Tijdschrift voor Econom~een Management Vol. XLI, 4, I996
ERMTUM bij het artikel Socio-calturele dete~miirmiarnte~~ uail iaivesteringen in Centraal- en Bost-Enropa dssr A.SELS Tijdschrift voor Eeonomie en Management Vol. XEI, 3, 1996, biz. 431-448
Bij gebruikvan migratiecijfers dient men steeds op zijn hoede te zijn5. EX-~sjeclzoslovnkije%erloorin de tachtiger jaren gemiddeld 2 tot 4 percent van haar bevoiking in een decennium. Het oostelijk en zuidwestelijk deel van het land liende de grootste toensme van de bevolking gedurende diezelfde periode, een stijging met 10 percent (alhoewe1 de maximum toename genoteerd werd in Ceska kipa, een 11ocsrdelijk geiegen uraniummijngebieci).
In ex-Tsjechoslovakije e n Polen is het fenomeen van de voor altijd ult de diaspora snder het communislische regime terugkerende migranten duidelijker dan in Hongarije. De gastlanden in het verleden van deze groep blljken precies de belangrijke investeerderslanclen in de regio te zijn. De rol die de "diaspora"-groep bij deze investeringen speelt is nog door verder onderzoek uit te diepen. We traciltten aa te gaan in hoeverre er bewijzen zijn van mensen die na de diaspora door iiiegale emigratie onder het commuilistische bewind in deze landen na de val van de muur terugkeerden. Het is moeilijker aan :e tone11 dat deze "returnees" een actieve rol speelden bij de investeringen in C e ~ t r a a l en - 00s:-Eureps. We1 is het mogelijk als benadering na te gaan of er een verband bestaat tussen de Panden waarnaar zij precies emigreerden in het verleden en rte grootte van de actuele investeringen vanuit deze landen.
Tijdschrift voor Economie e n Management Vol. XLI, 3, 1996
Socio-culme1edeteminanten van investeringen in Centraal- en Oost-Europa door A. SELS"
I. INLEIDING Verklaringen voor buitenlandse investeringen worden meestal gezocht in de eigendomsvoordelen zoals productiviteit, winstgevendheid en groei die bedrijven uit het investeerdersland hebben over deze in het gastland. Meer specifiek beschikken deze bedrijven uit de investeerderslanden over gekwalificeerdere arbeid, een voordelige grotere bedrijfsgrootte, een grote locale markt, gedifferentieerde produkten (mogelijkerwijze via reclame), know-how via onderzoek en ontwilikeling of een hogere conczntratie binnen een oligopolie. Het gastiand wordt geacht vesrigingsvoorcieie~l"L bbrede~izoals :age !cnen, lage energie- enlof materiaalkosten, belastingsvoordelen, een laag politiek en economisch risico. Dit leidt tot een traditioneel patroon van bepaalde industrietakken die voordeel zullen halen bij buitenlandse investeringen. Merkwaardig genoeg blijven beiangrijke multinationale ondernemingen in deze industrietaklien buiten Centraalen Oost-Europa en voelen zuiver locale-marktgerichte kleinere ondernemingen zonder deze voordelen zich tot deze regio aangetrok-
" Departemerrt Toegepaste Econornische Wetenschappen, I<.U.Leuven, Leuven. Deze paper betreft een thema buiten 011s doctoraatsgebied in i~idustrieiecconomie cn is veel minder kwantificeerbaar, maar een complementaire verklaringsbron voor de investeringspatronen in Centraal- en Oost-Europa die wij via theorievorming rond strategisch gedrag en gevestigde modellen van buitenlands investeringsgedrag door multinationale ondcrnen~ingentrachten te vatten. Wij willen ecn tcgengewicht vormen voor de wellicht overscllatte stl.ategische con-ip~nei~teii van dit iiivcsteringsgcdrag. In wellte rnate zijn e r sorioculturelc en persoonlijke "gestolde geschiedcnis" motivatics bij de investeerders. De paper is uit dankbaarheid opgedragen aan Professor Dr. Robert Van Driessche ter gelegenhcid van zijn crneritaatsviering.
ken1.Daarenboven zijn bepaalde nationaliteitenvan investeerders opvallend uitdrukkelijk aanwezig, met name Duitsers. Oostenrijkers en Amerikanen. Dit liet ons vermoeden dat bepaalde nationaliteitsgebonden socio-culturele en de zogenaamde "gestolde geschiedenis" van de individuele investeerder als persoon een rol kunnen spelen. Wat opvalt is dat het migratie-onderzoek weinig kwantitatief is en van een matige kwaliteit. Hierin is recent slechts verandering gekomen door inspanningen van Poulain (1992) en Salt, Singleton, Hogarth (1994) op het gebied van de harmonisering van migratiegegevens. Het is een vrijwel ongeschonden terrein van rnultidisciplinair (geografischsociologisch-historisch-economisch) onderzoek, dat vooral getaxeerd is op het inschatten van de impact van de transfers van (vooral NoordAfrikaanse) migranten vanuit West-Europa naar hun thuislanden enerzijds en op de rol van (vooral Chinese) ethnische minderheden in het monopoliseren van de internationale handel met een (Zuidoostaziatische) gastrnaatschappij (0.a. Evers (1994)). We willen het verband nagaan tussen de voorbije migratie uit Centraal- en Oost-Europa naar de huidige investeerderslanden en de aanwezigheid of afwezigheid van buitenlandse investeringen in de regio. Is het niet toevallig dat de landen die historisch het meest immigranten uit de regio te venverken kregen nu de grootste investeerders blijken? Zijdelings kornen we hierbij ook tot de (eventueel niet-beoogde) positieve rol van dcze invcsterii~genvoor de groei van de regio, dic ook af te leiden is uit een vernlilldrring van de emigratie sinds cie liberalisering in 1989.
