Enkele uitgangspunten ten behoeve van een Bredase beleidsvisie Re-integratie 1. Inleiding Op 11 november 2010 is het rapport van de Rekenkamer Breda “Werk aan Werk” over het reintegratiebeleid van de gemeente Breda behandeld in de raadscommissie Economie. Tijdens deze vergadering hebben de fracties gezamenlijk aangegeven dat de raad het initiatief neemt voor een aanzet naar een nieuw re-integratiebeleid. Daarnaast is op 20 december 2010 een motie aangenomen waarin de raad het college opdraagt te komen tot een nieuwe visie op werk, participatie en bijstand. Een werkgroep, bestaande uit de woordvoerders “Werk en Inkomen” van alle fracties, heeft een opzet gemaakt voor het proces waarlangs de raad kan komen tot een kadernotitie waarmee het college een visie kan opstellen rondom re-integratie in een brede context. Na de kwantitatieve en kwalitatieve informatievergaring heeft de werkgroep deze notitie opgesteld. De werkgroep zal de voorzitter van de commissie Economie verzoeken deze notitie ter bespreking te agenderen in de commissie Economie van 21 juni 2011. De notitie kan vervolgens dienen als controleerbaar kader voor een nieuwe re-integratievisie voor Breda.
2. Maatwerk en bejegening Rode draad door alle discussies en rapporten is de zorg over de bejegening van klanten door Sociale Zaken. De werkgroep maakt zich daar ook zorgen over. Het gaat om mensen, die allemaal hun eigen verhaal hebben. Het is van belang om de persoonlijke reden(en) te weten waarom zij een uitkering nodig (denken te) hebben. De intake is dus de belangrijkste sleutel voor een succesvolle re-integratie. Enerzijds door de vraag te stellen wat de klant kan en gaat doen om niet afhankelijk te zijn van een uitkering, anderzijds door er achter te komen wat de vraag achter de vraag is. Wat zijn de kansen om onafhankelijk van een uitkering te zijn? Een aandachtige goede diagnose dus. Pas dan komt maatwerk om de hoek kijken. Niet iedereen naar een WorkFirst-traject. Geen „draaideur‟-oplossingen. Luisteren en doorvragen zijn de belangrijkste instrumenten van een klantmanager om te achterhalen wat de klant over zijn mogelijkheden denkt. Aandacht dus. Hoewel een gezond wantrouwen soms op zijn plaats is, is een positieve grondhouding de attitude die gewenst is. Soms is het wellicht beter als we 1000 klanten goed kennen dan 3000 een beetje. Oftewel, maak hier slimme keuzes in. De werkgroep stelt aan de commissie voor de volgende aanbevelingen over te nemen en aan het college mee te geven: 1. De klant moet met respect en een luisterend oor bejegend worden; 2. De klant moet maatwerk aangeboden worden; 3. De klanttevredenheid, met name op het aspect bejegening bij re-integratie, moet volgend jaar stijgen ten opzichte van dit jaar. (Er moet dus een nulmeting op dit gebied zijn); 4. Klanttevredenheidsonderzoek moet zich ook richten op re-integratie en bejegening; 5. Er moet een goede diagnose gesteld worden, die kan dienen als start voor een participatietraject; 6. Er moet een oplossing gevonden worden voor een intensieve klantbenadering in relatie met de hoge caseload van klantmanagers.
3. Effectiviteit en keuzes Het door het Rijk beschikbare re-integratiebudget zal volgend jaar beduidend lager zijn dan afgelopen jaren. Een veel lager budget noopt tot weloverwogen keuzes. In ieder geval wil de werkgroep veel schrappen in soms wel erg dure (externe) trajecten. Trajecten, waarvan niet eens duidelijk is of deze voldoende effectief zijn (leiden tot duurzame uitstroom, of fundamentele stappen op de participatieladder). Een analyse van de effectiviteit en kosten van projecten is van belang om projecten succesvol te noemen. De werkgroep denkt dan ook aan projecten, die naast het participatiedoel ook nog een succesvol middel zijn om andere maatschappelijke doelen te bereiken. Bijvoorbeeld „Werk aan de Wijk‟ en „De Derde Wereldwerkplaats‟.
