EMANCIPATIE IN DE BEGROTINGSSTUKKEN 2005
Dit servicedocument is een uitgave van de Visitatiecommissie Emancipatie Den Haag, april 2005 Bestelnummer VCE-05-03
De Visitatiecommissie Emancipatie, onder voorzitterschap van mevrouw mr. P. C. Lodders-Elfferich, werd per 1 juli 2004 ingesteld door minister De Geus van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, tevens coördinerend bewindspersoon voor het emancipatiebeleid (Staatscourant 29 juni 2004). De commissie toetst in twee ronden in hoeverre de verschillende departementen: • •
op hun eigen beleidsterrein bijdragen aan het realiseren van gelijke kansen voor vrouwen en mannen bijdragen aan het bereiken van algemene kabinetsdoelstellingen op het terrein van emancipatie.
Daarnaast geef zij aan wat er nog verbeterd kan worden, brengt goede voorbeelden in kaart en geeft deze door aan de betrokken bewindspersonen. Meer informatie over de commissie vindt u op haar website www.visitatiecommissie-emancipatie.nl
TER INLEIDING “Het emancipatiebeleid van de rijksoverheid komt op zeer diverse beleidsgebieden tot uiting. Daarom wordt al sinds 1978 door het coördinerend ministerie – thans SZW – jaarlijks een overzicht samengesteld van alle passages in begrotingsstukken en bijbehorende beleidsdocumenten, die op de emancipatie van vrouwen betrekking hebben”. Aldus begon de inleiding van een fors, 325 pagina’s tellend boekwerk “Emancipatie van vrouwen in de begrotingsstukken 1997”, gepubliceerd in april 1997. Deze twintigste aflevering van een serie die daarmee twee decennia omspande, zou het voorlopig laatste deel blijken te zijn. Gewijzigde inzichten over taak en functie van de Directie Coördinatie Emancipatiebeleid, gepaard aan hooggestemde verwachtingen van de mate waarin burgers, politici, ambtenaren zelf via internet kennis zouden gaan nemen van de inhoud van begrotingsstukken, leidden tot beëindiging van de reeks. De Visitatiecommissie Emancipatie, op 1 juli 2004 voor een beperkte tijd ingesteld, heeft als taak in twee ronden te toetsen in hoeverre de verschillende departementen op hun eigen beleidsterrein bijdragen aan het realiseren van gelijke kansen voor vrouwen en mannen en ook meer in het algemeen bijdragen aan het bereiken van algemene kabinetsdoelstellingen op het terrein van emancipatie. Het spreekt dan ook voor zich dat de commissie bij de aanvang van haar werkzaamheden onder meer behoefte had aan een overzicht van de wijze waarop departementen in belangrijke algemene beleidsdocumenten, zoals begrotingstoelichtingen, aandacht besteden aan emancipatie-aspecten van hun beleid. Aan de Directie Communicatie van SZW, afdeling Bibliotheek en Documentatie, (SZW/C/BIDOC) heeft zij daarom in het najaar van 2004 verzocht zo’n overzicht samen te stellen op basis van de oude formule van de serie “Emancipatie van vrouwen in de begrotingsstukken …”. Dat dit verzoek gehonoreerd is, heeft de commissie zeer op prijs gesteld. Van de resultaten , in de vorm van overzichten per departement, heeft zij in de afgelopen maanden tijdens haar werkzaamheden al veel profijt gehad. De belangstelling die van verschillende kanten voor deze overzichten is getoond, heeft haar doen besluiten tot deze publicatie, die in elk geval nog zal worden vervolgd met de edities 2006 en 2007. Publicatie en verspreiding van de nu voorliggende editie 2005 vindt primair digitaal plaats (het document is te downloaden op de site www.visitatiecommissie-emancipatie.nl > VCE-publicaties), maar er wordt ook een aantal exemplaren gedrukt voor verspreiding onder geïnteresseerden. Achterin de bundel treft u een verantwoording van de selectie van materiaal en een overzicht van de daarbij gebruikte zoektermen. Onze welgemeende dank gaat uit naar Caroline Dijkerman (teamleider SZW/C/BIDOC), de documentatiespecialisten Loeke Jansen en Pieter Westendorp (beiden van SZW/C/BIDOC), de grafische medewerkers Jeroen Vriend, Sander Kuipers en Dennis Mahangoe (SZW/AZ/FBGP/SG) en onze extern adviseur Ingrid Blans. April 2005,
P. C. Lodders-Elfferich Voorzitter Visitatiecommissie Emancipatie
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
3
4
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
INHOUDSOPGAVE Pagina Ter inleiding
3
Algemeen emancipatiebeleid (beleidsartikel 35 in de SZW-begroting)
7
Koninkrijksrelaties (IV)
17
Buitenlandse Zaken (V)
19
Justitie (VI)
35
Binnenlandse Zaken (VII)
53
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII)
59
Financiën (IXB)
71
Defensie (X)
75
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (XI)
79
Verkeer en Waterstaat (XII)
87
Economische Zaken (XIII)
89
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV)
95
Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV)
97
Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI)
133
Verantwoording (inclusief zoektermenlijst)
145
Bestelwijze VCE-publicaties
151
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
5
6
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
BELEIDSARTIKEL 35 EMANCIPATIE 35.1 Algemene doelstelling Het bevorderen van gelijke rechten, kansen, vrijheden en (sociale) verantwoordelijkheden in de maatschappij voor vrouwen en mannen.
Belangrijke uitgangspunten voor het Nederlandse emancipatiebeleid zijn de Wet Gelijke behandeling en het VN Vrouwenverdrag ter uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen. Het VN Vrouwenverdrag verplicht niet alleen tot het waarborgen van gelijkheid van vrouwen en mannen voor de wet, maar ook tot het voeren van beleid gericht op het realiseren van gelijke rechten en kansen in de praktijk op alle terreinen. Om de vier jaar dient Nederland te rapporteren over de implementatie van het Verdrag en de vooruitgang die in de praktijk is geboekt. Nog in 2004 wordt de vierde internationale rapportage in het kader van het VN Vrouwenverdrag bij het toezichthoudende comité van de Verenigde Naties ingediend. In deze rapportage zal bijzondere aandacht worden gegeven aan de aanbevelingen van het toezichthoudende comité van de VN over de kwetsbare positie van zwarte, migranten- en vluchtelingenvrouwen in Nederland. De rapportage is voorafgegaan door een tussentijdse rapportage aan de Commissie voor de Positieverbetering van Vrouwen (CSW) ter voorbereiding van de wereldwijde evaluatie «tien jaar na Beijing» die in maart 2005 zal plaatsvinden. Hoofdinzet van het kabinet is dat het uitgangspunt van gelijkheid van vrouwen en mannen en de verbetering van de positie en deelname van vrouwen in de samenleving geïntegreerd wordt in het beleid op alle departementen. Het kabinet heeft daarnaast voor de komende jaren de volgende drie prioriteiten op het emancipatieterrein. Op alle drie de terreinen zal bijzondere aandacht worden gegeven aan de positieverbetering van vrouwen in een kwetsbare positie, met name laagopgeleide vrouwen en allochtone vrouwen.
1. Rechten en veiligheid Er is nog veel geweld tegen vrouwen. Jaarlijks zijn circa 200 000 vrouwen slachtoffer van mishandeling door de (ex)partner. Dit geweld komt zowel in autochtone als allochtone relaties en gezinnen voor. Vrouwenhandel, gedwongen huwelijken en zwangerschappen, eerwraak en genitale verminking zijn in Nederland een groeiend probleem. Het streven is het aantal slachtoffers van geweld bij zowel autochtone als allochtone meisjes en vrouwen terug te dringen. Het beleid terzake moet gezien worden in het kader van de aanpak van geweld en huiselijk geweld die door de Minister van Justitie wordt gecoördineerd.