11. DIRECTE BUITENIANDSE INvl3STERINGEN IN CENTRAALEN OOST-EUROPA VOLGENS LAND VAN HERKOMST TABEL 1.1 Absolzlte investeringerz in Celztmctl- en Oost-Europn (1989-1994,) (miljoen dollar)
Honga~11c Polcn Roelnen~e lsjechoslovaluje
215
354
171
112 120
1162 291 40 511
1479 678 77 983
2350 1715 568
Bro11:Meyer (1993) en Uilited Nations, World Investnicnt Report (1995)
432
1510 1400 650 932
TABEL 1.2 I~zvesteringeniit Centraal- elz Oost-Europa per capita (1989.1994) (miljoen dollar)
Honganje Polen Roeinenie 11,O
34,1 1,3 4.9 7.7
111,9
32.8
143.6 17.6 3.4 63,O
228,2
35.3 14h,6 36.4
36 4
59,7
Broil: Ullited Natlons, World Investmeilt Report (1995)
FIGUUR 1.1 Iizvesteringen in Celztraal- er? Oost-Europn per capzta (1989-1994)
(in miljoen dollar) 2x40
7
7
~ul~arlje
U Hongar~le
- - Polen - Roemen~e I =--+ ---I
--
(-
l l r o r ~ :United Narions, Worlil Iiivestmeni Repui't (1995 j
-X-
TABEL 1.3 Het ~elntzevebelarlg ban uestel-se ~~zvesteetderslonden vooi de lar~detz var7 Centrnnl- en Oost-Em opn Tsjechie 7. l Dcncma~kcn Duirsiand Finland Frmklijk
31,2
(in percent van de totale investeringen) Hongarije Pole11 Roemeni& 22 2.3 3.3 0,l 2,7 11,4 36,4 14,l 0s
0,7
Slovakije
21.2
23
Nederland Oosteilrijk Spanje Vereiligd Kol~Ikrijk Verelligde Staten Zweden Zwitserland
Biotl~zeil:Czech Natlonal Bank. EIU. Unldo, Unece, PlanEcon
We geven er de voorkeur aan de pieken in investeringen, die afhallltelijk zijn van een bepaald groot investeringsproject dat in de wacht werd gesleept in een bepaald jaar, niet te benadruldten en de gemiddelde investeringscijfers voor enkele' belangrijke investeerderslailden te bespreken. Belgische investeringen kIijken voor bijna de helft geconcentreerd op Hongaarse projecten. Sinds 1994 neemt het Hongaarse aandeel wat af ten voordele van Polen4, dat de tweede bestemming is van Belgische investeringen. Er zijn landen die een duidelijke voorkeur blijken te hebben voor ken bestemming, Inet name Hongarije. Andere landen uiten geen specifieke voorkeur maar spreiden hun investeringen gelijkmatig. Bepaalde landen investcren in het geheel aiet in ex-Tsjechoslovakije of in Polen. Tenslotte zijn er landen die enkel volgen en in het populairste land, Hongarije, andere investeerders blijken te volgen.
TABEL 1.4 Het relatieve belung van de investeringeiz irz de landeiz vai7 Centraal- en Oost-~z~ropn' voor eilkele westelse investeerderslanden (genziddelde investeriizg in DM over de peiiode 1990-1994 e~zpmceiztz~eel aaildeel van de investeringen bi~lnencle oorspronkelijke Vis6gradgroep)
Bclgie Dellemarkell
(1490-1994) gemiddeld aandeel
(1990-1994) geiniddcld aandecl
Duitse Bo~idsreptiblieli
(1990-1994) geniddeld aaildeel
Finland
(1990-1994) gemiddeld aandeei
ItaliC
(1990.1994) gemiddeld aandeel
Japan
(1990-1994) gemidcleld aandcel
Nederland
(1990-1994) gemiddeld aaildeel
Oostemijk
(1990-1994) gemiddeld aandeel
Spailje
(1990-1994) gemiddcld aandeei
Verenigdc Staten
(1990-1994) gemiddeld aandeel
Vereligd IConinki-ijk
(1990-1994) gemiddeld aandcel
Zwitserland
(1990-1994) gemiddeld aaildeel
Tsjechische Republiek
Hongarije
34.492.522 1754, 8.398.088 29% 246.659.727 225 644.884 4% 10.392.850 30% 49.205 5% 186.913.721 36% 243.617.515 33% 0 0% 114.562.102 16% 19.500.000 10% 460.868 0%
96917.599 477: 10.279.072 35% 641.000.000 58% 11.424.152 58% 10.604.973 30% 918.014 91% 166.656.812 33% 463.110.464 64% 61.664.932 505 448.666.213 62Ch 353.000.000 806 303.858.692 73%
Pole11
73.549.398 36% 10.279.072 35% 225.600.000 20% 7.471.237 38% 14.061.884 40% 42.112 4% 158.916.797 31% 23.690.961 39 61.664.932 50% 159.294.740 22% 19.666.667 10% 113.836.018 279
Rron: Betalingsbalansdepartementell van: de Belgische Nationale Bank, Danske Bank, Deutsche Bundesbank, Suomen Pankki, Ufficio Italiano dei Cambi, Bank of Japan, D e Nederlandse Bank, Osterreichische Nationalbank, Banco de Espana, the U.S. Bureau OS Economic Analysis. UK Central Statistical Office. Schweizerische Nationalbank
Voor de D~litseBondsrepubliek is meer dan de helft (58 percent) van de jaarlijkse investeringen traditioneel naar Hongarije gegaan, en een evenredig deel naar ex-Tsjechoslovakije (22 pecent) en Polen (20 percent). Ook voor de Verenigde Staten is er eel1 gelijkaardig patroon rnerk'uaar: respectievelijk 62 percent van de investeringen binnen de oorspronkelijke Viskgradgroep hebben Hongarije als bestemming. Daarnaast is er een lichte preferentie voor Polen over Tsjechie-Slovahje.
