CEL OED D E R F GD E R L A N DEN
Aalst 1815-1830 Geschiedenis van een provinciestad tijdens de Verenigde Nederlanden
1
Aalst 1815-1830 Geschiedenis van een provinciestad tijdens de Verenigde Nederlanden Matthias Van de Velde
Catalogus bij de gelijknamige tentoonstelling van 5 september tot 24 december 2015 in ’t Gasthuys – Stedelijk Museum Aalst
2
Aalst 1815-1830 Geschiedenis van een provinciestad tijdens de Verenigde Nederlanden
4
Voorwoord schepen van Erfgoed Karim Van Overmeire
9
Prelude: De slag van waterloo
18
Een koninkrijk schiet uit de startblokken
41
Een been in het ancien regime, het andere in de moderne tijd
61
zwoegen en ondernemen
86 Arme tijden? 91 Druk: Geers Offset nv Grafische vormgeving: Liesbeth Bonner Verantwoordelijke uitgever: Johan Van Dorpe, voorzitter Projectvereniging Erfgoedcel Denderland, p.a. Oude Vismarkt 1 9300 Aalst
Olieverf en harmonieën
99 Een nationale taal 111
Katholieke perikelen
121 Schoolstrijd? 132 Aalst en haar koning
CEL OED D E R F GD E R L A N N DE
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Ondanks alle zorg die aan de samenstelling van de uitgave werd besteed, kunnen de auteurs noch de uitgever aansprakelijkheid aanvaarden voor eventuele schade die zou kunnen voortvloeien uit enige fout die in deze publicatie zou kunnen voortkomen.
© 2015 Projectvereniging Erfgoedcel Denderland
138 De Belgische omwenteling 153 Bronnen 172 Colofon
voorwoord karim van overmeire
Aalst, een provinciestad in de Verenigde Nederlanden
schepen Begin februari 1814 maakte de intocht van geallieerde soldaten in Aalst een einde aan de zogenaamde ‘Franse Tijd’ die twintig jaar geduurd had. Na eeuwen scheiding werden de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden herenigd onder een vorst van het Huis van Oranje: koning Willem I. Gedurende vijftien jaar zouden Aalst en de Aalstenaars deel uitmaken van deze nieuwe staat. Op zowat alle terreinen zouden het bewogen jaren worden. Het begon al toen Napoleon uit Elba ontsnapte en opnieuw de macht greep in Frankijk. De Franse keizer werd in Waterloo definitief verslagen. De Aalsterse chirurgijn Jozef Kluyskens – die naam zou maken als één van de pioniers van de moderne chirurgie – maakte zich verdienstelijk bij de verzorging van de talloze gewonden. Op het slagveld vonden de Aalsterse ramptoeristen van Les Vrais Amis Constants de l’Harmonie de commandostok van de hoofdtrommelaar der Keizerlijke Garde*. In de nasleep van de krijgsverrichtingen keerde het door de Fransen weggevoerde Rubensschilderij terug naar Sint-Martinuskerk. van erfgoed
Het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden nam een moeilijke start. Nadat in 1814 de Continentale Blokkade was opgeheven, overspoelden goedkope Britse producten het vasteland. Het Engelse textiel deelde rake klappen uit aan de huisnijverheid in onze streken. De hevige regens in de jaren 1816-1818 zorgden voor slechte oogsten en hoge voedselprijzen. Gelukkig keerde het tij na enkele jaren. Dat was zeker ook te danken aan het beleid van Willem I. De ‘goede koning Willem’ is de geschiedenis ingegaan als een man met een buitengewone werkkracht, die tot in het kleinste detail bezig was met de aanleg van wegen, het graven van kanalen, de uitbouw van het staatsonderwijs, het ondersteunen van onder nemers, het bestrijden van armoede en landloperij,… Hij was bovendien een vorst die zich voortdurend op het terrein van de situatie ging vergewissen. Ook onze stad werd niet vergeten. Tussen 1814 en 1829 zou hij Aalst – toch maar een provinciestad in een uitgestrekt koninkrijk – niet minder dan vijf keer bezoeken.
* De commandostok werd door de Aalsterse ‘Oude Garde’ (DOGA) tweehonderd jaar gekoesterd en dit jaar geschonken aan de stad. 6
In dit boek schildert Matthias Van de Velde ons het leven in Aalst in deze buitengewoon boeiende periode. Deze auteur heeft een schat aan gegevens verzameld. Sommige elementen, zoals de noodzaak om een vergunning te bekomen voor milieuvervuilende activiteiten, doen verrassend modern aan. Vanaf 1819 worden in onze stad stoommachines geïnstalleerd, de eerste door Petrus Joannes De Gheest met “zyne mecanique by damp, dienende tot het verbreken van zaad voor zyn Nederlandse gulden met beeltenis van Willem I, 1819. Verz. Rijksmuseum Amsterdam. stampkot.” Elders toont Matthias Van de Velde ons een samenleving die we ons vandaag nog nauwelijks kunnen voorstellen, met koninklijke dekhengsten die het land rondtrekken ‘ter verbetering van het inlandsch paardenras’ en met een bijna almachtige en in elk geval extreem conservatieve katholieke kerk. Op het huidige Keizersplein verschijnen steeds meer statige herenhuizen en na lange discussies worden de plannen voor een nieuw stadhuis goedgekeurd. Willem besefte dat zijn koninkrijk geen bolwerk tegen Frankrijk kan zijn wanneer er geen consequente taalpolitiek wordt gevoerd. In de Vlaamse provincies moesten het bestuur, het onderwijs en het gerecht overschakelen op het Nederlands. In Aalst stelden er zich op dit vlak geen problemen. Het stadsbestuur wachtte zelfs de toegestane overgangs periode niet af. Aan de katholieke kerk en de kloosterorden in Aalst had Willem een taaiere klant. Zoals Matthias Van de Velde mooi aangeeft, zal de katholieke schooldirecteur en latere redacteur van een oppositiekrant Constant Van Crombrugghe zich ontpoppen tot een geduchte tegenstander van het beleid. België en Nederland bestaan ondertussen al honderdvijfentachtig jaar als onafhankelijke staten naast elkaar. Achteraf gezien lijkt het wel alsof het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden niet meer geweest is dan een mislukt experiment, een staatkundige constructie die opgelegd was door het Congres van Wenen, die nooit levensvatbaar was en dus wel tot een breuk moest leiden. Maar de Belgische onafhankelijkheid stond niet in de sterren geschreven. Midden augustus 1830 streefde de overgrote meerderheid van de oppositie van het Zuiden naar structurele hervormingen binnen het kader van het Verenigd Koninkrijk 7
der Nederlanden. Veel factoren en toevalligheden hebben uiteindelijk geleid tot de Belgische onafhankelijkheid. Daarbij mag niet vergeten worden dat een groot deel van de Hollanders blij was om van die lastige en ondankbare ‘Belgen’ verlost te zijn. Daarbij maakte men zelden een onderscheid tussen Vlamingen of Walen. Na 1830 nestelde Holland zich opnieuw in de knusse positie van middelkleine mogendheid. In het westen de zee, in het oosten een nog verdeeld Duitsland, in het zuiden een neutrale bufferstaat. Wat kon een natie van kooplieden zich nog meer wensen?
Vlaanderen vormen samen een gemeenschap van 23 miljoen Nederlandstaligen. De grote Nederlandse en Vlaamse havens in de delta van de grote rivieren vormen de toegangspoort tot een groot deel van de Europese Unie en profileren zich in toenemende mate zo in de wereld. Nederland en Vlaanderen delen een toekomst, maar ook een stuk geschiedenis, waaronder dat van het Verenigd Koninkrijk en zijn koppige koning. Dat wordt dit jaar in Vlaanderen en in Nederland op verschillende plaatsen herdacht. Ik ben bijzonder verheugd dat Aalst daar een eigen, bescheiden maar waardevolle bijdrage aan levert.
Na het uitroepen van de Belgische onafhankelijkheid bleven vele Vlamingen én Walen nog hopen op een herstel van het Huis van Oranje. Voor Ferdinand Snellaert waren de eerste jaren na de Belgische onafhankelijkheid “een tijd van bevreesdheid en moedeloosheid”. Ook Aalst had zijn orangisten. Lambert Van Peteghem zou in 1842 uit de handen van Willem II een decoratie ontvangen als eerbewijs voor zijn trouw aan de Oranjes, ook na 1830. Wanneer de betrekkingen tussen de Nederlandse en de Belgische staat zich normaliseerden, ontstond er een modus vivendi die ook inhield dat Den Haag zich niet bemoeide met de strijd die de Vlamingen in België zouden moeten leveren. De erkenning van Vlaanderen als eentalig Nederlands gebied kwam er pas met de taalwetten in bestuurszaken van 1921 en 1932, na een volle eeuw Vlaamse Beweging. Pas dan stonden de Vlamingen weer in de situatie die onder de regering van Willem I bereikt was.
Zowat tegelijk met de beslissing om een tentoonstelling en een studiedag te organiseren rond ‘Aalst in de Verenigde Nederlanden’ ontstond het idee om aan een jonge historicus de kans te bieden om de bronnen en archieven in te duiken en de snippers informatie bijeen te brengen tot een coherent verhaal. Al meteen tijdens de eerste contacten werd duidelijk dat Matthias Van de Velde de geknipte man was voor deze opdracht. Hij bleek bovendien, zoals de lezer zal merken, over een bijzonder vlotte pen te beschikken. Hij maakt het verhaal van Aalst tussen 1815 en 1830 toegankelijk voor het ruimere publiek. De luchtigheid waarmee het verhaal hier gebracht wordt doet absoluut geen afbreuk aan de wetenschappelijkheid van het werk. Daarvan getuigt het uitgebreide notenapparaat.
Naar analogie met wat Oscar Wilde en Bernard Shaw vertelden over Engelsen en Amerikanen, zijn ook de Vlamingen en de Nederlanders “twee volkeren gescheiden door dezelfde taal”. Ludo Simons schreef over “Het Ravijn tussen Essen en Roosendaal”. De Nederlandse filosoof Ger Groot typeert het verschil tussen de Vlamingen en de Nederlanders treffend wanneer hij spreekt over Grote Buik en Grote Bek. De Vlamingen hebben lange tijd opgekeken naar die succesrijke en zelfzekere grote neef uit het Noorden. Die tijd is nu wel voorbij. De groeiende Vlaamse zelfverzekerdheid leidt dan weer - jammer genoeg tot de neiging om de Nederlandse standaardtaal in te ruilen voor het zogenaamde ‘verkavelingsvlaams’. Ondertussen is de verstandhouding tussen Noord en Zuid zonder meer uitstekend te noemen. De Benelux, de Taalunie, het Cultureel Verdrag en de Gent-akkoorden zijn de belangrijkste structuren waarbinnen de samenwerking vaste vorm krijgt. Nederland en
8
Verschillende instellingen en personen verleenden hun medewerking aan de totstandkoming van de tentoonstelling, de studiedag en het boek. Ze worden in een aparte colofon vermeld, en ik ben hen allen vanzelfsprekend zeer erkentelijk. De vormgeving is van de hand van Liesbeth Bonner. Ik maak van de gelegenheid gebruik om ook de talrijke medewerkers van de stad Aalst die aan deze initiatieven hebben bijgedragen, te bedanken. Daarbij wil ik vooral Luc Geeroms (stedelijk museum), Lieve Arnouts (archief), Michel Igual (archief) en Raf De Mey (erfgoedcel) vermelden.
Karim Van Overmeire Schepen van Onderwijs, Bibliotheek, Europese en Internationale Samenwerking, Erfgoed, Vreemdelingenzaken, Inburgering en Vlaams karakter 12 augustus 2015
9
Prelude: De Slag van Waterloo Een verdwaalde soldaat
in de stad. Oh, en dan is er nog die Hollander waarover je in de kranten leest. Willem van Oranje-Nassau. Zegt dat hij hun nieuwe koning is. Een verdwaalde Engelse soldaat om zes uur ‘s morgens, die kan er wel nog bij zeker?
Op 14 mei 1815 waggelt een Engelse soldaat om zes uur ’s morgens Aalst binnen. Hij heeft gedronken, en nog geen klein beetje ook. Een deel van zijn uniform is zoek. Bovendien is deze private helemaal niet in de Denderstad ingekwartierd. De prijs van wijn en brandy afgelopen nacht. Tot in de vroege uurtjes toostte zijn regiment op opperbevelhebber Wellington en het Britse leger. Tijdverdrijf in afwachting van Napoleon.1
Napoleon bij de Slag van Waterloo 188.680 soldaten vochten op 18 juni 1815 in Waterloo. 35.295 mannen raakten gewond. Het dodental klokte af op 10.813.13 Prent Hébert / Maffet, privé-verzameling.
10
1814-1815: speelbal van de grootmogendheden Gedurende 1814-1815 bikkelden de grootmachten over Europa’s toekomst. Jarenlang was er bloed gevloeid over het continent. Het begon in 1789 met de Franse revolutionairen. Ze zouden de burger zijn plaats in de geschiedenis geven. Maar geschiedenis verloopt nooit vreedzaam. Chaotische jaren volgden elkaar op. Landen werden veroverd en in het tumult kroonde een man zichzelf tot keizer. Een Corsicaan die de wereld voorgoed veranderde: Napoleon Bonaparte.
Het is een vreemd zicht. Maar kijkt de Aalstenaar hier nog van op? Hij is wel wat gewoon ondertussen. Rumoerige jaren achter de rug. Hopen buitenlandse troepen zien passeren. Oostenrijkers, Fransen. Opnieuw Oostenrijkers, opnieuw Fransen. Ongemanierde Russische kozakken, plunderende Pruisen. En sinds enkele weken zitten er wééral een hoop Fransen
11
Napoleon was een strategisch genie, maar niet onfeilbaar. In 1812 overspeelde hij zijn hand, toen een ijzige Russische winter zijn legers verzwakte. In de herfst van 1813 grepen zijn tegenstanders hun kans in Leipzig. Begin 1814 was het over en uit voor de keizer. Maar Napoleons overwinnaars waren mild. Ze spaarden zijn leven en gaven hem huisarrest op het eiland Elba. Op het Congres van Wenen dansten en dronken ze, en tussendoor tekenden ze de nieuwe kaart van Europa uit. Ze namen belangrijke beslissingen. Absolutistische regimes werden hersteld, grondgebieden geknipt en geplakt, en nieuwe landen zagen het levenslicht. Het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, bijvoorbeeld.
Het verging zijn voorgangers niet goed. Grote broer Lodewijk XVI’s hoofd rolde in 1793 van de guillotine. Neefje Lodewijk XVII stierf op 10-jarige leeftijd in gevangenschap.
Honderd dagen
De geallieerde legers aarzelden niet. De Britten verzamelden zich onder opperbevelhebber Wellington en de Pruisen verenigden zich achter generaal Blücher. Oostenrijkers en Russen trokken richting de Rijn. Willem van Oranje ronselde mannen in de Zuidelijke en Noordelijke Nederlanden, zijn koninkrijk in wording. En de koningsgetrouwe Franse soldaten van de hertog van Berry? Die liepen volgens de geallieerden vooral in de weg. Beter bleven ze op de achtergrond. Ze troepten begin april samen in een middelgrote stad aan de Dender: Aalst.2
De uitgeweken vorst vond op 30 maart onderdak in Hotel d’HaneSteenhuyse. En dat statige pand in de Gentse Veldstraat beviel hem prima. Zijn neef, de hertog van Berry, kreeg ondertussen het bevel over het Franse leger. Of beter gezegd: het aan Lodewijk XVIII trouw gebleven Franse legertje. Want in Parijs vielen soldaten bij bosjes voor Napoleon. Koningsgetrouwe soldaten
Dan gebeurt het onverwachte. Eind februari 1815 vertrekt een schip uit Elba. Aan boord: de onttroonde keizer Napoleon. Zijn doel: nog één keer Europa op stelten zetten. Honderd dagen lang houdt de wereld zijn adem in. Het mondt uit in één van de meest roemruchtige veldslagen uit de geschiedenis. De Slag van Waterloo. Lodewijk XVIII, sinds 11 april 1814 de nieuwe Franse koning, vlucht al snel naar Gent. Geen overdreven reactie.
12
een bonte verzameling van Britten, Pruisen, Belgen en Nederlanders zich klaar voor de ultieme confrontatie met Napoleon in
Daar ontving burgemeester Lefebvre de hertog met open armen. De Fransman kreeg logement in de Kapellestraat, de huidige Zwarte Zustersstraat. De cavalerie stalde zich op de binnenplaats van het stadhuis, terwijl de infanteristen in Ninove en naburige dorpen ondergebracht werden.3 Dagelijks vervoegden nieuwe soldaten het Franse leger, verschillende napoleontische soldaten liepen namelijk zwaaiend met het witte vaandel in de hand over naar het royalistische kamp.4 “Leve de Bourbons, leve Lodewijk XVIII!” scandeerden de Aalstenaars.5 De stad kende ook verschillende geestdriftige napoleontische oud-soldaten die daar heel anders over dachten. Opstootjes waren nooit ver weg.6 Dagen van legerrevues en minder gedisciplineerde verstrooiing verstreken.
Waterloo. Daar delft de keizer op 18 juni het onderspit. Een nieuw tijdperk begint.8
Op 14 juni trekt Napoleon eindelijk het huidige België binnen. Twee dagen later volgen hevige gevechten bij Quatre-Bras en Ligny. Nog diezelfde dag hoort de hertog van Berry geruchten over zware verliezen in het kamp van de geallieerden. Zijn legertje krijgt het benauwd en ruilt Aalst op 17 juni als de wiedeweerga in voor Dendermonde.7 Terwijl ze zich veilig achter de Schelde verschansen blijft een handvol cavaleristen in Aalst achter “voor het geval dat”. Ondertussen maakt
13
De hertog van Berry (1778-1820), litho door NicolasEustache Maurin (uitg. F.S. Delpech, Parijs, 1832) Aalst herinnerde de hertog van Berry als een levensgenieter pur sang. Dat genot bleek van korte duur. Vijf jaar na zijn Aalsterse verblijf stak een belager hem neer na een operabezoek in Parijs. Privé-verzameling.
De hertog van Berry
en tête-à-têtes met zijn minnares, de bevallige operazangeres Virginie Letellier. Ook in Aalst vond de liederlijke Fransman voldoende vertier. In 1816 waren geruchten over vermeende bastaard-Berry’s dagelijkse kost…10
Na zijn ontsnapping uit Elba sloten duizenden Franse soldaten zich opnieuw aan bij Napoleon. Anderen bleven trouw aan Lodewijk XVIII. Terwijl deze zich halfdood at in zijn Gentse toevluchtsoord, kreeg zijn neef Karel Ferdinand, hertog van Berry (1778-1820) het bevel over het royalistische Franse leger. Zware militaire inspanningen vroeg dat niet. De geallieerden vertrouwden de hertog voor geen haar en dropten hem in Aalst.9 Toch verveelde de hertog zich niet. Hij reisde geregeld naar Gent voor koninklijke banketten
“Doux yeux”
on France? If we should be unsuccessful, we are exiled probably for life from our country.’ During dinner, two pretty looking girls with musical instruments entered the hall, and regaled our ears with singing some romances, among which were Dunois le Troubadour and La Sentinelle. They sang with much taste and feeling. I surmise this is not the only profession they exercise, if I might judge from the doux yeux they occasionally directed to some of the officers.” 12
“At one o’clock we stopped at Alost to refresh our horses and dine. At the table d’ hote were a number of French officers belonging to the Gardes du Corps. On entering into conversation with one of them, I found that he as well as several others of them had served under Napoleon, and had even been patronised and promoted by him; but I suppose that being the sons of the ancient noblesse they thought that gratitude to a parvenu like him was rather too plebeian a virtue. Some of them, however, with whom I conversed after dinner seemed to regret the step they had taken. ‘If we are successful,’ said they, ‘ it can only be by means of the Allied Armies, and who knows what conditions they may impose
Dat de oorlogsdagen niet altijd kommer en kwel hoeven te zijn, bewijst dit relaas van Major W.E. Frye. De Brit houdt begin mei 1815 halt in Aalst en merkt op dat de ingekwartierde Fransen het slechter konden treffen.
Napoleon te Waterloo. Lithografie De LayDe Muyttere, Brugge, 1845. Verz. Stadsarchief Aalst.
Geruchten of niet, de hertog van Berry vergat zijn gaststad niet. Op 20 augustus 1815 klopten twee officieren aan bij burgemeester Lefebvre. De Aalsterse burgervader kreeg als dank voor zijn goede zorgen een “allerfraaisten zilveren theeketel”. Het lokale armen wezen kreeg een donatie van 1.000 frank.11
14
15
Ramptoerisme en een commandostok Zelden sprak een veldslag zo tot de verbeelding, als die van Waterloo. Terwijl jongemannen nog reutelend in het slijk lagen, vonden de eerste kijklustigen al hun weg naar het front. Het waren curieuze rijke burgers, op zoek naar een straf verhaal. Andere bezoekers hadden minder onschuldige bedoelingen. Gespuis uit naburige streken stroopte ’s nachts de waardevolle bezittingen van de gevallen soldaten. Dat deze vaak nog leefden, maakte dit gajes weinig uit. Geallieerden, die uren geleden nog zij aan zij vochten, bleken nu zelfs niet te beroerd elkaar te bestelen. Tussen bloed, paardenkarkassen, gebroken bajonetten en modderkluiten viel er nog heel wat moois te rapen.14
De muziekmaatschappij Les Vrais Amis Constants de l’Harmonie of De Oude Garde waren de trotse bezitters van de commandostok van de hoofd trommelaar van Napoleons Garde Impériale, waar hun eigen tamboermajoor Joost De Paepe wel weg mee wist. 18 Detail uit nieuwjaarskaart van de maatschappij, 1876. Verz. Stadsarchief Aalst.
Ook de Aalsterse vereniging Les Vrais Amis Constants de l’Harmonie kon haar nieuwsgierigheid niet bedwingen. Verschillende leden hadden nog onder Napoleon gediend.15 Op 17 mei 1810 stonden ze zelfs oog in oog met de keizer, toen deze met zijn kersverse eega MarieLouise van Habsburg Aalst bezocht. Welk gepaster souvenir kon een muziekkorps
Nieuwjaarswens 1846 Vereniging der Oud-Strijders van het Franse Keizerrijk Jaren na zijn dood genoot Napoleon nog steeds grote bewondering. Op 12 november 1843 stichtten enkele zelfverklaarde Aalsterse Napoleonisten La Societé Philantrophique des anciens frères d’armes de l’Empire Français. Ieder Nieuwjaar trakteerde de vereniging haar leden op een fraaie herdenkingsprent van de gevallen keizer.19 Verz. Stadsarchief Aalst.
zich nu wensen dan de commandostok van de hoofdtrommelaar der Keizerlijke Garde?16 Die opvallende buit leverde hen al snel een nieuwe koosnaam op. In de volksmond ging de vereniging voortaan over de lippen als de “Oude Garde”.17
16
17
Jozef Kluyskens (1771-1843) Ronddraaiende, rood-witte palen sierden ooit de gevels van kapperszaken. Ze herinneren aan tijden waarin barbiers nog bloederige verbanden opstapelden. Tot eind 18de eeuw was het doodnormaal dat een barbier deeltijds bijkluste als chirurgijn. Aderlaten, kiezen trekken, ledematen afzetten en baarden trimmen: een barbier-chirurgijn deed het allemaal. Artsen bleven ver weg van dergelijke rudimentaire praktijken. Gebrek aan een fatsoenlijke medische opleiding? Ach, een barbier-chirurgijn deed de meeste ervaring al doende op.20
Borstbeeld Jozef Kluyskens door Paul De Vigne In 1817 stichtte Willem I de universiteit van Gent. Kluyskens werd een van de eerste hoogleraren en bekleedde ook tweemaal de rectorstoel. Zowel Gent als zijn geboortestad houden de chirurg vandaag in ere met een “Kluyskensstraat”. Zijn borstbeeld pronkt in het Stedelijk Museum Aalst.23
Begin 19de eeuw braken moderne tijden aan. De barbier-chirurgijn maakte plaats voor de geschoolde chirurg. De in Aalst geboren Jozef Kluyskens (1771-1843) was een van de pioniers van de moderne chirurgie. Vader Kluyskens, zelf barbierchirurgijn, voorspelde zoon Jozef nochtans een carrière als goudsmid. Het draaide anders uit en in Gent zoog de jongeman de nodige kennis op. Hij diende vervolgens als chirurgijn in het Oostenrijkse en Nederlandse leger. Aan het front deed hij zijn stinkende best om chirurgie met de
Verz. ’t Gasthuys – Stedelijk Museum Aalst.
18
“echte” medische wetenschap te verzoenen. Dat chirurgie nog het zwakke broertje van de geneeskunde was, maakte Waterloo pijnlijk duidelijk. 300 amputaties en 9.000 gewonden In de nacht van 18 op 19 juni 1815 schreeuwden tienduizenden gewonden in de veldhospitalen. De schamele voorraden verdoving raakten al na een uur uitgeput. Opereren was een eufemisme voor haken snijwerk. Vooral de Engelse chirurgijns genoten geen al te beste reputatie. Dat kon je niet van Kluyskens, de hoofdchirurgijn van de Zuid-Nederlandse troepen, zeggen. Tegen de ochtend had hij naar eigen zeggen 300 amputaties op de teller. In de weken daarop verzorgde de Aalstenaar nog eens 9.000 gewonden.21 Een dankbare Willem I benoemde Kluyskens tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. De Pruisische koning stuurde hem een met diamanten bezette gouden ring op. Zijn indrukwekkende Waterloo-ervaring leverde de chirurg in 1819 alsnog het diploma geneeskunde op. Hij schopte het zelfs tot hoogleraar en rector van de nieuwe Gentse rijks universiteit.22
Boek Joseph-François Kluyskens, Matière médicale pratique, Gent 1824 In 1792 levert Kluyskens met Verhandeling over den Druiper en de Pokziekte op 21-jarige leeftijd zijn eerste publicatie af. Vanaf dan rijgt hij de medische bijdragen aan elkaar. Latere werken zoals zijn Matière médicale pratique uit 1824 oogsten internationale erkenning.24 Verz. Stadsarchief Aalst.
19
Een koninkrijk schiet uit de startblokken Ringeloren
Aalst maakte sinds 1795 deel uit van Frankrijk. In 1814 kwam daar verandering in. Begin februari trokken de eerste geallieerde soldaten door de stad. De bevrijding ging samen met opeisingen en het betere plunderwerk.25 Terwijl de Aalsterse bevolking zich druk maakte over de boertige buitenlandse troepen, knutselden de grootmachten een nieuw Europa in elkaar. Ze plakten onze Zuidelijke Nederlanden aan de Noordelijke Nederlanden en gaven het voorlopig bestuur aan Willem van Oranje, zoon van de laatste stadhouder van het huis van Oranje. Aalst hoopte dat hij de klok zou terugdraaien. Twintig jaar terug in de tijd, toen ze de residentiestad van Het Land van Aalst was. Dat zat er niet in.26
Na de Slag van Waterloo schoot het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden definitief uit de startblokken. Tijdens Napoleons onverwachte terugkeer had Willem I zichzelf alvast op 16 maart 1815 tot koning uitgeroepen. Het Congres van Wenen vond dat prima, want Willems nieuwe land vormde een handig stoot kussen tegen Frankrijk. Omdat jezelf tot koning kronen niet zo vanzelfsprekend was, liet Willem I op 14 augustus 1815 notabelen uit beide landsdelen over de grondwet stemmen. Het resultaat beviel hem niet, dus vervalste hij de uitslag met wat “Hollandse rekenkunde”. De doorsnee burger liet zich maar ringeloren. Voor de zoveelste keer zwaaide een buitenlander de plak...
20
Het “koeibeest”
vleeschauwer op de somme van zestien ponden en half”.29 De gemeenteraad vindt
van Michiel Van De Meersche
het maar verdacht dat de man zo laat opduikt en stuurt hem wandelen. Een onderzoekscommissie stort zich op de zaak. Wanneer er plots een reçu van 95 gulden bovenkomt, krijgt het maanden aanslepende dossier een nieuwe wending. Tevreden stapt Van De Meersche met zijn geld naar buiten.30 Dat laten zijn stads genoten zich geen twee keer zeggen en plotsklaps regent het schadevergoedingenclaims in het stadhuis.31
Tijdens de napoleontische oorlogen kreeg Aalst heel wat militairen over de vloer. De stad lag dicht bij het strategische Brussel en vormde daardoor een ideale tussenstop voor doortrekkende troepen. Ook na de verdrijving van de Fransen marcheerden nog maandenlang buitenlandse legers door de stad. Aangename bezoekers waren deze Pruisen, Russen en Saksen niet. Ze vorderden materiële bijdragen, dronken al eens een herberg leeg en kenden het concept van rekeningen betalen niet. Militaire opeisingen varieerden van kledij, lakens, hooi, rijtuigen, levensmiddelen tot zelfs bescheiden veestapels.27 Van alle rondtrekkende geallieerde troepen, waren de Pruisen de brutaalste. Vele geplunderde burgers zagen de geleden schade nooit vergoed, al kon een taxatiebriefje al eens helpen als bewijsmateriaal.28 Op 24 mei 1814 vorderden hongerige Pruisen een stevige biefstuk op bij Michiel Van De Meersche. Tien jaar later vraagt hij het stadsbestuur een compensatie voor zijn mals “koeibeest getaxeerd door de
21
Een onvergetelijke koning
België. Via een personele unie was er ook nog het bijzondere geval Groothertogdom Luxemburg.34
“Wij Willem, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van OranjeNassau, Groot-Hertogdom van Luxemburg, enz., enz., enz.”, leest de aanhef van de wetten die Aalst ontvangt.33 Deze Willem Frederik was de zoon van de laatste Oranje-stadhouder Willem V. Na negentien jaar van huis zette hij op 30 november 1813 eindelijk weer voet aan wal in Scheveningen. Twee jaar later regeerde hij over twee totaal verschillende landsdelen.
Willem I wou oprecht een bloeiende eenheid smeden tussen deze gebieden, zij het dan op zijn autoritaire manier. Criticasters zagen hem als een verlichte despoot, een koppig man. Indachtig de toen bij vele koningen gehanteerde regel “Le roi décide seul”.35 Maar historici herinneren zich hem ook als een buitengewone werkkracht die paperassen en zijn schrijftafel boven balzalen en champagnecoupes verkoos. Als een visionaire vorst die zijn onuitwisbare stempel op infrastructuur, taal, onderwijs en industrie drukte. En als een tragisch personage dat in het revolutiejaar 1830 bovenal de geschiedenis niet aan zijn kant had.36
Ze volgden sinds de val van Antwerpen in 1585 geleidelijk aan hun eigen pad. Internationale handel, scheepvaart en calvinisme karakteriseerden het Noorden, het huidige Nederland. Landbouw, opkomende industrialisering en katho licisme tekenden het Zuiden, het latere “Monseigneur,
du tyran qui nous opprimoit depuis 20 ans, mais en même tems, nous ont assuré, par toutes les proclamations que leur but étoit, en faisant la guerre à la France, de rendra à tous les peuples assujettis, leur indépendance, constitutions, usages et coutumes.”
Daignez permettre que Les Membres encore existans en cette ville du Chef-collége des deux villes et pays d’Alost, représentant tout le pays et le comté d’Alost, viennent supplier V.A.R., de porter à la connoissance des Hates Puissances Alliées, nos très - humbles et respectueux remercimens, de ce qu’elles ont délivré ce pays et toute la Province de Flandre; non seulement
Hoopvol richtten de oudbestuurders van het Land van Aalst zich op 10 september 1814 met een toespraak tot Willem van Oranje.32
22
Portret Willem I (1772-1843) door Joseph Paelinck, 1819. Verz. Rijksmuseum Amsterdam.
23
in hun oren zouden knopen aan welke tiran ze waren ontsnapt, beval Willem I een jaarlijkse Waterlooherdenking.
