Erika Fatland
Engelbewaarder van Beslan Uit het Noors vertaald door Marin Mars
de geus
Deze uitgave is mede tot stand gekomen dankzij een bijdrage van NORLA (Oslo) Oorspronkelijke titel Englebyen, verschenen bij Cappelen Damm, Noorwegen Oorspronkelijke tekst © Erika Fatland, 2011 Published by agreement with Leonard & Høier Literary Agency A/S, Copenhagen Nederlandse vertaling © Marin Mars en De Geus bv, Breda 2012 Omslagontwerp Rozemarijn Koopmans Omslagillustratie © Les Wilson/Rex Features/hh isbn 978 90 445 2342 3 nur 320 Niets uit deze uitgave mag verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van De Geus bv, Postbus 1878, 4801 bw Breda, Nederland. Telefoon: 076 522 8151. Internet: www.degeus.nl. Wilt u het gratis magazine Geuzennieuws met informatie over onze nieuwe uitgaven ontvangen, ga dan naar www.degeus.nl en meld u aan.
Voorwoord Bij de afslag naar Beslan stond een klein welkomstcomité me op te wachten. Naast een gammele, goudkleurige Toyota en een witte Zjigoeli stonden drie mannen en een vrouw opgesteld. Twee van de mannen droegen een identiek donker pak met extra schoudervullingen alsof ze hun vierkante lichaamsbouw nog wilden benadrukken. Het waren net twee zwarte koelkasten. Beiden hadden hun beste jaren gehad hoewel mij in het contract ‘goedgetrainde mannen in goede gezondheid verkerend, maximaal 45 jaar oud’ waren beloofd. De vrouw was slank en ze had kort haar. Ze droeg een zonnebril en een zwarte leren broek. Onder haar korte jasje droeg ze een strak T-shirt, ook zwart. ‘Zóó!’ mompelde Eric van het Internationale Comité van het Rode Kruis toen hij het gezelschap in de gaten kreeg. Een van de Fransen op de achterbank floot. ‘Quelle femme!’ Ik zocht mijn spullen bij elkaar en nam afscheid van de hulpverleners die ik de vorige avond had ontmoet. Eric en de Fransen wensten me succes. Toen reed het witte busje weer de weg op, op de voet gevolgd door een ander busje van hetzelfde type. Daar zaten drie gewapende bewakers in kakiuniform in. Alle drie goedgetraind en in de kracht van hun leven. Nog een paar uur en ze zouden in Grozny zijn. Mijn reis eindigde hier. Het was boven de 40 °C, de lucht was droog en er was geen zuchtje wind. Aan de horizon zag ik de besneeuwde bergtoppen van de Kaukasus, deze toppen die bijna ‘één worden met de witte wolken aan de hemel’, zoals Knut Hamsun schreef in zijn reisverslag I Æventyrland. Oplevet og drømt i Kaukasien (1903), ‘In Sprookjesland. Belevenissen en dromen uit de 9
Kaukasus’. Hier, aan de voet van het gebergte, was het landschap groen en vlak. De twee zwartgeklede mannen wurmden zich op de voorstoelen van de kleine Zjigoeli terwijl de vrouw, die de komende dagen mijn gids zou zijn, en ik op de achterbank plaatsnamen. Het zag er wonderlijk uit, die grote kerels op de smalle stoeltjes. Vova en Roesik heetten ze, ze hadden een pistool aan hun riem en zeiden geen woord te veel. Het was hun taak dag en nacht op mij te passen, de komende drie maanden. Mairbek, het hoofd van het beveiligingsbedrijf, volgde in de goudkleurige Toyota. Zo werd ik op deze zonovergoten nazomerdag naar Vladikavkaz, de hoofdstad van Noord-Ossetië, geëscorteerd. Met het oog op de veiligheid kon ik niet in Beslan zelf verblijven, dat op ongeveer een half uur rijden van Vladikavkaz ligt. Het was de eerste dag van mijn veldwerk sociale antropologie en de situatie kwam me lichtelijk absurd voor. De treinreis vanuit Moskou hiernaartoe duurde vijfendertig uur en al was je dan niet in ‘sprookjesland’, de realiteit was ongetwijfeld veranderd. Hier lijken de designwinkels en de zwarte glimmende Mercedessen uit het Moskouse straatbeeld voorstellingen