Landen waarvoor de investeringen niet bij voorkeur naar een bepaald gastland binnen de oorspronkelijke Viskgradgroup gaan zijn: Denemarken, Nederland en Italie. In ex-Tsjechoslovakije wordt ongeveer niet ge~nvesteerddoor Finse investeerders. Bij de keuze tussen Hongarije en Polen verkiezen Finse investeerders eveneens Hongarije. Een belangrijke aanvulling van het Finse investeringspatroon vormen de cijfers voor de Baltische Staten, waar het overwicht van de investeringen ligt. De nauwkeurige cijfers van investeringen in het Balticum zijn echter nog onvoldoende beschikbaar bij de overige investeerderslanden. Zwitserland is eveneens afwezig in Tsjechie, maar net zoals Finland eerder in Hongarije dan in Polen actief. Spanje tenslotte investeert evenmin in de Tsjechische Republiek, maar ongeveer evenveel in Hongarije als in Polen. Opvallend afwezig in Polen zijn de Oostenrijkse investeringen, die daarbuiten in Hongarije ongeveer dubbel zo groot zijn als in TsjechieSlovakije. Bij Japanse investeerders kan men bezwaarlijk culturele determinanten vermoeden. Zij investeren waar de andere investeerderslanden het meest vertegenwoordigd zijn: in Hongarije. In Polen en Tsjechie-Slovakije zijn de Japanse investeringsbedragen trouwens uiterst gering. Ook de Britse investeringen zijn enkel noemenswaardig in Hongarije en komen later op gang.
111. EVOLUTIE VAN D E M I G R A T E ( E M I G R A T E EN IMMIGRATIE) SINDS 1989 Bij gebruikvan migratiecijfers dient met steeds op zijn hoede te zijn5. EX-TSjechoslovakije6verloor in de tachtiger jaren gemiddeld 4 tot 2 percent van haar bevolking in een decennium. Het oostelijk en zuidwestelijk deel van het land kende de grootste toename van de bevolking gedurende diezelfde periode, met 10 percent (alhoewel de maximum toename genoteerd werd in Ceska Lipa, een noordelijk gelegen uraniummijngebied).Voor de periode 1984-1989gaf het Ministerie van Binnenlandse Zaken recent de cijfers vrij van emigratie die zouden neerkomen op zowat 5.000 per jaar in die periode. In de zestiger en zeventiger jaren vqaren bat er ilGg meer; 6.000 2 10.000 per jaar. De emigranten van de tachtiger jaren trekken vooral naar Duitsland binnen West-Europa. De immigranten komen uit het ex-GOS en Polen.
TABEL 2.1 Permanente entzgratleflows 1~117urt Centraal- en Oost-Eriropa ( l ) (du~zenden)
Bulgarije Honzarije (2) Roernenie (3) Polen (1) Ts,jecl~i~che Republ. (5)
1989
1990
1991
1992
1993
218,O 21.9
87,9
10.3
68.0
h6,4
90.9 18.4 4.1
44.2
31,2 18,O 0.5
18.4 21.1 0,2
26,6 2,0
21.0 39
jaargcnlidd. 96,l ?1,9 47.7 21.1 2.1
percent
1,080 0.241 0.205 0.055 0.013
Bron: Salt, Singleton, Hogarth (1994) en Salt (1995), p. 5 2 (1) Bi.on: nationalc SOPEMI rapporten tenzij anders vernield (2) Broil: Raad van Europa (november 1994) (3) personen die officieel verklaren permanent tc wiiien migreren (4) enkel personen die officieel verklaren permanent te willen migl-eren zijn geregistreerd in de statistielten (5) omvat enkel emigranten die hun vertrek rapporteerden; n ~ a a k abstractie t van de stromen tussen Tsjechie en Slovaltije; data voor 1993 zijn schattingen
Na de val van de muur is de geobserveerde emigratie meestal van tijdelijke aard, alhoewel deze van permanente aard hoogstwaarschijnlijk onderschat is in de officiele statistieken. De tijdelijke emigratie gaat meestal richting Duitsland en Oostenrijk. In 1992 waren er 21.000 Tsjechen die officieel als seizoenarbeider werkten in Duitsland, en dagelijks pendeiden er 1.000 naar Beieren en Oostenrijk. De emigratie gaat duidelijk in daiende iijn. In 1990 en 1991 steeg de permanente immigratie van 3.000 mensen in 1990 naar 7.000 in 1991. Nieuwe bronnen van immigratie zijn (naast het ex-GOS en Polen) nu voora17 de Duitse Bondsrepubliek, de Verenigde Staten, Canada en Oostenrijk. Het gaat hier om Tsjechen en Slovaken die het land verlieten tijdens de communistische periode, vooral in 1968 tijdens de Praagse lente. De combinatie van een dalende emigratie en stijgende immigratie betekent dat Tsjechoslovakije8 voor het eerst sinds de vijftiger jaren opnieuw een positieve migratiebalans heeft, De Poolse migratiestatistieken blijken relatief betrouwbaar voor de immigratie vanuit het westen, maar niet nauwkeurig voor de emigratie uit Polen en de irnmigratie vanuit het oosten. Traditioneel had Polen in de tachtiger jaren een negatieve migratiebalans. Hoogstwaarschijnlijk is de emigratie van de jarell tachtig onderschat, o~ndatlengevolge van politieke en verschillende administratief-financiele redenen veel mensen op tijdelijke basis, voor tenminste twee maanden,