Vijftien jaar lang maakte Aalst zo deel uit van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Vijftien jaar lang herdenkt de stad de Slag van Waterloo en klinkt ze op de koning zijn verjaardag. In het woelige revolutiejaar 1830 zullen de Zuidelijke provinciën zich losscheuren en Aalst aarzelt niet om mee deel te nemen aan de onafhankelijkheidsstrijd. De koppige Nederlandse koning zal dat verlies nooit kunnen verteren. Waren dit dezelfde onderdanen die hem in het najaar 1815 hartelijk toejuichten tijdens zijn blijde intredes?
Provinciegouverneurs controleerden nauwgezet of de steden wel met de nodige aankleding de veldslag herdachten. Iedere 18 augustus zong de Aalsterse gegoede klasse het Te Deum in de SintMartinuskerk, een lofzang waarvan de tekst teruggaat tot de vroege vijfde eeuw.40 Na de Belgische revolutie raakte de Waterlooviering in de vergetelheid. Van Het Land van Aalst…
Waterlooviering Onze gewesten kenden doorheen de eeuwen verschillende buitenlandse machthebbers. Tussen 1715-1795 waren de Oostenrijkse Habsburgers aan zet. Hun heerschappij eindigde op 26 juni 1794 met de Slag bij Fleurus. De Oostenrijkers verlieten moegestreden hun Zuidelijke Nederlanden en gaven de Fransen vrij spel. Daarmee waren ook de laatste dagen van “Het Land van Aalst” geteld. Dat was een territoriaal en administratief verbond van de steden Aalst en Geraardsbergen en de “baanderijen” Boelare, Gavere, Rode, Schorisse en Zottegem. Aalst bekleedde daarin een comfortabele positie als residentiestad van het Landscollege.
De Slag van Waterloo kreeg al snel mythische proporties in het prille koninkrijk. Schilders wijdden hele doeken aan de Prins van Oranje als oorlogsheld. Dat de man in het heetst van de strijd van zijn paard was geschoten én het overleefde, was gedroomd propagandamateriaal. 37 Dat het best wel meeviel met deze schouderverwonding, was maar een detail. 38 Zijn vader, koning Willem I, liet op de veelbesproken oorlogslocatie een kunstmatige heuvel aanleggen waarop een gietijzeren leeuw van 28.000 kilo dreigend naar het overwonnen Frankrijk klauwde.39 En opdat zijn onderdanen goed
24
…naar het Département
steunende standenvertegenwoordiging stelde weinig voor. Jaarlijks kwamen gedelegeerden van de ridderlijke, stedelijke
de l’Escaut…
en landelijke stand in de eerste week van juli samen in de Provinciale Staten.
De Franse republiek vond dergelijke regionale instellingen achterhaald. Op 20 april 1795 verwees ze het Land van Aalst naar de geschiedenisboeken. Op 1 oktober 1795 volgde de officiële inlijving van Aalst en de Zuidelijke Nederlanden bij Frankrijk.41 Haar centraal bestuur vereiste efficiëntie, dus verdeelde het regime de veroverde gebieden in negen departe menten. De Franse bezetter duwde Aalst in het Département de l’Escaut: het Scheldedepartement.42 Nadat de Fransen begin 1814 hun boeltje pakten, veranderde er weinig aan deze bestuurlijke indeling. Willem I recycleerde ze onder een nieuwe naam: de provincies. Hij plukte de ZeeuwsVlaamse gebieden uit het Schelde departement en doopte het overblijfsel Oost-Vlaanderen.43
Aalst stuurde als vierde grootste provinciestad drie vertegenwoordigers voor de stedelijke stand. Ook het omvang rijkere landsdistrict Aalst zond drie vertegenwoordigers. De Provinciale Staten nomineerden op hun beurt afgevaardigden voor de Staten-Generaal: het nationale parlement. In de Eerste Kamer gaf Willem I aristocraten een zitje voor het leven. Hun takenlijst bestond uit “ja” en “nee” knikken. De Tweede Kamer vulde zich met 110 leden afkomstig uit de zeventien provinciën en zou in de laatste jaren steeds mondiger worden. Aan rechtstreekse verkiezingen deed Willem I niet.44
…naar de provincie Oost-Vlaanderen Het dagelijks provinciebestuur rustte bij de provinciegouverneur en de Gedeputeerde Staten, die Aalst voort durend overstelpten met instructies vanwege de centrale overheid. Willem I hield de touwtjes van zijn koninkrijk stevig vast via de gouverneur. De onder-
25
De Leeuw van Waterloo Lithografieën door Gérard, uit ‘Collection de douze vues de Waterloo’, Brussel, 1842. Privé-verzameling.
26
27
Kaart het Land van Aalst uit Sanderus/Blaeu, ca. 1644. Verz. Stadsarchief.
28
29
Kaart met de 17 provincies van het VKN, door François Bohn, Haarlem, 1816 Het koninkrijk telde zeventien provinciën: Antwerpen, Drenthe, Friesland, Gelderland, Groningen, Henegouwen, Holland, Limburg, Luik, Namen, Noord-Brabant, Oost-Vlaanderen, Overijssel, Utrecht, West-Vlaanderen, Zeeland en Zuid-Brabant. Het Groothertogdom Luxemburg was in een personele unie met het rijk verbonden. Verz. Universiteit Amsterdam.
Grenspaal tussen Oost-Vlaanderen en Vlaams-Brabant Willem I markeerde de provinciale grenzen van zijn koninkrijk met honderden grenspalen. Vandaag cirkelen er nog 14 exemplaren rond Oost-Vlaanderen. Deze in 2012 gerestaureerde guirlandepaal pronkt op de Brusselbaan in Erembodegem. Met de woorden “FLANDRE ORIENTALE - BRABANT MERIDIONALE” scheidt ze de provincie OostVlaanderen van het toenmalige Zuid-Brabant.45
30
31
Soldaten voor een bufferstaat
militie. En je kon maar beter maken dat je naam in dat boek belandde want de sancties voor nalatigheid waren niet mis.
Willem I dankte zijn Verenigd Koninkrijk der Nederlanden louter aan de geallieerde grootmachten. Door haar strategische ligging vormde het grond gebied een uitstekende buffer tegen Frankrijk. Zeker Groot-Brittannië zag wel wat in zo’n bufferstaat en dan liefst met een fatsoenlijke legermacht. Maar waar moest Willem I al die soldaten halen? Beroepslegers waren achterhaald en zijn onderdanen werden ook niet vrolijk van dienstplicht. De door de Fransen geïntroduceerde conscriptie had duizenden jonge kerels de dood ingejaagd. Een nationale militie vullen met vrijwilligers leek dan ook de beste keuze.46
Uit de genoteerde namen lootten de militaire autoriteiten vervolgens in het voorjaar de dienstplichtigen.47 Niet elke jongeman droomde van een jaar legerdienst. Aan het dagelijks dieet lag het nochtans niet. Een soldaat kreeg “1 ½ pond goed brood, ½ pond goed ossen vleesch, 3 ponden aardappelen met groensel, een pinte bruin bier” per dag. Gelukkig bestonden er talrijke mogelijkheden om aan de dienstplicht te ontsnappen.48
Verguisde dienstplicht Al snel bleek het aantal vrijwilligers ontoereikend. De vrijwilligerspremie van 30 gulden trok bovendien niet altijd de meest geschikte kandidaten aan. Nood gedwongen voerde de koning in 1817 de verguisde dienstplicht opnieuw in. Voortaan schoof jaarlijks in januari een nieuwe lichting achttienjarige jongemannen aan op het Aalsterse stadssecretariaat. Daar wachtte het inschrijvingsregister voor de nationale
Extrait Mortuaire – Overlijdensakte Aalsterse soldaat onder Napoleon Camel François was een van de laatste Aalstenaars die onder Napoleon diende. Volgens zijn Extrait Mortuaire bezweek hij op 2 april 1814 in het burgerhospitaal van Troyes. Verz. Stadsarchief Aalst.
32
33
Hoe de dienstplicht te omzeilen
Collecte
brand van den stad Paramaribo in Westindien” op poten.
voor de Paramaribo
Belgische soldaat nationale militie, 1815.
Achttien jaar geworden, maar een legercarrière zegt je niets? Dan kan een familiedrama al eens helpen. Eén van je ouders gestorven? Dode broers? Kind van gescheiden ouders? Het waren allemaal geldige vrijstellingsredenen.49 Een jaar uitstel vragen was ook een optie.50 Wie er warmpjes in zat, die liet zich gewoon vervangen voor een prijsje.51 De benen nemen was een klassieker die terugging tot de Franse tijd.52 Al bleef het altijd uitkijken dat je niet op een alerte burger botste. Er wachtte een royale beloning voor wie een deserteur aangaf.53.
Verz. Legermuseum Delft.
Onderdeel van een koloniaal rijk
Op 21 januari 1821 teisterde een brand de Surinaamse hoofdstad Paramaribo. Dat was geen unicum. De houten huizen van Paramaribo stonden wel vaker in lichterlaaie. Dit keer was de verwoesting ongezien. Honderden woningen gingen in rook op.55 De heropbouw was prijzig, dus vroeg Willem I aan zijn onderdanen om een duit in het zakje te doen. Ook Aalst ontsnapte niet aan deze noodhulp avant la lettre. De gemeenteraad zette meteen een inzamelcommissie voor de “kollekte tot onderstand der noodlydende door den
De samenstelling daarvan was best opvallend. Op zaterdag 28 april 1821 om drie uur in de namiddag stapten de gemeenteraadsleden in duo’s de vijf stadswijken af. Burgemeester de Waepenaert en schepen De Clercq namen de Nieuwstraat voor hun rekening.56 De geldinzamelactie van 28 april 1821 leverde uiteindelijk 49 gulden en 70 cent op.57 Ter vergelijking: het gemiddeld dagloon was ongeveer 50 cent en voor een halve kilo roggebrood schoof je in die dagen 5 cent over de toonbank.58
Hollandse zeevaarders zo de Belgische nijverheidsproducten in West-Indië afzetten.54 De doorsnee Aalstenaar merkte weinig van dit tijdelijk koloniale intermezzo. Behalve die keer toen een stel gemeenteraadsleden hem een collectebus onder de neus duwde.
Onder het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden maakte Aalst niet alleen deel uit van een samengeplakt bolwerk tegen de Fransen, maar ook van een bescheiden koloniaal rijk. In haar Gouden Eeuw veroverde de Republiek der Zeven Verenigde Provinciën tal van overzeese gebieden. De Engelsen palmden die vervolgens in tijdens de napoleontische oorlogen, maar Engeland gaf later de meeste kolonies terug om Willem I te vriend te houden. En een welvarende bufferstaat was natuurlijk ook mooi meegenomen. Gaandeweg konden
Zicht op uitgebrande huizen in Paramaribo, 1821. De brand ontstond in een pakhuis en verspreidde zich snel naar de houten huizen. Die 21ste januari 1821 verdwenen er vierhonderd woningen in de vlammenzee. Prent uitgegeven door Willem Hendrik Hoogkamer, 1821-1823 naar ontwerp van G. Mabé. Verz. Rijksmuseum Amsterdam.
34
35
Werving voor de koloniale dienst in Nederlands-Indië Avonturiers konden het altijd overzee zoeken. Op 30 augustus 1826 maakten wervingsaffiches de Aalsterse jongemannen warm voor de koloniale legerdienst.59 Vanuit alle uithoeken in het land boden geïnteresseerden zich aan in het Koloniaal Werfdepot te Harderwijk. Zes tot twaalf jaar van huis was lang, maar het vooraf betaalde handgeld van 10,50 gulden verzachtte duidelijk de pijn. Nog voor de rekruten de overtocht naar de Indische archipel maakten, hadden de meesten hun centen al aan drank en hoeren verbrast.60 Het leverde Harderwijk al snel dubieuze eretitels als “het gootgat van Europa” op.
Kaart met de Nederlandse overzeese bezittingen in Oost-Indië, uit ‘Nieuwe Atlas van het Koninkrijk der Nederlanden’, F. Desterbecq, Den Haag. Verz. Rijksmuseum Amsterdam.
36
37
Welgestelde oude mannen
Portrettekening advocaat Frans-Jozef De Smet (1771-1854) Verschillende gemeenteraadsleden gingen al mee van in de Franse tijd, toen er een dertigkoppige zogenaamde municipale raad was. De advocaat Frans-Jozef De Smet (1771-1854) was één van de nieuwkomers in het stadsbestuur. Verz. ’t Gasthuys – Stedelijk Museum Aalst.
Bekendmaking van het nieuwe stadsbestuur van 30 augustus 1817 in de Nederlandsche Staatscourant, ’s Gravenhage, 10 september 1817. Verz. Delpher.
38
Willem I verstevigt zijn greep op de steden
Willem I liet het Aalsterse stads bestuur aanvankelijk ongemoeid. Dat veranderde op 30 augustus 1817, toen de koning een nieuw bestuur installeerde. Charles de Ruddere werd de nieuwe burgemeester en kreeg vier schepenen onder zijn vleugels. Een tienkoppige gemeenteraad, de zogenaamde regentieraad, verving de vroegere municipale raad. Toch waaide er geen frisse wind door het stadhuis. Heel wat namen waren gepokt en gemazeld in de stadsadmini stratie. Dat Charles Van Wambeke met zijn veertig lentes de benjamin van de gemeenteraad was, was veelzeggend.61 De stadssleutels bleven duidelijk in handen van een exclusief clubje welgestelde oude mannen. Tegelijkertijd was er al een bescheiden sociale mobiliteit merkbaar. Verschillende nijveraars en kleine handelaars persten zich op de cijnskieslijsten tussen de gefortuneerde renteniers en grootgrondbezitters. Concrete machtsdeelname vroeg wel nog enkele decennia geduld.62
Met het Koninklijk Besluit van 5 maart 1824 kreeg het democratische gehalte van de steden een flinke knauw. Willem I halveerde het aantal schepenen, verlengde hun ambtsduur van twee naar drie jaar en duldde niet langer inspraak bij de burgemeestersaanstelling. Zo verzekerde hij zich ook in Aalst van een konings gezind bestuur. Zes jaar lang zaten de gezagsgetrouwe burgemeester De Vilander en de orangistische schepenen Dommer en Van Peteghem aan de knoppen. Hun herbenoeming was met een pennentrek geregeld.63
39
Aalsterse burgemeesters
Lauwe verkiezingskoorts
vallen als vliegen “Het is 1818 en je hebt politieke ambities? Je wil je zegje hebben over die uitbaggering van de Dender?” Dan kon je maar beter zien dat je geld had, over een uitgebreid netwerk beschikte en wat bij de pinken was. Verkiezingen waren de speeltuin van de gefortuneerde klasse én hopeloos ingewikkeld. Gemeenteraads verkiezingen verliepen niet rechtstreeks, maar getrapt via een kiescollege van 21 kiezers. Tweejaarlijks herkozen stemgerechtigden een derde van het kiescollege. Wie minstens 37,5 gulden directe belastingen betaalde kreeg een stembrief in de bus. Daarop stonden alle kandidaten voor het kiezerscollege. Met een vereiste minimum belastingbijdrage van 75 gulden als kiesgerechtigde was die lijst niet bijzonder lang.65
Op 10 december 1813 sterft burgemeester Terlinden. Charles de Ruddere speelt even burgemeester ad interim. Dan neemt “meier” Lefebvre het over. Die bezwijkt al op 31 december 1815, waarop De Clercq tijdelijk mag invallen. Op 30 augustus 1817 vervangt Willem I hem door de Ruddere. Lang geniet de man niet van zijn burgemeesters ambt, want hij overlijdt al op 12 oktober 1818. Vervolgens krijgt burgemeester de Waepenaert op 1 februari 1819 de sjerp. Hij blijft burgemeester tot de koning in 1824 de Vilander aanstelt. Die lijkt dankzij zijn volgzaam karakter in 1830 verzekerd van een tweede termijn, maar dan breekt de Belgische revolutie uit…64
In 1818 had enkele honderden stemgerechtigden de keuze uit 93 kiezers.66 In 1824 trok Willem I de belasting vereisten nog eens op tot 40 en 80 gulden. Wel breidde hij het kiescollege uit tot 30 leden. Rijke vrouwen waren eraan voor de moeite, want hun minder bemiddelde echtgenoten of zonen stemden in hun plaats.67
40
Een been in het ancien regime, het andere in de moderne tijd Gedurende 1815-1830 staat Aalst met één been in het ancien régime en met het andere in de moderne tijd. Het inwonersaantal groeit gestaag van 12.000 tot 14.000. Exacte bevolkingscijfers zijn dat niet, want bevolkingsstatistieken blinken begin 19 de eeuw nog uit in wispelturigheid. Maar gedijen doen de stad en haar bevolking zeker. In 1830 zou ze ongeveer 2.500 huisgezinnen tellen. De vijf wijken van de Nieuwstraat, Pontstraat, Zoutstraat, Molenstraat en Kattestraat vlechten zich samen rond het kloppende hart van de Grote Markt. Daar maakt het stadsbestuur werk van lang aanslepende projecten. Buiten het stadcentrum groeien de gehuchten Mijlbeek en Schaarbeek.79
Stadsplan Aalst 1815 door JBF Hoffman, pen/aquarel. Verz. Stadsarchief Aalst.
42
43
13.78077 13.51775
12.221
12.221
1806
1815
68
12.38869
1822
12.549
70
1823
12.71272
12.69771
(12.69773)
1824
1825
13.582
(14.16078)
1828
1829
76
12.79174
1826
1827
Bevolkingscijfers varieerden al eens naar gelang de gehanteerde telmethode. Zo namen sommige volkstellingen ook de tijdelijk aanwezige soldaten en gevangenen op. De huidige Aalsterse deelgemeenten werden niet meegerekend daar deze toen nog zelfstandig waren.”
Beroerde verkeersverbindingen
was ten koste van de stad en geld uitgeven beviel Aalst allerminst.81 De omringende gemeenten konden dan weer wat hoog nodige kasseiwerken gebruiken.82
Dat Aalst een belangrijk knooppunt vormt, merkten tijdsgenoten niet direct aan haar beroerde verkeersverbindingen. De Aalsterse delen van de steenwegen van Brussel op Gent en Dendermonde naar Geraardsbergen lagen er belabberd bij.80 Het onderhoud van deze doorsteekpunten
Maar daar brengt Willem I verandering in. Hij graaft kanalen en verhardt wegen alsof de duivel ermee gemoeid is. Dat resulteert in een goed georganiseerd
44
Aanleg van de weg van Dendermonde tot Aalst Detail: deel Hofstade tot Aalst Al in 1818 besluit de provincie een weg tussen Dendermonde en Aalst aan te leggen. Dit plan uit 1823 schetst de verharding van het deel van de weg tussen Gijzegem en Hofstade.84 Verz. Rijksarchief Gent.
nationaal wegennet, met 813 km aan nieuwe stroken. Bestaande routes krijgen een opfrisbeurt. De Rijkswaterstaat waakt over de nationale wegen en de provincies verzorgen de provinciale exemplaren. Tolheffingen zorgden voor de nodige sponsoring.83 De wereld moet nog even geduld uitoefenen voor de eerste stoomtrein, dus paard en koets zijn heilig.
45
De rijkshengsten
Ieder voorjaar arriveerden twee hengsten in herberg het Groot Brussel te Ledeberg. De mannetjes deden twee sprongen per dag. Op zon- en feestdagen namen ze een snipperdag. De gouverneur moedigde Aalsterse paardeneigenaars aan om van deze bijzondere gunst te genieten.87 Ondanks de gratis dekking was het initiatief geen succes. De pezige rijpaarden verwekten schriele veulentjes met beengebreken. De Oost-Vlaamse landbouw commissie reageerde dat ze “hengsten met zware en kloeke gestalte” wou, “omdat daar alleen vraag naar was, en dan geen 2, maar 6!” Cijfers zeggen veel. In 1829 werden in heel Oost-Vlaanderen 3742 merries gedekt. De rijkshengsten schreven er maar 107 op hun palmares. Dat leverde een schamele twaalf veulens op. 88
van Borculo Paarden waren gewaardeerde dieren begin 19de eeuw. Wexy, het trouwe ros waarmee de Prins van Oranje in Waterloo vocht, staat vandaag nog steeds tentoongesteld in het Nederlandse Dordrecht Museum. De Ierse halfbloed kende een fijne oude dag alvorens hij in 1839 op de taxidermisttafel belandde.85 Veel militaire paarden hadden minder geluk. De napoleontische oorlogen snoeiden aardig in de paardenpopulatie. Willem I wou het tekort aan cavaleriepaarden aanpakken en tegelijkertijd de boerenpaardenrassen verbeteren. In 1821 stalde hij zijn rijkstoeterij in Borculo.86 Jaarlijks reisden de rijkshengsten door de provincies om merries te dekken.
De rijksstoeterij in Borculo, prent naar Teupkens De rijkshengsten van Borculo werden geen succes. De dieren vielen te licht uit voor de Oost-Vlaamse boeren. Verz. Museum Korps Rijdende Artillerie.
46
Opgezet paard Wexy van de Prins van Oranje Tijdens de Slag van Waterloo kreeg Wexy een kogel in het linker achterbeen. Ook zijn baasje de Prins van Oranje, de latere koning Willem II, incasseerde een musketkogel. Lang dacht men dat Waterloo het einde betekende voor het strijdpaard. Uit recent onderzoek blijkt dat het strijdpaard nog tot 1839 van zijn pensioen genoot in de prinselijke stoeterij in Tervuren.89 Verz. Dordrechts Museum.
47
“Ter verbetering van
jaarlijks paardenhouders uit de districten Aalst, Dendermonde en Sint-Niklaas op het huidige Keizersplein, toen ook wel de ‘Peirdecouter’ genoemd. Daar ging een veearts na of hun dieren wel geschikt waren om te fokken. Eigenaars van de twee beste springhengsten galoppeerden met een riante premie van respectievelijk 100 en 75 gulden naar huis.91
het inlandsch paardenras” Willem I drukte in 1822 een reglement “ter verbetering van het paardenras” door. Zijn bemoeienis ging ver. Zo moesten hengsthouders een “dekregister” bijhouden. En dan was er nog de verplichte hengstenkeuring.90 Vanaf 1824 verzamelden
Een Engelsman in Aalst
In de herberg was een handig gemaakte mand met afdeelingen voor kleine glazen. Het beste dat men opdiende waren kleine roomkazen, heel lekker in hun soort. Ze kwamen van Edingen. Men zegt dat de priesters ze krijgen… en er de herbergen van voorzien. Het is niet de eerste maal dat ik mijn voordeel deed met dit soort connectie tusschen den priester en den herbergier. We zouden het dikwijls slecht gehad hebben in Portugal indien de Estalajadeiro niet wat wild verkregen had, dat door den pastoor geschoten was om het te verkoopen. Zoodra we Aalst verlieten veranderde het uitzicht van de streek. We kwamen in een weigebied en zagen veel vee. De boomen waren ook veel grooter. In dit land zijn veel bronnen, maar het water er van is slecht. De dames hadden er ten minste geen van goede kwaliteit tegengekomen sedert onze landing, tot het hun in het groote dorp Assche, tusschen Aalst en Brussel, in heel lange glazen met een eigenaardigen vorm, na het eten van zekere zoete koeken aangeboden werd als een lekkernij.”
In september 1815 trekt de Engelse schrijver Robert Southey door de Zuidelijke Nederlanden. Zijn in 1946 vertaald reisdagboek gunt een vluchtige blik op Aalst door de ogen van een buitenstaander.92 “Donderdag, 28 september (1815) …De dorpen, die we voorbijreden, liggen niet aan den weg, maar op geriefelijken afstand daarvan. De streek vertoont een eentonig uitzicht, vee is niet te zien, totdat we in de kleine stad Aalst kwamen waar we ’t middagmaal gebruikten en slecht vaarden in een slechte herberg.
Tabellen met goed- en afgekeurde hengsten Niet alle paarden verlieten de jaarlijkse hengstenkeur op de Keizerlijke Plaats met een goed rapport. Verz. Stadsarchief Aalst.
48
De naam van deze stad komt dikwijls genoeg voor in de geschiedenis om ze belangwekkend te maken. Het stadhuis draagt volgend motto, met het jaartal in het midden: Nec spe, 1200 nec metu. Maar men moet niet gaan denken dat het gebouw 600 jaar oud is. De kerk is merkwaardig omdat ze een open gaanderij heeft boven het groote venster. Noch Mr. Nash, noch ik zagen ooit iets van dien aard. De Dender loopt door de stad.
49
Bouwwoede Mocht Robert Southey vijftien jaar later zijn reis overdoen, zou hij aardig opkijken. Tussen 1815-1830 wordt er namelijk heel wat afgebouwd in het stadscentrum. Geregeld vragen particulieren toestemming aan het stadsbestuur om hun woonst te verfraaien. Sommige zijn tevreden met een nieuwe voorgevel, andere metselen er hele gebouwen bij. Het groot geld zit duidelijk op de Keizerlijke Plaats, het huidige Keizersplein. Steeds meer statige herenhuizen en bepleisterde lijstgevels met gewelfjukken claimen er het straatbeeld.93 Ambitieuze ondernemers richten minder elegante protofabriekjes op in hun achtertuin en aan de landelijke gehuchten. Ook de stadsadministratie heeft een baksteen in de maag. Ze legt de rusteloze Dender verder aan banden, belooft de graanhandelaars een nieuwe marktplaats en stelt zichzelf een monumentaal stadhuis in ’t vooruitzicht.
Zicht op Werf en Oude Dender door Willem van Buscum, 1823 In 1823 hebben visnetten en watermolens nog vrij spel aan de Oude Dender. Schippers juichen de komst van de nieuwe stadskaai aan de linkeroever toe. Veertig jaar later verdringen fabrieksgebouwen dit idyllische plaatje. Verz. ’t Gasthuys – Stedelijk Museum Aalst.
50
De grillige Dender
de bevolking koning Willem I om noodhulp.96 Maar Aalst laat zich niet kennen en een jaar later broedt ze alweer op plannen voor een nieuwe stadskaai aan de linkeroever.97 De Dender krijgt ook een grondige uitbaggeringsbeurt en een nieuwe Sint-Annabrug mee.98 Deze verbeteringswerken porden handels initiatieven zoals de lucratieve binnenscheepvaart tussen Aalst en Rotterdam aan.99 Op de kanalisatie van de binnenstad bleef het nog wachten tot 1863.
Aalst dankt veel aan de Dender, die sinds de middeleeuwen zwaar transport mogelijk maakte en zo de handel bevorderde. Maar bij momenten vervloekte Aalst de rivier. Het wispelturige traject kende veel vernauwingen en schepen stuitten al eens op ondiepe bodems.94 Te veel Denderwater is anders ook niet alles, want wanneer de Dender overstroomt, dan lacht hij er niet mee.95 Januari 1820 staat de stad drie dagen blank en smeekt
inkerving waterstand 1820 in OudHospitaal (in een houten deuromlijsting in de pandgang) Fikse overstromingen troffen de Denderstreek in januari 1820. De zusters van het Oud-Hospitaal vereeuwigden de rampspoed met de woorden “Het water heeft gestaan hier onder aen deez’ linde den 21 ianua(ri) 1820” in hun pandgang. Verz. ’t Gasthuys – Stedelijk Museum Aalst.
Ontwerp van de scheepswerf op Den Dijk aan de Dender. Verz. Stadsarchief Aalst.
52
53
De “beurtveert”
mandje tabakspijpen vervoerde je al voor 25 cent. Op sommige schepen was er zelfs plaats voor passagiers en vee.100
tussen Aalst en Rotterdam In de winter van 1823 krijgen twee Aalsterse schippers een vergunning voor de “beurtveert” tussen Aalst en Rotterdam. Bij zo’n beurtvaart stelden twee steden schippers aan die op afgesproken tijdstippen hun vracht op- en afvoerden. Aan boord laadden ze het hele plaatselijke handels assortiment. Elk product kende een afzonderlijk vrachttarief naargelang het gewicht of aantal. Een ton haring ging bijvoorbeeld voor een gulden mee, een
De schippers legden elk een borgtocht van 1.000 gulden in. Daarmee kon de stad schadevergoedingen betalen wanneer de schippers de lading beschadigden of er gewoon mee vandoor gingen. Aalst kende al nauwe handelscontacten met Rotterdam en omstreken en deze nieuwe tweewekelijkse beurtvaart versterkte deze onderlinge koophandel nog verder.101
Vrachtlijst en tarieven voor het “beurtveert” van Aalst op Rotterdam “Vragt Lijst voor het beurtveer van Aelst op Rotterdam & vice versa, om betaald te worden van de hier naar volgende goederen in nederlandsch geld.”102 Verz. Stadsarchief Aalst. Gemeenteraadsregister 13 februari 1823.
Brief van Rotterdam aan Aalst die de principes van de beurtvaart regelt Twee schippers per stad voeren tweewekelijkse op en af. Het kanaalrijke Holland excelleerde al sinds de 15de eeuw in de binnenlandse beurtvaart. Rotterdam kende al zo’n verbinding met verschillende Vlaams-Brabantse steden en ging nu ook graag in op het Aalsterse voorstel.103 Verz. Rijksarchief Gent.
54
55
Ontwerp van de Graanmarkt en de Vaartstraat Het “Plan tot den aenwys van de nieuwe graenmerkt en van de nieuwe straete leydende van deze merkt naer de nieuwe kaye tot Aelst” dateerde van 1821. Het duurde nog negen jaar voor er effectief een graanhal op de markt kwam. Geduld was een schone zaak voor de Aalsterse graankoophandel. Verz. Stadsarchief Aalst.
Een nieuwe graanmarkt
Maatschappij van Koophandel komen.105 Wegens financiële narigheden en ellende met de aannemer werd de eerste steen legging echter uitgesteld tot 17 mei 1830. De stad maakte er toen een heuse plechtigheid van. Muziekkorps Al Groeiend Bloeiend vrolijkte de boel op. Het kanon knalde en de beiaard klepperde. Architect Roelandt keek goedkeurend toe en de werklui wachtten om zich op het beloofde “Lovensch” bier en de hespen in herberg Het Boerken te storten.106
Het stadsbestuur speelde al in 1821 met plannen voor een nieuwe Graanmarkt. De graanhandel boerde goed en het oude marktplein werd krap. Het plein van het voormalige Capucienenklooster leende zich als dé perfecte nieuwe locatie. De grond was sinds 1806 stadseigendom en het zag er niet naar uit dat de klooster lingen snel zouden terugkomen.104 Na de bestratingswerken in 1823-1824 zouden er een graanhal en een lokaal voor de 56
Ontwerp voor een gebouw dienende voor Graanhal, twee woonsten en een lokaal voor de Maatschappij van Koophandel te stichten op de Graanmarkt te Aalst De Gentse architect Roelandt ontwierp op 15 april 1830 de gebouwen voor de nieuwe graanmarkt. Verz. Stadsarchief Aalst.
57
Een nieuw stadhuis
De bijhorende kostenraming vond het stadsbestuur minder knap.
bouw je niet op een dag:
“Dat kan goedkoper”, dacht Willem Van Buscum, de directeur van de Aalsterse tekenacademie. In 1824 lanceerde hij het ingenieuze idee om stukken van de oude abdij van Affligem te recycleren als nieuwe voorgevel.111 Uiteindelijk koos de gemeente raad op 27 november 1824 voor het meer frivole ontwerp van zijn concurrent, S. Michiels. Michiels was eigenlijk een “meester-metser” en geen architect, dus moest een erkend bouwmeester zijn tekening nog verder opwaarderen. Onder tussen bewoog er geen half truweeltje.112
Tijdens de Oostenrijkse dagen resideerde het stadsbestuur in het Schepenhuis aan het Belfort. Modern kon je dat gebouw niet noemen aangezien het dateerde van begin 13de eeuw.107 Een nieuw stulpje was dus welkom. Hun oog viel op het oude vergaderingsgebouw van het Land van Aalst. Dat Landhuis stond er toch maar werkloos bij sinds de Fransen het Landscollege in 1795 opdoekten.108 Aalst kocht het over van de staat en nam er op 4 november 1803 haar intrek in.109 Het vleugelcomplex kon wel een nieuwe voorgevel gebruiken. Het werd een werk van lange adem.