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
7
Ter uitvoering van de motie van Kamerlid Hirsi Ali c.s. (Tweede Kamer 28 600 XV, nr. 100) over geweld tegen vrouwen komt er een landelijk dekkend netwerk van advies- en steunpunten huiselijk geweld. Uiterlijk in januari 2006 moeten de advies- en steunpunten functioneren bij de 35 gemeenten die aangewezen zijn als centrumgemeente voor vrouwenopvang. Het Rijk ondersteunt de gemeenten hierbij met een stimuleringsmaatregel. Om een beter inzicht te krijgen in de seksespecifieke dimensie van geweld zal SZW samen met enkele gemeenten de Vrouwen Veiligheids Index (VVI) uittesten en integreren in al bestaande lokale veiligheidsindexen. Doel van de VVI is om lokaal en regionaal de systematische monitoring van geweld tegen vrouwen en «seksespecifiek geweld» te stimuleren. In 2005 zijn de eerste resultaten van de VVI bekend. Ter uitvoering van de motie van Kamerleden Wolfsen en Hirsi Ali (Tweede Kamer 28 345, nr. 10) over eerwraak zal Justitie/V&I de gelegenheid bieden aan de politie in twee regio’s om een registratie van eerwraakincidenten op te zetten en op basis van het daarmee verkregen inzicht in de aard en omvang van eerwraak een sluitende aanpak te ontwikkelen waarin de in de motie genoemde aspecten van preventie, veiligheid en bescherming, opsporing en vervolging zullen worden betrokken. In de kabinetsreactie op het onderzoeksrapport «Strategieën ter voorkoming van meisjesbesnijdenis, inventarisatie en aanbevelingen» geeft de regering haar inzet weer voor een samenhangend beleid om vrouwelijke genitale verminking te bestrijden. Omdat er geen betrouwbare gegevens over de omvang van de problematiek in Nederland zijn, start in 2004 een onderzoek dat duidelijk moet maken hoeveel genitaal verminkte vrouwen en meisjes er in Nederland zijn. Daarnaast heeft het kabinet een Adviescommissie vrouwelijke genitale verminking bij de Raad voor Volksgezondheid en Zorg (RVZ) ingesteld die de mogelijkheden moet onderzoeken van een effectief controlesysteem én van effectief signaleren, opsporen en handhaven. De commissie is gevraagd voor eind 2004 advies uit te brengen. Hiermee voert het kabinet tevens de motie van het Kamerlid Arib uit over een verplichte controle door jeugdartsen op onder meer vrouwelijke genitale verminking. In juli 2004 heeft de Nationaal Rapporteur Mensenhandel (NRM) de derde rapportage aan de regering aangeboden. Mensenhandel is een ernstige vorm van, vaak georganiseerde en grensoverschrijdende, criminaliteit, waarbij fundamentele rechten van veelal vrouwen worden geschonden. Naast een aantal conclusies en aanbevelingen bevat het rapport informatie over wet- en regelgeving, slachtoffers, hulpverlening en belangenbehartiging, bestuurlijke handhaving, opsporing en vervolging. Nog in 2004 wordt de aanbeveling van de NRM voor een plan van aanpak mensenhandel uitgevoerd. Uit een analyse van het Sociaal en Cultureel Planbureau «Emancipatie in estafette» naar de positie van vrouwen uit etnische minderheden is gebleken dat de meerderheid van deze vrouwen in een kansarme positie verkeert. Ze hebben geen werk en hun opleidingsniveau is over het algemeen laag. In het plan van aanpak Emancipatie en Integratie, dat de ministers van SZW en Justitie/V&I samen naar de Tweede Kamer hebben gestuurd, worden maatregelen aangekondigd om de emancipatie en integratie van vrouwen en meisjes uit etnische minderheden te verbeteren. Over de uitvoering van dit plan zal de regering in de loop van 2004 afspraken maken met de dertig grootste gemeenten.
2. Arbeid en economische zelfstandigheid Uit de Emancipatiemonitor 2002 blijkt dat de arbeidsparticipatie van alle categorieën stijgt, maar dat de arbeidsdeelname van allochtone vrouwen en van vrouwen boven de 50 jaar nog steeds erg laag is. De arbeidsparticipatie van Marokkaanse en Turkse vrouwen was bijvoorbeeld slechts 26%, resp. 33% in 2001. De arbeidsparticipatie van alle vrouwen in de leeftijd van 15–64 jaar bedroeg 55% in 2003, 20%-punt lager dan de arbeidsparticipatie van mannen. Doelstelling van het kabinet is om de arbeidsdeelname van vrouwen te verhogen tot 65% in 2010, tot 5%-punt boven de Europese streefwaarde van 60% (zie tabel 35.1). Veel vrouwen werken in deeltijd. Meten we de arbeidsparticipatie van vrouwen in
8
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
arbeidsjaren, dan ligt de participatie met 42% ruim onder het Europese gemiddelde van 47% en ver onder de arbeidsparticipatie van vrouwen in Zweden, Denemarken en het Verenigd Koninkrijk die rond de 60% ligt. Doordat de participatie in arbeidsjaren ver achter blijft bij de participatie in personen blijft de ontwikkeling van de economische zelfstandigheid van vrouwen ook achter bij de eerdere prognoses. In 2000 verdiende 38% van de Nederlandse vrouwen tenminste 70% van het nettominimumloon. In het Meerjarenbeleidsplan Emancipatie heeft het kabinet de doelstelling geformuleerd dat 60% van de vrouwen in 2010 economisch zelfstandig is (zie tabel 35.1). Om belemmeringen voor de arbeidsparticipatie van vrouwen weg te nemen stimuleert de overheid mannen om meer zorgtaken op zich te nemen en treft de overheid voorzieningen om de combinatie van werken en zorgen eenvoudiger te maken onder meer via de Wet Kinderopvang en de Levensloopregeling. Ook vier jaar experimenteren met dagindeling heeft succesvolle oplossingen opgeleverd om het combineren van werken en zorgen te vereenvoudigen. In 2004 komt er een kabinetsreactie op de adviezen van de Stuurgroep Dagindeling en de Commissie Dagarrangementen gericht op de brede implementatie op lokaal niveau van de resultaten van de experimenten.
3. Besluitvorming en bestuur Evenredige participatie van vrouwen in besluitvorming en bestuur lijkt vanzelfsprekend, maar is dat nog niet. Het aandeel van vrouwen in de top van het bedrijfsleven en openbaar bestuur is ook internationaal gezien zeer laag. Daarom zet het kabinet boegbeelden uit het bedrijfsleven en uit maatschappelijke organisaties en politiek in om doorstroming van vrouwen naar hogere functies te bevorderen. Achterblijvers worden door publicatie van het aandeel vrouwen in de hogere managementfuncties gestimuleerd tot actie. Goede voorbeelden worden ontwikkeld, ondersteund en verspreid.
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
9
35.2 Operationele doelstellingen
1. Het duurzaam integreren van het man/vrouw-perspectief in beleid en uitvoering ter bevordering van de kwaliteit en effectiviteit van het rijksoverheidsbeleid. Hieronder wordt begrepen het (re)organiseren, verbeteren, ontwikkelen en evalueren van beleidsprocessen op zo’n manier dat het perspectief van gendergelijkheid wordt geïntegreerd in al het beleid. 2. Verbreden en verdiepen van het emancipatieproces op lokaal, nationaal, Europees en internationaal niveau. Hieronder wordt verstaan: • Agenderen van emancipatievraagstukken en het ontwikkelen van beleidsinitiatieven en publiek/private samenwerkingsprojecten; • Ondersteunen van sectoren, bedrijven, provincies, gemeenten en maatschappelijke organisaties bij het uitvoeren van projecten en experimenten; • Monitoren van de voortgang van het emancipatiebeleid en de verankering van het emancipatieperspectief in politieke besluitvorming, beleidsvorming en -uitvoering. Het emancipatiebeleid kent twee «sporen». Via het eerste spoor wordt emancipatiebeleid verankerd in het beleid bij departementen, andere overheden en maatschappelijke organisaties (gendermainstreaming). Via het tweede spoor werkt de coördinerend bewindspersoon voor het emancipatiebeleid aan verbreding en verdieping van het emancipatieproces. Dit gebeurt door het agenderen, ondersteunen en monitoren van nieuwe beleidsinitiatieven en nieuwe beleidsinstrumenten in samenspraak met andere overheden en maatschappelijke partners. Beide sporen zijn ingebed in internationale en Europese verdragen. Over de geboekte resultaten dient periodiek aan de Europese Raad en het toezichthoudende comité van de VN te worden gerapporteerd.
