Louvain la neuve Inleiding Ontstaan Recent ontstaan van een nieuwe stad en universiteit (normaal ontstaat een stad wanneer er vraag is naar een stad hier gebeurde dit echter niet) 1968 Scheiding van de Universiteit in Leuven De walen moesten verdwijnen en op zoek gaan naar een nieuwe universiteit. Er waren echter beperkingen van plaats. o wet op de uitbreiding van de universiteit o In Namen en Luik waren reeds universiteiten gevestigd Dan bleven er nog 2 mogelijkheden over Waver (maar was soccialistisch) Ottignies Er waren daar alleen maar grote percelen grond aanwezig en wanneer men land wou verwerven ging dit door een beperkt aantal onderhandelingen. Er was ook een goede verkeerstoegankellijkheid (snelwegen) Nml N25: N4:Namen-Brussel E411: Namen-Brussel Opbouw van de stad -
een grote ring rond LLN 4 verkeersassen richting centrum verdeling in 4 wijken en een stadscentrum in elke wijk een soort kleine ring
De wegenconstructie van LLN maakt deze stad een stad voor voetgangers. Men moet hier met de auto immers te veel rondrijden. Er is ook een treinspoor gebouwd richting Ottignies (een van de belangrijkste stations). De universitaire gebouwen hebben geen dominante functie. Behalve Les Halles vinden weverder geen andere gebouwen in het stadscentrum. Het stadscentrum heeft vooral een Commerciële functie. De kleine commerciële centra in elke wijk verhinderen autogebruik. Volgorde van de bouw van de wijken en de bewoning: Wijk ZO: studenten en universitaire gebouwen Wijk NW: studenten en residentiële woningen
Wijk ZW en NO: residentiële gebieden Bevolkingsaantal In LLN zijn er meer niet studenten (9000) dan studenten (8000), dit geeft een totaal van 17000 slapers. Het aantal niet – slapers wordt als veel belangrijker aspect aanzien, dit zijn er om en bij de 40000. Het stadcentrum van LLN bevindt zich in een valleitje, om het makkelijk te maken heeft men LLN gebouwd op een dek van beton. 1e halte: perron We stellen hier de uitbreiding (1) van het dal naar het westen vast. Er komt een winkelcomplex met bureaus en 3 niveaus parking (commerciële functie naast universitaire functie). Het bestaande deel werd gebouwd door de unif. Het nieuwe deel is een privé onderneming en het wordt gebouwd op het dal, waar de gronden drie keer zo duur zijn. Dit heeft als invloed dat er geen appartementen kunnen gebouwd worden omdat dit niet veel opbrengt. 2e halte: winkelcentrum Verschillende handelszaken - cafés en kopiecentra: studenten - schoenen, kleding: rijkere walen. 3e halte: grand place We stellen hier weer een uitbreiding (2) vast namelijk het doortrekken van een straat naar la place d’université. En tevens nog een uitbreiding(3), namelijk de bouw van een bioscoop (privé) zowel voor studenten als mensen uit andere dorpen. Men heeft hier immers een grote parking die ’s avonds niet gebruikt wordt. Tevens is er de bouw van een grote aula (unif). Deze aula was zeer duur en verhindert nu de renovatie van oudere universitaire gebouwen. Deze beiden geven aan LLN een culturele functie. Men kan hier dus spreken van een stad en niet meer van een universitaire campus. Om het de voetgangers makkelijk te maken heeft men de straten aangelegd volgens middeleeuws patroon. - gn lange rechte straten - marktplein met specifieke vorm en zonder monument - overdekte doorgangen - geen trotoirs - riolen in het midden van de straat
4e halte: studentenresidenties 9000 fr per maand 4-12 kamers per gemeenschap 1 keuken, douche 10 m2 verder treffen we hier ook nog oude gebouwen - oorsponkelijke hoeves -aan die men in de oorspronkellijke staat bewaard heeft. 5e halte: residenties voor niet studenten (meer) recentere logementen ruimtelijke scheiding tussen de verschillende typen: studentenresidenties appartementen 8miljoen Woningen voor gezinnen 7 miljoen - erg kleine huisjes met 4 kamers De universiteit heeft dit gebied aangekocht en verkoop het niet maar verhuurt de gronden. Wanneer je wil bouwen moet je een grond huren (99 jaar). Wanneer je deze grond weer verkoopt krijgt de koper een nieuw contract voor 99 jaar. Dit systeem is goed voor beide partijen. Unif houdt een overbevolking tegen en de koper moet geen al te dure grond kopen maar kan deze huren. Meer is een artificieel meer - recreatieve functie - opvang voor overtollig regenwater probleem: alles wat in LLN op de grond beland (beton) gaat naar het meer en polueert dit zeer sterk. Nu plaatst men een afwateringssysteem waarbij het vuile water in een betonnen bak buiten de stad terechtkomt 6e halte: Parc scientifique belangrijk visueel aspect Dit park heeft vooral een onderzoeksfunctie en bijna geen productiefunctie. De universiteit is weer bezittter van de grond en verhuurt deze voor 25 jaar. De nabijheid van de unif zorgt voor de vestiging van verschillende laboratories. Deze wisselen info uit met bedrijven verbonden aan de unif. Studenten die de universiteit verlaten kunnen in dergelijke bedrijven gaan werken. Unif zet tevens een gebouw en verhuurt het dan voort (vele ondernemingen in een gebouw zort voor informatieuitwisseling). Elk bedrijf moet ook 2-5% van zijn kostprijs investeren in kunst.
