Samenvatting XI
EMpiRiSChE vERKENNiNGEN vAN BEDRijFSiNNOvATiE, OvERhEiDSiNTERvENTiE EN BEDRijFSpRESTATiES iN EuROpESE LANDEN
Innovatie in de vorm van nieuwe producten en processen is cruciaal voor het concurrentievermogen en de productiviteit van bedrijven en economische groei op de lange termijn (Romer, 1990; Baumol, 2002; Bhide, 2011). Marktinnovatie gaat samen met marktfalen als gevolg van de gedeeltelijke toe-eigenbaarheid en het collectieve-goedkarakter van kennis (Baldwin, 1969; Jaffe, 1998), informatieasymmetrie (Rosenburg, 2004; Rodrik, 2009) en systeemfouten (Boschma, 2009). De algemene doelstellingen van het onderzoek in dit proefschrift zijn: ten eerste het analyseren van het innovatieproces bij verschillende soorten innovatie, waarbij het bedrijf wordt gebruikt als analyseeenheid; ten tweede het onderzoeken van de relatie tussen bedrijfsinnovatie en productiviteit; en ten derde het onderzoeken van de relatie tussen overheidsinterventie en bedrijfsprestaties in Europa. Dit proefschrift bestaat uit vier bijdragen aan de literatuur in de vorm van empirische artikelen over innovatie, overheidsinterventie en bedrijfsprestaties. De gegevens die voor de analyses gebruikt zijn, zijn afkomstig uit de derde (2005) en vierde (2009) editie van de Business Environment and Enterprise Performance Survey (Enquête naar het ondernemingsklimaat en de prestaties van ondernemingen-BEEPS). De BEEPS-edities zijn een gezamenlijk initiatief onder leiding van de Wereldbank en de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBWO). De BEEPS bevatten informatie over de eigenschappen, de locatie en het ondernemingsklimaat van het bedrijf. De enquêtemethode die voor de BEEPS is gebruikt, is de gestratificeerde steekproefenquête, en de steekproefkaders worden vastgesteld op basis van gegevens van nationale bureaus voor de statistiek, ledenlijsten van de Kamers van Koophandel, ondernemingsregisters en commerciële bronnen zoals de Gouden Gids (Synovate, 2005). Wanneer we de verbanden tussen innovatie en productiviteit en tussen subsidie en bedrijfsprestaties onderzoeken, stuiten we op een aantal empirische aandachtspunten. Ten eerste zijn gelijktijdigheid en omitted variable bias een aandachtspunt. Bedrijven kunnen er bijvoorbeeld zelf voor kiezen om te
XII | Samenvatting
innoveren als ze verwachten dat het rendement van innovatie (bedrijfsprestaties) het succes van het bedrijf ten goede zal komen. De verwachte bedrijfsproductiviteit stimuleert een bedrijf dus om te innoveren, en innovatie stimuleert op haar beurt ook de bedrijfsproductiviteit. Bij overheidsinterventie zal de keuze van beleidsmakers voor bedrijven die subsidie zullen krijgen, afhangen van de verwachte uitkomsten van de interventie en/of bedrijven kunnen zelf overheidssubsidie aanvragen als ze verwachten dat dat positieve gevolgen zal hebben voor hun bedrijfsprestaties. Er kunnen ook niet-waargenomen heterogeniteitsverschillen zijn tussen innovatoren/niet-innovatoren en gesubsidieerde/niet-gesubsidieerde bedrijven die productiviteitsveranderingen verklaren, en ook daarmee moet in de empirische modellen rekening worden gehouden. Om deze aandachtspunten het hoofd te bieden, wordt in de hoofdstukken drie, vier en zes gebruikgemaakt van een endogeen schakelmodel en wordt een schatting gemaakt van de voorwaardelijke verwachtingen en de behandelings- en heterogeniteitseffecten voor bedrijven. Het is voor het eerst dat in de literatuur een endogeen schakelmodel wordt gebruikt voor het meten van de relatie tussen innovatie en productiviteit en tussen subsidie en bedrijfsprestaties. Het eerste artikel van dit proefschrift wordt in hoofdstuk drie gepresenteerd. Hierin wordt het innovatieproces verkend bij verschillende soorten innovatie en wordt bij een steekproef van bedrijven in Ierland de relatie onderzocht tussen innovatie en productiviteit bij verschillende soorten innovatie. In dit artikel wordt geconstateerd dat de innovatie-inspanning, de