient te worden gemoderniseerd, en de daaruit voortvloeiende nadere beschouwing van de geschriftenbescherming heeft een herbezinning plaatsgevonden op de vraag of de geschriftenbescherming nog bestaansrecht heeft. Naar aanleiding van die herbezinning is geconcludeerd dat de geschriftenbescher-
Nota n.a.v. het verslag (21-11-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg en enkele andere wetten, teneinde te voorkomen dat zorgverzekeraars zelf zorg verlenen of zorg laten aanbieden door zorgaanbieders waarin zij zelf zeggenschap hebben. Kamerstukken II 2013/14, 33 362, nr. 10
Wijziging Paspoortwet Verslag (26-11-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Paspoortwet in verband met een andere status van de Nederlandse identiteitskaart, het verlengen van de geldigheidsduur van reisdocumenten en Nederlandse identiteitskaarten, een andere grondslag voor de heffing van rechten door burgemeesters en gezaghebbers en het niet langer opslaan van vingerafdrukken in de reisdocumentenadministratie (Wijziging van de Paspoortwet in verband met onder meer de status van de Nederlandse identiteitskaart). Kamerstukken I 2013/14, 33 440 (R1990), D
Verbetering Waterwet Memorie van antwoord (22-11-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging
Wetgeving
van de Waterwet en enkele andere wetten.
opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen.
Kamerstukken I 2013/14, 33 503, C
Kamerstukken I en II 2013/14, 33 684, B en 8
Elektronische patiëntgegevens
Versterken vermogen politie
Nota n.a.v. het verslag en nota van wijziging (20-11-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg, de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg, de Wet marktordening gezondheidszorg en de Zorgverzekeringswet (cliëntenrechten bij elektronische verwerking van gegevens). Kamerstukken II 2013/14, 33 509, nrs. 7 en 8
Wijziging Mediawet Memorie van antwoord (22-11-2013) en eindverslag (26-11-2013) inzake het wetsvoorstel tot wijziging van onder meer de Mediawet 2008 in verband met onder meer aanpassing van de rijksmediabijdrage en overheveling van het budget voor de bekostiging van de regionale omroepen van het provinciefonds naar de mediabegroting. Kamerstukken I 2013/14, 33 664, C en D
EU-executieverordening en Verdrag van Lugano Nota n.a.v. het verslag en nota van wijziging (21-11-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet van 2 juli 2003 tot uitvoering van de Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van de Europese Unie van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Pb EG L12) in verband met de herschikking van die Verordening ingevolge Verordening (EU) nr. 1215/2012 van de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Pb EU L351). Kamerstukken II 2013/14, 33 676, nrs. 5 en 6
Jeugdwet Nota van verbetering (20-11-2013) en nota n.a.v. het verslag (25-112013) bij het wetsvoorstel met Regels over de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en
Verslag (25-11-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de versterking van het presterend vermogen van de politie. Kamerstukken II 2013/14, 33 747, nr. 5
Scheepvaartverkeerswet Nota n.a.v. het verslag (21-11-2013) en verslag (31-10-2013) inzake het wetsvoorstel tot wijziging van de Scheepvaartverkeerswet ter verhoging van de boetecategorie voor overtredingen van internationale scheepvaartroutes en ter uitbreiding van loodsplichtig vaarwater in verband met de ingebruikneming van Maasvlakte 2. Kamerstukken II 2013/14, 33 748, nrs. 5 en 6
Belastingplan 2014 Brieven van de Staatssecretaris van Financiën (19 en 21-11-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten. – Brief over onder meer de vraag of publieke omroepen nadeel ondervinden van afschaffing van de integratieheffing en brief met het overzicht van wijzigingen pakket wetsvoorstellen Belastingplan 2014, na het aannemen in de Tweede Kamer. Kamerstukken II en I 2013/14, 33 752, nr. 72 en B
Overige fiscale maatregelen 2014 Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (19-11-2013) tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2014). Kamerstukken I 2013/14, 33 753, A
Aanpak belastingfraude Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (19-11-2013) tot wijziging van enkele wetten met het oog op de bestrijding van fraude in de toeslagen en de fiscaliteit (Wet aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit). Kamerstukken I 2013/14, 33 754, A
Woningmarkt 2014 Nota van verbetering (21-11-2013) bij het wetsvoorstel tot invoering van
een verhuurderheffing over 2014 en volgende jaren alsmede wijziging van enige wetten met betrekking tot de nadere herziening van de fiscale behandeling van de eigen woning (Wet maatregelen woningmarkt 2014) Kamerstukken I 2013/14, 33 756, A
Luchtvaartcriminaliteit II Verslag (22-11-2013) over het voorstel van rijkswet houdende goedkeuring van het op 10 september 2010 te Beijing tot stand gekomen Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen betreffende de burgerluchtvaart (Trb. 2013, 134) en het op 10 september 2010 te Beijing tot stand gekomen Aanvullend Protocol bij het Verdrag tot bestrijding van het Wederrechtelijk in zijn macht brengen van luchtvaartvoertuigen (Trb. 2013, 133). Kamerstukken II 2013/14, 33 760 (R2010), nr. 4
Opheffing limitering stakingsrecht Verslag (20-11-2013) over het wetsvoorstel houdende goedkeuring van het voornemen tot intrekking van het voorbehoud bij artikel 8, eerste lid, onderdeel d, van het op 16 december 1966 te New York tot stand gekomen Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (Trb. 1969, 100) en van het voornemen tot intrekking van het voorbehoud bij artikel 6, vierde lid, van het op 18 oktober 1961 te Turijn tot stand gekomen Europees Sociaal Handvest (Trb. 1962, 3 en Trb. 1963, 90) Kamerstukken II 2013/14, 33 782 (R2016), nr. 4
2550
Nota’s, rapporten & verslagen Jurisprudentie art. 8 EVRM en kinderpardon Brief van de Staatssecretaris van VenJ (11-11-2013) over jongeren die niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van de Regeling langdurig verblijvende
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
3043
Wetgeving
kinderen vanwege contra-indicaties van de gezinsleden. – Artikel 8 EVRM beoogt het recht op respect voor het gezinsen familieleven te verzekeren. Uit dit artikel vloeit echter geen recht op domiciliekeuze, ofwel geen direct recht om hier te lande te verblijven voort. Artikel 8 EVRM schept aldus geen individueel recht aan het kind te worden opgenomen in de Regeling voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning. Bescherming van het recht op respect voor gezinsleven onder dit artikel is in beginsel pas aan de orde indien er gezinsleden zijn die rechtmatig in Nederland verblijven, terwijl aan een ander gezinslid geen verblijf (meer) wordt toegestaan. Hiervan zal bij aanvragen op grond van de Regeling langdurig verblijvende kinderen slechts zelden sprake zijn. De omvang van de verplichtingen van een staat om een vreemdeling toe te laten tot zijn grondgebied, indien daar familieleden rechtmatig verblijven, is afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het individuele geval. Factoren waar in de belangenafweging veel gewicht aan wordt toegekend zijn onder andere de mate waarin het gezinsleven effectief wordt verbroken, de omvang van de banden met Nederland, of er onoverkomelijke obstakels zijn terugkeer naar het land van herkomst te verlangen of overwegingen van openbare orde. Uit jurisprudentie van het EHRM komt naar voren dat naarmate de openbare orde-feiten ernstiger zijn deze zwaarder wegen. Wanneer gezinsleden van het gezin rechtmatig verblijf hebben, betekent dit niet direct dat op grond van artikel 8 EVRM tevens aan het gezinslid met openbare orde antecedenten verblijf dient te worden toegestaan. Kamerstukken II 2013/14, 19 637, nr. 1749
Motie Spekman procedure Brief van de Staatssecretaris van VenJ (15-11-2013) over de trends en ontwikkelingen in de uitvoering van de motie-Spekmanprocedure. – De motie-Spekmanprocedure is op 1 januari 2010 ingevoerd. Uitgeprocedeerde asielzoekers die een volledig en actueel medisch dossier overleggen kunnen hierdoor opvang krijgen in afwachting van een beslissing op de medische aanvraag. De
3044
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
uitgeprocedeerde vreemdeling die een beroep wil doen op de motie moet telefonisch contact opnemen met de IND en krijgt vervolgens een informatiepakket toegestuurd als hij geen openstaande asielprocedure heeft. Dit pakket bevat uitgebreide instructies over de gegevens die aangeleverd moeten worden en de wijze waarop dit moet gebeuren. Het is aan de vreemdeling alle benodigde gegevens te verzamelen en op te sturen naar de IND. De IND controleert vervolgens of de stukken aanwezig en compleet zijn. In de periode van 1 januari 2010 tot en met 30 september 2013 heeft de IND 730 dossiers ontvangen. Daarvan waren 460 dossiers niet compleet. Rondom de procedure komen drie knelpunten naar voren, waarvoor maatregelen worden voorgesteld. Het gaat om de volgende knelpunten: 1) De vreemdeling heeft geen herstelverzuim-mogelijkheid om de aanvraag te completeren. 2) Alleen uitgeprocedeerde asielzoekers kunnen een beroep doen op de motie-Spekman. 3) Vreemdelingen die direct aan het loket een afwijzende beslissing op hun aanvraag ontvangen krijgen geen recht op opvang als een rechter hangende de bezwaar- of beroepsprocedure het verzoek om een voorlopige voorziening toewijst. Kamerstukken II 2013/14, 19 637, nr. 1750