Operationele doelstelling 1: Het duurzaam integreren van het man/vrouwperspectief in beleid en uitvoering ter bevordering van de kwaliteit en effectiviteit van het rijksoverheidsbeleid Er zijn verschillen in de positie en deelname van vrouwen en mannen in de samenleving. Dientengevolge kunnen de effecten van beleid voor vrouwen en mannen aanzienlijk verschillen. Het onderkennen van deze verschillen in zowel ontwerp als uitvoering van beleid leidt tot een verhoging van de kwaliteit en de effectiviteit van het overheidsbeleid. Hierdoor kunnen ongewenste effecten van beleid voor vrouwen en mannen worden voorkomen. Vanuit deze uitgangspunten is in het kabinetsstandpunt gendermainstreaming, een strategie voor kwaliteitsverbetering(Tweede Kamer 27 061 XV, nr. 15), gesteld dat het bevorderen van gelijke rechten en kansen van vrouwen in wetgeving en praktijk uitgangspunt is voor het kabinetsbeleid. Daarbij zijn alle ministers binnen hun eigen beleidsterreinen verantwoordelijk voor een beleid dat in ontwerp en uitvoering gelijke rechten en kansen voor vrouwen en mannen tot uitgangspunt heeft en rekening houdt met de verschillen in deelname en positie van vrouwen en mannen in de samenleving. Op veel beleidsterreinen wordt vaak nog impliciet uitgegaan van «oude rolpatronen», terwijl die het deelnemen van mensen aan de
10
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
samenleving in de weg kunnen staan. Het proces waarin naar de realisering van dit beleid wordt toegewerkt wordt ook wel gendermainstreaming genoemd, of de integratie van het man/vrouw-perspectief in beleid en uitvoering.
Een beoordeling in hoeverre de gendermainstreaming vordert zal gemaakt worden door de visitatiecommissie emancipatie (VCE) die alle departementen visiteert. Het instellen van de commissie is de markering van een nieuwe fase in het emancipatiebeleid, waarbij de rollen van de diverse actoren op dit terrein transparanter worden. Het instellen van de visitatiecommissie betekent ook dat voor de Kamer en haar commissies transparanter wordt, welke bewindspersoon voor welk terrein verantwoordelijk is voor de integratie van het man/vrouw perspectief. De coördinerend bewindspersoon voor het emancipatiebeleid stimuleert de overige bewindslieden en werkt op verschillende terreinen nauw met hen samen. De commissie is op 1 juli 2004 ingesteld voor een periode van drie jaar (tot 1 juli 2007). In het Kabinetsstandpunt inzake de implementatie van de strategie voor gender mainstreaming(Tweede Kamer 27 061 XV, nr. 18) is een nadere invulling gegeven aan de wijze waarop het visitatieproces plaats zal vinden. De resultaten van de visitatie zullen door de verantwoordelijke minister zelf en niet door de coördinerend bewindspersoon voor het emancipatiebeleid aan de Tweede Kamer gestuurd worden. De commissie legt verantwoording af aan de coördinerend bewindspersoon via jaarlijkse rapportages en een eindrapportage uiterlijk 1 november 2006.
Operationele doelstelling 2: Verbreden en verdiepen van het emancipatieproces op lokaal, nationaal, Europees en internationaal niveau De coördinerende bewindspersoon voor het emancipatiebeleid is verantwoordelijk voor het agenderen van emancipatievraagstukken, het ondersteunen bij het uitvoeren van projecten en experimenten gericht op het versterken van het emancipatieproces op lokaal, nationaal, Europees en internationaal niveau en het monitoren van de voortgang van het emancipatiebeleid. Voor de hoofdprioriteiten van het emancipatiebeleid is deze betrokkenheid uitgewerkt in een programma van activiteiten. Dit programma beperkt zich tot activiteiten die de coördinerende bewindspersoon vanuit zijn verantwoordelijkheid uitvoert. Over de wijze van uitvoering en effectiviteit van deze activiteiten zal jaarlijks worden gerapporteerd in het departementale jaarverslag van SZW. De doelen en activiteiten waar de coördinerende bewindspersoon verantwoordelijk voor is, zijn ontleend aan het Meerjarenbeleidplan Emancipatie. Zoals in de begroting 2004 aangekondigd, zal de coördinerende bewindspersoon de Tweede Kamer eind 2005 een voortgangsrapportage op het Meerjarenbeleidplan doen toekomen. Afhankelijk van de bevindingen van deze tussentijdse evaluatie zal de coördinerende bewindspersoon in 2006 besluiten over bijstelling of wijziging van de tot nu toe gevolgde aanpak. Programma van activiteiten op de hoofdlijnen, prioriteiten en doelen van het emancipatiebeleid.
1. Emancipatie algemeen a. Internationaal Nederland voldoet met de uitvoering van de strategie voor gendermainstreaming aan de internationale afspraken in VN- en EU- en Raad van Europa-verband (o.a. Wereldvrouwen-conferentie Beijing, 1995; Verdrag van Amsterdam, 1997). Tijdens het Nederlandse voorzitterschap in 2004 worden de voorbereidingen getroffen voor de 2e rapportage die in de eerste helft van 2005 aan de Voorjaarstop zal worden voorgelegd. In maart 2005 zal Nederland actief deelnemen aan de wereldwijde evaluatie «tien jaar na Beijing» in de Commissie voor de Positieverbetering van Vrouwen. doel: inzicht geven in uitvoering en implementatie van de Europese en internationale afspraken b. Gendermainstreaming In het najaar van 2004 start de visitatiecommissie emancipatie met
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
11
haar eerste ronde. De tweede visitatieronde vindt plaats in 2006. Elke ronde levert rapportages op over de departementen en een overzichtsrapportage. doel: inzicht in de wijze waarop de verschillende departementen het man/vrouw perspectief verankeren in hun beleid. c. Emancipatiesubsidiebeleid doel 1: waarborging van de Emancipatiekennisinfrastructuur die het emancipatieproces in de samenleving ondersteunt door middel van institutionele subsidie aan het IIAV en E-Quality; doel 2. bijdrage aan concrete positieverbetering van groepen kwetsbare vrouwen door middel van meerjarige projectsubsidie aan circa 35 organisaties op jaarbasis. doel 3. facilitering van de overgang van institutionele naar projectmatige subsidie door middel van projectsubsidie aan de drie koepels van vrouwenorganisaties: de Vrouwen Alliantie, de NVR en Tiye International. De te subsidiëren projecten leveren een bijdrage aan de doelstellingen van het emancipatiebeleid zoals geformuleerd in dit beleidsartikel. Ten behoeve van projectmatige subsidies is per 1 januari 2004 de nieuwe subsidieregeling emancipatieprojecten ingevoerd. Voor de nieuwe subsidieregeling komen alle rechtspersonen in aanmerking. Vrouwen in een achterstandspositie ten opzichte van andere vrouwen vormen de doelgroep. Het budget voor projectmatige subsidies wordt verdeeld over de drie beleidsprioriteiten (zie tabel 35.2). Projecten kunnen een duur van maximaal drie jaar hebben. Samenwerking met belangrijke instanties en medefinanciering uit andere bronnen of eigen middelen zijn belangrijke criteria bij de beoordeling van de projectvoorstellen naast een beoordeling van het te verwachten bereik van en de effectiviteit voor de doelgroep.
2. Rechten en Veiligheid a. Plan van aanpak emancipatie en integratie. doel: afspraken met 30 gemeenten over de wijze waarop zij het emancipatie- en integratiebeleid op gemeentelijk niveau zullen stimuleren en faciliteren. b. Taskforce Vrouwen, Veiligheid en Conflict. doel: vergroten van de rol van vrouwen in conflictpreventie, -oplossing en naoorlogse wederopbouw door middel van een Taskforce die zich richt op onder andere het realiseren van een genderparagraaf in operatiebevelen voor internationale missies, het organiseren van themabijeenkomsten, specifieke trainingen en het integreren van gender in militaire- en politieopleidingen. c. Pilot Vrouwen Veiligheids Index (VVI) doel: bevorderen van aandacht voor seksespecifiek geweld in de gemeentelijke veiligheidsmonitoring. De aan de pilot deelnemende gemeenten zullen als voorbeeld voor andere gemeenten dienen. d. Subsidieregeling thema rechten en veiligheid doel: bijdragen aan de rechten en veiligheid van specifieke groepen vrouwen in een kwetsbare positie. Het kan hierbij gaan om het verbeteren van de kennis over rechten en over diverse vormen van hulpverlening, het bespreekbaar maken van specifieke problemen op het terrein van rechten en veiligheid en het verhogen van zelfredzaamheid en weerbaarheid.
