ervershoof sector: Middelen ambtenaar: F.P.M. Brieffies doorkiezen: 5 8 7 1 1 1
Wiering Vastgoed BV De Gracht 25 1684 NR ZWAAGDIJK
uw brief van: 17 april 2007 uw kenmerk:
ons kenmerk: 8 6 0 8
datum: 6 juli 2007 onderwerp: beslissing op bezwaar
Geachte heer Wiering, Hierbij ontvangt u ons besluit d.d. 3 juli 2007 met daarin de beslissing op uw bezwaarschrift d.d. 17 april 2007 tegen ons besluit tot weigering de Wet milieu-beheervergunning van gebrs. C. en G. Schilder voor het perceel Zwaagdijk 194 in te trekken. Kortheidshalve verwijzen wij u naar de inhoud van dit besluit. Tevens gaat hierbij het advies van de Commissie voor de bezwaarschriften en het verslag van de hoorzitting. U hebt de mogelijkheid tegen dit besluit binnen 6 weken na de dag van toezending daarvan een beroepschrift in te dienen bij de Rechtbank te Alkmaar, Postbus 251, 1800 BG Alkmaar. Bij verzending van het beroepschrift per post moet het voor het einde van deze termijn ter post zijn bezorgd; het is dan bovendien noodzakelijk dat het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Het beroepschrift moet worden ondertekend en moet tenminste bevatten: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van het besluit waartegen het beroep is gericht; d. de gronden van het beroep. Voorts dient zo mogelijk een afschrift van het bestreden besluit te worden overgelegd. Door de griffier wordt een griffierecht geheven van € 285,— (rechtspersonen). Het beroep schorst niet de werking van het besluit waartegen het bezwaar is gericht tenzij, bij of krachtens wettelijk voorschrift anders is bepaald. Indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld kan de Voorzieningenrechter van de Rechtbank te Alkmaar, Postbus 251, 1800 BG Alkmaar, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. U bent in dat geval een extra recht verschuldigd van € 285,— (rechtspersonen).
Gemeente Wervershoof Raadhuisplein 1 Postbus 41 1693 ZG Wervershoof T 0228-587171 f 0228-581024 E
[email protected] I www.wervershoof.nl
pagina 2
Wij vertrouwen er op u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
Hoogachtend, Burgemeester en wethouders van Wervershoof, De secretaris, De burgemeester, Mw. mr. A.G.M. van der Knaap. F. Vletter.
ervershoof VASTE COMMISSIE VAN ADVIES VOOR DE BEZWAARSCHRIFTEN ADVIES inzake het bezwaarschrift van Wiering Vastgoed BV, De Gracht 25, 1684 NR Zwaagdijk (verder te noemen reclamante) d.d. 17 april 2007, ontvangen 17 april 2007, kenmerk nr. 8608 tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Wervershoof d.d. 15 maart 2007 tot het weigeren de Wet milieubeheervergunning van gebr. C. en G. Schilder voor het perceel Zwaagdijk 194 in te trekken. Ontvankelijkheid Het besluit van burgemeester en wethouders d.d. 13 februari 2007 is op 15 maart 2007 aan aanvrager bekendgemaakt. Tegen het besluit kon ingevolge de artikelen 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) binnen zes weken na de bekendmaking van het besluit een bezwaarschrift worden ingediend. Het bezwaarschrift d.d. 17 april 2007 is op 17 april 2007 ontvangen. Omdat het bezwaarschrift tijdig is ingediend, reclamante als belanghebbende beschouwd kan worden en ook overigens aan alle wettelijke vereisten is voldaan, is het bezwaar ontvankelijk. Indiening nadere stukken Reclamante, belanghebbenden en verweerders zijn overeenkomstig artikel 7:4 van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid gesteld tot 11 juni 2007 nadere stukken in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt. Zitting Op 21 juni 2007 is een openbare zitting gehouden waarin reclamante, belanghebbenden en verweerders in de gelegenheid gesteld zijn te worden gehoord. Hiervan is gebruik gemaakt. Verschenen zijn de heer A. Wiering en mevrouw A.C.M. Meester-Wiering namens Wiering Vastgoed BV, reclamante, de heer C.S.J. Schilder en de heer G.L.J. Schilder, belanghebbenden en de heer C. Mellema, medewerker Milieudienst Westfriesland, namens verweerders. Bezwaren van reclamante Reclamante brengt de volgende bezwaren naar voren: 1. De beslissing op het verzoek om intrekking had binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 3:18 Awb en uiterlijk binnen zes maanden na aanvraag afgewikkeld moeten worden. Door dat niet te doen lijdt reclamante