kapitaalintensiteit, de grootte, de locatie en het ondernemingsklimaat van een bedrijf belangrijke variabelen zijn die bepalen of een bedrijf innoveert. Het gewicht van die factoren varieert echter naargelang de soort innovatie. Wat betreft het effect van innovatie op de productiviteit van innovatoren per soort innovatie, zien we gemengde resultaten. In de contrafeitelijke analyse blijkt uit de resultaten dat alle soorten innovatie een positief effect hebben op de mate van productiviteit van niet-innoverende bedrijven. Het tweede artikel wordt in hoofdstuk vier gepresenteerd. De aanpak in dit artikel is vergelijkbaar met die in hoofdstuk drie, maar de analyse wordt hier uitgebreid tot een onderzoek naar het innovatieproces en de relatie tussen innovatie en productiviteit bij verschillende soorten innovatiesystemen (innovatiegedreven versus transitiegedreven economieën), en er wordt een onderverdeling in de steekproef gemaakt om de resultaten van productie- en dienstensector met elkaar te kunnen vergelijken. Uit de resultaten blijkt dat innovatie ongeacht het type innovatie en economie een positief effect heeft op de productiviteit van bedrijven. Sommige bevindingen staven de traditionele patronen die voorheen in de literatuur over innovatie werden aangetroffen, waarin innovatie-inspanningen en investeringen in materieel en menselijk kapitaal belangrijk bleken voor product- en procesinnovatie in productie- en dienstverlenende bedrijven en in verschillende typen economieën. Andere institutionele factoren, zoals beleidsondersteuning, zijn ook belangrijk voor zowel productie- als dienstverlenende bedrijven, terwijl de economische geografie vooral voor dienstverlenende ondernemingen belangrijk blijkt te zijn. Ten slotte schetst de analyse van voorwaardelijke verwachtingen, behandeling en heterogeniteit die in dit artikel wordt onderzocht een aantal factoren die pleiten voor beleidsinterventie ten aanzien van zowel niet-innoverende als innoverende bedrijven, afhankelijk van waar de tijdelijke heterogeniteitseffecten het grootst zijn.
Samenvatting | XIII
Het derde artikel van dit proefschrift wordt in hoofdstuk vijf gepresenteerd. Hierin wordt het verband bestudeerd tussen innovatie en het van de markt halen van een product, waarbij het bedrijf als analyse-eenheid wordt gebruikt om ons inzicht in de levenscyclus van een product (PLC; Product Life Cycle) te vergroten. Het bestuderen van de levenscycli van producten waarbij het bedrijf als analyseeenheid wordt gebruikt, is nieuw in de literatuur. Een ander belangrijk doel van het onderzoek is het vergelijken van de resultaten van productie- en dienstverlenende bedrijven. De literatuur heeft zich in de eerste plaats gericht op PLC-patronen en heeft de levenscycli van diensten (SLC’s; Service Life Cycles) volledig buiten beschouwing gelaten. Ons idee van innovatiepatronen was hoofdzakelijk gebaseerd op technologische innovatie in productiesectoren (Tether, 2003). Uit de resultaten blijkt dat de levenscycli van producten en diensten vergelijkbare patronen volgen wanneer innovatie belangrijk was voor het van de markt halen van een product/dienst en dat procesinnovatie belangrijk was voor productinnovatie. Evenzo was het hebben van een monopoliepositie belangrijk voor innovatie in beide soorten bedrijfstakken. Er waren echter ook enkele belangrijke verschillen, vooral met betrekking tot de leeftijd van een bedrijf en de effecten van economische geografie. De hoofdconclusie van dit artikel is dat het niet correct is om aan te nemen dat het innovatieproces in productiebedrijven identiek zal zijn aan het innovatieproces in dienstverlenende bedrijven. Het vierde artikel van dit onderzoek wordt in hoofdstuk zes van het proefschrift gepresenteerd. Het doel hiervan is vaststellen welke soorten bedrijven de meeste kans hebben op het ontvangen van subsidie van beleidsmakers en wat het effect van die subsidies is op de prestaties van