1
ETHISCHE CODE VOOR MUSEA
2
Inhoudsopgave INLEIDING INLEIDING OP DE NEDERLANDSE VERTALING VERKLARENDE WOORDENLIJST HOOFDSTUKKEN 1.
Musea behouden, interpreteren en bevorderen aspecten van het natuurlijk en cultureel erfgoed van de mensheid. • Status van de instelling • Materiële voorzieningen • Financiële middelen • Personeel
2.
Musea die collecties bewaren, beheren deze voor het welzijn van de samenleving en haar ontwikkeling. • Verwerven van collecties • Afstoten van collecties • Zorg voor collecties
3.
Musea bewaren primaire bronnen waarmee kennis vastgelegd en bevorderd kan worden. • Primaire bronnen • Museaal verzamelen en onderzoeken
4.
Musea bieden mogelijkheden voor het waarderen, genieten, begrijpen en beheren van natuurlijk en cultureel erfgoed. • Vaste opstelling en tijdelijke tentoonstellingen • Andere overdrachtsmiddelen
5.
Museale faciliteiten bieden mogelijkheden voor andere vormen van dienstverlening en voorzieningen aan het publiek. • Echtheidsonderzoek en waardebepaling
6.
Musea werken nauw samen met die gemeenschappen waar de collecties vandaan komen alsmede de gemeenschappen ten dienste waarvan zij werken. • Herkomst van collecties • Respect voor de gemeenschappen ten dienste waarvan musea werken
7.
Musea werken binnen een wettelijk kader • Juridisch kader
8.
Musea werken op een professionele wijze. • Professioneel gedrag • Belangenconflicten
3
INLEIDING De oorspronkelijke tekst van deze inleiding is gepubliceerd op de website van ICOM en ondertekend door de voorzitter van het ICOM Ethics Committee, Geoffrey Lewis. Deze tekst is hier vrij vertaald en enigszins bewerkt weergegeven.
ICOM (International Council of Museums) is de wereldwijde organisatie voor musea. Zij zetelt in Parijs. ICOM heeft in 1986 voor het eerst een integrale Ethische Code voor Musea gepubliceerd. Dit gebeurde op initiatief van de Ethische Commissie van ICOM. Sindsdien zijn door dezelfde Commissie wijzigingen en aanpassingen aangedragen. De ontwikkelingen in de museale beroepspraktijk zijn de afgelopen jaren echter zo snel gegaan, dat het nodig werd geacht een geheel nieuwe tekst voor de Code te ontwerpen. Deze is na een grondige toetsing door het museale veld in 2004 vastgesteld tijdens de 21ste Algemene Vergadering van de ICOM te Seoul. De ethische uitgangspunten blijven ook in dit document de dienstbaarheid van het museum aan de samenleving en het professionalisme van de museummedewerkers. De Ethische Code voor Musea biedt een instrument voor professionele zelfregulering op een aantal gebieden waar het museum zijn specifieke deskundigheid en verantwoordelijkheid heeft en waarmee de nationale wetgeving zich niet of niet voldoende bezighoudt. De Code legt minimumnormen vast voor de handelwijze en het prestatieniveau van museummedewerkers en anderen die tot de museale beroepsgroep gerekend worden. De Code legt ook vast wat het publiek redelijkerwijs mag verwachten van het museale beroepsveld. De nieuwe Ethische Code biedt globale ethische richtlijnen die van toepassing zijn op musea in de gehele wereld. Daarnaast roept ICOM nationale en internationale comités van ICOM op om deze Code verder uit te werken om aan hun specifieke behoeftes te voldoen en deze aanvullingen toe te zenden aan het Secretariaat Generaal van ICOM in Parijs. De oorspronkelijke tekst van de Code is verschenen in het Engels, Frans en Spaans. Deze is te vinden op de website van ICOM.
INLEIDING OP DE NEDERLANDSE VERTALING In musea en andere culturele en erfgoedinstellingen kunnen zich kwesties voordoen die niet in de wet geregeld zijn. Daarom zijn in veel landen ethische codes of richtlijnen opgesteld. De oudste codes dateren van begin vorige eeuw. De Nederlandse museumwereld kreeg zijn eerste Code in 1991 toen besloten werd om de Code of Professional Ethics, die door ICOM in 1986 was opgesteld, te vertalen. De Nederlandse versie luidde: Gedragslijn voor de Museale Beroepsethiek en werd door de Museumvereniging gepresenteerd als de officiële richtlijn en norm voor museaal handelen, als een houvast bij ethische kwesties en een middel tot zelfregulering. Tegelijkertijd werd op initiatief van de Museumvereniging, ICOM-NL, het Landelijk Contact van Museumconsulenten, de Nederlandse Federatie van Vrienden van Musea en de Stichting Museumjaarkaart de Commissie Museale Gedragslijn (vaak de Ethische Commissie genoemd) ingesteld. Deze Commissie heeft als taak om toe te zien op de naleving van de Code, op de juiste interpretatie ervan, en eventuele veranderingen of aanvullingen voor te stellen. Net als iedere wetgeving, staat een ethische code onder invloed van maatschappelijke veranderingen en van ontwikkelingen in de beroepspraktijk. De museumwereld heeft in de laatste jaren snelle en ingrijpende veranderingen ondergaan en is nog steeds in beweging. Opvattingen
4 over het eigendom en bezit van cultureel erfgoed zijn sterk gewijzigd. Betrekkingen tussen musea in binnen- en buitenland krijgen een nieuwe invulling. Wereldwijd heeft dit geleid tot de wens om de bestaande ICOM Code te herzien. Dit is gebeurd in een jarenlang proces van overleg. De nieuwe Code werd in oktober 2004 aangenomen in drie talen: Engels, Frans en Spaans. De Museumverenigingen van Nederland en Vlaanderen hebben besloten deze ICOM Code over te nemen en te laten vertalen. Deze vertaling is gebaseerd op de Engelse versie. Alle geregistreerde musea in Nederland hebben deze Code onderschreven. Daarmee verklaren zij de Code als richtlijn voor museaal handelen te aanvaarden. Van alle medewerkers van deze musea wordt verwacht dat zij vertrouwd zijn met de inhoud van de Code en deze als leidraad gebruiken voor hun handelen.
Amsterdam, (maand) 2006 ………. Voorzitter Museumvereniging
……….. Voorzitter ICOM-NL
5
VERKLARENDE WOORDENLIJST Belangenconflict
Het bestaan van een persoonlijk of privé belang, dat in de werksituatie tot een onverenigbaarheid met de belangen van het museum kan leiden en dat aldus de objectiviteit bij het nemen van beslissingen negatief beïnvloedt of de schijn kan wekken dit te doen.
Bestuur
Personen of leidinggevende autoriteiten bekleed met statutaire bevoegdheden en verantwoordelijk voor het voortbestaan, de strategische ontwikkeling en de financiële bedrijfsvoering van het museum.
Collectiebeheerder
De functionaris in het museum die belast is met de preventieve conservering van de collecties. Preventieve conservering is het geheel van maatregelen en handelingen dat erop gericht is een zo optimaal mogelijke omgeving te scheppen voor het bewaren en tentoonstellen van voorwerpen, met het doel verval zoveel mogelijk te verhinderen of te vertragen.
Cultureel erfgoed
Elk object of concept waarvan wordt aangenomen dat het een esthetische, historische, wetenschappelijke of spirituele waarde vertegenwoordigt.
Due diligence ofwel vereiste zorgvuldigheid De verplichting om alles in het werk te stellen om de feiten per geval vast te stellen, alvorens tot een bepaalde handelwijze wordt besloten, met name door de identificatie van de herkomst en de eigendomsgeschiedenis van een object (provenance: zie aldaar) dat voor aanschaf of gebruik wordt aangeboden, voordat dit als zodanig wordt aanvaard. Echtheidsonderzoek en waardebepaling Het aantonen van de echtheid en het schatten van de waarde van een object of specimen. In sommige landen wordt de term gebruikt voor een onafhankelijke taxatie van een voorgenomen gift in verband met belastingvoordelen. Handel
Het kopen en verkopen van goederen voor persoonlijk gewin of dat van de instelling.
Inkomensverwervende activiteiten Activiteiten ontplooid om winst of financieel voordeel te behalen ten gunste van de instelling. Minimum maatstaf
Maatstaf waarnaar musea en museumpersoneel redelijkerwijs geacht mogen worden te streven. Sommige landen hanteren hun eigen minimummaatstaven.
6 Museum
Een museum is een permanente instelling, niet gericht op het behalen van winst, toegankelijk voor publiek, die ten dienste staat aan de samenleving en haar ontwikkeling. Een museum verwerft, behoudt, onderzoekt, presenteert, documenteert en geeft bekendheid aan de materiele en immateriële getuigenissen van de mens en zijn omgeving, voor doeleinden van studie, educatie en genoegen.
Museumprofessional
Onder museumprofessionals wordt verstaan: al dan niet bezoldigd personeel van musea en instellingen, zoals gedefinieerd in artikel 2, eerste en tweede lid van de Statuten van ICOM, dat een gespecialiseerde opleiding heeft gevolgd of een gelijkwaardige deskundigheid bezit, relevant voor het beheer en de activiteiten van een museum. Voorts onafhankelijke deskundigen die door musea en instellingen, zoals hierboven gedefinieerd, ingeschakeld zijn en die zich conformeren aan de Ethische Code voor Musea, met uitsluiting van personen die betrokken zijn bij de handel in of promotie van commerciële producten voor musea en museale diensten.
Natuurlijk erfgoed
Ieder natuurlijk object, verschijnsel of concept dat voor een gemeenschap een wetenschappelijke betekenis of spirituele waarde bezit.
Non-profit organisatie Een wettig opgerichte instelling, met of zonder rechtspersoonlijkheid, die alle inkomsten met inbegrip van eventuele winsten exclusief ten goede laat komen aan die instelling en haar functioneren. Het begrip ‘niet gericht op het behalen van winst’ heeft dezelfde betekenis. Provenance ofwel herkomst De volledige geschiedenis en de eigendomssituaties van een object vanaf het moment van zijn ontdekking of vervaardiging tot heden, op basis waarvan de authenticiteit en het eigendomsrecht worden vastgesteld. Rechtsgeldige titel
Wettelijk recht op het eigendom en bezit in het betrokken land. In sommige landen kan sprake zijn van een verleend recht dat de toets van due diligence (zie aldaar) niet kan doorstaan.
Restaurator
Museummedewerker of onafhankelijke vakbeoefenaar die competent is om technisch onderzoek en restauratiewerkzaamheden van en aan een cultuurgoed uit te voeren, alsmede werkzaamheden op het gebied van preventieve conservering en conservering.
Valid title ofwel geldige eigendomstitel Onbetwistbaar recht op het eigendom van een object, ondersteund door een volledige provenance (zie aldaar) van het object vanaf het moment van ontdekking of vervaardiging.
7
1
Musea behouden, interpreteren en bevorderen het natuurlijk en cultureel erfgoed van de mensheid
Uitgangspunt : Musea zijn verantwoordelijk voor het materiële en immateriële natuurlijke en culturele erfgoed. Het bestuur en diegenen die belast zijn met het strategisch beleid en het toezicht op musea dragen primair de verantwoordelijkheid om dit erfgoed te beschermen en te bevorderen; als ook de verantwoordelijkheid voor het voor dat doel beschikbaar gestelde personeel, de materiële voorzieningen en financiële middelen. STATUS VAN DE INSTELLING 1.1 Wettelijke documenten Het bestuur draagt er zorg voor dat een museum een beginselverklaring, statuut of ander openbaar document bezit, in een geschreven en gepubliceerde vorm, overeenkomstig de nationale wettelijke regels, inzake zijn rechtspositie, zijn missie, zijn voortbestaan en zijn niet op winst gerichte karakter. 1.2 Verklaring omtrent de missie, doelstellingen en beleidsvoering Het bestuur stelt een verklaring op, publiceert deze en handelt daar naar, omtrent de missie, doelstellingen en het beleid van het museum, en de rol en samenstelling van het bestuur. MATERIËLE VOORZIENINGEN 1.3 Huisvesting Het bestuur draagt zorg voor een adequate huisvesting in een voor het museum passende omgeving om zijn basisfuncties, zoals bepaald in zijn missie, uit te kunnen voeren. 1.4 Toegankelijkheid Het bestuur draagt er zorg voor dat het museum en zijn collecties voor iedereen toegankelijk zijn op vaste tijden, gedurende regelmatige periodes. Bijzondere zorg dient te worden besteed aan de toegankelijkheid voor mindervaliden. 1.5 Veiligheid en gezondheid Het bestuur draagt er zorg voor dat wettelijke regels inzake gezondheid, veiligheid en toegankelijkheid van toepassing zijn op zijn personeel en bezoekers. 1.6 Bescherming tegen rampen Het bestuur ontwikkelt een beleid en handhaaft dat om het publiek, het personeel, de collecties en andere bezittingen tegen natuurlijke en door menselijk toedoen ontstane rampen te beschermen. 1.7 Beveiliging Het bestuur zorgt voor adequate beveiligingsmaatregelen om de collecties in de vaste opstelling, in tentoonstellingen, in werk– en opslagruimten, en tijdens transport te beschermen tegen diefstal of beschadiging. 1.8 Verzekering en schadevergoeding Wanneer de collecties bedrijfsmatig zijn verzekerd, vergewist het bestuur zich ervan dat de dekking adequaat is en ook objecten beslaat die op transport of in bruikleen zijn en tevens objecten die tijdelijk onder de verantwoordelijkheid van het museum vallen. In geval van een aansprakelijkheidsregeling is het noodzakelijk dat materiaal dat niet tot het eigendom van het museum behoort, adequaat wordt gedekt.
8
FINANCIËLE MIDDELEN 1.9 Financiering Het bestuur draagt er zorg voor dat er toereikende financiële middelen zijn om de activiteiten van het museum uit te voeren en te ontwikkelen. Over alle financiële middelen moet op een professionele manier verantwoording worden afgelegd. 1.10 Beleid inzake het verwerven van inkomsten Het bestuur stelt het beleid vast met betrekking tot de inkomsten die het verwerft uit eigen activiteiten of verkrijgt uit externe bronnen. Ongeacht de bron van inkomsten houden musea controle over de inhoud en integriteit van hun programma’s, tentoonstellingen en activiteiten. Activiteiten, gericht op het verwerven van inkomsten mogen de kwaliteitsnormen van de instelling of haar publiek niet in gevaar brengen (zie 6.6.). PERSONEEL 1.11 Personeelsbeleid Het bestuur draagt er zorg voor dat het personeel overeenkomstig het beleid van het museum en met inachtneming van wettelijke procedures en beginselen van behoorlijk bestuur wordt behandeld. 1.12 Benoeming van de directeur De directeur of het hoofd van het museum vervult een sleutelfunctie. Bij zijn/haar benoeming houdt het bestuur rekening met kennis en vaardigheden vereist om deze functie adequaat te kunnen vervullen; deze kwaliteiten betreffen adequate intellectuele eigenschappen en professionele kennis, gepaard aan een hoge standaard inzake ethisch handelen. 1.13 Toegankelijkheid van het bestuur De directeur of het hoofd van een museum is direct verantwoording verschuldigd aan het bestuur en heeft direct toegang tot het bestuur. 1.14 Bekwaamheid van het museumpersoneel Aanstelling van gekwalificeerd personeel met de vereiste expertise om te voldoen aan alle verantwoordelijkheden is noodzakelijk (zie evenzo 2.18; 2.24; 8.12). 1.15 Training van het personeel Het personeel wordt in de gelegenheid gesteld zich permanent bij te scholen en verder te ontwikkelen zodat de professionaliteit van de staf is verzekerd. 1.16 Ethisch conflict Het bestuur vraagt een personeelslid nooit om te handelen volgens wat redelijkerwijs in strijd is met de bepalingen van deze Ethische Code of enige andere nationale wet of beroepscode. 1.17 Museumpersoneel en vrijwilligers Het bestuur stelt zijn beleid inzake vrijwilligerswerk op schrift. Daarin wordt het streven naar goede betrekkingen tussen vrijwilligers en museummedewerkers vastgelegd. 1.18 Vrijwilligers en ethisch handelen Het bestuur waarborgt dat vrijwilligers tijdens hun museale en persoonlijke activiteiten, volledig vertrouwd zijn met de Ethische Code voor Musea en met andere toepasselijke gedragscodes en wetten.
9
2
Musea die collecties bewaren, beheren deze voor het welzijn van de samenleving en haar ontwikkeling.
Uitgangspunt : Musea hebben de plicht om hun collecties te verwerven, te behouden en aan te prijzen als bijdrage aan het beschermen van het natuurlijk, cultureel en wetenschappelijk erfgoed. Hun collecties zijn een belangrijk openbaar erfgoed, hebben een speciale positie binnen de wet en worden beschermd door internationale wetgeving. Inherent aan de aan hen toevertrouwde zorg is het begrip van rentmeesterschap dat wettig eigendom, duurzaamheid, documentatie, toegankelijkheid en verantwoorde afstoting behelst. VERWERVEN VAN COLLECTIES 2.1 Collectiebeleid Een museumbestuur stelt zijn beleid inzake de collecties op schrift en publiceert dit. Het beleid is gericht op de verwerving van, de zorg voor en het gebruik van collecties. In het beleid wordt de positie van materiaal dat niet wordt gecatalogiseerd, geconserveerd of tentoongesteld toegelicht (zie 2.7; 2.8). 2.2 Rechtsgeldige titel Geen object wordt verworven door aankoop, schenking, bruikleen, legaat of ruil, tenzij het verwervende museum de zekerheid kan verkrijgen dat er een rechtsgeldige titel is. Het bewijs van wettig eigendom in een ander land is niet noodzakelijkerwijs een rechtsgeldige titel. 2.3 Herkomst (provenance) en zorgvuldigheidsplicht (due diligence) Voorafgaande aan de verwerving wordt een uiterste poging ondernomen om zeker te stellen dat enig object of specimen aangeboden door handel, schenking, bruikleen, legaat of ruil niet illegaal verworven is in, of geëxporteerd is uit, het land van herkomst of enig tussenliggend land waar het mogelijkerwijs rechtmatig werd bezeten (inclusief het land van het museum). Due diligence dient te waarborgen dat de gehele geschiedenis van het object vanaf de ontdekking of vervaardiging komt vast te staan. 2.4 Objecten afkomstig uit onbevoegd of onwetenschappelijk veldonderzoek Musea verwerven geen objecten en specimina indien er een redelijk vermoeden bestaat dat hun verwerving verband houdt met ongeoorloofde, onwetenschappelijke of opzettelijke vernieling of beschadiging van monumenten, archeologische of geologische vindplaatsen of van soorten en natuurlijke habitat. Tevens vindt er geen verwerving plaats indien de vondst niet is gemeld aan de eigenaar of gebruiker van het gebied of de juiste wettelijke of bestuurlijke instanties. 2.5 Cultureel gevoelige objecten Collecties van menselijke resten en materiaal van religieuze betekenis worden alleen verworven als zij zorgvuldig en met respect gehuisvest en beheerd kunnen worden. Hierbij worden professionele normen in acht genomen en wordt rekening gehouden met de belangen en overtuigingen van de leden van de gemeenschap, etnische of religieuze groeperingen van wie de objecten voor zover bekend oorspronkelijk afkomstig zijn (zie 3.7; 4.3). 2.6 Beschermde biologische of geologische specimina Musea verwerven geen biologische of geologische specimina die zijn verzameld, verkocht of op andere wijze zijn overgedragen, in strijd met lokaal, nationaal, regionaal of internationaal recht of verdrag, met betrekking tot natuurbescherming en natuurhistorisch behoud.