uit een fantasiewereld. Hier zijn geen verkeersopstoppingen, er zijn niet eens stoplichten. Aan de kant van de weg staan ezels en schonkige koeien te grazen. Niet alle wegen zijn geasfalteerd en je ziet nog steeds voornamelijk Zjigoeli’s, het rijdende vlaggenschip van het socialisme. We reden langs een aantal militaire controleposten en een paar slome schaapskuddes. Toen we de rivier Terek waren overgestoken, kreeg het gebied meer een stedelijk karakter. Grauwe woonblokken en kleurrijke verkeersborden met cyrillische letters karakteriseerden de vervallen straten. Vladikavkaz is naar Russische maatstaven een kleine stad en het duurde niet lang of we waren in het centrum. 10
Maar de weg hierheen was lang. Toen ik mijn begeleider op de universiteit van Kopenhagen vertelde over mijn plannen om naar Beslan te gaan, antwoordde hij dat ik dat maar uit mijn hoofd moest zetten. ‘Zo gevaarlijk kan het toch niet zijn?’ meende ik. Als antwoord stuurde hij mij naar een van de voornaamste Kaukasusdeskundigen van Denemarken, Helen Liesl Krag. Ter inleiding van het gesprek rolde ze een grote kaart uit op haar bureau. ‘Hier ligt Beslan’, zei ze en ze wees met haar balpen. ‘En hier, een paar kilometer verderop, ligt Ingoesjetië, waar de situatie zeer onrustig en instabiel is. Op het moment is dat de gevaarlijkste republiek van Rusland. En hier, naast Ingoesjetië, slechts enkele tientallen kilometers van Beslan, ligt Tsjetsjenië. Dat behoeft geen verdere introductie.’ Helen keek me ernstig aan. ‘In de eerste plaats is het een gevaarlijke omgeving voor een jonge vrouw. Er hebben ontvoeringen plaatsgevonden. In de tweede plaats is het moeilijk om een visum te krijgen. Zelf krijg ik geen visum meer voor Rusland, alleen maar omdat ik dat boek over de Noordelijke Kaukasus heb geschreven. Ze vinden het maar niks dat je überhaupt over die regio schrijft. Ik kan misschien een toeristenvisum voor een weekend krijgen, maar dat is het dan wel’, legde de onderzoekster uit. ‘Er komt regelmatig een man van de Russische ambassade langs om te horen waar ik me op dat moment mee bezighoud’, voegde ze eraan toe. ‘Het is bespottelijk, maar zo staan de zaken.’ Helen had gelijk. Het was moeilijk om een visum te krijgen. Na een hoop heen-en-weergepraat slaagde ik erin een plek als vrijwilliger bij het Russische Rode Kruis te bemachtigen, dat toen nog steeds een revalidatiecentrum in Beslan beheerde. Vova en Roesik, de twee vierkante lijfwachten, waren 11
een absolute voorwaarde in de functieomschrijving – volgens de statuten van het Rode Kruis moeten alle buitenlandse medewerkers die zich in de conflictgebieden in de Noordelijke Kaukasus bevinden, gewapende lijfwachten hebben. Op het moment dat ik dit schrijf zijn er sinds de drie septemberdagen die het Noord-Ossetische stadje Beslan op de wereldkaart zetten, bijna zeven jaar verstreken. Op de ochtend van 1 september 2004 gijzelde een groep terroristen in School nummer 1 meer dan elfhonderd mensen, grotendeels vrouwen en kinderen. De derde dag kende de gijzeling een bloedige afloop. Tijdens de terreuractie kwamen 333 mensen, onder wie 186 kinderen, om het leven. De tv-beelden uit Beslan maakten indruk. De terroristen werden door regeringen over de hele wereld veroordeeld, uit medeleven met de slachtoffers werden er sms-acties op touw gezet en mensen plaatsten brandende kaarsen voor de ramen ter nagedachtenis aan de kinderen die werden gedood. Duizenden brieven en geschenken uit alle hoeken van de wereld werden naar Beslan gestuurd. Maar naarmate de weken verstreken, nam de belangstelling af en gingen de journalisten weer naar huis. De camera’s zoomden in