Portret architect Lodewijk Roelandt door monogramist ML, Félix De Vigne Met zijn neoklassieke en eclectische bouwstijl gooide Lodewijk Roelandt (1786-1864) al snel hoge ogen in de OostVlaamse stadsarchitectuur. Verz. Rijksmuseum Amsterdam.
Mei 1828 viste de stad alsnog het prijzige afgekeurde ontwerp van Roelandt op. Eindelijk beweegt er wat. Alleen niet altijd in de juiste richting: in juli 1829 controleert de architect de werf op mogelijk instortingsgevaar.113 Tegen 1830 stond de buitenkant er eindelijk, maar de binnen inrichting sleepte nog vijftien jaar aan.114
De provincie en bevoegde minister kraakten het eerste voorstel in 1817 af. De minister kon nauwelijks bevatten dat Aalst het stadhuisportaal tussen een café en een winkel wou plaatsen. Ook stelde hij zich ernstige vragen over de capaciteiten van de ontwerper.110 Vier jaar later schetste de gevierde Gentse architect Lodewijk Roelandt een knap bouwplan.
Definitief ontwerp van het stadhuis ( detail voorgevel) Het stadsbestuur stak het ontwerp van de Gentse architect Lodewijk Roelandt in de koelkast na het zien van het forse prijskaartje. In juli 1828 viste de gemeenteraad het classicistische plan alsnog op en konden de werken eindelijk aanvatten. Verz. Stadsarchief Aalst.
58
59
Ontwerp van een voorgevel voor het stadhuis Willem Van Buscum, de directeur van de Aalsterse Academie, kwam in november 1824 met een goedkoper plan op de proppen. Hij stelde voor om de poort en het poortgebouw van de oude Abdij van Affligem als nieuwe voorgevel te recycleren. Zijn ontwerp gaf zelfs twee verschillende mogelijkheden daarvoor. Verz. Stadsarchief Aalst.
60
61
zwoegen en ondernemen
Een valse start
Voorgevel van het stadhuis Aannemer S. Michiels stak met zijn frivoler plan de Aalsterse tekenschooldirecteur Willem Van Buscum de loef af. Hoewel de gemeenteraad zijn ontwerp goedkeurde op 27 november 1824 verschoof er de komende jaren geen half truweeltje. Verz. Stadsarchief Aalst.
en vlas.117 Daarvoor moesten de weers omstandigheden natuurlijk wel eerst even meezitten. In 1816-1818 trakteerden kletsnatte zomers en koude vochtige winters op misoogsten. Magen knorden luid en de vele vlasnijveraars zaten in de rats.118 Graanprijzen piekten en werklozen kreunden onder de miserabele omstandigheden. Armoede nam verontrustende vormen aan en rellen lagen voortdurend op de loer.
Mistroostige beginjaren tekenden Willem I’s vers samengeplakte land. Economisch was het de Zuidelijke Nederlanden voor de wind gegaan onder de Franse bezetter, Frankrijk vormde een aanzienlijke afzetmarkt voor hun producten. Toegegeven, de conscriptie en oorlogsbelastingen waren minder plezierig. Maar het Zuiden zat wel lekker veilig onder Napoleons paraplu, wiens Continentale Blokkade de Britse producten uit het vasteland hield. Vanaf 1814 echter overspoelde goedkoop Engels textiel de markten. En of de handelaars en nijveraars dat voelden.115 Aalst en haar talrijke huiselijke vlas- en katoenverwerkers deelden mee in de klappen.116
De economische crisis liet zich vooral in het Zuidelijke deel van het land voelen. De koning moest zelfs buitenlands graan laten aanrukken om de monden te vullen. Slechte timing, want er stond ook nog een stevige staatsschuld. Door de vereniging betaalden onze Nederlanden nu ongewild mee aan de aflossing van de waanzinnig hoge Noordelijke overheidsschuld. De nieuwe belastingen kwamen ongemeen hard aan.119
Ook de omringende landbouw kreeg het zwaar te verduren. Aalst had uitstekende zandleemgronden voor de teelt van graan, aardappelen, bieten, hop
62
63
Na enkele jaren keerde het tij. Het onuitputbare economische inter ventionisme van Willem I wierp tegen midden jaren 20 zijn vruchten af. De “Koopman-Koning” leek zelfs goed op weg het handeldrijvende Noorden voorgoed met het agrarische, industriële Zuiden te verzoenen. Overzeese kolonies leenden zich daarbij als uitstekende afzetmarkten.120
Dankzij de verkoop van genationaliseerde kerkelijke gronden kregen ze hele lappen grond in handen. Zo tikte de Aalstenaar
landbouw. Honderd tonnen meel per dag, dát is zijn nieuwe streefdoel. Zijn stoommachine kan het zeker aan, ze haalt
Petrus Joannes De Gheest alleen al meer dan honderd hectaren op de kop.123 Maar
inmiddels al 18 pk. Maar zijn gebouwen aan de Dender? Veel te krap om al dat graan op te slaan. Hij kan dus wel een renteloze lening van 20.000 gulden gebruiken voor nieuwe schuren.
ook de nieuwste technologische ontwikke lingen ontgingen deze olieslager-molenaar niet. In 1819 haalde hij de Engelsman Richard Brain naar Aalst. Als ex-medewerker van dé befaamde Cockerill wist die Brain wel hoe hij een Watt-stoommachine van 14 pk met lage druk moest installeren. Een waterleiding pompte het nabije Denderwater op richting stoomketel.124 Zo werd De Gheest de allereerste in Vlaanderen die zijn olie- en graanmolen met stoom aandreef. Zaden pletten, graan malen en drogen: het kon nu ook zonder water- en windkracht.125
Ondertussen raasde de Industriële Revolutie steeds sneller van Engeland naar het vasteland. De Zuidelijke provinciën namen het voortouw op het continent. Willem I keek goedkeurend toe hoe het staal en steenkool verzettende Luik, het wol spinnende Verviers en katoen kampioen Gent zich ontpopten tot industriële centra.121 Nijverend Aalst deed het iets rustiger aan. Maar 1819 markeerde niettemin een historische mijlpaal. Dat jaar waarschuwden aanplakbrieven de Aalsterse inwoners voor Petrus Joannes De Gheests “zyne mecanique by damp, dienende tot het verbreken van zaad voor zyn stampkot”: de eerste stoommachine in Aalst was een feit!122
20.000 gulden te veel, Sire? Begin 1826 droomt De Gheest van schaalvergroting. Hij trekt zijn stoute schoenen aan en schrijft Willem I een brief. Tijdgenoten wisten dat de alom vertegenwoordigde koning ambitieuze ondernemers een warm hart toedroeg.126 De molenaar spaart het sentiment niet en vertelt de koning dat malen zijn levenswerk is en zijn meel grote aftrek kent. Narigheden en investeringen hielden hem nooit tegen bij het bevorderen van de nationale
“Mecanique by damp” De eerste Aalsterse stoommachine Begin 19 de eeuw braken gouden jaren aan voor ondernemende burgers.
64
Willem I’s stoommachinewet van 6 mei 1824 Stoommachines waren gevaarlijke toestellen. Met de stoommachinewet van 6 mei 1824 haalde Willem I de waaghalzen uit de sector. Wie in Aalst een stoom machine wou gebruiken had voortaan een vergunningsakte nodig.129 Die kreeg je niet zomaar. Ondernemers dienden eerst een gedetailleerde aanvraag in bij de provincie gouverneur. Deze speelde het verzoek door naar het ministerie van Nationale Nijverheid. Voor de minister een beslissing nam, stuurde hij er een erkend deskundige op af.130 Mijningenieurs waren dé personen bij uitstek voor stoommachine-inspecties.131
Geen geld voor De Gheest? De Gheest belooft het bedrag in jaarlijkse schijven van 2.000 gulden af te lossen. Als onderpand biedt hij zijn huis en aanpalende magazijnen aan. Zo’n hypotheek garandeerde alvast de terug betaling bij faillissement, want industriële investeringen waren risicovol. De provincie gouverneur peilde dan bij het stadsbestuur naar de kredietwaardigheid van de ondernemer. Het stadsbestuur liet twee notarissen het voorgestelde onderpand schatten en stelde vervolgens een advies op.127
Na positief advies schreef de minister de vergunningsakte uit. Deze waren op afficheformaat en gaven al de technische gegevens mee. Industriëlen plakten ze duidelijk zichtbaar aan de muur, samen met een kopie van de stoommachinewet. Jaarlijks voerden inspecteurs veiligheidscontroles uit.
Kreeg de eigenaar van de eerste Aalsterse stoommachine ooit zijn geld? De bronnen vertellen het niet. De man stierf niet veel later, waarna zijn vrouw de molen aan de Vaart overnam. Zo werd weduwe De Gheest in de jaren 30 de eerste vrouwelijke stoomindustrieel van Aalst.128
65
Grondplan van P.J. De Gheests oliemolen aan de Dender/Vaart/Houtkaai anno 1823 In 1823 wil een zekere F.J. De Brandt een oliemolen bouwen in Aalst. Zijn aanvraagdossier wordt vandaag nog steeds bewaard in het Gentse Rijksarchief en bevat een bijzonder historisch velletje papier: een ingekleurd grondplan dat de locatie van P.J. De Gheests graanstoommolen verraadt (letter ‘A’). Verz. Rijksarchief Gent.
66
67
Het aanvraagdossier van De Tramasure en Boone Een stoommachinevergunning vergaren was een werk van lange adem. Het aanvraagdossier van de Aalsterse ondernemers De Tramasure en Boone sleepte drie jaar aan.136 Verz. Rijksarchief Gent.
Een stevige ketel? “…een stoomwerktuig, voor eenen oly- en graanmolen, van de magt van tien paarden, bestaande in hooge drukking, van eenen twintig ponden voor twee en halve vierkante duim metrike oppervlakte: waarvan de ketel tot 442 duim op 110 duim midden lyn lang zal wezen.”137 Een Vlaamse duim was ongeveer 2,54 cm, net als de Engelse inch. Willem I’s IJkwet van 1816 stelde de duim gelijk aan een centi meter. Naargelang de gehanteerde omrekeningschaal, stond er een stevige stoomketel in Aalst.138
De Tramasure en Boone gaan voor stoom! Acht jaar na de eerste Aalsterse stoommachine, achtten de heren De Tramasure en Boone de tijd rijp voor een tweede exemplaar. De heren staan met een olie- en graanmolen aan de linkeroever van de Dender in het gehucht Schaarbeek aan de weg naar Nieuwer kerken. Een stoomketel van 10 pk moet hun maalproductie gevoelig opdrijven. De wetgeving zat ondertussen niet stil.
Het ondernemende duo ontdekte al snel dat je niet zomaar in één vloeiende beweging een stoomketel de stad inrolde. Ze moesten de algemene oprichtings procedure voor “gevaarlijke bedrijven” doorlopen én een aparte stoommachinevergunning bemachtigen.132 De omwoners
68
Vergunningsakte voor de stoommachine van De Tramasure en Boone, uitgereikt op 11 augustus 1830 Deze affichegrote stoommachinevergunning prijkte eind augustus 1830 samen met een kopie van Willem I’s stoommachinewet van 6 mei 1824 in de gebouwen van de Tramasure en Boone.139 Verz. Rijksarchief Gent.
verklaarden zich op 17 november 1827 akkoord, zolang de brandveiligheid gewaarborgd werd.133
ketel keuren. Het was al maart 1828, wanneer de keuze op de hoogleraar Lemaire viel. Na een lange procedure pronkte in augustus 1830 de officiële vergunningsakte in de gebouwen van De Tramasure en Boone. Voortaan konden ze met een gerust hart stomen.135
Op 20 december 1827 keurde het provinciebestuur de oprichting van de “stoomwerktuigruimte” goed.134 Een deskundige kwam vervolgens de stoom-
69
“Fabrieken en trafieken”
overheidstoelating voor manufacturen en werkplaatsen met stankoverlast.141 Aalsterse lijnwaadblekers tekenden bijvoorbeeld protest aan tegen aan schurende manufacturen met over vliegende steenkoolrook. Ook ververs en brouwers hielden hun broodwinst liever stankvrij.142 Willem I’s Koninklijk Besluit “rakende de vergunning ter oprigting van sommige fabrieken en trafieken” voegde daar op 31 januari 1824 nu ook “schadelijke” en “hinderlijke” oprichtingen aan toe.143
Tijdens het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden telde de provincie OostVlaanderen een 60-tal stoommachines, waarvan de meeste in het geïndustrialiseerde en dichtbevolkte Gent stonden. Ronkende metershoge schoorstenen kwamen er pas in de tweede helft van de 19de eeuw. Dan verandert de tweede golf van de industriële revolutie de wereld voorgoed en groeit Aalst uit tot een grauwe fabrieksstad. Nu soesde de Aalsterse industrie nog in haar kinderwiegje.140
De wet onderscheidde drie categorieën van “fabrieken”. Hoe gevaarlijker de oprichting, hoe hoger de vereiste overheidstoestemming. Voor onschuldige nijverheden klopte je even bij het stads bestuur aan. De meeste oprichtingen vereisten een machtiging van het provincie bestuur, de Gedeputeerde Staten. De strengst gereguleerde fabrieken vroegen een Koninklijke goedkeuring.144
Strenge wetgeving Protofabriekjes nestelden zich naast bestaande huisnijverheden. Deze nieuwe oprichtingen vroegen om een strenge wetgeving. Omdat niet elke burger zat te wachten op vieze en ongezonde geurtjes, introduceerde Napoleon al in 1810
70
Afkondiging van 3 november 1824 die de nieuwe fabriekswet van 31 januari 1824 meedeelt aan de Aalsterse bevolking.148 Verz. Stadsarchief Aalst.
71
Onderzoek de commodo et incommodo voor Anton De Clercks lijmfabriek Op 28 december 1827 vindt het onderzoek de commodo et incommodo voor Anton De Clercks lijmfabriek plaats. De buurtbewoners verzetten zich wegens mogelijke stankoverlast, voedselbederf en waterverontreiniging. Het Schepencollege noteerde de bezwaren in haar uitwendig register. Slechts drie van de acht buurtbewoners ondertekenden het proces-verbaal, de rest verklaarde niet te kunnen schrijven.151 Verz. Stadsarchief Aalst.
De commodo et incommodo
Het College van Burgemeester en Schepen lichtte de bewoners in met een afkondiging en prikte een datum waarop de buurt bewoners hun zegje mochten doen.145 Geregeld gebeurde het onderzoek ter plaatse.146 De merkwaardige naam vindt haar oorsprong in Napoleons Décret relatif aux Manufactures et Ateliers qui répandent une odeur insalubre ou incommodo uit 1810.147
Vanaf 1824 kon niemand in Aalst een “hinderlijk, gevaarlijk of ongezond” bedrijfje oprichten, zonder inspraak van de omwonenden. Lijmfabrieken, lijmkokerijen, pel- en rosmolens, zout ziederijen, ijzergieterijen, ververijen, jeneverstokerijen: ze vereisten allemaal een onderzoek de commodo et incommodo.
72
Verzamelplan van kadasterkaarten Aalst, 1829: Aalst en de buitenwijken Tussen 1815-1830 verschenen er verschillende nieuwe oprichtingen in het Aalsterse gehucht Schaarbeek. Verz. Stadsarchief Aalst.
“Ongezonden stank” en
géén lijmkokerij zonder provinciale toestemming. Maar eerst doen de buurtbewoners hun zegje. Het Aalsterse stadsbestuur lichtte de omwonenden vooraf in met een afkondiging. Op 27 december 1827 verzamelen acht belanghebbenden voor het onderzoek de commodo et incommodo.
“het overvliegen der vuiligheid” Eind 1827 besluit Anton De Clerck in de lijmbranche te stappen. In de achttiende eeuw kon hij wellicht dezelfde dag nog lijm beginnen koken. Nu is dat wel even andere koek. Die vervelende Napoleon joeg er in 1810 de eerste milieuwetten door en Willem I voegde daar nog een pak nieuwe regels aan toe. De fabriekswet van 1824 is duidelijk:
Kennelijk zit niemand in de Schaarbeekwijk op een stinkende lijmkokerij te wachten. Zes personen
73
Of dat succes had, is natuurlijk een heel ander verhaal.
protesteren wegens stankoverlast en voedselbederf. En wat als die kerel zijn vieze lijmpotten in de nabije bron komt lozen? Waterverontreiniging kan de buurt missen als kiespijn. Twee andere omwonen den hebben geen bezwaar, daar hun huizen ver genoeg van de lijmkokerij staan. Maar het bronwater, dat blijft een heikel punt.
fonds gaf leningen en subsidies aan ondernemers met mechaniserings plannen. Het was één van de vele financiële instellingen waarmee de koning de economie zuurstof gaf. 159 De Aalsterse M.J. Servaes kende de succesverhalen van dat beleid. Vastberaden vroeg hij eind 1828 een voorschot van 30.000 gulden om zijn katoendrukkerij uit te bouwen.
Financiële paardenmiddelen Terwijl het kapitalisme begin 19de
De burgemeester en schepenen noteren de bezwaren, lezen het procesverbaal nog eens voor ter goedkeuring en sturen het vervolgens door naar de Gedeputeerde Staten.149 De aspirant-lijmkoker voelt ondertussen de bui al hangen. Toch mag de man vanaf 24 januari 1828 alsnog aan de slag, mits nauwgezette opvolging van de voorschriften.150
Sjabloon voor het merken van hopbalen, 1823 Begin jaren 20 zat de Aalsterse hophandel in slechte papieren, de Engelse en Franse concurrentie knabbelde aan haar eeuwenoude hegemonie. Vanaf 1825 krikte een jaarlijkse intergemeentelijke hopwedstrijd het zelfvertrouwen weer op.156 Verz. ’t Gasthuys – Stedelijk Museum Aalst.
Willem I, de geldschieter Brieven aan de “Koopman-Koning”
voorkomen.153 Franse taksen spaarden ook de hopkooplui niet. Aalst was sinds vanouds geroemd om “het groene goud”, maar de laatste jaren zat de hophandel in het slop. Nieuwe tarieven kwamen bijzonder ongelegen en vroegen om een koninklijke tussenkomst.154 Willem I hamerde erop dat elke onderdaan hem rechtstreeks mocht aanschrijven. Verschillende Aalstenaars richtten zich dan ook tot hun “Koopman-Koning”.155
Vanaf 1816 trok Frankrijk de protectionistische kaart. Handelaars botsten op forse douanetarieven.152 De pittige invoerrechten vormden een streep door de rekening van Aalsterse koop lieden. In 1824 stelden de Fransen een belasting van 20 cent op linnen uit het koninkrijk in. De lokale linnenhandelaars smeekten Willem I om deze heffing te
74
eeuw langzamerhand de samenleving insloop, stampte Willem I tal van financiële instellingen uit de grond. De Nederlandsche Bank gaf al sinds 1814 in Amsterdam bankbiljetten uit. Eind 1822 volgde Brussel met de Algemene Nederlandsche Maatschappij ter begunstiging van de Volksvlijt, die na 1830 vervelde tot de Société Génerale de Belgique.157 De koning spaarde kosten noch moeite voor een gunstig investerings klimaat. Al beweerden critici dat er ook wel eens geld aan zijn eigen vingers bleef plakken. Het Fonds voor de Nationale Nijverheid pompte kredieten in de Zuidelijke industrie, terwijl de Nederlandsche Handelsmaatschappij vanaf 1824 naar de overzeese kolonies in Indië lonkte. Het Amortisatiesyndicaat ten slotte, maakte een creatieve boekhouding voor de immer alarmerende overheidsuitgaven mogelijk.158
Na een grondig onderzoek viel het verdict. De inspectie veroordeelde zijn ouderwetse productiemethoden. Bovendien was zijn voorgestelde hypotheek aan de magere kant. Servaes’ dossier belandde op de stapel afgewezen verzoeken van gelijkaardige lokale katoenfabrikanten. De textielsector scheerde hoge toppen in Oost-Vlaanderen, maar de overheid zag het nut niet in om de kleine spelers te helpen.160 Het Fonds en de Algemene Nederlandse Maatschappij steunden voornamelijk de grote kleppers, zoals de stomende Gentse katoenindustrie en de Waalse staal- en steenkoolverwerking.161 “Continuez sans crainte vos grandes entreprises et rappelez-vous que le roi des P.B. a toujours de l’argent au service de l’industrie”, klonk het daar.162 Maar de kleine Aalsterse ondernemingen? Die konden het schudden.
Niet voor kleine jongens In 1821 kwam Willem I met het Fonds tot Aanmoediging der Nationale Nijverheid op de proppen. Dit Industrie-
75
De Nationale
“…dat Aelst de minste niet is”
Nijverheidstentoonstellingen Aankondigingsaffiches spoorden de Aalstenaars aan om zich in te schrijven op het stadssecretariaat. Een Provinciale Commissie besliste vervolgens of inzending en wel de moeite waard waren om in het Gentse stadhuis te staan. Daar was het stadsbestuur alvast van overtuigd: “Zy verhopen dat de inwoners dezer stad zullen toonen, dat de wetenschappen binnen de zelve zoo wel toegenomen hebben als binnen de andere steden van het Ryk, en dat zy zullen waarmaken dat Aelst de minste niet en is onder de steden van het Nederland.”163Aalstenaars met twee linkerhanden konden ook gewoon
September 1819 krijgt Aalst te horen dat er een heuse Nationale Nijverheids tentoonstelling aankomt. Het is de eerste van de drie vijfjaarlijkse tentoonstellingen waarmee Willem I de slabakkende nijverheid zal aanmoedigen. Die kan zeker een duwtje in de rug gebruiken na het verlies van de Franse afzetmarkt en de concurrentie van goedkope Engelse producenten. Gent verwelkomt in de zomer van 1820 als eerste gaststad een bonte mengelmoes van nijveraars, industriëlen, artiesten en uitvinders.
voor vijf gulden een lot kopen voor de bijhorende loterij van tentoongestelde stukken. 29 bemiddelde ingezetenen waagden een gokje.164 Op 20 juni 1820 vertrokken de inzendingen zorgvuldig ingepakt naar Gent. Daar was het nagelbijten tot de prijsuitreiking van 24 augustus op de Vrijdagmarkt, niet toevallig Willem I’s verjaardag. Jozef Sacré hield de Aalsterse eer hoog tussen de 560 exposanten met een bronzen medaille in de categorie “fabriekwerktuigen”.165 Hij pakte de jury in met zijn drukpers “die zeer welgemaakt is” en scoorde ook nog een eervolle vermelding voor zijn nieuwe “zindelijke en schoone” uitgave van de dichtwerken van Sidronius Hosschius.166
Prijsmedaille Nationale Nijverheidstentoonstelling Na de uitreiking moesten de winnaars hun medailles terug inleveren bij de jury, zodat hun naam en woonplaats op de achterkant kon gegraveerd worden. Niet alle winnaars hadden zoveel geduld, waardoor er nog steeds enkele “blanco” medailles rondzwerven bij munt- en penningverzamelaars. 167 Verz. STAM.
Het jaar van J. Boone en de Aalsterse textielnijverheid
Nijverheidstentoonstelling. Sacré verzilvert opnieuw een eervolle vermelding “wegens verscheidene zeer nette uitgaven”, maar 1825 is duidelijk het jaar van de leerlooier J. Boone en de Aalsterse textielnijverheid. Boone ontvangt een zilveren medaille: de hoofdprijs in de categorie “bereid leder”. De Aalsterse linnenmarkt, vertegen woordigd door de heren Cumont, Vasseur en De Clercq, sleept twee bronzen medailles in de wacht, welke later via een wedstrijd in Aalst verdeeld werden.
Vijf jaar later schijnen de spotlichten in Haarlem. 960 deelnemers presenteren er hun werk op de tweede Nationale
Prijsuitreiking van de eerste Nationale Nijverheids tentoonstelling op de Gentse Vrijdagmarkt De in Aalst welbekende Gentse architect Lodewijk Roelandt tekende een opvallende tribune uit voor de plechtige prijsuitreiking op de Vrijdagmarkt. De tekst boven de estrade leest “Het dankbaar Vaderland Aan Neerlands Nijverheid”.168 Verz. STAM Stadsmuseum Gent.
76
77
Porseleinkaartje A.J. Van Santen – Van de Wiele In 1825 krijgt A.J. Van Santen – Van de Wiele in Haarlem een bronzen medaille voor “hunne katoenen, gedrukte cotonetten en siamoisen”. Later groeit de textielfabrikant uit tot een van de grootste Aalsterse werkgevers en introduceert hij in 1834 de stoommachine in het Aalsters textielbedrijf. Verz. Delcampe.
Textielfabrikant A.J. Van SantenVan de Wiele krijgt een bronzen medaille voor zijn stoffen én een eervolle vermelding voor “hunne katoenen, gedrukte cotonetten en siamoisen”. Een rist eervolle vermelding en fêteren C. Eliaert Cools voor zijn “gehekeld en geklopt vlas”, de gebroeders Van Der Smissen voor hun “witte en geverwde brei- en naaigarens”, J.J. Van den Bossche’s hoeden en ten slotte Van den Kerkhove’s “goede harde lijm
voor timmerwerk, als ook monsters van lijm voor katoendrukkerijen en hoeden makers”.169 Veel van deze namen klimmen enkele jaren later op tot dé grootindustriëlen van Aalst. Ze omarmen de technologische vernieuwingen en hun werkplaatsen groeien uit tot fabrieken waar honderden arbeiders het nationaal vermaarde Aalsters textiel verwerken.170
78
Volksfeest te Haarlem op 25ste Juli 1825 ter gelegenheid van de tweede Nationale Nijverheidstentoonstelling. Ets door H.P. Oosterhuis en Dirk Sluyter, uitgegeven door J.C. Hagedoorn, Amsterdam De Nationale Nijverheidstentoonstellingen vormden dé gelegenheid om de ontluikende industrie te promoten. Het bijhorende volksfeest met koorddansers in Haarlem mocht er ook wezen. Verz. Rijksmuseum Amsterdam.
Juryverslag Nationale
anderen, kalfshuiden voor laarzen kappen opgemerkt, welke den buitenlandschen niet alleen niets toegeven, maar zelfs overtreffen; ook twee zwarte halve huiden voor laarzenkappen; twee zwarte halve huiden voor tuigen, eene varkenshuid voor zadels; en een paar laarzenschaften zonder naad; al deze voorwerpen zijn bijzonder goed bereid en van eene uitmuntende soort.”171
Nijverheidstentoonstelling te Haarlem 1825 over J. Boone. “De commissie vermeent, dat zij den Heer J. Boone, te Aalst, die eene menigte voorwerpen, welke alle den grootsten lof verdienen, heeft ten toongesteld, hier op den voorgrond moet plaatsen. De commissie heeft, onder
79
Gezicht op het Paleis waar de Nationale Nijverheidstentoonstelling in Brussel wordt gehouden, juli 1830, litho door Paulus Lanters, uitgegeven door De la Cour, Brussel Steeds meer deelnemers waagden hun kans op de Nationale Nijverheidstentoonstelling. De derde editie in het Brusselse Palais d’Industrie lokte 1046 exposanten, waarvan 862 uit het Zuiden. Hoe de elfkoppige Aalsterse lichting het er van afbracht, zullen we nooit weten. Het doek viel vroegtijdig na een uit de hand gelopen operavoorstelling…172 Verz. Rijksmuseum Amsterdam.
Spotprent op de ongeregeldheden bij de opening van het Palais d’Industrie te Brussel, 1830, litho door Mellier, Brussel, 1830 De jury van de derde Nationale Nijverheidstentoonstelling in Brussel kwam niet meer toe aan de medaille-uitreiking na rellen op 25 augustus 1830. De opening in juli liep anders ook niet van een leien dakje. Verz. Rijksmuseum Amsterdam.
80
81
Guldens, kilo’s
Luxemburg kletterde al eens in de zakken.176 Talrijke keren kondigde de burgemeester aan dat het nu wel hoog tijd was om de nieuwe gulden te omarmen.
en centimeters Een rammelend muntstelsel Eén Verenigd Koninkrijk der Nederlanden? Dat vroeg om één munt. Daarvoor krabden de monetaire specialisten zich wel even in het haar. Aalst en de rest van de Zuidelijke Nederlanden gebruikten sinds 1795 de Franse frank, volgens de decimale logica verdeeld in 100 centimes.173 De Noordelijke Nederlanden zwoeren bij de gulden, uitgezonderd een intermezzo tijdens haar driejarige Franse inlijving. De Nederlandse gulden was sinds Keizer Karel V onderverdeeld in 20 stuivers van 8 duiten. De muntwet van 28 september 1816 bracht een compromis met een nieuwe gulden, onderverdeeld in 100 centen.174 Er kwamen ook bankbiljetten, maar die lustte het volk niet. De Franse frank bleef officieel geldig tot 1825 aan een wisselkoers van 47,5 cent van de gulden.175
Nederlandse munt(en) De muntateliers van Utrecht en Brussel mochten nog zoveel nieuwe Nederlandse guldens en centen slaan. In de Aalsterse handel bleven de Franse franken en oude koperen muntjes heersen. Boven: Zilveren munt van 25 cent. Onder: Koperen muntje van 1 cent. De letter ‘B’ rechts onder wijst er op dat de munt in het Zuiden (Brussel) geslagen werd. Verz. ’t Gasthuys – Stedelijk Museum Aalst.
Vooral de oude koperen muntjes bezorgden de Aalsterse handelaars het apezuur. Sommige gewiekste kopers betaalden met forse hoeveelheden Oostenrijkse en Luikse oortjes, Franse centimen en Hollandse duiten, anderen speelden handig in op de verplichte wisselkoers.177 Ook de minder wiskundig aangelegde lagere klasse en boeren werden zo geregeld bedot. Tevergeefs beperkte het stadsbestuur alle betalingen in koperstukjes tot één gulden.178 Tot in 1830 rammelde Willem I’s muntstelsel langs alle kanten.179
Koppig koper In de praktijk bleven de oude munten verdacht populair. Naast de vele Franse franken circuleerde er nog wat kleingeld uit de Spaanse en Oostenrijkse tijden, en zelfs het hele muntassortiment van het vroegere prinsbisdom Luik en
82
83
Van roedes naar meters
Daar is de “verificateur” weer
Eeuwenlang vormden onze streken een lappendeken van maten en gewichten. Elke stad kende wel zijn eigen “duim”, “el”, “roede”, of “mudde”. Dat vonden de Franse revolutionairen weinig efficiënt. Kanjers van duimen en stompjes van duimen varieerden naargelang de regio.180 Eén enkel metrisch decimaal stelsel, dát klonk toch veel handiger? Anders dan vaak gedacht, zag Napoleon weinig nut in dat revolutionaire stelsel. Hij gaf de voorkeur aan zijn eigen aangepaste “Parijse stelsel”. Hoe dan ook, na de val van Napoleon kregen de oude maten en gewichten opnieuw vrij spel.181
Jaarlijks bezochten speciaal aangestelde controleurs de steden. Daar gingen ze na of de “negotianten, koopmans, slyters en verdere handelaars” wel volgens de wet handelden. Na een positieve beoordeling, kregen hun maten en gewichten een goedkeurende stempel met het verificatiejaartal mee. In Aalst verbleef de verantwoordelijke verificateur steevast in herberg De Dragonder. Ieder voorjaar trok een bonte mengeling van Aalsterse zelfstandigen naar de Lange Zoutstraat. Handelaars die de vorige controle gemist hadden, mochten zich aan het dubbel tarief verwachten.183 Toch bleven oude maten en gewichten hardnekkig in gebruik en maakten de gerechtelijke sancties en politieboetes lang niet overal indruk.184 Pas in 1875 raakte het metrisch stelsel definitief ingeburgerd met de Convention du Mètre in Parijs.185
Willem I zag wél wat in het revolutionaire stelsel. Met de IJkwet van 21 augustus 1816 verplichtte hij het metrisch decimaal stelsel vanaf 1 januari 1820. Aalstenaars konden de nieuwe maten en gewichten vooraf inkijken in tijdelijk ingerichte maatkantoren.182 Vier jaar zou wel volstaan om die onhandige oude maten en gewichten te lozen, niet? In de praktijk verliep de uniformering van maten en gewichten iets minder vlot.