St. Genesius Rode Taal – faciliteitengemeente W – Beersel (eentalig Nederlands) N – Brussel (officieel tweetalig) Z – Waterloo (eentalig Frans) ⇓ Bouwpolitiek – vooral invloed na WO II Evolutie in bebouwing in St Genesius Rode 1. Normaal verwachten we van SGR dat hier grote villa’s staan. Hier zien we echter kleine marginale woningen (cfr. Kattem en opperstraat Liedekerke – slechte gronden (bos)). In 1777 lag deze buurt aan de rand van het Zoniënwoud (slechte gronden) en werd deze buurt bewoond door keuterboertjes die aan bezembinderij deden en spaanderboeren genoemd werden. Hier leefden de oorspronkelijk vlaamse inwoners van SGR (oorspronkelijke vlaamse kern). 2. Onder het bestuur van Willem II kwamen er belangrijke veranderingen in infrastructuur (kanaal Brussel-Charleroi (Molenbeek)). Om deze te finnancieren werd een privé venootschap (Societé générale) opgericht die in ruil voor geld het Zoniënwoud toegewezen kregen (=maatschappij moet een dotatie starten aan de staatskas). In 1830 wordt België onafhankelijk verklaart en komt de SG in te staan andere kapitaalintensieve ondernemingen (industrie). Hiervoor is weer geld nodig en zij gaan daarom bepaalde delen van het Zoniënwoud verkopen. De Brusselse burgerij koopt deze gronden om er een 2e verblijf op te plaatsen (kleine kasteendomeintjes). Deze nieuwe franstalige burgerij staat los van de bevoking van de kern (die toen aan meubelmaken en papiermaken deden). Opm. De mensen die hier nu verblijven hebben topfuncties in bedrijven of zijn ambassadeurs (gn Brusselse Burgerij meer). In 1930 komt er dan de eerste nationale talentelling. In SGR hebben we 15% franssprekenden en 85% vlaamssprekenden. Dit geeft problemen wanneer in 1932 een taalwet volgt die 30% als tweetaligheid beschouwt en de gemeente dan laat aansluiten bij het Brussels Gewest (SGR wil heel graag tot het Brussels gewest behoren maar heeft maar 15% franssprekenden). 3. In 1947 volgt er een tweede talentelling. Er is veel heisa omtrent deze talentelling. Men beslist dan ook dat het de laatste is en men maakt de resultaten pas in 1954 bekend. SGR heeft nu reeds 25,2 % franssprekenden maar dit is nog niet genoeg om de gevraagde 30% te behalen. De gemeente hoopt op de volgende taaltelling (die er niet meer komt) wel de gevraagde 30% te behalen en begint na WOII de gemeente volledig uit te bouwen. Zo komt er de Zoniënwoudlaan, een as vanuit Brussel tot Beersel en komen er nieuwe verkavelingen (voornamelijk buitenlanders en franssprekenden). In 1962 wordt de taalgrens vastgelegd en 1963 wordt SGR een faciliteitengemeente.