10
2.7 Levende collecties Wanneer een collectie levende botanische en zoölogische specimina bevat, wordt in het bijzonder gelet op de natuurlijke en sociale omgeving waaruit ze afkomstig zijn; eveneens worden lokaal, nationaal, regionaal of internationaal recht of verdragen met betrekking tot natuurbescherming en natuurhistorisch behoud in de afwegingen betrokken. 2.8 Nog werkende collecties Het collectiebeleid kan speciale aandacht voor een werkende collectie omvatten, waar de nadruk meer ligt op het behoud van culturele, wetenschappelijke of technische processen dan op het object zelf of waar objecten zijn samengebracht met als doel ze te laten aanraken of te gebruiken voor onderwijsdoeleinden. 2.9 Verwerven buiten het verzamelbeleid Het verwerven van objecten of specimina die buiten het door het museum gehanteerde beleid vallen, kan alleen in uitzonderlijke gevallen plaatsvinden. Het bestuur neemt kennis van de visie van deskundigen en van alle betrokken partijen. Rekening wordt gehouden met de betekenis van de objecten, ook in de context van het culturele en natuurlijke erfgoed, en de speciale belangen van andere musea die dergelijke objecten verzamelen. Ook in die omstandigheden mogen objecten zonder een rechtsgeldige titel niet verzameld worden (zie eveneens 3.4). 2.10 Verwerving door bestuursleden en museummedewerkers Speciale zorgvuldigheid is vereist bij het verwerven van objecten, door koop, schenking of via een fiscale regeling van leden van het bestuur, museummedewerkers, of hun familie en naaste verwanten. 2.11 Opslagplaats als laatste toevluchtsoord Niets in deze Ethische Code mag een museum ervan weerhouden om als een gevolmachtigde opslagplaats te fungeren voor objecten waarvan de herkomst niet bekend is of die illegaal verworven zijn, mits afkomstig uit een gebied waarvoor het museum rechtens verantwoordelijkheid draagt. AFSTOTEN VAN COLLECTIES ∗ 2.12 Wettelijke of andere volmachten tot afstoting Voorzover afstoting door het museum is geoorloofd of objecten verworven zijn onder voorwaarde van mogelijke afstoting, moeten de daarbij geldende wettelijke en andere eisen en procedures in acht worden genomen. De verplichtingen en beperkingen die zijn opgesteld bij het verwerven van een object moeten worden opgevolgd, tenzij kan worden aangetoond dat opvolging ervan onmogelijk of uitzonderlijk nadelig is voor de instelling en ontheffing ervan volgens een rechtmatige procedure kan worden verkregen. 2.13 Afstoting uit museumcollecties Het besluit tot afstoting van een object wordt alleen genomen na afweging van de volledige betekenis van het object, de aard ervan (al dan niet vervangbaar), juridische positie en mogelijk verlies van publiek vertrouwen dat hieruit zou kunnen voortvloeien.
∗
Voor musea in Nederland gelden de regelgeving en procedures die geformuleerd zijn in de Leidraad voor het Afstoten van Museale Objecten (LAMO 2006).
11 2.14 Verantwoordelijkheid voor afstoting Het bestuur beslist na overleg met de directeur van het museum en de conservator van de betrokken collectie over een mogelijke afstoting. Voor nog werkende collecties kunnen bijzondere regels worden gesteld. 2.15 Wijze van afstoting van objecten uit de collecties Ieder museum dient een beleid vast te stellen dat de gevolmachtigde methodes omschrijft om een object permanent uit de collectie te verwijderen via schenking, overdracht, ruil, verkoop, repatriëring of vernietiging en waardoor de nieuwe eigenaar het volle eigendomsrecht verwerft. Alle beslissingen inzake afstoting worden gedocumenteerd, waarbij de objecten en de afstotingsprocedure worden beschreven. In beginsel wordt een af te stoten object eerst aan een ander museum aangeboden. 2.16 Opbrengsten uit afstoting Museale collecties dienen een publiek belang en mogen niet worden ingezet voor het maken van winst. Geld of vergoeding, ontvangen vanwege de afstoting van objecten uit een museale collectie wordt alleen gebruikt ten gunste van die collectie, in beginsel voor het verwerven van nieuwe objecten. 2.17 Aanschaf van afgestoten objecten Museummedewerkers, het bestuur, hun familie of naaste verwanten wordt niet toegestaan objecten aan te schaffen die komen uit een collectie, vallende onder hun verantwoordelijkheid. ZORG VOOR COLLECTIES 2.18 Continuïteit van de collecties Een museum stelt beleid vast en voert dit uit ten einde te waarborgen dat zijn collecties (zowel de vaste als de tijdelijke) met bijbehorende informatie, adequaat geregistreerd, beschikbaar zijn voor actueel gebruik en dat zij doorgegeven worden aan volgende generaties en wel in een conditie die met huidige kennis en hulpmiddelen praktisch haalbaar is. 2.19 Het delegeren van de verantwoordelijkheid voor de collectie Professionele verantwoordelijkheden met betrekking tot de zorg voor de collecties moeten worden opgedragen aan personen met de juiste kennis en bekwaamheid of aan hen op wier handelingen naar behoren wordt toegezien (zie ook 8.11) 2.20 Documentatie van collecties Museale collecties worden gedocumenteerd overeenkomstig algemeen aanvaarde maatstaven. De documentatie behelst een volledige identificatie en beschrijving van elk object, zijn context, provenance, conditie, behandeling en huidige standplaats. De gegevens worden bewaard in een veilige omgeving en voorzien van zoeksystemen die toegang verschaffen tot de informatie aan museummedewerkers en andere toegelaten gebruikers. 2.21 Bescherming tegen calamiteiten Zorgvuldige aandacht dient te worden besteed aan het ontwikkelen van een beleid om de collecties te beschermen tijdens gewapende conflicten en andere rampen, ontstaan door menselijk toedoen of natuurgeweld. 2.22 Beveiliging van de collectie en daarmee samenhangende informatie
12 Het museum ziet er op toe dat vertrouwelijke gegevens van persoonlijke aard, daarmee samenhangende informatie of andere vertrouwelijke aangelegenheden niet worden vrij gegeven wanneer de gegevens over de collectie ter kennis van het publiek worden gesteld. 2.23 Preventieve conservering Preventieve conservering is een belangrijk element van het museumbeleid en de zorg voor de collecties. Museummedewerkers zijn verantwoordelijk voor het creëren en handhaven van een veilige omgeving voor de onder hun zorg vallende collecties, zowel in depot, bij een tentoonstelling als tijdens transport. 2.24 Conservering en restauratie van collecties Het museum houdt zorgvuldig bij of een object uit de collectie conservering of restauratie en behandeling door een deskundige restaurator behoeft. Stabilisering van het object is daarbij het belangrijkste doel. Alle behandelingen worden gedocumenteerd en zijn zo omkeerbaar als mogelijk; alle veranderingen zijn duidelijk herkenbaar ten opzichte van het oorspronkelijke object. 2.25 Welzijn van dieren Een museum dat levende dieren houdt, draagt de volle verantwoordelijkheid voor hun gezondheid en welzijn. Het stelt een veiligheidsprotocol vast en voert dit uit, zowel ter bescherming van de medewerkers en de bezoekers, als van de dieren. Het protocol moet worden goedgekeurd door een deskundige op veterinair gebied. Genetische modificatie moet duidelijk aantoonbaar zijn. 2.26 Persoonlijk gebruik van museum collecties Museummedewerkers, het bestuur, hun familie en naaste verwanten en anderen, is niet toegestaan objecten uit museale collecties mee te nemen voor persoonlijk gebruik, ook niet tijdelijk.
13
3
Musea bewaren primaire bronnen waarmee kennis opgebouwd en bevorderd kan worden.
Uitgangspunt : Musea dragen een bijzondere verantwoordelijkheid tegenover iedereen voor het behoeden, de toegankelijkheid en de interpretatie van de primaire bronnen die verzameld en beheerd worden in hun collecties. PRIMAIRE BRONNEN 3.1 Collecties als primaire bronnen Het collectiebeleid van een museum geeft duidelijk aan wat de betekenis van de collectie is als primaire bron. Het beleid waarborgt dat dit niet wordt bepaald door intellectuele trends of museaal gebruik. 3.2 Toegankelijkheid van de collecties Musea dragen een bijzondere verantwoordelijkheid om collecties en relevante informatie zo royaal mogelijk toegankelijk te maken, met inachtneming van beperkingen die voortvloeien uit eisen van vertrouwelijkheid en veiligheid. MUSEAAL VERZAMELEN EN ONDERZOEKEN 3.3 Verzamelen in het veld Een museum dat in het veld wil gaan verzamelen, stelt een beleid vast dat strookt met wetenschappelijke maatstaven en toepasselijke nationale en internationale wettelijke voorschriften en verdragen. Veldwerk wordt alleen verricht met eerbiediging van en aandacht voor de opvattingen van lokale gemeenschappen, hun natuurlijke hulpmiddelen en hun culturele gewoontes. Verder poogt veldwerk het cultureel en natuurlijk erfgoed te versterken. 3.4 Uitzonderlijke gevallen van het verzamelen van primaire bronnen In zeer uitzonderlijke gevallen kan een object met een onbekende herkomst een zodanig buitengewone betekenis hebben voor de wetenschap dat het in het algemeen belang is het te bewaren. Het onderbrengen van een dergelijk object in een museale collectie moet worden voorgelegd aan deskundigen op het betrokken gebied zonder nationale of internationale vooringenomenheid (zie ook 2.11). 3.5 Onderzoek Onderzoek door museummedewerkers houdt verband met de missie en doelstellingen van het museum en wordt verricht met inachtneming van aanvaarde wettelijke, ethische en wetenschappelijk normen. 3.6 Onderzoek met vernietiging als gevolg Wanneer analytisch onderzoek wordt uitgevoerd dat vernietiging van het materiaal tot gevolg heeft, wordt er een volledig verslag gemaakt van het onderzochte materiaal en van het resultaat. Het verrichte onderzoek, inclusief publicaties, behoort permanent bij de documentatie van het object. 3.7 Menselijke resten en materiaal met religieuze betekenis Onderzoek naar menselijke resten of materiaal met religieuze betekenis wordt uitgevoerd met inachtneming van professionele maatstaven. Tevens wordt rekening gehouden met de belangen en overtuigingen van de gemeenschap, etnische of religieuze groepen aan wie de voorwerpen voor zover bekend toebehoorden (zie ook 2.5; 4.3).
14
3.8 Behoud van rechten op onderzoeksmateriaal Wanneer museummedewerkers onderzoeksmateriaal geschikt maken voor een presentatie of om veldonderzoek te documenteren wordt een duidelijke afspraak gemaakt met het faciliterende museum met betrekking tot alle rechten op het werk. 3.9 Delen van kennis Museum professionals hebben als plicht hun kennis en ervaring met collega’s, wetenschappers en studenten op relevante onderzoeksgebieden te delen. Zij respecteren en erkennen degenen van wie zij hebben geleerd en geven de vooruitgang in technieken en ervaring door aan anderen die daar van kunnen profiteren. 3.10 Samenwerking tussen musea en andere instellingen Museummedewerkers erkennen en ondersteunen de noodzaak van samenwerking en raadpleging tussen instellingen met vergelijkbare belangen en verzamelmethoden. De verplichting geldt in het bijzonder voor instellingen van hoger onderwijs en bepaalde instellingen voor algemeen nut, waar wetenschappelijk onderzoek belangrijke collecties kan voortbrengen waarvoor op de lange termijn onvoldoende bescherming is.
15
4
Musea bieden mogelijkheden voor waardering, begrip en bevordering van het natuurlijk en cultureel erfgoed
Uitgangspunt : Musea hebben een belangrijke opdracht om hun educatieve rol te ontwikkelen en om een zo breed mogelijk publiek te bereiken uit de gemeenschap, de plaats of de groep die zij dienen. Samenwerking met de gemeenschap die het museum in stand houdt en de promotie van haar erfgoed is een integraal onderdeel van de educatieve rol van het museum. VASTE OPSTELLING EN TENTOONSTELLINGEN 4. 1 Vaste opstellingen, tentoonstellingen en bijzondere activiteiten Vaste opstellingen en tentoonstellingen, materieel of virtueel, worden overeenkomstig de missie, het beleid en de doelstelling van het museum uitgevoerd. Zij brengen de kwaliteit van de goede zorg voor en conservering van de collectie niet in gevaar. 4.2 Uitleg bij het tentoongestelde Een museum draagt er zorg voor dat de informatie die het bij permanente presentaties en tentoonstellingen verschaft, goed gefundeerd en accuraat is. De informatie geeft een goed beeld van de gerepresenteerde groepen of godsdienstige opvattingen en benadert deze met respect. 4.3 Het tentoonstellen van gevoelig materiaal Bij het tentoonstellen van menselijke resten en materiaal met een religieuze betekenis worden professionele maatstaven in acht genomen en worden de belangen en overtuigingen van de gemeenschap, etnische of religieuze groep, waartoe de voorwerpen behoorden, geëerbiedigd. Zij worden getoond met omzichtigheid en met respect voor de algemene gevoelens van menselijke waardigheid. 4.4 Verwijdering uit een openbare tentoonstelling Verzoeken tot verwijdering van menselijke resten of objecten met een religieuze betekenis uit een openbare tentoonstelling, komende uit de betrokken gemeenschappen, worden met respect en gevoel behandeld. Voor verzoeken tot teruggave geldt hetzelfde. Voor de behandeling van dergelijke verzoeken worden heldere richtlijnen vastgesteld. 4.5 Het opstellen van objecten met onbekende herkomst Een museum toont geen objecten van dubieuze of onbekende herkomst en gebruikt die evenmin voor andere doeleinden. Het geeft zich er rekenschap van dat dergelijke tentoonstellingen of ander gebruik beschouwd kunnen worden als een goedkeuring van en bijdrage aan de illegale handel in cultureel eigendom. ANDERE OVERDRACHTSMIDDELEN 4.6 Publicatie Informatie uitgegeven door musea, door welke informatiedrager dan ook, is goed onderbouwd en accuraat, en houdt rekening met de wetenschappelijke disciplines, de betrokken samenlevingen en de geloofsovertuigingen die worden gepresenteerd. Museumpublicaties mogen de normen van de instelling geen geweld aandoen. 4.7 Reproducties Musea respecteren de integriteit van het originele object bij het (laten) vervaardigen van replica’s, reproducties of kopieën van objecten uit de museumcollectie. Alle reproducties worden duidelijk als zodanig gekenmerkt.
16
5
Museale faciliteiten bieden mogelijkheden voor andere vormen van dienstverlening en publieksvoorzieningen.
Uitgangspunt : Musea gebruiken een breed scala van specialisaties, vaardigheden en materiele bronnen die een uitgebreidere toepassing verdienen dan binnen het museum zelf. Dit kan leiden tot een gedeelde inzet van middelen of dienstverlening als uitbreiding van de museumactiviteiten. De wijze waarop deze dienstverlening wordt georganiseerd druist niet in tegen de missie van het museum. ECHTHEIDSONDERZOEK EN WAARDEBEPALING 5.1 Identificatie van illegaal of onrechtmatig verworven bezit Wanneer musea hun diensten aanbieden bij het identificeren van voorwerpen, handelen zij niet op een wijze die kan doen vermoeden dat zij hiervan direct of indirect profiteren. De resultaten van de identificatie of het echtheidsonderzoek van voorwerpen die mogelijk illegaal of ongeoorloofd verworven, overgedragen, geïmporteerd of geëxporteerd zijn, zullen niet eerder bekendgemaakt worden dan nadat de bevoegde autoriteiten zijn ingelicht 5.2 Echtheidsonderzoek en waardebepaling Echtheidsonderzoek en waardebepaling kunnen worden uitgevoerd ten behoeve van het verzekeren van museumcollecties. Een oordeel met betrekking tot de geldswaarde van andere objecten wordt slechts op een officieel verzoek van een ander museum, of van bevoegde juridische en wettige overheidsautoriteiten gegeven. Wanneer echter het museum zelf de begunstigde zou kunnen zijn, wordt het object door een onafhankelijke expert getaxeerd.
17
6
Musea werken nauw samen met die gemeenschappen waar de collecties vandaan komen alsmede de gemeenschappen ten dienste waarvan zij werken
Uitgangspunt : Museale collecties zijn een afspiegeling van het culturele en natuurlijke erfgoed van de gemeenschappen van herkomst. Als zodanig komt hen een waarde toe die uitgaat boven het gewone eigendom en die een sterke affiniteit kan hebben met de nationale, regionale, locale, etnische, religieuze of politieke identiteit. Het is daarom van belang dat museumbeleid met deze mogelijkheid rekening houdt. HERKOMST VAN COLLECTIES 6.1 Samenwerking Musea bevorderen het delen van kennis, documentatie en collecties met musea en andere culturele instellingen in de landen en gemeenschappen van herkomst. Musea verkennen de mogelijkheid om samenwerkingsverbanden te ontwikkelen met musea in de landen of gebieden van herkomst die een belangrijk deel van hun erfgoed hebben verloren. 6.2 Teruggave van cultuurgoederen Musea zijn bereid een dialoog op gang te brengen over de teruggave van cultuurgoederen aan het land of de bevolking van herkomst. De activiteiten daartoe worden op onpartijdige wijze ondernomen, en zijn zowel gebaseerd op wetenschappelijke, professionele en humanitaire beginselen als op de van toepassing zijnde lokale, nationale en internationale wetgeving. Deze handelswijze heeft de voorkeur boven acties op politiek of regeringsniveau. 6.3 Restitutie van cultuurgoederen Wanneer een land of bevolking van herkomst of bevolkingsgroep verzoekt om teruggave van een object of specimen, waarvan kan worden aangetoond dat het in strijd met de bepalingen van internationale en nationale verdragen buiten het grondgebied is gebracht en dat het behoort tot het cultureel en natuurlijk erfgoed van dat land of die bevolkingsgroep, dan verleent het betreffende museum, mits daartoe beschikkingsbevoegd, onmiddellijke en verantwoorde medewerking aan de teruggave. 6.4 Cultuurgoederen van een bezet land Musea onthouden zich van het kopen of het verwerven van cultuurgoederen afkomstig uit bezet gebied en respecteren volledig alle wetten en verdragsbepalingen die de import, export en de overdracht van cultuur- of natuurgoederen betreffen. RESPECT VOOR DE GEMEENSCHAPPEN TEN DIENSTE WAARVAN MUSEA WERKEN 6.5 Contemporaine gemeenschappen Voor zover musea activiteiten ontplooien waarbij contemporaine gemeenschappen of hun erfgoed zijn betrokken, dient verwerving van objecten slechts tot stand te komen op basis van volledige informatie en met wederzijdse toestemming, zonder uitbuiting van de eigenaren of hun zegslieden. Eerbiediging van de wensen van de desbetreffende gemeenschap staat voorop. 6.6 Financiering van voorzieningen voor gemeenschappen Bij het zoeken naar financiering van de museale activiteiten waarbij contemporaine gemeenschappen betrokken zijn, wordt aan de belangen van die gemeenschap geen afbreuk gedaan. (zie ook 1.10)
18
6.7 Gebruik van collecties van contemporaine gemeenschappen Museaal gebruik van collecties afkomstig van contemporaine gemeenschappen vereist respect voor menselijke waardigheid alsmede voor de tradities en culturen van de gemeenschap van herkomst. Dergelijke collecties worden gebruikt om het menselijk welzijn, de sociale ontwikkeling, de verdraagzaamheid en het respect te bevorderen door het stimuleren van maatschappelijke, multiculturele en multi-linguïstische uitingen. 6.8 Ondersteunende organisaties in de gemeenschap Musea scheppen gunstige randvoorwaarden voor ondersteuning door de gemeenschap (bijvoorbeeld vriendenorganisaties en andere ondersteunende instellingen ) en geven zich rekenschap van dergelijke bijdragen en stimuleren harmonieuze betrekkingen tussen de gemeenschap en de museummedewerkers.