Jeugdcriminaliteit Breif van de Minister van VenJ (1211-2013) over strafrechtelijke interventies criminele jeugdgroepen, sociaal verhoor, strafverzwaring en 12-minners. – De aanpak van jeugdcriminaliteit en jeugdoverlast is een prioriteit van dit kabinet. De aanpak richt zich op problematische jeugdgroepen in het publieke domein: overlastgevende, hinderlijke en criminele jeugdgroepen. In 2011 heeft de minister met de Kamer het volgende afgesproken: 1) het binnen twee jaar aanpakken van de eind 2010 geregistreerde 89 criminele jeugdgroepen; 2) het intensiveren van de aanpak van overlastgevende en hinderlijke jeugdgroepen onder regie van de lokale driehoek. Daarbij werken het Openbaar Ministerie, de politie, de gemeenten en het ministerie nauw samen. Nieuwe problematische jeugdgroepen, ontstaan
na 2010, worden op gelijke wijze aangepakt. De Kamer ontvangt conform toezegging elk jaar een rapportage over de voortgang van de aanpak van de problematische jeugdgroepen. In deze brief informeert de minister de Kamer over het volgende: 1. de strafrechtelijke interventies bij leden van criminele jeugdgroepen; 2. strafverzwaring voor leden van criminele jeugdgroepen en voor het betrekken van minderjarigen door volwassen leden van de jeugdgroep; 3. de uitvoering van de motie Marcouch c.s. over het sociaal verhoor. Deze motie beoogt ‘te bevorderen dat de ouder of voogd van de aangehouden minderjarige gedurende de periode waarin de minderjarige is aangehouden of in verzekering is gesteld, wordt onderworpen aan een gesprek ten aanzien van diens verantwoordelijkheden en capaciteiten als opvoeder’. Geconcludeerd is dat het sociaal verhoor geen meerwaarde heeft ten aanzien van het gesprek dat de Raad voor de kinderbescherming reeds met de ouders voert. Eveneens wordt de Kamer bijgepraat over de laatste ontwikkelingen ten aanzien van minderjarigen die nog niet de leeftijd van 12 jaar hebben bereikt, de zogenaamde ‘12-minners’. Kamerstukken II 2013/14, 28 684, nr. 397
Woonoverlast Brief van de Minister van VenJ (1811-2013) over de bevoegdheden voor gemeenten om woonoverlast aan te pakken. – Aanleiding is het verschijnen van het proefschrift ‘Woonoverlast en het recht op privéleven’ van de heer Vols van de Rijksuniversiteit Groningen, waarin hij voorstellen doet voor nieuwe instrumenten voor de aanpak van woonoverlast voorafgaand aan sluiting van en uitzetting uit de woning. De voorstellen die in het proefschrift worden gedaan zullen de komende tijd goed bestudeerd worden en besproken worden met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Hierbij wordt opgemerkt dat gemeenten al beschikken over een groot aantal niet-juridische en juridische mogelijkheden om woonoverlast aan te pakken. In zeer ernstige gevallen hebben de burgemeester en het college bevoegdheden om een woning te sluiten. Een aantal woningcorpora-
Wetgeving
ties is inmiddels van start gegaan of zal binnenkort starten met projecten waarin zij ervaring opdoen met het in een vroeg stadium opleggen van specifieke gedragsvoorwaarden aan overlastgevende huurders. Samenwerking tussen de verschillende partijen (gemeente, corporatie, politie, OM, diverse maatschappelijke instellingen) en consequente en voortdurende aandacht zijn belangrijke kenmerken van een effectieve aanpak van woonoverlast. Om overlast te verminderen en de aanpak van huisjesmelkers te versterken heeft de Minister voor Wonen en Rijksdienst een wetsvoorstel ingediend om de Woningwet op een aantal punten te wijzigen. Voorts werkt deze minister een maatregel uit om woningzoekenden met een crimineel verleden of overlastgevend gedrag te weren in bepaalde aangewezen gebieden, waar de leefbaarheid ernstig onder druk staat. Naar verwachting zal in de eerste helft 2014 een voorstel bij de Kamer kunnen worden ingediend. Kamerstukken II 2013/14, 28 684, nr. 398
VPS Strafrechtsketen Brief van de Minister van VenJ (1411-2013) met een voortgangsrapportage over de versterking van de prestaties in de strafrechtketen (VPS). – VPS richt zich op een structurele en op de toekomst gerichte versterking van de strafrechtketen. De ambities en doelstellingen zijn gericht op het jaar 2016 en hierna. De resultaten van VPS zullen de komende tijd, te beginnen volgend jaar, zichtbaar worden. Er zijn inmiddels diverse ontwikkelingen in gang gezet die in deze brief worden toegelicht. Kamerstukken II 2013/14, 29 279, nr. 177
GPS Strafrecht Brief van de Minister van VenJ (1211-2013) over (de kosten van) het GPS (Geïntegreerd Processysteem Strafrecht). – Het project GPS omvatte bij de start in 2000 drie elementen: het registreren van zaken die bij het OM binnenkomen, het ondersteunen van het werken met digitale strafdossiers door officieren van justitie én rechters en het besturen van de werkstroom (de stroom strafzaken) binnen de arrondissementsparketten. Het omvatte (en omvat) niet het hoger beroep. In 2003 zijn de reik-
wijdte en de planning aangepast. Omwille van de uniformiteit werd gekozen voor één landelijk systeem met standaardfunctionaliteiten in plaats van negentien lokale systemen voor de afzonderlijke arrondissementen. Tevens werd besloten het systeem in twee delen op te leveren: een deelsysteem voor standaardzaken (de overtredingen en 75% van de misdrijven) en een deelsysteem voor maatwerkzaken. Deze koerswijziging van 2003 leidde tot drie jaar vertraging. Andere vertragingen werden veroorzaakt door de in de pilots gebleken noodzaak van nieuwe architectuur (één jaar) en de koerswijziging uit 2007 die inhield dat het opdrachtgeverschap uitsluitend bij het OM kwam te liggen, terwijl tevens extra inspanningen nodig bleken om aan de noodzakelijke kwaliteitseisen te voldoen (bij elkaar drie jaar). In totaal levert dat een uitloop ten opzichte van de initieel geschatte einddatum op van zeven jaar. Het project GPS heeft in totaal € 99,4 mln. gekost, dat is € 48,9 mln. meer dan initieel begroot. Kamerstukken II 2013/14, 29 279, nr. 178
Meerdaadse samenloop Brief van de Minister van VenJ (1911-2013) waarbij hij het onderzoeksrapport ‘Meerdaadse samenloop in het strafrecht. Een onderzoek naar doel, grondslag, karakter, strekking en functie van de wettelijke regeling van meerdaadse samenloop (artikel 57–63 Sr)’ aanbiedt. – Het onderzoek is uitgevoerd door de Universiteit Leiden en is als bijlage bij deze brief te vinden. Het onderzoek is op 8 december 2011 aangekondigd (Kamerstuk 29 279, nr. 129) onder de gelijktijdige aantekening dat op basis van de resultaten van het onderzoek een herziening van de regeling van de meerdaadse samenloop in gang zou worden gezet. De minister is voornemens het daartoe strekkende wetsvoorstel nog vóór het einde van dit jaar in consultatie te geven. Daarbij biedt de memorie van toelichting hem een goede gelegenheid om nader in te gaan op de bevindingen van de onderzoekers alsmede op de wijze waarop deze bevindingen hun weerslag hebben gevonden in het wetsvoorstel. Dit wetsvoorstel zal tevens uitvoering geven aan het
voornemen van dit kabinet, aangekondigd in het regeerakkoord, dat de rechter ‘in gevallen van meerdaadse samenloop ruimere mogelijkheden [krijgt] om een passende straf te bepalen’ (Kamerstuk 33 410, nr. 15, blz. 26). Kamerstukken II 2013/14, 29 279, nr. 179
Klachten OM Brief van de Minister van VenJ (1811-2013) over zijn toezegging het systeem van beoordeling van officieren, disciplinaire maatregelen en klachten behandeling bij het OM nog eens goed te bekijken en zo nodig te verbeteren. – Allereerst wordt ingegaan op het beleid van het Openbaar Ministerie (OM) bij het voorkomen en reageren bij fouten in de beroepsuitoefening en – daarvan te onderscheiden – het voorkomen en reageren bij vormen van ongeoorloofd gedrag (integriteitsschendingen). Daaruit concludeert de minister vervolgens dat – zowel bij beroepsfouten als bij ongeoorloofd gedrag van rechterlijke ambtenaren die werkzaam zijn binnen het OM – er genoeg mogelijkheden zijn om in kunnen te grijpen. Het beschikbare instrumentarium biedt adequate mogelijkheden voor proportionele en effectieve maatregelen, die ook rechtspositioneel passen bij de aard van de gedraging. Er wordt derhalve geen aanleiding om het instrumentarium te herzien. Vervolgens komt de klachtenprocedure aan de orde. Het OM handelt klachten conform hoofdstuk 9 van Algemene Wet Bestuursrecht af. De Algemene wet bestuursrecht laat daarnaast ruimte om klachten informeel af te doen. In 2012 zijn bij het OM 543 klachten ingediend. Er is sprake van een lichte stijging ten opzichte van 2011 (2011: 471 klachten). Belangrijke redenen om te klagen waren de informatieverstrekking door het OM, het niet voortvarend optreden van het OM en de bejegening van verdachten, slachtoffers en anderen. Van de klachten die in 2012 werden afgehandeld, zijn de meeste gegrond verklaard. Het vaakst gegrond verklaard werden klachten rond de informatieverstrekking en het onvoldoende voortvarend optreden. De minister ziet geen reden om aan te nemen dat de afhandeling van klachten van de burger onder de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
3045
Wetgeving
Brief van de Minister van VenJ (1811-2013) over een aantal door hem gedane toezeggingen op het gebied van verkeershandhaving. – Achtereenvolgens wordt ingegaan op het verzoek om te reageren op het bericht ‘Staat stevent af op recordbedrag verkeersboetes’ in het AD van 7 juni 2013, op de bij de begrotingsbehandeling van het ministerie van Infrastructuur en Milieu ingediende en aangenomen motie Kuiken/Elias waarin de regering wordt verzocht minder te focussen op de handhaving van maximumsnelheid op snelwegen en meer te handhaven op lokale en provinciale wegen, op de suggesties gedaan door de voorzitter van de Stichting Maatschappij en Veiligheid prof. mr. Van Vollenhoven in een interview met de Telegraaf van 5 februari 2013, op de conclusies van de SWOV in haar rapport ‘Sancties in het verkeer’ en op de wensen van de Kamer om de veelplegers in het verkeer aan te pakken.