1
Vanaf nu wil de werkgroep voor alle projecten duidelijk in kaart hebben voor welke groep ze bedoeld zijn, wat de kosten zijn en wat de (gegarandeerde/verwachte) resultaten (en de duurzaamheid daarvan) zijn. Er worden drie groepen klanten onderscheiden, die elk een eigen aanpak verdienen (overigens blijft maatwerk daarbinnen voor iedere klant nodig): mensen met een redelijke afstand tot de arbeidsmarkt (participatietrede 1400 en hoger) met aanpak gericht op werk; mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, maar die wel in staat zijn iets te doen, met een aanpak gericht op activering; mensen die uitsluitend hulp en zorg nodig hebben (klanten met een gehele ontheffing van de arbeidsplicht) met een aanpak gericht op zorg. De Zelfredzaamheid-Matrix 2010 (S. Lauriks, M.C.A. Buster, M.A.S. de Wit, S. van de Weerd en G. Tigchelaar) is een goed hulpmiddel om een maatwerkaanpak te bewerkstelligen. Deze matrix kan ook gebruikt worden om keuzes te maken in de besteding van de schaarse middelen. Voor alle projecten vraagt de werkgroep vooral innovatie. Slimme verbindingen met verrassende partners. Pilots, die soms ook mogen mislukken. Als maar wordt geleerd van deze mislukkingen. Soms is overigens het overnemen van succesvolle projecten uit andere gemeenten ook een goede keuze. Niet alle projecten behoeven gefinancierd te worden uit de re-integratiegelden. Educatie, welzijn, onderwijs en sport kunnen ook een bijdrage leveren in de ontwikkeling van onze klanten. (zie paragraaf 5) Daarnaast zijn er misschien mogelijkheden om samen met de zorgverkeringsorganisaties projecten op te zetten. Regionalisering zou wellicht op een aantal terreinen tot meer effectiviteit en kostenreductie kunnen leiden. Met name voor de arbeidsmarktbenadering kan de werkgroep zich dat voorstellen. De werkgroep stelt aan de commissie voor de volgende aanbevelingen over te nemen en aan het college mee te geven: 1. Meer sturen op effectiviteit; 2. Meer duurzame uitstroom; 3. Klanten langer volgen na uitstroom om (tevredenheid over en) duurzaamheid van de re-integratie te meten; 4. Meer samenwerking met maatschappelijke organisaties; 5. Mogelijkheden onderzoeken voor samenwerking met zorgverzekeringen in het kader van reintegratiebeleid 6. De Zelfredzaamheids-Matrix gebruiken als hulpmiddel voor een aanpak en als keuze-instrument indien er financiële keuzes gemaakt moeten worden; Een antwoord op de mogelijkheden van regionalisering in relatie met effectiviteit (in arbeidsbemiddeling)
Werkgevers Investeren in banen (van betaald werk, leerwerkbanen, stages en vrijwilligerswerk) en dus een intensieve werkgeversbenadering is voor een grote groep mensen van essentieel belang. Werkgevers zijn de sleutel van onze re-integratie. Een intensief contact met (organisaties van) werkgevers is onontbeerlijk. Maatschappelijk verantwoord ondernemen moet een hot item worden in Breda. Economische Zaken zal daar een forse bijdrage aan kunnen leveren. De personeelsvraag van de werkgever moet binnen de re-integratie centraal staan. Een aantal innovatieve projecten, waarbij werkgevers betrokken zijn, zal de uitdaging worden voor de komende periode. Werkgevers zullen ook zelf steeds meer het belang van een goed arbeidspotentieel voor ogen hebben gelet op de steeds verdergaande ontgroening van onze maatschappij. De aanpak van jongeren is in dit kader van essentieel belang, zij hebben een heel arbeidzaam leven nog voor zich. Het is van belang om goed in kaart te krijgen/houden wat de vraag van de werkgevers is. Enerzijds voor wat betreft regelingen (baanbonus, ziekteverzuimverzekering voor net geplaatste
2