schade; 2. Alle andere overwegingen zijn naar de mening van reclamante irrelevant of onjuist. Voor de beantwoording dient slechts beoordeeld te worden of de stankcirkel de afgelopen drie jaar gebruikt is en of Wiering Vastgoed BV belanghebbende is. Advies Naar aanleiding van het bezwaarschrift is het volgende vastgesteld. Bij brief van 23 mei 2006, ingekomen 24 mei 2006, nr. 7471 heeft Wiering Vastgoed B.V., De Gracht 25, 1684 NR Zwaagdijk verzocht om de Wet milieubeheervergunning van het perceel Zwaagdijk 194 te Zwaagdijk-Oost in te trekken. Bij besluit van 13 februari 2007 hebben burgemeester en wethouders de intrekking van de vergunning geweigerd. Ingevolge artikel 8.25, eerste lid, Wet milieubeheer (Wm) kan het bevoegd gezag - onverminderd het in de artikelen 8.34, 8.38, 8.39 en 18.12 bepaalde - een vergunning voor een inrichting onder meer geheel of
pagina 2
gedeeltelijk intrekken indien gedurende drie jaar geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning. Op grond van artikel 8.25, derde lid Wm kan een belanghebbende met uitzondering van de vergunninghouder, het bevoegd gezag verzoeken een vergunning met toepassing van het eerste lid in te trekken. Onder belanghebbende wordt ingevolge artikel 1:2 Awb verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ten aanzien van rechtspersonen worden als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstelling en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen. Om als belanghebbende te worden aangemerkt dient er sprake te zijn van een voldoende concreet belang dat rechtstreeks bij het besluit is betrokken. Het belang van reclamante ligt blijkens haar doelstelling hierin dat zij als projectontwikkelingsmaatschappij gronden die o.a. zijn gelegen binnen de milieucirkels van het agrarisch bedrijf van de gebr. C. en G. Schilder wenst te ontwikkelen tot woningbouwlocatie. In het bijzonder gaat het om het perceel P 515. Een gedeelte van dit perceel valt binnen de milieucirkels van het voornoemde bedrijf. Dit perceel is echter blijkens kadastrale informatie eigendom van (de erven) J.J. Wiering, Zwaagdijk 196 te Zwaagdijk-Oost. Reclamante Wiering Vastgoed B.V. is derhalve geen eigenaar, noch zakelijk gerechtigde op dit perceel. Het perceel heeft bovendien in de bestemmingsplannen Zwaagdijk - Bebouwde Kom en Wervershoof Buitengebied de bestemming "agrarische gebied" waarop geen woningbouw is toegelaten. Er is voor dit perceel evenmin in een voorbereidingsbesluit of een ontwerp-bestemmingsplan het voornemen opgenomen dat de huidige agrarische bestemming wordt gewijzigd in de bestemming woondoeleinden. Evenmin is door de gemeente met reclamante een exploitatieovereenkomst gesloten waarin voor dit perceel de ontwikkeling van woningbouw wordt voorzien. Geconcludeerd moet worden dat er sprake is van een onvoldoende concreet belang om reclamante als belanghebbende in de zin artikel artikel 8:25, derde lid Wm aan te merken. Vastgesteld is dat de Wet milieubeheervergunning als gevolg van de inwerkingtreding van het Besluit landbouw milieubeheer op 6 december 2006 van rechtswege vervallen. Vastgesteld is tevens dat het Besluit landbouw milieubeheer sinds 6 december 2006 rechtstreeks van toepassing is op het agrarisch bedrijf van de gebr. C. en G. Schilder, Zwaagdijk 196. Nu de onderhavige Wet milieubeheervergunning reeds op 6 december 2006 van rechtswege vervallen is, heeft reclamante er geen belang meer bij deze vergunning in te trekken. Nu vastgesteld is dat reclamante geen belanghebbende is en reclamante evenmin belang heeft bij het intrekken van de vergunning nu deze vergunning reeds op 6 december 2007 van rechtswege is vervallen, is reeds hierom aanleiding het verzoek om intrekking van reclamante niet-ontvankelijk te verklaren. Naar aanleiding van de bezwaren kan nog het volgende worden opgemerkt. De door reclamante genoemde termijn als bedoeld in artikel 3:18 Awb betreft een termijn van orde. Na het verlopen van een dergelijke termijn blijft het bestuursorgaan bevoegd en verplicht een besluit te nemen. Een gevolg van het verstrijken van de termijn is alleen dat een rechtsmiddel kan worden aangewend tegen het niet tijdig nemen van een besluit (artikel 6:2 aanhef en onder b). Bovendien heeft de onderhavige