3. Arbeid en economische zelfstandigheid a. Arbeidsparticipatie doel: het doorbreken van de horizontale beroepensegregatie (beter toegankelijk maken van mannenberoepen voor vrouwen en omgekeerd) met projecten welke met name het vrouwelijk potentieel voor bèta/techniek beter benutten. b. Rolverdeling arbeid en zorgverantwoordelijkheid. doel: een meer evenredige rolverdeling tussen vrouwen en mannen door middel van publicaties over de combinatie arbeid en zorg, debatten en conferenties, campagnes «wiedoetwat» en «Mannen in de Hoofdrol» (ESF Equal). c. Dagindeling en levensloop doel 1: het op lokaal niveau ontwikkelen en implementeren van
12
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
oplossingen die de combinatie arbeid en zorg vergemakkelijken door middel van het subsidiëren van 125 experimenten en implementatietrajecten (ESF-3) en het bekend maken van de resultaten via website, publicaties en conferenties. De experimenten zijn onder meer gericht op afstemming van werk- en openingstijden, flexibele werktijden en de invoering van kleinschalige vormen van kinderopvang. doel 2: stimuleren van gemeenten om vorm te geven aan concreet beleid gericht op samenwerking tussen onderwijs, kinderopvang en vrijetijdsvoorzieningen (dagarrangementen) en combinatiefuncties in onderwijs, opvang en sport. Hiertoe wordt een ESF-programma ontwikkeld. Doel 3: bevorderen van kennisuitwisseling over vraagstukken van dagindeling, ruimte en tijd en levensloop door het oprichten van het kenniscentrum Dagindeling, ruimte en tijd, het kennisplatform Tijden van de Samenleving, het uitvoeren van een «tijdsmonitor» en het organiseren van een nationale «Tijdconferentie». doel 4: stimuleren van het denkproces over levensloop, arbeidsparticipatie en keuzevrijheid. Hiertoe wordt een onderzoek uitgevoerd naar de kosten en baten van beleidsmaatregelen voor het vergroten van het aantal gewerkte uren van vrouwen en mannen over de gehele levensloop. d. Subsidieregeling thema maatschappelijke participatie doel: bijdragen aan de verhoging van de maatschappelijke participatie van specifieke groepen vrouwen in een kwetsbare positie. Het kan hierbij gaan om het doorbreken van isolement, het verhogen van de participatie aan vrijwilligersactiviteiten, aan onderwijs en werk alsmede het bespreekbaar maken van traditionele rolpatronen.
4. Besluitvorming en bestuur a. Glazen Plafond doel 1: de doorstroming van vrouwen naar hogere functies in arbeidsorganisaties bevorderen door het ontwikkelen en verspreiden van daartoe ontwikkelde instrumenten in 30 pilots van het ESF-Equalproject MIXED. doel 2: het verhogen van het aantal vrouwen in topfuncties in het bedrijfsleven, overheid en non-profitsector door middel van promotieactiviteiten door een netwerk van 20 prominenten uit het bedrijfsleven en andere arbeidsorganisaties. Dit derde ambassadeursnetwerk is in mei 2004 van start gegaan. doel 3: arbeidsorganisaties stimuleren om hun m/v balans te verbeteren door de situatie in hun bedrijf zichtbaar te maken (glazen-plafondindex). b. Ambassadeursnetwerk besturen doel: een grotere deelname van vrouwen aan maatschappelijke en politieke besluitvorming door het inzetten van een stimulerend netwerk van 14 boegbeelden uit vertegenwoordigende organen en besturen. Het ambassadeursnetwerk is in oktober 2004 van start gegaan. c Subsidieregeling thema besluitvorming en bestuur doel: bijdragen aan verhoging van de deelname aan besluitvorming en bestuur van specifieke groepen vrouwen in een kwetsbare positie. Het gaat hierbij vooral om het verhogen van de deelname van vrouwen in verenigingsbesturen, wijkraden, ouderraden, besturen van belangenorganisaties en zelforganisaties.
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
13
35.3 Budgettaire gevolgen van beleid
14
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
35.4 Budgetflexibiliteit
Het budget voor programma uitgaven is in 2005 al voor een belangrijk deel juridisch verplicht (40%), dat geldt onder andere voor de institutionele subsidies in het kader van de subsidieregeling emancipatieprojecten. Voorts is in 2005 het budget voor 35% beleidsmatig gereserveerd op grond van de subsidieregeling emancipatieprojecten. 35.5 Evaluatieonderzoek
Een beoordeling in hoeverre de gendermainstreaming vordert zal gemaakt worden door de visitatiecommissie emancipatie (VCE) die alle departementen visiteert. De commissie legt verantwoording af aan de coördinerend bewindspersoon via jaarlijkse rapportages en een eindrapportage uiterlijk 1 november 2006. De coördinerend bewindspersoon is verantwoordelijk voor een beleidsprogramma met activiteiten (die zijn ontleend aan het Meerjarenbeleidsplan Emancipatie, zie tabel 35.2). Eind 2005 krijgt de Kamer een voortgangsrapportage op het Meerjarenbeleidsplan Emancipatie. Afhankelijk van de bevindingen van deze tussentijdse evaluatie zal de coördinerende bewindspersoon in 2006 besluiten over bijstelling of wijziging van de tot nu toe gevolgde aanpak.
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
15
16
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
2. HET BELEID 2.2. De artikelen BELEIDSARTIKEL 2: Bevorderen autonomie Koninkrijkspartners 2. Nader geoperationaliseerde doelstellingen Operationele doelstelling 2: Het ondersteunen van het Antilliaanse en Arubaanse overheidsbeleid door middel van een effectieve en efficiënte inzet van geld en kennis
Wat gaan we daarvoor doen? De samenwerking tussen de landen spitst zich toe op de volgende terreinen: Antilliaanse Jongeren De projecten van het Urgentieprogramma Jeugd en Jongeren (UJJ) van het eerste uur zijn inmiddels beëindigd en in een aantal gevallen ingebed in het eilandelijke jeugdbeleid. In 2005 wordt nog geld ter beschikking gesteld voor projecten op Sint Maarten (naschoolse opvang en schakelklassen) en voor «opstap» projecten op verschillende eilanden. Deze projecten bieden opvoedingsondersteuning aan ouders van kleuters en hebben mede ten doel de start van de kleuters in het funderend onderwijs te vergemakkelijken. Het is van belang te weten wat het effect van het programma is geweest en welke interventies als meest succesvol kunnen worden beschouwd. Het is daarom van belang te kunnen beschikken over de inzichten die een evaluatie van het UJJ kan opleveren. Deze kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de vormgeving van het Antilliaanse jeugdbeleid, waarvoor land en eilandgebieden primair verantwoordelijk zijn. Daartoe zal in 2004 een evaluatie van start gaan. Ook vormen de jongeren een speciale doelgroep in bovengenoemd plan voor armoedebestrijding.
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
17
18
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
B. BEGROTINGSTOELICHTING LEESWIJZER Waarom is de Begroting 2005 veranderd? Er is ook een verbeterd inzicht in de prioriteiten van ontwikkelingssamenwerking. In de notitie Aan Elkaar Verplicht1 is een aantal prioritaire thema’s benoemd waarop gestuurd wordt, zoals basic education,milieu en water, HIV/aids en reproductieve gezondheid en -rechten.