19
7
Musea werken binnen een wettelijk kader
Uitgangspunt : Musea houden zich ten volle aan bepalingen van internationale, regionale, nationale of lokale wetgeving en van verdragen. Bovendien houdt het museumbestuur zich aan wettelijke verplichtingen en aan andere relevante regelgeving met betrekking tot ieder aspect van het museum, zijn collecties en activiteiten. JURIDISCH KADER 7.1 Nationale en lokale wetgeving Musea houden zich aan alle nationale en lokale wetten en respecteren de wetgeving van andere staten voor zover hun activiteiten daar onder vallen. 7.2 Internationale wetgeving Het beleid van het museum erkent de volgende internationale wetgeving, die als maatstaf dient voor de uitleg van de ethische code, te weten: - UNESCO Verdrag inzake de bescherming van cultuurgoederen in het geval van een gewapend conflict (Verdrag van Den Haag (Haagse Conventie) Eerste Protocol 1954 en Tweede Protocol 1999); - UNESCO Verdrag inzake de middelen om de onrechtmatige import, export en overdracht van eigendom van cultuurgoederen te verbieden en te verhinderen (1970); - UNESCO Verdrag inzake de internationale handel in bedreigde wilde planten- en dierensoorten (1973); - VN Verdrag inzake biologische diversiteit (1992) - UNIDROIT Verdrag inzake gestolen of onrechtmatig uitgevoerde cultuurgoederen (1995); - UNESCO Verdrag inzake de bescherming van cultureel erfgoed dat zich onder water bevindt (2001); - UNESCO Verdrag inzake het beschermen van immaterieel cultureel erfgoed (2003).
20
8
Musea werken op een professionele wijze
Uitgangspunt : Museummedewerkers eerbiedigen de aanvaarde normen en wetten en houden de waardigheid en eer van hun beroep hoog. Zij vrijwaren het publiek van onwettig gedrag en schending van de beroepsethiek. Zij informeren het publiek bij alle voorkomende gelegenheden over de doelstellingen en aspiraties van het museumberoep, zodat er een beter begrip ontstaat bij het publiek over de bijdragen van musea aan de samenleving. PROFESSIONEEL GEDRAG 8.1 Kennis van toepasselijke wetgeving Alle museummedewerkers dienen vertrouwd te zijn met relevante wetgeving op internationaal, nationaal en lokaal niveau en met de voorwaarden van hun aanstelling. Zij vermijden situaties die zouden kunnen worden opgevat als onbehoorlijk gedrag. 8.2 Professionele verantwoordelijkheid Alle museummedewerkers zijn verplicht om de beleidslijnen en procedures van de instelling waar zij in dienst zijn, op te volgen. Zij mogen echter op gepaste wijze bezwaar maken tegen praktijken, waarvan zij menen dat deze schadelijk zijn voor een museum, de beroepspraktijk of in strijd zijn met de beroepsethiek. 8.3 Professioneel gedrag Loyaliteit aan collega’s en aan het museum dat hen in dienst heeft is een belangrijke professionele verantwoordelijkheid. Zij dient te zijn gebaseerd op de eerbiediging van fundamentele ethische beginselen, toepasselijk op het museumberoep in de meest ruime zin. Museummedewerkers handelen overeenkomstig de bepalingen van de Ethische Code voor Musea en zijn op de hoogte van andere codes en beleidslijnen die relevant zijn voor het museumwerk. 8.4 Wetenschappelijke verantwoordelijkheden Museummedewerkers bevorderen het wetenschappelijk onderzoek, de bescherming en het gebruik van informatie inherent aan de collecties. Hieruit vloeit voort dat zij verre blijven van activiteiten of omstandigheden die zouden kunnen resulteren in verlies van wetenschappelijke gegevens. 8.5 Illegale handel Museummedewerkers dragen nimmer direct of indirect bij aan illegale handel of illegale transacties van natuur- en cultuurgoederen. 8. 6 Vertrouwelijkheid Museummedewerkers beschermen alle vertrouwelijke informatie, die zij hebben verkregen uit hoofde van hun functie. Bovendien is informatie over objecten die voorgelegd zijn aan de museummedewerkers ter identificatie, vertrouwelijk. Deze informatie mag zonder expliciete toestemming van de eigenaar niet naar buiten worden gebracht noch worden verstrekt aan enige andere instelling of persoon. 8.7 Beveiliging van musea en collecties Museummedewerkers behandelen gegevens over de beveiliging van het eigen museum, maar ook van particuliere collecties en van locaties, die zij beroepshalve bezoeken, strikt vertrouwelijk. 8.8 Uitzondering op de plicht tot vertrouwelijkheid Vertrouwelijkheid is ondergeschikt aan de wettelijke verplichting om de politie of andere bevoegde gezagsdragers te helpen bij het onderzoek naar mogelijk gestolen, ongeoorloofd verkregen of illegaal overgedragen goederen.
21
8.9 Persoonlijke onafhankelijkheid Hoewel museummedewerkers recht hebben op een zekere mate van persoonlijke onafhankelijkheid bij het uitoefenen van hun beroep, dienen zij zich te realiseren dat geen enkele activiteit, privé of professioneel, in de ogen van het publiek los kan worden gezien van het museum, dat hen in dienst heeft. 8.10 Professionele betrekkingen Museummedewerkers gaan professionele relaties aan met talrijke anderen zowel binnen als buiten het museum dat hen in dienst heeft. Er wordt van hen efficiënte dienstverlening verwacht op hoog professioneel niveau. 8.11 Gemeenschappelijk deskundigenoverleg Een museummedewerker raadpleegt andere collega’s, binnen of buiten het museum, indien hij niet over toereikende deskundigheid beschikt om tot een goed besluit te komen. BELANGENCONFLICTEN 8.12 Giften, gunsten, bruiklenen of andere voorrechten voor personeel Museummedewerkers aanvaarden geen schenkingen, gunsten, bruiklenen of andere persoonlijke voordelen die zij in verband met hun functie bij het museum krijgen aangeboden. Mocht professionele hoffelijkheid leiden tot het aanbieden of het aannemen van geschenken, dan zullen deze nadrukkelijk uit naam van het museum moeten worden geschonken of geaccepteerd. 8.13 Externe tewerkstelling of zakelijke belangen Onverminderd hun onder 8.9 genoemde persoonlijke onafhankelijkheid dienen museummedewerkers zich verre te houden van betaalde arbeid of het ontvangen van commissieloon met betrekking tot activiteiten, die in conflict zijn met de belangen van het museum of als zodanig kunnen worden uitgelegd. 8.14 Handel in natuurlijk of cultureel erfgoed Geen enkele museummedewerker neemt direct of indirect deel aan de handel (verkoop of aankoop met winstoogmerk) in natuurlijk of cultureel erfgoed. 8.15 Betrekkingen met handelaren Geen enkele museummedewerker aanvaardt giften, gastvrijheid of andere vormen van beloning van welke handelaar, veilingmeester of wie dan ook, die als prikkel dient voor de aankoop of verkoop van museumobjecten, of om een bepaalde officiële handeling te doen of te laten.. Museummedewerkers onthouden zich bovendien van het aanbevelen van een bepaalde handelaar, veilingmeester of taxateur aan iemand uit het publiek. 8.16 Privé-collecties Museummedewerkers concurreren niet met hun museum bij het verwerven van objecten of met activiteiten, samenhangende met hun privé-collectie. Een overeenkomst tussen de museummedewerker en het museumbestuur over alle facetten van particulier verzamelen moet worden opgesteld en nauwgezet worden nageleefd. 8.17 Gebruik van de naam en het logo van ICOM Leden van ICOM mogen de woorden ‘International Council of Museums’, ’ICOM’ of zijn logo, niet gebruiken om een commercieel handelen of product aan te prijzen.
22 8.18 Andere belangenconflicten∗ Mocht er sprake zijn van een ander belangenconflict tussen een individu en het museum dan prevaleren de belangen van het museum.
∗
In 2003 heeft de Museumvereniging deze paragraaf uitgebreid met de clausule: ‘Ieder belangenconflict dient vermeden te worden. Speciale voorzorg is vereist indien de bruikleengever van een voorwerp of collectie tevens sponsor is van de tentoonstelling of deel uitmaakt van het bestuur, de raad van toezicht of het museale beroepsveld van dat museum. Er dient voor gewaakt te worden dat naar buiten toe zelfs niet de schijn ontstaat van een onbetamelijke belangenverstrengeling.’
code of ethics
ICOM code of ethics for museums
ICOM code of ethics for museums The cornerstone of ICOM is the ICOM Code of Ethics for Museums. It sets minimum standards of professional practice and performance for museums and their staff. In joining the organisation, ICOM members undertake to abide by this Code. International Council of Museums Maison de l’UNESCO 1, rue Miollis 75732 Paris cedex 15 - France Telephone: +33 (0) 1 47 34 05 00 Fax: +33 (0) 1 43 06 78 62 Email:
[email protected] Website: http://www.icom.museum
The ICOM Code of Professional Ethics was adopted unanimously by the 15th General Assembly of ICOM in Buenos Aires (Argentina) on 4 November 1986. It was amended by the 20th General Assembly in Barcelona (Spain) on 6 July 2001, retitled ICOM Code of Ethics for Museums, and revised by the 21st General Assembly in Seoul (Republic of Korea) on 8 October 2004. © ICOM, 2006 ISBN 92-9012-159-9
ii
iii
preamble STATUS OF THE ICOM CODE OF ETHICS FOR MUSEUMS The ICOM Code of Ethics for Museums has been prepared by the International Council of Museums. It is the statement of ethics for museums referred to in the ICOM Statutes. The Code reflects principles generally accepted by the international museum community. Membership in ICOM and the payment of the annual subscription to ICOM are an affirmation of the ICOM Code of Ethics for Museums. A MINIMUM STANDARD FOR MUSEUMS The ICOM Code represents a minimum standard for museums. It is presented as a series of principles supported by guidelines for desirable professional practice. In some countries, certain minimum standards are defined by law or government regulation. In others, guidance on and assessment of minimum professional standards may be available in the form of ’Accreditation’, ’Registration’, or similar evaluative schemes. Where such standards are not defined, guidance can be obtained through the ICOM Secretariat, a relevant National Committee of ICOM, or the appropriate International Committee of ICOM. It is also intended that individual nations and the specialised subject organisations connected with museums should use this Code as a basis for developing additional standards. TRANSLATIONS OF THE ICOM CODE OF ETHICS FOR MUSEUMS The ICOM Code of Ethics for Museums is published in the three official languages of the organisation: English, French and Spanish. ICOM welcomes the translation of the Code into other languages. However, a translation will be regarded as “official” only if it is endorsed by at least one National Committee of a country in which the language is spoken, normally as the first language. Where the language is spoken in more than one country, it is preferable that the National Committees of these countries also be consulted. Attention is drawn to the need for linguistic as well as professional museum expertise in providing official translations. The language version used for a translation and the names of the National Committees involved should be indicated. These conditions do not restrict translations of the Code, or parts of it, for use in educational work or for study purposes.
iv
table of contents Page
vi
Page
1
Page
3
2. Museums that maintain collections hold them in trust for the benefit of society and its development. • Acquiring collections • Removing collections • Care of collections
Page
6
3. Museums hold primary evidence for establishing and furthering knowledge. • Primary evidence • Museum collecting & research
Page
8
4. Museums provide opportunities for the appreciation,
Introduction by Geoffrey Lewis ICOM Code of Ethics for Museums 1. Museums preserve, interpret and promote the natural and cultural inheritance of humanity. • Institutional standing • Physical resources • Financial resources • Personnel
understanding and management of the natural and cultural heritage. • Display and exhibition • Other resources Page
9
5. Museums hold resources that provide opportunities for other public services and benefits. • Identification services
Page
9
6. Museums work in close collaboration with the communities from which their collections originate as well as those they serve. • Origin of collections • Respect for communities served
Page
10
7. Museums operate in a legal manner. • Legal framework
Page
11
8. Museums operate in a professional manner. • Professional conduct • Conflicts of interest
Page
14
Glossary
v
introduction This edition of the ICOM Code of Ethics for Museums is the culmination of six years’ revision. Following a thorough review of ICOM’s Code in the light of contemporary museum practice, a revised version, structured on the earlier edition, was issued in 2001. As envisaged at that time, this has now been completely reformatted to give it the look and feel of the museum profession based on the key principles of professional practice, elaborated to provide general ethical guidance. The Code has been the subject of three periods of consultation with the membership. It was approved with acclamation at the 21st General Assembly of ICOM in Seoul in 2004. The whole ethos of the document continues to be that of service to society, the community, the public and its various constituencies, as well as the professionalism of museum practitioners. While there is a changed emphasis throughout the document resulting from the new structure, the accentuation of key points and the use of shorter paragraphs, very little is totally new. The new features will be found in paragraph 2.11 and in the principles outlined in sections 3, 5 and 6.
Like its precursors, the present Code provides a global minimum standard on which national and specialist groups can build to meet their particular requirements. ICOM encourages the development of national and specialist codes of ethics to meet particular needs and will be pleased to receive copies of these. They should be sent to the Secretary-General of ICOM, Maison de l’UNESCO, 1, rue Miollis, 75732 Paris cedex 15, France. E-mail:
[email protected] Geoffrey Lewis Chair, ICOM Ethics Committee (1997-2004) President of ICOM (1983-1989)
ICOM Ethics Committee during the period 2001-2004 Chair: Geoffrey Lewis (UK)
The ICOM Code of Ethics for Museums provides a means of professional self-regulation in a key area of public provision where legislation at a national level is variable and far from consistent. It sets minimum standards of conduct and performance to which museum professional staff throughout the world may reasonably aspire as well as providing a statement of reasonable public expectation from the museum profession. ICOM issued its Ethics of Acquisition in 1970 and the full Code of Professional Ethics in 1986. The present edition – and its interim document of 2001 – owe much to that early work. The major work of revision and restructuring, however, fell on the members of the Ethics Committee. Their contribution in meetings – both actual and electronic – including their determination to meet both target and schedule is gratefully acknowledged. Their names are listed for reference. Having completed our mandate, we pass responsibility for the Code to a largely new committee membership, headed by Bernice Murphy, who brings to the work all the knowledge and experience of a past Vice-President of ICOM and a previous member of the Ethics Committee.
vi
Members: Gary Edson (USA) Per Kåks (Sweden) Byung-mo Kim (Republic of Korea) Pascal Makambila (Congo) Jean-Yves Marin (France) Bernice Murphy (Australia) Tereza Scheiner (Brazil) Shaje’a Tshiluila (Democratic Republic of Congo) Michel Van-Praët (France) Ethical issues that require the attention and/or consideration of the ICOM Ethics Committee may be addressed to its Chair by e-mail:
[email protected].
vii
1 Museums preserve, interpret and promote the natural and cultural inheritance of humanity.
1.4
u
The governing body should ensure that the museum and its collections are available to all during reasonable hours and for regular periods. Particular regard should be given to those persons with special needs.
Principle
ICOM code of ethics for museums 1. Museums preserve, interpret and promote the natural and cultural inheritance of humanity. 2. Museums that maintain collections hold them in trust for the benefit of society and its development.
Museums are responsible for the tangible and intangible natural and cultural heritage. Governing bodies and those concerned with the strategic direction and oversight of museums have a primary responsibility to protect and promote this heritage as well as the human, physical and financial resources made available for that purpose.
INSTITUTIONAL STANDING 1.1
u
4. Museums provide opportunities for the appreciation, understanding and management of the natural and cultural heritage. 5. Museums hold resources that provide opportunities for other public services and benefits.
1.2
u
7. Museums operate in a legal manner.
PHYSICAL RESOURCES
8. Museums operate in a professional manner.
1.3
u
u
Premises The governing body should ensure adequate premises with a suitable environment for the museum to fulfil the basic functions defined in its mission.
Health and Safety The governing body should ensure that institutional standards of health, safety and accessibility apply to its personnel and visitors.
1.6
u
Protection Against Disasters The governing body should develop and maintain policies to protect the public and personnel, the collections and other resources against natural and humanmade disasters.
1.7
u
Security Requirements The governing body should ensure appropriate security to protect collections against theft or damage in displays, exhibitions, working or storage areas and while in transit.
Statement of the Mission, Objectives and Policies The governing body should prepare, publicise and be guided by a statement of the mission, objectives and policies of the museum and of the role and composition of the governing body.
6. Museums work in close collaboration with the communities from which their collections originate as well as those they serve.
1.5
Enabling Documentation The governing body should ensure that the museum has a written and published constitution, statute, or other public document in accordance with national laws, which clearly states the museum’s legal status, mission, permanence and nonprofit nature.
3. Museums hold primary evidence for establishing and furthering knowledge.
Access
1.8
u
Insurance and Indemnity Where commercial insurance is used for collections, the governing body should ensure that such cover is adequate and includes objects in transit or on loan and other items that are the responsibility of the museum. When an indemnity scheme is in use, it is necessary that material not in the ownership of the museum be adequately covered.
1
FINANCIAL RESOURCES 1.9
u
u
u
1.14
u
1.15
u
u
1.16
u
u
Museums have the duty to acquire, preserve and promote their collections as a contribution to safeguarding the natural, cultural and scientific heritage. Their collections are a significant public inheritance, have a special position in law and are protected by international legislation. Inherent in this public trust is the notion of stewardship that includes rightful ownership, permanence, documentation, accessibility and responsible disposal.
u
u
u
2.1
u
2.2
u
2.3
u
2.5
u
Provenance and Due Diligence Every effort must be made before acquisition to ensure that any object or specimen offered for purchase, gift, loan,
Culturally Sensitive Material Collections of human remains and material of sacred significance should be acquired only if they can be housed securely and cared for respectfully. This must be accomplished in a manner consistent with professional standards and the interests and beliefs of members of the community, ethnic or religious groups from which the objects originated, where these are known. (See also 3.7; 4.3).
Valid Title No object or specimen should be acquired by purchase, gift, loan, bequest, or exchange unless the acquiring museum is satisfied that a valid title is held. Evidence of lawful ownership in a country is not necessarily valid title.
Volunteers and Ethics The governing body should ensure that volunteers, when conducting museum and personal activities, are fully conversant with the ICOM Code of Ethics for Museums and other applicable codes and laws.
Collections Policy The governing body for each museum should adopt and publish a written collections policy that addresses the acquisition, care and use of collections. The policy should clarify the position of any material that will not be catalogued, conserved, or exhibited. (See 2.7; 2.8).
Objects and Specimens from Unauthorised or Unscientific Fieldwork Museums should not acquire objects where there is reasonable cause to believe their recovery involved unauthorised or unscientific fieldwork, or intentional destruction or damage of monuments, archaeological or geological sites, or of species and natural habitats. In the same way, acquisition should not occur if there has been a failure to disclose the finds to the owner or occupier of the land, or to the proper legal or governmental authorities.
ACQUIRING COLLECTIONS
Museum Personnel and Volunteers The governing body should have a written policy on volunteer work that promotes a positive relationship between volunteers and members of the museum profession.
1.18
2.4
Ethical Conflict The governing body should never require museum personnel to act in a way that could be considered to conflict with the provisions of this Code of Ethics, or any national law or specialist code of ethics.
1.17
bequest, or exchange has not been illegally obtained in, or exported from its country of origin or any intermediate country in which it might have been owned legally (including the museum’s own country). Due diligence in this regard should establish the full history of the item since discovery or production.
Principle
Appointment of the Director or Head The director or head of the museum is a key post and when making an appointment, governing bodies should have regard for the knowledge and skills required to fill the post effectively. These qualities should include adequate intellectual ability and professional knowledge, complemented by a high standard of ethical conduct.
2
Museums that maintain collections hold them in trust for the benefit of society and its development.
Employment Policy The governing body should ensure that all action concerning personnel is taken in accordance with the policies of the museum as well as the proper and legal procedures.
1.12
Training of Personnel Adequate opportunities for the continuing education and professional development of all museum personnel should be arranged to maintain an effective workforce.
PERSONNEL 1.11
Competence of Museum Personnel The employment of qualified personnel with the expertise required to meet all responsibilities is necessary. (See also 2.19; 2.24; section 8).
Income-generating Policy The governing body should have a written policy regarding sources of income that it may generate through its activities or accept from outside sources. Regardless of funding source, museums should maintain control of the content and integrity of their programmes, exhibitions and activities. Income-generating activities should not compromise the standards of the institution or its public. (See 6.6).