beslistermijn betrekking op de uniforme openbare voorbereidingsprocedure zoals opgenomen in afdeling 3.4 Awb, welke procedure bij de besluitvorming tot intrekking niet is gevolgd. Ingevolge artikel 8:25 Wm is afdeling 3.4 Awb niet van toepassing op de voorbereiding van de intrekking van een vergunning. Artikel 4:13 Awb bepaalt dat een beschikking, bij het ontbreken van een wettelijke termijn, binnen een redelijke termijn dient te worden gegeven. Ingevolge het tweede lid van artikel 4:13 Awb is de bedoelde redelijke termijn in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een kennisgeving als bedoeld in artikel 4:14, derde lid Awb, heeft gedaan. Er is weliswaar overschrijding van de termijn, maar ook in dit geval geldt dat er sprake is van een termijn van orde en dat het gevolg alleen is dat de aanvrager na het verstrijken
pagina 3
van de termijn een bezwaarschrift kan indienen of beroep kan instellen. Benadrukt dient nog te worden dat het intrekken van een vergunning geen eenvoudige zaak is, maar nader onderzoek noodzakelijk is en het een zorgvuldige belangenafweging vergt. Op grond van artikel 7.11 Awb vindt een heroverweging van het bestreden besluit plaats. In verband met het vorenstaande bestaat er aanleiding de bezwaren ongegrond te verklaren en het besluit aan te passen in die zin dat de aanvraag niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Advies De vaste commissie van advies voor de bezwaarschriften; gelezen het bezwaarschrift van Wiering Vastgoed BV, De Gracht 25, 1684 NR Zwaagdijk; gelet op artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht en de Verordening inzake de behandeling van bezwaar- en beroepschriften;
adviseert: 1. 2. 3. 4.
reclamante in haar bezwaren ontvankelijk te verklaren; de bezwaren van reclamante voornoemd ongegrond te verklaren; het bestreden besluit te herroepen; het verzoek van Wiering Vastgoed B.V. d.d. 23 mei 2006 om intrekking van de Wet milieubeheervergunning van de gebrs. C. en G. Schilder niet-ontvankelijk te verklaren
Wervershoof, 21 juni 2007. De vaste commissie van advies voor de bezwaarschriften. De secretaris, De voorzitter, F.P.M. Brieffies. G. Renkema.
Voor eensluidend afschrift, De secretaris
Verslag hoorzitting Verslag van de hoorzitting van de Commissie voor de bezwaarschriften d.d. 21 juni 2007, om 16.30 uur in het gemeentehuis inzake het bezwaarschrift van Wiering Vastgoed BV te Zwaagdijk-Oost tegen het besluit tot het weigeren de Wet milieubeheervergunning van gebrs. C. en G. Schilder voor het perceel Zwaagdijk 194 in te trekken. Aanwezig:
G. Renkema, voorzitter J. Tigges, commissielid mr. J.N.M. Commandeur, commissielid F.P.M. Brieffies, secretaris
Verschenen:
mevr. L. Meester-Wiering, namens reclamante mr. A.C. Dekker, advocaat reclamante G.L.J. Schilder, belanghebbende mevr. A. Schilder-van Amersfoort, belanghebbende C. Mellema, namens Milieudienst West-Friesland en het college
De voorzitter houdt een korte inleiding en geeft de aanleiding tot de hoorzitting weer. De heer Dekker zegt dat gevraagd is om onder het oude regime de milieuvergunning van de gebrs. Schilder in te trekken. Inmiddels is echter de Wet Geurhinder Veehouderij in werking getreden. Er is geen sprake meer van stankcirkels. Hij is van mening dat het bedrijf zou moeten worden getoetst aan de nieuwe wetgeving. Deze nieuw wetgeving is van cruciaal belang. Er dient z.i. gemeten worden langs de wet en niet langs het besluit. Het verzoek om de gehele milieuvergunning op te heffen, is schieten met een kanon op een mug. Het gaat er slechts om de geurcirkel voor het veehouderij gedeelte van het bedrijf terug te brengen. Hij is van mening dat het relevante gedeelte uit de milieuvergunning voor de mogelijke ontwikkelingen ingetrokken zou moeten kunnen worden. Hij wijst er op dat er wellicht terecht het Besluit Landbouw Milieubeheer is gehanteerd, maar dat de bepalingen nog drie jaar in werking blijven. Bovendien kent het besluit nog het begrip afstand, terwijl in de wet de geureenheden relevant zijn. Hij maakt de commissie tevens attent op de onzekere toestand van het bedrijf nu door het geschil tussen de gebroeders Schilder de vennootschap onder firma ontbonden zal worden en de beide broers het niet eens zijn over het toekomstige gebruik. Daarbij