vertrokken (Salt, Singleton, Hogarth (1994), p. 195). De census van 1988 kwam tot de bevinding dat maar liefst een lialf miljoen Polen zo op tijdelijke basis in het buitenland vertoefden. Veel van deze tijdelijke verblijven werden echtei permanent. In deze tachtiger jaren was het netto-migratieverlies ongeveer 250.000 mensen. Gedurende deze periode bereikte de emigratie een hoogtepunt in 1987 toen 36.400 mensen uit Polen emigreerden. In de jaren tachtig tot 1991 trokken 60 percent van de emigranten naar de Duitse Bondsrepubliek, 10 percent naar de Verenigde Staten en slechts 4 percent naar het Verenigd Koninkrijk. In 1991vie1 het aantal emigranten terug op 21.000, waarvan 14.500 nog steeds in Duitsland aankwamen. Sinds de liberalisering van de migratie in 1989 is er een duidelijke vermindering merkbaar (Salt (1994) en Gorzelak (1996)) ten opzichte van de jaren tachtig. Een opiniepeiling van Okolski (1991) toonde aan dat waar in 1987 nog 30 percent van de bevolking dacht aan permanente emigratie dit in 1991 (volgens twee onderzoeken) respectievelijk 2 percent was voor permanente en 12 percent voor tijdelijke emigratie volgens de ene bron, en 4 percent voor permanente en slechts 2 percent voor tijdelijke emigratie binnen de drie jaar volgens de tweede bron. D e daling van de Poolse emigratie is niet zo uitgesproken als in Tsjechie. Vooral initieel bij de opening van de markt in 1990 was er een sterke daling van de emigratie, die zich later echter maar matig voortzette. DCemigratie blijft ielatief hoog, vooral dan onder de jongeren. In 1391 wai-eli 64 pe~celltv d r l ue emigranten onder de 35 jaar. Polen die in het buitenland werken worden niet in de officiele emigratiestatistieken opgenomen, zelfs indien hun contract langer dan een jaar duurt. Hun aantal is in 1991 met 28 percent gedaald in vergelijking met 1989. In de jaren 1988-1990 is er een matige stijging van de immigratie (niet meer dan 2.600 immigranten per jaar), in 1991 een plotse grote stijging tot meer dan 5.000 immigranten. Het lijkt meer dan waarschijnlijkvoor ongeveer de helft een fenomeen van "returnees" te zijn die in het verleden tussen 1975 en 1988 emigreerden, gezien deze irnmigranten hoofdzaltelijk tot de leeftijdscategorie van 31-50 jaar behoorden. Deze immigratie is, omwille van de voorafgaandelijke illegale emigratie, onderschat. Een kleine meerderheid van de immigranten (52 %) is afkomstig van het ex-GOS en niet-Europese landen. De imnigratie van arbeid i ~Pole11 i is een nieuw fenomeen. De afgeleverde werkvergunningen zijn tweeerlei: goedkope matig geschoolde arbeid komt vooral uit het ex-GOS. Daarnaast is er de hooggeschoolde
arbeid vanuit het westen. De bedrijven die vooral buitenlandse arbeid aantrekken zijn enerzijds kleine privC-bedrijven, naast grote multinationale ondernemingen die joint ventures aangingen. Hotzgarije verloor sinds het begin van de tachtiger jaren een uitzonderlijk groot deel van haar bevolking, met een gemiddelde van 1,7 B 1,9 percent per jaar. De noordoostelijke regio (Heves, Hajdu-Bihar, Szaboles-Szamtar-BeregZ kende een natuurlijke aangroei van haar bevolking, met een interne migratie van dit noordoosten naar de zuidwestelijke (Somogy) regio als gevolg. Emigratiecijfers ontbreken, maar we kunnen we1 aangeven dat uiteindelijk in 1993 65 percent van de in het buitenland verblijvende Hongaren in Duitsland en 11 percent in Oostenrijk woonde. De totale permanent aanwezige buitcnlandse bevolking in Hongarije wordt in 1994 geschat op 144.000 mensen. De immigratie stijgt nog. In 1989 waren er 10.000 inwijkelingen (95 percent afkomstig uit Roemenie), in 1990 17.000 (90 percent uit Roemenie en 5 percent uit het ex-GOS), in 1991 waren er 21.000 (80 percent uit Roemenie en 8 percent uit het ex-GOS). Van dit aantal waren er zowel in 1990 als in 1991 2.000 zogenaamde "returnees", vooral bejaarden. Dit is mogelijkenvijze een groep die gedeeltelijk betrokken is bij het aantrekken van investeringen in Hongarije. Immigratie wordt door de Hongaarse overheid vooral beperkt omwille van de toestroom uit niet-Europese landen zoalls Pakistan, India, China, Ghana, Bangladesh, de Filippijnen en Roemenie. Wat de emigratiedata betreft, ontbreken deze voor de recentere jaren, wat verklaart waarom de gemiddelde emigratie voor de periode 1989-1993 de werkelijke overschat. De emigratie is waarschijnlijk in dalende lijn (Salt, Singleton, Hogarth (1994)). Vanuit Roemenie was de emigratie in de tachtiger jaren hoog, maar dit vooral onder de groepen van ethnische Duitsers, Hongaren en Joden voor wie de autoriteiten dit toestonden. Over de periode 19801989 emigreerden 288.000 mensen. Hiervan waren er officieel56 percent ethnische Duitsers, 19 percent Hongaren, 19 percent Roemenen en 5 percent Joden. De bestemmingen waren effectief voor 52 percent de Duitse Bondsrepubliek, voor 12 percent Hongarije en voor 5 percent Israel. D e immigratie was verwaarloosbaar. Na de liberalisering is er een enorme emigratiegolf van weerom Duitsers en Hongaren initieel(64 percent Duitsers in 1990 en 46 percent Duitsers in 1991,25 percent Hongaren in 1989 en minder dan 10 percent Hongaren in 1991). De leeftijd van de emigranten daalt: 26
percent was jonger dan 18 jaar in 1989, telwijl dit in 1991 41 percent werd. De emigratie vertoont een dalende tendens. De immigratie blijft zeer laag. Voor de jaren 1989 kende Bulgnl-ije weinig emigratie. Sindsdien is de emigratie van ethnische Turken naar Turkije de belangrijkste beweging. Er zijn vier golven te onderscheiden. De eerste startte in 1989 en betrof 300.000 ethnische Tbrken, waarvan er sne! 100.000 terugkeerden. De gematigdere tweede golf in 1990 (een jaar waarin een h a r t van de Bulgaren naar het buitenland reisde!) werd veroorzaakt door de herkiezing van een communistisch bewind uit vrees voor de economische gevolgen. Deze tweede golf bestond vooral uit hooggekwalificeerde mannen en ging duidelijk naar het westen. De derde golf in 1991-1992 bestond vooral uit intellect~aelenen mensen it de dienstensector en was eveneens om economische redenen. Gelijktijdig was