actief politieoptreden vormt risico voor mensenrechten, etnisch profileren onderkennen en aanpakken’. – Etnisch profileren is een vorm van discriminatie van burgers die in strijd is met artikel 1 van de Grondwet. Tegelijk is duidelijk dat etnisch profileren bij politiecontroles wel voorkomt. Voor betrokkenen is (het ervaren van) etnisch profileren uiterst pijnlijk. Het tegengaan van etnisch profileren is van essentieel belang voor de effectiviteit en legitimiteit van en ieders vertrouwen in de politie. De minister waardeert dan ook dat er onderzoek gedaan wordt naar een belangrijk thema als proactief politieoptreden en het risico van etnisch profileren daarbij. Amnesty hanteert voor etnisch profileren de volgende definitie: ‘het gebruik door de politie van criteria of overwegingen omtrent ras, huidskleur, etniciteit, nationaliteit, taal en religie bij opsporing en rechtshandhaving – zowel op operationeel als organisatorisch niveau – terwijl daarvoor geen objectieve rechtvaardiging bestaat’. Dit rapport en de onderliggende onderzoeksrapporten op dit thema wijzen niet op stelselmatig discriminerende profilering door de politie in Nederland. Dit doet echter aan de ernst van voorkomende gevallen van etnisch profileren niets af.
Kamerstukken II 2013/14, 29 398, nr. 387
Kamerstukken II 2013/14, 29 628, nr. 423
Recidive Tbs klinieken
Consultaties VWS
Brief van de Staatssecretaris van VenJ (14-11-2013) met een overzicht van de recidivecijfers per forensisch psychiatrisch centrum (fpc). – Bijgaand wordt de tussentijdse rapportage van het WODC toegestuurd (als bijlage bij deze brief te vinden) waarin deze cijfers, vooralsnog anoniem, zijn opgenomen. De onderzoekers waarschuwen voor het verbinden van conclusies aan de nu beschikbare cijfers. Deze kennen vooralsnog om verschillende redenen beperkingen. De voornaamste beperking bestaat in het feit dat de uitkomsten momenteel niet voldoende kunnen worden gecorrigeerd voor instroomverschillen tussen de fpc’s.
Brief van de Staatssecretaris van VWS (12-11-2013) over de vraag waarom bij VWS, in tegenstelling tot bij andere ministeries, geen openbare consultatie plaatsvindt c.q. heeft plaatsgevonden over concept-wetsvoorstellen in het algemeen en over het concept-wetsvoorstel Wmo 2015 in het bijzonder. – Ten aanzien van concept-wetsvoorstellen in het algemeen wordt benadrukt dat het niet juist is te veronderstellen dat er in het geheel geen openbare internetconsultatie plaatsvindt op het terrein van VWS. Het is juist dat VWS niet behoort tot de ministeries die het meest gebruik maken van deze openbare internetconsultaties. Bij de voorbereidingen van het wetsvoorstel voor een nieuwe Wmo is gekozen voor een interactieve consultatie met een grote groep inhoudelijk betrokken partijen, nadat vele honderden gemeenten in het
standaard is die van een professionele publiekgerichte organisatie als het OM gevraagd mag worden en ziet dan ook geen aanleiding om het College te vragen de klachtafhandeling bij het OM te veranderen. Kamerstukken II 2013/14, 29 279, nr. 180
Verkeershandhaving
Kamerstukken II 2013/14, 29 452, nr. 165
Etnisch profileren politie Brief van de Minister van VenJ (1411-2013) met een reactie op het rapport van Amnesty International ‘Pro-
3046
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
voorjaar 2013 ook zijn geïnformeerd en geraadpleegd over de op stapel staande veranderingen. Deze interactieve benadering bood de kans om de in het wetsvoorstel gemaakte keuzes nader toe te lichten en bood de partijen de gelegenheid voor een goede inhoudelijke inbreng. Deze rechtstreekse benadering heeft in een korte tijdspanne plaatsgehad. Naar aanleiding daarvan zijn het wetsvoorstel en de memorie van toelichting op onderdelen aangepast of verduidelijkt. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel is een paragraaf gewijd aan deze consultatie. Gelet op deze aanpak, is ervoor gekozen om het wetsvoorstel daarna niet tevens nog ter openbare internetconsultatie voor te leggen. Kamerstukken II 2013/14, 30 597, nr. 381
Racisme en intolerantie Brief van de Minister van SZW (1811-2013) met de kabinetsreactie op het vierde rapport over Nederland van de Europese Commissie tegen Racisme en Intolerantie van de Raad van Europa (ECRI). – ECRI is een intergouvernementele commissie, opgericht als onafhankelijk orgaan van de Raad van Europa. In het rapport beschrijft ECRI de ontwikkelingen in Nederland op het terrein van racisme en onverdraagzaamheid en de bestrijding hiervan in de periode van 2008 tot maart 2013. ECRI vraagt in haar aanbevelingen aandacht voor uiteenlopende vraagstukken op het terrein van racisme, uitsluiting en onverdraagzaamheid, zoals strafrechtelijke vervolging en veroordeling, segregatie in het onderwijs, discriminatie op de arbeidsmarkt, inburgering, de integratie van Roma en Sinti en antisemitische spreekkoren tijdens voetbalwedstrijden. Het rapport bevat daarnaast een aantal kritische passages over het maatschappelijke klimaat en het politieke debat over moslims, de islam en de vestiging van de OostEuropeanen in Nederland. Het kabinet onderkent het beeld dat in Nederland het debat over migratie en integratie soms op het scherp van de snede wordt gevoerd. In een democratische rechtsstaat die zich kenmerkt door een grote verscheidenheid aan mensen, gewoonten en levensovertuigingen is scherp debat onvermijdelijk. Dat debat is ook
Wetgeving
nodig. Zorgen over de negatieve gevolgen van migratie en de verenigbaarheid van bepaalde stromingen binnen de islam met de kernwaarden van de Nederlandse samenleving klinken door in het maatschappelijk debat. Een scherp debat maakt Nederland nog niet tot een racistisch land. Nederland is een democratische rechtsstaat met duidelijke regels. Dit wil evenwel niet zeggen dat iedereen zich aan die regels houdt. Discriminatie, in welke vorm dan ook, is onacceptabel en wordt met kracht bestreden. Met betrekking tot uitingen door politieke partijen wenst het kabinet te benadrukken dat de vrijheid van meningsuiting voorwaarde is voor een goed functionerende democratie. Racistische uitspraken zijn echter strafbaar. De beoordeling of sprake is van een strafbaar feit is voorbehouden aan de onafhankelijke rechter. Het kabinet merkt op dat ECRI aanleiding heeft gezien zich uit te spreken over een individuele rechtsgang bij de Rechtbank Amsterdam (de zaak Wilders). Het kabinet hecht sterk aan een onafhankelijke rechtspraak en onthoudt zich daarom van een oordeel over beslissingen van de rechter in individuele zaken. Kamerstukken II 2013/14, 30 950, nr. 62
Open Access Brief van de Staatssecretaris van OCW (15-11-2013) waarin hij zijn visie uiteenzet op de verdere ontwikkeling van Open Access van wetenschappelijke publicaties. – Het principe van Open Access omvat het gratis wereldwijd beschikbaar stellen van wetenschappelijke publicaties, tijdschriften en boeken. Zijn uitgangspunt is dat resultaten van publiek en publiek/privaat gefinancierd onderzoek altijd vrij beschikbaar moeten zijn. Omdat het om publiek geld gaat, en er voor de uitrol van Open Access technisch in principe geen belemmeringen zijn, acht ik het van belang dat dit binnen afzienbare tijd gebeurt. De laatste tien jaar hebben partijen in Nederland zich ingespannen om Open Access te realiseren. In het onderzoeksveld is een grote variëteit ontstaan aan regels, afspraken en mogelijkheden voor het in Open Access publiceren. De huidige situatie is onoverzichtelijk voor auteurs, lezers
en uitgevers. Hieraan moet zo snel mogelijk een einde komen, zo vinden ook de betrokken partijen. De overheid moet richting geven, zodat partijen weten waar ze aan toe zijn en onderling afspraken kunnen maken. Een te lange transitieperiode brengt onnodige kosten met zich mee, omdat de wetenschap dan betaalt voor zowel abonnementen als voor publicaties in tijdschriften. Een duidelijke keuze voor Open Access van publicaties kan het transitieproces de nodige snelheid geven en de transitieperiode verkorten en daarmee onnodige extra kosten voorkomen. De wetenschap in brede zin, dus universiteiten, NWO, KNAW, VSNU, Vereniging Hogescholen en NFU en de koepels, heeft belang bij Open Access om resultaten te verspreiden maar ook bij het behouden van toegang tot wetenschappelijke publicaties uit andere landen. De uitgevers hebben belang bij een goede business case. Dat kan ook een nieuwe business case zijn die gebaseerd is op in Open Access publiceren. De voorkeur gaat uit naar Open Access publiceren via tijdschriften die de wetenschappelijke publicaties online gratis beschikbaar maken, de zogenoemde Golden road. De Golden road houdt in dat de auteur de uitgeverij betaalt voor publicatie en de uitgeverij het gehele tijdschrift online gratis toegankelijk maakt via Open Access tijdschriften. De abonnementskosten voor dergelijke tijdschriften, of kosten voor het lezen van een enkel artikel, vervallen. Hierbij verschuift de betaalverplichting dus van de lezer naar de auteur. In deze variant houdt de auteur de volledige auteursrechten. In sommige Open Accesstijdschriften betreft de peer review alleen de vraag of het onderzoek goed is uitgevoerd, niet of het een relevant onderzoek is dat een wezenlijke bijdrage levert aan de bestaande wetenschappelijke kennis. Dit kan van invloed zijn op de status die dergelijke tijdschriften kunnen verkrijgen. Het streven is erop gericht om binnen tien jaar, dus per 2024, de volledige omslag naar Open Access te realiseren. Om dit te kunnen bereiken zal over vijf jaar minimaal 60 procent van de wetenschappelijke publicaties via de tijdschriften Open Access beschikbaar moeten zijn. De universiteiten,