komt dat de verdeling van de goederen nog onduidelijk is. Hij is van mening dat er van feitelijk gebruik geen sprake meer is. Wordt er echter gekeken naar de toetsing van het juiste wettelijke kader dan hebben zijn cliënten geen belang meer bij de gevraagde voorziening. Zijns inziens staan de stankcirkels niet in de weg aan het eventuele project Centrum-Noord. De eventueel in te trekken vergunning is nog slechts drie jaar relevant. Omdat zijn cliënt materieel zijn zin krijgt, maakt het z.i. niet uit of het bezwaar gegrond, ongegrond of niet-ontvankelijk wordt verklaard. De heer Mellema leest de volgende pleitnotitie voor: "Met betrekking tot het bezwaarschrift breng ik graag het volgende naar voren. Het verzoek van Wiering Vastgoed heeft betrekking op het perceel Zwaagdijk 194 te Zwaagdijk. Voor dit perceel is bij besluit van 4 november 1980 een milieuvergunning (op basis van de toenmalige Hinderwet) afgegeven voor het oprichten en in werking hebben van een veehouders- en bloembollenbedrijf. Ingevolge artikel 8.25 , eerste lid onder c van de Wet milieubeheer kan het bevoegd gezag een vergunning voor een inrichting onder meer geheel of gedeeltelijk intrekken indien gedurende drie jaar geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning.
Op grond van het derde lid van artikel 8.25 kan een belanghebbende, met uitzondering van de vergunninghouder, het bevoegd gezag verzoeken een vergunning met toepassing van het eerste lid in te trekken. In verband met de ontwikkeling van woningbouwlocatie 'CentrumNoord' in de directe omgeving van het perceel Zwaagdijk 194 is Wiering Vastgoed door de gemeente als belanghebbende aangemerkt. De voorbereiding van een besluit tot (gedeeltelijke) intrekking van een vergunning zoals bedoeld in artikel 8.25, eerste lid onder c dient plaats te vinden op grond van het bepaalde in artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht. In deze procedure gaat het om de vraag of de gemeente zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het verzoek van Wiering Vastgoed tot intrekking van de genoemde vergunning niet kan worden ingewilligd. Het college is van mening dat die vraag bevestigend beantwoord moet worden. Ik schets even kort de voorgeschiedenis. Ingevolge lid 8 van artikel 8.25 van de Wet milieubeheer trekt het bevoegd gezag een vergunning niet in zonder de vergunninghouder in de gelegenheid te hebben gesteld schriftelijk of mondeling zienswijzen over de intrekking naar voren te brengen. Op 11 oktober 2006 zijn door vertegenwoordigers van de gemeente en de Milieudienst gesprekken gevoerd met de beide vennoten van de V.O.F. C. en G. Schilder. Beide vennoten zijn daarbij in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over het intrekkingsverzoek naar voren te brengen. Daarbij is gebleken dat de bestaande V.O.F. zou worden ontbonden maar dat er geenszins sprake was van beëindiging van het gebruik van de milieuvergunning. Uit mondelinge uitlatingen, controlebezoeken en overgelegde stukken bleek voorts dat er in de afgelopen jaren wel degelijk in een bepaalde mate handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning. De gemeente stelde vast dat op grond van de beschikbare gegevens niet kon worden geconcludeerd dat gedurende drie jaar geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning. Op 3 januari 2007 is aan Wiering Vastgoed een conceptbeschikking toegezonden waarin is aangegeven dat het college voornemens was op het ingediende verzoek afwijzend te beschikken. Bij brief van 17 januari 2007 heeft Wiering Vastgoed terzake een zienswijze ingediend. Op 15 maart 2007 is aan Wiering Vastgoed een definitieve beschikking toegezonden. In deze gewijzigde beschikking is expliciet aandacht geschonken aan het inmiddels - op 6 december 2006 - in werking getreden 'Besluit landbouw milieubeheer'. Als gevolg van de inwerkingtreding van deze Algemene Maatregel van Bestuur is de Wet milieubeheervergunning van V.O.F. Gebr. Schilder van rechtswege vervallen. Ten aanzien van het opleggen van zogenaamde nadere eisen in het kader van de in het Besluit opgenomen overgangsregeling zal de gemeente een nadere afweging moeten maken. Met betrekking tot de inhoud van het bezwaarschrift van 17 april 2007 breng ik graag het