1 Zie bijlage 3 voor een overzicht van de 36 partnerlanden.
BELEIDSAGENDA Een samenhangend regionaal beleid Meer en meer problemen hebben een grensoverschrijdend karakter. Een effectief buitenlandbeleid zal zich hiervan rekenschap moeten geven. Nederland kiest daarom ook voor een geïntegreerde aanpak binnen een regionale benadering.Daarbij geeft Nederland zijn beleid in toenemende mate tezamen met EU-partners vorm. In de Hoorn van Afrikazal verdere invulling gegeven worden aan de regionale benadering ten aanzien van vredesprocessen, het beheer van natuurlijke hulpbronnen en economische integratie. Velen in deze regio, vooral vrouwen en kinderen, leven in mensonterende omstandigheden, die onze inzet en betrokkenheid eisen. Nederland zal zich richten op programma’s op het gebied van humanitaire hulp, vredeswaarneming en Disarmament, Demobilisation and Reintegration,bescherming en herintegratie van ontheemden en vluchtelingen in de regio. Op weg naar 2015 – Millennium ontwikkelingsdoelstellingen (MDG’s) Het jaar 2005 zal in het teken staan van de tussentijdse evaluatie van de inspanningen om de MDG’s in 2015 te bereiken. Nederland zal zich binnen het kader van de MDG’s concentreren op verhoging van de kwaliteit en effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking, het zichtbaar maken van de resultaten van onze inspanningen, de concentratie van de bilaterale samenwerking op 36 partnerlanden en beperking van het aantal sectoren per land. Hierbij zal conform de notitie Aan Elkaar Verplicht geconcentreerd
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
19
worden op onderwijs, HIV/aids, reproductieve gezondheidszorg en -rechten, milieu en water. De focus van de Nederlandse hulpinspanningen is gericht op Sub Sahara Afrika. Dit vertaalt zich naar de volgende doelstellingen: – Verdubbeling van het budget voor HIV/aids, tbc en malaria tot EUR 270 miljoen in 2007. Deze middelen zijn, naast politiek commitment en maatschappelijk draagvlak, onontbeerlijk in de strijd tegen aids en om ontwikkelingslanden beter in staat te stellen de Caïro-agenda versneld uit te voeren. Coördinatie en afstemming zijn de sleutelbegrippen. – 0,1 procent van het BNP zal uiterlijk in 2007 worden besteed aan milieu en water. – 15 procent van het ODA-budget wordt uiterlijk in 2007 besteed aan onderwijs. Deze middelen zijn nodig om niet alleen de toegang tot onderwijs te verhogen, maar ook de kwaliteit. Nederland zal naast aandacht voor primair onderwijs, ook meer steun geven aan volwassenenonderwijs en alfabetisering en beroepsonderwijs . – 50 procent van het bilaterale ODA-budget gaat naar Sub Sahara Afrika. DE BEGROTING 2005 OP HOOFDLIJNEN Specifiek Naar verwachting zal medio 2005 het afnemen van het inburgeringsexamen in het buitenland plaatsvinden op de posten. Daartoe worden de posten versterkt met lokaal personeel. Voorts heeft dit gevolgen voor de ICT, de beveiliging en de infrastructuur voor een aantal posten. De extra uitgaven voor BZ in dit kader bedragen in 2004circa EUR 2,1 miljoen en voor 2005 en verder wordt structureel een bedrag geraamd van circa EUR 4,2 miljoen. Het budget voor landenspecifieke samenwerking wordt meerjarig verhoogd. De verhoging past binnen het streven de hulp via de landenprogramma’s te intensiveren (motie-Ferrier; TK 29 234, 2003–2004, nr. 19). De verhoging komt vooral ten goede aan de prioriteiten uit de notitie Aan Elkaar Verplicht:milieu/water, «basic education»,HIV/aids en reproductieve gezondheidszorg en -rechten in partnerlanden en werkt meerjarig door. Hiermee samenhangend is het budget voor thematische samenwerking aanmerkelijk verlaagd. Waren in de begroting 2004nog intensiveringsmiddelen voor prioritaire thema’s hierop geparkeerd, bij eerste suppletore wet zijn omvangrijke middelen van het thematische budget overgeheveld naar de bilaterale landenprogramma’s. Verder daalt het budget voor thematische samenwerking omdat de thema’s in toenemende mate via het TMF (thematische medefinanciering met maatschappelijke organisaties) lopen. Het budget voor het multilaterale kanaal is verlaagd, aangezien gekozen is om de middelen te concentreren bij beleidsrelevante organisaties waar sprake is van resultaat en effectiviteit. Daarnaast vraagt de motie-Ferrier om een verschuiving van middelen ten faveure van het bilaterale kanaal. Vanwege bovengenoemde redenen is een aantal multilaterale programma’s gekort. Het gaat met name om UNDP (vanaf 2006), UNICEF, UNCDF, de speciale multilaterale activiteiten VN en de IFI’s en het multilateraal deskundigenprogramma.
20
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
BELEIDSARTIKEL 1: VERSTERKTE INTERNATIONALE RECHTSORDE EN EERBIEDIGING VAN MENSENRECHTEN B. Operationele doelstellingen en instrumenten
Operationele doelstelling 2 Bescherming van de rechten van de mens. De bevordering en bescherming van de rechten van de mens krijgt vorm in het bilaterale en multilaterale beleid. Versterking en effectiever functioneren van internationale mechanismen als de Mensenrechtencommissie en het EU- mensenrechtenbeleid staan hoog op de agenda. De implementatie van een mensenrechtenbenadering binnen Ontwikkelingssamenwerking zal, met inachtneming van het advies van de Adviescommissie Internationale Vraagstukken (AIV), krachtig worden voortgezet. Bestrijding van geweld tegen vrouwen zal ook in 2005 een belangrijk aandachtsveld blijven, met name wat betreft onze inzet in multilateraal verband. Tevens verdienen de rechten van kinderen en jongeren meer aandacht.
Na te streven resultaten
• Concrete verbeteringen op het gebied van de effectiviteit van de multilaterale mensenrechtenfora; • Implementatie binnen de EU van enkele in 2004aangenomen EU-GBVB-richtlijnen, met name die inzake kinderen en gewapend conflict en mensenrechtenactivisten; • Beter functioneren van regionale mensenrechtenmechanismen, met als specifieke inzet het volledig operationeel zijn van het Afrikaanse Hof voor de Mensenrechten in 2005;
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
21
• Concrete vooruitgang in de dialoog met de Arabische wereld, met name op het gebied van de ondersteuning van mensenrechtenorganisaties in de regio; • Betere integratie van mensenrechten in het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid, zoals aangekondigd in de notitie Aan Elkaar Verplicht (AEV).
Instrumenten/activiteiten Nederland zal actief bijdragen aan de discussies over VN-hervormingen en praktische initiatieven ondersteunen die gericht zijn op verbetering van de werkwijzen van de Mensenrechtencommissie en de derde commissie van de AVVN. Het eind 2004verwachte advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken terzake kan hierbij een nuttige rol spelen. Als vervolg op de in 2003 door Nederland ingediende resolutie in de Derde Commissie van de AVVN over geweld tegen vrouwen zal Nederland een VN-studie financieren die de betrokkenheid van multilaterale fora bij dit belangrijke onderwerp kan versterken. Nederland zal zich in 2005 inzetten om zowel in multilateraal verband als bilateraal diverse activiteiten, zoals het organiseren van seminars en bijeenkomsten, te ontplooien gericht op verbetering van de mensenrechtensituatie in de Arabische wereld. De steun aan mensenrechtenorganisaties in de regio wordt verder uitgebouwd via de faciliteit strategische mensenrechtenactiviteiten (FSA). Wat betreft het bilaterale ontwikkelingssamenwerkingsbeleid zal in 2005 de beoogde integratie van mensenrechten en ontwikkelingssamenwerking op basis van de in 2004ontwikkelde plannen verder worden geïmplementeerd. De samenhang tussen HIV/aids en mensenrechten (inclusief kinderrechten) is een bijzonder aandachtsveld in dit verband. De mensenrechtenambassadeur zal op alle bovengenoemde terreinen worden ingezet om de standpunten van de Nederlandse regering uit te dragen.