uitkeringsgerechtigden, etc). Wat maakt dat het voor werkgevers aantrekkelijk wordt om onze mensen in dienst te nemen? De taal van de werkgever spreken dus. Anderzijds zullen opleidingen of cursussen moeten worden afgestemd op de arbeidsmarkt in Breda en omgeving. Bijvoorbeeld opleiden in logistiek, maintenance en zorg. De vraag is ook hoe alle (nieuw te vestigen) werkgevers in Breda (en omgeving) kunnen worden geprikkeld om mensen met een iets grotere afstand tot de arbeidsmarkt in dienst te nemen. Soms is het bevorderen van zelfstandig ondernemerschap een juiste oplossing voor onze klanten. Mensen moeten dan de kans krijgen om te groeien in de bekostiging van hun levensonderhoud. Helpen bij een ondernemersplan, ondersteuning geven in de startfase en enige ruimte geven tot groei zijn dan de juiste middelen. De gemeente Breda is zelf ook werkgever. Een voorbeeldrol voor maatschappelijk verantwoord ondernemen en dus ook betrokkenheid bij mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt is daarom noodzakelijk. De werkgroep stelt aan de commissie voor de volgende aanbevelingen over te nemen en aan het college mee te geven: 1. Investeren in banen, stages, leerwerktrajecten, vrijwilligerswerk en nieuwe vormen van werk; 2. Grotere betrokkenheid werkgevers voor de onderkant van de arbeidsmarkt onder andere door stimulerende activiteiten zoals bijvoorbeeld maatschappelijk-verantwoord-ondernemen-prijs en publicaties over deze betrokkenheid in de pers; 3. Betrokkenheid van Economie Zaken bij re-integratie en werkgeversbenadering en activering maatschappelijk verantwoord ondernemen; 4. Een aantal innovatieve projecten om dit te bereiken; 5. Een evaluatie van de baanbonus en op termijn een analyse van de duurzaamheid van deze plaatsingen; 6. Evaluatie van eventuele andere ingezette instrumenten op korte en lange termijn effect; 7. Opleidingen en cursussen die gericht zijn op de krapte van de arbeidsmarkt; 8. Mogelijkheden bieden voor zelfstandig ondernemerschap; 9. Een concreet doel van de gemeente Breda rondom maatschappelijk verantwoord ondernemen in relatie met het re-integratiebeleid.
5. Welzijn, onderwijs, zorg en re-integratie Welzijn in Breda moet in het kader staan van mensontwikkeling. Iedereen kan iets, al is het soms even zoeken wat dat is. Ontwikkeling kan op veel gebieden zoals door kunst, educatie of sport. Al deze terreinen zijn er op gericht om jezelf te ontwikkelen, plezier ergens in te hebben of zelfs te excelleren. Activeringstrajecten kunnen dus prima betaald worden met welzijnsgelden. Daarom is het van belang dat Sociale Zaken intensief samenwerkt met Maatschappelijke Ontwikkeling. Kunstzinnige vorming is bij uitstek mens- of talentontwikkeling. Onderwijs moet er voor zorgen dat er zo min mogelijk schooluitval is. Ook onderwijs is mensontwikkeling. Onderwijs moet ook kinderen boeien. Brede scholen voor een brede mogelijkheid om je talenten te ontdekken. Weekend- of zomerscholen om aantrekkelijke verdiepingen aan te bieden voor kinderen/volwassenen die meer willen. Daarnaast kan een gerichte opleiding ook een goed re-integratiemiddel zijn. Een vrachtwagenrijbewijs halen kan een effectief middel zijn om een baan te vinden. Zo‟n opleiding mag niet vrijblijvend zijn. Een eventuele terugbetaling van de kosten kan een onderdeel zijn van het vervolg (bijvoorbeeld bij geen diploma behalen). In het algemeen wil de werkgroep dat onderwijsinstellingen zich ook bezig gaan houden met hulp bij het zoeken van een baan en/of nazorg na een genoten opleiding. En als laatste: sport is bij uitstek een middel om mensen (letterlijk) te activeren, van breedtesport tot topsport. Veel van bovengenoemde zaken zijn dus eigenlijk ook preventietrajecten om te voorkomen dat een Bredanaar in zijn latere leven afhankelijk moet zijn van een uitkering. Een kwestie van lange adem dus. Maar ook voor de uitkeringsgerechtigde van nu kunnen deze activiteiten van belang zijn. Veel van deze activiteiten kunnen wijk- of buurtgericht, daar waar de noodzaak het grootst is.