volgende naar voren. • Zoals hiervoor aangegeven valt Wiering Vastgoed aan te merken als belanghebbende als bedoeld in artikel 8.25, lid 3 van de Wet milieubeheer. • Het bezwaarschrift is binnen de gestelde termijn ontvangen. • De door reclamant genoemde termijn ingevolge artikel 3:18 van de Algemene wet bestuursrecht betreft een termijn van orde. Deze beslistermijn heeft bovendien betrekking op de uniforme openbare voorbereidingsprocedure ingevolge afdeling 3.4, welke procedure in deze niet is gevolgd. Ingevolge artikel 8.25 Wet milieubeheer is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de voorbereiding van de intrekking van een vergunning op grond van het eerste lid van genoemd artikel, onder c (gedurende drie jaar geen handelingen verricht met gebruikmaking van de vergunning). Artikel 4.1.3 van de Awb bepaalt dat een beschikking, bij het ontbreken van een wettelijk gestelde termijn, binnen een redelijke
termijn dient te worden gegeven. De opvatting van reclamant dat er sprake is van een onterechte overschrijding van de beslistermijn deelt de gemeente niet. Ook de stelling dat in deze sprake zou zijn van een simpele zaak wordt niet onderschreven. Een dergelijke kwalificatie gaat geheel voorbij aan de vereiste zorgvuldige afweging van de belangen van de vergunninghouder in het kader van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Op grond van artikel 6.2 van de Awb had reclamant bij het college bezwaar kunnen maken tegen het in zijn ogen niet tijdig nemen van een besluit. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt. Lopende de afdoening van het intrekkingsverzoek is er overigens regelmatig contact geweest tussen reclamant en de gemeente. Van het feit dat de afhandeling van het verzoek de nodige tijd zou vergen was reclamant mitsdien voldoende op de hoogte. Los van het vermelde; ook een snellere afwikkeling van het verzoek zou gezien de gemaakte afwegingen voor appellant niet hebben geleid tot een gunstige besluitvorming. Tijdens de hoorzittingen met de vennoten van de V.O.F. is gesproken over de activiteiten die de afgelopen jaren binnen de inrichting hebben plaatsgevonden. Daarnaast is ook gekeken naar de huidige situatie en toekomstige ontwikkelingen binnen de inrichting. Gelet op de consequenties van de inwilliging van het intrekkingsverzoek kan het een niet los van het ander worden gezien. Artikel 8.25, lid 3 onder c van de Wet milieubeheer kent geen verplichting tot intrekken van een vergunning. De aan de gemeente toegekende beleidsvrijheid verplicht c.q. rechtvaardigt de gemeente tot een brede afweging van een dergelijk verzoek. De zojuist genoemde beleidsvrijheid weerlegt ook de aangevoerde bezwaren op het terrein van de uitbreidingsmogelijkheden en de strekking van het verzoek. Er is geenszins sprake van het expres verkeerd uitleggen van het verzoek. Essentieel in deze is het van rechtswege vervallen van de Wet milieubeheervergunning. In de optiek van de gemeente is de aangehaalde uitspraak van de Raad van State wel degelijk relevant. Aangegeven is dat schommelingen in het veebestand inherent zijn aan de agrarische bedrijfsvoering. Bij de beoordeling van het intrekkingsverzoek is de aanwezigheid van vee binnen de inrichting - met andere woorden, het verrichten van handelingen met gebruikmaking van de vergunning - juist een belangrijk element. Ook met betrekking tot het vervallen van een vergunning als bedoeld in artikel 8.18 van de Wet milieubeheer wordt een structurele onderbezetting van het vergunde veebestand gedurende drie jaar niet beschouwd als een reden om de vergunning als vervallen te beschouwen. Als gevolg van de inwerkingtreding van het 'Besluit landbouw milieubeheer' is dit onderdeel van het bezwaarschrift evenwel niet meer relevant. Hetzelfde geldt voor de opmerkingen over afstandscriteria, mei-tellingen en geluidsnormen. Genoemde aspecten zijn in de beschikking opgenomen in relatie tot de aan de V.O.F. Schilder mogelijk op te leggen nadere eisen maar spelen in relatie tot het intrekkingsverzoek verder geen rol. Het van rechtswege vervallen van de vergunning is hier cruciaal. Het 'Besluit landbouw milieubeheer' zegt in letterlijke zin niets over het vervallen van een vergunning. Artikel 8.40 van de Wet milieubeheer geeft de