er massale volksverhuizing vanuit Joegoslavie omwille van de oorlogssituatie. De emigratie, alhoewel procentueel gedaald, blijft nog steeds relatief hoog (gemiddeld rond 1percent per jaar). Een vierde golf is op gang. Vanuit de waargenornen historische en actuele emigratie- en immigratieverschijnselen stelt zich de vraag naar de verdere evolutie tijdens een verdergaande liberalisering. Verschillende redenen werden aangevoerd om een verhoogde migratiedrukvanuit Centraal- en OostEuropa naar West-Europa te venvachten. Ten eerste is er de voortdurende opening van cie grenzen in die richting. Ten tweede verhoogt de herstructurering de werkloosheid in het oosten, wat ook zou kunnen aanzetten tot emigratie. Een derde stim~zlustot emigratie is de overtewerkstelling in de landbouw, met nog een percentage van 20 h 30 percent tewerkstelling in die sector. Deze kan tot plattelandsvlucht leiden, maar ook tot internationale emigratie. Ten vierde zijn er aanhoudend ethnische en minderheidsconflicten die kunnen leiden tot een vlucht naar stabiliteit en veiligheid, vooral dan bij die ethnische groepen die een moederland hebben waarnaar ze kunnen terugkeren, zoals de ethnische Duitsers. De nogal alarinerende voorspellingen van massale permanente emigratie hebben zich echter allerminst doorgezet. Tot nog toe suggereren de officiele statistieken (zie Tabe12.1) daarenboven een dalende tendens in de emigratie vanuit Centraal- en Oost-Europa en deze tendens iijkt geen louter artefact veroorzaakt door onnauwkeurige bronnen.
De cijfers van migratie sinds 1989 zijn in het geheel niet opzienbarend indien men vergelijkt met normale migratiestromen tussen nabijgelegen democratieen zoals in West-Eul-opa. De hiervolgende cijfers geven de geextrapolleerde emigratiecijfers voor Oost-Europa bij gebruik van verschillende West-Europese emigratieratio's. We vergelijken de emigratie uit Centraal- en Oost-Europa met deze in Denemarken, Noorwegen, Nederland, het Verenigd Ksninltrijk, Duitse Bondsrepubliek, Finland en Italie in het laatste decennium. TABEL 2.2 Recelzte enzigratleratio's run de bevolking zn West-Europa land Denemarken Noorwegel1 Nederland Verenigd Iconinkrijk Duitse Bondsrepublielc Fillland Italie
emigratieratio (5%) 0,42 0,33 0,25 0,25 0,25 0,15 0,09
(1990) (1988-1990) (1988-1990) (1988-1990) (1990) (1986-1988) (1986-198s)
Bro11: Salt, Singleton, Hogarlh (1994), p. 205
TABEL 2.3 Venvachte janrlijkse enzigratie-aaiztalleiz vaizuit Centmal- e1z Oost-Europa irldien berekeizd o p Oasis van recente erniptieratio's van enkele westerse lalzden
Drorl: Salt, Si~iglcton,Hogarth (1994a). p. 205 en Salt (1995). p. 52
We merken op dat, behalve dan voor Eulgarije, de Centraal- en Oost-Europese landen een lagere emigratie kennen dan de ~neeste West-Europese landen. Cijfers in cursief geven aan dat de effectieve
emigratie vanuit het desbetreffende Oost-Europese land lager is dan verwacht vanuit extrapollatie van West-Europese emigratieratio's. Tsjechoslovaltije, Polen, Roemenie en Hongarije kennen relatief lage emigratiecijfers, waarvoor in het derde hoofdstuk een verklaring zal worden gezocht. In vergelijking met migratieratio's van West-Europa is de gevreesde emigratie uit Centraal- en Oost-Europa na de opening van de grenzen dus niet bewaarheid, De emigratie naar het westen is vergelijkbaar met de ervaringen in West-Europa zelf. Het feit dat de emigratie geconcentreerd is bij bepaalde welafgelijnde ethnische groepen en hoofdzakelijk op de Duitse Bondsrepubliek gericht is, is we1 opzienbarend. In Bulgarije zijn de aanhoudend hoge emigratiecijfers alleen voor het eerste jaar, 1989, te verklaren door ethnische redenen bij de Turkse minderheid. In ex-Tsjechoslovakije en Polen is het fenomeen van de voor altijd uit de diaspora onder het communistische regime terugkerende migranten duidelijker dan in Hongarije. De gastlanden in het verleden van deze groep blijken precies de belangrijke investeerderslanden in de regio te zijn. De rol die de "diaspora"-groep bij deze investeringen speelt is nog door verder onderzoek uit te diepen. Een steekproef van investeerders werd bevraagd naar de betrokkenheid van mensen met het gastland als land van herkomst. Resultaat. We trachten na te gaan in hoeverre er bewijzen zijn van mensen die na de diaspora door iliegaie emigratie onder het communistiscile bewind in deze landen na de val van de muur terugkeerden. Het is moeilijker aan te tonen dat deze "returnees" een actieve 1-01speelden bij de investeringen in Centraal- en Oost-Europa. We1 is het mogelijk als benadering na te gaan of er een verband bestaat tussen de landen waarnaar zij precies emigreerden in het verleden en de grootte van de actuele investeringen vanuit deze landen. Daarnaast is er een West-Oost-migratie die uitsluitend gericht is op het vullen van leemten die er omwille van de gebrekkige opleidingen in Centraal- en Oost-Europa zijn op professioneel vlak. Dit levest een toestroom van professionele beheerders, managers, specialisten in informatica, handel, bankwezen, marketing en hoogtechnologische industrietakken. Het zijn deze lnensen die een rol spelen bij nieuwe investeringen en herstructureringen van bedrijven tijdens hun privatiseringsproces. Deze immigratie in Centraal- en Oost-Europa vanuit het westen is direct gerelateerd tot investeringen in de regio.