Middelen De middelen die aan artikel 1.2 gekoppeld zijn corresponderen grotendeels met de doelstelling «Bescherming van de rechten van de mens». Een gedeelte van de middelen onder art. 4.2 «Armoedebestrijding» wordt eveneens ingezet voor de realisatie van deze operationele doelstelling. C. Budgettaire gevolgen van beleid
BELEIDSARTIKEL 2: GROTERE VEILIGHEID EN STABILITEIT, EFFECTIEVE HUMANITAIRE HULPVERLENING EN GOED BESTUUR B. Operationele doelstellingen en instrumenten
Operationele doelstelling 7 Goed bestuur in prioritaire landen. Ontwikkelings- en transitieprocessen zijn onlosmakelijk verbonden met de kwaliteit van bestuur. Daarom wordt in alle partnerlanden verbetering van bestuur betrokken bij de ontwikkelingsinspanning, als transversaal thema en/of als component van sectorprogramma’s. Hierbij is de mensenrechtenbenadering van ontwikkeling uitgangspunt; burgers hebben recht op
22
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
participatie en medezeggenschap in het bestuur van hun land; regeringen zijn gehouden de mensenrechten van hun onderdanen te eerbiedigen, niet alleen de economische en sociale, maar ook de burger- en politieke rechten, waardoor voortdurende participatie mogelijk wordt. Voorts wordt onderscheid gemaakt tussen effectiviteit en legitimiteit van bestuur. Het eerste heeft betrekking op de daadkracht van de overheid, het tweede op het draagvlak onder de bevolking. Gestreefd wordt naar een optimum van beide. Hiertoe worden hervormingsprocessen in overheid en samenleving ondersteund, die dit naderbij brengen. Democratisering en politieke participatie van vrouwen zijn onderwerpen met een legitimiteitsdimensie. Ook participatie van jongeren verdient aandacht. Ondernemingsklimaat en openbare financiën hebben met name betrekking op effectief bestuur. Versterking van de rechtsstaat en corruptiebestrijding zijn «tweedimensionaal». BELEIDSARTIKEL 3: VERSTERKTE EUROPESE SAMENWERKING A. Algemene beleidsdoelstelling Doelstellingen van de Europese Unie en de Raad van Europa De Europese Unie (25 lidstaten) stelt zich ten doel de vrede, menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkwaardigheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten binnen haar lidstaten te bevorderen. De Unie zet zich in voor de duurzame ontwikkeling van Europa, op basis van een evenwichtige economische groei, van een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen die gericht is op volledige werkgelegenheid en sociale vooruitgang, en van een hoog niveau van bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu. De Unie biedt haar burgers een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid zonder binnengrenzen, en een interne markt waarin de mededinging vrij en eerlijk is. In haar externe betrekkingen draagt de Unie bij tot vrede, veiligheid, terrorismebestrijding, duurzame ontwikkeling, vrije en eerlijke handel, uitbanning van armoede en de bescherming van de mensenrechten. De Europese Unie alsook de Raad van Europa willen de mensenrechten, een pluralistische democratie en gerechtigheid, alsmede de culturele identiteit en diversiteit van Europa bevorderen en aan oplossingen voor maatschappelijke vraagstukken in de Europese samenleving en aan de democratische stabiliteit in Europa bijdragen. De doelstelling van de Raad van Europa (45 leden) is het realiseren van een grotere eenheid tussen de lidstaten door het bespreken van vraagstukken van gemeenschappelijk belang, besluiten tot overeenkomsten en gemeenschappelijke acties op sociaal, cultureel, wetenschappelijk juridisch en administratief gebied, alsmede door handhaving en verdere realisering van mensenrechten en fundamentele vrijheden.
BELEIDSARTIKEL 4: MEER WELVAART EN MINDER ARMOEDE B. Operationele doelstellingen en instrumenten
Operationele doelstelling 3 Een beter ondernemingsklimaat in ontwikkelingslanden en versterking van hun concurrentievermogen, zowel nationaal als internationaal.
Instrumenten/activiteiten Het in 2005 door de VN uigeroepen «International Year for Microcredit»zal worden aangegrepen om het belang van microfinanciering voor een breder publiek uit te dragen. Hierbij zijn, behalve de overheid, ook in Nederland gevestigde instellingen gericht op microfinanciering betrokken. In internationaal verband ondersteunt Nederland organisaties zoals Consultative Group to Asssist the Poor(CGAP), Women’s World Banking,de International Finance Corporation(IFC) en een Zuidelijk wereldomspannend netwerk van microfinancieringsinstellingen (INAFI).
Operationele doelstelling 4 Verhoogde kwaliteit en effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking. De bilaterale samenwerking wordt geconcentreerd op 36 partnerlanden waarmee langjarig wordt samengewerkt (zie de notitie Aan Elkaar Verplicht). Sectorale concentratie vindt plaats op onderwijs, HIV/aidsbestrijding, reproductieve gezondheidszorg en -rechten, milieu en water.
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
23
Het aantal sectoren per land wordt beperkt tot twee, hooguit drie (over de voortgang van dit proces werd de Kamer in het voorjaar van 2004 geïnformeerd).
Na te streven resultaten
• Het aantal sectoren per partnerland is beperkt tot twee, hooguit drie (met uitzondering van Suriname) en daarbinnen vindt concentratie plaats op de sectoren onderwijs, gezondheid met focus op HIV/aidsbestrijding en reproductieve gezondheidszorg en reproductieve rechten, milieu en water; • Begin 2005 zal een rapportage plaatsvinden aan de Kamer over de in 2004in het bilaterale kanaal behaalde resultaten op de prioritaire AEV-thema’s en mensenrechten en goedbestuursbeleid in de partnerlanden. Deze resultatenrapportage zal gerealiseerd worden met behulp van onder andere het nieuwe management informatiesysteem Piramide. Dit systeem bevat naast gegevens over de geleverde bijdrage tevens informatie over de specifieke resultaten van het Nederlandse beleid. BELEIDSARTIKEL 5: TOEGENOMEN MENSELIJKE ONTPLOOIING EN SOCIALE ONTWIKKELING A. Algemene beleidsdoelstelling Het bevorderen van menselijke ontplooiing en sociale ontwikkeling van armen in ontwikkelingslanden, in het bijzonder kinderen en vrouwen. Ontwikkeling kan slechts duurzaam zijn als naast economische groei (beleidsartikel 4) aandacht wordt besteed aan de ontwikkeling van mens en maatschappij, met extra aandacht voor kwetsbare groepen als vrouwen en kinderen (beleidsartikel 5), alsmede aan het milieu (beleidsartikel 6). Het belang van goed basisonderwijs in ontwikkelingslanden kan moeilijk worden onderschat. Onderwijs geeft kinderen perspectief en draagt bij aan een betere en meer gelijke verdeling van de kansen van armen in de samenleving en aan het versterken van hun sociale, economische en politieke weerbaarheid. In lijn met de motie-Hessing zal nog binnen deze kabinetsperiode vijftien procent van het ontwikkelingsbudget worden besteed aan alfabetisering, basisonderwijs en lager beroepsonderwijs. Naar schatting 42 miljoen mensen zijn inmiddels geïnfecteerd met HIV, de veroorzaker van aids. Twintig miljoen mensen zijn al aan aids overleden. Vrouwen en jongeren worden onevenredig zwaar getroffen. Het zwaartepunt van de pandemie ligt in Afrika. Doemscenario’s dreigen echter ook voor de Caraïben, Azië en de Kaukasische en Centraal-Aziatische republieken. Zonder grote extra inspanningen zullen in het jaar 2010 zeventig miljoen mensen met HIV geïnfecteerd zijn. Daarmee is aids niet uitsluitend een gezondheidsprobleem. De pandemie vertraagt economische ontwikkeling en bedreigt in de zwaarst getroffen landen de stabiliteit. De bestrijding van HIV/aids is dan ook een prioriteit voor Nederland. De bestrijding van armoede en HIV/aids vergt ook aandacht voor reproductieve gezondheid en -rechten. Nederland is sinds de International Conference on Population and Developmentin Caïro (ICPD; 1994) een voortrekker op het gebied van de reproductieve gezondheid en -rechten. De Nederlandse doelstellingen zijn het bewerkstelligen van grotere politieke betrokkenheid voor reproductieve gezondheid en -rechten en een sterkere focus op de uitvoering en financiering van de Caïro-agenda. De Nederlandse ontwikkelingssamenwerking zet niet uitsluitend in op intergouvernementele of multilaterale samenwerking. Ook een krachtig maatschappelijk middenveld in ontwikkelingslanden is een bouwsteen voor
24
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
duurzame ontwikkeling. Maatschappelijke organisaties spelen een belangrijker ol bij het ondersteunen en versterken van het maatschappelijk middenveld in de ontwikkelingslanden. Zij verdienen daartoe de steun van Nederland. B. Operationele doelstellingen en instrumenten
Operationele doelstelling 1 Alle kinderen, zowel jongens als meisjes, hebben de mogelijkheid om volledig basisonderwijs te doorlopen, en alle jongeren en volwassenen hebben de mogelijkheid om te komen tot een hogere alfabetiseringsgraad en om beter lager beroepsonderwijs te volgen.