2 Access to Governing Bodies The director or head of a museum should be directly responsible, and have direct access, to the relevant governing bodies.
Funding The governing body should ensure that there are sufficient funds to carry out and develop the activities of the museum. All funds must be accounted for in a professional manner.
1.10
1.13
2.6
u
Protected Biological or Geological Specimens Museums should not acquire biological or geological specimens that have been collected, sold, or otherwise transferred in contravention of local, national, regional 3
or international law or treaty relating to wildlife protection or natural history conservation.
2.7
u
u
u
4
2.11
u
legal standing, and any loss of public trust that might result from such action.
2.14
u
2.15
u
2.12
u
Legal or Other Powers of Disposal Where the museum has legal powers permitting disposals, or has acquired objects subject to conditions of disposal, the legal or other requirements and procedures must be complied with fully. Where the original acquisition was subject to mandatory or other restrictions these conditions must be observed, unless it can be shown clearly that adherence to such restrictions is impossible or substantially detrimental to the institution and, if appropriate, relief may be sought through legal procedures.
2.13
u
2.18
u
Collection Continuity The museum should establish and apply policies to ensure that its collections (both permanent and temporary) and associated information, properly recorded, are available for current use and will be passed on to future generations in as good and safe a condition as practicable, having regard to current knowledge and resources.
2.19
u
Delegation of Collection Responsibility Professional responsibilities involving the care of the collections should be assigned to persons with appropriate knowledge and skill or who are adequately supervised. (See also 8.11).
2.20 u Documentation of Collections 2.16
u
Income from Disposal of Collections Museum collections are held in public trust and may not be treated as a realisable asset. Money or compensation received from the deaccessioning and disposal of objects and specimens from a museum collection should be used solely for the benefit of the collection and usually for acquisitions to that same collection.
Deaccessioning from Museum Collections The removal of an object or specimen from a museum collection must only be undertaken with a full understanding of the significance of the item, its character (whether renewable or non-renewable),
CARE OF COLLECTIONS
Disposal of Objects Removed from the Collections Each museum should have a policy defining authorised methods for permanently removing an object from the collections through donation, transfer, exchange, sale, repatriation, or destruction, and that allows the transfer of unrestricted title to any receiving agency. Complete records must be kept of all deaccessioning decisions, the objects involved, and the disposal of the object. There will be a strong presumption that a deaccessioned item should first be offered to another museum.
REMOVING COLLECTIONS
should not be permitted to purchase objects that have been deaccessioned from a collection for which they are responsible.
Responsibility for Deaccessioning The decision to deaccession should be the responsibility of the governing body acting in conjunction with the director of the museum and the curator of the collection concerned. Special arrangements may apply to working collections. (See 2.7; 2.8).
Repositories of Last Resort Nothing in this Code of Ethics should prevent a museum from acting as an authorised repository for unprovenanced, illicitly collected or recovered specimens or objects from the territory over which it has lawful responsibility.
Acquisition Outside Collections Policy The acquisition of objects or specimens outside the museum’s stated policy should only be made in exceptional circumstances. The governing body should consider the professional opinions available to it and the views of all interested parties. Consideration will include the significance of the object or specimen, including its context in the cultural or natural heritage, and the special interests of other museums collecting such material. However, even in these circumstances, objects without a valid title should not be acquired. (See also 3.4).
Acquisitions Offered by Members of the Governing Body or Museum Personnel Special care is required in considering any item, whether for sale, as a donation, or as a tax-benefit gift,from members of governing bodies, museum personnel, or the families and close associates of these persons.
Working Collections The collections policy may include special considerations for certain types of working collections where the emphasis is on preserving cultural, scientific, or technical process rather than the object, or where objects or specimens are assembled for regular handling and teaching purposes. (See also 2.1).
2.9
u
Living Collections When the collections include live botanical or zoological specimens, special consideration should be given to the natural and social environment from which they are derived as well as any local, national, regional or international law or treaty relating to wildlife protection or natural history conservation.
2.8
2.10
2.17
u
Purchase of Deaccessioned Collections
Museum collections should be documented according to accepted professional standards. Such documentation should include a full identification and description of each item, its associations, provenance, condition, treatment and present location. Such data should be kept in a secure environment and be supported by retrieval systems providing access to the information by the museum personnel and other legitimate users.
Museum personnel, the governing body, or their families or close associates, 5
2.21
u
Protection Against Disasters
tection of its personnel and visitors, as well as of the animals, that has been approved by an expert in the veterinary field. Genetic modification should be clearly identifiable.
Careful attention should be given to the development of policies to protect the collections during armed conflict and other human-made or natural disasters.
MUSEUM COLLECTING & RESEARCH 3.3
u
u
Security of Collection and Associated Data The museum should exercise control to avoid disclosing sensitive personal or related information and other confidential matters when collection data is made available to the public.
2.23
u
Preventive Conservation Preventive conservation is an important element of museum policy and collections care. It is an essential responsibility of members of the museum profession to create and maintain a protective environment for the collections in their care, whether in store, on display, or in transit.
2.24 u Collection Conservation and Restoration The museum should carefully monitor the condition of collections to determine when an object or specimen may require conservation-restoration work and the services of a qualified conservator-restorer. The principal goal should be the stabilisation of the object or specimen. All conservation procedures should be documented and as reversible as possible, and all alterations should be clearly distinguishable from the original object or specimen.
Museum personnel, the governing body, their families, close associates, or others should not be permitted to expropriate items from the museum collections, even temporarily, for any personal use.
3 Museums hold primary evidence for establishing and furthering knowledge.
u
Welfare of Live Animals A museum that maintains living animals should assume full responsibility for their health and well-being. It should prepare and implement a safety code for the pro-
6
u
Museums have particular responsibilities to all for the care, accessibility and interpretation of primary evidence collected and held in their collections.
PRIMARY EVIDENCE 3.1
u
Collections as Primary Evidence The museum collections policy should indicate clearly the significance of collections as primary evidence. The policy should not be governed only by current intellectual trends or present museum usage.
u
Availability of Collections Museums have a particular responsibility for making collections and all relevant information available as freely as possible, having regard to restraints arising for reasons of confidentiality and security.
3.5
u
3.6
u
3.8
u
Destructive Analysis When destructive analytical techniques are undertaken, a complete record of the material analysed, the outcome of the analysis and the resulting research, including publications, should become a part of the permanent record of the object.
Retention of Rights to Research Materials When museum personnel prepare material for presentation or to document field investigation, there must be clear agreement with the sponsoring museum regarding all rights to such work.
3.9
u
Shared Expertise Members of the museum profession have an obligation to share their knowledge and experience with colleagues, scholars and students in relevant fields. They should respect and acknowledge those from whom they have learned and should pass on such advancements in techniques and experience that may be of benefit to others.
Research Research by museum personnel should relate to the museum’s mission and objectives and conform to established legal, ethical and academic practices.
Human Remains and Materials of Sacred Significance Research on human remains and ma-terials of sacred significance must be accomplished in a manner consistent with professional standards and take into account the interests and beliefs of the community, ethnic or religious groups from whom the objects originated, where these are known. (See also 2.5; 4.3).
Exceptional Collecting of Primary Evidence In exceptional cases an item without provenance may have such an inherently outstanding contribution to knowledge that it would be in the public interest to preserve it. The acceptance of such an item into a museum collection should be the subject of a decision by specialists in the discipline concerned and without national or international prejudice. (See also 2.11).
Principle
3.2 2.25
3.4
u
Field Collecting Museums undertaking field collecting should develop policies consistent with academic standards and applicable national and international laws and treaty obligations. Fieldwork should only be undertaken with respect and consideration for the views of local communities, their environmental resources and cultural practices as well as efforts to enhance the cultural and natural heritage.
2.26 u Personal Use of Museum Collections 2.22
3.7
3.10
u
Co-operation Between Museums and Other Institutions Museum personnel should acknowledge and endorse the need for co-operation and consultation between institutions with similar interests and collecting practices. This is particularly so with institutes of higher education and certain public utilities where research may generate important collections for which there is no long-term security.
7
4
5
Museums provide opportunities for the appreciation, understanding and management of the natural and cultural heritage.
originated. They must be presented with great tact and respect for the feelings of human dignity held by all peoples.
4.4
u
Requests for removal from public display of human remains or material of sacred significance from the originating communities must be addressed expeditiously with respect and sensitivity. Requests for the return of such material should be addressed similarly. Museum policies should clearly define the process for responding to such requests.
Principle Museums have an important duty to develop their educational role and attract wider audiences from the community, locality, or group they serve. Interaction with the constituent community and promotion of their heritage is an integral part of the educational role of the museum.
4.5
u
DISPLAY & EXHIBITION 4.1
u
u
u
Interpretation of Exhibitions
u
Exhibition of Sensitive Materials Human remains and materials of sacred significance must be displayed in a manner consistent with professional standards and, where known, taking into account the interests and beliefs of members of the community, ethnic or religious groups from whom the objects
8
Museums utilise a wide variety of specialisms, skills and physical resources that have a far broader application than in the museum. This may lead to shared resources or the provision of services as an extension of the museum’s activities. These should be organised in such a way that they do not compromise the museum’s stated mission.
IDENTIFICATION SERVICES 5.1
u
4.7
u
Reproductions Museums should respect the integrity of the original when replicas, reproductions, or copies of items in the collection are made. All such copies should be permanently marked as facsimiles.
Identification of Illegally or Illicitly Acquired Objects Where museums provide an identification service, they should not act in any way that could be regarded as benefiting from such activity, directly or indirectly. The identification and authentication of objects that are believed or suspected to have been illegally or illicitly acquired, transferred, imported or exported, should not be made public until the appropriate authorities have been notified.
Publication Information published by museums, by whatever means, should be well-founded, accurate and give responsible consideration to the academic disciplines, societies, or beliefs presented. Museum publications should not compromise the standards of the institution.
Museums should ensure that the information they present in displays and exhibitions is well-founded, accurate and gives appropriate consideration to represented groups or beliefs.
4.3
Principle
OTHER RESOURCES 4.6
4.2
Display of Unprovenanced Material Museums should avoid displaying or otherwise using material of questionable origin or lacking provenance. They should be aware that such displays or usage can be seen to condone and contribute to the illicit trade in cultural property.
Displays, Exhibitions and Special Activities Displays and temporary exhibitions, physical or electronic, should be in accordance with the stated mission, policy and purpose of the museum. They should not compromise either the quality or the proper care and conservation of the collections.
Removal from Public Display
Museums hold resources that provide opportunities for other public services and benefits.
5.2
u
Authentication and Valuation (Appraisal) Valuations may be made for the purposes of insurance of museum collections. Opinions on the monetary value of other objects should only be given on official request from other museums or competent legal, governmental or other responsible public authorities. However, when the museum itself may be the beneficiary, appraisal of an object or specimen must be undertaken independently.
6
Museums work in close collaboration with the communities from which their collections originate as well as those they serve. Principle Museum collections reflect the cultural and natural heritage of the communities from which they have been derived. As such, they have a character beyond that of ordinary property, which may include strong affinities with national, regional, local, ethnic, religious or political identity. It is important therefore that museum policy is responsive to this situation.
ORIGIN OF COLLECTIONS 6.1
u
Co-operation Museums should promote the sharing of knowledge, documentation and collections with museums and cultural organisations in the countries and communities of origin. The possibility of developing partnerships with museums in countries or areas that have lost a significant part of their heritage should be explored.
6.2
u
Return of Cultural Property Museums should be prepared to initiate dialogues for the return of cultural property to a country or people of origin. This should be undertaken in an impartial manner, based on scientific, professional and humanitarian principles as well as applicable local, national and international legislation, in preference to action at a governmental or political level.
9
6.3
u
Restitution of Cultural Property
6.7
u
When a country or people of origin seeks the restitution of an object or specimen that can be demonstrated to have been exported or otherwise transferred in violation of the principles of international and national conventions, and shown to be part of that country’s or people’s cultural or natural heritage, the museum concerned should, if legally free to do so, take prompt and responsible steps to co-operate in its return.
Museum usage of collections from contemporary communities requires respect for human dignity and the traditions and cultures that use such material. Such collections should be used to promote human well-being, social development, tolerance, and respect by advocating multisocial, multicultural and multilingual expression. (See 4.3).
6.8 6.4
u
Cultural Objects From an Occupied Country Museums should abstain from purchasing or acquiring cultural objects from an occupied territory and respect fully all laws and conventions that regulate the import, export and transfer of cultural or natural materials.
RESPECT FOR COMMUNITIES SERVED 6.5
u
Contemporary Communities Where museum activities involve a contemporary community or its heritage, acquisitions should only be made based on informed and mutual consent without exploitation of the owner or informants. Respect for the wishes of the community involved should be paramount.
Use of Collections from Contemporary Communities
u
7
8
Museums operate in a legal manner.
Museums operate in a professional manner.
Principle Museums must conform fully to international, regional, national and local legislation and treaty obligations. In addition, the governing body should comply with any legally binding trusts or conditions relating to any aspect of the museum, its collections and operations.
Supporting Organisations in the Community
LEGAL FRAMEWORK
Museums should create a favourable environment for community support (e.g., Friends of Museums and other supporting organisations), recognise their contribution and promote a harmonious relationship between the community and museum personnel.
7.1
u
National and Local Legislation Museums should conform to all national and local laws and respect the legislation of other states as they affect their operation.
7.2
u
International Legislation Museum policy should acknowledge the following international legislation that is taken as a standard in interpreting the ICOM Code of Ethics for Museums:
Principle Members of the museum profession should observe accepted standards and laws and uphold the dignity and honour of their profession. They should safeguard the public against illegal or unethical professional conduct. Every opportunity should be used to inform and educate the public about the aims, purposes, and aspirations of the profession to develop a better public understanding of the contributions of museums to society.
PROFESSIONAL CONDUCT 8.1
u
Every member of the museum profession should be conversant with relevant international, national and local legislation and the conditions of their employment. They should avoid situations that could be construed as improper conduct.
u Convention for the Protection of Cultural Property in the Event of Armed Conflict (“The Hague Convention” First Protocol, 1954, and Second Protocol, 1999);
8.2
u
u
Funding of Community Activities When seeking funds for activities involving contemporary communities, their interests should not be compromised. (See 1.10).
Preventing the Illicit Import, Export and Transfer of Ownership of Cultural Property (UNESCO, 1970); u Convention on International Trade in Endangered
u Convention on Biological Diversity (UN, 1992); u Convention on Stolen and Illicitly Exported Cultural Objects (UNIDROIT, 1995); u Convention on the Protection of the Underwater Cultural Heritage (UNESCO, 2001); u Convention for the Safeguarding of the Intangible Cultural Heritage (UNESCO, 2003).
10
Professional Responsibility Members of the museum profession have an obligation to follow the policies and procedures of their employing institution. However, they may properly object to practices that are perceived to be damaging to a museum, to the profession, or to matters of professional ethics.
u Convention on the Means of Prohibiting and
Species of Wild Fauna and Flora (Washington, 1973);
6.6
Familiarity with Relevant Legislation
8.3
u
Professional Conduct Loyalty to colleagues and to the employing museum is an important professional responsibility and must be based on allegiance to fundamental ethical principles applicable to the profession as a whole. 11
authorities in investigating possible stolen, illicitly acquired, or illegally transferred property.
These principles should comply with the terms of the ICOM Code of Ethics for Museums and be aware of any other codes or policies relevant to museum work.
8.9 8.4
u
Members of the museum profession should promote the investigation, preservation, and use of information inherent in collections. They should, therefore, refrain from any activity or circumstance that might result in the loss of such academic and scientific data.
8.5
u
u
Academic and Scientific Responsibilities
8.7
u
u
u
u
Professional Consultation
CONFLICTS OF INTEREST
Museum and Collection Security
8.12
Exception to the Obligation for Confidentiality Confidentiality is subject to a legal obligation to assist the police or other proper
12
8.11
Members of the museum profession must protect confidential information obtained during their work. In addition, information about items brought to the museum for identification is confidential and should not be published or passed to any other institution or person without specific authorisation from the owner.
Information about the security of the museum or of private collections and locations visited during official duties must be held in strict confidence by museum personnel.
8.8
Personal Independence
Members of the museum profession form working relationships with numerous other persons within and outside the museum in which they are employed. They are expected to render their professional services to others efficiently and to a high standard.
8.14
u
8.15
u
u
Use of the Name and Logo of ICOM The name of the organisation, its acronym or its logo may not be used to promote or endorse any for-profit operation or product.
8.18
u
Other Conflicts of Interest Should any other conflict of interest develop between an individual and the museum, the interests of the museum should prevail.
Dealing in Natural or Cultural Heritage
Interaction with Dealers Museum professionals should not accept any gift, hospitality, or any form of reward from a dealer, auctioneer, or other person as an inducement to purchase or dispose of museum items, or to take or refrain from taking official action. Furthermore, a museum professional should not recommend a particular dealer, auctioneer, or appraiser to a member of the public.
Gifts, Favours, Loans, or Other Personal Benefits Museum employees must not accept gifts, favours, loans, or other personal benefits that may be offered to them in connection with their duties for the museum. Occasionally professional courtesy may include the giving and receiving of gifts, but this should always take place in the name of the institution concerned.
8.17
Members of the museum profession should not participate directly or indirectly in dealing (buying or selling for profit) in the natural or cultural heritage.
It is a professional responsibility to consult other colleagues within or out-side the museum when the expertise available in the museum is insufficient to ensure good decision-making.
u
Outside Employment or Business Interests Members of the museum profession, although entitled to a measure of personal independence, must realise that no private business or professional interest can be wholly separated from their employing institution. They should not undertake other paid employment or accept outside commissions that are in conflict, or may be viewed as being in conflict, with the interests of the museum.
8.10 u Professional Relationships
The Illicit Market
Confidentiality
u
While members of a profession are entitled to a measure of personal independence, they must realise that no private business or professional interest can be wholly separated from their employing institution.
Members of the museum profession should not support the illicit traffic or market in natural or cultural property, directly or indirectly.
8.6
8.13
8.16
u
Private Collecting Members of the museum profession should not compete with their institution either in the acquisition of objects or in any personal collecting activity. An agreement between the museum professional and the governing body concerning any private collecting must be formulated and scrupulously followed. 13
glossary APPRAISAL The authentication and valuation of an object or specimen. In certain countries the term is used for an independent assessment of a proposed gift for tax benefit purposes. CONFLICT OF INTEREST The existence of a personal or private interest that gives rise to a clash of principle in a work situation, thus restricting, or having the appearance of restricting, the objectivity of decision making. CONSERVATOR-RESTORER Museum or independent personnel competent to undertake the technical examination, preservation, conservation and restoration of cultural property. (For further information, see ICOM News, vol. 39, n°1 (1986), pp. 5-6.) CULTURAL HERITAGE Any thing or concept considered of aesthetic, historical, scientific or spiritual significance. DEALING Buying and selling items for personal or institutional gain. DUE DILIGENCE The requirement that every endeavour is made to establish the facts of a case before deciding a course of action, particularly in identifying the source and history of an item offered for acquisition or use before acquiring it. GOVERNING BODY The persons or organisations defined in the enabling legislation of the museum as responsible for its continuance, strategic development and funding.
14
INCOME-GENERATING ACTIVITIES Activities intended to bring financial gain or profit for the benefit of the institution. LEGAL TITLE Legal right to ownership of property in the country concerned. In certain countries this may be a conferred right and insufficient to meet the requirements of a due diligence search. MINIMUM STANDARD A standard to which it is reasonable to expect all museums and museum personnel to aspire. Certain countries have their own statements of minimum standards. MUSEUM * A museum is a non-profit making permanent institution in the service of society and of its development, open to the public, which acquires, conserves, researches, communicates and exhibits, for purposes of study, education and enjoyment, the tangible and intangible evidence of people and their environment. MUSEUM PROFESSIONAL* Museum professionals consist of the personnel (whether paid or unpaid) of museums or institutions as defined in Article 2, paras. 1 and 2, of the ICOM Statutes, who have received specialised training, or possess an equivalent practical experience in any field relevant to the management and operations of a museum, and independent persons respecting the ICOM Code of Ethics for Museums and working for museums or institutions as defined in the Statute quoted above, but not persons promoting or dealing with commercial products and equipment required for museums and museum services.