De Aalsterse roede op de binnenplaats van het stadhuis (het vroegere Landhuis) Met zijn 554 cm was de Aalsterse roede duidelijk een van de langste van Vlaanderen. Bij betwistingen over de exacte lengte bracht de smeedijzeren roede op de binnenplaats van het stadhuis altijd raad.186
84
85
Brochure Tarief voor de reductie van alle oude in nieuwe Nederlandsche maeten en gewigten Omrekenboekjes vormden handige hulpmiddelen bij de overstap naar de nieuwe maten en gewichten. Privé-verzameling.
86
Brochure Tarif van reductie der oude landmaten van Oost en West-Vlaenderen in Nieuwe Nederlandsche Landmate. Privé-verzameling.
87
Arme tijden? Art: 276.
ende, of die wonden of gebrekelykheden zouden veinsen, of die zouden bedelen par bende ofte gezelschap, ten waere den man en vrouw, de vader of de moeder en hunne jonge kinderen, den blinden en zyne leidsman, zullen gestraft worden met een gevang van zes maenden a twee jaer.”190
“Art: 276. Allen Bedelaer, zelfs brekelyk, die gebruyk zoude gemaakt hebben van dreygementen of zoude binnen gekomen zyn zonder de permissie van den Eygenaer of van de persoonen van den huyse, ’t zy in eene woonste, ’t zy in eene beslotene plaets daer aan behoor
Klaplopers
Landsbouwkolonie in Frederiksoord, ets van Dirk Sluyter naar tekening van Haatje Pieters Oosterhuis, uitgegeven door J.C. Hagedoorn, Amsterdam De in 1818 gestichte landsbouwkolonie Frederiksoord was een van de voorlopers van de landbouwkolonies in Wortel en Merkplas. Verz. Rijksmuseum Amsterdam.
Landbouwkolonies In 1822 kwamen er landbouw kolonies in Wortel en Merkplas, rurale werkkampen, ontsproten uit de koker van de Nederlandse ex-generaal Johannes Van den Bosch. Deze leken Willem I en zijn adviseurs doeltreffender dan de bestaande armeninstellingen die de behoeftigen lui hielden. De Maatschappij van Weldadigheid spoorde steden aan om hun bedelaars, dronkenlappen en werkloze arbeiders voortaan naar deze landbouwprojecten te sturen.192 Dat leverde een actieve Aalsterse veldwachter al eens 6 gulden op.193
van het Schepencollege een rapport over het reilen en zeilen van de stedelijke bedelarijbestrijding.187
Op sociaaleconomisch vlak waren de eerste jaren van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden zeker geen pretje. De economische crisis vertaalde zich in massale ontslagen en dalende lonen, en bedelarij tierde welig. Willem I vond dat elke gezonde mens moest werken en plaatste dan ook de uitroeiing van bedelarij en landloperij bovenop de agenda. Driemaandelijks verwachtte hij
De door de Aalsterse politie van straat gesleurde schooiers werden na een gevangenisstraf naar het bedelaars werkhuis in Brugge overgebracht – bij gebrek aan Oost-Vlaamse bedelaars huizen.188 Ieder kwartaal betaalde Aalst “onderhoudskosten” voor haar klaplopers.189
88
Bedelarij was helaas geen mono polie van volwassenen. Ook Aalst kende de schrijnende waarschuwingen voor bedelende kinderen op haar landwegen. In de hoop wat centen mee te graaien van voorbijtrekkende rijtuigen verzeilde er al eens een kind tussen de wielen of onder de stampende paardenhoefijzers.191
89
De Berg der
Zachte handen
Barmhartigheid Minderbedeelde Aalstenaars konden gelukkig terecht bij het Bureel van Weldadigheid en de Commissie van Burgerlijke Godshuizen, de voorlopers van het huidige OCMW. De Fransen hadden met deze onderstandsinstellingen de kerkelijke en private liefdadigheid reeds in 1796 onder gemeentelijk toezicht geplaatst. Willem I nam deze openbare armenzorg dankbaar over.194 Het Bureel van Weldadigheid ondersteunde de thuiswonende armen. Ze bracht hen brood, aardappelen, kleren, beddengoed, medicijnen en soms zelfs wat geld.195
Pandjeshuizen waren toevluchtsoorden waarheen armen hun schaarse kostbaarheden als onderpand voor een lening brachten. Inhalige lommerds verrijkten zichzelf met woekerrentes en duwden hun klanten zo nog verder in de armoede. Willem I verbood de verguisde Aalsterse krediethuisjes en beval de oprichting van een officiële instantie: de Berg van Barmhartigheid. 198 Het ministerie van Binnenlandse Zaken en de provinciegouverneur probeerden vergeefs om een Berg in Aalst te installeren. De gouverneur floot het Aalsterse oprichtingsreglement keer op keer terug. Zo lagen de voorgestelde renten veel te hoog in vergelijking met andere steden.199 Na vier jaar getouwtrek was er nog steeds geen Aalsterse Berg te bespeuren en bleven illegale pandjeshuizen een plaag.200 Uiteindelijk schoof de overheid in 1824 dan maar zelf een verantwoordelijke ontvanger namens de Berg der Barmhartigheid van Dendermonde naar voor. 201 Voor clandestiene lommerds volgden zware boetes en politiebezoekjes.202 Een échte Berg van Barmhartigheid kwam er pas in 1854.203
De Commissie van Burgerlijke Godshuizen waakte over de verschillende hospitalen, gods- en weeshuizen. Waken was een groot woord, want in de praktijk konden de geestelijken nog steeds prima zelf hun zaakjes regelen. De Zwarte Zusters gingen van huis naar huis om behoeftigen te verzorgen, terwijl de Gasthuiszusters van Sint-Augustinus zich over de zieke drommels en bejaarden ontfermden in het hospitaal.196 Daarnaast was er in de Kattestraat het meisjesweeshuis en vanaf 1820 ook een jongensweeshuis dat naast kost en inwoning ook onderwijs en een beroepsopleiding voorzag. Volwassen vrouwen vonden dan weer hun gading in het Begijnhof.197 90
Gedrukte affiche broodzetting 14 maart 1829 Brood was basisvoedsel. Als mensen hun dagelijkse kruimels niet kregen, was amok nooit ver weg. Met broodzettingen reglementeerde de stedelijke overheid de maximumprijzen van de verschillende broodsoorten. Verz. Stadsarchief Aalst.
De Aalsterse
gaan, het waren dus eerder liefdadigheidsinstellingen dan échte banken. In de praktijk stapten ook geprikkelde grootverdieners met hun geld naar deze instellingen.204 Vanaf 1818 telde het rijk honderden lokale spaarbanken. De Aalsterse werklui moesten echter nog vele jaren wachten om hun zuurverdiende centen te kunnen beleggen omdat de Aalsterse spaarbank nog niet in werking was gesteld.205
spaarbank Armoede de kop indrukken, dát zag Willem I als een levensmissie. Spaarbanken waren daarbij niet weg te denken. De inspiratie daarvoor waaide over uit Schotland. Stricto sensu moesten deze spaarbanken de kleine man helpen om verstandig met zijn inkomen om te 91
Olieverf en harmonieën
De Aalsterse
Willem Van Buscum een hoge vlucht. Tegen 1829 telde de opleiding al 165 leerlingen.207
kunstacademie In volle Franse bezetting stichtte Aalst een kunstacademie in het oude stadhuis. Vanaf 1805 beitelden en penseelden de leerlingen er portretten van prominente figuren en vulden ze schilderdoeken met genrestukken en stads gezichten. Anderen bekwaamden er zich in bouwkundige tekeningen, figuurtekenen en boetseren. 206 Tijdens het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden nam deze academie onder haar eerste directeur
Techniek en esthetiek Willem I juichte zo’n initiatief natuurlijk toe, het geslacht van Oranje stond bekend als notoire kunstliefhebbers. Zijn vader, de laatste Hollandse stadhouder Willem V, had de Nederlanders in 1774 al hun eerste openbare kunstgalerij geschonken en zijn flamboyante zoon, de Prins van Oranje, zou zichzelf later in de schulden steken tijdens de manische uitbreiding van zijn fantastische kunstverzameling.208
Schilderij ‘Flora - Allegorie op de Lente’ door Petrus-Franciscus De Pau Na zijn opleiding aan de Aalsterse Academie trok PetrusFranciscus De Pau (1797-1837) naar Brussel om zich daar verder te bekwamen in genrestukken zoals deze Flora - Allegorie op de Lente. In 1831 keerde hij terug naar Aalst, ditmaal als leraar.215 Verz. ’t Gasthuys – Stedelijk Museum Aalst.
92
Zelf mikte de vorst met zijn Koninklijke Amsterdamse en Antwerpse Academiën op de vorming van één nationale kunstcultuur. Het stedelijk kunstonderwijs leek hem dan weer de
93
Ontwerp grafmonument, tekening van Willem Van Buscum De Mechelse beeldhouwer Willem van Buscum (1758-1831) werd in 1805 de eerste directeur van de Aalsterse Academie. Na een aanslepende ziekte in 1826 gaf hij het bestuur over aan zijn gelijknamige zoon (1797-1834). Lang kon zijn getalenteerde naamopvolger niet van zijn nieuwe functie genieten.216 Verz. ’t Gasthuys – Stedelijk Museum Aalst.
geschikte plaats om degelijke architecten en bouwtekenaars klaar te stomen. De huidige generatie bevond zich namelijk in een “achterlijke toestand”.209 Moest dat stelletje onbekwamen zijn land opbouwen? Aalst kon daar wel van meespreken, de overheid sabelde in 1817 haar nieuwe stadhuisplannen neer met zinsneden als “le plan est susceptible de beaucoup d’amélioration; l’architecte a perdu de vue que le stile d’un monument public n’est pas celui d’une maison de particulier” en “est vicieux sous le rapport technique.”210 “…aan de meest verdienstelyke leerlingen” Om het vuur brandend te houden vorderde de overheid jaarlijks vooruitgangs rapporten.211 Vanaf 1819 schonk Willem I bovendien ieder jaar een grote en drie kleine zilveren medailles aan de Aalsterse tekenacademie, “om van s’ koningswege aan de meest verdienstelyke leerlingen by de teekenschool dezen stad te worden
94
Willems zilveren erepenning, geschonken aan Rottiers van de Aalsterse tekenacademie (eerste prijs voor ‘Landschap naar voorbeeld’), 1819. Verz. ’t Gasthuys – Stedelijk Museum Aalst.
95
uitgereikt.”212 In 1824 telde de buit slechts twee kleine Koninklijke medailles. Dat kon de directie niet vatten “te meer hunne academie onder alle opzicht aanzinelyker wordt, weshalven zy zulks eeniglyk aan eene misgreep toeschryven”, en verbouwereerd vroeg ze om een verklaring.213 Het jaar daarop arriveerden er drie, maar vanaf 1826 vond de directie weer de vertrouwde hoeveelheid zilver in de bus.214
“Het Aalstersche bier van de Diepe Lochting” Dat het Aalsters bier niet te versmaden is, wist Napoleon al tijdens zijn bezoek aan Aalst in 1810, als we de kroniekschrijvers mogen geloven: “ hij kwam van Brussel naar Gent; aan de Nieuwstraatpoort had hij grooten dorst; men liep om eene flesch bier in de Diepe Lochting en de Keizer riep uit: ’t Is den lekkersten wijn welken ik nog gedronken heb.” 221
“met allen mogelyken luister” Cultuur was er in de 19de eeuw bij de vleet voor de aristocratie. Een privébibliotheek hier, een kunstverzameling daar en af en toe een uitnodiging voor een exclusief feestje bij de dartele Prins van Oranje in Brussel of op zijn jachtslot in Tervuren. 217 De bemiddelde burgerij verveelde zich ook zelden, er viel altijd wel ergens een theatervoorstelling in de schouwburg mee te pikken.218 Anderen zwaaiden met hun kruis- en handbogen en buksen in de plaatselijke Sint-Joris-, Sint-Sebastiaan-, of Sint-Antoniusgilde. Aan creatieve uitlaatkleppen ook geen gebrek. Vele Aalsterse gegoede burgers konden hun ei kwijt in de muzikale en literaire verenigingen. De kleine werkman in de straat en de noeste boer op het land hadden daar weinig te zoeken.219
Al Groeiend Bloeiend
als de “Oude Garde”. Na enkele roemrijke decennia – ze zorgden voor de muzikale omkadering bij Willem I’s eerste drie Aalsterse doortochten – verzeilde het gezelschap rond 1820 in een dipje. Verschillende leden scheurden zich af en richten op 22 januari 1821 een nieuwe harmonie op.222
Kennelijk zat er in de vorige vereniging een flink haar in de boter, want de afgesplitste leden maten zich terstond het devies “Waer Eendragt Bloeit” aan.223 Het jaar daarop doopten ze zich om tot “Al Groeiend Bloeiend”, al ging ze bij tijdgenoten meestal als de “Jonge Garde”
Spotprent op het muzikale concours te Brussel, 17 juli 1827 Terwijl de Oude Garde na 1820 een tocht door de woestijn wachtte, schreef Al Groeiend Bloeiend al snel verschillende muziekwedstrijden op haar conto. Zo kreeg ze op het muzikale concours te Brussel in 17 juli 1827 een eervolle vermelding. Les Vrais Amis Constants lieten volgens deze spotprent een mindere indruk na. De napoleonhoed refereert naar de vermeende Franse sympathieën van het gezelschap. Verz. Rijksmuseum Amsterdam.
Niet getreurd, want het bier stroomde overvloedig in de talrijke cafés en herbergen die de stad rijk was.220 Bij plechtigheden en feesten trakteerden de plaatselijke muziekkorpsen hen bovendien op een klinkend straatoptreden.
De Oude Garde 1787 was het jaar waarin een van de oudste nog bestaande muziek verenigingen in Vlaanderen kwam piepen: Les Vrais Amis Constants, sinds hun vondst van een keizerlijke commandostok op het slagveld van Waterloo in 1815 beter bekend
96
97
Nieuwjaarswens Les Vrais Amis Constants, 1822. Verz. Stadsarchief Aalst.
Nieuwjaarswens 1848 van de Koninklijke Harmonie ‘Al Groeiend Bloeiend’ Na de Belgische revolutie zette Al Groeiend Bloeiend haar muzikale opmars ongestoord verder. Verz. Stadsarchief Aalst.
over de tongen. Maar bloeien en groeien, deed ze zonder twijfel. Burgemeester de Waepenaert sloeg het voorzitterschap niet af en bombardeerde haar prompt tot hét muziekkorps van de stad, terwijl de “Oude Garde” nu stiefmoederlijk werd behandeld. Voortaan luisterde de “Jonge Garde” de stedelijke feesten en plechtigheden op.224 Samen met de drie stadsgilden deelde ze
een vierjaarlijkse subsidie, niet geheel onverdiend gezien haar leden het jonge Aalsterse volkje gratis muziekonderricht verschaften. In 1827 schopte ze het ook nog tot officieel schutterskorps van de nagelnieuwe Aalsterse schutterij.225
98
Muzikale rivalen
tijdens de Franse bezetting, ook in zijn pen. Beide verenigingen waren eraan voor de moeite. De bevoegde minister rook iets te veel animositeit tussen de twee harmonieën en bovendien sprong Willem I zuinig om met koninklijke titels voor muzikale gezelschappen.226 In 1832 en 1913 dachten de Saksen-Coburgs daar anders over.227
Nog in het jaar van haar stichting in 1821 hengelde Al Groeiend Bloeiend naar koninklijke erkenning. Dat liet de concurrentie van de Oude Garde zich geen twee keer zeggen. Meteen kroop haar voorzitter Van Boterdael, de opvallend welwillende Aalsterse burgemeester
99
“Reglement Voor de Maskers
Art 4. Alle de maskers en verdere verkleede Personen zullen op het eerste aanzoek van de Policie hun moeten begeven in den Bureau van Policie, om aldaar te doen de verklaringen die hun zouden gevraagt worden
gedurende de vasten avond dagen 1823” “Art 1. Het is toegelaten van zich binnen deze stad te maskeren op donderdag zesden, Maandag thienden en dingsdag Elfsten february aanstaande van zeven uren van den morgent tot zeven uren van den avond
Art 5. De Contravenanten aan de voorgaande artikels, zullen aangehouden worden en geleid naar den Depot dezer stad, alwaar men ten hunnen opzichte zulke maat regels nemen zal als het zal behooren, zonder prejudicie van vervolgingen voor den tribunaal, zoo tegen hun, als tegen de Vaders, Moeders en andere personen verantwoordelyk volgens de wet
Art 2. Het is verboden aan de Maskers van gebruik te maken van alle slag van wapens, als roeren, pistolen, sabels, degens of courtisaan stokken, van blazen spuiten, poeder en zemelzakken en dergelyke zaken, waar door zy anderen zouden Konnen hinderen, van onbehoorlyke Kleedinge die de zeden of rust zouden kunnen stooren, van te Peerd of met voituren te reiden, van te dragen, te lezen, te zingen of uittedeelen eenige schriften, die de eer van andere of de zeden zouden kunnen kwetzen, van iemand aan te randen of tegen dank in iemands huizen binnen te gaan
Art 6. De Commissaris en verdere agenten van Policie zyn voornamentlyk belast met de uitvoering van het tegenwoordige reglement het welk zal afgekondigt en aangeplakt worden op de gewonelyke plaatsen”228 Ook onder Willem I kwamen carnavalisten aan hun trekken. Teneinde chaos te vermijden, kondigde het stadsbestuur vooraf de nodige maatregelen en restricties aan.
Art 3. Het is insgelyks verboden aan de Borgers, van de maskers te tergen of te insulteren
100
Een nationale taal Helemaal verfranst?
gedrukt werd; de uitgeverswereld en het boekbedrijf waren immers gevaarlijke sectoren.230
Decennialang bestuurden de Spaanse en Oostenrijkse Habsburgers onze streken al in het Frans. De steden hielden het op het Nederlands. Begin achttiende eeuw verfransten de lokale elites langzamerhand. Ze vonden het een toonaangevende cultuurtaal. Na de Franse inlijving veroverde het Frans ook de Aalsterse administratie. De republikeinen vonden taal een uitstekend middel om eenheid in de geannexeerde gebieden te scheppen. Wanneer het Aalsters stads bestuur in haar registers noteerde, vloeiden voortaan Franse ‘hanenpoten’ over het blad.229
Cement Bij onze noorderburen ging het er heel anders aan toe. De taalgeleerde Matthijs Siegenbeek dokterde er in 1804
Het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden bleef een meertalig land. In 1829 leefden er 6,2 miljoen onderdanen. Driekwart daarvan had Nederlands als moedertaal (of in elk geval een dialect of variant daarvan). De huidige Belgische gebieden telden bijna 1,5 miljoen Walen die Frans en vooral Waalse dialecten spraken. En vooral in Luxemburg woonden ook nog Duitstaligen.231
Ook de boekenwereld ging in het taalbad, vanaf 1795 mocht geen halve pagina gedrukt worden zonder bijgevoegde Franse vertaling. Bovendien keek de overheid streng toe op wat er precies
101
zelfs een officiële Nederlandse spelling uit, terwijl Petrus Weiland een algemene grammatica leverde. Dit resulteerde in een uniforme taal voor onderwijs en admini stratie. Na hun korte Franse inlijving in 1810-1813 schakelden ze meteen weer op het Nederlands over. Zo’n gestandaardiseerde nationale taal hoorde je niet bij ons. De lokale variëteiten en dialecten gingen alle kanten uit.232 En dan was er nog die totaal verfranste elite, natuurlijk.
inwoners Nederlands als moedertaal sprak. Bovendien hing er een naar geurtje rond het Frans na 20 jaar Franse bezetting.234 Het taalbesluit van 1819 Willem I kwam al vroeg met zijn taalpolitiek op de proppen. Nog in zijn hoedanigheid van gouverneur-generaal van de Zuidelijke Nederlanden schrapte hij op 1 oktober 1814 de verplichte Franse vertaling bij Nederlandse notariële akten. Hij plaatste meteen ook het herstel van het Nederlands in Vlaanderen bovenaan de agenda.235
Dat kwam Willem I niet handig uit. Alsof die afwijkende godsdiensten en economieën nog niet genoeg waren. Vanaf dag één maakte hij daarom van taal het cement waarmee hij zijn rijk zou samen metselen. Slim gezien. Van de Fransen onthield hij dat één taal bestuurseenheid bevorderde.233 De Duitse volkeren leerden dat taal een volk maakt, en vice versa. Die taal werd uiteraard Nederlands. Een ruwe schatting leert dat driekwart van zijn
Op 15 september 1819 begon het echte werk: de volledige vernederlandsing van de provincies Antwerpen, Limburg, Oost-Vlaanderen en West-Vlaanderen. Met een Koninklijk Besluit legde hij het Nederlands op in de administratie, het onderwijs en justitie. De koning gunde hen wel nog tijd tot 1 januari 1823. Op de valreep nam hij ook nog de arrondissementen Brussel en Leuven mee in het taalbad. De Waalse regio’s waren zorgen voor later.236
Stadsregister van 29 september 1817, Franstalige notule (boven) met overgenomen Nederlands afschrift (onder) Voor 1821 notuleerde de secretaris in het Frans. Toch doken er geregeld grote brokken Nederlands op in de notulen. De provinciale en nationale overheid correspondeerden vanaf dag één in de officiële landstaal. De secretaris nam deze overheidsberichten onvertaald over. Saillant detail: wanneer in 1819 de deadline voor de verplichte vernederlandsing binnenkomt, gebeurt dat per uitzondering in het Frans. Klare taal! 237 Verz. Stadsarchief Aalst.
102
103
“…l’usage exclusif
nationale dans tous pétitions et écrits qui seront présentés par eux au collége
de la langue nationale”
des Bourgemestre et Echevins, ou au conseil de Régence, et à cette fin la présente résolution sera publiée et affichée par traduction en flamand, séance tenante”240
“Les Bourgemestre et Echevins, Ont résolu Art: 1 Il sera fait usage pour toutes les affaires concernant l’administration de la ville, de la langue nationale exclusivement, à dater du 1 janvier 1821
raad heen gedaald? Wel, nee, het was J.B. Van Langenhove, de nieuwe stadssecretaris. Kennelijk moest de man tijdens zijn
en het gerecht. Toegegeven, ook in Aalst omklemden koningsgezinde bestuurders de pen. Maar op 7 oktober 1830 trad een
vuurdoop nog even zoeken naar de juiste taal.241 Af en toe kriebelt zijn Franse pen
nieuw stadsbestuur aan, samengesteld door de winnaars van de revolutie. Veelbetekenend trapte deze Commission administrative de eerste pagina van haar register in het Frans af. Toch ging het Nederlands niet meteen op de schop na de Belgische Omwenteling.
naar boven, een kleine smet op een verder vlekkeloos Nederlandse administratie.242 Toegevingen
Op 29 december 1820 besluit het Schepencollege om vanaf 1 januari 1821 alleen nog het Nederlands te gebruiken voor haar dagelijkse werking.
Art: 2 Les administrés seront invités de le servir de même exclusivement de la langue
Vlotte vernederlandsing
Frans was de taal van de politieke elite, niet van de gewone dialectsprekende Aalstenaar. Zo geslaagd was Napoleons verfransing dus niet.239
Aalst wachtte de overgangsperiode niet af. Ze was een van de eerste stads administraties die al op 1 januari 1821 overschakelde op het Nederlands. 238 En uiteraard gold deze taalwijziging ook voor alle burgers in hun communicatie met het stadsbestuur. Voortaan verpakte de bevolking hun beslommeringen in het Nederlands. Het verfranste stadsbestuur richtte zich al sinds de verdrijving van de Fransen via Nederlandstalige afkondigingen en aanplakbiljetten tot haar inwoners.
Slordige
Omstreeks 1828-1829 kwamen de eerste barsten in het koninkrijk. Petities volgden elkaar op en deze spaarden ook de taalpolitiek niet. Nadat misnoegde Franstaligen weeklaagden dat ze te weinig kansen kregen in het nationaal bestuur slikte Willem I verschillende taalmaat regelen weer in. Het Koninklijk Besluit van 4 juni 1830 stond een inschikkelijke taalvrijheid toe. Lokale gemeentebesturen mochten weer het Frans gebruiken voor aankondigingen en communicatie met “Neerlandsonkundige burgers”.243
Geleidelijk verfransing Meerdere leden van de nieuwe Administratieve Commissie zagen voorlopig geen graten in het Nederlands. Nederlandse en Franse aantekeningen wisselden elkaar af in de eerste “Belgische” notulen. Zelfs de befaamde “revolutionair” Lieven Van der Looy bleek aanvankelijk niet vies van wat Nederlands, lid van de plaatselijke rederijkerskamer zijnde. Pas op 20 mei 1831 zwaaide Aalst het Nederlands uit.245
Taaldwang?
stadssecretarissen Wie in het stadsarchief de oude notulen doorbladert ziet vanaf 1821 een keurige naleving van de taalwet. Maar op 29 november 1821 vullen er plots hele Franse volzinnen het blad. Was de geest van wijlen Napoleon over de gemeente-
104
Tegenstand in het onderwijs? Maar eigenlijk wrong die taal dwang op lokaal vlak niet zo strak als weleens gedacht wordt. 244 De meeste Vlaamse steden aanvaardden het Nederlands probleemloos. Willem I’s latere toegevingen leidden niet eensklaps tot een herverfransing van de administratie
Met een modern schoolbeleid wou Willem I het bedroevende geletterdheidspercentage opkrikken. Onthutsend veel Zuid-Nederlanders konden niet eens hun eigen naam schrijven, volgens schattingen was meer dan de helft analfabeet.246
105
Een Franstalige factuur van 14 april 1817.
Verz. Stadsarchief Aalst.
106
Een Nederlandstalige factuur van 12 november 1825. Verz. Stadsarchief Aalst.
107
Ook in Aalst tekenden de meeste inwoners met een kruisje en de analfabetiseringsgraad nam er in de 19de eeuw zelfs nog toe.247 De geletterden zetten hun naam doorgaans in verfranste schrijfwijze op papier. Willem I’s gespierd onderwijsbeleid zou
Chronologie
de analfabetiseringsgraad wel even tot moes slaan. In het Nederlands, uiteraard. In de lagere scholen mocht het Frans meteen haar boeltje pakken.248 Dat gaf weinig problemen want vele dorps onderwijzers hanteerden voorheen toch al erbarmelijk Frans.249
1826, stelde het studentencollege op dat vlak geen problemen meer. Het ongewenste neveneffect was dat het leerlingenaantal pijlsnel naar beneden viel.
Niet zo gesmeerd
Voor Willem I was het Nederlands meer dan een bestuurstaal. Het verdiende in onze regionen ook een herwaardering als cultuurtaal. Het Frans liet zich die kroon niet zomaar van het hoofd rukken en bleef moeiteloos de Vlaamse theateren literatuurwereld beheersen.252 Maar
Willem I’s taalpolitiek In het middelbaar onderwijs scheerde de taal van Molière echter hoge toppen. Toch toonde de koning zich opvallend mild. In 1823 gaf hij het start schot voor een geleidelijke vernederlandsing van het Antwerpse, Limburgse, Oost- en West-Vlaamse secundair onderwijs. Ieder jaar schoof het verplichte gebruik van Nederlands een klas op. Zo zou het Nederlands tegen schooljaar 1828-1829 de enige onderwijstaal zijn.250
Juli 1814: geallieerden staan Nederlands toe in notariële aktes 1 oktober 1814: afschaffing verplichte Franse vertalingen bij aktes 1 oktober 1814: afkondiging Nederlands als landstaal 15 mei 1819: Koninklijk Besluit vernederlandsing Vlaamse provincies 1 januari 1821: vernederlandsing Aalsterse administratie 1 januari 1823: Nederlands verplicht in administratie en gerecht
De provinciegouverneur polste geregeld of de onderwijzers wel in de pas liepen, want de geleidelijke vernederlandsing verliep blijkbaar toch niet zo gesmeerd. Het Aalsterse middelbaar onderwijs bleek een lastige leerling. Van Crombrugghe, directeur van het stedelijk college, schoof de vernederlandsing op de lange baan teneinde de vele Waalse leerlingen niet voor het hoofd te stoten.251 Na Willem I’s fel bekritiseerde personeelswisseling in
September 1823: geleidelijke vernederlandsing onderwijs 28 augustus 1829: afzwakking taalpolitiek 4 juni 1830: opheffing taalpolitiek 7 oktober 1830: eerste Franstalige notule van het nieuwe stadsbestuur 20 mei 1831: laatste Nederlandstalige notule
108
het op 1 oktober 1817 in de Nederlandsche Staatscourant, die en passant de Vlaamse letterkunde beledigde. 253 Willem I kon dat wel pruimen en toonde zijn waardering met een Koninklijke gratificatie van 300 gulden.254
Peter Adriaan Vandenbroeck
de koning kende ook vele medestrijders. De Aalstenaar Peter Adriaan Vandenbroeck, bijvoorbeeld. Jaren Franse onderdompeling sterkte deze schrijver om een lans te breken voor het Nederlands. In 1817 legde hij een brochure neer bij de befaamde Aalsterse drukker Sacré. ‘s Mans Nadeelige gevolgen van de onverschilligheid der Vlamingen en Brabanders omtrent hunne moedertaal en noodzakelijkheid dat zij dezelve beoefenen bleef niet onopgemerkt. “Het is iets zeer opmerkelijks, dat dit stukje geschreven is met eene zuiverheid en juistheid van taal, welke men doorgaans niet aantreft in de schriften, uit vlaamsche pennen gevloeid, wanneer zij zich van hunne landtaal bedienen.”, klonk
P.A. Vandenbroeck’s gelauwerde brochure Nadeelige gevolgen van de onverschilligheid der Vlamingen en Brabanders omtrent hunne moedertaal en noodzakelijkheid dat zij dezelve beoefenen Vandenbroecks brochure kreeg goede recensies en groeide al snel uit tot een van de meest invloedrijke werken ter verdediging van de Nederlands taal in het Zuiden.256 Verz. Universiteitsbibliotheek Gent.
109
De rederijkers Jaren van Franse overheersing deden de Nederlandse taal- en letterkunde verenigingen geen goed. 257 De Franse revolutionairen categoriseerden de rederijkerskamers onder gilden en ambachten, en met zulke organisaties lachte de Franse republiek niet.258 Ook voor de Aalsterse rederijkerskamers van Sint-Barbara en Sint-Catharina lonkte in 1794 de afgrond. De Barbaristen en Catharinisten werden compleet gepluimd met contributies, tot het omsmelten van hun zilverwerk en de verkoop van hun lokalen toe. Verschillende taalliefhebbers vonden al snel een tweede leven in “Het Concert”, zeg maar een privéclub voor de Aalsterse high society. Onder Napoleons bewind konden de rederijkers vanaf 1803 opnieuw voorzichtig naar adem happen.259
Koninklijke gratificatie van 300 gulden voor P.A. Vandenbroeck Uitspraken als dat “niets de vaderlandsliefde meer kan doen verflauwen dan het dagelijksch gebruik eener vreemde taal” raakten bij de koning een gevoelige snaar. Willem I stopte de Aalsterse publicist prompt een Koninklijke gratificatie van 300 gulden toe.255 Verz. Rijksarchief Gent.
110
Portret van Catharinist Cornelis Evit, 1811 De Catharinist Cornelis Evit (1772-1865) stapelde als geen ander de cumuls op. Naast zijn “koningschap” bij de Sint-Jorisgilde, notariaatwerkzaamheden en gemeenteraadsvergaderingen, vond hij nog voldoende tijd voor zijn rederijkerskamer. Na de Belgische revolutie probeerde hij tevergeefs de comateuze Catharinakamer te reanimeren. Hier wordt hij afgebeeld in vol ornaat als “koning” van de Voetboogschuttersgilde van Sint-Joris. Verz. ’t Gasthuys – Stedelijk Museum Aalst.