(Dus geen onderdeel van het Brussels Hoofdstedelijk gewest). 4. In de jaren ’60 krijgen we een verfransing van de gemeente (extra verkavelingen). Van 1970 tot 1976 zetelt er een gemeenteraadslid van de volksunie in de gemeensteraad. Deze streefde naar het bouwen van sociale woningen voor de Vlamingen. Zijn plannen werden in de ijskast gestopt. In 1976 kreeg men de splitsing van de nationale parijen ( verschil tussen franstaligen en nederlandstalingen). Tijdens de verkiezingen behalen de nederlandstaligen een meerderheid en komt er op die manier een vlaamse koers in het beleid (plannen worden uitgevoerd). Dit leidt tot de realisatie van sociale woningen. Het zijn koopwoningen in een niet kapitaalkrachtig gebied (privéeigendom met een sociaal karakter, nederlandse taal). Ten W van de spoorweg treffen we nu grote bevokingsdichtheden aan en een zeer kleine opp per bewoner. De straatnamen zijn zo gemaakt dat ze niet te vertalen zijn naar het frans (vb. krechtenbroek). Maar in ’77 komt er een gewestplan dat toelaat aan vastgoedmakelaars grote vastgoedprojecten op te starten wat leidt tot een grootschalige verkaveling en een strategische strijd. 5. In de jaren ’80 – ’90 komt er een franstalige burgemeester aan het bewind (Franstalige bevolking?). Er komen grootschalige nieuwbouwprojecten voor frans-en andertaligen. De druk op de gemeenten wordt zeer groot. Er bevinden zich nu ook verkavelingen ten Oosten van de Waterlosesteenweg (golfe wijk). Deze woningen zijn gebouwd in de 2e helft van de jaren ’80 en zijn de PLACE TO BE voor de franse Jetsets. Deze wijk is gebouwd na de economische crisis, wanneer het economisch vertrouwen hersteld was en heeft gelijkenissen met de Brusselse kantoorwijk.
Le Logis-Floréal Inleiding In het begin van de 19e eeuw zagen we 2 belangrijke fenomenen in en rond Brussel. 1. Suburbanisatie (naar SGR) 2. huisvestingsprobleem voor de arbeiders: a. men wil een verbetering van de hygiëne b. men wil dat geschoolde arbeiders verder van elkaar wonen omdat ze anders sneller onderhandelen over opstanden c. men wil het tekort op de woningmarkt behouden ⇓ Bouwen van woonkazernes voor de opgeleide arbeiders (liberale en katholieke systemen) In Engeland kende men rond deze tijd het ontstaan van de Golden Citys (tuinwijken) waarbij aandacht werd gegeven aan de kwaliteit van de woning en men de positieve punten van stad (functioneel geheel) en platteland (groen gelegen, gemeenschapsideaal) wilde verenigen. In Watermaal-Bosvoorde ontstonden de eerste Belgische tuinwijken. Le Logis – Floréal We zien duidelijke verschillen tussen de tuinwijk en de suburbane villabouw. In de tuinwijk hebben we meer een gemeenschapsgevoel, er is publieke ruimte tussen de huize (invloed van architectuur en stedebouwkundige ordening). In de villawijken van SGR ligt de nadruk meer op het individuele. In de 19e eeuw werden de ideën van de golden citys in het Frans vertaald, men legde echter een grote nadruk op het Esthetische en niet op het gemeenschappelijke. De gemeenschap werd onderdrukt en de arbeiders werden opgesloten in hun eigen woning om opstanden te vermijden. (liberalen en katholieken). In het begin van de 20e eeuw kregen we echter alleen maar op het esthetische aspect steunende villabouw. Na WOI wanneer de socialistische en communistische invloeden binnensijpelden begon men aan de bouw van tuinwijken waarbij ook nadruk gelegd werd op het gemeenschapsgevoel en niet alleen het zuiver esthetische. Men sloot huurderscoöperatieven, dit zijn verenigingen van mensen met gelijkend inkomen die subsidies (nationale maatschappij voor goedkope woningen) kregen voor de bouw van tuinwijken. Ze moesten een tiende van de prijs van de woning zelf betalen en men huurde dan tegen een extreem lage huur. Op deze manier kwam er een gemeenschapsideaal. Dit had echter twee nadelen. Ten eerste hadden de zelfstandige huurderscoöperatieven vaak meningsverschillen met de gemeente en ten tweede ging het gemeenschapsideaal in tegen de wil van de katholieke kerk waarbij het gezin de hoeksteen vormde van de maatschappij. In 1922 werd er een wet gestemd die de invloed van de coöperatieven zou verminderen.
De modernistische structuur van de Tuinwijken beïnvloedde de SIAM (Societé International de l’Architecture Moderne) die hun hoogbouw baseerden op de modernistische tuinwijk architectuur. In de jaren ’60 werden er sociale woonblokken gebouwd volgens dezelfde architectuur. Dergelijke bouwwerken vinden we ook terug in Watermaal Bosvoorde.