NATURAL HERITAGE Any natural thing, phenomenon or concept, considered to be of scientific significance or to be a spiritual manifestation. NON-PROFIT ORGANISATION A legally established body – corporate or unincorporated – whose income (including any surplus or profit) is used solely for the benefit of that body and its operations. The term “not-for-profit” has the same meaning. PROVENANCE The full history and ownership of an item from the time of its discovery or creation to the present day, through which authenticity and ownership are determined. VALID TITLE Indisputable right to ownership of property, supported by full provenance of the item since discovery or production.
* It should be noted that the terms “museum” and “museum professional” are interim definitions for use in interpreting the ICOM Code of Ethics for Museums. The definitions of “museum” and “professional museum workers” used in the ICOM Statutes remain in force until the revision of that document has been completed.
15
We are very pleased to publish this new edition of the ICOM Code of Ethics for Museums, especially since the year 2006 marks both ICOM’s 60th anniversary and the Code’s 20th. ICOM is committed to circulating our Code as widely as possible to encourage the application of professional ethics worldwide by the greatest number of practitioners. We thank our partners, UNESCO and the World Federation of Friends of Museums (WFFM), for their generous support in printing this publication. Alissandra Cummins, President of ICOM Paris, January 2006
This edition of the ICOM Code of Ethics for Museums was composed in “The Sans” typeface and printed on “Cyclus” recycled paper in January 2006 by NORY, Paris, France. Print run: 24 000 copies in English, French and Spanish. Design: Claire Pasquet / Atelier Fabrizi, Paris - France Trilingual Editor: Lysa Hochroth / ICOM Published by the International Council of Museums (ICOM)
Dépôt légal 1er trimestre 2006
16
Leidraad voor het afstoten van museale objecten
1. Voorbereiding Ethische Code voor Musea
Collectieplan
Eerste globale selectie overtollige objecten
Handelingsmandaat
Selectiecriteria
Formuleren doel afstoting
i Leidraad voor het afstoten van museale objecten
Projectteam Tijd Budget Kwaliteit Informatie Communicatie
Projectplan
2. Selectie Objecten fysiek bijeen plaatsen
Objecten markeren Vaststellen cultuurhistorische waarde Ethische Code voor Musea
Collectieregistratie en fotografie Gedetailleerde lijst overtollige objecten
Selectiecriteria Formuleren doel afstoting
Raadplegen externe deskundige
Herkomstonderzoek
Retourneren van in bewaring gegeven objecten, bruiklenen schenkingen en koloniaal erfgoed
ii Leidraad voor het afstoten van museale objecten
Voorstel bespreken en goedkeuren voorstel
Tentoonstelling
3. Herplaatsen
Herplaatsingsdatabase
Gedetailleerde lijst overtollige objecten
Opstellen gunningscriteria
Musea informeren
Museale belangstelling
Behandelen en toekennen aanvragen
Overdracht van objecten
Incasseren eventuele opbrengsten uit verkoop en handlingfee
Bestemming opbrengst
Incasseren opbrengst
Bestemming opbrengst
Kijkdag
Buiten het museale circuit afstoten
Verkoop
Taxatie
Onderhandse verkoop
Openbare verkoop/veiling
Ruil
Schenking
iii Leidraad voor het afstoten van museale objecten
Overdracht van objecten
4. Afronding
Bestemming opbrengst
Collectieregistratie
Vernietiging
Afstotingsdocumentatie
iv Leidraad voor het afstoten van museale objecten
Contact opnemen met kunstenaar
Inhoudsopgave pag 9
Inleiding
pag 13
De Lamo in het kort
pag 15
De rol en verantwoordelijkheid van eigenaren van museale objecten
pag 17
Verklarende woordenlijst
pag 19
1. Voorbereiding Randvoorwaarden De Ethische Code voor Musea Collectieplan Handelingsmandaat Beheersaspecten Projectteam Tijd Budget Kwaliteit Informatie Communicatie
pag 27
pag 39
Gunningscriteria Musea informeren Tentoonstelling Herplaatsingsdatabse Behandelen en toekennen aanvragen Overdracht Schenking Gift Ruil Geen museale belangstelling Schenking Ruil Verkoop Onderhandse verkoop Openbare verkoop Verkoop en volgrecht
pag 49
Eigendom Bewaarneming Bruikleen Schenking Gift Erfstellingen en legaten Subsidies
Shortlist overtollige objecten en vaststelling besluit Objecten markeren 6|7 Leidraad voor het afstoten van museale objecten
4. Afronding Opbrengsten Registratie Vernietiging Vernietiging van moderne kunst en het auteursrecht Afstotingsdocumentatie
2. Selectie Doel van de afstotingsoperatie Selectiecriteria Objecten bijeenplaatsen Controle Cultuurhistorische waarde Collectieregistratie en fotografie Raadplegen externe deskundigen Herkomstonderzoek
3. Herplaatsen
pag 53
Bijlagen Bijlage 1: Argumenten voor en tegen afstoten Bijlage 2: Selectiecriteria Deltaplan voor het Cultuurbehoud
Inleiding De Leidraad voor het Afstoten van Museale Objecten, kortweg Lamo, heeft zich sinds de introductie op het congres ‘Grenzen aan de groei’ in 1999 een stevige plaats verworven in de praktijk van het collectiebeheer door musea. De leidraad is breed geaccepteerd als professionele norm bij het selecteren en afstoten van objecten uit museale collecties. Dat geldt niet alleen voor de musea, die de Lamo als een praktisch verlengstuk van de Ethische Code aanvaard hebben, maar ook voor veel eigenaren van museale collecties, zoals de overheid. In de afgelopen jaren hebben verschillende musea ervaring opgedaan met het selecteren en afstoten van objecten. De Lamo is daarbij een geschikt toetsingskader gebleken. Op dit relatief nieuwe terrein van de museale praktijk leidt bijna elke casus tot nieuwe inzichten. Bij velen ontstond daarom de behoefte aan een herziening van de Lamo, gebaseerd op de lessen uit de praktijk. Het erfgoedselectiebeleid, dat staatssecretaris Medy van der Laan initieerde in haar beleidsbrief ‘Meer dan de som’ (2004), bood een goede gelegenheid om de aanpassing van de Lamo ter hand te nemen. Vervolgens drong de Raad voor Cultuur in zijn advies ‘Een vitaal museumbestel’ (2005) nog eens aan op een evaluatie van de Lamo. Het ICN heeft daarop de herziening van de Lamo in 2006 als project binnen het programma Selectie uitgevoerd.
Vernieuwde Lamo Enkele ontwikkelingen zijn met name van invloed geweest op de herziening van de Lamo. Opvallend is dat de schaal van afstotingsoperaties is toegenomen. Het gaat steeds vaker om grotere aantallen objecten die musea willen afstoten om de collectie kwalitatief te verbeteren. Musea hebben behoefte aan een aanpak waarbij de kosten van de afstotingsoperatie in balans zijn met de waarde van de objecten. De nieuwe Lamo Het ICN markeert schilderijen die worden afgestoten met een brandmerk op het spieraam.
voorziet ten opzichte van de oude in een vereenvoudigde procedure. Daarbij houdt de noodzaak om de collectie te verbeteren veelal verband met een wijziging in de huisvestingssituatie (nieuwbouw) of de beheerssituatie (verzelfstandiging). Beide situaties vormen een belangrijke aanleiding om afspraken met de eigenaar over het collectiebeleid opnieuw vast te stellen en zonodig aan te scherpen. In de nieuwe Lamo is daarom ook een passage gewijd aan de verantwoordelijkheid van de eigenaar. Misschien wel de belangrijkste ervaring was dat de Lamo uit 2000 onvoldoende de concrete museale praktijk van het selecteren en afstoten weerspiegelde. De hoofdstukken over ethiek en juridische kwesties waren onvoldoende toegesneden op het selectie- en afstotingsproces in de praktijk. In de nieuwe opzet is het proces uitgangspunt gemaakt voor de structuur van de leidraad. Vanaf de algemene randvoorwaarden tot
8|9 Leidraad voor het afstoten van museale objecten
en met de nazorg wordt zoveel mogelijk stap voor stap de voortgang gevolgd. Het meest concreet komt deze
Dankwoord
nieuwe opzet tot uiting in het stroomschema waarmee het proces wordt gevisualiseerd. De herziening van de leidraad is het resultaat van een brede samenwerking. De opvattingen en afstotingsDe fundamenten van de Lamo zijn ten opzichte van de versie uit 2000 ongewijzigd gebleven. De Ethische
ervaringen van verschillende musea en brancheorganisaties zijn terug te vinden in deze uitgave. Het
Code die door de International Council of Museums is opgesteld verschafte de inhoudelijke basis. De
Interprovinciaal Overleg, het Landelijk Contact van Museumconsulenten en de Vereniging van Nederlandse
belangrijkste uitgangspunten van de nieuwe Lamo zijn:
Gemeenten hebben waardevolle bijdragen geleverd.
• Een besluit tot afstoting wordt uitsluitend genomen op inhoudelijke gronden
De leidraad was er in deze vorm niet geweest als de Klankbordgroep Lamo er niet met een kritisch en
• Het afstoten van museale objecten heeft altijd als doel om de kwaliteit en samenstelling van de collectie
deskundig oog naar had gekeken. Saskia Bak (Fries Museum), Titus Eliëns (Gemeentemuseum Den Haag),
te verbeteren en/of de objecten een plaats te geven waar ze beter functioneren
Steven Engelsman (Rijksmuseum voor Volkenkunde Leiden), Peter Sigmond en Kees Schoemaker (Rijksmuseum
• Een afstotingsoperatie voldoet aan de criteria: zorgvuldig, transparant en verantwoord
Amsterdam), Peter Schoon (Dordrechts Museum), Evert van Straaten (Kröller-Müller Museum), Errol van de
• Objecten worden alléén afgestoten wanneer zekerheid bestaat over het feit dat het museum eigenaar is
Werdt (Centraal Museum Utrecht), Jelle Reumer (Natuurmuseum Rotterdam), Ien Stijns (Slot Loevestein),
of wanneer de eigenaar toestemming heeft verleend
Jaap Bruijntjes (Museum Smallingerland Drachten), en Wilbert Weber (Zeeuws Maritiem MuZEEum) namen,
• Objecten die in aanmerking komen voor afstoting worden áltijd eerst aangeboden aan andere musea
onder voorzitterschap van Henriëtte van der Linden (ICN), deel aan bijeenkomsten van de klankbordgroep.
• De verkoop van objecten tussen musea onderling verdient niet de voorkeur en is tussen
Onder meer de handling fee, de onderlinge verkoop, de bestemming van de opbrengst en de motieven om af
rijkscollectiebeheerders uitgesloten • Bij herplaatsing bepaalt het museum zelf welke criteria het hanteert om objecten te gunnen aan een ander museum
te stoten zijn grondig door hen besproken. De uitkomsten van deze discussies zijn bepalend geweest voor de uiteindelijke formulering van een aantal passages in de Lamo. Wij danken de leden van de klankbordgroep hartelijk voor hun tijd en inzet.
• Het afstoten van belangrijke objecten moet op objectniveau gedocumenteerd worden. Voor minder belangrijke objecten gelden soepelere regels • Als geen museale belangstelling bestaat voor overtollige objecten, kan het museum overgaan tot verkoop, bij voorkeur via een veiling • Opbrengsten uit verkoop mogen uitsluitend worden besteed ter verbetering van de collectie door middel van aankoop, actieve conservering of restauratie • De afstotingsoperatie wordt zorgvuldig gedocumenteerd Op de website van het ICN is de Lamo digitaal beschikbaar.
10|11 Leidraad voor het afstoten van museale objecten
Daarnaast danken wij de Vereniging van Rijksgesubsidieerde Musea, de Museumvereniging, de ethische commissie van de Museumvereniging en in het bijzonder ook het Nederlands Scheepvaartmuseum Amsterdam, het Centraal Museum Utrecht, het Gemeentemuseum Den Haag, Naturalis, Industrion, het Rijksmuseum voor Volkenkunde Leiden, het Historisch Museum Rotterdam, het Limburgs Museum en het Zeeuws Maritiem MuZEEum voor hun betrokkenheid bij de totstandkoming van deze leidraad.
De Lamo in het kort Vooraf •
Zowel de eigenaar als het museum kan het initiatief nemen tot afstoting. Ieder heeft vervolgens een eigen rol en verantwoordelijkheid in dat proces. Het spreekt vanzelf dat het museum de selectie maakt van objecten die voor afstoting in aanmerking komen
•
Een besluit tot afstoting wordt uitsluitend op inhoudelijke gronden genomen
•
Opbrengsten uit verkoop worden uitsluitend besteed aan verbetering van de kwaliteit van de collectie door middel van aankopen of door actieve conservering c.q. restauratie van objecten
Johan Bernard de Hoog,
Voorbereiding
‘Wachten op vader’, 1896.
•
Hanteer de Ethische Code voor Musea samen met deze leidraad als uitgangspunt bij afstoting
Geselecteerd uit de collectie
•
Maak een collectieplan
van het Marinemuseum,
•
Vraag de eigenaar/subsidiënt van de collectie in te stemmen met het collectieplan
Den Helder (2006).
•
Stel vast of de museumdirecteur van de eigenaar/bevoegd gezag een mandaat heeft gekregen met betrekking tot selectie en afstoting en zo ja, welk
•
Richt grotere afstotingsoperaties projectmatig in
Selectie •
Beschrijf waarom objecten worden afgestoten
•
Stel criteria op om te kunnen bepalen welke objecten voor afstoting in aanmerking komen en bepaal binnen welke context die criteria worden toegepast
•
Overweeg de geselecteerde objecten bijeen te plaatsen
•
Zorg ervoor dat na de eerste globale selectie de volgende zaken worden gecontroleerd: de cultuurhistorische waarde, de volledigheid van de registratie en (foto)documentatie, de herkomst en het eigendom, eventuele subsidievoorwaarden. Doe dit voor objecten uit de A- en B-categorie van het Deltaplan (zie bijlage 2) op objectniveau. Volg voor minder belangrijke objecten een vereenvoudigde procedure
12|13 Leidraad voor het afstoten van museale objecten
•
Vul de registratiegegevens zo nodig aan en leg de geselecteerde objecten vast op foto
•
Bepaal of externe deskundigen moeten worden geraadpleegd
•
Zorg dat duidelijk is hoe objecten in de collectie zijn gekomen en wie de juridische eigenaar is
•
Retourneer bruiklenen aan de bruikleengever of diens erfgenamen of rechtsopvolgers
•
Ga na of sprake is van een bewaarneming
Afronding
•
Ga na of er beperkende voorwaarden zijn verbonden aan geselecteerde objecten die ooit door
•
een schenking, legaat of erfstelling zijn verkregen •
Ga na of de geselecteerde objecten met subsidie zijn verworven of gerestaureerd
•
Stel na afloop van de controles een shortlist op van af te stoten objecten/deelcollecties en leg deze
•
Zorg bij vernietiging voor redelijke garanties dat objecten ook daadwerkelijk vernietigd zijn. Maak (overzichts)foto’s van de objecten vóór vernietiging
•
Neem bij vernietiging contact op met de maker, zodat niet in strijd met zijn persoonlijkheidsrecht wordt gehandeld
met redengeving voor aan het bevoegd gezag ter besluitvorming
•
Geef in de (geautomatiseerde) collectieregistratie aan dat de objecten uit de collectie zijn verwijderd
Overweeg om objecten op de shortlist zodanig te markeren dat duidelijk wordt dat ze uit de collectie
•
Documenteer de afstotingsoperatie zorgvuldig en geef zoveel mogelijk openheid van zaken
van het museum zijn verwijderd Herplaatsen •
Bied overtollige objecten altijd eerst aan andere musea aan
•
Bij voorkeur geen verkoop aan andere musea. Tussen beheerders van rijkscollecties is verkoop van overtollige objecten uitgesloten
•
Informeer andere musea over het voornemen tot afstoten, geef aan welke objecten voor herplaatsing
De rol en verantwoordelijkheid van eigenaren van museale objecten
in aanmerking komen en maak duidelijk welke gunningscriteria gelden. Bepaal verder welke criteria de doorslag geven bij de toewijzing in geval verschillende musea belangstelling hebben voor
•
hetzelfde object •
Neem een redelijke termijn in acht om musea te laten reageren op het aanbod
•
Ontwerp een procedure voor afhandeling van de reacties
•
Handel de overdracht van objecten af met de ondertekening van een overdrachtsverklaring, het
• •
•
Vaak zijn museale objecten eigendom van overheden, vriendenverenigingen of stichtingen. De eigenaar moet toestemming geven voor afstoting
•
Zowel de eigenaar als het museum kan het initiatief nemen tot afstoting. Ieder heeft vervolgens een eigen rol en verantwoordelijkheid in dat proces:
overdragen van de objectdocumentatie, het organiseren van het transport en het incasseren van een
• Het museum beschikt bij uitstek over de inhoudelijke kennis en deskundigheid met betrekking tot
eventuele handlingfee of opbrengst uit verkoop
de collectie. Het spreekt daarom vanzelf dat het museum de selectie maakt van objecten die voor
Zorg voor vervreemding buiten de museumsector als er geen museale belangstelling bestaat voor de
afstoting in aanmerking komen, en niet de eigenaar
geselecteerde objecten. Dat kan door middel van schenking, ruil en verkoop
• Selecteren en afstoten moeten zorgvuldig gebeuren. Een besluit tot afstoting wordt uitsluitend op
Neem bij de beslissing om objecten een niet-museale bestemming te geven de volgende aspecten in
inhoudelijke gronden genomen. De eigenaar dient erop toe te zien dat de juiste procedure wordt
overweging: het belang van het object, de aandacht en zorg die het object zal krijgen na schenking
gevolgd. Die procedure wordt beschreven in deze leidraad
en de zichtbaarheid van het object
• De eigenaar dient erop toe te zien dat de eventuele opbrengsten uit verkoop uitsluitend worden
Ga bij verkoop alleen in zee met een bonafide handelaar/veilinghouder
besteed aan de verbetering van de kwaliteit van de collectie door middel van aankopen of door actieve conservering c.q. restauratie van objecten
14|15 Leidraad voor het afstoten van museale objecten
Verklarende woordenlijst Afstoten: Het schenken, ruilen, verkopen of vernietigen van objecten uit de collectie. Onder afstoten valt expliciet niet het in langdurige bruikleen geven van objecten Museale objecten: Alle objecten die in het collectieregistratiesysteem van het museum zijn opgenomen, aangevuld met de objecten die zich in het museum bevinden met de bedoeling ze op te nemen in de collectie Overtollige objecten: Objecten die geen functie meer (kunnen) vervullen in de collectie en daarom voor afstoting in aanmerking komen Herplaatsen: Het schenken, ruilen of verkopen van objecten aan een ander geregistreerd of erkend museum
Detail van een balans uit de collectie van voormalig Museum van het IJkwezen te Delft, geveild in 2001.