op andere noodlottige gebeurtenissen en ander nieuws nam de schermen over. In Beslan hadden ze hun doden net begraven. Wat gebeurt er als alle journalisten naar huis zijn? Welke gevolgen heeft zo’n dramatische en gewelddadige gebeurtenis op de lange termijn voor een relatief kleine gemeenschap? En wat heeft er zich op 3 september 2004 eigenlijk afgespeeld? Er bestaan nog veel onduidelijkheden rond de gijzeling in Bes lan. Was een van de zelfgemaakte bommen van de terroristen ontploft of hadden de speciale eenheden als eerste geschoten, zoals veel voormalige gijzelaars denken? En wie waren de terroristen eigenlijk? 12
Dit boek is gebaseerd op twee lange periodes die ik in Bes lan doorbracht – in de herfst van 2007 en het voorjaar van 2010 – en op interviews in Moskou en Sint-Petersburg. Mijn eerste verblijf werd in samenwerking met het Russische Rode Kruis en het Internationale Comité van het Rode Kruis gerea liseerd, in overeenstemming met hun veiligheidsreglement. In de middaguren gaf ik Engelse les aan kinderen en in ruil daarvoor mocht ik bij alle bijeenkomsten in het centrum zijn en ook mocht ik met de medewerkers mee op huisbezoek bij families die door de terreuractie getroffen waren. Dit verblijf vormde het uitgangspunt voor mijn masterscriptie Sociale Antropologie, School nummer 1. Beslan drie jaar na de terreuractie. Aangezien ik het gebied nu al kende en er contacten had, organiseerde ik de laatste reis naar Beslan zelf, op een toeristenvisum. Naast deze twee lange periodes van veldwerk heb ik gerechtelijke stukken, krantenartikelen, boeken en onderzoeksrapporten bestudeerd; dit alles in een poging om tot op de bodem uit te zoeken wat er die drie septemberdagen in Beslan eigenlijk is gebeurd. Dit is het verslag van wat er zich waarschijnlijk heeft afgespeeld. Tegelijkertijd is dit het verhaal over hoe een hele samenleving voor altijd veranderde. De personen in het boek van wie de achternaam niet wordt vermeld, zijn op eigen verzoek niet met naam en toenaam genoemd. In sommige gevallen heb ik ook de voornaam veranderd.
13
De Dag van de Kennis ‘We gingen naar de markt om een rugzak te kopen’, vertelt Rita Sedakova. ‘Op de rugzak zat een vakje dat eigenlijk voor een mobiele telefoon was bedoeld. Ala had geen mobieltje, maar die rugzak wilde ze toch hebben. Toen we thuiskwamen, liet ze hem aan de buren zien: “Dit vakje is eigenlijk voor een mobieltje, maar omdat ik er geen heb, stop ik mijn sleutels erin!” vertelde ze opgetogen. Ze verheugde zich er zo op weer naar school te gaan.’ Rita klinkt als een jong meisje als ze navertelt wat haar dochter zei. Ze heeft een dromerige blik, in gedachten zit ze weer midden in de drukke voorbereidingen. ‘We hadden ook nieuwe gymkleren en een bloesje en een rok gekocht. Zelfs nieuwe schoenen hadden we gekocht! Eigenlijk hadden we er geen geld voor, maar Ala zat maar te soebatten: “Ze zitten zo lekker, mamma, alsjeblieft!” Ze wilde ze zo graag hebben. “Goed, we nemen ze!” zei ik. Er was geen geld meer om schoenen voor mij te kopen, hoewel de mijne totaal versleten waren. En weet je wat ze toen zei? “Volgende maand kopen we niets voor mij. Dan kun jij nieuwe schoenen kopen, mamma!” Dat was typisch iets voor haar om zoiets te zeggen. Ze was altijd zo zorgzaam en lief.’ Rita zucht en opeens ziet ze er ouder uit dan haar vijftig jaar. Ze haalt haar hand door haar korte grijze haar. Haar smalle gezicht is onopgemaakt. Ze heeft bruine, heldere ogen, hoge jukbeenderen en volle lippen. Het valt me op dat ze magerder is dan toen ik haar twee jaar geleden voor het eerst ontmoette. Ze ziet er niet goed uit; haar tengere lichaam verdwijnt haast in de wijde joggingbroek. Haar zwarte gebreide vest houdt ze aan hoewel de verwarming staat te loeien. Ze grijpt vaak naar 14