IV. D E RELATIE TUSSEN MIGRATIE E N INVESTERINGEN IN CENTRAAL- EN OOST-EUROPA Een eerste confrontatie blijkt interessant: het verband tussen de investeringen in een bepaald land en de bestaande vroegere emigratie vanuit dat land om de hypothese te onderzoeken dat er meer geinvesteerd wordt vanuit landen die vroeger immigranten uit het investeringsland ontvingen. Vanuit Bulgarije is er geen emigratie geweest naar West-Europese landen voor 1989. Dit kan de initieel zeer lage investeringen per capita van dit land verklaren. In Roemenle bestond de grootste emigratiegolf voor 1989 uit ethnische Duitsers. De investeringen per capita in Roemenie zijn zelfs nog lager dan in Bulgarije. Opvallend is dat er geen ovelwicht is van Duitse investeringen in de vroege liberaliseringsperiode, maar dat de Duitse investeringen even belangrijk blijken als de Franse en zelfs de Britse. De Franse investeringen zijn niet venvonderlijk omwille van de taalvenvantschap. Voor de Britse investeringen is er geen verklaring. Alhoewel Polen om historische redenen zeker niet Duitsgezind lian genoemd worden, emigreerden voor 1989 60 percent van de Poolse emigranten toch naar Duitsland. Met een aandeel van 36 percent van dc totalc invcstcringcn in Polcn is dc buur Duitsland vcruitdc bclangrijliste investeerder sinds de liberalisering. Ter vergelijking waren de Zweedse investeringen goed voor 9,5 percent, de Amerikaanse voor 7,9 percent, en de Britse en Franse elk voor hooguit 5 percent. De totale investeringen per capita blijven in Polen, in vergelijking met Tsjechie en Hongarije, gering. Deze lage investeringen per capita kunnen deels verklaard worden door grote regionale verschillen. In Polen zijn de investeringen geconcentreerd in grote stedelijke centra met een goede internationale (1ucht)transportaccomodatie en telecommunicatie enerzijds en in de gebieden aangrenzend aan de Duitse Bondsrepubliek en Oostenrijk anderzijds (Gorzelak (1996)). Vanuit Bjechie-Slovakije emigreerden vooreerst ten gevolge van de Praagse lente in 1968 velen naar Duitsland, de Verenigde Staten en Dostenrijk. Dit beanhvoordt ten dele aaii de recente teruglierende ;Emigranten uit deze landen in Tsjechie-Slovakije sinds de liberalisering.