16|17 Leidraad voor het afstoten van museale objecten
1. Voorbereiding Randvoorwaarden Zorg ervoor dat aan onderstaande randvoorwaarden is voldaan vóórdat met selecteren en afstoten wordt gestart. Deze randvoorwaarden waarborgen de zorgvuldigheid en transparantie van de operatie (zie schema 1. Voorbereiding, pagina i). De Ethische Code voor Musea De Ethische Code voor Musea bestaat uit een aantal beginselen en richtlijnen voor professioneel museaal handelen. Hanteer de code samen met deze leidraad als uitgangspunt bij afstoting. In 2004 heeft de International Council of Museums (ICOM) een nieuwe ethische code vastgesteld. Die code is de opvolger van de Gedragslijn voor Museale beroepsethiek. In 2006 heeft de ethische commissie van de Museumvereniging op verzoek van de Museumvereniging een werkgroep ingesteld die een vertaling heeft gemaakt van de nieuwe code. Tijdens de samenstelling van deze leidraad was die vertaling nog niet vastgesteld. Hoofdstuk 2 van de vertaling vormt echter wel de referentie voor deze leidraad. De Museumvereniging heeft in haar lidmaatschapsvoorwaarden opgenomen dat leden geacht worden de gedragslijn als uitgangspunt voor hun handelen te hanteren. Dezelfde voorwaarde stelt de Stichting Het Nederlands Museumregister aan geregistreerde musea. Collectieplan Maak een collectieplan. Het collectieplan is een document dat inzicht geeft in de missie en doelstellingen van het museum, de samenstelling en kwaliteit van de collectie (het collectieprofiel), en het beleid ten aanzien van de collectie. De geschiedenis en de missie van het museum zijn bepalend voor de wijze waarop de collectie is samengesteld. De kenmerkende samenstelling van de collectie wordt het collectieprofiel genoemd. Het collectieprofiel wordt beschreven in het collectieplan. Besteed aandacht aan de context waarbinnen het profiel wordt bepaald (internationaal, nationaal, regionaal, lokaal, de eigen collectie). Bepaal aan de hand van het profiel welke objecten goed of minder goed passen in de collectie. Objecten die niet (meer) passen in het profiel komen in aanmerking voor afstoting.
18|19 Leidraad voor het afstoten van museale objecten
Neem in het collectieplan een passage op over selectie en afstoting. Maak in het plan duidelijk dat in het proces van afstoting de gehele collectie in ogenschouw is genomen, dat afstoting een logisch gevolg is van het collectiebeleid en dat de keuzes worden bepaald door de kwaliteitseisen die aan de collectie worden gesteld. Het collectieplan heeft een geldigheid van vier of vijf jaar (een beleidsperiode) en moet dan bijgesteld of opnieuw vastgesteld worden. Voor een legitimering van een afstotingsoperatie is het aan te bevelen de eigenaar en/of de subsidiënt te vragen in te stemmen met het collectieplan. Handelingsmandaat Stel vast of de museumdirecteur van de eigenaar/bevoegd gezag een mandaat heeft gekregen met betrekking tot selectie en afstoting en zo ja, welk. Bij een mandaat gaat het om overdracht van bestuurlijke bevoegdheden. Het beheer van de collectie kan overgedragen zijn aan het museum middels een mandaat. Relevante documenten bij het bepalen van het mandaat kunnen zijn: •
Statuten
•
Taakaanwijzing
•
Organisatie en mandaatregeling
•
Beheersovereenkomst
•
Managementcontract
•
Reglementen
•
Beheersverordening
Museumdirecteuren hebben van de overheid doorgaans een taakaanwijzing gekregen waarin een machtiging is opgenomen voor het verwerven en afstoten van objecten. Bij een taakaanwijzing gaat het om een privaatrechtelijke volmacht omdat het museum daarmee bevoegd is privaatrechtelijke handelingen – zoals verwerven - te verrichten. Als afspraken over selecteren en afstoten ontbreken, leg deze dan separaat vast. Formeel behoudt de eigenaar altijd de eindverantwoordelijkheid. Het museum moet daarom zorgen voor duidelijkheid omtrent de speelruimte die het heeft.
Veilingmeester Mark Grol in actie op veiling ‘Uit het depot’, van het Centraal Museum (2006).
20|21 Leidraad voor het afstoten van museale objecten
Beheersaspecten
Houd bij het begroten van de tijd voor een afstotingsoperatie rekening met tijdrovende zaken als:
Richt grotere afstotingsoperaties projectmatig in en besteed in het projectplan aandacht aan de klassieke beheersaspecten van projectmatig werken.
•
Het verkrijgen van toestemming van de eigenaar
•
Het opstellen van selectiecriteria, het bepalen van de gewenste afstotingswijze en het
Afstotingsoperaties kunnen een grote extra belasting voor de organisatie betekenen. Het is van belang voor
formuleren van criteria voor het herplaatsen van objecten
het slagen van een afstotingsoperatie dat de werkzaamheden goed begroot, gepland en georganiseerd
•
Het werven van externe projectmedewerkers
worden. Door een projectmatige aanpak kan van tevoren een inschatting gemaakt worden van de extra
•
Het ontwerpen van de administratieve procedures en formulieren
middelen die nodig zijn. Men krijgt ook inzicht in de extra belasting voor de organisatie bovenop de reguliere
•
Het daadwerkelijke selecteren en het logistiek inrichten van dat proces
werkzaamheden.
•
Het aanvullen van de registratie en fotodocumentatie van overtollige objecten
•
Het onderzoeken van de herkomst, de eigendomsstatus en de schenkingsvoorwaarden
De klassieke beheersaspecten van projectmatig werken zijn organisatie, tijd, geld, kwaliteit, informatie en communicatie. Beschrijf deze elementen in een projectplan.
van overtollige objecten •
Het formeren van een externe toetsingscommissie
•
Het (interne) transport en het verpakken van overtollige objecten die worden herplaatst,
NB. Vanzelfsprekend is het niet nodig om voor het afstoten van enkele objecten een complete projectorganisatie op te zetten. Dit geldt ook voor de situatie waarin afstoting al onderdeel is van het reguliere collectiebeleid van het museum. Projectteam
geruild of verkocht •
Bij herplaatsing: het peilen van de belangstelling van andere partijen en het organiseren van de wijze waarop zij hun belangstelling voor overtollige objecten kenbaar kunnen maken
Budget
Het projectteam is verantwoordelijk voor de uitvoering van de afstotingsoperatie. Het is raadzaam
In de regel kost een afstotingsproces veel tijd. De loonkosten zijn daarom een grote factor. Zoek een
om de verantwoordelijkheden en de daarbij behorende handelingen van de teamleden duidelijk
balans tussen de kosten van een zorgvuldige procedure en de kosten die het museum redelijkerwijs
te omschrijven.
nog kan besteden aan objecten die het wil afstoten.
Houd de inhoudelijke verantwoordelijkheid voor de selectie van objecten en de uitvoerende verant-
Andere kosten zijn materiaal- en verpakkingskosten en vernietigings- en verwijderingskosten. Houd er
woordelijkheid voor het afstoten zoveel mogelijk gescheiden. Daarmee wordt voorkomen dat de discussie
rekening mee dat een afstotingsoperatie extra depotruimte vergt, zowel om de geselecteerde objecten apart
over de gemaakte selectie tijdens de afstoting opnieuw gevoerd wordt. Zelfs bij kleine organisaties is het aan
te kunnen zetten als om de objecten voor het afstoten te kunnen inpakken. Door subsidies of door het
te bevelen deze scheiding aan te brengen.
berekenen van een handlingfee bij herplaatsing kunnen inkomsten worden gegenereerd. Fondsen zijn in sommige gevallen bereid een afstotingsoperatie te subsidiëren, wanneer de objecten daardoor (weer)
Tijd
toegankelijk worden voor het publiek. Afstotingsoperaties duren in de regel langer dan verwacht en kunnen gemakkelijk een doorlooptijd hebben van een jaar.
Kwaliteit zorg ervoor dat een afstotingsoperatie voldoet aan de criteria zorgvuldigheid, transparantie en verantwoording. Samen met de beschikbare tijd en het budget bepalen deze factoren de kwaliteit van de afstotingsprocedure.
22|23 Leidraad voor het afstoten van museale objecten
Informatie Zorg voor een goede documentatie van het project. Dat is niet alleen van belang voor de monitoring van het project, maar ook voor de verantwoording achteraf. Communicatie Stel een communicatieplan op en zorg voor een eenduidige boodschap. Selecteren en afstoten raakt het publieke belang. Pers en publiek willen duidelijk geïnformeerd worden. Door goede communicatie kan het museum in- en externe partijen inzicht geven in een selectie- en afstotingsoperatie en betrokkenheid creëren.
Beschrijf in een strategische paragraaf welke organisatiedoelen met behulp van communicatie gerealiseerd moeten worden. Het communicatieplan geeft antwoord op de volgende vragen: •
Wie moet met welke communicatie worden bereikt? Omschrijf, zo concreet mogelijk, de doelgroepen en splits ze zo nodig uit
•
Wat moet bij elke doelgroep worden bereikt? Communicatieprocessen verlopen vaak in fasen. Ga na in welke fase van het project welk aspect van belang is
•
Welke ‘ambassadeurs’ kunnen het beste ingezet worden? Zet diegene in die voor elk van de doelgroepen het meest geloofwaardig is, bijvoorbeeld: de voorzitter van een koepelorganisatie, de burgemeester of een kopstuk uit het veld
•
Welke boodschap moet worden overgebracht? Wat zijn belangrijke feiten, waartoe wordt elke doelgroep opgeroepen en hoe wordt dat gepresenteerd?
•
Welke media moeten worden ingezet? Kies media met specifieke eigenschappen die aansluiten bij het communicatiedoel. Bekijk ook per medium wat het bereik is en wat de kosten zijn
•
Wie is voor welke actie verantwoordelijk en wanneer moet deze actie voltooid zijn? Koppel een verantwoordelijke aan de uit te voeren acties en stel een deadline. Bepaal wie de woordvoerder is
Over het algemeen geldt dat eerst de interne communicatie (en organisatie) op orde moet zijn, zodat het personeel geïnformeerd en betrokken is, voordat naar buiten kan worden getreden.
24|25 Leidraad voor het afstoten van museale objecten
2. Selectie Doel van de afstotingsoperatie Beschrijf waarom objecten worden afgestoten (zie schema 2. Selectie, pagina ii). Het voornaamste doel van een afstotingsoperatie is doorgaans het verbeteren van de kwaliteit en het gebruik van de collectie en het aanscherpen van het collectieprofiel. Daarnaast kan het doel zijn om de afgestoten objecten op een betere plaats te krijgen, zoals een museum waar ze wel binnen het collectieprofiel passen of – als dat niet mogelijk is – een openbare instelling of een particuliere verzameling. Selectiecriteria Stel criteria op om te kunnen bepalen welke objecten voor afstoting in aanmerking komen en bepaal binnen welke context (internationaal, nationaal, regionaal, lokaal, de eigen collectie) die criteria worden toegepast. De argumenten om een object wel of niet af te stoten zijn legio. Maak vanuit de eigen positie van het museum een afweging welke argumenten de doorslag geven bij de collectievorming. Duidelijkheid over de missie en doelstellingen van het museum, inzicht in de aard en omvang van de collectie en de positie ten opzichte van collega-instellingen zijn bij het maken van die afweging belangrijk. In bijlage 1 is een lijst opgenomen van argumenten voor en tegen afstoting. Ook de Deltaplancriteria in bijlage 2 kunnen in gespiegelde vorm gebruikt worden om de argumenten voor afstoting scherper te krijgen. Wat ook kan, is omgekeerd te werk gaan en de verzamelcriteria als uitgangspunt nemen voor selectie. Objecten die niet voldoen aan de verzamelcriteria kunnen worden afgestoten. Door toepassing van verzamel- of selectiecriteria ontstaat een eerste grove selectie van objecten die voor afstoting in aanmerking komen. Objecten bijeenplaatsen Overweeg de geselecteerde objecten fysiek bijeen te plaatsen.
26|27 Leidraad voor het afstoten van museale objecten
Het samenbrengen van objecten leidt tot een duidelijker beeld van de af te stoten verzameling(en) en
die total loss zijn, kan eenvoudiger. Dit geldt ook voor deelcollecties die bestaan uit grote hoeveelheden min
voorkomt dat afstoting een administratieve handeling wordt die achter de computer wordt uitgevoerd. Het
of meer vergelijkbare objecten (bulkcollecties) van lage kwaliteit, waarvan duidelijk is wie de eigenaar is en onder
bijeenbrengen van objecten versnelt bovendien de bewerking en is praktisch omdat meteen de aanwezigheid
welke voorwaarden ze ooit aan het museum zijn geschonken. Voor dergelijke deelcollecties geldt procedure 2:
kan worden gecontroleerd. Ook kan het handig zijn om objecten bij elkaar te plaatsen voor een kijkdag naar aanleiding van een herplaatsingstraject (zie hoofdstuk 3). Controle
Procedure 2 •
formuleer de redengeving voor afstoting (voor de gehele deelcollectie ineens)
•
beschrijf de objecten en maak foto’s of beschrijf de deelcollectie globaal/steekproefsgewijs en maak
Zorg ervoor dat na de eerste globale selectie de volgende zaken worden gecontroleerd: de cultuurhistorische waarde, de volledigheid van de registratie en (foto)documentatie, de herkomst en het eigendom en eventuele
overzichtsfoto’s •
subsidievoorwaarden.
bied de objecten eerst aan voor herplaatsing in andere musea alvorens over te gaan tot verkoop buiten de museumsector, dan wel vernietiging van de objecten (zie voor vernietiging pagina 49)
Cultuurhistorische waarde Stel de cultuurhistorische waarde van de objecten vast aan de hand van de Deltaplansystematiek
Collectieregistratie en fotografie
of een vergelijkbaar waardestellend kader. Bepaal binnen welke context de waarderingscriteria
Om objecten goed te kunnen herplaatsen moet de collectieregistratie en fotodocumentatie in orde
worden gehanteerd.
zijn. Wanneer dit niet het geval is, moet dat voor objecten uit de A- en B-categorie op objectniveau gebeuren. Minder belangrijke deelcollecties categorie C en D, kunnen globaal worden beschreven en
Er zijn belangrijke en minder belangrijke objecten. Elk museum kan dat onderscheid zelf maken. De
gedocumenteerd door middel van overzichtsfoto’s. Mocht dit onmogelijk zijn, bekijk dan of bij
cultuurhistorische waarde bepaalt in belangrijke mate de inspanning die moet worden geleverd om objecten
herplaatsing de registratie en fotografie door de begunstigde partij kan worden uitgevoerd of bij
af te stoten. Is de waarde nog niet vastgesteld, dan is het museum nog niet toe aan selecteren en afstoten.
verkoop door het veilinghuis. In alle gevallen geldt echter dat de documentatie adequaat plaatsvindt.
Bij het afstoten van belangrijke objecten, bijvoorbeeld uit de categorie A en B van het Deltaplan, moet worden voldaan aan procedure 1:
In veel musea bevinden zich ongeregistreerde/niet gelabelde objecten van weinig waarde die het museum graag wil afstoten. Beantwoord eerst de vraag waarom de objecten niet geregistreerd/gelabeld zijn. Redenen
Procedure 1
kunnen zijn:
•
leg de redengeving voor afstoting en de besluitvormingsmomenten op objectniveau vast
•
registreer en fotografeer de objecten uitvoerig en maak de objectdocumentatie compleet
•
Werkachterstand
•
onderzoek de authenticiteit en herkomst en de schenkingsvoorwaarden van de objecten op zodanige
•
Geen prioriteit
wijze dat zekerheid bestaat over het feit dat de objecten afgestoten kunnen worden
•
Geringe kwaliteit
•
leg het voornemen tot afstoting voor aan externe deskundigen en leg hun oordeel schriftelijk vast
•
Kapot
•
laat de objecten taxeren
•
Oorspronkelijk in tijdelijke bewaring genomen voor een andere partij en steeds gecontinueerd
•
bied de objecten eerst aan voor herplaatsing in andere musea alvorens andere afstotingstrajecten te volgen
•
De labels/stickers zijn zoekgeraakt. Mogelijk staan de objecten wel geregistreerd in de computer, de
•
registreer bij herplaatsing wie de nieuwe eigenaar is
kaartenbak of het inventarisboek Als duidelijk is waarom objecten niet geregistreerd zijn, bepaal dan alsnog de cultuurhistorische waarde van
Het afstoten van minder belangrijke objecten, bijvoorbeeld uit de Deltaplancategorieën C en D of objecten
28|29 Leidraad voor het afstoten van museale objecten
de objecten.
Raadplegen externe deskundigen Overweeg bij afstoting externe deskundigen te raadplegen om ook andere belangen dan het
1. 2.
Het museum is eigenaar van een object Het museum is geen eigenaar, maar houder van een object. Het begrip ´houder´ wil zeggen dat het museum de objecten voor een ander dan zichzelf houdt en optreedt als beheerder
museumbelang te laten meewegen in het afstotingsproces. Schakel in ieder geval bij het voornemen tot afstoting van objecten uit de categorieën A en B van het
Ad 1.
Deltaplan externe deskundigen of erfgoedautoriteiten in. Wanneer het om de rijkscollectie gaat, komt het
Als het museum eigenaar is van de objecten, dan is het in beginsel bevoegd om de objecten af te stoten. Er
Instituut Collectie Nederland daarvoor in aanmerking. In andere situaties kan bijvoorbeeld de provinciaal
kunnen echter beperkingen gelden ten aanzien van schenkingen en/of gesubsidieerde aankopen, dan wel
museumconsulent worden ingeschakeld.
restauraties. Deze beperkingen worden hierna behandeld.
Herkomstonderzoek
Ad 2.
Doe in de selectiefase van de afstotingsoperatie zorgvuldig onderzoek naar de herkomst van de
Wanneer het museum houder is van de objecten, is toestemming nodig van de eigenaar om ze af te stoten.
geselecteerde objecten. Besteed daarbij aandacht aan de volgende zaken:
Het museum is houder in de volgende gevallen:
•
Eigendom
•
Het museum is bruikleennemer
•
Bewaarneming
•
Het museum is bewaarnemer
•
Bruikleen
•
In alle andere gevallen waarbij vaststaat dat het museum geen eigenaar is en een derde rechthebbende
•
Schenking
is op de objecten, voor welke derde het museum de objecten houdt. In deze gevallen kan er sprake zijn
•
Gift
van bezit. Een bezitter verwerft na drie jaar de eigendom, mits de bezitter te goeder trouw is op het
•
Erfstellingen en legaten
moment van bezit
•
Subsidies Een museum kan zich als houder niet eenzijdig eigenaar maken van objecten die het houdt voor een ander,
In deze leidraad worden de verschillende aspecten van het herkomstonderzoek zo volledig mogelijk behan-
ook al weet het museum niet wie de eigenaar is. Een houder kan ook nooit door louter tijdsverloop eigenaar
deld. In de praktijk kan het museum echter met unieke gevallen te maken hebben waarvoor deze leidraad
worden van een object. Zie Burgerlijk Wetboek boek 3 art. 107-125.
geen passende oplossing biedt. In die gevallen kan het raadzaam zijn externe juridische expertise in te schakelen.
Bewaarneming Ga na of sprake is van een bewaarneming. Een bewaarneming is een overeenkomst op grond waarvan
Eigendom
een object door een bewaargever aan een bewaarnemer (het museum) in bewaring wordt gegeven.
Bij afstoten is de eigendomsvraag van groot belang. Zorg dat duidelijk is hoe de objecten in de collectie zijn gekomen en wie de juridische eigenaar is.
De hoofdverplichting bij bewaarneming is het bewaren en teruggeven van de objecten. Daarbij komt natuurlijk de zorg als een goed bewaarder van de objecten.