In 1815 leken gouden tijden aan te breken voor de amateurdichters. Willem I gaf verschillende rederijkerskamers financiële steun, pikte al eens een toneelstuk mee en schonk al eens koninklijke titel weg. 260 Daar hadden de Aalsterse rederijkers wel oren naar, dus vroegen de Catharinisten in hun beste kalligrafie of er voor hen ook niet iets van af kon. Dat kon zeker en zo ontvingen de Catharinisten op 25 november 1823 de titel van
“Koninklijke Maatschappij van Rhetorica”.261 Helaas braken er ook modernere tijden aan. Na de Belgische revolutie bereikten de ledenaantallen trieste bodems. Enkele jaren later volgde voor beide kamers de opheffing -of toch tot ze eind 19de eeuw uit het graf klauterden als hedendaagse toneelkringen.262
111
Katholieke perikelen
De revolutionaire hel
Koninklijke titel Op 25 november 1823 verleende Willem I de Aalsterse Catharinisten de titel van “Koninklijke Maatschappij”. Verz. Rijksarchief Gent.
112
Napoleons Concordaat met de paus gaf de katholieke wereld in 1801 opnieuw ademruimte. Maar wat de Zuidelijke katholieken écht wensten, was de staatsgodsdienst die ze kenden uit het ancien régime. Die zou Willem I hen niet terug geven. In zijn grondwet was enkel plaats voor godsdienstvrijheid, tenslotte bestond zijn nieuwe koninkrijk uit katholieken én protestanten.264
Tijdens de Franse bezetting kende de katholieke geestelijkheid geen vette jaren. De revolutionairen braken de eeuwenoude almacht van de clerus en gaven de Aalsterse geestelijke gemeenschappen een fikse aderlating. Kerkelijke bezittingen werden onteigend en vervolgens openbaar verkocht. Het Begijnhof en de abdij van Ten Rozen moesten astronomische bijdragen afstaan. Kloosterordes zoals de Karmelieten en Capucienen werden afgeschaft. Anderen, zoals de Zwarte Zusters, bleven bestaan maar verloren hun voorrechten. Kilo’s zilverwerk gingen de smeltoven in, niet-beëdigde priesters werden aangehouden, kerkklokken en kruisen verdwenen en de Sint-Martinusparochie stelde het zelfs tijdelijk zonder kerkdienst.263
Het antwoord van de meest fanatieke katholieken bleef niet uit. Aangevoerd door de Gentse bisschop, monseigneur Maurice de Broglie, een uitgeweken Fransman, voerden de ultramontanen een hevige kruistocht tegen de nieuwe grondwet waarover 1604 notabelen uit beide landsdelen zich op 14 augustus 1815 mochten uitspreken.265
113
Portret Bisschop de Broglie In monseigneur Maurice de Broglie vond Willem I’s godsdienstpolitiek een taaie tegenstander. Deze uit Frankrijk afkomstige Gentse bisschop bespeelde ook in Aalst de geestelijkheid en gelovigen.275
“Hollandse rekenkunde” “Les Alliés, Empereurs et Rois, sont sans religion, ni lois, parjures et usurpateurs, banqueroutiers frauduleux, voleurs, coquins et geux. Cela est vrai. apoc”
De fervente promotors van de katholieke zaak hadden succes, want Willem I’s staatsinrichting haalde met 527 stemmen bezwaarlijk een meerderheid. Vele Zuid-Nederlanders stuurden zelfs hun kat naar de stemming. Dat leek de koning geen probleem. Al die “neestemmen” op basis van katholieke beweegredenen? Die telden niet mee, vond de vorst, want de Europese mogend heden hadden hem immers godsdienstvrijheid opgelegd. Die 281 afwezigen? Die konden mooi voor “ja-stemmen” doorgaan. Een merkwaardige staaltje subjectief aanpassingsvermogen dat de geschiedenis is ingegaan als “Hollandse rekenkunde”. 266
Foto Lukas - Art in Flanders.
Begin juni 1816 dook dit opruiend rijmpje in Aalst op. De dader werd nooit gevonden.270
Generaal, het volgende jaar tot zijn verbazing de paasbiecht in de Sint-Martinuskerk ontzegd.268 Willem I legde ondertussen als tegenreactie de eed van trouw ook op aan magistraten en advocaten.269
Het protest van de katholieke geestelijkheid onder leiding van de Gentse bisschop, die zijn verontwaardiging over de aangenomen grondwet neerpende in een Jugement doctrinal, klonk luid. 267 Ook in Aalst ronselde de monseigneur medestrijders tegen Willem I’s godsdienstvrijheid. Aan creatieve plannen ontbrak het hen niet. Notabelen die in het nationale parlement trouw zweerden aan de constitutie moesten maar voelen dat ze aan de verkeerde kant stonden. Zo werd Jean Tack, een Aalsters lid van de Staten-
Actie en tegenreactie Antikoningsgezinde pamfletten verschenen in het straatbeeld en verschillende Oost-Vlaamse priesters verboden de plaatselijke ambtenaren akkoord te gaan met alles wat indruiste tegen de katholieke godsdienst.271 Hun instructies maakten weinig indruk en langzamerhand bedaarden de gemoederen. Willem I knabbelde namelijk aan de persvrijheid,
114
De lege stoel
arresteerde opstandige priesters en liet verschillende geestelijken ontslaan. Ten slotte daagde hij in november 1817 het ultramontaanse boegbeeld voor de Raad van State. De Broglie kreeg het heet onder de voeten en verkoos een ballingschap in Frankrijk waar hij op 20 juli 1821 overleed.272
van Maetens Nog voor Willem I’s officiële troonbestijging roerden fanatieke katholieke priesters zich luid. Godsdienstvrijheid? In de grondwet? Christus de heer, daar zouden ze zich kost wat kost tegen verzetten. De clerus verbood katholieke ambtenaren trouw te zweren aan de grondwet zolang deze funeste bepalingen voor het katholicisme bevatte. In het geval van de Aalsterse N.F. Maetens wierp dat alvast vruchten af.
Uiteindelijk gaf de katholieke kerk haar eis voor een staatsgodsdienst op en aanvaardde ze dat de eed van trouw alleen voor burgerlijke aangelegenheden telde.273 In 1827 sloot de koning uiteindelijk een nieuw Concordaat met de Paus en zo leken alle katholieke perikelen voorlopig van de baan…274
Tijdens de gemeenteraadszitting van 7 januari 1820 werd deze advocaat tot
115
nieuwe schepen benoemd, op zich een formaliteit. Grote consternatie dus, wanneer Maetens de exacte eed van trouw aan Willem I weigerde af te leggen. Nadat hij de woorden “sauve la réligion catholique” nadrukkelijk in het proces-verbaal beklemtoont poetste hij de plaat.277 Vervolgens moest Aalst het een dik jaar zonder schepen stellen. Pas op 29 januari 1821 benoemde Willem I de orangistische Jean Dommer tot nieuwe schepen.278
Het Aalsters stadsbestuur probeerde de koning te overtuigen dat de Zwarte Zusters en de Gasthuiszusters wel degelijk hun steentje bijdroegen voor de zieke behoeftigen.282 Dat overtuigde Willem I toch niet helemaal en in 1826 schrapte hij de Aalsterse Zwarte Zusters en de zusters van het Burgerhospitaal van de lijst met toegestane sociëteiten. De zusters hadden een uitbreidingsverbod aan hun been en dat werd streng toegepast.283 Al in mei 1827 moesten verschillende zusters de kloosters verlaten.284
Maetens overleed twee jaar later en liet de Aalsterse weesjes 1.717,25 gulden na, een zeer welkome geldsom waarmee een nieuw weeshuis bekostigd werd.279
Op 14 mei 1829 keerde de koning zijn kar. Beide zustergemeenschappen kregen een koninklijke erkenning, al werd er wel een maximum ledenaantal opgelegd.285 De Zwarte Zusters zagen meteen hun kans schoon om het klooster uit te breiden met een nieuw gebouw.286
Uitstervingsbesluiten Willem I nam in 1814-1815 de Franse “uitstervingsbesluiten” over. Voor de kloosters die de Franse bezetting overleefden kwam dit hard aan. Uitgeweken gelovigen waren weer welkom, maar de gemeenschappen mochten geen nieuwe leden aannemen.280 Hierdoor zouden ze op termijn vanzelf wel verdwijnen. Daarnaast verbood de koning de stichting van nieuwe kloosters zonder maatschappelijk nut. Want wat had je aan kloosters als ze geen armenonderwijs en ziekenzorg leverden?281
Het lepelrecht De Gasthuiszusters van SintAugustinus beschikten sinds 1289 met het lepelrecht over een opvallend privilege. Van elke zak graan die in de stad verkocht werd, kregen de kloosterlingen een stevige gratis schep graan mee. 287 De Fransen voelden weinig voor dit middeleeuws gebruik en schaften het in 1803 af. Met de komst van Willem I hoopten de Zusters op
116
het herstel van hun voorrecht, ze konden de inkomsten in natura goed gebruiken. Een negatief antwoord volgde.288
maakte sinds 1795 het mooie weer aan de muren van het latere Musée Napoleon. De koning begreep dan ook de noodzaak van een snelle terugvordering.290
“De parel van de Sint-Martinuskerk”
Voor zijn nieuwe katholieke onderdanen in de Zuidelijke Nederlanden ging het echter om méér dan olieverf op doek. Het was hun eeuwenoude geloofs belijdenis. Die traditie hadden de Noordelijke Nederlanden na de Beeldenstorm overboord gegooid.291 Hoe kon de protestantse Willem beter bij zijn terughoudende katholieke onderdanen scoren, dan door hun religieuze schatten terug te halen?
Zorgvuldig ingepakt Toen de Franse revolutionairen onze regio’s binnenvielen, nationaliseerden ze en masse kerkelijke gronden, die vervolgens via openbare verkopen bij verschillende ambitieuze ondernemers belandden. Met de kunstwerken uit kerken, kloosters en kapellen had de Republiek andere plannen.289 Zorgvuldig ingepakt verhuisden ze de Vlaamse, Italiaanse, Nederlandse, Oostenrijkse, en zelfs Egyptische kunstschatten naar Parijs. Daar opende op 10 augustus 1793 één van ’s werelds eerste musea. Vandaag turen miljoenen toeristen er nog steeds naar Leonardo Da Vinci’s Mona Lisa en de Venus van Milo.
Een gapend gat Ook de Aalstenaars keken gespannen naar de Oranjevorst. In het eiken houten portier van het Sint-Rochusaltaar in Sint-Martinuskerk gaapte al twee decennia een gat van 4 meter en 12 centimeter hoog op 2 meter en 58 centimeter breed: Rubens’ altaarstuk van de Heilige Rochus. De Franse revolutionairen reden het kostbare tafereel en de twee bijhorende predella’s op 16 augustus 1794 op een kar de kerk uit. In het Oud-Hospitaal grepen ze die dag ook nog een Gaspard de Crayer mee. Voortaan maakte de “parel van de Sint-Martinuskerk” grote sier in de grande galerie van het Louvre. De verdrijving van
Zoveel internationale werken voor het eerst op één locatie: kunstliefhebbers keken er hun ogen uit. Maar de rechtmatige eigenaars wensten na Waterloo uiteraard hun schilderijen terug. Ook Willem I’s vader had kennisgemaakt met de Franse kunstrovers. De beroemde Oranje-collectie
117
de Fransen bracht nu hoop voor een grootschalige repatriëring.292
“…den snooden Frank!” “’t Ontroofde heyligdom, uyt tempels en paleyzen, Wordt aen den eygenaer rechtvaerdig toegestierd,
De 39-jarige Vlaamse schilder Joseph-Denis Odevaere kreeg van Willem I de opdracht de Zuid-Nederlandse kunstobjecten heelhuids thuis te brengen. “De Belgische steden mochten gerust zijn”, klonk het begin augustus 1815. Kennelijk waren de Belgische steden er nu ook niet zó gerust in, want ter plaatse in Parijs trof Odevaere een achterdochtige Antwerpse kunstcommissie aan.293 Burgemeester Lefebvre verhoogde de Aalsterse kansen door ook zijn hooggeplaatste Franse ex-logee, de hertog van Berry, aan te schrijven.294
En u, mijn vaderstad! Komt men ook toe te wysen, Dees vrucht van Rubens hand, die weer uw outer siert! o Heylge Rochus, dien wy geven eer en dank, Bewaer ons van de pest en van den snooden Frank!”300
43 kisten, 92 schilderijen en een standbeeld
Ter gelegenheid van de terugkeer van Sint-Rochus liet Jan Baptist Hoffmans (1772-1821), griffier en “vermaerde digtkundige” van de Catharinisten, 22 jaar opgekropte volkswoede los.
Het wantrouwen bleek een maat voor niets, want in september 1815 hobbelden tien rijwagens over de FransNederlandse grens. Deze eerste lading telde 43 kisten, gevuld met 92 schilderijen en een standbeeld.295 Plechtig drapeerde de Vlaamse commissievoorzitter een oranje doek over de kisten op de eerste kar. Toch moest Aalst nog even geduld uitoefenen.296
Op 22 juni 1816 was het koppen tellen aan de Dender. Elk moment kon schipper Tulpinck met de schilderijen aanmeren. De Rubensen hadden onderweg Brussel gezien, waren in maart 1816 gemonsterd door de gouverneur van Antwerpen en resideerden begin mei
118
Predella van Rubens-schilderij “H. Rochus ontvangt een brood van een hond” door Pieter Paul Rubens Nadat hij zelf ten prooi viel aan de pest, trok Rochus zich terug in de barre natuur om een eenzame dood te sterven. Dat was buiten een hond gerekend die hem iedere dag een brood bracht om aan te sterken. Verz. Sint-Martinuskerk Aalst.
“Eris in Peste Patronus”
nog enkele weken in de Gentse teken academie voor het maken van een kopie en wat restauratiewerken.297 Maar de timing was hoe dan ook perfect, de kermisdagen waren net gaande. De stad vierde uitbundig feest, terwijl de Catharinist Jan Baptist Hoffmans een eloquent gelegenheids gedicht uit zijn mouw schudde.298 Niet elke stad had evenveel geluk als Aalst. Anno 2015 hangen er nog steeds onrechtmatige Rubensen, Jordaensen en de Crayers in Frankrijk.299
Vanaf midden 14 de tot begin 18 eeuw lag de pest voortdurend op de loer in de Zuidelijke Nederlanden. Ook Aalst kende de dodelijke ziekte pijnlijk goed. De zoektocht naar de exacte locatie van het Aalsters pestkerkhof houdt archeologen tot vandaag aan het werk. 301 Om niet op dat kerkhof te belandden, wendden Aalsterse gelovigen zich tot allerhande pestheiligen. Sint-Rochus, de
119
bijvoorbeeld. De geknipte beschermheer wanneer de Zwarte Dood weer eens over het land woedt.302 Bij leven (1295-1327) verzorgde deze barmhartige Fransman uit Montpellier tig pestlijders. Daar betaalde hij een prijs voor. Op 32-jarige leeftijd
bezweek hij zelf aan de ziekte. Maar de recuperatie als patroon van de pestlijders was niet mis. Niemand minder dan Peter Paul Rubens wijdde omstreeks 1623-1626 een altaarstuk aan de pestpatroon.303
Predella van Rubens-schilderij “H. Rochus in de gevangenis door een engel bezocht” Na zijn miraculeuze genezing keerde Rochus terug naar zijn geboortestad Montpellier, waar hij gevangen gezet werd op verdenking van spionage. Ondank is ’s werelds loon. Een engel kwam hem voor zijn dood een hart onder de riem steken in de troosteloze kerker.
Schilderij ‘Heilige Rochus door Christus aangesteld tot patroon van de pestlijders’ door Pieter Paul Rubens Een verrezen Christus daalt neer uit de hemel en stelt SintRochus aan tot patroonheilige van de pestlijders. “Eris in Peste Patronus”, lezen de gouden letters op het bord in de engel haar handen.
Verz. Sint-Martinuskerk Aalst.
Verz. Sint-Martinuskerk Aalst / Foto Hugo Maertens, Lukas - Art in Flanders.
120
121
Rubens, de Prins
elke corporatie wel over een altaarstuk, en daarbij werd al eens met wat guldens gemorst. Voor hoeveel florijnen de Vlaamse barokschilder in zijn penseel kroop, kunnen we enkel gissen.305 In de bronnen schipperen er bedragen van 500 tot 800 gulden, maar de artiest liet zich doorgaans met voorschotten en in termijnen uitbetalen. Dat het tafereel er kwam dankte de gilde deels aan de abt van Affligem, een Rubens-intimus die naar verluidt een goed woordje voor hen deed.306
der Vlaamse schilders Pieter Paul Rubens maakte het Rochustafereel en de bijhorende voet stukken in opdracht van een broederschap hop- en graanhandelaars, de gilde van Sint-Rochus. Dankzij hun monopolie op de Aalsterse hopverkoop deed deze koopgilde sinds 1613 lucratieve zaakjes en kon er begin 17de eeuw een exuberant tafereel voor hun altaar van af.304 Destijds beschikte
Schoolstrijd?
een succesvolle zondagsschool voor behoeftige kinderen uit de grond. 311
Begin 19de eeuw was het onderwijs kwalitatief nog zeer ondermaats. Professio nal isering was ver zoek en het contrast tussen 218.000 niet-geschoolden in het Zuiden en een kleine 23.000 in het Noorden was onthutsend.307 Vele gemeenten moesten het zelfs zonder lagere school stellen en waren afhankelijk van bedenkelijk opgeleide particulieren.308 Die droeve wetenschap beviel Willem I allerminst, dus maakte hij van onderwijs een zaak van staatsbelang. Vastberaden rolde zijn regering in 1817 een gereglementeerd lager, middelbaar en hoger onderwijs uit. 309
Sommige onderwijzers hielden het op lezen, spellen en schoonschrijven. Anderen vulden hun lessen ook met rekensommen, dictees, de catechismus en zelfs geschiedenis en aardrijkskunde.312 Bijltjesdag Vanaf de jaren 1820 was zomaar schooltje houden geen optie meer. De overheid wou voortaan gekwalificeerde onderwijzers en liet inspecteurs in de gebruikte leermethoden snuffelen. Een tijdelijke jury voor het lager en middelbaar onderwijs in de provincie Oost-Vlaanderen stelde een lijst van bevoegde onderwijzers op. Op 8 juni 1821 was het bijltjesdag. Zeven Aalsterse onderwijzers mochten aanblijven, alle niet-bevoegde schooltjes werden door de politiecommissaris gesloten. 313
Het lager onderwijs Alles stond of viel met het lager onderwijs. 310 Aalst kende al sinds de 15de eeuw gemeenteschooltjes, maar het niveau van de onderwijzers was niet om naar huis te schrijven. Daarnaast telde de stad ook verschillende particuliere klaslokaaltjes en stampte Deken De Hert
Het Sint-Rochusaltaar in de SInt-Martinuskerk. Verz. Sint-Martinuskerk Aalst.
122
123
Lijst van niet-bevoegde onderwijzers, verslag College van Burgemeester en Schepenen Aalst, 12 april 1822.
Onderwijzers konden alsnog in Gent examen afleggen voor een aanvaardingsattest. Eén schoolmeester beloofde dat snel te doen en verzilverde zo zijn uitstel. Niet elke Aalsterse onderwijzer toonde zich onder de indruk van de nieuwe voorwaarden. Het jaar daarop bleef een resem onbevoegde personen lesgeven.314 Ze hadden nochtans geen excuus, want al in 1818 opende Willem I een gesubsidieerde kweekschool in Lier voor toekomstige onderwijzers en leerkrachten die wel wat bijscholing konden gebruiken. 315
Verz. Stadsarchief Aalst.
Een peutertuin? Wie wou lesgeven in Aalst moest vanaf 1821 een bevoegdheidscertificaat voorleggen. Onwettige onderwijzers belandden vroeg of laat voor de correctionele rechtbank, waarschuwden verschillende stads afkondigingen. De rechter hamerde pittige boetes en soms zelfs gevangenis straffen af. Schoolmeesters waren daarbij niet te beroerd om hun onwettige collega’s te verklikken. Zo tipte Petrus Colson het stads bestuur dat twee vrouwen heimelijk lagere school hielden in hun huizen op de Varkensmarkt.317 Het stads bestuur stuurde de politiecommissaris meteen op onderzoek uit. De overijverige onderwijzer bleek uit zijn nek te kletsen. De arm der wet trof slechts een veredelde peutertuin aan.318
De Provinciale Commissie van Onderwijs De tijdelijke jury maakte op 1 juli 1824 plaats voor de Provinciale Commissie van Onderwijs, die ieder voorjaar in Gent examens afnam. Onderwijzers moesten zich vooraf met hun getuigschriften van burgerlijk en zedelijk gedrag bij de plaatselijke schoolopzichter aanmelden. 316 Geslaagde onderwijzers keerden terug uit de Arteveldestad met een attest dat hun bevoegde akte en rang vermeldde. Anderen buisden of stuurden hun kat. Niet elke leraar zag daar een probleem in, waardoor voorjaar 1825 de politiecommissaris opnieuw zijn ronde mocht doen.
Met het gekwalificeerd lager onderwijs liep het eind jaren 20 wel op rolletjes. De Aalsterse leerlingenaantallen
124
Het studentencollege
verdubbelden zelfs. Al betekende een gemiddeld aantal van 800 leerlingen op een bevolking van bijna 14.000 inwoners niet meteen dat de strijd tegen analfabetisering gewonnen was. 319 Fatsoenlijk uitgewerkt lager onderwijs in Aalst was pas voor de tweede helft van de negentiende eeuw, wanneer er twee échte stedelijke jongens- en meisjesscholen kwamen.320
In het middelbaar onderwijs bracht Willem I de scholen die de Franse tijd overleefden vanaf 1817 onder staatstoezicht en vulde hij de bestaande gaten met nieuwe rijksscholen, de athenea.321 Al snel ondervond zijn ambitieuze onderwijsbeleid grote tegenkantingen, want Willem I’s droom van een nationaal geloofs-neutraal staatsonderwijs was buiten de geestelijken gerekend.322 Aalst bleek zelfs één van de
125
grootste lastpakken. Begin 19de eeuw kende de stad maar één middelbaar college en daar zwaaide een uitgesproken katholiek lerarenkorps onder leiding van de conservatieve kanunnik Constant Van Crombrugghe de plak. Verborgen agenda Het Aalsterse college en haar Jezuïetenreglement vormde al snel een doorn in het oog van de Oost-Vlaamse provinciegouverneur Philippe de Lens, een fervente aanhanger van het wereldlijk onderwijs.323 De gouverneur verdacht de schooldirecteur van een verborgen agenda en controleerde minutieus de gebruikte geschiedenis- en godsdiensthandboeken op bezwarende materie. Het moest maar eens zijn dat ze bedenkelijke inhoud bevatten.324
Portret Constant Van Crombrugge (1840). Verz. DvM Handels-, technisch en beroepsonderwijs, Aalst.
schuwingen geen enkele leerkracht met een vereist diploma te bespeuren en niets wees erop dat daar snel verandering zou inkomen.326
Als het aan de gouverneur lag, ging hij zelfs voor “de gansche vernieling van den invloed der geestelijkheid over het middelbaar onderwijs”.325 Die kans kreeg hij zodra Willem I op 14 juni 1825 bepaalde dat middelbare onderwijzers voortaan een rijksuniversiteitsdiploma moesten voorleggen, wat eigenlijk neerkwam op de afschaffing van de onderwijsvrijheid. In het Aalsters studentencollege was er ondanks verschillende vroegere waar-
Een buitengewone vergadering Op zaterdag 24 september 1825 reisde de gouverneur dan maar naar Aalst af om over te gaan tot de grove middelen. Hij schoof er het stadsbestuur een gedwongen persverklaring onder de neus
126
Histoire ecclésiastique Jean Nicolas Loriques Histoire ecclésiastique was een vertrouwd werk in het Aalsterse lesmateriaal. Nadat gouverneur de Lens bij een inspectie in 1824 ontdekte dat het boek passages bevatte die het protestantisme in een kwaad daglicht stelde – Loriquet bestempelde o.a. de leer van Luther en Calvijn als “de ongelukkige bron waar uit de ongeloovigheid voortkwam” – liet hij het handboek er op politiebevel verbieden.329 Verz. Universiteitsbibliotheek Gent.
en niet veel later berichtten de dagbladen Journal de Bruxelles en Journal de Gand de sluiting van het college. Aalst was geen unicum, want dat jaar deden dertien bisschoppelijke colleges, de kleinseminaries en verschillende particuliere scholen de boeken toe.327
127
“Burgemeester en Schepenen der stad Aelst, brengen ter Kennis van het publiek, dat ten gevolge van eenige onvoorziene omstandigheden, de opening van de lessen in het Kollegie aldaar niet het begin van het aanstaande schooljaar als naar gewoonte geenen aanvang zullen kunnen nemen; een nader berigt zal van het wederopenen van het Kollegie gegeven worden
Tijdens een “Extraordinaire Vergadering” van het Schepencollege beval de gouverneur de sluiting van de school. Priesterleraars waren pas terug welkom als ze werk maakten van “den vereischten letterkundigen graad”.
Gedaan te Aelst den 24 september 1825”328
Het Jezuïetencollege
Geen groot succes. Het leerlingenaantal telde op haar dieptepunt vijf stuks.
In 1620 waaiden enkele Antwerpse paters in Aalst aan, waar ze al starten met lessen in de Nieuwstraat. Enkele jaren tastten de stad en het Land van Aalst in hun beurs voor een klooster en bijhorende school in de Pontstraat. In 1730 zagen de Jezuïeten hun gebouwen verrijkt met een zaalkerk, maar lang konden ze daar niet van genieten. In 1773 schaft Paus Clemens XIV de geplaagde Jezuïetenorde af. Na deze pauselijke doodssteek kregen de gebouwen in 1777 een tweede leven als Oostenrijks Theresiaans College en Landspensionaat. 331 In 1794 raasden er plots Franse republikeinen de stad binnen die er hun Collège Municipal onderbrachten.
Histoire de la Belgique Met zijn Histoire de la Belgique schreef Joseph-Jean De Smet, een van de priesterleraars van het Aalsters college, in 1821 een succesvol geschiedenishandboek dat o.a. in de middelbare scholen van Ieper, Kortrijk, Veurne, Soignies en Virton aftrek vond. De Smets iets te subjectieve voorstelling van de 16-eeuwse godsdiensttwisten leverde het schoolboek in juni 1825 een nationaal verbod op.330 Verz. Universiteitsbibliotheek Gent.
128
Toen de Fransen vertrokken lag de weg vrij voor een nieuw college. Najaar 1814 nestelde de Geraardsbergse kanunnik Constant Van Crombrugghe zich op de directeursstoel met als missie diepgelovige studenten af te leveren. 332 De stad en de katholieke ouders zagen de priesterdirecteur graag komen, want tegen 1816 liepen er al 120 leerlingen school. 333 Zelfs vanuit de Waalse provincies stroomden er nieuwe zieltjes toe, waardoor er in 1825 al 334 studenten op de collegebanken zaten. Toen de school in 1826 heropende als wereldlijk college, schreven slechts 28 studenten zich in.334
129
Spotprent op het vertrek van priesterleerlingen uit St. Acheul, 1825 Met de instelling van het Collegium Philosophicum en de opheffing van de vele seminaries in 1825 probeerde Willem I ook de vorming van toekomstige geestelijken onder staatstoezicht te brengen. Erg doeltreffend was het niet. Ouders besloten hun zonen naar het buitenland te sturen en ook verschillende Aalsterse jongeren kozen de vlucht vooruit naar Frankrijk.335 Van Crombrugghe regelde de administratieve rompslomp, waardoor er vanaf 1826 een kleine Aalsterse “studenten kolonie” in Sint-Acheul zat. Het risico dat hun Franse diploma’s bij hun terugkeer niet zouden aanvaard worden, namen ze er graag bij.336 Verz. Rijksmuseum Amsterdam.
De 36-jarige Van Crombrugghe vond vervolgens een nieuwe tijdsbesteding als redacteur bij Le Catholique des Pays-Bas en Le Constitutionnel des Flandres, het dagelijks leesvoer van de ontevreden geestelijkheid en de conservatiefkatholieke adel waarin ook verschillende Aalsterse ex-leraars hun ongenoegen ventileerden.338 Aalst vergat de schooldirecteur niet. Na de Belgische revolutie mocht de stad meebepalen wie haar op het Nationaal Congres, de instelling die de blauwdruk voor de Belgische grondwet leverde, vertegenwoordigde. De ex-directeur schopte het op 3 november 1830 verrassend tot tweede congreslid voor het Aalsters kiesdistrict. Eens zijn katholieke kopzorgen wettelijk vrijgesteld waren, trok hij zich meteen terug uit het politieke leven. 339
Constant Van Crombrugghe (1789-1865) Bij Jozefieten aller landen, staat Constant Van Crombrugghe (1789-1865) bekend als de stichter van de Congregatio Josephitarum. Hij is ook de man die in 1817 de basis voor de Dames van Maria legde. De Oost-Vlaamse provinciegouverneur herinnert zich hem vooral als de luis in de pels van het nationale onderwijsbeleid. Na de sluiting van het college in 1825 koos de ontslagen directeur eieren voor zijn geld en verhuisde hij naar Gent. Maar eerst versluisde hij nog een deel van het schoolmeubilair naar zijn geboortestad Geraardsbergen en fluisterde hij de ouders in hun kinderen naar Sint-Acheul Jezuïetencollege in Noord-Frankrijk te sturen.337
130
Een sombere heropening Het ontslagen lerarenkorps bleek niet te porren voor een carrière in het rijksonderwijs en weigerde bijgevolg een officieel diploma te halen.340 Het stads bestuur schreef eind 1825 dan maar vacatures uit, waarbij de schepenen alvast een zucht slaakten bij de aanblik van de jaarlijkse bezoldigingen: 4.000 gulden was geen klein bier.341 Voorheen was het college zelfbedruipend, en regelde Van Crombrugghe de betalingen. Die ex-directeur was er
131
Naamlijsttabel van de leerlingen op 5 oktober 1829 Tegen schooljaar 1829-1830 paste het aantal ingeschreven leerlingen op één velletje papier. In 1830 zou de school zelfs nog maar één kostganger hebben.346 Verz. Rijksarchief Gent.
Binnenplaats van het college te Aalst.
Het Land van Aelst, 1 augustus 1880 50 jaar na data zat de saga van Willem I en het studentencollege nog altijd bijzonder diep bij de katholieken, aldus dit krantenartikel in Het Land van Aelst op 1 augustus 1880. Verz. Stadsarchief Aalst.
Verz. Sint-Jozefscollege Aalst.
de gouverneur onmogelijk door de beugel kon en nauwgezet opgevolgd werd. 344
bovendien met een deel van het meubilair vandoor, waardoor er nog eens 1.000 gulden bij de begroting kwam. 342
Voortdurend in geldnood Op 1 februari 1826 heropende het college onder de nieuwe gediplomeerde personeelsbezetting. De bijhorende plechtigheid werd geen succes. De gilden van Sint-Joris en Sint-Sebastiaan bleven liever met hun kruis- en handbogen in hun clublokaal zitten en de geestelijkheid weigerde de bijhorende misdienst te verzorgen. 343 Verschillende werkloze ex-onderwijzers smeedden ondertussen plannen om van thuis uit stiekem leerlingen te blijven onderrichten in het Latijns en Grieks, een praktijk die voor
Al snel na haar heropening raakte het nieuwe college in geldnood. De leegloop van kostscholieren liet zich voelen in de schoolkas en de schaarse dagstudenten dekten bezwaarlijk de royale personeelskosten. Willem I wou zijn rijksschool onder geen beding opgeven en daar speelde het Aalsters stadsbestuur handig op in door de ene subsidie na de andere bij de koning los te peuteren, zodat ze haar eigen budget kon investeren in lang uitgestelde stadsprojecten.345 Na de Belgische revolutie
132
namen de Jezuïeten al snel weer hun oude plaats in. De geesten waren duidelijk nog niet rijp voor wereldlijk onderwijs. Decennia later zouden de katholieken met enig gevoel voor dramatisering de collegecatastrofe gebruiken als verzet tegen de komst van openbaar onderwijs.