wetgever de mogelijkheid om voor aangewezen categorieën van inrichtingen AMvB's met milieuregels op te stellen. De vergunningplicht komt voor deze categorieën van inrichtingen te vervallen; daarvoor in de plaats komt de verplichting om aan de regels van de 8.40 AMvB te voldoen. De exploitant kan niet kiezen voor een vergunning. Een inrichting valt van rechtswege wel of niet onder de werkingssfeer van een 8.40 AMvB. Indien de 8.40 AMvB feitelijk op de inrichting van toepassing is geworden, is de vergunning op dat moment ook van rechtswege vervallen. Artikel 18 van het 'Besluit landbouw milieubeheer' bepaalt dat de artikelen van het Besluit in werking treden op
een bij Koninklijk besluit te bepalen tijdstip. De inrichting Zwaagdijk 194 valt binnen de criteria van het Besluit, dat op 6 december 2006 in werking is getreden. Samenvattend. Op 6 december 2006 is het 'Besluit landbouw milieubeheer' in werking getreden. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a en b, van genoemd Besluit is dit besluit van toepassing op een melkrundveehouderij en een bloembollenbedrijf. De Wet milieubeheervergunning van Gebroeders C. en G. Schilder van 4 november 1980 behelst het houden van maximaal 87 stuks melkrundvee en een bloembollenbedrijf. Vastgesteld is dat de inrichting onder de reikwijdte van het 'Besluit landbouw milieubeheer' valt. Gelet hierop is de vergunning op 6 december 2006 van rechtswege komen te vervallen. Vastgesteld moet worden dat door de inwerkingtreding van het 'Besluit landbouw milieubeheer' geen sprake meer is van enige beleidsvrijheid voor de gemeente met betrekking tot het voorliggende intrekkingsverzoek. De vergunning is van rechtswege vervallen. Nu het bezwaar van Wiering Vastgoed zich richt op het intrekken van de van rechtswege vervallen vergunning heeft reclamant in principe geen belang meer bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de bestreden beschikking. Als zodanig zou het bezwaarschrift nietonrvankelijk dienen te worden verklaard. In deze zaak speelt echter mee dat in de ontwerpbeschikking geen melding is gemaakt van de inwerkingtreding van het 'Besluit landbouw milieubeheer'. Gelet op de strekking van de door Wiering Vastgoed over het ontwerp ingediende zienswijze is daarom bij de afgifte van de definitieve beschikking uit een oogpunt van behoorlijk bestuur besloten verzoeker toch de gelegenheid te bieden tot het indienen van bezwaar. Gelet op de thans van toepassing zijnde regelgeving kan ook een inhoudelijke beoordeling van het bezwaarschrift echter niet leiden tot inwilliging van het intrekkingsverzoek. Ik adviseer u het college te adviseren om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren." De heer Dekker zegt de term niet-ontvankelijk te hebben gehoord. Dat klinkt hem als muziek in de oren. Wel wijst hij er op dat de vergunning nog drie jaar lang rechten geeft. Hij merkt op dat bij niet-ontvankelijkheid de nieuwe Wet Geurhinder Veehouderij van toepassing is en dat zal blijken dat er voor de ontwikkelingen geen beperking zal blijken te zijn. De geurhinder is te toetsen. De heer Commandeur vraagt wat het belang is van bezwaarde. Wat is de status van het ontwikkelingsgebied Centrum-Noord. Mevrouw Meester-Wiering zegt dat er een aantal ontwikkelingsplannen voor de ZwaagdijkOost zijn gepresenteerd ten behoeve van een stedebouwkundige visie van de gemeente Wervershoof. De secretaris zegt dat de gemeente momenteel bezig is met de ontwikkeling van een structuurvisie voor de gehele gemeente. Er zijn nog geen keuzes voor woningbouw gemaakt. Besluitvorming heeft evenmin plaatsgevonden. De betreffende gronden hebben dan ook nog steeds een agrarische bestemming. Op een vraag van de voorzitter antwoordt mevrouw Schilder-van Amersfoort dat zij nog steeds boer zijn en dat ook willen blijven. Wat er ook zij van woningbouwplannen op een kavel naast hun bedrijf het feit blijft dat de mogelijkheid moet blijven om op het bedrijf het boerenbedrijf uit te oefenen. De voorzitter concludeert dat de standpunten duidelijk zijn. Hij dankt de aanwezigen voor ieders inbreng en sluit vervolgens de hoorzitting. Voor
Wervershoof, 21 juni 2007. De vaste commissie voor de bezwaarschriften. De secretaris, De voorzitter, F.P.M. Brieffies. G. Renkema.