KNAW en NWO zullen – om de genoemde doelstelling te halen – bij de verdere ontwikkeling van hun instellingsbeleid prioriteit moeten geven aan Open Access Golden road. Het is vooral voor de universiteiten van belang rekening te houden met de veranderende taken van de universiteitsbibliotheken. Kamerstukken II 2013/14, 31 288, nr. 354
Meerjarenbeleid JBZ Brief van de Minister en Staatssecretaris van VenJ (18-11-2013) met het kabinetsstandpunt inzake de Nederlandse visie op een toekomstig EU JBZ-beleidskader (post- Stockholm). – Het vigerende JBZ-meerjarenbeleidsprogramma, het Stockholm Programma, loopt in 2014 af. Met de totstandkoming van een nieuw, strategisch JBZ-beleidskader in het verschiet, ligt er een belangrijke kans voor Nederland om de Brusselse agenda voor de toekomst mee te bepalen. Zie verder over de inhoud van het standpunt de rubriek Nieuws van de vorige aflevering (NJB 2013/2493, afl. 42, p. 2971). Kamerstukken II 2013/14, 32 317, nr. 196
Kinderen en partnerdoding Brief van de Staatssecretaris van VenJ (15-11-2013) over kinderen waarvan de ene ouder de andere ombrengt en dan vooral over daar waar zij ongewenst geconfronteerd worden met verzoeken tot omgang van de andere ouder. – De staatssecretaris neemt maatregelen zodat deze kwetsbare groep kinderen zo goed mogelijk wordt beschermd. Dit zijn: (a) een voorstel tot wetswijziging om het recht op omgang te beperken, (b) het organiseren van verbeterde samenwerking tussen betrokken instanties waarmee de benodigde expertise voor deze kinderen wordt ingeschakeld en (c) het vergroten van de kennis over de gevolgen van partnerdoding voor kinderen. Met de wetswijziging wordt beoogd het recht op contact/omgang van de ouder/dader met zijn of haar kind te beperken, in die zin dat contact/omgang alleen kan plaatsvinden als de rechter van oordeel is dat dit in het belang van het kind is. De Raad voor de Kinderbescherming zal tegelijk met haar verzoek aan de rechter over de uitspraak inzake de definitieve gezagsvoorziening, de rechter ver-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
3047
Wetgeving
zoeken om zich uit te spreken over het al dan niet hebben van contact/ omgang. Het is dus niet meer mogelijk dat de voogd van het kind en de ouder onderling afspraken maken over contact/omgang; zo’n regeling kan alleen tot stand komen door tussenkomst van een rechter. In de periode voorafgaand aan de rechterlijke uitspraak is er wel contact/omgang mogelijk tussen het kind en de ouder. De voogd kan dit echter niet eigenstandig bepalen, maar moet het kinderpsychotraumacentrum en de Raad voor de Kinderbescherming consulteren en in die gezamenlijkheid moet worden bekeken of contact/omgang in het belang van het kind is. Nadat het contact/omgang is ontzegd door de rechter heeft de ouder de mogelijkheid om opnieuw een verzoek tot contact/omgang in te dienen bij de rechter. Thans wordt in de regel de ouder na één jaar weer ontvankelijk verklaard voor een dergelijke procedure. Het in de wet vastleggen dat bij partnerdoding slechts één keer in de twee jaar een gerechtelijke procedure plaatsvindt, bevordert de rust rond het kind. Het voornemen is dit wetsvoorstel in het voorjaar van 2014 in consultatie te doen. Daarnaast is een protocol opgesteld. Het doel van dit protocol is om een werkwijze te bepalen waarmee na partnerdoding binnen 24 uur in het voorlopige voogdij wordt voorzien, zodat kinderen zo snel mogelijk de gewenste professionele ondersteuning krijgen, in afstemming met de overige zorg die voor de nabestaanden ingezet wordt. In het protocol is gewaarborgd dat een kinderpsychotraumacentrum wordt ingeschakeld. Dit protocol biedt voor ketenpartners tevens een kader om gezamenlijk zorgvuldige afwegingen te maken over contact/omgang van het kind met de ouder. Of contact/omgang met de ouder dient plaats te vinden, wordt zorgvuldig afgewogen door de voogd, na raadpleging van een kinderpsychotraumacentrum en de Raad voor de Kinderbescherming. Het protocol zal op 1 december 2013 in werking treden en is als bijlage bij deze brief gevoegd. Kamerstukken II 2013/14, 33 552, nr. 9
3048
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
Faillissementsrecht Brief van de Minister van VenJ (1511-2013) over de voortgang van het wetgevingsprogramma herijking faillissementsrecht. – Inmiddels heeft over twee voorontwerpen – de introductie van een civielrechtelijk bestuursverbod en de herziening van het strafrechtelijk faillissementsrecht – consultatie plaatsgevonden. Bij die gelegenheid is door een aantal stakeholders de vraag gesteld waarom ervoor is gekozen de herzieningsoperatie onder te verdelen in verschillende wetsvoorstellen. Hierover wordt opgemerkt dat wanneer een bedrijf of natuurlijk persoon failliet gaat dit veelal ingrijpende gevolgen heeft die zich uitstrekken tot verschillende rechtsgebieden, te weten het eigenlijke faillissementsrecht, meerdere onderdelen van het privaatrecht – het goederenrecht en het contractenrecht, maar ook het rechtspersonenen vennootschapsrecht – en het strafrecht. Bij de diverse voorgenomen wetswijzigingen gaat het enerzijds om zeer verschillende onderwerpen die zich situeren op duidelijk te onderscheiden rechtsterreinen. Anderzijds zijn er de nodige dwarsverbanden. Dit alles maakt de herijking van het faillissementsrecht tot een complexe aangelegenheid die ertoe dwingt de voorgenomen wetswijzigingen uit te werken in verschillende wetsvoorstellen. Er is voor gekozen het programma te baseren op een programmastructuur bestaande uit drie pijlers. Elke pijler omvat één van de drie hoofdonderwerpen; te weten fraudebestrijding, versterking van het reorganiserend vermogen van bedrijven en modernisering van de faillissementsprocedure. Voorts geldt als uitgangspunt dat het programma uitgaat van een pragmatische en probleemgerichte benadering. Binnen de ‘fraude-pijler’ worden voorstellen gedaan om laakbaar handelen bij of voorafgaand aan faillissementen aan te pakken. Vooralsnog zijn de volgende maatregelen voorzien: – de introductie van de mogelijkheid tot oplegging van een civielrechtelijk bestuursverbod; – de herziening van het strafrechtelijk faillissementsrecht, en – de invoering van een fraudesignalerende taak voor curatoren. Over het voorontwerp betreffende de introductie van
een civielrechtelijk bestuursverbod is dit voorjaar geconsulteerd. De gronden waarop het bestuursverbod gevorderd en opgelegd kan worden, zijn naar aanleiding van de reacties uit de consultatie duidelijker geformuleerd. Het wetsvoorstel is inmiddels ter advisering aan de Afdeling advisering van de Raad van State aangeboden. Voorts heeft de afgelopen maanden consultatie plaatsgevonden over het voorontwerp herziening van de strafbaarstelling faillissementsfraude. Mede aan de hand van een aantal suggesties tot aanvulling en aanpassing die in de consultatie naar voren kwamen wordt op dit moment verder gewerkt aan het voorstel. Ik streef ernaar het wetsvoorstel begin 2014 aan de Afdeling advisering van de Raad van State voor te leggen. In het kader van de voorbereiding van het voorontwerp tot versterking van de positie van de curator zijn in de afgelopen maanden in overleg met de praktijk de mogelijkheden om de curator te betrekken bij de bestrijding van faillissementsfraude verder verkend. De dialoog met de praktijk is inmiddels geïntensiveerd, opdat de afronding van het voorontwerp kan worden versneld. Belangrijke punten van aandacht zijn nu hoe de curator hierbij – zowel financieel als praktisch – gefaciliteerd kan worden, en hoe de meldingsplicht het beste vorm gegeven kan worden. De inzet van de pijler ‘versterking reorganiserend vermogen van bedrijven’ is om faillissementen zoveel mogelijk te voorkomen. Om ondernemers te stimuleren tijdig hulp te zoeken wanneer betalingsonmacht dreigt, wordt gewerkt aan maatregelen om reorganisatie, herstructurering en doorstart buiten faillissement te faciliteren. Daarnaast zullen maatregelen worden getroffen om continuering van de onderneming in een onvermijdelijk faillissement te bevorderen en om een doorstart van levensvatbare bedrijfsonderdelen na faillissement te bespoedigen. Thans is voorzien dat van de tweede pijler in totaal drie wetsvoorstellen deel uit zullen maken. Het eerste wetsvoorstel (voor de zgn. Wet continuïteit ondernemingen I) betreft de invoering in de Faillissementswet van de mogelijkheid voor de rechtbank om al vóór een mogelijk faillissement in stilte aan te wijzen wie zij zal aanstellen als curator. De overige
Wetgeving