Een museum is alleen bevoegd een object in eigendom over te dragen als het de eigenaar is van dat object of toestemming van de eigenaar heeft om dat te doen. Hoe ingewikkeld de museumstructuur ook is, er zijn slechts twee uitgangsposities:
30|31 Leidraad voor het afstoten van museale objecten
Van een bewaarneming is sprake in de volgende gevallen: •
Objecten die door de maker ter beoordeling zijn aangeboden met de bedoeling te komen tot verkoop. Tot een verkoop komt het echter niet en de objecten zijn in het depot blijven staan
•
Objecten die in oorlogssituaties onder onduidelijke omstandigheden zijn afgegeven
•
Objecten die voor derden in het museumdepot zijn geplaatst in het kader van tijdelijke huisvesting en nooit werden opgehaald
•
Objecten die ter restauratie of beoordeling zijn binnengekomen en nooit opgehaald zijn
•
Objecten die per abuis tussen bruiklenen zijn geraakt die aan het museum zijn geretourneerd
Omdat een overeenkomst tot bewaarneming al tot stand komt bij wilsovereenstemming, komt het in de praktijk vaak voor dat de overeenkomst niet schriftelijk is vastgelegd. Wel is het mogelijk dat het bewaarloon op schrift gezet is. Professionele bewaarnemers, de bewaarnemers die in de uitoefening van beroep of bedrijf een overeenkomst zijn aangegaan, hebben namelijk recht op bewaarloon. Zie Burgerlijk Wetboek boek 7 art. 600-605. Het museum doet er goed aan om in eerste instantie alles te doen dat redelijkerwijs mogelijk is om de herkomst van het object vast te stellen. Indien dit niet lukt, kan het object in beginsel niet worden afgestoten. Bruikleen Retourneer bruiklenen aan de bruikleengever of diens erfgenamen of rechtsopvolgers. Strikt genomen valt een bruikleen buiten deze leidraad. Er verandert immers niets in de eigendomssituatie wanneer de bruikleen wordt geretourneerd. De objecten zijn eigendom van de bruikleengever en dat blijft zo als de objecten weer aan de bruikleengever teruggegeven worden. Toch is er goede reden om in deze leidraad aandacht te besteden aan langdurige bruiklenen. Op de eerste plaats wordt in de museale praktijk een langdurige bruikleen vaak als deel van de collectie gezien. Langdurige bruiklenen staan normaal gesproken ook ingeschreven in het collectieregistratiesysteem. Diverse maten, gewichten en meetinstrumenten uit de collectie van voormalig Museum van het IJkwezen te Delft, geveild in 2001.
Wanneer een langdurige bruikleen beëindigd wordt, verandert de eigendomssituatie niet, maar de objecten worden wel uit de collectieregistratie van de bruikleennemer verwijderd. Daarom lijkt langdurige bruikleen op afstoten, ook al is het dat niet. Bovendien kan het voorkomen dat een bruikleen niet zomaar ongedaan gemaakt kan worden. Vandaar dat er in deze leidraad aandacht aan besteed wordt.
32|33 Leidraad voor het afstoten van museale objecten
In het geval van een bruikleen kunnen zich twee problemen voordoen:
Schenking is geen eenzijdige rechtshandeling (zoals dat bij een legaat het geval is) maar een wederkerige overeenkomst die tot stand komt door aanbod en aanvaarding, inclusief de daaraan verbonden voorwaarden.
1.
De bruikleengever is niet meer te achterhalen
Wanneer sprake is van een schenking zonder voorwaarden, dan is er niets aan de hand en kunnen de
2.
De bruikleengever weigert de objecten terug te nemen
objecten worden afgestoten. Overweeg echter om de schenker of diens erfgenamen van het voornemen om de objecten af te stoten op de hoogte te stellen. Mochten de schenker of de erven bezwaren hebben tegen
Ad 1.
het afstoten, dan kan het museum besluiten om de objecten terug te geven. Het museum kan ook tot een
Wanneer de bruikleengever niet meer te achterhalen is, kan de bruikleennemer niet overgaan tot afstoten
andere overeenkomst met de schenker of de erven besluiten.
van de objecten. De bruikleengever blijft namelijk eigenaar van de bruikleen, de bruikleennemer is slechts houder en kan zichzelf daarom niet te goeder trouw eigenaar maken. Een eenzijdige opzegging van de
De voorwaarde die wordt verbonden aan een schenking vormt een contractuele verbintenis voor de
bruikleenovereenkomst is uitgesloten. In dit geval is handhaving van de status quo of een gang naar de
begiftigde. Handelt de begiftigde in strijd met de voorwaarde die is verbonden aan de schenking dan pleegt
rechter de enige optie. Het is om die reden raadzaam langdurige bruikleenovereenkomsten met enige
de begiftigde wanprestatie. In dat geval kan de schenker naar de rechter stappen en de begiftigde aanklagen.
regelmaat te controleren en te actualiseren.
De rechter kan bij niet-naleving van de voorwaarden de overeenkomst vernietigen. De schenking wordt dan weer eigendom van de schenker. De rechter beslist wie de proceskosten moet betalen.
Ad 2. De bruikleengever kan weigeren de objecten terug te nemen. Hoewel de bruikleennemer altijd gehouden is
De begiftigde kan aan de rechter vragen om een wijziging van de voorwaarden, een zogenaamde
de bruikleen terug te geven, rust er geen verplichting op de bruikleengever om de bruikleen terug te nemen.
vervallenverklaring.
Dus als de bruikleennemer de bruikleen terug wil geven maar de bruikleengever wil die niet terug nemen, ontstaat er een patstelling. Mogelijkheden om hier uit te komen zijn:
Gift Een gift is een geldelijke tegenprestatie die niet conform de werkelijke waarde van het object
• • •
De bruikleengever schenkt de objecten aan de bruikleennemer. Deze is vervolgens vrij om de objecten
plaatsheeft. Een gift is iedere handeling die ertoe strekt dat de handelende een ander ten koste
af te stoten
van eigen vermogen verrijkt.
De bruikleennemer verzoekt de rechter om de bruikleengever te verplichten de bruikleen terug te nemen als deze niet bereid is afstand te doen van het eigendom
Het onderscheid tussen schenking en gift is belangrijk omdat er bij een gift geen sprake is van een
De bruikleennemer zoekt een andere bruikleennemer die de bruikleen over wil nemen
overeenkomst zoals bij schenking, zodat er ook geen ruimte is om voorwaarden aan de gift te verbinden. Voorts is de financiële aard van een gift anders dan die van schenking omdat het ‘om niet’ element van
Zie Burgerlijk Wetboek boek 7A art. 1777-1790.
schenking ontbreekt bij een gift. Een voorbeeld van een gift is een verkoop tegen een vriendenprijs of tegen een symbolisch bedrag.
Schenking Schenking is een overeenkomst om niet die ertoe strekt dat de ene partij (schenker) ten koste van het eigen vermogen de andere partij (begiftigde) verrijkt. Objecten die zijn geschonken, kunnen door de ontvanger worden afgestoten tenzij voorwaarden aan de schenking zijn verbonden. Ook kunnen overwegingen van morele aard aanleiding zijn om voorzichtig om te gaan met afstoting van schenkingen.
34|35 Leidraad voor het afstoten van museale objecten
Zie Burgerlijk Wetboek boek 7 art. 175-188.
Erfstellingen en legaten
Shortlist overtollige objecten en vaststelling besluit
Ga na of er beperkende voorwaarden verbonden zijn aan geselecteerde objecten die ooit door een
Stel na afloop van de controles een shortlist op van af te stoten objecten/deelcollecties en leg deze
legaat of erfstelling zijn verkregen.
met redengeving voor aan het bevoegd gezag ter besluitvorming. Streef naar een gestaffeld systeem waarbij objecten van weinig waarde na een eenvoudig besluitvormingstraject kunnen worden
Er is een onderscheid tussen erfstellingen en legaten. Bij een erfstelling laat een erflater in zijn testament
afgestoten en objecten van veel cultuurhistorische waarde moeten worden voorgelegd aan bijvoorbeeld
aan één of meer personen zijn gehele nalatenschap of een deel daarvan na, inclusief alle rechten en
(achtereenvolgens) managementteam, raad van toezicht, bestuur, wethouder, gemeenteraad.
verplichtingen. Een legaat is een uiterste wilsbeschikking waarin de erflater een vorderingsrecht toekent aan één of meer personen onder exacte omschrijving van het goed dat wordt vermaakt.
Objecten markeren Overweeg om af te stoten objecten op de shortlist zodanig te markeren dat duidelijk wordt dat ze uit
Erfstellingen en legaten zijn ‘makingen’. Een making verschilt juridisch van een schenking omdat er bij
de collectie van het museum zijn verwijderd. Vooral nadat het herplaatsingstraject is doorlopen en
makingen geen sprake is van een overeenkomst. Dat wil zeggen dat een legaat of erfstelling zonder
objecten worden verkocht of geschonken aan andere partijen dan musea, kan dit wenselijk zijn. Een
uitdrukkelijke aanvaarding verkregen kan worden. Net als bij schenking kan aan een legaat of erfstelling
merkteken voorkomt onduidelijkheid over de herkomst. Markeren kan door middel van een
ook een voorwaarde of een last worden verbonden. Soms kan zo´n last of voorwaarde bezwaarlijk zijn voor
gravering, stempel of brandmerk.
het museum. In dat geval kan overwogen worden om bij de rechter een verzoek om een wijziging of een vervallenverklaring van de voorwaarde of last die zijn verbonden aan het legaat of de erfstelling in te dienen. Neem bij afstoting van een legaat of erfstelling altijd contact op met de erven van de legataris. Zie Burgerlijk Wetboek boek 4 art. 42- 54 en art. 115-134. Subsidies Ga na of de geselecteerde objecten met subsidie zijn verworven of gerestaureerd. Ga na of er aan de subsidie voorwaarden verbonden zijn. Subsidiënten kunnen bij het verlenen van subsidies voorwaarden stellen die bijvoorbeeld inhouden dat het museum om toestemming moet vragen om objecten uit de collectie af te stoten. Laat het museum dit na, dan kan de subsidiënt de reeds uitbetaalde subsidies terugvorderen. Is er toestemming verleend door de subsidiënt om één of meerdere objecten af te stoten, dan kan de subsidiënt een vergoeding eisen omdat de opbrengsten van het afstoten een eigen vermogen opleveren. Zie Algemene wet bestuursrecht hoofdstuk 4 titel 4.2 en Wet op het specifiek cultuurbeleid.
36|37 Leidraad voor het afstoten van museale objecten
3. Herplaatsen Gunningscriteria Gunningscriteria zijn criteria op basis waarvan wordt bepaald aan welke musea overtollige objecten worden gegund bij herplaatsing (zie schema 3. Herplaatsen, pagina iii). Bied overtollige objecten altijd eerst aan aan andere musea. Bij voorkeur geen verkoop aan een ander museum. Tussen beheerders van rijkscollecties is verkoop van overtollige objecten uitgesloten. Stel voorwaarden op voor overname. Als gunningscriteria kunnen worden gebruikt: De begiftigde: •
beheert inhoudelijk een vergelijkbare collectie
•
beheert een collectie met een vergelijkbare eigendomsstatus (bijvoorbeeld gemeente-gemeente)
•
heeft zijn belangstelling voor objecten duidelijk gemotiveerd en de argumenten om objecten af te stoten zijn gespiegeld aan de motivering van het begunstigde museum
•
is een belangrijke samenwerkingspartner
•
is gehuisvest in dezelfde plaats, regio of provincie
•
is geregistreerd in het Nederlands Museumregister
•
is bereid de objecten te restaureren
•
is bereid de objecten te registreren en deze registratie ter beschikking te stellen
•
is bereid tot betaling van een handling fee
•
is bereid tot het tekenen van een overdrachtsverklaring
•
De af te stoten objecten vormen een goede aanvulling op de collectie van het begunstigde museum
•
Wie het eerst komt, die het eerst maalt
•
Objectclusters blijven bijeen
•
Het transport en de eventuele verzekering van objecten tijdens het transport zijn voor rekening van het begunstigde museum. Het transport vindt voorts binnen redelijke termijn plaats
Bepaal verder welke criteria de doorslag geven bij de toewijzing in geval verschillende musea belangstelling hebben voor hetzelfde object.
38|39 Leidraad voor het afstoten van museale objecten
Handling fee De handling fee dekt (deels) de begeleidings-, administratie- en emballagekosten die het museum maakt om overtollige objecten gereed te maken voor overdracht. De handling fee is niet afhankelijk van de waarde van het object, maar wel van het aantal objecten. De fee is voor alle objecten gelijk. Kies een redelijk bedrag, dat in verhouding staat tot de kosten, maar geen grote drempel opwerpt. Musea informeren Informeer andere musea over het voornemen tot afstoten, geef aan welke objecten voor herplaatsing in aanmerking komen en maak duidelijk welke gunningscriteria gelden. Neem een redelijke termijn in acht om musea te laten reageren op het aanbod. Het moet aannemelijk zijn dat musea binnen die termijn kennis hebben kunnen nemen van de objecten en een afweging hebben kunnen maken. Dat is mede afhankelijk van de vorm van communicatie. Het informeren van musea kan op de volgende manieren: 1. Informeer zoveel mogelijk musea (gelijktijdig of gefaseerd) over de objecten die beschikbaar zijn voor overname 2. Neem rechtstreeks contact op met musea die belangstelling zouden kunnen hebben voor de objecten. In veel gevallen gaat het om collega-musea die op vergelijkbare terreinen verzamelen De eerste optie verdient uit het oogpunt van transparantie de voorkeur. Het informeren van musea kan door middel van telefoon, e-mail, brief, website, museumconsulenten, een tentoonstelling, vakbladen, kranten of via de Herplaatsingsdatabase. Geef aan hoe musea moeten reageren en hanteer een deadline. Maak ook de gunningscriteria in een vroeg stadium bekend. Tentoonstelling Overweeg van de overtollige objecten een tentoonstelling te maken. De tentoonstelling kan uitstekend als platform dienen om reacties en belangstelling te peilen. In 2006 heeft een aantal musea geëxperimenteerd met het maken van een tentoonstelling van objecten die ze wilden afstoten. De tentoonstellingen maakten veel reacties los en leverden een belangrijke bijdrage aan de transparantie en verantwoording van de afstotingsoperatie.
40|41 Leidraad voor het afstoten van museale objecten
Opbouw veiling ‘Uit het depot’ van het Centraal Museum Utrecht (2006).
Herplaatsingsdatabase
Het museum kan besluiten te herplaatsen middels schenking, gift, ruil of verkoop.
De Herplaatsingsdatabase is een platform op internet waarop musea objecten kunnen aanbieden die voor herplaatsing in aanmerking komen.
Zie Burgerlijk Wetboek boek 3 art. 83-92.
De website is toegankelijk voor iedereen, maar alleen musea die in het bezit zijn van een inlogcode kunnen
Schenking
reageren op het aanbod van overtollige objecten. Door overtollige objecten op de database te plaatsen, worden
In het hoofdstuk over herkomstonderzoek is schenking al besproken. De situatie is bij herplaatsen
ze voor andere musea zichtbaar en beschikt elk museum op hetzelfde moment over dezelfde informatie. Voor
echter omgekeerd. Het museum dat afstoot is dan niet begiftigde, maar schenker en heeft dus een
de toewijzing van de objecten stelt elk museum zijn eigen gunningscriteria op. De website is te benaderen via
andere rol.
www.herplaatsingsdatabase.nl. Overweeg om aan de schenking voorwaarden te verbinden. Handelend in de geest van de Collectie Nederland kan Behandelen en toekennen aanvragen
het schenkende museum voorwaarden stellen die er voor zorgen dat de geschonken objecten binnen het publieke
Nadat musea zijn geïnformeerd over objecten die worden afgestoten, kunnen reacties worden verwacht.
domein blijven. Ook kan door middel van voorwaarden worden voorkomen dat de objecten worden verhandeld.
Handel de reacties als volgt af: Mogelijke voorwaarden zijn: •
Registreer en bevestig de reacties
•
Overweeg om een kijkdag te organiseren. In de meeste gevallen willen belangstellenden de objecten
• •
kijkdag zinvol •
De begiftigde dient de objecten terug te geven in geval overgegaan wordt tot afstoten. Aan deze voorwaarde kan een termijn verbonden worden, bijvoorbeeld van 5 of 10 jaar
Leg in de afstotingsdocumentatie vast welke gunningscriteria de doorslag hebben gegeven bij de •
toewijzing van objecten Denk in het geval van een kijkdag na:
De begiftigde informeert de schenker wanneer hij voornemens is de geschonken objecten af te stoten
zien. Als het gaat om grote hoeveelheden objecten en veel belangstellenden, is het organiseren van een
De objecten mogen alleen opnieuw worden afgestoten als ze bij een ander museum worden herplaatst
Niet alle voorwaarden zijn geoorloofd. Het is niet toegestaan om het begunstigde museum te verbieden de geschonken objecten af te stoten.
•
in welke ruimte (depot?) belangstellenden worden toegelaten
•
of objecten moeten worden klaargezet
•
of belangstellenden objecten mogen hanteren
Het museum kan ook besluiten de obecten over te dragen middels een gift, waarbij het begiftigde
•
op welke wijze belangstellenden eventueel aanwezige registratiegegevens en/of objectdocumentatie
museum een symbolisch bedrag betaalt. Aan een gift kunnen geen voorwaarden verbonden worden,
kunnen raadplegen
zoals bij een schenking.
Overdracht
Gift
Ruil
Handel de overdracht van objecten administratief af met het ondertekenen van een overdrachtsverklaring,
Ruil is een overeenkomst waarbij partijen zich verbinden elkaar over en weer een zaak in de plaats
het overdragen van de objectdocumentatie, het organiseren van het transport en het incasseren van een
van een andere zaak te geven. Ruil kan een uitkomst zijn als het gaat om het afstoten van een
eventuele handling fee of opbrengst uit verkoop.
beperkt aantal objecten.
42|43 Leidraad voor het afstoten van museale objecten
Op ruil zijn de bepalingen betreffende koop van toepassing, met dien verstande dat elke partij wordt beschouwd
Niet:
als verkoper voor de prestatie die zij verschuldigd is, en als koper voor de prestatie die haar toekomt. Laat
• Personeel van het museum of familie daarvan
voorafgaande aan de ruil de financiële waarde van de overtollige objecten taxeren door een onafhankelijke deskundige. De vastgestelde waarde geeft houvast bij het bepalen van de waarde waartegen geruild kan
Verbind voorwaarden aan de schenking om de juiste omgang met de objecten te bevorderen. Zie pagina 35/35.
worden en voorkomt discussie over de redelijkheid. Ruil Neem voor de vaststelling van de waarde van objecten contact op met een erkend vendu- of veilinghuis of de
Zie pagina 43.
Federatie van Taxateurs, Makelaars, Veilinghouders in roerende zaken. Kijk op www.federatie-tmv.nl. Verkoop Zie Burgerlijk Wetboek boek 7 art. 49 en 50.
Er zijn twee vormen van verkoop. De onderhandse verkoop en de openbare verkoop via een veiling. Ga alleen in zee met een bonafide handelaar/veilinghouder.
Geen museale belangstelling Zorg voor vervreemding buiten de museumsector als er geen museale belangstelling bestaat voor de
Onderhandse verkoop
geselecteerde objecten. Dat kan door middel van schenking, ruil en verkoop.