Reeds binnen het eenheidsland trok Tsjechie (data van 1991-1992) steeds veel meer investeringen aan dan Slovakije. Eind 1991 was 80 percent van de bedrijven met buitenlandse participatie gelegen in Tsjechie, wat overeenkwam met een volume aan investeringen van 74,3 percent, tegen 25,7 percent in Slovakije. Het verschil groeide nog aan: in 1992 werd, met het zicht op de splitsing, 92,3 percent van het buitenlands kapitaal in Tsjechie gei'nvesteerd, en maar 7,7 % in Slovakije. Duitse bedrijven investeren hier in drie regio's: in Centraal-Bohemen (veruit het grootste gedeelte van de investeringen in het voormalige Tsjechoslovakije), in Praag en in Bratislava (de Slovaakse hoofdstad). Dit Duitse kapitaal vertegenwoordigde in 1992 respectievelijk 92,1 percent van het totaal ge'investeerde in Centraal-Bohemen, 44,1 percent in Praag en 66,1 percent in Brctislava (Gorzelak (1996)). Oostenrijk investeert opvallend meer (een aandeel van 24 percent ten opzichte van de andere investeerders) in het aangrenzende Slovakije dan in Tsjechie (slechts 6 percent). In Hongarije was er steeds een grote traditie van contact tussen de westelijke regio's en Oostenrijk. Buitenlands kapitaal is er nochtans geconcentreerd in Budapest en Pkcs. Van alle administratieve eenheden in Centraal-Europa trekt de regio Budapest trouwens het hoogste percentage buitenlands kapitaal aan (Gorzelak (1996)). Daarnaast is I-Iongarije het land van Centraal- en Oost-Europa waarvoor de investeringen het meest homogeen verspreid zijn over de verschillende regio's (Gorzelak (1996)). Dit heeft voor gevolg dat ook de per capita investeringen in Hongarije, afhankelijkvan het jaar, zo hoog zijn. Zij waren over de periode 1990-1994 tussen 2,5 en 5 mat! hoger dan deze in het huidige Tsjechie-Slovakije, de tweede grootste bestemming van investeringen, uitgedrukt per capita. Dat Hongarije een grote stroom van Oostenrijkse investeringen binnenkreeg is te verklaren door het historische contact sinds de "Doppelmonarchie". Vooral de westelijke regio's zijn omwille van hun geografische nabijheid vanzelfsprekende Oostenrijkse investeringsgebieden geworden. Opmerkelijk is dat Eelgie als niet-aangrenzend land evenveel investeerde in 1992 (22 percent) als Oostenrijk. D e in 1993 nog 700 aanwezige Hongaren in Belgie kunnen dit zeker niet verklaren. Socioculturele determinanten zijn hier duidelijk afwezig. De investeerders!anden waarin geen voorlteur blijkt te bestaan voor een bepaalde investeringslocatie binnen de oorspronkelijke Viskgradgroep zijn pre-
cies de landen zonder een noemenswaardig immigratieverleden vanuit deze regio. Dit is het geval voor Denemarken, Nederland en Italie. We kunnen hieruit enkele besluiten trekken. Het kan niet toevallig zijn dat Tsjechie-Slovakije en Hongarije met een aanwijsbare terugstroom van vroegere emigranten (Hongarije 1956, de Praagse lente van 1968) de landen zijn met de grootste investeringen per capita sinds de liberalisering. Deze emigratiebestemmingen zijn de Duitse Bondsrepubliek, Oostenrijk en de Verenigde Staten. Daarnaast is het zo dat die landen zonder een emigratietoestroom blijkbaar kozen voor investeringen in Hongarije, het land met de grootste economische groei in de regio. Een tweede vergelijking dringt zich op: deze van de evolutie van de investeringen in het Centraal- en Oosteuropese land sinds de liberalisering ten opzichte van de actuele emigratietendens. Alle landen kennen een opmerkelijke daling van hun emigratiestroom sinds de liberalisering in 1989. Tegelijk is er een stijgende tendens van de investeringen in deze landen. Regionale verschillen zijn er wel. Bulgarije kent een daling van de emigratie, alhoewel de investeringen er beperkt waren na de liberalisering en pas recent een vlucht nemen. Vanaf 1990 was de emigratie vooral op economische basis. Blijkbaar hebben andere mechanismen hier nog een rol gespeeld, mogelijkenvijze de concurrentie in het binnenrijven van investeringen tussen de verschillende landen. De emigratie is niet alleen absoluut hoog, per capita is ze veruii de hoogsie, wai kan ie maken hebben met de afwezigheid van investeringen per capita. Roemenie kent een beduidend lagere emigratie per capita dan Bulgarije, maar deze is toch nog steeds 4 maal hoger dan de emigratie vanuit Polen, dat tot 1993 ook lage stagnerende investeringen per capita optekent. We vermoeden reeds dat de daling van de emigratie weinig be'invloed wordt door westerse investeringen. Polen heeft, in tegenstelling tot Bulgarije en Roemenie, een relatief lage emigratie per capita. De investeringen per capita, daarentegen, zijn duidelijk in stijgende lijn. In tegenstelling tot wat men in Tsjechie en Hongarije zal opmerken, blijft de emigratie laag. Er is evenmin een causaal verband tussen emigratie en investeringen. Tsjechie-Slovakijeheeft een extreem lage emigratie per capita sinds de liberalisering. Het land blijft de tweede belangrijkste investeringsbestemming in de regio. De goecie economische vooruitzichten beperken hier we1 degelijk de emigratieneiging. Hetzelfde veronderstellen we ook voor Hongarije, waarvoor we over beperkte recente emi-
gratiedata beschikken. De emigratiegolf na de liberalisering neemt in Polen minder af dan in Tsjechie. In 1991 was het aantal emigranten vanuit Polen nog gestegen ten opzichte van 1990. De hypothese van een verband van de investerings- en emigratie-evolutie dient te worden verworpen. Niettemin gaan er binnen het West-Europese beleid stemmen op voor immigratiebeperking vanuit Oost-Europa. Er wordt zelfs sporadisch gewezen op de mogelijkheid tot het stimuleren van investeringen om dit doe1 te bereiken. In de Duitse Bondsrepubliek is er een Daar ommekeer in het beleid ten aanzien van de zgn. "~ussiedler"~. waar de Bondsrepubliek sinds de zeventiger jaren via bilaterale verdragen de vrije emigratie van deze ethnische Duitsers uit de landen van het Warschau-Pakt stimuleerde (Brandt's "Ostpolitik"), werd dit beleid midden 1990 ongedaan gemaakt. Bonnverklaarde dat het voortaan de voorkeur gaf aan het verbeteren van de economische, sociale en politieke situatie van deze "Aussiedler" in hun land zelf. Dit werd nog versterkt door het beleid van deze landen zelf, dat emigratie administratief en financieel bemoeilijkt. Het stimuleren van grote inwaartse privk-kapitaalstromen door een vrijhandelszone op te richten met Oost-Europa als alternatief is nog beperkt. Een ander middel om immigratie te beletten, naast investeringen, bestaat uit het geven van donaties aan het emigratieland.