twee wetsvoorstellen betreffen met name de invoering van: (i) een regeling betreffende de totstandkoming van een dwangakkoord buiten faillissement, die vorm zal krijgen met het voorstel voor de Wet Continuïteit Ondernemingen II, en (ii) verschillende maatregelen ten behoeve van de voorzetting van de onderneming in faillissement, waaronder een doorleveringsverplichting voor leveranciers van essentiële goederen en diensten, die vorm zullen krijgen met het voorstel voor de Wet Continuïteit Ondernemingen III. Kamerstukken II 2013/14, 33 695, nr. 3
Sanctieregeling Iran Brief van de Minister van BuZa (1311-2013) met de herziene sanctieregeling Iran 2012. – Herziening van de regeling was noodzakelijk in het licht van het oordeel van de rechter dat de regeling in strijd is met het discriminatieverbod. Bij de herziening gold onverminderd als uitgangspunt dat het verwerven van hooggespecialiseerde, proliferatiegevoelige kennis die een bijdrage kan leveren aan het Iraanse nucleaire programma slechts is toegestaan indien daarvoor een ontheffing is verkregen. Om recht te doen aan het oordeel van de rechter, wordt in de herziene regeling geen onderscheid naar nationaliteit gemaakt en is het ontheffingsvereiste van toepassing op alle onderzoekers en PhD- en masterstudenten, ongeacht hun nationaliteit en land van herkomst. De regeling is als bijlage bij deze brief te vinden. Kamerstukken II 2013/14, 33 750 V, nr. 13
Wanpresterende bestuurders Brief van de Minister van VenJ (1211-2013) over de aanpak ten aanzien van de aansprakelijkheid van bestuurders en interne toezichthouders van instellingen in semipublieke sectoren. – Deze brief bevat vier invalshoeken om vanuit het aansprakelijkheidsrecht gewenst gedrag van bestuurders en toezichthouders te stimuleren en ongewenst gedrag te ontmoedigen, om zo het bestuur en het interne toezicht bij instellingen in semipublieke sectoren te verbeteren. Daartoe bevat de brief een overzicht van huidig en komend recht, zowel algemeen als sectorspecifiek. Naast een overzicht van reeds in
gang gezette maatregelen worden nieuwe maatregelen voor stichtingen en verenigingen= aangekondigd. Het kabinet meent dat deze maatregelen in een juiste verhouding staan tot het beoogde doel: de verbetering van de kwaliteit van het toezicht en daarmee een betere borging van publieke belangen. Daarbij is ook het risico betrokken dat een stapeling van maatregelen ertoe kan leiden dat bekwame toezichthouders niet langer kiezen voor een toezichthouderfunctie in semipublieke sectoren. Zo zal In Boek 2 BW worden geregeld dat stichtingen en verenigingen ervoor kunnen kiezen om een toezichthoudend orgaan in te stellen, met een wettelijke taakomschrijving. Voordeel daarvan is dat er een algemene taakomschrijving wordt gehanteerd die voor alle toezichthouders, al dan niet actief in semipublieke sectoren, dezelfde is (vgl. art. 2:57/140/250 BW). Ook voor stichtingen en verenigingen die niet actief zijn in semipublieke sectoren is het van belang dat er regels voor de raad van toezicht komen, indien stichtingen een toezichthoudend orgaan hebben ingesteld. Ook buiten de in deze brief genoemde sectoren is behoefte aan heldere regels voor intern toezicht. Bij NV’s en BV’s leidt overtreding van de tegenstrijdigbelangregeling tot aansprakelijkheid van bestuurders en commissarissen jegens de vennootschap. Het ligt in de rede dat, wanneer een tegenstrijdigbelangregeling bij stichtingen en verenigingen wordt geïntroduceerd, ook de aansprakelijkheid van interne toezichthouders t in Boek 2 BW wordt geregeld. In Boek 2 BW zal derhalve ook een algemene regeling voor aansprakelijkheid van toezichthouders bij stichtingen en verenigingen worden geïntroduceerd. Een wettelijke regeling van de taken van toezichthouders maakt aansprakelijkstelling eenvoudiger, ook omdat dan beter parallellen kunnen worden getrokken met aansprakelijkheid van commissarissen bij NV/BV’s. In het wetsvoorstel verruiming mogelijkheden bestrijding financieeleconomische criminaliteit (Kamerstuk 33 685, nr. 2) wordt voorgesteld om misbruik van gemeenschapsgeld strafbaar te stellen (art. 323-nieuw Sr). Misbruik van gemeenschapsgeld betreft het oneigenlijk gebruik van middelen
verstrekt door of vanwege de rijksoverheid, lokale overheden of internationale organisaties (waaronder subsidiegelden). Tot slot worden er maatregelen genomen om het externe toezicht te versterken. Kamerstukken II 2013/14, 33 750 VI, nr. 31
Bodemvoorrecht fiscus Brief van de Staatssecretaris van Financiën (15-11-2013) over de uitkomsten van een evaluatie van de nieuwe meldingsregeling ter zake van het bodem(voor)recht. – Het bodemrecht kent de fiscus van oudsher het recht toe om zich met voorrang te verhalen op zaken die zich op de bodem van de belastingschuldige bevinden. Het moet dan gaan om zaken die bestemd zijn om duurzaam op de bodem aanwezig te zijn, zoals bijvoorbeeld machines en inventaris, zogenoemde bodemzaken. Onder omstandigheden kan het daarbij gaan om zaken die aan een ander dan de belastingschuldige in eigendom toebehoren. De nieuwe meldingsplicht inzake het bodem (voor)recht (artikel 22bis van de Invorderingswet 1990) is feitelijk in werking getreden op 1 april 2013, tot 15 oktober 2013 zijn in totaal 44 mededelingen geteld. De wet geeft de ontvanger bij de Belastingdienst vier weken de tijd om te reageren op een mededeling. In het beleid is vastgelegd dat de ontvanger, in geval hij besluit geen beslag te leggen, de derde daarvan zo spoedig mogelijk in kennis stelt. In de meeste gevallen, 32 van de 44, werd de mededeling gedaan door een leasemaatschappij of pandhouder (bank). In 17 van de 44 gevallen is de mededeling van de derde aanleiding geweest voor de ontvanger bij de Belastingdienst om beslag te leggen op de bodemzaken. In 14 gevallen leidde een mededeling tot overleg tussen de ontvanger en de derde. In die gevallen kon zonder het leggen van beslag tot overeenstemming worden gekomen met het oog op de instandhouding van de onderneming. Hoewel de periode van de evaluatie nog relatief beperkt is, zijn de eerste ervaringen met de werking van de nieuwe mededelingsregeling positief. De mededelingsplichtigen weten de weg naar de Belastingdienst te vinden en de ontvangers reageren adequaat op de mededeling. Kamerstukken I 2013/14, 33 750 IX, B
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
3049
Nieuws
2551
Aanscherping beloningsbeleid financiële sector Op 26 november jl. is de internetconsultatie van de Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen gestart. Met deze nieuwe wet gaat Minister Dijsselbloem van Financien het beloningsbeleid binnen de financiële sector aanscherpen.
H
et streven is om de wet op 1 januari 2015 in werking te laten treden. Er kan tot 31 december van dit jaar op het voorstel gereageerd worden.
Introductie bonusplafond Belangrijk onderdeel van het wetsvoorstel is de introductie van een wettelijk bonusplafond van 20% voor alle medewerkers in de Nederlandse financiële sector. Een variabele beloning van maximaal 20% blijft hiermee mogelijk, maar excessieve variabele beloningen worden voorkomen. Gegarandeerde bonussen, die werknemers krijgen zonder dat er een prestatie tegenover staat, worden helemaal verboden. Ten aanzien van personen die hoofdzakelijk werkzaam zijn in het buitenland zijn twee afwijkende plafonds opgenomen. Voor personen die overwegend werkzaam zijn buiten Nederland wordt aan de onderneming de mogelijkheid geboden om een hogere maximale variabele beloning van 100% te hanteren, indien het om werkzaamheden in een lidstaat binnen de Europese Economische Ruimte (EER) gaat. Ten aanzien van personen die voor het grootste deel werkzaam zijn buiten de EER kunnen de leden, eigenaren of aandeel-
houders van de onderneming besluiten een hoger bonusplafond van maximaal 200% toe te staan. Het gebruik van deze hogere plafonds dient zeer terughoudend plaats te vinden, en uitsluitend wanneer dit ten aanzien van individuele personen noodzakelijk wordt geacht. Daarnaast is het onder strenge voorwaarden mogelijk om incidenteel een hogere variabele beloning toe te kennen ter behoud van een specifiek persoon voor de onderneming. Gelet op de specifieke karakteristieken van beleggingsondernemingen die voor eigen rekening en risico handelen zijn deze ondernemingen uitgezonderd van het bonusplafond. Deze ondernemingen beschikken niet over klanten en dragen hun eigen verliezen. Het bonusplafond is daarnaast niet van toepassing op beheerders van beleggingsinstellingen en beheerders van icbe’s. Ten aanzien van deze beheerders zal het kabinet zich inzetten voor een Europees bonusplafond, om zo tot een gelijk speelveld binnen Europa te komen.
Maximale vertrekvergoeding Excessieve vertrekvergoedingen worden eveneens beperkt. De maximale vertrekvergoeding bedraagt 100% van de reguliere vaste beloning op jaarbasis. Hiermee wordt met name voorkomen dat in de toekomst excessieve vertrekvergoedingen worden uitgekeerd om lagere variabele beloningen te compenseren. Bij vrijwillig vertrek is een vertrekvergoeding uitgesloten. Ook is
een vertrekvergoeding niet meer toegestaan als iemand verwijtbaar tekortgeschoten is.