eensluidend afschrift De secretaris
ervershoof Onderwerp: bezwaarschrift Wiering Vastgoed BV, De Gracht 25, 1684 NR Zwaagdijk Onderwerp van bezwaar Burgemeester en wethouders van Wervershoof hebben bij besluit van 15 maart 2007, het verzoek van Wiering Vastgoed BV, De Gracht 25, 1684 NR Zwaagdijk de Wet milieubeheervergunning van gebr. C. en G. Schilder voor het perceel Zwaagdijk 194 in te trekken, geweigerd. Tegen dit besluit heeft Wiering Vastgoed B.V. voornoemd (verder te noemen: reclamante) bij brief van 17 april 2007, ontvangen 17 april 2007, kenmerk nr. 8608, een bezwaarschrift ingediend. Standpunt van reclamante Reclamante brengt de volgende bezwaren naar voren. 1. De beslissing op het verzoek om intrekking had binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 3:18 Awb en uiterlijk binnen zes maanden na aanvraag afgewikkeld moeten worden. Door dat niet te doen lijdt reclamante schade; 2. Alle andere overwegingen zijn naar de mening van reclamante irrelevant of onjuist. Voor de beantwoording dient slechts beoordeeld te worden of de stankcirkel de afgelopen drie jaar gebruikt is en of Wiering Vastgoed BV belanghebbende is. Indiening nadere stukken Reclamante, belanghebbenden en verweerders zijn overeenkomstig artikel 7:4 van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid gesteld tot 11 juni 2007 nadere stukken in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt. Zitting Op 21 juni 2007 is een openbare zitting gehouden waarin reclamante, belanghebbenden en verweerders in de gelegenheid gesteld zijn te worden gehoord. Hiervan is gebruik gemaakt. Verschenen zijn de heer A. Wiering en mevrouw A.C.M. Meester-Wiering namens Wiering Vastgoed BV, reclamante, de heer C.S.J. Schilder en de heer G.L.J. Schilder, belanghebbenden en de heer C. Mellema, medewerker Milieudienst Westfriesland, namens verweerders. Ontvankelijkheid Het besluit van burgemeester en wethouders d.d. 13 februari 2007 is op 15 maart 2007 aan aanvrager bekendgemaakt. Tegen het besluit kon ingevolge de artikelen 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) binnen zes weken na de bekendmaking van het besluit een bezwaarschrift worden ingediend. Het bezwaarschrift d.d. 17 april 2007 is op 17 april 2007 ontvangen. Omdat het bezwaarschrift tijdig is ingediend, reclamante als belanghebbende beschouwd kan worden en ook overigens aan alle wettelijke vereisten is voldaan, is het bezwaar ontvankelijk. Beoordeling van het bezwaar Naar aanleiding van het bezwaarschrift is het volgende vastgesteld.
pagina 2
Bij brief van 23 mei 2006, ingekomen 24 mei 2006, nr. 7471 heeft Wiering Vastgoed B.V., De Gracht 25, 1684 NR Zwaagdijk verzocht om de Wet milieubeheervergunning van het perceel Zwaagdijk 194 te Zwaagdijk-Oost in te trekken. Bij besluit van 13 februari 2007 hebben burgemeester en wethouders de intrekking van de vergunning geweigerd. Ingevolge artikel 8.25, eerste lid, Wet milieubeheer (Wm) kan het bevoegd gezag - onverminderd het in de artikelen 8.34, 8.38, 8.39 en 18.12 bepaalde - een vergunning voor een inrichting onder meer geheel of gedeeltelijk intrekken indien gedurende drie jaar geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning. Op grond van artikel 8.25, derde lid Wm kan een belanghebbende met uitzondering van de vergunninghouder, het bevoegd gezag verzoeken een vergunning met toepassing van het eerste lid in te trekken. Onder belanghebbende wordt ingevolge artikel 1:2 Awb verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ten aanzien van rechtspersonen worden als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstelling en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen. Om als belanghebbende te worden aangemerkt dient er sprake te zijn van een voldoende concreet belang dat rechtstreeks bij het besluit is betrokken. Het belang van reclamante ligt blijkens haar doelstelling hierin dat zij als projectontwikkelingsmaatschappij gronden die o.a. zijn gelegen binnen de milieucirkels van het agrarisch bedrijf van de gebr. C. en G. Schilder wenst te ontwikkelen tot woningbouwlocatie. In het bijzonder gaat het om het perceel P 515. Een gedeelte van dit perceel valt binnen de milieucirkels van het voornoemde bedrijf. Dit perceel is echter blijkens kadastrale informatie eigendom van (de erven) J.J. Wiering, Zwaagdijk 196 te Zwaagdijk-Oost. Reclamante Wiering Vastgoed