3
Kortom geen verkokerde situatie op het stadskantoor, maar integraal aan de slag met die mensontwikkeling en participatie. Mensen, die zorg nodig hebben, dienen de meest adequate zorg te krijgen. Dat geldt ook voor die mensen in de WWB. Soms is dat de enige zorg, die een klantmanager zou moeten hebben voor een klant. Krijgt hij of zij wel de juiste zorg? Op dit terrein komen WMO en WWB samen. Casusoverleg is hier onontbeerlijk. Voor deze mensen is zorg (even) belangrijker dan participatie/re-integratie. Inkomensondersteuning is daarnaast het belangrijkste instrument. De werkgroep stelt aan de commissie voor de volgende aanbevelingen over te nemen en aan het college mee te geven: 1. Alle terreinen op het gebied van Maatschappelijke Ontwikkeling (en WMO) betrekken bij participatie en activering 2. Meer inzetten van een (korte) niet vrijblijvende opleidingen als re-integratiemiddel; 3. Meer mogelijkheden voor scholing buiten de normale schooluren; 4. Actievere houding van scholen in de vorm van hulp bij het zoeken van een baan na het afstuderen; 5. Voor het einde van het jaar minstens één samenwerkingsverband tussen een onderwijsinstelling en Sociale Zaken op het gebied van nazorg; 6. Preventie verder uitgewerkt zien in de re-integratievisie; 7. Goede zorg voor de meest kwetsbaren binnen de WWB.
6. Armoedebeleid De bezuinigingen op het armoedebeleid van afgelopen najaar hebben tot veel politieke discussies geleid. In relatie met het re-integratiebeleid is armoedebeleid vooral een vangnet voor hen die buiten hun schuld (langdurig) afhankelijk zijn van een WWB-uitkering. Na 2011 wacht de raad de evaluatie van dit armoedebeleid af. De werkgroep stelt aan de commissie voor de volgende aanbevelingen over te nemen en aan het college mee te geven: 1. Een uitgebreide evaluatie begin 2012 van het huidige armoedebeleid. In het kader van het armoedebeleid acht de werkgroep het wenselijk om de volgende vraag in de commissie te bespeken; Vraag aan de commissie: Is de gemeenteraad van Breda het eens met de volgende stelling: “Door stapeling van effecten landelijk en lokaal dienen er geen gemeentelijke bezuinigingen meer te worden getroffen op het armoedebeleid”.