Aanscherping claw back De regeling met betrekking tot terugvordering en aanpassing van variabele beloningen en vertrekvergoedingen (‘claw back’) wordt op een aantal punten aangescherpt. Het claw back wetvoorstel dat nu in de Eerste Kamer ligt (Kamerstukken 32 512), is alleen van toepassing op dagelijkse beleidsbepalers en kent geen verplichting tot gebruik. De nieuwe wet verplicht financiële instellingen om bonussen van alle medewerkers aan te passen en terug te vorderen wanneer bijvoorbeeld sprake is van het schenden van beroepsnormen of wanneer de medewerker verantwoordelijk is voor grote verliezen.
Reactie NVB De Nederlandse Vereniging van Banken heeft kritiek op het voorstel. Nederlandse banken werken hard aan vernieuwing, verbetering van de dienstverlening aan de klant én versobering. Zij zijn zich net als minister Dijsselbloem bewust van de zaken die de afgelopen jaren mis zijn gegaan in de financiële sector. ‘Dit rechtvaardigt niet een specifiek Nederlands beloningsbeleid dat sterk afwijkt van het Europese beleid, en dat hebben we ook niet nodig’, aldus NVB-voorzitter Chris Buijink. De reactie is te vinden op www.nvb.nl. Het concept wetsvoorstel en de memorie van toelichting zijn te vinden op www.internetconsultatie.nl
Hiermee wordt voorkomen dat excessieve vertrekvergoedingen worden uitgekeerd om lagere variabele beloningen te compenseren 3050
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
Nieuws
2552
Voorzieningenrechter halveert thuiskopievergoeding die Acer moet betalen Computerfabrikant Acer hoeft voorlopig maar 50% van de huidige thuiskopievergoeding te betalen aan stichting de Thuiskopie, onder meer omdat mogelijk onterecht geld wordt geïnd voor Hollywood en Bollywood flims. Dat heeft de Rechtbank Den Haag op 22 november in kort geding geoordeeld, in een vonnis dat nog niet op rechtspraak.nl is gepubliceerd.
D
e Thuiskopie is de collectieve beheersorganisatie die vergoedingen int bij fabrikanten of importeurs van blanco informatiedragers – zoals DVD’s, tablets, smartphones en harde schijven - en deze verdeelt onder de makers van auteursrechtelijk beschermde werken. Bij AMvB van 23 oktober 2012 is het aantal informatiedragers uitgebreid waarvoor de thuiskopievergoeding is verschuldigd en zijn ook de te betalen bedragen per informatiedrager vastgesteld. Acer heeft in 2013 nog geen thuiskopievergoeding betaald en is een bodemprocedure gestart waarin het een verklaring voor recht vraagt dat de AMvB onverbindend is. Het belangrijkste argument dat Acer naar voren brengt, is dat bij de schadebegroting in de AMvB geen rekening is gehouden met het feit dat de thuiskopieregeling niet van toepassing is op naburige rechten op visuele opnamen die afkomstig zijn van naburige rechthebbenden met woonplaats buiten de lidstaten van het Verdrag van Rome. Dit zou volgen uit het arrest De Thuiskopie/Norma en Irda van de Hoge Raad uit 2009. De Thuiskopie heeft daarop in kort geding gevorderd dat Acer opgave doet van alle voorwerpen die Acer dit jaar heeft gefabriceerd en geïmporteerd, zodat de Thuiskopie het nog door Acer te betalen bedrag kan vaststellen. De Voorzieningenrechter volgt Acer in haar stelling dat de Wet op de naburige rechten geen bescherming
biedt aan ‘niet-Rome’ visuele opnamen. En omdat de Verenigde Staten geen partij zijn bij het Verdrag van Rome vindt de Voorzieningenrechter het voorlopig aannemelijk dat het thuiskopiegebruik nu te hoog wordt ingeschat omdat in Nederland veel films worden bekeken en gekopieerd die in de Verenigde Staten zijn geproduceerd. De Voorzieningenrechter houdt er dan ook rekening mee dat de AMvB (gedeeltelijk) onverbindend verklaard zal worden in de bodemprocedure. Gelet hierop hoeft Acer voorlopig maar 50% van de vastgestelde thuiskopieheffing te betalen. Wel moet Acer maandelijks een opgave doen aan de Thuiskopie van alle geïmporteerde en gefabriceerde blanco informatiedragers.
Reactie de Thuiskopie Stichting de Thuiskopie bestrijdt in een persbericht de argumenten van Acer: ‘Al in 2009 heeft de rechter bepaald dat deze groep rechthebbenden (Amerikaanse acteurs, red.) geen aanspraak heeft op de thuiskopievergoeding en die aanspraken zijn dan ook niet bij de vaststelling van de vergoedingen in 2012 betrokken. Er wordt ook niet uitgekeerd aan deze groep rechthebbenden.’ Het wachten is nu op de beslissing in de bodemprocedure. Bron: Rechtbank Den Haag 22 november 2013, C/09/450861 /KG ZA 13-1065 Het vonnis is gepubliceerd op www. webwereld.nl en www.ie-fornum.nl. Zie ook www.thuiskopie.nl
2553
Weekblad van het Regt digitaal doorzoekbaar Het Weekblad van het Regt is voor iedereen volledig digitaal te lezen en te doorzoeken. Met financiële steun van het Fonds Academisch Erfgoed Maastricht zijn alle 13.865 Weekbladen door de Universitiet Maastricht gedigitaliseerd en doorzoekbaar gemaakt
H
et Weekblad kan doorzocht worden op jurisprudentie, weekbladnummer of datum, een trefwoord of op register. De teksten zijn gescand en omgezet in optisch leesbare karakters. Deze omzetting is niet altijd exact door oud-Hollands taalgebruik, artefacten, en beschadigin-
gen waardoor fouten optreden. Er is gebruik gemaakt van fuzzy search techniek die deze fouten omzeilt door niet alleen exact te zoeken, maar ook op gelijkenissen. Het Weekblad van het Regt is een verzamelwerk voor jurisprudentie. Het verscheen tussen 1839 en 1943. De arresten en rechtbankvonnissen werden grotendeels woordelijk geciteerd, met soms een korte annotatie. Het Weekblad geeft een goed inzicht in de sociale en maatschappelijke ontwikkelingen in de periode 1839-1943. http://weekblad.archive.library. maastrichtuniversity.nl/
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
3051
Nieuws
2554
Aanwijzing OM-strafbeschikking De Aanwijzing OM-strafbeschikking (2013A017), van het College van procureurs-generaal, treedt op 1 december 2013 in werking. De aanwijzing is te vinden op www.om.nl.
D
e Wet OM-afdoening maakt het mogelijk dat het Openbaar Ministerie, in plaats van een transactie aan te bieden, een strafbaar feit zelf buitengerechtelijk kan bestraffen. Naast het OM kunnen ook strafbeschikkingen uitgevaardigd worden door gemeenten, provincies, waterschappen en keuren, alsmede door de Belastingdienst. Hiervoor gelden afzonderlijke richtlijnen. Het OM behandelt de verzetten die ingesteld worden tegen alle soorten strafbeschikkingen en zij houdt ook toezicht op de kwaliteit. De Aanwijzing OM-strafbeschikking geldt voor het uitvaardigen van een strafbeschikking door het OM. Sinds 1 november 2013 zijn ook op kenteken geconstateerde overtredingen onder de werking van de Wet OMafdoening gebracht; die waren tot dan toe hiervan uitgezonderd. Naast wettelijke criteria die het uitvaardigen van een strafbeschikking uitsluiten, bestaan zowel dwingende als facultatieve beleidsmatige contraindicaties. Deze zijn in een bijlage bij de aanwijzing opgenomen. Voorafgaand aan het uitvaardigen van een strafbeschikking dient in een aantal gevallen de verdachte door de officier van justitie te worden gehoord. Deze hoorplicht is niet gekoppeld aan het soort delict, maar aan de soort of de zwaarte van de op te leggen sanctie.
strafbeschikking verzet doen, waarna de zaak in volle omvang door de rechter wordt beoordeeld, tenzij de officier van justitie de strafbeschikking intrekt of de strafbeschikking wijzigt, waarna alsnog door de bestrafte aan de gewijzigde strafbeschikking wordt voldaan. Een bestrafte kan zijn verzet ook weer intrekken of afstand doen van verzet. Dit laatste kan hij doen door vrijwillige voldoening aan de strafbeschikking of schriftelijk, bijgestaan door een raadsman. De verzetstermijn bedraagt twee weken vanaf het moment dat de strafbeschikking is uitgereikt of zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan, waaruit voortvloeit dat de strafbeschikking de bestrafte bekend is.
Terechtzitting Ter terechtzitting zal de officier van justitie in beginsel geen zwaardere sanctie eisen dan de sanctie van de strafbeschikking, tenzij de bestrafte geen inhoudelijke gronden aanvoert waarop zijn verzet is gebaseerd. Een dergelijke situatie kan voorkomen wanneer de bestrafte in het verzetschrift geen gronden heeft aangegeven en eveneens verstek laat gaan ter terechtzitting, dan wel verschijnt maar geen inhoudelijk verweer voert. Als de zaak ter terechtzitting is aangebracht na mislukte executie, wordt in beginsel een zwaardere sanctie geëist. In de executie van de opgelegde sanctie wordt hetgeen reeds is voldaan dan wel is uitgevoerd in mindering gebracht op de door de rechter opgelegde straf.
Dwangmiddel Verzet ‘bestrafte’ Degene jegens wie een strafbeschikking wordt uitgevaardigd, de ‘bestrafte’ in de terminologie van de beleidsregels van het OM, kan tegen deze
3052
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
Als geen volledig verhaal heeft plaatsgevonden, kan de officier van justitie de kantonrechter in het arrondissement waar de bestrafte woont, verzoeken te worden gemach-
tigd het dwangmiddel gijzeling toe te passen in zaken waarin een geldboete is opgelegd. De Landelijk strafbeschikkingsofficier beoordeelt onder meer de door het CJIB voorbereide vorderingen machtiging gijzeling. Na mislukte executie kan de bestrafte alsnog worden gedagvaard.