De onderhandse verkoop is minder transparant dan de openbare verkoop en daarom minder geschikt. Er kunnen echter redenen zijn om toch voor de onderhandse verkoop te kiezen, zoals:
Schenking Neem bij de beslissing om objecten een niet-museale bestemming te geven de volgende
•
Investering in de relatie met de koper
aspecten in overweging:
•
De handelaar beschikt over een netwerk
•
Het museum kent een koper die bereid is de vraagprijs te betalen
• Het belang van het object
•
Efficiënt bij één of enkele objecten
• De aandacht en zorg die het object zal krijgen na schenking
•
Minder tijdgebonden
• De zichtbaarheid van het object Openbare verkoop Suggesties: • De maker van het voorwerp, of zijn erven, indien het gaat om werk waarop auteurs-
Een openbare veilingverkoop heeft vanwege het transparante karakter de voorkeur. Verkoop de objecten via een veiling als:
of beeldrecht rust • De oorspronkelijke schenker of zijn erven, wanneer het om een aan het museum geschonken voorwerp gaat • Verzamelaarsverenigingen
•
Het museum streeft naar maximale transparantie
•
Het gaat om grotere hoeveelheden objecten
•
De objecten binnen afzienbare termijn verkocht moeten worden
• Onderwijsinstellingen • Andere publieke instellingen
Maak met het veilinghuis contractuele afspraken over:
• Bezoekers van het museum (een praktijk die door musea met een technische of natuurhistorische collectie wel wordt gehanteerd)
44|45 Leidraad voor het afstoten van museale objecten
•
Aanlevering van objectgegevens
•
Taxatie
•
Verkoperscommissie
•
Marketing, publiciteit en catalogus, mailing
•
Fotografie t.b.v. de catalogus
•
Transport en verzekering
•
Veilinglocatie
•
Kijkdagen
•
Samenstelling van kavels/lots
•
Limieten
•
Onverkochte objecten
•
Opslag
•
Uitkering van de opbrengst
Zie Burgerlijk Wetboek boek 7 art. 1-44. Verkoop en volgrecht Het volgrecht is het onvervreemdbare recht van de maker van een origineel kunstwerk te delen in de waardevermeerdering van zijn werk, door telkens bij latere verkoop van dat kunstwerk een percentage te ontvangen van de verkoopprijs. Het is een integrerend bestanddeel van de Auteurswet. Het volgrecht is verschuldigd als bij de verkoop van het werk - als koper, verkoper of als tussenpersoon actoren uit de professionele kunsthandel betrokken zijn, zoals veilinghuizen, handelaren en galeries. Het volgrecht is niet van toepassing op de eerste verkoop van kunstwerken door (of namens) de maker. Het is niet geheel duidelijk of het volgrecht op een museum van toepassing is als het een modern kunstwerk rechtstreeks verkoopt aan een belangstellende. Een museum kan namelijk niet aangemerkt worden als een professionele kunsthandelaar (er is geen winstoogmerk), maar valt ook niet onder de uitzondering die geldt voor natuurlijke personen. Verkoop derhalve een modern kunstwerk altijd via een professionele tussenpersoon: een handelaar of veilinghouder. In dit geval is volgrecht verschuldigd. Het veilinghuis moet zorgdragen voor de afdracht van de vergoeding.
Kaart van Algiers, ingekleurde gravure door Migeon en A. Vuillemin, geselecteerd door
Zie Auteurswet art. 43-43g.
46|47 Leidraad voor het afstoten van museale objecten
het Marinemuseum (2006).
4. Afronding Opbrengsten Besteed opbrengsten uit de verkoop van objecten uitsluitend aan verbetering van de kwaliteit van de collectie (aankoop, actieve conservering of restauratie). Maak over de besteding van eventuele opbrengsten in een vroeg stadium afspraken met de eigenaar. Registratie Geef in de (geautomatiseerde) collectieregistratie aan dat de objecten uit de collectie zijn verwijderd. Geef bij objecten uit de Deltaplancategorie A en B bovendien aan waar ze zijn herplaatst. Het is belangrijk dat gegevens over de afgestoten objecten deel blijven uitmaken van de collectieregistratie, zodat eventuele onduidelijkheden omtrent de herkomst in de toekomst gemakkelijk kunnen worden voorkomen (zie schema 4. Afronding, pagina iv). Vernietiging Het vernietigen van objecten is onherroepelijk. Het is raadzaam om een bezinningsperiode te hanteren tussen het moment van selectie en de daadwerkelijke vernietiging. Soms komt men in die periode tot andere inzichten op grond van informatie die opeens opduikt of de mening van externen. Zorg voor redelijke garanties dat objecten ook daadwerkelijk vernietigd zijn en niet via een omweg op de markt komen. Maak (overzichts)foto’s van de objecten vóór vernietiging. Vernietiging van moderne kunst en het auteursrecht Gaat het museum over tot vernietiging van een kunstwerk dan heeft het, in geval van moderne kunst, te maken met het persoonlijkheidsrecht van de kunstenaar op grond van het auteursrecht. Neem contact op met de kunstenaar of zijn erven om toestemming te krijgen voor vernietiging zodat niet in strijd met zijn persoonlijkheidsrecht wordt gehandeld. Inbreuk op het auteursrecht betekent doorgaans een onrechtmatige openbaarmaking of verveelvoudiging, maar bij aantasting of verminking van een werk kan er ook sprake zijn van een inbreuk op het persoonlijkheidsrecht van de maker.
48|49 Leidraad voor het afstoten van museale objecten
De maker heeft namelijk niet alleen een materieel belang bij de exploitatie van zijn werk, maar ook een ideëel, met zijn makerschap verbonden, belang: zijn persoonlijkheidsrecht. Dit betekent dat te allen tijde rekening gehouden dient te worden met het persoonlijkheidsrecht van de kunstenaar. In geval van vernietiging van een object kan een kunstenaar zich niet beroepen op inbreuk op zijn auteursrecht. In de jurisprudentie wordt aangenomen dat vernietiging niet valt onder aantasting in de zin van het auteursrecht en dat het persoonlijkheidsrecht van de maker zich niet verzet tegen vernietiging van (een stoffelijk exemplaar van) een kunstwerk. Als het gaat om vernietiging van unieke exemplaren, dan wordt van de eigenaar verwacht dat hij slechts overgaat tot vernietiging indien daarvoor een gegronde reden bestaat. Bestaat er geen gegronde reden voor de vernietiging, dan zou dat misbruik van het eigendomsrecht opleveren jegens de maker. Bij vernietiging van een kunstwerk is overleg met de kunstenaar (of zijn erven) dus van groot belang. Afstotingsdocumentatie Documenteer de afstotingsoperatie zorgvuldig en geef zoveel mogelijk openheid van zaken. Een goede documentatie vormt een verantwoording van het handelen en maakt reconstructie van het proces in de toekomst mogelijk. Maak afspraken over de plaats en de bewaartermijn van de afstotingsdocumentatie. In verband met het publieke karakter van collecties moet afstotingsdocumentatie toegankelijk zijn voor derden. Besteed ook in het jaarverslag aandacht aan de afstotingsoperatie.
Het ICN heeft in het depot een ‘selectieplein’ ingericht om het selectieproces te stroomlijnen.
50|51 Leidraad voor het afstoten van museale objecten
Bijlage 1 Argumenten voor en tegen afstoten Zonder een uitspraak te doen over de validiteit, volgt hierna een lijst van veel gehoorde argumenten voor en tegen afstoten. Voor afstoten: •
Kwaliteitsverbetering collectie Het afstoten van objecten leidt tot een kwaliteitsverbetering van de collectie en een scherper collectieprofiel De objecten kunnen vervangen worden door kwalitatief betere of vergelijkbare exemplaren
•
Geen museale kwaliteit De objecten hebben onvoldoende inhoudelijke of esthetische kwaliteit in vergelijking met andere vergelijkbare objecten of zijn onvoldoende representatief
•
Wijziging collectiebeleid De objecten passen door aanscherping of wijziging van het collectiebeleid niet meer in de collectie
•
Gebruik De objecten worden niet (meer) gebruikt
•
Geïsoleerd De objecten nemen een geïsoleerde positie in binnen de collectie en hebben geen inhoudelijke relatie met de rest van de collectie
•
Gebrek aan belangstelling De publieke en wetenschappelijke belangstelling voor, of de emotionele binding met, de objecten ontbreekt
•
Vermindering beheerslasten Door afstoting van objecten nemen de beheerslasten van de collectie af. Vooral met betrekking tot grote volumineuze objecten wordt dit argument nog wel eens gebruikt
•
Dubbel De collectie bevat objecten die (exact) hetzelfde zijn
•
Oververtegenwoordigd In de collectie is het oeuvre van een kunstenaar oververtegenwoordigd waardoor de collectie niet in balans is
52|53 Leidraad voor het afstoten van museale objecten
•
Kapot De objecten zijn onherstelbaar beschadigd
•
Gezondheids-/ omgevingsrisico De objecten vormen een bedreiging voor de gezondheid en veiligheid van museumpersoneel of bezoekers (bijvoorbeeld radioactief materiaal) of hebben een negatief effect op het behoud van andere collectieonderdelen
•
Collectiemobiliteit en zichtbaarheid Objecten passen beter in andere collecties of zijn in een openbare instelling beter op hun plaats
•
Land van herkomst/oorspronkelijke context Objecten horen thuis in het land van herkomst (geldt bijvoorbeeld voor koloniaal erfgoed of oorlogsbuit). Door afstoting kunnen verspreid geraakte onderdelen herenigd worden of kunnen werken in hun oorspronkelijke context geplaatst worden
•
Bewerking voltooid De bewerking (analyse, documentatie, publicatie) van objecten - die in grote hoeveelheden in de collectie aanwezig zijn - is voltooid waardoor ze kunnen worden afgestoten
•
Substitutie De informatie op of van de objecten kan volledig gesubstitueerd worden (bijvoorbeeld kranten op microfilm)
•
Kennis onvolledig De kennis over de objecten is onvolledig of ontbreekt geheel en kan niet meer - of alleen met zeer veel inspanningen - aangevuld worden
•
Vervangbaar De objecten zijn zo nodig gemakkelijk te vervangen op basis van documentaire gegevens (conceptuele kunst)
Tegen afstoten: •
Samenhang Een collectie is meer dan de som der delen. Zij is een samenhangend geheel met een eigen historie die gerespecteerd moet worden
•
Collectiehistorie De wijze waarop een collectie tot stand gekomen is, weerspiegelt de opvattingen van generaties vóór ons. Ook ten aanzien van verzamelen en bewaren. De collectiehistorie moet gerespecteerd worden
Nederlands aardewerk, Delft, 1785, patriottentijd. Geselecteerd door het Marinemuseum (2006).
•
Reputatie Afstoting tast het beeld en de reputatie van het museum als collectiebeherende instelling aan, doet afbreuk aan het vertrouwen dat men heeft in het museum en kan tot gevolg hebben dat potentiële
54|55 Leidraad voor het afstoten van museale objecten
schenkers in de toekomst minder genegen zijn objecten af te staan •
Vraagtekens Van objecten zijn (te) veel gegevens (nog) onbekend en dus kan geen gefundeerde beslissing over afstoten worden genomen
•
Geheugenverlies Musea hebben de verantwoordelijkheid voor ons collectieve geheugen. Afstoting leidt tot geheugenverlies
•
Archieffunctie Collecties hebben een archieffunctie. De toetssteen voor de waarde van objecten is niet uitsluitend de actuele ‘gebruikswaarde’
•
Tijdgebonden Beslissingen over afstoting zijn te veel afhankelijk van de waan van de dag, heersende opvattingen of de stand van wetenschap en techniek. Het depotstuk van vandaag is wellicht het topstuk van morgen (voorzichtigheidsprincipe)
•
Publiek bezit Museale objecten zijn publiek bezit die veelal met gemeenschapsgeld verworven zijn. Het nemen van beslissingen over het afstoten stijgt uit boven het mandaat van een individueel museum
•
Marktbederf Het afstoten van grote aantallen objecten kan de marktwaarde van vergelijkbare objecten verlagen. Omgekeerd kan afstoting een vraag doen ontstaan, terwijl het in het belang van het museum en de maatschappij is om de markt zo beperkt en oninteressant mogelijk te houden (geldt bijvoorbeeld bij beschermde diersoorten)
•
Goed voor netwerk De objecten verlenen de instelling toegang tot het circuit van belangrijke bruikleennemers en contacten. De objecten dragen bij aan de status van de instelling als belangrijke bruikleengever
•
Intrinsieke waarde De intrinsieke waarde van de objecten is hoog
•
Verificatie Onderzoeksresultaten moeten blijvend getoetst kunnen worden aan de objecten
•
Internationale voorbeeldfunctie Nederlandse musea moeten internationaal een voorbeeldfunctie vervullen en dus terughoudend zijn met het afstoten van museale objecten
56|57 Leidraad voor het afstoten van museale objecten
Benzinepomp uit de collectie van voormalig Museum van het IJkwezen te Delft, afgestoten in 2001.
Bijlage 2 Selectiecriteria Deltaplan voor het Cultuurbehoud Categorie A Bij objecten of deelcollecties die behoren tot categorie A gaat het om voorwerpen die binnen de doelstelling van het museum en het geheel van het Nederlandse museale en verspreide cultuurbezit onvervangbaar en onmisbaar zijn. In het algemeen zullen dergelijke objecten te vinden zijn in de vaste opstelling. 1. Het object is een unicum, holotype, paratype of prototype: «ijkwaarde» (bijvoorbeeld een gedateerd en gesigneerd beeld van Jan van Steffenweerd). Wetenschappelijke beschrijvingen zijn op dit object gebaseerd; het is het exemplaar dat bij de beschrijving van een species is gebruikt. Bij het hanteren van dit criterium moet men voor kunstvoorwerpen streng zijn met het gebruik van het begrip “uniek” dat immers in de kunsthistorische literatuur weinig onderscheidend is. 2. Het object toont een essentiële fase/omwenteling in het oeuvre van een kunstenaar, van een school of stijl of van een ontwikkeling in een wetenschap: «schakelwaarde» (bijvoorbeeld de Sphinx van Toorop, de microscoop van Van Leeuwenhoek, het slingeruurwerk van Huygens). Men kan hierbij denken aan het eerste werk waarin een kunstenaar een nieuwe richting inslaat, aan kunstwerken waarvan de opdracht bekend is, zodat zij in tijd of ruimte geplaatst kunnen worden, alsmede aan kunstwerken met een nieuwe iconografie. 3. Het object legt een relatie met een bijzondere gebeurtenis in de geschiedenis, het is een duidelijke herinnering aan personen of gebeurtenissen die voor de Nederlandse of internationale geschiedenis van overtuigend belang zijn: «symboolwaarde». Een duidelijk voorbeeld hiervan is de verzameling Oranjeportretten van de Stichting Oranje Nassau, of de kamer van St. Marten. Bij dit laatste criterium kunnen uiterlijk en esthetische beleving van het object een volstrekt ondergeschikte rol spelen (De Hartog schotel). Deze criteria komen overeen met de criteria zoals die gehanteerd worden bij de Wet tot Behoud van Cultuurbezit. Met een juiste beschrijving van categorie A omlijnt men dus de top van het Nederlandse cultuurbezit, voor zover dit afzonderlijke objecten betreft die van nationaal belang worden geacht. 58|59 Leidraad voor het afstoten van museale objecten
Het hanteren van deze criteria is eenvoudiger voor individuele voorwerpen dan voor deelcollecties. Binnen deelcollecties zullen zich immers regelmatig voorwerpen bevinden die individueel niet voldoen aan categorie A (zie ook hieronder bij 6). Het kan zijn, dat de waarde van de deelcollectie als ensemble het predikaat A verdient, ondanks de aanwezigheid van voorwerpen uit de categorie B of zelfs C. De waarde van het ensemble overstijgt dan de waarde van de som der delen. Voorbeelden van deelcollecties die hieronder vallen zijn: de collectie Delfts blauw in het Rijksmuseum (schakelwaarde), de Sieboldcollectie in het SieboldHuis (symboolwaarde), de Timorcollectie in het Rijksmuseum voor Geologie en Mineralogie (ijkwaarde). Enkele voorbeelden buiten de rijksmusea zijn: de schilderijen van Frans Hals in het Frans Halsmuseum (schakelwaarde), de muziekinstrumenten in het Haags Gemeentemuseum, de insectencollectie ‘ de Wever’ in het Natuurhistorisch Museum te Maastricht (ijkwaarde, vanwege de verscheidenheid aan typen). In veel, wellicht de meeste, gevallen zal binnen de deelcollectie echter een onderscheid gemaakt kunnen worden tussen A, B, C en eventueel D door middel van een procentuele indeling in categorieën. Categorie B 4. Het object wordt dikwijls getoond in tijdelijke opstellingen: «presentatiewaarde». Hieronder vallen ook voorwerpen die wellicht niet een grote kunst- of cultuurhistorische of wetenschappelijke waarde hebben, maar wel een hoge «attractiewaarde». Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan The Busy Drone, een orgel in het Stedelijk Museum te Amsterdam, of het Doelo geraamte uit Delft. 5. De herkomst van het object is belangrijk/schept bepaalde verplichtingen: «genealogische waarde». Hieronder zullen bijvoorbeeld ook aankopen van eerdere directeuren kunnen vallen, die vaak vanuit een geheel andere visie zijn gedaan. Men denke bijvoorbeeld aan de koloniale herkomst van het bezit van volkenkundige musea, of de Bleulandcollectie te Utrecht. Nicolaes Molenaer, ‘Rivierlandschap’, 1660, geselecteerd
6. Het object vormt een onderdeel van een ensemble, dat in zijn geheel of voor een belangrijk deel aan
uit de collectie van het Noordbrabants Museum (2006).
bepaalde criteria voldoet, waaraan het object sui generis niet zou voldoen: «ensemblewaarde», bijvoorbeeld de regentenportretten in het Amsterdams Historisch Museum. 7. Het object is drager van belangrijke gegevens die niet in bovengenoemde criteria vervat zijn: «documentatiewaarde». Bij deelcollecties kan hier bijvoorbeeld gedacht worden aan topografische atlassen en aan archeologische collecties.
60|61 Leidraad voor het afstoten van museale objecten
Voor verschillende soorten musea kan de zwaarte van bepaalde criteria uiteenlopen of moeten de criteria op andere wijze worden geïnterpreteerd en gehanteerd. Cultuurhistorische musea bevatten vaak ensembles met een hoge genealogische waarde, terwijl ook presentatiewaarde daar een grote rol kan spelen. Voor de natuurhistorische musea geldt dat het verificatie-criterium van groot belang is: men moet gepubliceerde informatie kunnen toetsen en verifiëren. Documentatiewaarde en verificatie spelen ook bij archeologische collecties een grote rol. Niettemin zal het criterium documentatiewaarde als zodanig in principe onvoldoende zijn om een object of deelcollectie in categorie B te plaatsen. Dan zal tenminste nog een criterium uit B op het object of de deelcollectie van toepassing moeten zijn. Categorie C Onder categorie C vallen voorwerpen die niet voldoen aan één van de criteria van categorie A of aan één of meerdere (in geval van B7) van categorie B. Voorwerpen die in categorie C worden geplaatst beantwoorden wel altijd aan de doelstelling van het museum. In het algemeen zullen deze voorwerpen onder goede omstandigheden voor passieve conservering in het statisch depot bewaard moeten worden. Ze kunnen echter ook in bruikleen worden gegeven aan derden, of worden afgestoten (vervreemd, vernietigd). In het laatste geval moet men zich afvragen in hoeverre documentatie (omschrijving, foto, beeldplaat) een object kan vervangen. Afstoting door verkoop brengt alleen belangrijke opbrengsten op bij bepaalde (kunst)voorwerpen. Een oneigenlijk criterium voor de laagste categorie zou zijn, dat de restauratie onevenredig duur is (bijvoorbeeld vlaggencollecties). Deze voorwerpen moeten “in de mottenballen” gelegd worden, maar wel tot categorie A of B blijven behoren. Categorie D Deze categorie bevat objecten die het best als “rariteiten” of “requisieten” omschreven kunnen worden. Het gaat hier om voorwerpen die nimmer als museaal object geïnventariseerd hadden mogen worden, omdat ze weinig tot geen culturele waarde vertegenwoordigen. Dergelijke voorwerpen kunnen soms een rol vervullen ter ondersteuning van de presentatie. Wanneer dat niet het geval is, zou de collectie van deze voorwerpen geschoond moeten worden (door vervreemding of vernietiging). Daarnaast worden in categorie D voorwerpen of collecties ondergebracht, die niet passen binnen de doelstelling van het museum, maar wel een (soms grote) culturele waarde hebben. Zij komen in aanmerking voor ruil, bruikleen of in laatste instantie vervreemding.
62|63 Leidraad voor het afstoten van museale objecten
COLOFON UITGAVE
FOTOGRAFIE
Instituut Collectie Nederland
Pag 8, 16, 32, 50, 57 INSTITUUT COLLECTIE NEDERLAND
REDACTIE
Pag 20, 25, 41
Frank Bergevoet
DEA RIJPER
Arjen Kok
Pag 12, 47, 54
Mariska de Wit
MARINEMUSEUM Pag 60
Alle publicaties van het ICN kunt u vinden op onze website www.icn.nl
November 2006
ONTWERP Media Unlimited www.media-unlimited.nl
DRUK Schuttersmagazijn www.schuttersmagazijn.nl
IN SAMENWERKING MET
64|65 Leidraad voor het afstoten van museale objecten
NOORDBRABANTS MUSEUM