Basic educationis een belangrijke voorwaarde voor het verbeteren van de positie van arme groepen in de samenleving, want het geeft mensen de kans een beter bestaan op te bouwen. Nederland heeft zich daarom gecommitteerd aan de MDG’s voor onderwijs. Specifieke aandacht gaat uit naar het behalen van de MDG op het gebied van het uitbannen van genderverschillen in het basis- en voortgezet onderwijs bij voorkeur in 2005 en op alle niveaus (inclusief voorschools onderwijs en hoger onderwijs) niet later dan 2015. Dit zal in het beleid en in de onderwijsplannen van de partnerlanden specifieke aandacht krijgen, evenals de verbetering van de kwaliteit en relevantie van het onderwijs. Voor het behalen van de MDG’s zijn naast investeringen in het formele onderwijs ook investeringen in het bredere onderwijssysteem nodig zoals volwassenenonderwijs, inclusief alfabetisering en lager beroepsonderwijs en beroepstraining. Dit sluit aan bij de Education for All(EFA) doelstellingen, die zijn afgesproken in Dakar (2000). Daarnaast draagt het behalen van de onderwijs MDG’s door investering in basic educationbij aan het behalen van andere MDG’s, zoals armoedebestrijding, reductie in kinderen moedersterfte en het terugdringen van HIV/aids.
Na te streven resultaten
• Ter ondersteuning van het behalen van de MDG’s zijn in 2005 voor vijftien partnerlanden voorstellen uitgewerkt voor intensivering van de huidige bilaterale steun aan onderwijssectorplannen, niet alleen met betrekking tot het formeel lager onderwijs maar ook voor andere subsectoren van het onderwijssysteem, zoals lager beroepsonderwijs en training, volwassenenonderwijs, inclusief alfabetisering; • Het aantal silent partnershipswordt uitgebreid naar minimaal zes in 2007 en basic educationprogramma’s via ILO, UNHCR en UNICEF worden ondersteund; • De continue dialoog met donoren in het kader van het Fast Track Initiative(FTI) heeft geleid tot betere afstemming van ondersteuning aan de onderwijssector op landenniveau, tot het betrekken van meerdere donoren bij het initiatief en tot een meerjarige ondersteuning van onderwijssectorprogramma’s. Acht nieuwe landen met een PRSP en een onderwijssectorplan zijn aan het FTI toegevoegd, en via het Catalytic Fundworden drie van deze nieuwe landen in 2005 gefinancierd; • De rol van het lokale maatschappelijk middenveld in de partnerlanden als dialoogpartner met de overheid ten aanzien van basic educationis versterkt in 2007; • Reproductieve gezondheid en HIV/aids, evenals specifieke maatregelen om gendergelijkheid te bereiken, zijn in 2007 geïntegreerd in de nationale onderwijsplannen van tien partnerlanden. De beleidsdialoog die de ambassades in deze landen met de overheid hebben gevoerd heeft hierbij een belangrijke stimulerende rol gespeeld; • Bij het opzetten van een gezamenlijke set van indicatoren in het kader van donorcoördinatie en harmonisatie in de onderwijssector hebben de ambassades een voortrekkersrol gespeeld. Deze indicatoren zullen in 2006 operationeel moeten zijn.
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
25
Instrumenten/activiteiten Bilateraal worden de resultaten bereikt door middel van steun aan de implementatie van onderwijssectorplannen in vijftien partnerlanden. In partnerlanden waar onderwijs geen (Nederlandse) sector is, vindt steun aan basic educationplaats via silent partnershipsen het FTI Catalytic Fund.In het particuliere kanaal is er samenwerking met lokale en internationale NGO’s op het gebied van onderwijs alsmede maatschappelijke organisaties in het Noorden en in ontwikkelingslanden. Multilateraal is er steun aan onderwijsprogramma’s van ILO, UNICEF en de Wereldbank. Ondersteuning van het behalen van de EFA-doelstellingen vindt mede plaats door voortdurend overleg met andere donoren, nationale en lokale overheden en het maatschappelijk middenveld, door gezamenlijke sectorbeoordelingen en het afstemmen van procedures en regelgeving.
Middelen De onder deze operationele doelstelling genoemde middelen dragen grotendeels bij aan het behalen van deze doelstelling. Voor de realisatie van operationele doelstelling 5.1 worden ook middelen uit de volgende sub-beleidsartikelen ingezet: art. 2.6 «Humanitaire Hulpverlening», art. 2.7 «Goed Bestuur», art. 4.2 «Armoedebestrijding» en art. 5.6 «Participatie Civil Society». Het is onze inzet dat deze gezamenlijke financiële inspanning in 2007 vijftien procent van de ODA-middelen zal uitmaken.
Operationele doelstelling 3 Gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen. Daartoe is de zeggenschap van vrouwen vergroot. Het verankeren van gender in het buitenlandbeleid en specifieke aandacht voor empowerment van meisjes en vrouwen, heeft als doel het bestrijden van seksespecifieke discriminatie en het bevorderen van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen. Hiermee wordt duurzame armoedebestrijding effectiever. Het vergroten van de zeggenschap van vrouwen draagt bij aan het oplossen van conflicten en aan een veilige, stabiele en leefbare wereld. De inspanningen van Nederland, zowel voor wat betreft het buitenlandbeleid in brede zin als in het kader van ontwikkelingssamenwerking, dienen daarom consequent ten goede te komen aan zowel mannen als vrouwen. Uit rapportages blijkt dat veranderingen op het gebied van gendergelijkheid traag verlopen en afhankelijk zijn van nationale processen. De integratie van genderin werkprocessen is bovendien nog niet systematisch en vraagt om heldere monitoring en verantwoording (accountability).
Na te streven resultaten
• In 2005 is het tien jaar geleden dat het Pekingactieplan tot stand kwam. Deze afspraken worden in VN-verband en in de OESO-DAC herbevestigd. Ook zijn er hernieuwde afspraken over de uitvoering van het Pekingactieplan; • Verankering en integratie van genderbinnen multilaterale organisaties moet in versneld tempo vorm krijgen. Dit vormt onderdeel van het hervormingsprogramma van de VN. In overleg met gelijkgezinden heeft Nederland hieraan een effectieve bijdrage geleverd, in het bijzonder binnen de EU, Wereldbank, UNDP en UNHCR; • De uitvoering door Nederland van VN-Veiligheidsraadresolutie 1325, over de rol van vrouwen in (pre-, post-)conflictsituaties, vindt op een voortvarende en gecoördineerde wijze plaats in alle Nederlandse ambassades in (post)conflictlanden en relevante BZ directies; • Verdergaande integratie van genderin werkprocessen in ontwikkelingssamenwerking en in het bredere buitenlandbeleid heeft plaatsgevonden. Daartoe hebben ambassades in 20 partnerlanden in 2007 in hun meerjarige strategische planning concrete en meetbare doelstellingen geformuleerd ten aanzien van de verankering van genderin het eigen ambassadebeleid en in de uitvoering van het buitenlandbeleid in
26
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
brede zin. Per post is er een strategie met heldere doelstellingen, gericht op alle sectoren, PRSP’s en, waar relevant, de uitvoering van VN-Veiligheidsraadsresolutie 1325.
Instrumenten/activiteiten Via de bilaterale beleidsdialoog en het stimuleren van donorcoördinatie worden overheden in partnerlanden gestimuleerd om gender te integreren in hun beleid. NGO’s moeten daarin een actieve rol kunnen spelen. In 2005 is op vier ambassades en één directie een verantwoordingssysteem uitgetest en geëvalueerd. De internationale beleidsagenda ter bevordering van gelijkheid van mannen en vrouwen, het Pekingactieplan, moet overeind blijven. Daartoe zal Nederland samenwerken met gelijkgezinde partners, met name in DAC-verband. Ook organiseert Nederland, bij voorkeur in samenwerking met een aantal relevante organisaties, rondom Wereldvrouwendag een evenement dat hieraan moet bijdragen. Tijdens de beleidsdialoog in multilateraal verband, in het bijzonder via de EU, UNDP, UNHCR en de Wereldbank, zal agendering van gender Mainstreaming worden bevorderd. Op werkniveau vinden regelmatig bijeenkomsten plaats om de concrete voortgang te meten.