133
Aalst en haar koning Al Groeiend Bloeiend krijgt financiële steun voor haar feest ter gelegenheid van Willem I’s verjaardag Op 7 augustus 1829 vraagt Al Groeiend Bloeiend 100 gulden voor haar viering van Willem I’s verjaardag. Ze kan de financiële steun goed gebruiken voor het afsteken van vuurwerk en meer “diengelijke vermaken”.351 Verz. Rijksarchief Gent.
Willem I’s verjaardag
aan zijn broek. Eens in de parochiekerk schraapten ze samen met de andere “gestelde lichamen” van de stad hun kelen voor een plechtig Te Deum.348
Wanneer op 23 augustus rond zeven uur ’s avonds de triomfklok luidde en de beiaard speelde, wisten de Aalsterse inwoners weer hoe laat het was. De volgende dag zou hun koning, die ietwat gereserveerde man uit het Noorden, weer een jaartje ouder worden. Afkondigingsaffiches nodigden hen uit om die vorstelijke geboortedag niet onopgemerkt voorbij te laten gaan.347
De minder gestelde burgers hadden meer pret. Verschillende burgers verlichtten tussen acht en tien uur ’s avonds de gevels van hun huizen. Anderen genoten van de randanimatie, want Willem I’s verjaardag op 24 augustus ging steevast gepaard met “spelen, ballen en verdere eerlijke vrolijkheden.”349 Het waren de zeldzame avonden waarop tijd niet van tel leek en geheel symbolisch de aftochtklok niet geluid werd.350
Iedere 24ste augustus trokken de gemeente raadsleden hun zwarte plunje aan om vervolgens om elf uur ’s morgens in een cortège naar de Sint-Martinuskerk te stappen. Daar voelden ze zich niet alleen moreel toe verplicht: wie niet kwam opdagen bij dergelijke plechtigheden kreeg een sanctie van 1,5 gulden “voor elk verwyl zonder dat eenig voorwendsel zelfs niet siekte iemand van boete vrystellen zal”
134
135
Koninklijke
koning nogmaals in Aalst tijdens zijn doortocht naar Oudenaarde.356 Steeds
bezoeken
zorgen Les Vrais Amis Constants voor een gepaste muzikale verwelkoming.357
Vijfmaal zou Willem I door de Denderstad rijden. De eerste keer, op 10 september 1814, was hij nog geen koning. Aalst sprak hem aan als “le Prince d’Orange, Gouverneur provisoire de la Belgique”. Het waren dagen waarin de euforie van de bevrijding nog heel tastbaar was bij plaatselijke bestuurders met heimwee naar het ancien régime. Dagen waarin het herstel van het Land van Aalst en het monopolie van de katholieke kerk als staatsgodsdienst in handbereik leek.352 Maar Willem I wou geen twintig jaar geschiedenis uitwissen, want vele Franse verwezenlijkingen bevielen hem eigenlijk wel.353
De laatste doortocht Op maandag 1 juni 1829 is Willem I vroeg uit de veren, want zo meteen trapt hij zijn groots opgezette stedentour af in Gent.359 Dat charmeoffensief komt geen dag te vroeg, want er lijkt volgens zijn trouwe medewerkers van alles te rommelen in het rijk. Tijdens zijn rondreis door de Vlaamse provincies merkt de koning daar nochtans niet veel van. Sinds het Concordaat met de paus, loopt de Gentse clerus er opvallend rustig bij. Dat was in de tijd van bisschop de Broglie toch wel even anders. Ook in Brugge, Ieper en Kortrijk ziet hij niets dan gelukkige onderdanen - en ligt die nieuwe straatweg in Oostende er trouwens niet prachtig bij? Daar kunnen de Fransen nog een puntje aan zuigen, hein. Op donderdag is Oudenaarde ook alweer van het lijstje gevinkt.360
Dertien pond buskruit Wanneer Willem I in september 1815 terugkeert naar Aalst, doet hij dat als koning. Op 5 september scandeert de bevolking vreugdekreten en eert de stad haar gast door dertien pond buskruit de lucht in te schieten.354 Op 9 september monstert de koning een eenheid van cavaleristen en tafelt hij achteraf met twee luitenant-generaals bij burgemeester Lefebvre.355 Op 7 juli 1817 passeert de
Op naar de Denderstreek. Die doet bij de koning wel nog een belletje rinkelen, want een week geleden probeerden enkele Aalsterse gezanten nog een audiëntie in Gent te versieren.361 Ze hadden pech, want
136
de koning had het razend druk. Ze polsten dan maar bij de gouverneur of ze het staatshoofd een middagmaal mochten aanbieden tijdens zijn gepland bezoek. Dat paste helaas niet in zijn planning, bovendien had hij het al aan Dendermonde beloofd. Maar een ontbijt bij de Aalsterse districtscommissaris De Craecker, dat moet nog net lukken.362
“Les habitans d’Alost, voyant les vastes préparatifs de leur bourgmestre pour solenniser la réception du Roi, se sont imaginé que la ville va obtenir le rétablissement de son collége, dont la destruction a été un coup si funeste, porté à la prospérité de cette ville.”
Een lange praaltrein
De redacteurs van de oppositiekrant Le Catholique de Pays-Bas hadden zo hun eigen mening over de opvallend konings gezinde gastvrijheid van Aalst…368
Wanneer Willem I die vrijdag 5 juni 1829 met zijn rijkoets, entourage en bijhorende lijfwacht Aalst binnenrijdt, ziet hij dat de stad zich kosten noch moeite gespaard heeft. Triomfbogen overspannen de Gentse en Brusselse steenwegen en de weg naar het centrum is bestrooid met zavel en afgezet met talrijke sparrenboompjes en guirlandeslingers. Er is veel volk op de baan, want het kanon, de triomfklok en de beiaard haalden de inwoners al om zes uur ’s morgens uit hun slaap.
richting de woonst van districtscommissaris De Craecker aan het stadhuis.363 Terwijl de koning van zijn ontbijt geniet in het vertrek dat snel nog nieuw papieren behang en een likje olieverf meekreeg, speelt buiten op de Grote Markt de stadsharmonie Al Groeiend Bloeiend vanop een speciaal gemaakt podium haar beste muziekstukken. Na het eten snuift de vorst nog wat Vlaamse cultuur op in de Sint-Martinuskerk waar hij het Sint-Rochustafereel en Dirk Martens’ grafmonument bewondert. 364 Hierna zwaait de voltallige cortège Willem I de
Een lange praaltrein van zwart geklede stadsmagistraten, geüniformeerde schuttersgilden, officieren van het nabij gelegen garnizoen en de schutterij begroet Willem I hartelijk en begeleidt hem met hun paarden en rijtuigen langs de versierde huisgevels van de Zoutstraat, Keizerlijke Plaats en de Nieuwstraat
137
Mât de cocagne
stad uit via de Kattestraatpoort, terwijl de klokken en de beiaard nog een laatste bisnummer inzetten. Dit bezoek kost de stad 1.492 gulden, zoals twee weken later voorgelegd aan de Gemeenteraad.365
Zodra de koning de stad uit was, was het tijd voor de mât de cocagne. Op de Grote Markt stonden twee met vet ingesmeerde palen met bovenop de top allerlei lekkerheden en kledingstukken aan bevestigd. Vooraf ingeschreven enthousiastelingen wachtten netjes hun beurt af om zich gekleed in een witte jas, broek, muts en bijhorend – uiteráárd – oranje lint een weg naar de aanlokkelijke top te klauteren. Wie naast deze lekkermasten greep, kon ruimschoots zijn verlies wegspoelen. De avondklok die op andere dagen het sluitingsuur van de herbergen inluidde, zweeg die nacht voor één keer ter gelegenheid van het Koninklijke bezoek.367
Moe maar voldaan Na Aalst trekt de koning verder naar Dendermonde. De zaterdag daarop sluit hij zijn rondreis af in Wetteren. Moe maar voldaan keert de koning die avond via Oordegem en Aalst terug naar zijn Brusselse vertrekken. Twee weken later zijn de Waalse steden aan de beurt. Naar verluidt heeft Luik alvast het vuurwerk klaargelegd. Zijn dit dezelfde onderdanen die de koning al maanden met spijkerharde persopinies en petities bestoken? Het is moeilijk te geloven. Misschien valt het dan toch allemaal wel nog mee met die Belgen?366
Mât de cocagne De mât de cocagne bracht al sinds de middeleeuwen entertainment op publieke feesten. Tot de komst van het reuzenrad eind 19de eeuw waren het dé kermisattracties bij uitstek. Vandaag zijn deze lekkermasten nog steeds in trek bij folklorefeesten in Zuiderse landen. Verz. RMN-Grand Palais, Parijs.
138
139
De Belgische omwenteling
Schermutselingen In 1828-1829 begint het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden haar eerste barsten te vertonen. De kritieken op Willem I’s autocratische beleid gaan in crescendo. De grondwet geeft burgers het recht om zich in een petitie tot de koning te richten en vele onderdanen maken daar nu dankbaar gebruik van.369 Alleen al uit Oost- en West-Vlaanderen stromen er meer dan tweehonderd grieven toe. 370 In januari 1829 onderneemt Le Catholique du Pays-Bas, de krant van de Aalsterse ex-directeur Van Crombrugghe, bijvoorbeeld een petitieactie tegen het onderwijsmonopolie. Ze kan maar één Aalsterse handtekening bemachtigen. De tweede petitieactie in november heeft meer succes: twee gemeenteraadsleden en 675 andere Aalstenaars zetten hun handtekening.371
Petitieactie in Le Catholique des Pays-Bas op 28 november 1829 De Aalsterse gemeenteraadsleden C. de Waepenaert en J. Temmerman ondertekenden de petitieactie van Le Catholique des Pays-Bas.372 Verz. Universiteitsbibliotheek Gent.
140
Een spion in Aalst
Met die landbouweconomie ging het eind jaren 20 sowieso al niet goed. In 1828 was er een kletsnatte zomer en in de winter van 1829 vroor het dat het kraakte. De oogsten stonden er slecht bij en de voedselprijzen bereikten akelige hoogtes. 377 De slabakkende nijverheid en handel vormden daarbij geen fijne combinatie. De werkloosheid steeg en het was maar de vraag hoelang nog Aalsterse industriëlen zoals A.J. Van SantenVan de Wiele hun werkkrachten zouden kunnen betalen.378
Het Aalsterse aandeel tussen de toenemende stroom van petities ontgaat de regering niet en op 31 december 1829 stuurt ze een overheidsspion naar Aalst. De man doet er verschillende cafés aan in de hoop opruiende praat te horen. 373 Zulke spionnen behoorden tot het standaardpakket van elk zichzelf respec terend 19de-eeuws staatshoofd. Na het Congres van Wenen waren de gekroonde hoofden voortdurend op hun hoede voor mogelijke revoluties, af en toe de “inlichtingsdienst” inschakelen bezorgde hen een betere nachtrust. 374 Op dat vlak kon Willem I nog even op zijn twee oren slapen. De spion ving, op wat antiregerings gezinde toogpraat na, geen noemens waardige informatie op.
De armenbesturen waren niet in staat om al deze bijkomende behoeftigen op te vangen, dus beval de gouverneur eind 1828 de oprichting van een “armwezen maatschappy” die in de winter voedsel, dekens en brandstoffen ronddroeg. 379 Het anders zo talmende Aalst voelde dat het menens was, en schoot in actie.380
Integendeel, het Aalsters volkje liep er zelfs aardig vrolijk bij sinds de afschaffing van het maalrecht. 375 Die vervelende belasting zorgde er al jaren voor knarsetandende boeren, malers en molenaars. Voor elke zak gemaald graan moesten ze een fikse geldsom ophoesten. Het spijsde de anorectische staatskas maar had een stevige weerslag op de lokale landbouweconomie.376
Eén vonkje In de lente van 1830 kon niemand nog ontkennen dat het land in een flinke recessie beland was. Ondertussen bewoog er van alles op politiek vlak. Liberalen en katholieken begroeven tijdelijk de strijdbijl voor een monsterverbond tegen de koning. In de Staten-Generaal werd de tienjaarlijkse begroting verworpen, terwijl buiten het
141
Revolutie!
parlement jonge hemelbestormende hoogopgeleiden de regering stevig op de korrel namen in hun kranten. Verschil-
La Muette de Portici
lende jongemannen stonden klaar om de wapens op te nemen als het moest. En dan waren er nog de morrende arbeiders. 381
Vier weken na de Trois Glorieuses vindt in de Brusselse Muntschouwburg een operavoorstelling plaats. Die avond op 25 augustus 1830 zingt La Muette de Portici de ondergang van Willem I’s Verenigde Nederlanden in. Huizen gaan in vlammen op, arbeiders keren zich tegen de textielfabrikanten, machines worden stukgeslagen en regeringsgezinde burgers belaagd.383 De koning aarzelt en de Brusselse burgerij neemt op 26 augustus het heft in eigen handen met de oprichting van een burgerwacht.
Al deze negatieve ontwikkelingen verstrengelden zich samen tot een steeds sneller tikkende tijdbom. Eén klein vonkje kon genoeg zijn. Dat klein vonkje bevond zich misschien wel in Parijs, waar de burgers in juli 1830 Karel X van de troon verjoegen en er een “Burgerkoning” installeerden. 382
“In aanmerking genomen het tedezer dagen te Brussel en andere plaatsen voorgevallene, en dat het dring noodzakelyk is tot voorkoming van alle ruststoring en ongeregeldheden in deze stad onverwyld maatregels te nemen, wordt er, na beraadslaging goedgevonden en besloten dadelyk eene gewapende burgerwacht byeenteroepen belast omvoor het behoud der rest en veiligheid der stad patrouilles te doen en waar van de hoofdwacht ten stadhuize zal worden geplaatst.
Zullende die wacht onder het beleid van Burgemeester en schepenen handelen en aan de zelve de nog ten stadhuize beschikbare geweeren der Schuttery worden afgegeven”385 In navolging van Brussel en andere steden installeerde Aalst op 28 augustus 1830 een burgerwacht. Opvallend was dat niet de burgers, maar het stadsbestuur zélf die beslissing nam.
142
elk moment hun werkplaatsen konden sluiten bij gebrek aan werkgelegenheid. 388
Er breken chaotische Septemberdagen aan. Vele jongemannen reppen zich naar Brussel en ook verschillende Aalstenaars vervoegen zich bij de gewapende opstandelingen. Terwijl er eind september bloed vloeit in het Warandepark, schiet het Voorlopig Bewind uit de startblokken. Op 4 oktober 1830 roept ze de Belgische onafhankelijkheid uit.384
Er dook al eens een Brabantse driekleur in het straatbeeld op en verschillende inwoners spraken zich openlijk uit voor de afscheiding.389 Op 10 september trok een 1.020-koppige legerversterking de stad in om de rust te bewaren. Het stadsbestuur maande de burgerwacht aan om samen met de soldaten te patrouilleren, maar haar woorden maakten weinig indruk.390
De Aalsterse burgerwacht De berichten over de Brusselse gebeurtenissen bereikten Aalst al snel in de vorm van verschillende opruiende affiches en een ronselende revolutionair. Op 28 augustus, de dag waarop in Brussel de Brabantse driekleur werd gehesen, installeerde het stadsbestuur een burgerwacht om over de veiligheid in de stad te waken. De plaatselijke schutterij keek werkeloos toe hoe de 150-koppige burgerwacht zich over haar bajonetten en sabels ontfermde. 386 De bevolking was echter niet tevreden met de aangestelde officieren. Op 5 september haalden de inwoners hun slag thuis en mochten ze zelf nieuwe aanvoerders kiezen.387
Dagenlang heerste er een gespannen sfeertje, tot eind september de berichten over de overwinning in het Warandepark Aalst bereikten. De inwoners gingen over tot manifestaties terwijl hun kroost volgens de volksoverlevering het aanwezige leger uitschold voor “vijgen”. 391 Zodra de laatste soldaten de stad ontruimden, doopte de burgerwacht zich om tot “Veiligheidscommissie”. Ondertussen kiemden in Brussel de Belgische grond vesten. Begin oktober kondigde het Voorlopig Bewind nieuwe gemeenteraadsverkiezingen aan.
Ondertussen zat de angst voor rellen er goed in, want verschillende Aalsterse fabrikanten waarschuwden het koningsgezinde stadsbestuur dat ze
In Aalst ontstond meteen een wedloop tussen het zittend stadsbestuur en de patriotten. Deze wachtten de vastgelegde datum van 8 oktober 1830
“à la manière populaire”
143
Spotprent op de militaire exercities in de Belgische schutterij. Litho door de gebroeders Williaume, Brussel, 1827 - 1828 De nieuw opgerichte schutterijen van 1827 genoten geen al te beste reputatie. Ze blonken bezwaarlijk uit in discipline en telde vele dagloners die als vervangers fungeerde voor uitgelote rijke burgers.397 Verz. Rijksmuseum Amsterdam.
niet af en organiseerden al op 7 oktober illegale verkiezingen “à la manière populaire”.392 Het wegvallen van de zware cijnsvoorwaarde van 50 gulden leverde de Aalsterse revolutionairen een over tuigende meerderheid op. Die dag nog nam de nieuwe “Administratieve Commissie” de plaats in van de Regentieraad én het College van Burgemeester en Schepenen. Het Voorlopig Bewind vond de Aalsterse aanpak niet kunnen en sommeerde nieuwe verkiezingen. Ze vergat daarbij echter een datum te prikken, waardoor de Administratieve Commissie alsnog aanbleef tot 15 september 1831.393
Register van de Administratieve Commissie (7 oktober 1830 - 15 september 1831). Verz. Stadsarchief Aalst.
De werkloze
een wapeninspectie houden over alle plaatselijke schutterijen. Het immer Bourgondische Aalsters stadsbestuur smeedde alvast plannen om de Prins op een banket te trakteren. Daar stak de revolutie natuurlijk een stokje voor.395
schutterij In 1827 besloot Willem I dat het hoog tijd was voor schutterijen in de Zuidelijke steden. Tenslotte bestonden zulke gemeentewachten al sinds 1815 in het Noordelijke landsgedeelte. Het Aalsters stadsbestuur stortte zich met opvallende overgave op de oprichting en Al Groeiend Bloeiend solliciteerde meteen naar de openstaande functie van schutterskorps.394 Najaar 1830 zou Willem I’s oudste zoon, de Prins van Oranje in zijn hoedanig heid van schuttersbevelhebber in Aalst
144
Ironisch genoeg speelde de schutterij geen enkele rol tijdens de Septemberdagen. Het stadsbestuur maakte zich zorgen dat de vele werklui onder de schutters – die maar al te graag tegen een vergoeding de uitgelote bemiddelde burgers vervingen – weleens zelf zouden gaan rellen. Om op veilig te spelen, richtten de bestuurders
145
Portretschilderij van Lieven Van der Looy door Jean-Baptiste Van Maldeghem, 1834.
een burgerwacht in. In het ontstane tumult moest de burgemeester alsnog de controle over de burgerwacht prijsgeven aan lokale patriotten zoals Lieven Van der Looy. 396
Verz. ’t Gasthuys – Stedelijk Museum Aalst.
Belgische grondvesten
“En thans staan we hier vereenigd voor het gedenkteeken opgericht aan de vier Aalstenaars die in 1830 hun bloed voor onze bevrijding vergoten Lieven Van der Looy
Keymeulen Jozef, De Wan Louis, Caudron Jan Dominique, De naam van den 4den, gesneuveld te Hulst is ons onbekend. Naar hen ook gaan thans onze gevoelens van innige dankbaarheid.”
Dat de uit een goed geslacht afkomstige Van der Looy een populaire kerel was, bleek uit zijn monsterscore na de postrevolutionaire verkiezingen. De commissievoorzittersstoel stond al klaar, maar de patriot ging toch maar voor de functie van de eerste stads secretaris van Aalst.402 Het kiesdistrict Aalst stemde Van der Looy op 3 november naar het Nationaal Congres, de instelling die de Belgische grondwet uittekende. Veel potten brak de afgevaardigde daar niet, hij beperkte zijn aanwezigheid tot een viertal stemmingen.403
(1796-1871)
Monument aan het stadhuis te Aalst voor de Aalsterse gesneuvelden in Brussel Eind september 1830 vonden er hevige gevechten plaats in het Warandepark van Brussel. Ook verschillende Aalstenaars namen er de wapens op tegen het koninklijke leger. Jan Dominique Caudron en Jozef Keymeulen betaalden dat met hun leven. Louis De Wan kwam enkele maanden later om bij het verijdelen van een orangistische coup in Gent op 2 februari 1831. Een vierde Aalstenaar sneuvelde in Hulst tijdens de Tiendaagse Veldtocht, maar zijn naam ging verloren in de geschiedenis. Het gaat vermoedelijk om Jean Van den Berghe die weinig roemvol neerviel van uitputting.398 De vier namen werden echter later toe gevoegd aan het gietijzeren monument.
Wanneer Aalst in augustus 1930 haar eerste eeuwfeest viert, verzamelt een massa volk rond de gedenksteen voor de gesneuvelden van 1830 op de binnenplaats van het stadhuis, om er te luisteren naar verschillende toespraken. 399
146
Nadat de inwoners op 5 september nieuwe officieren voor de burgerwacht kozen, werd Lieven Van der Looy aangesteld als kapitein van de Kattestraatwijk. Al snel werkte hij zich op als leider van de Aalsterse revolutionairen.400 Zodra het leger Aalst verliet, trommelde hij op 3 oktober een honderdtal manschappen op voor een “bevrijdingstocht” richting het nog bezette Dendermonde. Na een aanblik van het leger ter plaatse, was de bevrijdingsdrift al een pak minder. Niet getreurd, want op 7 oktober trok de patriot met een troep Aalsterse vrijwilligers naar Brussel.401
147
Foto Congreszuil in Brussel De Congreszuil in Brussel herdenkt de Nationaal Congresleden die de Belgische grondwet baarden. Tussen de tweehonderd namen prijken ook die van de Aalsterse vertegenwoordigers Constant Van Crombrugghe, Jozef Kluyskens en Lieven Van der Looy.
Portretschilderij Majoor Cans (anoniem) Op 2 augustus 1831 viel de Prins van Oranje met het Nederlands leger België binnen om een einde te maken aan de afscheiding. Tijdens deze “Tiendaagse Veldtocht” trekt de Aalsterse burgerwacht onder leiding van majoor Petrus Jacobus Cans (1791-1858) op naar de grensplaatsen Hulst en Zwijndrecht.404 Verz. ’t Gasthuys – Stedelijk Museum Aalst.
148
149
“Eerbewys opgedragen door de toonkundige maetschappij gezegd ‘Al Groeyend Bloeyend’, binnen de stad Aelst, aen haer nieuw medelid den Zeer Achtbaeren Heer Eugène De Smet, Kommissaris van het Distrikt van Aelst en Lid van den Volksraed van Belgenland. Op den (..) van Bloeymaand MDCCCXXXI.” Nog tijdens de Septemberdagen keerde het ooit zo Oranjegezinde Al Groeiend Bloeiend haar kar en trok ze resoluut de Belgische kaart. In 1831 was ze een van de vele aanwezigen op de eerste Septemberfeesten in Brussel.405 Verz. ’t Gasthuys – Stedelijk Museum Aalst.
Oorkonde “Royaume de Belgique. Commission des Récompenses Nationales. En vertu du décret du Congrès du 28 mai 1831, la Commission a résolu: de décerner un Drapeau d’Honneur à la Commune de Alost. Bruxelles 27-09-1832.” Als dankbaarheid voor de Aalsterse vrijwilligers die meevochten tijdens de Septemberdagen, schonk de nieuwe Belgische regering de stad een vaandel met het opschrift “A la Commune d’Alost, 1830. La patrie reconnaissante.”406 Verz. ’t Gasthuys – Stedelijk Museum Aalst.
150
151
Orangisten
korps wist de grote aanstoker Ernest Grégoire en zijn legertje van 250 vrijwilligers al tegen de middag te overmeesteren. De
Niet iedereen was tevreden met het resultaat van de revolutie in 1830. Sommigen hadden heimwee naar het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden en Willem I. Een samenloop van omstandigheden duwde hen in een situatie waar tegen ze zich nog jarenlang zouden verzetten. Dat deden ze elk op hun eigen manier.
opvallende gebeurtenis verspreidde zich al snel als nieuws van de dag in de Belgische steden.408 De Aalsterse orangisten Romanus de Crombeen de Terbeecke en Theodorus Dommer gingen meteen over tot een dolle kroegentocht. Vier uur en evenveel herbergen later, brulde Dommer uit volle borst “Vivent les Nassaus” en “Vive le Prince d’Orange” in het toepasselijk getitelde etablissement “Den Mond”.409
Sommige sloegen hard met hun vuist op de cafétafel en spuwden op de Belgische grondwet. Anderen waren subtieler en onderhielden geheime contacten met gelijkgestemde zielen in het Noorden. Een aantal van hen deinsden niet terug om de wapens op te pakken en beraamden in 1831, 1839 en 1841 mislukte militaire coups. Velen van hen legden zich uiteindelijk bij de harde realiteit neer en konden vaak hun ideologisch ei kwijt in de Belgische liberale kringen. De geschiedenis onthoudt hen allemaal als de “Belgische orangisten”.407
Zijn compagnon kreeg enkele dagen later af te rekenen met een woedende volksmeute en plunderingen. De politie meende dat de provocerende wijnhandelaar het zelf gezocht had en weigerde in te grijpen.410 Enkele weken later sneuvelden er opnieuw ruiten van orangistische huizen en naar verluidt vlogen er in die dagen ook flink wat potten en kannen door de lucht in de herbergen De Meiboom, Sint-Martinus, ‘t Groen Peerd, De Mond Toe, Het Wit Kruys en Het Boerken.411
Luidruchtig Het Aalsterse orangisme was niet groot, maar wel luidruchtig. Op 2 februari 1831 vond de eerste orangistische staatsgreep plaats in Gent. Het werd een grote teleurstelling, het plaatselijke brandweer-
Het zijn geen alleenstaande verhalen, want in de woelige begin maanden van België vormden orangisten geliefde doelwitten.412 Het belemmerde
152
uitgesproken aanhangers zoals Dommer niet om nog jaren later kabaal te maken.413
1830 contacten te leggen tussen de Prinselijke entourage en de overgebleven orangisten. Nadat hij voldoende informatie vergaard heeft, brieft hij de Prins in Londen over de op til staande plannen van de harde orangistische kern. Er is een contrarevolutie in de maak en dankzij Van Peteghem blijft de koningszoon perfect op de hoogte.415
Hun sappige relazen zijn goed bewaard in de Aalsterse politieverslagen en volksoverlevering. Andere verhalen waren subtieler en lagen in geheime archieven te verstoffen tot de iemand de tijd rijp achtte om ze naar buiten te brengen. Het dubbelleven van Lambert Van Peteghem
Wanneer de orangistische coups van februari en april 1831 mislukken, zoekt de Aalsterse fabrikant steun bij de inmiddels uit Londen teruggekeerde Prins. Die is zijn inzet niet vergeten en biedt hem een betrekking als “agent” aan. Dergelijke informanten worden goed gesubsidieerd door de Oranjes en zo geniet Van Peteghem tot in de jaren 40 een gratificatie van 1.000 gulden. 416
Nadat Willem I in 1824 zijn greep op de stedelijke besturen versterkte, benoemde hij Lambert Van Peteghem tot één van de twee Aalsterse schepenen. Ooit beschreef de Oost-Vlaamse provincie gouverneur dat Van Peteghem “wat vreesagtig en flauw van caracter, en ook wat bigot” was.414 Een eerste indruk is snel gemaakt, want de gouverneur had allicht nooit kunnen vermoeden dat deze Aalsterse schepen zich zou ontpoppen tot een van Oranjes trouwste volgelingen.
De grootste offers Op 19 april 1839 legt Willem I zich na het ondertekenen van het Verdrag van Londen definitief neer bij de BelgischNederlandse scheiding. Er volgen nog drie zware onderhandelingsjaren om alle praktische zaken te regelen.417 De Tiendaagse Veldtocht, de geheime correspondentie en de couppogingen: het heeft allemaal niet mogen baten. De tijd is nu aangebroken om zijn Belgische vertrouwe-
Zodra Brussel in augustus 1830 brandt, wendt Van Peteghem zich meteen tot de Prins van Oranje. Hij zweert hem trouw, regelt allerlei opdrachten en volgt de koningszoon uiteindelijk zelfs mee naar Londen. De “flauwe” schepen werpt zich daar al snel op als informant. Hij keert terug naar België om er in december
153
Tekening van Willem I enkele dagen voor zijn dood in Berlijn Op 12 december 1843 overlijdt de sinds 1840 afgetreden Willem I op 71-jarige leeftijd in Berlijn.418
Bronnen Afkortingen: SAA: Stadsarchief Aalst GR: notulen van de Gemeenteraad CBS: notulen van het College van Burgemeester en Schepenen
Gareth Glover, 2010, The Waterloo Archive Vol 1: British Sources, Barnsley: Frontline Books, pp. 43-44.
1
2
‘s Gravenhaagsche Courant, 12 april 1815.
3
Nederlandsche Staatscourant, 24 april 1815.
4
Opregte Haarlemsche Courant, 29 april 1815; Rotterdamsche Courant, 2 mei 1815.
5
Nederlandsche Staatscourant, 20 juni 1815.
6
Het Land van Aelst, 26 juni 1892.
7
Gareth Glover, 2014, Waterloo: Myth and Reality. Barnsley: Pen & Sword Military. z.p.
8
Gareth Glover, 2014, Waterloo: Myth and Reality. Barnsley: Pen & Sword Military. z.p.
Jean-Jacques Boucher, 2000, Charles Ferdinand d’Artois, duc de Berry, 1778-1820: père du comte de Chambord. Parijs: Fernand Lanore, pp. 101-102.
9
Gazet van Aalst, 16 juli 1966; Frits Courteaux, 1977, “Peter Paul Rubens (28 juni 1577 - 30 mei 1640) en de “pestlijders” in de Sint-Martinuskerk te Aalst”, in: Het Land van Aalst, 29, (3), p. 133.
10
lingen te bedanken voor hun onverdroten inzet.
dichtst bij het Huis van Oranje stond. Van Peteghem is er bij. De Aalstenaar gaat zijn decoratie in 1842 persoonlijk ophalen aan het hof bij de Prins van Oranje, die nu op de troon zit als Willem II. Het is misschien wel de laatste keer dat hij zijn koning ziet.
Vele Belgische orangisten hopen op een titel of een ereteken, maar Willem I besluit slechts een honderdtal uitverkorenen te decoreren. De eerbewijzen zijn voor de orangisten die de grootste offers brachten, de kernfiguren, het geheime verzet dat het
11
Nederlandsche Staatscourant, 29 augustus 1815.
Major W.E. Frye, 2012 (heruitgave), After Waterloo: Reminiscences of European Travel 1815-1819. s.l., Silverthorn Publishing, p. 9. 12
13
Louis Ph. Sloos, 2015, Onze Slag bij Waterloo. Nijmegen: Uitgeverij Vantilt, p. 71.
Johan Op de Beeck, 2013, Waterloo: De laatste honderd dagen van Napoleon, Amsterdam: Manteau, pp. 330-335. 14
Geert Van Cleemput, 1980, “Een halve eeuw cultureel en mondain leven te Aalst 1790-1840”, in: Alostana 1830. Aalst: Genootschap voor Aalsterse Geschiedenis, pp. 368-369.
15
16
Gazet van Aalst, 16 juni 1960.