Transactie naast beschikking De strafbeschikkingsbevoegdheid wordt gefaseerd ingevoerd. Op dit moment kunnen nog steeds niet alle sancties waarin de wet voorziet, worden opgelegd. De transactie blijft dus nog naast de strafbeschikking bestaan. Als sprake is van een contraindicatie kan nog steeds een transactie worden aangeboden. De stapsgewijze invoering kan leiden tot verschillende invoeringsmodaliteiten. In de Memorie van Toelichting is hierop reeds geanticipeerd: ‘De gefaseerde overgang impliceert dat de bepalingen inzake de transactie nog enige tijd naast de regeling van de strafbeschikking zullen blijven bestaan. Gedurende de periode waarin de transactie en de strafbeschikking naast elkaar bestaan, zal de toepassing van beide modaliteiten door richtlijnen nader worden ingevuld. Niet uit te sluiten valt dat gedurende die periode in sommige gevallen eenzelfde gedraging langs beide wegen kan worden afgedaan. In die gevallen is de keuze aan het OM. De gemelde richtlijnen strekken er niet toe, belangen van de verdachte te beschermen, doch faciliteren de overgang van het ene naar het andere systeem; een overgang die noodzakelijkerwijs enige ongelijkheid in behandeling met zich mee brengt. Een verweer met de strekking dat een transactie had moeten worden aangeboden, en dat niet een strafbeschikking had moeten worden uitgevaardigd, heeft dan ook geen kans van slagen.’
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Oraties Op vrijdag 13 december 2013 houdt prof. dr. G.Y.J.M. Mettraux, hoogleraar Internationaal strafrecht, met een bijzondere focus op internationale strafvordering, aan de Universiteit van Amsterdam, zijn oratie: The Challenge of Human Rights in War Crimes Trials. In zijn oratie staat de relatie tussen mensenrechten en het internationaal strafrecht centraal. Het recht van de mensenrechten is een schild voor burgers tegen de staat, terwijl het internationaal strafrecht wordt ingezet om ze te beschermen tegen individuen voorbij de staat. Het recht van de mensenrechten wordt opgevat als een noodzakelijke voorwaarde én als de rechtvaardiging van het strafproces. Het is ook een hulpmiddel die de wet en procedures van internationale straftribunalen vormgeeft. Op die manier komen de twee rechtsgebieden samen wanneer het recht van de mensenrechten een middel wordt om excessen van het internationaal strafrecht te begrenzen en te beperken, en het tegelijkertijd dient als controle op (te) onbeperkte rechtvaardigheid. Plaats: Aula, Oude Lutherse kerk, Singel 411 te Amsterdam
Op vrijdag 24 januari 2014 om 16.00 uur houdt prof. mr. L.F.M. (Luc) Verhey, hoogleraar Kirchheiner leerstoel aan de Universiteit Leiden, zijn oratie, getiteld: De constitutionele conventie: een lacune in ons staatsrecht. Plaats: Academiegebouw, Rapenburg 73 te Leiden
Op vrijdag 31 januari 2014 zal bijzonder hoogleraar Europees en nationaal aanbestedingsrecht aan de Radboud Universiteit Nijmegen, prof. mr. P.H.L.M. (Pieter) Kuypers, om 15.45 uur zijn oratie uitspreken. Plaats: Academiezaal Aula, Comeniuslaan 2 te Nijmegen
Promoties Juridische bescherming cultureel erfgoed Deze dissertatie van Lucky Belder beschrijft hoe de juridische bescherming van cultureel erfgoed in het internationaal recht beïnvloed is door maatschappelijke culturele en sociale veranderingen. Daarbij dienen met name de UNESCO cultuurverdragen over de bescherming tegen illegale handel (1970), de bescherming van Werelderfgoed (1982), de bescherming van immaterieel erfgoed (2003) en de bescherming van de diversiteit van cultuuruitingen (2005) als uitgangspunt. Daarnaast wordt ingegaan op de implementatie van deze internationale regelgeving in het Nederlands recht. De erkenning van het belang van cultureel erfgoed voor de samenleving heeft geleid tot internationale wetgeving die dit belang beoogt te beschermen. De gedachte hierbij is dat door de erkenning van de universele waarde van cultureel erfgoed in nationale wetgeving en het bevorderen van internationale samenwerking gericht op de handhaving daarvan, het cultureel erfgoed van de mensheid wordt beschermt. De ontwikkeling in de juridische bescherming kent een aantal fasen. Waar eerst de juridische bescherming zich richtte op monumentale objecten en het tegengaan van illegale handel werd later de aandacht gericht op de bescherming van de relatie tussen de betrokken gemeenschappen en hun cultureel erfgoed, ook in niet-westerse landen. In de laatste fase komt daarbij de aandacht voor de waarde van het functioneren van het cultureel erfgoed zowel in cultureel als in economisch perspectief in een globaliserende samenleving. De hedendaagse netwerksamenleving wordt daarbij aangehaald als voorbeeld van het belang van de rol van cultuuruitingen voor het versterken en bevestigen van de identiteit van individuele burgers. Dit leidt tot de conclusie dat de bescherming van cultureel erfgoed in het internationaal recht van fundamenteel belang is voor de bevordering van culturele diversiteit en een duurzame creatieve industrie. Het onderzoek leidt met name tot de
volgende conclusies en aanbevelingen: - De termijnen voor de bescherming tegen illegale handel in cultuurgoederen in het UNESCO Verdrag 1970, de EU-Richtlijn en de EU Verordening zijn gebaseerd op een verouderd historisch perspectief dat het belang van het hedendaagse culturele erfgoed negeert. - Om te voldoen aan de lopende ontwikkelingen in het kader van de culturele rechten van het Werelderfgoed Verdrag UNESCO 1972 en het UNESCO-Verdrag 2003 betreffende de bescherming van immaterieel cultureel erfgoed dienen deze verdragen op termijn te worden samengevoegd tot een. - Het is aanbevolen dat bij de implementatie van de UNESCO Conventies bijzondere aandacht wordt gegeven aan de positie van allochtone gemeenschappen in Nederland. - Het is aanbevolen dat het regime van controle op de uitvoer van cultuurgoederen uit openbare collecties in artikel 14 bis in de Nederlandse Wet behoud cultuurbezit wordt aangescherpt tot een niveau vergelijkbaar met het niveau van bescherming ten aanzien van het cultureel erfgoed van nationaal belang in particulier bezit. Lucky Belder promoveerde op 27 september 2013 aan de Universiteit Utrecht. Haar promotoren waren prof. M. de Cock Buning en prof. H. Schneider. Lucky Belder The Legal protection of cultural heritage in international law and its implementation in Dutch law Vindplaats: http://dspace.library.uu.nl/handle/1874/283478
Zeker over zoeken? Zoekmachines en andere zoeksystemen zijn essentieel voor de informatiefunctie van internet. Vaak is echter onduidelijk welke verrichtingen van zoeksystemen zijn toegestaan met informatie die vrij toegankelijk is via Internet. In dit proefschrift heeft Martine Boonk onderzocht hoe meer duidelijkheid kan worden verkregen over met zoeksystemen toegestane verrichtingen. Het eerste deel van het proefschrift bespreekt de werking van internet en
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
3053
2555
Universitair Nieuws
zoeksystemen. Zo wordt duidelijk welke problemen in de praktijk optreden wanneer zoeksystemen via Internet grote hoeveelheden informatie opvragen. Het tweede deel van de studie behelst een analyse van auteurs- en databankenrecht. Onderzocht is of toestemming vereist is van rechthebbenden voor het opvragen, intern verwerken en de presentatie van zoekresultaten door zoeksystemen. Ondanks de regelmatige stroom jurisprudentie van het Hof van Justitie EU blijven na toepassing van de regels van auteursrecht en databankenrecht veel vragen open. Onduidelijk blijft bijvoorbeeld in hoeverre (tijdelijke) kopieën die zoeksystemen maken voor de interne verwerking van informatie onder de exceptie van artikel 13a Auteurswet kunnen worden gebracht. Ook is onduidelijk wanneer de interne verwerking van informatie uit een databank als hergebruik van niet-substantiële delen in de zin van artikel 2 Databankenwet kwalificeert. Evenmin is duidelijk in welke omstandigheden een exploitant van een zoeksysteem een beroep toekomt op de citaatexceptie van artikel 15b Auteurswet. De aard van het vrij beschikbaar maken van informatie via internet brengt voorts een zekere mate van impliciete toestemming voor bepaalde verrichtingen van zoeksystemen mee. De vraag hoe ver dergelijke toestemming reikt, is door auteurs- of databankenrecht echter niet te beantwoorden. Kunnen informatieaanbieders en exploitanten van zoeksystemen langs contractuele weg meer duidelijkheid bewerkstelligen over met zoeksystemen toegestane verrichtingen? Deze vraag staat centraal in het derde deel van de studie. Ter beantwoording van deze vraag komen allerlei aspecten van elektronisch contracteren aan bod, zoals het bereiken van een via een website afgelegde verklaring en de vraag onder welke omstandigheden stilzwijgende aanvaarding mogelijk is van een aanbod ‘op’ een website. In de praktijk komt het verbinden van ‘voorwaarden’ aan het gebruik van vrij beschikbare informatie al vaak voor. Een bekend voorbeeld is een formule als ‘door gebruik van deze website gaat u akkoord met onze voorwaarden’ onderaan een webpagina. Veel van de manieren waarop informatieaanbieders in de praktijk
3054
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
voorwaarden aan het gebruik van hun informatie (trachten te) verbinden, leiden echter niet tot een rechtsgeldige overeenkomst tussen de informatieaanbieder en degene die informatie opvraagt van een website. Dat geldt met name indien webpagina’s worden opgevraagd met zoeksystemen. Er zijn dus alternatieven nodig om rechtsgeldige overeenkomsten tot stand te brengen over verrichtingen van zoeksystemen. Aandachtspunten bij de ontwikkeling van die alternatieven zijn: 1) de verklaring inhoudende het aanbod tot aangaan van een overeenkomst moet de exploitant zoeksysteem bereiken in de zin van art. 3:37 lid 3 BW. 2) Het aanbod moet op zodanige wijze worden gepresenteerd, dat stilzwijgende aanvaarding van het aanbod daadwerkelijk mogelijk wordt. Daartoe zal het aanbod mogelijk (ook) in machine interpretable formaat moeten worden gepresenteerd. Martine Boonk promoveerde op 30 oktober 2013 aan de Vrije Universiteit. Promotores: prof. mr. C.E.C. Jansen (Vrije Universiteit) en mw. prof. mr. A. Oskamp (Open Universiteit).