B.V. is derhalve geen eigenaar, noch zakelijk gerechtigde op dit perceel. Het perceel heeft bovendien in de bestemmingsplannen Zwaagdijk - Bebouwde Kom en Wervershoof Buitengebied de bestemming "agrarische gebied" waarop geen woningbouw is toegelaten. Er is voor dit perceel evenmin in een voorbereidingsbesluit of een ontwerp-bestemmingsplan het voornemen opgenomen dat de huidige agrarische bestemming wordt gewijzigd in de bestemming woondoeleinden. Evenmin is door de gemeente met reclamante een exploitatieovereenkomst gesloten waarin voor dit perceel de ontwikkeling van woningbouw wordt voorzien. Geconcludeerd moet worden dat er sprake is van een onvoldoende concreet belang om reclamante als belanghebbende in de zin artikel artikel 8:25, derde lid Wm aan te merken. Vastgesteld is dat de Wet milieubeheervergunning als gevolg van de inwerkingtreding van het Besluit landbouw milieubeheer op 6 december 2006 van rechtswege vervallen. Vastgesteld is tevens dat het Besluit landbouw milieubeheer sinds 6 december 2006 rechtstreeks van toepassing is op het agrarisch bedrijf van de gebr. C. en G. Schilder, Zwaagdijk 196. Nu de onderhavige Wet milieubeheervergunning reeds op 6 december 2006 van rechtswege vervallen is, heeft reclamante er geen belang meer bij deze vergunning in te trekken. Nu vastgesteld is dat reclamante geen belanghebbende is en reclamante evenmin belang heeft bij het intrekken van de vergunning nu deze vergunning reeds op 6 december 2007 van rechtswege is vervallen, is reeds hierom aanleiding het verzoek om intrekking van reclamante niet-ontvankelijk te verklaren. Naar aanleiding van de bezwaren kan nog het volgende worden opgemerkt. De door reclamante genoemde termijn als bedoeld in artikel 3:18 Awb betreft een termijn van orde. Na het verlopen van een dergelijke termijn blijft het bestuursorgaan bevoegd en verplicht een besluit te nemen. Een gevolg van het verstrijken van de termijn is alleen dat een rechtsmiddel kan worden aangewend tegen het niet tijdig nemen van een besluit (artikel 6:2 aanhef en onder b). Bovendien heeft de onderhavige beslistermijn betrekking op de uniforme openbare voorbereidingsprocedure zoals opgenomen in afdeling 3.4 Awb, welke procedure bij de besluitvorming tot intrekking
pagina 3
niet is gevolgd. Ingevolge artikel 8:25 Wm is afdeling 3.4 Awb niet van toepassing op de voorbereiding van de intrekking van een vergunning. Artikel 4:13 Awb bepaalt dat een beschikking , bij het ontbreken van een wettelijke termijn, binnen een redelijke termijn dient te worden gegeven. Ingevolge het tweede lid van artikel 4:13 Awb is de bedoelde redelijke termijn in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een kennisgeving als bedoeld in artikel 4:14, derde lid Awb, heeft gedaan. Er is weliswaar overschrijding van de termijn, maar ook in dit geval geldt dat er sprake is van een termijn van orde en dat het gevolg alleen is dat de aanvrager na het verstrijken van de termijn een bezwaarschrift kan indienen of beroep kan instellen. Benadrukt dient nog te worden dat het intrekken van een vergunning geen eenvoudige zaak is, maar nader onderzoek noodzakelijk is en het een zorgvuldige belangenafweging vergt. Op grond van artikel 7.11 Awb vindt een heroverweging van het bestreden besluit plaats. In verband met het vorenstaande bestaat er aanleiding de bezwaren ongegrond te verklaren, het besluit te herroepen en een nieuw besluit te nemen zodanig dat de aanvraag niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Beslissing Burgemeester en wethouders van Wervershoof, gelezen het bezwaarschrift van Wiering Vastgoed BV, De Gracht 25, 1684 NR Zwaagdijk; gezien het advies van de Vaste commissie van advies voor de bezwaarschriften d.d. 21 juni 2007; gelet op artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht en de Verordening inzake de behandeling van bezwaarschriften;
besluiten: 1. 2. 3. 4.
reclamante in haar bezwaren ontvankelijk te verklaren; de bezwaren van reclamante voornoemd ongegrond te verklaren; het bestreden besluit te herroepen; het verzoek van Wiering Vastgoed B.V. d.d. 23 mei 2006 om intrekking van de Wet milieubeheervergunning van de gebrs. C. en G. Schilder niet-ontvankelijk te verklaren
Wervershoof, 3 juli 2007. Burgemeester en wethouders van Wervershoof, De secretaris, De burgemeester, mw. mr. A.G.M. van der Knaap. F. Vletter.