V. BESEUIT Dit essay tracht een aanwijzing te geven om socio-culturele determinanten in acht te nemen bij het verklaringsmodel van directe buitenlandse investeringen in Centraal- en Oost-Europa, omwille van de ontypische industriele structuur van de investeringen en de opvallende rol van (multinationale en kleinere) bedrijven van bepaalde nationaliteiten. De investeringen bleven onder de venvachtingen vanuit de traditionele modelvorming van bedrijfseigen, industrie-eigen en gastland-eigen kenmerken. Het strategische aspect beklemtonen is wellicht nuttig, maar bemaarlijk gelsoleerd te beschouwen. Noem het socio-culturele of "gestolde geschiedenis" aanwezig bij de investeerder, het is een determinant die dient te worden onderzocht. De kwantitatief hiervoor aanboorbare bron bestaat uit de, historisch geduide, emigratiedata per capita. Een interessante vaststelling is dat deze, in het licht van de ervaringen in West-Europa, niet opzienbarend zijn.
De hypothese van een causaal verband tussen vroegere emigratie en actuele investeringen uit het vroegere bestemmingsland van die emigratie kon worden ondersteund. Ethnische groepen die vroeger emigreerden komen gedeeltelijk terug, zoals in Hongarije en TsjechigS1ovakije.Geografische nabijheid en cultuurkennis stimuleert investeringen, zelfs onder een om historische redenen eerder vijandiggezinde bevclkingsgroep, zoals het geval is voor Duitse investeringen in Polen. Landen zonder inwijking uit de regio zijn precies afwezig als investeerders of zijn hooguit aanwezig als respons op anderen in het gebied waar de meeste ervaring bestaat, wat met name het geval is in Hongarije voor, onder meer, Nederlandse, Italiaanse, en Deense investeerders. Mede door de afwachtende houding van de investeerders is er (nog) geen impact merkbaar van de investeringen op de huidige emigratietendens, in de zin dat deze hierdoor zou dalen. Ongewild daalt de emigratie zelfs in die landen waar de investeringen nog niet van de grond kwamen. NOTEN 1. Zie beviildingen voor de VisCgradlallden in Sels (1996). 2. D e verdeliilg is enkel bescllikbaar voor ex-Tsjechoslovakije, I-Iongarije en Poleii en nog niet voor Bulgarije en Roemenik. 3. Niet voor alle belangrijke illvesleerderslailden is de i it split sing van dc investeringcn naar b c s t c m n ~ i i s l a ~ dbinlleil c Ccntraal- c11 Cost-Europa bij de Cetaliilgsbalansdepartementen recds bcschikbaar. 4. Zie voor \vat de schom~neliilgenvan de illvesteringeil ilaar de Visegradlanden betrcft 011s oildcrzocksrapport Scls (1996). 5. D e migratiedata zijn \vat men in het Ellgels "guesstimates" zou nocmen, eerst cn vooral omwille van de venvarring tussen buitenlancise pop~ilatieen gastarbeid, inaar ooli door duidelijlte propagandaredenen van bepaalde overhede~idie cijfers verdraaien. 6. D e data en de trends k~inneiivoorlopig maar afgeleid wordell voor het oude vercnigde land. D C data voor 1993, het eerste jaar van ile splitsing, zijn slechts schattingen. 7. E r is ook eeil ltleine groep van Tsjechische afkomst uit Oekra'ine, die echter maar ccn paar honderdtallen mensen onlvat. die naar hun land van herkomst terugkeren. S. D e gedesaggregcerde gcgevcns voor TsjechiE cn Slovalcije zijn 11og niet heschiltbaar. 9. Dit zijn de ethnische Duitsers die in verschilleilde regio's van Oost-Europa aanwezig waren.
kvcrs; H.-D., Scliradcr, H.. eds., 1994; T!le Moral Ecoilomy oSTrade -Ethnicity and Devclopiilg Markets; (Routledge. London, Ncw York), 271 p. Grzcgorz Gorzelak. 1996, The Regional Dimension of Trailsforniation i11 Central Europe, (Jessica l l l g s l e y Publishers. London and Bristol. Pennsylvania), 152 p. Meyer, I<.E., 1994. Direct Foreign Illvestment in Central and Eastern Europe: Unc1crsta11diilg the Statistical Evidence. Lolldoll Busiiiess School. Discussion Paper No. 12, (CISMiddle Europe Ccntl-c); 39 p.
Okolski, M,, 1991, Migratory Movements from Countries of Central and Eastern Europe. C o ~ ~ n cofi l Europe Conference. (Vienna), 24-25 January 1991, (Strasbourg), 1991. Poulain, M,, 1992. Un projet d'harmonisation des statistiques de migration internationale au seiil de la Con~munauteEuropCenile des Migrations Internationales, 8. hors sCrie, pp. 163-186. Salt. J.. 1995, Current Trends in hiternational Migration in Europe, a Report to the European Committee on Migration (CDMG), (Council of Europe, Strasbourg). Salt, J., Singleton, A., Hogarth, J.. 1994, Europe's Interilational Migrants - Data Sourccs. Patterns and Trends. (Crown, HMSO Publishers), 223 p. Salt, J.. Singleton, A.. Hogarth, J.; 1993, Migration and Population Change in Europe, (UNIDIR), 78p. Sels. A., 1996, Strategic Foreign Direct Investment: an Overview of Statistical Evidence, Preliminary Empirical Work ancl the Idiosyncrasies of Theoretical Research on FDI in Central and Eastern Europe, I<.U.Leuven, D.T.E.W.. Onderzocksrapport 9614,23 p. United Nations, 1995, World Illvestment Report - Transnational Corporations and Competitiveness, (New York. Geneva), 440 p.