Frans De Potter en Jan Broeckaert, 1875, Geschiedenis der stad Aalst, deel 2. Gent: AnnootBraekman, p. 248. 17
18 Frans De Potter en Jan Broeckaert, 1875, Geschiedenis der stad Aalst, deel 2. Gent: AnnootBraekman, p. 248. 19
154
Clemens Uyttersprot, 1979, “De Napoleonisten te Aalst”, In: Het Land van Aalst, 31, (1), pp. 1-34.
155
Jessie Dobson & Robert Milnes Warner, 1979, Barbers and Barber-Surgeons of London: A History of the Barbers’ and Barber-Surgeons’ Companies. Oxford: Blackwell Scientific Publications for the Worshipful Company of Barbers.
20
Johan Op de Beeck, 2013, Waterloo: De laatste 100 dagen van Napoleon. Amsterdam: Manteau, pp. 333-339. 21
22
Louis Ph. Sloos, 2015, Onze Slag bij Waterloo. Nijmegen: Uitgeverij Vantilt, pp. 89- 93.
Frits Courteaux, 1966, “Jozef Kluyskens, van chirurgijn tot chirurg”, in: Het Land van Aalst, 18, (3), pp. 113-119.
23
J. B. Quintijn, 1980, “Jozef Frans Kluyskens (1771-1843) eerste voorman van het Vlaams-Belgisch doktersgild”, in: Hendrik Strijpens (Red.), Oost-Vlaanderen: Bouwheer van de “Staat” België. Boortmeerbeek: Uitg. Pieter Daens, p. 188.
24
Luc De Rijck, 1976, “De Zuidelijke Nederlanden als oorlogsbuit van de Franse Revolutie”, in: Het Land van Aalst, 28, (5-6), p. 211.
25
26
Rijksarchief Gent, Hollands Fonds, (509/11).
Erik Coppens, 1980, “Vijfentwintig jaar politieke en militaire agitatie te Aalst 1808-1833”, in: Alostana 1830. Aalst: Genootschap voor Aalsterse Geschiedenis, pp. 87-92.
27
Johan Op de Beeck, 2013, Waterloo: De laatste honderd dagen van Napoleon. Amsterdam: Manteau p. 162.
28
29
SAA, GR, 11, p. 18, 19 mei 1824.
30
SAA, GR, 11, p. 91, 2 augustus 1825
Hendrik Strijpens, 1980, Oost-Vlaanderen: Bouwheer van de “Staat” België. Boortmeerbeek: Uitg. Pieter Daens, 1980, p. 9.
42
Carl de Roo, 1999, Inventaris van het archiefbestand genaamd ‘Hollands Fonds’ van het provinciebestuur Oost-Vlaanderen tijdens het Verenigd Koninkrijk, 1815-1830. Gent: Rijksarchief Gent, pp. 1-2.
43
Els Witte, 2014, Het Verloren Koninkrijk. Het harde verzet van de Belgische orangisten tegen de revolutie (1828-1850). Amsterdam: De Bezige Bij, pp. 53-55.
44
45
De Erfgoedkrant, Aalst, 2014, 5, (1) maart 2014, p. 4.
Ben Schoenmaker, 2013, “Waterloo en Willems wensdroom: de vorming van een nieuw Nederlands leger”, In I. den Haan en P. den Hoed (Reds.) Een nieuwe staat. Amsterdam: Bert Bakker, pp. 135-144.
46
47
SAA, CBS, 170, p. 24 maart 1824.
48
SAA, CBS, p. 46, 13 augustus 1821.
49
SAA, 259, p. 1, 21 november 1817 & 261, 21 november 1817.
50
SAA, 259, p. 32, 24 januari 1820; 259, p. 42, 5 februari 1821 & 259, p. 50, 30 januari 1822.
51
SAA, 259, p. 97, 19 november 1825.
52
SAA, CBS, 169, p. 23, 25 april 1821.
53
SAA, CBS, 169, p. 46, 13 augustus 1821.
Jan Roegiers & Niek C.F. van Sas, 2007, “Revolutie in Noord en Zuid”, In: J.C.H. Blom & E. Lamberts (Reds.), Geschiedenis van de Nederlanden. Amersfoort: ThiemeMeulenhoff, pp. 248-251.
54
SAA, GR, 11, p. 94, 18 augustus 1825; GR, 11, pp. 96-98, 1 september 1825; GR, 11, p. 103, 28 september 1825.
31
David Marley, 2005, Historic Cities of the Americas: An Illustrated Encyclopedia, Volume 1. Santa Barbara: ABC-Clio, pp. 808-813.
55
32
Rijksarchief Gent, Hollands Fonds, (509/11).
56
SAA, GR, 10, p. 103, 28 april 1821.
33
SAA, GR, 10, pp. 1-2, 29 september 1817.
57
SAA, CBS, 169, p. 38, 4 juli 1821.
34
Joris De Zutter, 2015, Vivat Willem!, onzen koning, Gent: DeckerSnoeck, pp. 27-28.
58
Jeroen Koch, 2015, “Le roi décide seul / De koning alleen besluit.”, in: Het (on)Verenigd Koninkrijk. Een politiek experiment in de Lage Landen 1815-1830 - 2015. Rekkem: Ons Erfdeel vzw, pp. 49-48.
35
Provinciale Administratie, 1822, Mémorial administratif de la Flandre Orientale, Volume 11. Gent: Stéven, p. 63; Els Witte, 1968, De revolutiedagen van Aalst in 1830. Gent: Oost-Vlaams Verbond van de Kringen voor Geschiedenis, p. 19.
59
Jan Roegiers & Niek C.F. van Sas, 2007, “Revolutie in Noord en Zuid”, in: J.C.H. Blom en E. Lamberts (Reds.) Geschiedenis van de Nederlanden, Amersfoort: ThiemeMeulenhoff, p. 251.
60
37
Janneke Weijermans, 2012, Stiefbroeders: Zuid-Nederlandse letteren en natievorming onder Willem I. Hilversum: Uitgeverij Verloren, pp. 50-52.
61
Johan Op de Beeck, 2013, Waterloo: De laatste honderd dagen van Napoleon. Amsterdam: Manteau, pp. 303-304.
62
38
39
Louis Ph. Sloos, 2015, Onze Slag bij Waterloo. Nijmegen: Uitgeverij Vantilt, pp. 107-108.
40
SAA, CBS, 168, p. 29, 12 juni 1818; CBS, 173, p. 93, 11 juni 1830.
Marnix Cherretté, 1992, Historische ontwikkeling van de instellingen in het Land van Aalst tijdens middeleeuwen en moderne tijden, inzonderheid van het landscollege. Gent: Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde, p. 95.
41
156
SAA, 259, pp. 109-110, 30 augustus 1826.
H.L. Wesseling, 2003, Europa’s koloniale eeuw: de koloniale rijken in de negentiende eeuw, 1815-1919, Amsterdam: Bert Bakker.
36
Erik Coppens, 1980, “Vijfentwintig jaar politieke en militaire agitatie te Aalst 1808-1833”, In: Alostana 1830. Aalst: Genootschap voor Aalsterse Geschiedenis, pp. 98-99. Luc De Rijck, 1965, “Kenmerken van de industriële ontwikkeling te Aalst (1795-1875)”, In: Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent. Nieuwe Reeks, dl. XVIII, p. 45.
63
SAA, CBS, 171, p. 98, 5 januari 1827 & CBS, 171, p. 249, 31 december 1829.
Erik Coppens, 1980, “Vijfentwintig jaar politieke en militaire agitatie te Aalst 1808-1833”, in: Alostana 1830. Aalst: Genootschap voor Aalsterse Geschiedenis, p. 112.
64
65
SAA, GR, 10, p. 25, 26 oktober 1818.
157
Luc De Rijck, 1965, “Kenmerken van de industriële ontwikkeling te Aalst (1795-1875)”, in: Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent. Nieuwe Reeks, dl. XVIII, p. 44.
66
67
SAA, 259, p. 82, 14 september 1824.
Willem Symon Gijsbrecht Aryen van Leeuwen, 1922, Geschiedenis der paardenfokkerij in Nederland. Maastricht: Leiten-Nypels, pp. 108-113.
88
89
Willem Symon Gijsbrecht Aryen van Leeuwen, 1922, Geschiedenis der paardenfokkerij in Nederland. Maastricht: Leiten-Nypels, pp. 108-109.
Luc De Rijck, 1976, “De Zuidelijke Nederlanden als oorlogsbuit van de Franse Revolutie”, in: Het Land van Aalst, 28, (5-6), p. 215.
91
Stad Gent, 1822, Nieuwen utilen almanach en weg-wyzer der stad Gent, p. 93; Provinciaal Bestuur, Annuaire de la province de la Flandre-orientale, 1822, p. 61.
92
68
69
70
Provinciaal Bestuur, 1823, Annuaire de la province de la Flandre-orientale, 1823. Gent, p. 65.
Provinciaal Bestuur, 1824, Almanak van de provincie Oost-Vlaanderen, voor ‘t schrikkeljaar 1824, Gent: L. J. Montigny, p. 20.
71
72
Sander Paarlberg, 2014, Willem II - De Koning en de Kunst. WBooks: Zwolle.
90
Provinciale Bestuur, 1826, Mémorial administratif, 1826. Gent: Stéven, p. 176.
Luc De Rijck, 1976, “De Zuidelijke Nederlanden als oorlogsbuit van de Franse Revolutie”, in: Het Land van Aalst, 28, (5-6), p. 215.
73
Provinciaal Bestuur, 1827, Provinciale Almanak van Oost-Vlaanderen voor het jaar 1827. Gent: A.B. Stevens, p. 90.
74
Provinciaal Bestuur, 1828, Almanak van de provincie Oost-Vlaanderen voor 1828. Gent: A.B. Stevens, p. 89. 75
Provinciaal Bestuur, Verslag nopens den staat der provincie Oost-Vlaanderen, 1824. Gent, pp. 19-21. Robert Southey, 1946, Wij schreven 1815: dagboek van een rondreis in de Nederlanden in den herfst van 1815. pp. 42-44. Luc Van Der Helst, 2015, “Bouwvergunningen en sociaal-economische ontwikkelingen in Aalst onder het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden”, in: V.VAK-Mededelingen, (42) 2, p. 35.
93
Karsten Mainz, 2001. Over bouwen en verbouwen. De textielnijverheid in het arrondissement Aalst (1914-1944): een industriële archeologie. Universiteit Gent. Onuitgegeven thesisverhandeling.
94
Jeroen Meert, 2001, Binnenscheepvaart in en rond het 18de-eeuwse Aalst. Universiteit Gent. Onuitgegeven thesisverhandeling.
95
96
SAA, CBS, 168, pp. 133-134, 18 februari 1820.
97
SAA, CBS, 169, p. 29, 19 mei.
98
SAA, 259, p. 130, 1 september 1827.
Provinciaal Bestuur, 1829, Provinciale Almanak van Oost-Vlaanderen voor het jaar 1829. Gent: A.B. Stevens, p. 90.
99
77 Provinciaal Bestuur, 1830, Almanak van de provincie Oost-Vlaanderen voor 1830. Gent: A.B. Stevens, p. 90.
100
SAA, GR, 10, pp. 147-50, 13 februari 1823.
101
SAA, GR, 10, pp. 156-157, 20 maart 1823.
102
SAA, GR, 10, pp. 149-150, 13 februari 1823.
103
Rijksarchief Gent, Hollands Fonds, (575/8).
104
SAA, 259, pp. 72-73, 10 september 1823.
76
Luc Van Der Helst, 2015, “Bouwvergunningen en sociaal-economische ontwikkelingen in Aalst onder het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden”, in: V.VAK-Mededelingen, (42) 2, p. 35.
78
Jos Ghysens, 1980, “Vademecum van het beroepsleven te Aalst 1827-1836” in: Alostana 1830. Aalst: Genootschap voor Aalsterse Geschiedenis, pp. 212-213.
79
Koenraad Matthijs, 2001, De mateloze negentiende eeuw. Bevolking, huwelijk, gezin en sociale verandering. Leuven: Universitaire Pers Leuven, p. 250.
80
SAA, CBS, 169, 6 april 1821, p. 21.
105
81
SAA, CBS, 18 mei 1821, p. 28.
SAA, GR, 12, pp. 191-192, 15 april 1830.
106
SAA, GR, 12, p. 195, 15 mei 1830.
Hendrik Strijpens, 1980, Oost-Vlaanderen: Bouwheer van de “Staat” België. Boortmeerbeek: Uitg. Pieter Daens, 1980, p. 26.
82
Bart van der Herten, 2004, België onder stoom: transport en communicatie tijdens de 19de eeuw. Leuven: Universitaire Pers Leuven. pp. 167-168.
83
84
Rijksarchief Gent, Kaartenverzameling, 065 – 72.
85
Sander Paarlberg, 2014, Willem II - De Koning en de Kunst, WBooks: Zwolle.
G.A.M. Beekelaar, 1997, Gelderland tussen 1840 en 1850: rapporten, verslagen en andere stukken omtrent de toestand in de provincie Gelderland, opgemaakt door de gouverneur in de jaren 18401849. Uitgeverij Verloren B.V., p. 53.
86
87
SAA, 259, p. 141, 24 maart 1828.
158
Frits Courteaux, 1963, “Het Aalsterse Schepenhuis, oudste der Nederlanden”, in: Toerisme in Oost-Vlaanderen, 12, 6. 107
108 Marnix Cherretté, 1992, Historische ontwikkeling van de instellingen in het Land van Aalst tijdens middeleeuwen en moderne tijden, inzonderheid van het landscollege. Gent: Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde, p. 95. 109 Guido Veldeman, 1981, Het stadhuis van Aalst: het voormalige landhuis. Universiteit Gent: onuitgegeven thesisverhandeling, pp. 89-90. 110
SAA, GR, 10, p. 16, 20 maart 1818.
Luc Robijns, 1980, “Een nieuw stadhuis voor Aalst”, in: Alostana 1830. Aalst: Genootschap voor Aalsterse Geschiedenis, p. 428. 111
159
Guido Veldeman, 1981, Het stadhuis van Aalst: het voormalige landhuis. Universiteit Gent: onuitgegeven thesisverhandeling. pp. 94-98; Archieftoegang Aalst, kaarten en plattegronden. 112
113
SAA, GR, 12, p. 146, 11 juli 1829
Luc Robijns, 1980, “Een nieuw stadhuis voor Aalst”, in: Alostana 1830. Aalst: Genootschap voor Aalsterse Geschiedenis, p. 434. 114
115 Stijn Van de Perre, 2015, “L’union de principe exige l’union des moyens - Economie, fiscaliteit en de (des)integratie”, in: Het (on)Verenigd Koninkrijk Een politiek experiment in de Lage Landen 1815-1830 - 2015. Rekkem: Ons Erfdeel vzw, pp. 164-165.
Koenraad Matthijs, 2001, De mateloze negentiende eeuw. Bevolking, huwelijk, gezin en sociale verandering. Leuven: Universitaire Pers Leuven, p. 249.
116
Koenraad Matthijs, 2001, De mateloze negentiende eeuw. Bevolking, huwelijk, gezin en sociale verandering. Leuven: Universitaire Pers Leuven, p. 249.
117
Hendrik Strijpens, 1980, Oost-Vlaanderen: Bouwheer van de “Staat” België. Boortmeerbeek: Uitg. Pieter Daens, 1980, pp. 26-27. 118
Stijn Van de Perre, 2015, ‘Ter begunstiging van de volksvlijt’. Middelen, misverstanden en misbaar in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, Den Haag: ANV, pp. 16-23.
119
Stijn Van de Perre, 2015, ‘Ter begunstiging van de volksvlijt’. Middelen, misverstanden en misbaar in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, Den Haag: ANV, pp. 32-37. 120
121
Els Witte, 2006, De constructie van België: 1828-1847, Tielt: Lannoo Uitgeverij, p. 8.
122
SAA, 261, 6 november 1819.
Jan Lambert, 1960, “Inbeslagname en verkoop van de nationale goederen” in: Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent. Nieuwe Reeks, dl. XIV, p. 197. 123
124
SAA, CBS, 168, p. 121, 27 december 1819.
Frank Becuwe, 2009, In de ban van Ceres. Klein- en grootmaalderijen in Vlaanderen ca. 1850 ca. 1950. Brussel: Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed. pp. 91 & 158. 125
Nele Bracke, 2000, Bronnen voor de industriële geschiedenis: gids voor Oost-Vlaanderen (1750-1945). Gent: Academia Press, p. 22. 126
127
SAA, CBS, 171, pp. 27-28, 24 maart 1826.
Jos Ghysens, 1980, “Vademecum van het beroepsleven te Aalst 1827-1836” in: Alostana 1830, Aalst: Genootschap voor Aalsterse Geschiedenis; CBS, 173, p. 110, 27 augustus 1830. SAA, CBS, 170, p. 81, 12 juli 1824.
Nele Bracke, 2000, Bronnen voor de industriële geschiedenis: gids voor Oost-Vlaanderen (1750-1945). Gent: Academia Press, p. 250. 130
Jo Deferme, 2007, Uit de ketens van de vrijheid: het debat over de sociale politiek in België, 1886-1914. Leuven: Leuven University Press. p. 120. 131
132
SAA, 172, p. 5, 14 november 1827.
133
SAA, 172, p. 5, 14 november 1827
134
SAA, CBS, 171, p. 176, 4 januari 1828.
SAA, CBS, 173, p. 110, 27 augustus 1830.
136
Rijksarchief Gent, Hollands Fonds, (540).
137
SAA, 172, p. 5, 14 november 1827.
Knack Historia, Napoleon: 200 jaar na Waterloo, 2015, p. 175; SAA, 259, pp. 29-30, 26 november 1819.
138
139
Rijksarchief Gent, Hollands Fonds, (540).
Nele Bracke, 2000, Bronnen voor de industriële geschiedenis: gids voor Oost-Vlaanderen (1750-1945). Gent: Academia Press. pp. 243-248. 140
Wilhelmina Baron, 2006, ‘Het belang en de welvaart van alle ingezetenen’: gezondheidszorg in de stad Groningen 1800-1870. Assen: Uitgeverij Van Gorcum. p. 289.
141
142
SAA, CBS, 170, p. 32, 14 januari 1824.
143
SAA, 259, pp. 82-83, 3 november 1824.
Nele Bracke, 2000, Bronnen voor de industriële geschiedenis: gids voor Oost-Vlaanderen (1750-1945). Gent: Academia Press. pp. 243-248. 144
145 Nele Bracke, 2000, Bronnen voor de industriële geschiedenis: gids voor Oost-Vlaanderen (1750-1945). Gent: Academia Press. pp. 243-248. 146 SAA, 172. ,,Register bestemd tot de inschrijving der beraadslagingen en andere akten van tijdelijke uitwendige Administratie van het Bestuur der Stad Aalst’’ (25 september 1826 – 11 februari 1830)
Kris Vander Mijnsbrugge, 2001, De Aalsterse industriële ontplooiing 1840-1914 aan de hand van de bron “ de commodo et incommodo”. Een studie van de maatschappelijke perceptie en de historische vervuiling. Universiteit Gent, onuitgegeven thesisverhandeling.
147
148
SAA, 259, pp. 82-83, 3 november 1824.
149
SAA, 172, pp. 5-6, 28 december 1827.
150
SAA, CBS, 171, p. 181, 8 februari 1828.
151
SAA, 172, pp. 5-6, 28 december 1827.
Stijn Van de Perre, 2015, ‘Ter begunstiging van de volksvlijt’. Middelen, misverstanden en misbaar in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, Den Haag: ANV, p. 32. 152
128
129
135
153
SAA, CBS, 170, p. 67, 24 mei 1824.
154
SAA, CBS, 170, p. 89, 10 augustus 1824.
155
SAA, CBS, 170, p. 92, 20 augustus 1824.
156
SAA, 259, p. 95, 17 september 1825.
Stijn Van de Perre, 2015, ‘Ter begunstiging van de volksvlijt’. Middelen, misverstanden en misbaar in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, Den Haag: ANV, pp. 23-37. 157
158 Stijn Van de Perre, 2015, ‘Ter begunstiging van de volksvlijt’. Middelen, misverstanden en misbaar in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Den Haag: ANV, pp. 23-37; C. van Renselaar & W.F.V Vanthoor, 1997, De economische en financiële ontwikkeling in het Verenigd Koningkrijk der Nederlanden 1814-1830, Brussel: Nationale Bank van België, pp. 1-15.
160
161
C. van Renselaar & W.F.V Vanthoor, 1997, De economische en financiële ontwikkeling in het Verenigd Koningkrijk der Nederlanden 1814-1830. Brussel: Nationale Bank van België, p. 8. 159
160
Rijksarchief Gent, Hollands Fonds, (872/5).
SAA, 259, p. 135, 3 januari 1827; SAA, CBS, 173, p. 72, 17 februari 1830
180
Knack Historia, Napoleon: 200 jaar na Waterloo, 2015, pp. 174-175.
Johannes M.A. Maenen, 2002, De invoering van het metrieke stelsel in Nederland tussen 1793 en 1880: aspecten van een beschavingsproces. Nijmegen: Maenen, p. 54.
181
Nele Bracke, 2000, Bronnen voor de industriële geschiedenis: gids voor Oost-Vlaanderen (17501945). Gent: Academia Press, p. 22; Els Witte, 2006, De constructie van België: 1828-1847. Tielt: Lannoo Uitgeverij, p. 8.
161
162 Luc Devoldere, 2004, ‘Continuez sans crainte vos grandes entreprises’. Een gids voor Wallonië, In: Ons Erfdeel, 47, p. 764. 163
SAA, Afkondigingen, 261, 6 december 1819.
164
SAA, CBS, 168, p. 159, 16 augustus 1820 & CBS, 168, p. 161, 21 augustus 1820.
165
SAA, CBS, 168, p. 176, 15 december 1820.
Hoofdcommissie, 1820, Rapport der Hoofdcommissie ter beoordeeling der voorwerpen van nationale nijverheid: ten toon gesteld te Gent, in de maand Augustus, 1820, aan Zijne Excellentie den Minister voor het Publieke Onderwijs, de Nationale Nijverheid en de Kolonien. Den Haag: Algemeene Landsdrukkerij. pp. 149-198. 166
Huguette Taymans, 2011, “De Nijverheidstentoonstelling van 1820 in Gent”, in: RBN CLVII, pp. 201-228. 167
Koninklijke Soevereine Hoofdkamer van Retorica ‘De Fonteine’, 1962, Jaarboek De Fonteine. Jaargang 1961. Gent, p. 38. 168
169 Hoofdcommissie, 1825, Rapport der hoofdcommissie ter beoordeeling der voorwerpen van nationale nijverheid, ten toon gesteld te Haarlem, in de maanden julij en augustus 1825. Den Haag: Algemeene Landsdrukkerij, pp. 27-203.
Karsten Mainz, 2001, Over bouwen en verbouwen. De textielnijverheid in het arrondissement Aalst (1914-1944): een industriële archeologie. Universiteit Gent. Onuitgegeven thesisverhandeling; Jos Ghysens, 1997, Industrie, handel en merknamen. Aalst 1840 - 1940. Aalst: Jos Ghysens, p. 38.
170
Hoofdcommissie, 1825, Rapport der hoofdcommissie ter beoordeeling der voorwerpen van nationale nijverheid, ten toon gesteld te Haarlem, in de maanden julij en augustus 1825. Den Haag: Algemeene Landsdrukkerij, pp. 99-100.
171
Stijn Van de Perre, 2015, ‘Ter begunstiging van de volksvlijt’. Middelen, misverstanden en misbaar in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Den Haag: ANV, p. 43; Stad Brussel, Catalogus der voortbrengselen van de Nationale Nijverheid, toegelaten ter derde Algemeene Tentoonstelling te Brussel, in de maand Julij 1830. Brussel, 1830.
172
173
179
Harry Dewit, 2001, “1 cent 1821 van Willem I, atelier van Brussel”, in: De Muntklapper, 31, p. 3.
Jos Ghysens, 1980, “Vademecum van het beroepsleven te Aalst 1827-1836” in: Alostana 1830. Aalst: Genootschap voor Aalsterse Geschiedenis, pp. 237-238.
174
Stijn Van de Perre, 2015, ‘Ter begunstiging van de volksvlijt’. Middelen, misverstanden en misbaar in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Den Haag: ANV, p. 25.
175
176
Harry Dewit, 2001, “1 cent 1821 van Willem I, atelier van Brussel”, in: De Muntklapper, 31, p. 3.
177
SAA, 261, 31 januari 1822.
178
SAA, 259, p. 110, 19 september 1826; SAA, 259, pp. 120-121, 13 maart 1827.
162
182 SAA, 259, pp. 29-30, 26 november 1819; SAA, 259, pp. 34-35, 28 februari 1820; SAA, 259, p. 38, 1 september 1820. 183
SAA, 259, p. 21, 19 april 1819; SAA, 259, p. 171, 24 april 1830.
Johannes M.A. Maenen, 2002, De invoering van het metrieke stelsel in Nederland tussen 1793 en 1880: aspecten van een beschavingsproces. Nijmegen: Maenen, pp. 89-90; SAA, 259, pp. 139-140, 15 februari 1828. 184
185
Knack Historia, Napoleon: 200 jaar na Waterloo, 2015, p. 176.
186
De Erfgoedkrant, Aalst, 2011, 2, (3), p. 3.
187
SAA, 261,10 augustus 1818.
Paul Coghe, 2009, “Bedelaars en bedelaarswerkhuizen”, in: Vlaamse Vereniging voor Familiekunde afdeling Brugge, VVF-krant, 41 (7), pp. 19-22. 188
189
SAA, CBS, 168, p. 82, 7 juni 1819.
190
SAA, Afkondigingen, 261,10 augustus 1818
191
SAA, 259, p. 91, 22 juni 1825; SAA, 261, 22 juni 1825.
192 Karel Govaerts, 2010, Armoede en bedelarij, een verborgen geschiedenis. Gevangenismuseum vzw. pp. 4-5; Rik Vercammen, R. 2011, “Een groot ‘bedrijf’ in een klein dorp? De ‘verstedelijking’ van de rijksweldadigheidskolonie te Merksplas (1870-1910)”, in: M. De Koster (Red.) Werken aan de stad: stedelijke actoren en structuren in de Zuidelijke Nederlanden, 1500-1900. Brussel: Academic & Scientific Publishers, p. 158. 193
SAA, CBS, 171, p. 78, 13 oktober 1826.
José Verschaeren, 2001, Burgerlijke godshuizen, burelen van weldadigheid, commissies van openbare onderstand en openbare centra voor maatschappelijk welzijn: organisatie, bevoegdheden, archiefvorming. Brussel: Algemeen Rijksarchief. 194
Gerd Vandenberghe, 2012, De opvang en zorg voor “arme wezen” in België in de negentiende eeuw. De casus van de Zuid-Oost-Vlaamse stad Ronse (1800-1894). Universiteit Gent, onuitgegeven thesisverhandeling. p. 25. 195
196 Jozef De Brouwer, 1980, “De Aalsterse kerk en het geloofsleven omstreeks 1830”, in: Alostana 1830. Aalst: Genootschap voor Aalsterse Geschiedenis, p. 361.
Provinciaal Bestuur, Annuaire de la province de la Flandre-orientale, 1815. Gent: VanderhaegheMaya, p. 171.
197
198
SAA, GR, 10, p. 69, 23 oktober 1819.
SAA, GR, 10, p. 102, 10 april 1821; SAA, CBS, 169, p. 21, 9 april 1821; SAA, CBS, 169, p. 50, 7 september 1821. 199
200
SAA, CBS, 170, p. 31, 12 januari 1824; SAA, CBS, 170, p. 54, 12 april 1824.
201
SAA, 259, pp. 78-79, 9 april 1824.
163
202
SAA, 259, pp. 78-79, 9 april 1824.
Frans De Potter en Jan Broeckaert, 1875, Geschiedenis der stad Aalst, deel 3. Gent: AnnootBraekman, p. 163. 203
G.P. M. Pot, 1994, Arm Leiden: levensstandaard, bedeling en bedeelden, 1750-1854. Hilversum: Uitgeverij Verloren, pp. 216-217. 204
205
SAA, 259, pp. 138-139, 3 februari 1828.
207 Michèle Eeman, 1980, “De plastische kunsten in de eerste helft van de negentiende eeuw te Aalst”, in: Alostana 1830. Aalst: Genootschap voor Aalsterse Geschiedenis”, p. 440.
Sander Paarlberg, 2014, Willem II - De Koning en de Kunst. WBooks: Zwolle, pp. 15-29.
J.A.H. Reynaerts, 2000, ‘Het karakter onzer Hollandsche school’. De Koninklijke Akademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam, 1817-1870. Amsterdam: Instituut voor Cultuur en Geschiedenis, onuitgegeven doctoraat, pp. 48-49. 209
210
SAA, GR, 10, p. 16, 20 maart 1818.
211
Rijksarchief Gent, Hollands Fonds, (49/3).
212
SAA, CBS, 168, pp. 92-93, 13 augustus 1819.
213
SAA, CBS, 170, pp. 99-100, 15 september 1824.
214
SAA, GR, 11, p. 130, 3 december 1825.
226
Rijksarchief Gent, Hollands Fonds, (814/18).
Geert Van Cleemput, 1980, “Een halve eeuw cultureel en mondain leven te Aalst 1790-1840”, In: Alostana 1830. Aalst: Genootschap voor Aalsterse Geschiedenis, p. 410. 227
SAA, CBS, 171, p. 91, 18 december 1826.
SAA, 261, 24 januari 1823.
Roland Willemyns, 2007, “Willem en Willems: twee vaders van de Vlaamse Beweging?”, in: Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde. Jaargang 2007. Gent: Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, p. 7. 229
230 Marita Mathijsen en Janneke Weijermans, 2012, De Bildungsroman van het Verenigd Koninkrijk: de ontwikkeling van Noord en Zuid in de literatuur. Den Haag: AVN, pp. 9-10.
Rik Vosters en Gijsbert Rutten, 2011, “‘Iets over de Hollandsche tael, noch voor, noch tegen’?”, in: Taal, cultuurbeleid en natievorming onder Willem I, Tielt: Lannoo, p. 202. 231
232 Rik Vosters en Gijsbert Rutten, 2011, “‘Iets over de Hollandsche tael, noch voor, noch tegen’?”, in: Taal, cultuurbeleid en natievorming onder Willem I, Tielt: Lannoo, pp. 203-204. 233 Roland Willemyns en Wim Daniëls, 2003. Het verhaal van het Vlaams: de geschiedenis van het Nederlands in de Zuidelijke Nederlanden. Houten: Het Spectrum, p. 188.
Michèle Eeman, 1980, “De plastische kunsten in de eerste helft van de negentiende eeuw te Aalst”, in: Alostana 1830. Aalst: Genootschap voor Aalsterse Geschiedenis”, pp. 449-450. 215
Michèle Eeman, 1980, “De plastische kunsten in de eerste helft van de negentiende eeuw te Aalst”, in: Alostana 1830. Aalst: Genootschap voor Aalsterse Geschiedenis”, pp. 445-449.
216
Els Witte, 2014, Het Verloren Koninkrijk. Het harde verzet van de Belgische orangisten tegen de revolutie (1828-1850). Amsterdam: De Bezige Bij, p. 44.
217
Johan Vannieuwenhuyse, 2015, “Frans, Vlaams, Nederlands?”, in: Rik Opsommer, Marc Therry en Jan D’hondt (Reds.) Het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden in West-Vlaamse archiefdocumenten 1815 – 1830. Oost-Vleteren: WAP, p. 31. 218
Christophe Verbruggen, 2015, “Het verenigingsleven en de publieke ruimte, 1815-1830”, in: Het (on)Verenigd Koninkrijk. Een politiek experiment in de Lage Landen 1815-1830 - 2015. Rekkem: Ons Erfdeel vzw, pp. 108-109. 219
Luc Van Der Helst, 2015, “Bouwvergunningen en sociaal-economische ontwikkelingen in Aalst onder het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden”, in: V.VAK-Mededelingen, 42, (2), pp. 36-37. 220
221
De Voorpost, 25 juni 1979.