haar hoofd en wrijft over haar slapen. De pillen die ze eerder die dag heeft genomen, lijken geen verlichting te geven. Zoals veel ouders had Rita haar hele bescheiden maandsalaris aan schoolspullen voor haar dochter besteed zodat ze klaar zou zijn voor het nieuwe schooljaar. De eerste schooldag, de ‘Dag van de Kennis’, is een van die feestdagen uit de Sovjettijd die in Rusland nog steeds met veel vertoon worden gevierd. In het hele land kleden de meisjes zich in een mooie witte bloes en zwarte, knielange rok, terwijl de jongens een pasgesteven broek en glimmend gepoetste schoenen dragen. De leerlingen nemen bloemen en chocolaatjes mee om de leerkrachten in het zonnetje te zetten, en de viering, die uit parades, toespraken, zang en dans bestaat, volgt in heel dat uitgestrekte land hetzelfde draaiboek en er wordt in de kranten en op tv uitgebreid aandacht aan besteed. We drinken zwijgend thee, de stilte wordt alleen door Rita’s zuchten doorbroken. ‘Thee smaakt me niet meer’, klaagt ze. ‘Niets smaakt me meer.’ Dan zwijgt ze weer. Ik maak hieruit op dat het gesprek beëindigd is en dat het tijd wordt om op te stappen, maar dan lichten haar ogen weer op. ‘Noorwegen ligt toch naast Finland en Zweden? En Denemarken is ook een van de buurlanden, maar daar ligt een zee tussen. Noorwegen grenst aan veel zeeën. De Barentszzee, de Oostzee en de Noordzee. Gamsun, Ibsen en Grieg kwamen uit Noorwegen. Dat klopt toch?’ Rita gebaart, haar gezicht is levendig en ik vang een glimp op van de Rita zoals ze moet zijn geweest voordat ze grijs werd en haar kleurige jurken werden verruild voor sobere, zwarte kleren. Ik knik bevestigend. ‘Heb je iets van Hamsun gelezen?’ vraag ik. ‘Of ik iets van Gamsun gelezen heb? Natuurlijk heb ik 15
Gamsun gelezen!’ antwoordt Rita verontwaardigd. Natuurlijk heeft ze Hamsun gelezen. Hoe kon ik dat überhaupt vragen. ‘Op school hebben we literaire meesterwerken uit de hele wereld gelezen’, voegt ze eraan toe. ‘We lazen alles. Zo was het schoolsysteem in de Sovjet-Unie. We leerden iets. En dat vergat je nooit meer.’ Ze nipt aan de thee, staart naar de lucht en zwijgt. Het geluid van de tv die in een hoek staat, neemt de kamer over. Rita kan er niet meer tegen als het stil is in het appartement, daarom staat de tv altijd aan. De deur naar Ala’s kamer staat open. Die ligt er nog precies zo bij als toen ze haar, vijf jaar geleden, verliet. Op de sprei zijn tal van knuffels en poppen uitgestald. Het bureautje is opgeruimd, klaar voor opstellen en wiskundesommen. Aangezien er slechts een slaapkamer is in het kleine appartement, sliepen Rita en haar dochter daar samen. De vader van Ala overleed aan trombose toen Ala drie jaar was, dus ze waren maar met zijn tweetjes. Rita slaapt nu op de bank in de kamer. Maar soms, als ze ’s nachts wakker ligt en de slaap niet kan vatten, wil ze nog weleens de slaapkamer ingaan en in Ala’s bed gaan liggen, naast alle knuffels en poppen. Dan duurt het nooit lang voor ze in slaap valt. ‘Ik was die dag op mijn werk’, vertelt Rita zachtjes. ‘Ik werk als boekhouder. Ik kon geen vrij nemen om Ala naar school te brengen, hoewel ik dat graag had gewild. Om half tien kwamen we te weten dat de school werd aangevallen.’ School nummer 1, gesticht in 1899, was de trots van Beslan. De leerkrachten behoorden tot de beste van het district en de school stond dan ook bekend als de beste van de stad. Met haar 35.000 inwoners is Beslan naar Russische maatstaven een kleine stad, of eerder een groot dorp. Toch kwamen sommige 16