van de aanlegger enerzijds en het beschermingsbereik van de norm waarop deze zich beroept anderzijds – waartussen relativiteit het verband vormt – moet worden geconcludeerd dat de bestuursrechter zich in toenemende mate eerst uitspreekt over de vraag tot bescherming van welke belangen een norm in het algemeen strekt, alvorens te oordelen of de norm kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de aanlegger in een gegeven zaak. Die tendens bevordert de vorming van vaste rechtspraak over het beschermingsbereik van diverse normen, maar doet tevens een impliciet beroep op de wetgever zich in wetsvoorstellen op bestuursrechtelijk terrein uitdrukkelijk uit te laten over het beschermingsbereik van de daarin vervatte normen. Aart Gerde Tussen belang en beschermingsbereik. Een onderzoek naar de toepassing van de relativiteitsleer in de bestuursrechtspraak Erasmus Universiteit Rotterdam, deeltijdmaster, masterscriptie Staats- en Bestuursrecht Begeleider: mr. A.R.G. van Dijk-Barkmeijer
M.L. Boonk Zeker over Zoeken? Naar een juridisch kader voor verrichtingen van zoeksystemen met betrekking tot via internet beschikbare open content
Beoordeling: 8
Uitgeverij Paris 2013, 470 p., € 67,50
De redactie biedt aan studenten de mogelijkheid om met een korte samenvatting van hun masterscriptie in dit tijdschrift te komen. Hiernaast wordt de gehele versie van het document op het blog van het NJB geplaatst (www.njblog.nl). De redactie wil graag een podium bieden voor de vele mooie juridische teksten en innovatieve opvattingen van studenten die tot nu toe nog te weinig onder de aandacht komen van de vele juristen die in ons land werkzaam zijn. Heb je belangstelling om te worden geselecteerd voor opname van een samenvatting van je masterscriptie in het NJB? Stuur dan je scriptie, voorzien van een samenvatting van maximaal 200 woorden, het eindcijfer (minimaal een acht) dat je voor de scriptie hebt ontvangen en ook je afstudeerrichting en de naam van je scriptiebegeleider, naar het redactiebureau van het NJB, postbus 30104, 2500 GC Den Haag of e-mail:
[email protected].
ISBN 978 94 6251 002 9
Scriptie De relativiteitsleer in het bestuursrecht Deze scriptie van Aart Gerde beschrijft hoe de relativiteitsleer in het Nederlands bestuursrecht tot ontwikkeling is gekomen en bevat een analyse van 117 uitspraken over de periode januari 2011 t/m juni 2013 waarin een bestuursrechtelijk relativiteitsvereiste is toegepast. Centraal staat de vraag op welke wijze de bestuursrechtelijke relativiteitsleer, vervat in artikel 1.9 Chw (oud) en artikel 8:69a Awb, door de bestuursrechter wordt toegepast. Op grond van de aantallen variaties in de wijze waarop de bestuursrechter invulling geeft aan het belang
De gehele scriptie is te lezen op ons blog: www.njblog.nl.
Scripties
Personalia
Hoogleraar Gera van Duijvenvoorde en Serge Gijrath zijn per 1 november benoemd tot bijzonder hoogleraren telecommunicatierecht aan de Universiteit Leiden. Beiden gaan voor één dag in de week als hoogleraar bij het onderzoeksinstituut eLaw@Leiden aan de slag. Van Duijvenvoorde promoveerde in 1996 aan de Universiteit Leiden op een onderzoek naar de rol van het Europees mededingingsrecht in de telecommunicatie- en ICT sector. Zij werkte als bedrijfsjurist bij Philips International en als advocaat bij Houthoff Buruma. Sinds 2004 is zij advocaat-in-dienstbetrekking bij KPN. Zij combineerde deze functies met
aanstellingen aan de Universiteit Leiden en de Universiteit Utrecht, en als gastdocent bij eLaw@Leiden. Gijrath is sinds 1990 advocaat te Amsterdam en gespecialiseerd in ICT- en telecommunicatierecht. In 2006 promoveerde hij aan de Universiteit van Tilburg op een onderzoek naar de interactie tussen het telecommunicatie- en het contractenrecht. Gijrath doceert tevens aan het Computer Law/Institute van de Vrije Universiteit Amsterdam en is arbiter vanwege de Stichting Geschillenoplossing Automatisering.
Advocatuur Per 1 januari 2014 treedt Friso Foppes toe als partner bij advoca-
2556
Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie sturen naar
[email protected].
tenkantoor Van Doorne. Foppes begeleidt nationale en internationale strategische en institutionele partijen bij overnametransacties, joint ventures en vraagstukken op het gebied van corporate governance. Daarnaast maakt hij deel uit van het sectorteam pensioen, waar hij Nederlandse pensioeninstellingen adviseert over onder meer governance vraagstukken en collectieve waardeoverdrachten.
Agenda
10 12 2013 Vrij denken, vrij spreken Op de Dag van de mensenrechten, debatteren vijf prominenten over een elementair burgerrecht: de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. Zij nemen praktijkvoorbeelden als uitgangspunt, zoals die staan beschreven in het onlangs verschenen boek ‘Opwaaiende toga’s, achter de schermen van de rechtbank’ van de journalisten Jelle van der Meer en Hella Rottenberg. De rechtspraak staat onder druk. Media, publiek en politiek bemoeien zich met strafzaken. Onder leiding van Clairy Polak worden principiële vragen aan de orde gesteld, zoals onder andere: hoe ver mag de politiek gaan in aansturing van de rechtspraak? Zou de rechterlijke macht zelf een keer ‘stop’ moeten zeggen? Zijn er alternatieven voor het huidige beleid?
11 12 2013 Vergadering Vereniging voor Burgerlijk Recht
07 02 2014 IFR symposium
Tijd: woensdag 11 december 2013 vanaf 14.00 uur
Het Instituut voor Financieel Recht (IFR) van de Radboud Universiteit Nijmegen organiseert het vierde jaarlijkse symposium over ‘Banken’. Mede als gevolg van de financiële crisis is een breed maatschappelijk debat ontstaan over de plaats en de rol van banken in de samenleving. Diverse actuele aspecten van dit debat worden vanuit juridisch en economisch perspectief belicht door vooraanstaande sprekers uit theorie en praktijk. Onder meer de volgende vragen passeren de revue: welke rol is nog weggelegd voor de bank als kredietverlener door de opkomst van het shadow banking systeem? Wat zijn de voors en tegens van een beursnotering van banken? Welke invloed valt te verwachten van de Europese bankenunie?
De Vereniging voor Burgerlijk Recht organiseert een najaarsvergadering met preadviezen die in het teken staan van ‘Internationale Codes en Privaatrechtelijke Handhaving’. Private regulering is niet meer weg te denken in de samenleving. Dit roept de vraag op wat de functies zijn van deze private regulering en of deze ook werkt in de zin dat zij een aanvulling op of een alternatief voor overheidsregulering kan zijn. Om dat goed te kunnen analyseren is het onder meer belangrijk vast te stellen hoe effectief deze vorm van regulering is, ook in internationaal verband. Over deze en verwante vragen gaan de preadviezen. Plaats: Hoge Raad, Kazernestraat 52 te Den Haag
Tijd: vrijdag 7 februari 2014 van 13.30 tot 17.45 uur
Tijd: dinsdag 10 december 2013 vanaf 20.00 uur
Inlichtingen en aanmelding: via: dhr. M.W. Scheltema,
Plaats: Allen & Overy, Apollolaan 15 te Amsterdam
Plaats: De Rode Hoed, Keizersgracht 102 te Amsterdam
e-mail:
[email protected]. Deelname is gratis
Inlichtingen en aanmelding: via: www.symposia.cpo.nl.
Inlichtingen en aanmelding: via: www.rodehoed.nl.
en alleen toegankelijk voor leden.
Deelname kost € 299. Er zijn drie 3 PO-punten NOvA of KNB te behalen.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-12-2013 – AFL. 43
3055
2557
VU Law Academy Betrokken op úw competentie
leergangen voorjaar 2014
Wordt dé beste in uw praktijk! t t t t t t t
Leergang Aanbestedingsrecht voor inkopers Leergang Aanbestedingsrecht voor juristen Leergang Arbeidsrecht VE RN IE UW D Leergang Energierecht VE RN IE UW D Leergang Fiscaal Pensioenrecht Leergang Pensioenrecht Leergang Strafrechtelijk Bewijsrecht vanuit verdedigingsperspectief (gelijk gesteld met profileringscursus van de Stichting Strafrechtpraktijk)
t Leergang Samenwerkingsverbanden tussen decentrale overheden t Collegecyclus Pensioenrecht Voor het gehele programma en inschrijving zie:
www.vula.nl