7. Rekenkameronderzoek De Rekenkamer heeft een aantal aanbevelingen gedaan voor verbetering van het re-integratiebeleid. De werkgroep onderschrijft deze aanbevelingen en verneemt graag een reactie van het college wat er totnogtoe is gebeurd en in het vervolg met deze aanbevelingen wordt gedaan. Voor de goede orde worden hieronder deze aanbevelingen herhaald: 1. Het is van groot belang dat het reïntegratiebestand en de informatievoorziening over de reïntegratietrajecten en de resultaten/effectiviteit van deze trajecten op orde wordt gebracht. Zonder betrouwbare en relevante cijfers en evaluaties blijft het onduidelijk wat werkt en wat niet. 2. De informatievoorziening naar de raad over de effectiviteit en efficiëntie van het reïntegratiebeleid dient verbeterd te worden. Daarbij zou de raad strakker regie moeten voeren op het reïntegratiebeleid en meer moeten sturen op effectiviteit en efficiëntie. 3. Om een effectief reïntegratiebeleid te voeren dienen de cliënten centraal te staan. Uit diverse onderzoeken komt naar voren dat inspraak van deelnemers zelf, goed overleg, een goede diagnose en een goede aansluiting van het traject op de situatie van de deelnemers essentieel zijn voor het bereiken van de gewenste resultaten. 4. Zet kwalitatief goede en inhoudelijke trajecten in, meer gericht op regulier werk, beroepsvaardigheden, scholing en het opheffen van belemmeringen e.d., maar ook in voldoende
4
5. 6.
7.
8.
9.
mate op sociale activering. Richt het beleid in evenredige mate op het zittende bestand als op nieuw instromende WWB-ers. Stel nut en noodzaak van artificiële banen als in te zetten reïntegratie-instrument ter discussie. Goede begeleiding tijdens het traject en na afloop van het traject is cruciaal voor het welslagen van een traject. Neem hierbij verantwoordelijkheid voor alle deelnemers aan trajecten, ook voor de deelnemers aan een Work Firsttraject en burgers met een gesubsidieerde baan. Inventariseer en toets standaard de ervaringen en resultaten van deelnemers zelf tijdens en na afloop van de trajecten, zodat Sociale Zaken minder afhankelijk van de bureaus is voor de informatie over de resultaten. Toets voorts de inhoudelijke resultaten van de reïntegratietrajecten zelf en de mate waarin de arbeidsmarktpositie van deelnemers aan trajecten verbetert door de trajecten in plaats van dat de effectiviteit van reïntegratietrajecten wordt afgemeten aan de hand van de uitstroom uit de uitkering als zodanig. Besteedt het beschikbare reïntegratiebudget op kwalitatief goede en toetsbare wijze; het is van belang dat het reïntegratiebudget efficiënt en effectief besteed wordt en dat alle groepen burgers (dus WWB-ers en NUGGers) de mogelijkheid geboden krijgen om via trajecten hun maatschappelijke positie te verbeteren en waar mogelijk weer duurzaam aan regulier betaald werk te komen. De Rekenkamer acht het tot slot aanbevelenswaardig op basis van de bevindingen van dit onderzoek de merites van het reïntegratiebeleid in zijn algemeenheid meer fundamenteel tegen het licht te houden. Zeker tegen de achtergrond van de komende bezuinigingen op de rijksbijdrage is de vraag naar een creatieve en effectieve, c.q. efficiënte inzet van schaarse middelen meer dan ooit aan de orde.
De werkgroep stelt aan de commissie voor de volgende aanbeveling over te nemen en aan het college mee te geven: 1. Een reactie van het college op de stand van zaken m.b.t. de aanbevelingen van de Rekenkamer over het re-integratiebeleid.
8. Ten slot Dit is een uitkomst van een gezamenlijke zoektocht. De werkgroep legt al deze aanbevelingen graag voor aan de commissie om daar in meerderheid een opdracht aan het college uit te halen. Van belang is dat het re-integratiebeleid vaker wordt geëvalueerd en periodiek gevolgd in een aantal cyclische producten. De werkgroep heeft in deze notitie niet getracht indicatoren op te stellen om deze richtlijnen te controleren. De werkgroep verwacht van het college dat ze SMART-indicatoren aangeeft en uitwerkt.
Breda, mei 2011
5