225
228
Michèle Eeman, 1980, “De plastische kunsten in de eerste helft van de negentiende eeuw te Aalst”, in: Alostana 1830. Aalst: Genootschap voor Aalsterse Geschiedenis”, pp. 438-439. 206
208
224
De Denderbode, 29 juni 1893.
Geert Van Cleemput, 1980, “Een halve eeuw cultureel en mondain leven te Aalst 1790-1840”, in: Alostana 1830. Aalst: Genootschap voor Aalsterse Geschiedenis, pp. 408; Frans De Potter en Jan Broeckaert, 1875, Geschiedenis der stad Aalst, deel 2. Gent: Annoot-Braekman, p. 247. 222
Geert Van Cleemput, 1980, “Een halve eeuw cultureel en mondain leven te Aalst 1790-1840”, In: Alostana 1830. Aalst: Genootschap voor Aalsterse Geschiedenis, pp. 408-411. 223
164
234 Rik Vosters en Guy Janssens, 2014, Sur la langue nationale. Taal en taalpolitiek in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden en het jonge België. Den Haag: ANV, p. 12. 235 Johan Vannieuwenhuyse, 2015, “Frans, Vlaams, Nederlands?”, in: Rik Opsommer, Marc Therry en Jan D’hondt (Reds.) Het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden in West-Vlaamse archiefdocumenten 1815 - 1830. Oost-Vleteren: WAP, pp. 31-32; Rik Vosters en Guy Janssens, 2014, Sur la langue nationale. Taal en taalpolitiek in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden en het jonge België. Den Haag: ANV, p. 9. 236 Rik Vosters en Guy Janssens, 2015, “Willems taalpolitiek in het zuiden: een splijtzwam?”, in: Het (on)Verenigd Koninkrijk. Een politiek experiment in de Lage Landen 1815-1830 - 2015. Rekkem: Ons Erfdeel vzw, p. 154. 237
SAA, CBS, 168, pp. 101-102, 1 oktober 1819.
Rik Vosters en Guy Janssens, 2014, Sur la langue nationale. Taal en taalpolitiek in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden en het jonge België. Den Haag: ANV, p. 30. 238
239
SAA, 261, Minuten van af te kondigen teksten, 1817 – 1833.
240
SAA, CBS, 168, p. 179, 29 december 1820.
241
SAA, GR, 10, pp. 116-117, 29 november 1821.
242
SAA, GR, 10, pp. 122-123, 29 april 1822; SAA, GR, 10, p. 129, 18 september 1822.
Rik Vosters en Guy Janssens, 2014, Sur la langue nationale. Taal en taalpolitiek in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden en het jonge België. Den Haag: ANV, pp. 32-34. 243
244 Jan Roegiers en Niek C.F. van Sas, 2007, “Revolutie in Noord en Zuid”, in: J.C.H. Blom en E. Lamberts (Reds.), Geschiedenis van de Nederlanden. Amersfoort: ThiemeMeulenhoff, p. 253.
165
245
SAA, AC, 174, p. 61, 20 mei 1831.
266
Joris De Zutter, 2015, Vivat Willem!, onzen koning. Gent: DeckerSnoeck, pp. 33-35.
246
Janneke Weijermans, 2012, Stiefbroeders: Zuid-Nederlandse letteren en natievorming onder Willem I. Hilversum: Uitgeverij Verloren, p. 118.
Emo Bos, 2009, Soevereiniteit en religie: godsdienstvrijheid onder de eerste Oranjevorsten. Hilversum: Uitgeverij Verloren, pp. 165-166.
247
SAA, 172, pp. 5-6, 28 december 1827; Koenraad Matthijs, 2001, De mateloze negentiende eeuw. Bevolking, huwelijk, gezin en sociale verandering. Leuven: Universitaire Pers Leuven, pp. 82-83.
Erik Coppens, 1980, “Vijfentwintig jaar politieke en militaire agitatie te Aalst 1808-1833”, in: Alostana 1830. Aalst: Genootschap voor Aalsterse Geschiedenis, p. 102.
248 Rik Vosters en Guy Janssens, 2015, “Willems taalpolitiek in het zuiden: een splijtzwam?”, in: Het (on)Verenigd Koninkrijk. Een politiek experiment in de Lage Landen 1815-1830 - 2015. Rekkem: Ons Erfdeel vzw, p. 154.
269 Karim Van Overmeire, 2005, Het Verloren Vaderland – Het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden 1815-1830. Brussel: Uitgeverij Egmont, pp. 94-95.
Willy Braekman, 1965, “Het lager onderwijs in enkele gemeenten van het Land van Aalst in 1807, 17 (5-6), pp. 189-196. 249
Rik Vosters en Guy Janssens, 2014, Sur la langue nationale. Taal en taalpolitiek in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden en het jonge België. Reeks: Noord en Zuid onder Willem I. pp. 10-12. 250
Hendrik Strijpens, 1980, Oost-Vlaanderen: Bouwheer van de “Staat” België. Boortmeerbeek: Uitg. Pieter Daens, 1980, p. 56. 251
252 Christophe Verbruggen, 2015, “Het verenigingsleven en de publieke ruimte, 1815-1830”, In: Het (on)Verenigd Koninkrijk. Een politiek experiment in de Lage Landen 1815-1830 - 2015. Rekkem: Ons Erfdeel vzw, p. 109. 253
Nederlandsche Staatscourant, 1 oktober 1817.
254
Rijksarchief Gent, Hollands Fonds, (350/12).
255
Rijksarchief Gent, Hollands Fonds, (350/12).
268
270 Erik Coppens, 1980, “Vijfentwintig jaar politieke en militaire agitatie te Aalst 1808-1833”, in: Alostana 1830. Aalst: Genootschap voor Aalsterse Geschiedenis, p. 103. 271 Erik Coppens, 1980, “Vijfentwintig jaar politieke en militaire agitatie te Aalst 1808-1833”, in: Alostana 1830. Aalst: Genootschap voor Aalsterse Geschiedenis, pp. 102-104. 272 Nikolaj Bijleveld, 2015, “Van eendracht en partijzucht - De kerkpolitiek van koning Willem I”, in: Het (on)Verenigd Koninkrijk. Een politiek experiment in de Lage Landen 1815-1830 - 2015. Rekkem: Ons Erfdeel vzw, p. 176. 273 Emo Bos, 2009, Soevereiniteit en religie: godsdienstvrijheid onder de eerste Oranjevorsten. Hilversum: Uitgeverij Verloren, p. 185. 274
SAA, CBS, 171, p. 160, 15 oktober 1827.
Hendrik Strijpens, 1980, Oost-Vlaanderen: Bouwheer van de “Staat” België. Boortmeerbeek: Uitg. Pieter Daens, 1980, pp. 44-46. 275
256 Janneke Weijermans, 2012, Stiefbroeders: Zuid-Nederlandse letteren en natievorming onder Willem I. Hilversum: Uitgeverij Verloren, p. 99. 257 Marita Mathijsen en Janneke Weijermans, 2012, De Bildungsroman van het Verenigd Koninkrijk: de ontwikkeling van Noord en Zuid in de literatuur. Den Haag: AVN.
Christophe Verbruggen, 2015, “Het verenigingsleven en de publieke ruimte, 1815-1830”, in: Het (on)Verenigd Koninkrijk. Een politiek experiment in de Lage Landen 1815-1830 - 2015. Rekkem: Ons Erfdeel vzw, p. 110. 258
Geert Van Cleemput, 1980, “Een halve eeuw cultureel en mondain leven te Aalst 1790-1840”, in: Alostana 1830. Aalst: Genootschap voor Aalsterse Geschiedenis, pp. 373-377 & p. 400. 259
Janneke Weijermans, 2012, Stiefbroeders: Zuid-Nederlandse letteren en natievorming onder Willem I. Hilversum: Uitgeverij Verloren, pp. 82-83. 260
261
267
Rijksarchief Gent, Hollands Fonds, (78/22).
Geert Van Cleemput, 1980, “Een halve eeuw cultureel en mondain leven te Aalst 1790-1840”, in: Alostana 1830. Aalst: Genootschap voor Aalsterse Geschiedenis, pp. 418-149. 262
Frans De Potter en Jan Broeckaert, 1873, Geschiedenis der stad Aalst, deel 1. Gent: Annoot-Braekman, pp. 146-167. 263
Nikolaj Bijleveld, 2015, “Van eendracht en partijzucht - De kerkpolitiek van koning Willem I”, in: Het (on)Verenigd Koninkrijk. Een politiek experiment in de Lage Landen 1815-1830 - 2015. Rekkem: Ons Erfdeel vzw, pp. 173-175. 264
265 Hans Knippenberg, 1992, De religieuze kaart van Nederland: omvang en geografische spreiding van de godsdienstige gezindten vanaf de Reformatie tot heden. Assen: Uitgeverij Van Gorcum, pp. 166-167.
166
276 Frans De Potter en Jan Broeckaert, 1876, Geschiedenis der stad Aalst, deel 4, Gent: AnnootBraekman, pp. 234-235. 277 Erik Coppens, 1980, “Vijfentwintig jaar politieke en militaire agitatie te Aalst 1808-1833”, in: Alostana 1830. Aalst: Genootschap voor Aalsterse Geschiedenis, pp. 101-102; SAA, GR, 10, p. 76, 7 januari 1820. 278
SAA, GR, 10, pp. 100-101, 10 maart 1821.
279
SAA, CBS, 169, p. 229, 11 juli 1823.
Hans Knippenberg, 1992, De religieuze kaart van Nederland: omvang en geografische spreiding van de godsdienstige gezindten vanaf de Reformatie tot heden. Assen: Uitgeverij Van Gorcum, p. 167. 280
281 Erik Sengers, 2003, “Al zijn we katholiek, we zijn Nederlanders”: opkomst en verval van de katholieke kerk in Nederland sinds 1795 vanuit rational choice perspectief. Universiteit Utrecht: onuitgegeven doctoraat, pp. 68-69. 282
SAA, CBS, 168, p. 57, 5 februari 1819; SAA, CBS, 169, p. 65, 7 november 1821.
283
Rijksarchief Gent, Hollands Fonds, (818/14).
284
SAA, CBS, 171, p. 132, 23 mei 1827.
285
SAA, CBS, 173, p. 29, 13 juni 1829.
286
SAA, CBS, 173, p. 77, 15 maart 1830.
Peter Stabel, 1995, De kleine stad in Vlaanderen, Nummer 156. Brussel: Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, p. 229. 287
288
Algemeen Rijksarchief Brussel, Commissariaat-generaal voor Binnenlandse Zaken 1814-1815, 297.
167
Eveline Koolhaas-Grosfeld, 2013, “Een reisboek, een schilderij en de oude meesters: propaganda voor het koningschap van Willem I”, in: I. den Haan en P. den Hoed (Reds.) Een nieuwe staat. Amsterdam: Bert Bakker pp. 62-63. 289
Janneke Weijermans, 2012, Stiefbroeders: Zuid-Nederlandse letteren en natievorming onder Willem I. Hilversum: Uitgeverij Verloren, p. 117. 309
290
Eveline Koolhaas-Grosfeld en Anna Rademakers, 2015, Een nieuw koninkrijk, een nieuwe kunst. Den Haag: ANV, pp. 18-19.
Philippe Haeyaert, 2015, “Met een schone lei”, in: Rik Opsommer, Marc Therry en Jan D’hondt (Reds.) Het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden in West-Vlaamse archiefdocumenten 1815 – 1830. Oost-Vleteren: WAP, p. 67.
291
Tom Verschaffel, 2015, “Een lange geschiedenis van scheiding.”, in: Het (on)Verenigd Koninkrijk. Een politiek experiment in de Lage Landen 1815-1830 - 2015. Rekkem: Ons Erfdeel vzw, pp. 41-42.
Frans De Potter en Jan Broeckaert, 1875, Geschiedenis der stad Aalst, deel 3, Gent: AnnootBraekman, pp. 1-31; SAA, CBS, 168, p. 67, 31 maart 1819.
292 Frits Courteaux, 1977, “Peter Paul Rubens (28 juni 1577 - 30 mei 1640) en de “pestlijders” in de Sint-Martinuskerk te Aalst”, in: Het Land van Aalst, 29, (3), pp. 132-133.
312 Jos Ghysens, 1980, “Vademecum van het beroepsleven te Aalst 1827-1836” in: Alostana 1830. Aalst: Genootschap voor Aalsterse Geschiedenis, p. 323.
293 Eveline Koolhaas-Grosfeld en Anna Rademakers, Een nieuw koninkrijk, een nieuwe kunst. Den Haag, ANV, pp. 18-19.
313
SAA, CBS, 169, pp. 33-34, 8 juni 1821.
314
SAA, CBS, 169, p. 90, 12 april 1822.
Frits Courteaux, 1977, “Peter Paul Rubens (28 juni 1577 - 30 mei 1640) en de “pestlijders” in de Sint-Martinuskerk te Aalst”, in: Het Land van Aalst, 29, (3), p. 133. 294
295
Nederlandsche Staatscourant, 30 november 1815.
Eveline Koolhaas-Grosfeld en Anna Rademakers, Een nieuw koninkrijk, een nieuwe kunst. Den Haag, ANV, pp. 18-19 296
297 Frits Courteaux, 1977, “Peter Paul Rubens (28 juni 1577 - 30 mei 1640) en de “pestlijders” in de Sint-Martinuskerk te Aalst”, in: Het Land van Aalst, 29, (3), p. 134; Geert Van Cleemput, 1980, “Een halve eeuw cultureel en mondain leven te Aalst 1790-1840”, in: Alostana 1830. Aalst: Genootschap voor Aalsterse Geschiedenis, p. 404. 298
De Volksstem, 13 april 1913.
299
De Morgen, 12 mei 2015.
300 Frans De Potter en Jan Broeckaert, 1876, Geschiedenis der stad Aalst, deel 4. Gent: Annoot-Braekman, pp. 263-264. 301 Bart Cherretté, Sigrid Klinkenborg en Wouter De Maeyer, 2010, Aalst Statieplein – Archeologisch onderzoek. s.l.: SOLVA, p. 8.
Frits Courteaux, 1977, “Peter Paul Rubens (28 juni 1577 - 30 mei 1640) en de “pestlijders” in de Sint-Martinuskerk te Aalst”, in: Het Land van Aalst, 29, (3), p. 100. 302
Frits Courteaux, 1977, “Peter Paul Rubens (28 juni 1577 - 30 mei 1640) en de “pestlijders” in de Sint-Martinuskerk te Aalst”, in: Het Land van Aalst, 29, (3), p. 101. 303
Frits Courteaux, 1977, “Peter Paul Rubens (28 juni 1577 - 30 mei 1640) en de “pestlijders” in de Sint-Martinuskerk te Aalst”, in: Het Land van Aalst, 29, (3), pp. 106-107. 304
Frits Courteaux, 1977, “Peter Paul Rubens (28 juni 1577 - 30 mei 1640) en de “pestlijders” in de Sint-Martinuskerk te Aalst”, in: Het Land van Aalst, 29, (3), pp. 111-113. 305
306
Luc Robijns, s.d., Bouwhistorische nota Sint-Martinuskerk, s.l., p. 11.
310
311
Janneke Weijermans, 2012, Stiefbroeders: Zuid-Nederlandse letteren en natievorming onder Willem I. Hilversum: Uitgeverij Verloren, p. 119.
315
316
SAA, 259, p. 124, 24 maart 1828.
317
SAA, CBS, 169, p. 104, 5 juni 1822.
318
SAA, CBS , 169, p. 105, 7 juni 1822.
Hendrik Strijpens, 1980, Oost-Vlaanderen: Bouwheer van de “Staat” België. Boortmeerbeek: Uitg. Pieter Daens, 1980, p. 202.
319
320 Frans De Potter en Jan Broeckaert, 1875, Geschiedenis der stad Aalst, deel 3, Gent: AnnootBraekman, pp. 28-31. 321 Janneke Weijermans, 2012, Stiefbroeders: Zuid-Nederlandse letteren en natievorming onder Willem I. Hilversum: Uitgeverij Verloren, pp. 119-120. 322 Mathias. Meirlaen, Tom Verschaffel en Kaat Wils, 2011, “Geschiedenis als bindmiddel? Het geschiedenisonderwijs aan de colleges en athenea in de Zuidelijke Nederlanden onder het bewind van Willem I.”, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, 124, (2), pp. 175-176. 323 Hendrik Strijpens, 1980, Oost-Vlaanderen: Bouwheer van de “Staat” België. Boortmeerbeek: Uitg. Pieter Daens, 1980, p. 61. 324
SAA, CBS, 169, p. 30, 30 mei 1821; SAA, CBS, 169, p. 34, 8 juni 1821.
Mathias Meirlaen, 2014, Revoluties in de klas: Secundair geschiedenisonderwijs in de Zuidelijke Nederlanden, 1750-1850. Leuven: Universitaire Pers Leuven, p. 290. 325
326
SAA, CBS, 170, p. 213, 24 september 1825.
Jan Roegiers en Niek C.F. van Sas, 2007, “Revolutie in Noord en Zuid”, in: J.C.H. Blom & E. Lamberts (Reds.) Geschiedenis van de Nederlanden. Amersfoort: ThiemeMeulenhoff, p. 252. 327
328
SAA, CBS, 170, p. 213, 24 september 1825.
307
Philippe Haeyaert, 2015, “Met een schone lei”, in: Rik Opsommer, Marc Therry en Jan D’hondt (Reds.) Het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden in West-Vlaamse archiefdocumenten 1815 – 1830. Oost-Vleteren: WAP, p. 68.
Mathias Meirlaen, Tom Verschaffel en Kaat Wils, 2011, “Geschiedenis als bindmiddel? Het geschiedenisonderwijs aan de colleges en athenea in de Zuidelijke Nederlanden onder het bewind van Willem I.”, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, 124, (2), p. 184.
Willy Braekman, 1965, “Het lager onderwijs in enkele gemeenten van het Land van Aalst in 1807”, in: Het Land van Aalst, 17, (5-6), pp. 189-196.
Mathias. Meirlaen, Tom Verschaffel en Kaat Wils, 2011, “Geschiedenis als bindmiddel? Het geschiedenisonderwijs aan de colleges en athenea in de Zuidelijke Nederlanden onder het bewind van Willem I.”, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, 124, (2), p. 184.
308
168
329
330
169
331
Mathias Meirlaen, 2014, Revoluties in de klas: Secundair geschiedenisonderwijs in de Zuidelijke Nederlanden, 1750-1850. Leuven: Universitaire Pers Leuven, p. 61.
SAA, Bewijsstuk bij de stadsrekening dd 1817 art 56 opgemaakt door Wwe Arents, wapenhandelaar, 7 september 1815.
332 Hendrik Strijpens, 1980, Oost-Vlaanderen: Bouwheer van de “Staat” België. Boortmeerbeek: Uitg. Pieter Daens, p. 48.
355
Nederlandsche Staatscourant, 12 september 1815.
356
Rotterdamsche Courant, 10 juli 1817.
357
Hendrik Strijpens, 2003, De negentiende eeuw. Pieter Daens. Aalst: Van de Putte, p. 31.
Guillermo Chavez Garcia, 1980, Constant Guillaume van Crombrugghe (1789-1865): the response of a Christian and an educator to and within the historical context of the 19th century. Universiteit Leuven: onuitgegeven doctoraatsverhandeling, p. 62. 333
Hendrik Strijpens, 1980, Oost-Vlaanderen: Bouwheer van de “Staat” België. Boortmeerbeek: Uitg. Pieter Daens, pp. 48-64. 334
Van Eijnaten, J. (2013), “Religie en het koninkrijk: een dwars verband”, in: I de Haan, P. den Hoede en H. te Velde (Reds.) Een nieuwe staat. Amsterdam: Bert Bakker, p. 292. 335
Guillermo Chavez Garcia, 1980, Constant Guillaume van Crombrugghe (1789-1865): the response of a Christian and an educator to and within the historical context of the 19th century. Universiteit Leuven: onuitgegeven doctoraatsverhandeling, p. 94. 336
Guillermo Chavez Garcia, 1980, Constant Guillaume van Crombrugghe (1789-1865): the response of a Christian and an educator to and within the historical context of the 19th century. Universiteit Leuven: onuitgegeven doctoraatsverhandeling, p. 94. 337
Els Witte, 2006, “Het natiebegrip in het zuidelijke krantendiscours aan de vooravond van de Belgische opstand (augustus 1829-juli 1830)”, in: BMGN – Low Countries Historical Review, 121, (2), p. 226; Hendrik Strijpens, 2003, De negentiende eeuw. Pieter Daens. Aalst: Van de Putte, p. 46. 338
Guillermo Chavez Garcia, 1980, Constant Guillaume van Crombrugghe (1789-1865): the response of a Christian and an educator to and within the historical context of the 19th century. Universiteit Leuven: onuitgegeven doctoraatsverhandeling, p. 121. 339
340
SAA, GR, 11, p. 102, 26 september 1825.
341
SAA, CBS, 170, pp. 230-231, 2 december 1825.
342
Het Land van Aelst, 11/07/1880.
343
SAA, CBS, 171, p. 16, 22 februari 1826.
344
SAA, CBS, 171, p. 21, 10 maart 1826; SAA, CBS, 171, p. 29, 29 maart 1826.
347
SAA, 259, p. 14, 22 augustus 1818.
348
SAA, GR, 11, p. 32, 10 juni 1824.
349
SAA 259, p. 14, 22 augustus 1818.
350
SAA 259, p. 27, 23 augustus 1819.
351
Rijksarchief Gent, Hollands Fonds (814/7).
352
Rijksarchief Gent, Hollands Fonds, (509/11).
359
Arnhemsche Courant, 04 juni 1829.
360
Utrechtsche Courant, 05 juni 1829.
361
SAA, GR, 12, p. 139, 27 mei 1829.
362
SAA, GR, 12, p. 140, 31 mei 1829.
363
SAA, GR, 12, pp. 141-142, 31 mei 1829.
364
Le Catholique des Pays-Bas, 7 juni 1829.
365
SAA, GR, 12, pp. 144-145, 19 juni 1829.
366
Utrechtsche Courant, 5 juni 1829.
367
SAA, GR, 12, p. 143, 2 juni 1829.
368
Le Catholique des Pays-Bas, 3 juni 1829.
Christophe Verbruggen, 2015, “Het verenigingsleven en de publieke ruimte, 1815-1830”, in: Het (on)Verenigd Koninkrijk. Een politiek experiment in de Lage Landen 1815-1830 - 2015. Rekkem: Ons Erfdeel vzw, p. 113. 369
371 Erik Coppens, 1980, “Vijfentwintig jaar politieke en militaire agitatie te Aalst 1808-1833”, in: Alostana 1830. Aalst: Genootschap voor Aalsterse Geschiedenis, pp. 114-115.
SAA, GR, 11, p. 216, 4 november 1826; SAA, GR, 11, pp. 218-219, 18 november 1826; SAA, GR, 12, p. 91, 14 juli 1828; SAA, CBS, 173, p. 52, 6 november 1829; SAA, GR, 12, p. 180, 25 januari 1830. Rijksarchief Gent, Hollands Fonds (350/1).
Erik Coppens, 1980, “Vijfentwintig jaar politieke en militaire agitatie te Aalst 1808-1833”, in: Alostana 1830. Aalst: Genootschap voor Aalsterse Geschiedenis, p. 96. 358
370 Els Witte, 2014, Het Verloren Koninkrijk. Het harde verzet van de Belgische orangisten tegen de revolutie (1828-1850). Amsterdam: De Bezige Bij, p. 57.
345
346
354
372
Le Catholique des Pays-Bas, 28 november 1829.
Erik Coppens, 1980, “Vijfentwintig jaar politieke en militaire agitatie te Aalst 1808-1833”, in: Alostana 1830. Aalst: Genootschap voor Aalsterse Geschiedenis, pp. 117-118. 373
Adam Zamoyski, 2015, De Fantoomterreur: Revolutiedreiging en de onderdrukking van de vrijheid 1789-1848. Amsterdam, Uitgeverij Balans.
374
Erik Coppens, 1980, “Vijfentwintig jaar politieke en militaire agitatie te Aalst 1808-1833”, in: Alostana 1830. Aalst: Genootschap voor Aalsterse Geschiedenis Coppens, pp.117-118. 375
376 Stijn Van de Perre, 2015, ‘Ter begunstiging van de volksvlijt’. Middelen, misverstanden en misbaar in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Den Haag: ANV, pp. 53-59. 377 Els Witte, 2013, De Belgische revolutionairen van 1830 en de constructie van de natiestad. Den Haag: AVN, pp. 9-10.
Niek C.F van Sas, 2004, De metamorfose van Nederland. Van oude orde naar moderniteit, 1750-1900. Amsterdam: Amsterdam University Press, p. 404. 353
170
378 Erik Coppens, 1980, “Vijfentwintig jaar politieke en militaire agitatie te Aalst 1808-1833”, in: Alostana 1830. Aalst: Genootschap voor Aalsterse Geschiedenis, pp. 125-126. 379
SAA, CBS, 171, p. 243, 26 november 1828.
171
380
SAA, CBS, 173, p. 12, 25 februari 1829.
Els Witte, 2013, De Belgische revolutionairen van 1830 en de constructie van de natiestad. Den Haag: AVN, pp. 18-21. 381
Jan Roegiers en Niek C.F. van Sas, 2007, “Revolutie in Noord en Zuid”, in: J.C.H. Blom & E. Lamberts (Reds.) Geschiedenis van de Nederlanden, Amersfoort: ThiemeMeulenhoff, pp. 254-255. 382
383 Els Witte, 2013, De Belgische revolutionairen van 1830 en de constructie van de natiestad. Den Haag: AVN, pp. 21-24. 384 Els Witte, 2013, De Belgische revolutionairen van 1830 en de constructie van de natiestad. Den Haag: AVN, p. 27. 385
SAA, GR, 12, p. 209, 28 augustus 1830.
386
SAA, GR, 12, p. 209, 28 augustus 1830.
Els Witte, 1968, De revolutiedagen van Aalst in 1830. Gent: Oost-Vlaams Verbond van de Kringen voor Geschiedenis, p. 13. 388
SAA, CBS, 173, p. 114, 11 september 1830.
390
SAA, CBS, 173, p. 116, 18 september 1830.
391
Gazet van Aalst, 10 juni 1961.
SAA, AC, 174.
394
SAA, GR, 12, pp. 106-107, 17 oktober 1828.
395
SAA, GR, 12, p. 156, 23 september 1829.
408 Tony Valcke, Nico Wouters en Jasmien Vandaele, 2000, “Met gezag bekleed” biografieën van negentiende-eeuwse beleidsmakers. Volume 3 van De fonteinen van de Oranjeberg. Gent: Academia Press, p. 22. 409 Erik Coppens, 1980, “Vijfentwintig jaar politieke en militaire agitatie te Aalst 1808-1833”, in: Alostana 1830. Aalst: Genootschap voor Aalsterse Geschiedenis, pp. 147-148.
Els Witte, Het Verloren Koninkrijk. Het harde verzet van de Belgische orangisten tegen de revolutie (1828-1850). Amsterdam: De Bezige Bij, p. 218-219.
411
Gazette van Aelst, 3 juni 1967.
Els Witte, 2014, Het Verloren Koninkrijk. Het harde verzet van de Belgische orangisten tegen de revolutie (1828-1850). Amsterdam: De Bezige Bij, pp. 216-217. 412
De Denderbode, 1 juni 1851.
Erik Coppens, 1980, “Vijfentwintig jaar politieke en militaire agitatie te Aalst 1808-1833”, in: Alostana 1830. Aalst: Genootschap voor Aalsterse Geschiedenis, p. 112.
414
Els Witte, 2014, Het Verloren Koninkrijk. Het harde verzet van de Belgische orangisten tegen de revolutie (1828-1850). Amsterdam: De Bezige Bij, p. 197.
415
Els Witte, 2014, Het Verloren Koninkrijk. Het harde verzet van de Belgische orangisten tegen de revolutie (1828-1850). Amsterdam: De Bezige Bij, p. 220-222.
416
Els Witte, 2014, Het Verloren Koninkrijk. Het harde verzet van de Belgische orangisten tegen de revolutie (1828-1850). Amsterdam: De Bezige Bij, pp. 445-446.
417
Wilfried Vernaeve, 1980, “De burgerwacht te Aalst”, in: Alostana 1830. Aalst: Genootschap voor Aalsterse Geschiedenis, pp. 181-184. 396
397
407 Herman Balthazar, 2015, “Een politieke droom: het orangisme.”, in: Het (on)Verenigd Koninkrijk. Rekkem: Ons Erfdeel vzw, pp. 185-196.
413
392 Els Witte, 1968, De revolutiedagen van Aalst in 1830. Gent: Oost-Vlaams Verbond van de Kringen voor Geschiedenis, pp. 16.-23. 393
406 Frans De Potter en Jan Broeckaert,1876, Geschiedenis der stad Aalst, deel 4, Gent: AnnootBraekman, p. 174.
410
Els Witte, 1968, De revolutiedagen van Aalst in 1830. Gent: Oost-Vlaams Verbond van de Kringen voor Geschiedenis, pp. 10-11. 387
389
Frans De Potter en Jan Broeckaert, 1875, Geschiedenis der stad Aalst, deel 2, Gent: AnnootBraekman, p. 250 405
Els Witte, 2005, Nieuwe geschiedenis van België, I: 1830-1905. Tielt: Lannoo Uitgeverij, p. 80.
Els Witte, 2014, Het Verloren Koninkrijk. Het harde verzet van de Belgische orangisten tegen de revolutie (1828-1850). Amsterdam: De Bezige Bij, pp. 483-487.
418
Erik Coppens, 1980, “De vrijwilligers van 1830”, in: Alostana 1830. Aalst: Genootschap voor Aalsterse Geschiedenis, pp. 169-171. 398
399
De Volksstem, 19 augustus 1930.
Els Witte, 1968, De revolutiedagen van Aalst in 1830. Gent: Oost-Vlaams Verbond van de Kringen voor Geschiedenis, p. 11. 400
Erik Coppens, 1980, “Vijfentwintig jaar politieke en militaire agitatie te Aalst 1808-1833”, in: Alostana 1830. Aalst: Genootschap voor Aalsterse Geschiedenis, p. 134. 401
402 Frits Courteaux, 1974, “Lieven van der Looy: Eerste stadssecretaris van Aalst van 1830”, in: Het Land van Aalst, 26, (3-4), pp. 247-249. 403
Carl Beyaert, 1930, Biographies des membres du Congrès national. Bruxelles, p. 98.
Wilfried Vernaeve, 1980, “De burgerwacht te Aalst”, in: Alostana 1830. Aalst: Genootschap voor Aalsterse Geschiedenis, pp. 205-206. 404
172
173
Colofon
Bruikleengevers en fotomateriaal: Rijksarchief Gent, Rijksmuseum Amsterdam, Stadsarchief Aalst, ’t Gasthuys - Stedelijk Museum Aalst, STAM Stadsmuseum Gent, Universiteit Gent, Universiteit Amsterdam, Legermuseum Delft, Museum van het Korps Rijdende Artillerie, Nationaal Militair Museum, RMN-Grand Palais, Delpher, Dordrechts Museum, Delcampe, Koninklijke Harmonie De Oude Garde Aalst, DvM Handels-, technisch en beroeps onderwijs Aalst, Sint-Jozefscollege Aalst, Lukas Art in Flanders en Luc Geeroms.
Raad en daad Eveline Sint Nicolaas, Jolien Gijbels, Caroline Beelen, Dirk Meert, Georges Vande Winkel, Paul Drossens, Thijs Lambrecht, Karijn Delen, Femke Van der Fraenen, Filip Strubbe, Marleen Geerts, Luc Geeroms, Lieve Arnouts, Jeroen Meert, Michel Igual, Caroline De Neef, Raf De Mey, Ann Degeest, Lieze De Winne, Muriëlle Vleck, Lisa Eeckhout, Liliana Dretakis, Nadia Dekoning, Diederik Roelandt, Lisa Van de Velde, Tom Van de Velde, Hilde Arys, Jolien Van Varenbergh en Frank Michta.
174
175
176