bedrijven. Rodrik (2009) stelt dat het heel eenvoudig is te pleiten voor industrieel beleid en dat de vraag is hoe industrieel beleid kan worden uitgevoerd, en niet waarom. Uit empirisch oogpunt is het echter verre van duidelijk of overheidssubsidie goed of slecht is voor het realiseren van groei op de lange termijn (Bergstrom, 2000). Industrieel beleid staat centraal in de nieuwe Europese groeimodelstrategie voor 2020 (Europese Commissie, 2010). Het doel van het laatste artikel is dan ook het scheppen van meer helderheid over de relatie tussen subsidie en bedrijfsprestaties. In dit artikel wordt vastgesteld dat bij de toekenning van subsidie sprake is van een economisch-geografisch ‘dualisme’-effect, en dat de beoogde bedrijven groter zijn, exporteren en technisch geavanceerder zijn. Deze soort bedrijven kunnen worden aangemerkt als‘winnaars’, maar uit de heterogeniteitsanalyse blijkt dat beleidsmakers zich richten op de ‘zwakkere’ bedrijven binnen deze categorie. De behandelingseffectanalyse geeft echter aan dat beleidsmakers zich richten op de verkeerde bedrijven als ze het rendement van productiviteit willen maximaliseren.
XIV | Samenvatting
LiTERATuuR Bank, E.-W. (2005/09). Business environment and enterprise performance survey. http://www.enterprisesurveys.org Baldwin, R. E. (1969). The case against infant-industry tariff protection. The Journal of Political Economy, 295-305. Baumol, W. J. (2002). Free Market Innovation Machine: Analyzing the Growth Miracle of Capitalism. Princeton University Press. Bergström, F. (2000). Capital subsidies and the performance of firms. Small Business Economics, 14(3), 183-193. Bhide, A. (ed.) (2011). Venturesome Consumption, Innovation and Globalization, Cambridge: MIT Press. Boschma, R. (2009). Evolutionary economic geography and its implications for regional innovation policy. Papers in Evolutionary Economic Geography (PEEG), 912, 169-190. Europese Commissie (2010) Communication From the Commission. Europe 2020: a strategy for smart, sustainable and growth. Brussels. Jaffe, A. B. (1998). The importance of “spillovers” in the policy mission of the advanced technology program. The Journal of Technology Transfer, 23(2), 11-19. Rodrik, D. (2009). Industrial policy: don’t ask why, ask how. Middle East Development Journal, 1(01), 1-29. Romer, P. M. (1990). Endogenous Technological Change. Journal of Political Economy, 98, S71-S102. Rosenberg, N. (2004). Innovation and economic growth. Innovation and Economic Growth. OECD. Synovate (2005). The Business Environment and Enterprise Performance Survey (BEEPS): A brief report on observations, experiences and methodology from the surveys in Spain and the Irish Republic. EBRD publications. Tether*, B. S. (2003). The sources and aims of innovation in services: variety between and within sectors. Economics of Innovation and new technology, 12 (6), 481-505.
Overview of chapters | XV
OvERviEW OF ChApTERS Four Chapters included in this thesis are based on the following publications and manuscripts:
Chapter 3 Crowley, F., & McCann, P. (2015). Innovation and productivity in Irish Firms. Spatial Economic Analysis, 10(2), 181-204. Chapter 4 Crowley, F, & McCann, P. Firm Innovation and Productivity in Europe: Evidence from Innovation Driven and Transition Driven Economies. 41st Annual Conference of the Regional Science Association International: British and Irish Section in Galway (*Winner of Early Career Scholar Best Presentation Award) (2012) and presented at WIPE (CREIP) conference, Reus, Spain, February 2013. Submitted to an international journal. Chapter 5 Crowley, F. Explorations of product and service life cycle patterns in European firms. 43rd Annual RSAI-BIS Conference, 19-21 August 2014, Aberystwyth, United Kingdom. Submitted to an International Journal. Chapter 6 Crowley, F. Government Intervention and Firm Performance in Europe. 29th Annual Irish Economic Association, 7-8th of May 2015, Dublin, Ireland.