Operationele doelstelling 4 Een halt aan de verspreiding van HIV/aids, malaria en andere levensbedreigende ziekten. Aangezien deze operationele doelstelling een groot aantal terreinen raakt van het buitenlandbeleid komen HIV/aids gerelateerde uitgaven in meerdere artikelen terug. Het betreft in ieder geval de volgende artikelen: art. 1.2 «Mensenrechten», art. 2.5 «Regionale stabiliteit en crisisbeheersing », art. 2.6 «Humanitaire Hulpverlening», art. 2.7 «Goed Bestuur», art. 4.2 «Armoedebestrijding», art. 4.3 «Ondernemingsklimaat Ontwikkelingslanden », art. 5.1 «Onderwijs», art. 5.3 «Gender», art. 5.5 «Reproductieve Gezondheid» en art. 5.6 «Participatie Civil Society».
Operationele doelstelling 5 Een wereldwijde betrokkenheid bij reproductieve gezondheid en het onverkort uitvoeren van de Caïro-agenda. Verbeterde reproductieve gezondheid is cruciaal voor de menselijke ontplooiing en daarmee voor duurzame armoedebestrijding. Goede zwangerschapscontrole en begeleiding bij de bevalling zijn cruciale voorwaarden voor het terugdringen van moeder- en kindsterfte (MDG 4 en 5). Het recht op reproductieve en seksuele gezondheid is ingebed in internationaal geldende mensenrechtenovereenkomsten en -verdragen. Adequate reproductieve en seksuele gezondheid en -rechten wereldwijd, van eenieder, maar met name van vrouwen en jongeren, vraagt hernieuwde en grotere inzet op dit onderwerp. Tevens zijn de uitoefening van reproductieve en seksuele rechten alsmede verbeterde reproductieve gezondheid cruciale factoren in de preventie van HIV/aids. Veel aandacht gaat momenteel uit naar het beschikbaar maken van aidsremmers. Daardoor mag de aandacht voor preventie niet verslappen, wat expliciete aandacht vereist voor reproductieve en seksuele gezondheid en rechten, met name van adolescenten en jongeren. Versterking van het politiek, bestuurlijk en financieel draagvlak hiervoor is derhalve nodig, vooral ook institutioneel. Agendering is dus van groot belang. Daarnaast is ook aandacht nodig voor het uitvoeren van concrete programma’s.
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
27
Reproductieve gezondheid en -rechten raakt aan een groot aantal terreinen van het buitenlandbeleid. Naast agendering gaat het om kwalitatieve en kwantitatieve verbetering van en toegang tot dienstverlening voor reproductieve en seksuele gezondheid. Een essentiële opdracht daarbij is een snellere en betere uitvoering van de in 1994te Caïro vastgestelde agenda. Nederland kan dit verder brengen door het voortouw te nemen bij strategisch en gezamenlijk optreden met partners tegen de conservatieve lobby, zeker ook in Europees verband. Dat is nodig om de verworvenheden van Caïro te behouden en reproductieve gezondheid en rechten te verbeteren. Het kader voor deze doelstelling wordt gevormd door de internationale afspraken, gemaakt tijdens de Internationale Bevolkingsconferentie (ICPD) in 1994in Caïro, aangescherpt in 1995 in Peking, en de evaluaties na vijf jaar. Tijdens de Millennium Top werd de overkoepelende agenda voor armoedebestrijding vastgesteld. Deze moet net als de Caïro-agenda in het jaar 2015 behaald zijn. Reproductieve gezondheid draagt bij aan alle millennium doelstellingen, maar in het bijzonder aan de MDG’s 4, 5 en 6.
Na te streven resultaten
• Integratie in beleid: reproductieve en seksuele gezondheid respectievelijk rechten (inclusief aids) zijn opgenomen in de meerjarenplannen van minimaal tien partnerlanden en er wordt over dit onderwerp een dialoog gevoerd met die partnerlanden; • Overeengekomen teksten en afspraken van Peking en Caïro overeind houden: in internationale bijeenkomsten in aanloop naar «10 jaar Peking», en daar waar de Caïro-agenda ter sprake komt, zijn de overeengekomen teksten en afspraken behouden; • Reproductieve en seksuele gezondheid respectievelijk rechten, met bijzondere aandacht voor (uitvoering van) de Caïro-agenda en de essentiële rol van UNFPA hierin, zijn adequaat ingebracht in de «Millennium+5 Top» in New York; • Agenderen van reproductieve en seksuele gezondheid en rechten in de bilaterale beleidsdialoog: de aandacht voor reproductieve en seksuele gezondheid/-rechten (inclusief de relatie met HIV/aids) is door vijf ambassades aan de orde gesteld in hun bilaterale contacten in het kader van mensenrechten, goed bestuur, conflictpreventie of humanitaire hulpverlening; • In stand houden van één van de belangrijke randvoorwaarden voor het uitvoeren van de Caïro-agenda door in twaalf partnerlanden de steun aan de sector gezondheid te continueren waarmee de toegang tot diensten en voorzieningen op het gebied van reproductieve en seksuele gezondheid en rechten en HIV/aids wordt gerealiseerd.
Instrumenten/activiteiten De resultaten zullen worden bereikt via het bilaterale kanaal door middel van steun aan de gezondheidssector, de onderwijssector en specifieke activiteiten gericht op bevordering van (reproductieve) rechten van vrouwen en jongeren. Ook wordt de steun aan internationale NGO’s en maatschappelijke organisaties in het Noorden en het Zuiden voortgezet. Multilaterale partners (waaronder UNFPA, WHO, UNICEF, UNAIDS en de Wereldbank) en internationale partnerschappen worden gesteund om tot een meer effectieve en consistente aanpak van reproductieve gezondheid en rechten te komen, mede in relatie tot de aanpak van HIV/aids. De complementariteit van alle actoren zal beter benut worden om de agenda’s sneller en beter uit te voeren. De geleerde lessen van «10 jaar na Caïro» zullen daartoe een input vormen. Via de beleidsdialoog met multilaterale organisaties, in bilateraal verband met de overheden in partnerlanden en via intensivering van de dialoog met maatschappelijke organisaties, het bedrijfsleven en andere actoren, wordt het draagvlak voor reproductieve gezondheid en -rechten extern
28
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
verbeterd en de betrokkenheid vergroot. De aidsambassadeur zal hierin ook een positieve rol spelen. Intern wordt het traject van kennisverbreding en opleiding, ingezet in 2004, verder opgebouwd en uitgevoerd.
Middelen Ook middelen onder de volgende artikelonderdelen dragen gedeeltelijk bij aan realisatie van deze operationele doelstelling: art. 1.2 «Mensenrechten », art. 2.6 «Humanitaire hulpverlening», art. 2.7 «Goed Bestuur», art. 4.2 «Armoedebestrijding», art. 5.1 «Onderwijs» en art. 5.4 «HIV/aids».
Operationele doelstelling 6 Een grote participatie van civil society in ontwikkelingsactiviteiten. Duurzame armoedebestrijding is alleen mogelijk als er sprake is van goed bestuur. Een goed georganiseerd maatschappelijk middenveld speelt een cruciale rol in het bevorderen daarvan. Organisaties als politieke partijen, vakbonden, belangenorganisaties, media, mensenrechten- en vrouwenorganisaties maken participatie van de bevolking bij beleidsvorming en beleidsuitvoering mogelijk. Nederland wil het maatschappelijk middenveld in ontwikkelingslanden versterken door eigenstandige Nederlandse maatschappelijke organisaties in staat te stellen hun ondersteunende rol naar het maatschappelijk middenveld in ontwikkelingslanden goed in te vullen. In het nieuw te ontwikkelen beleidskader medefinancieringsstelsel (MFS), dat in 2007 in werking treedt, zullen in ieder geval het oude medefinancieringsprogramma (MFP) alsmede het thematisch medefinancieringsprogramma (TMF) geïntegreerd worden.
Na te streven resultaten
• Hervorming van het medefinancieringssysteem (TMF en MFP): 1) een nieuw beleidskader MFS is in overleg met de maatschappelijke organisaties opgesteld, 2) een voorstel is geformuleerd over uitbesteding van de beoordeling van MFS-voorstellen en 3) beleidsdialoog op beleidsthema’s reproductieve gezondheidszorg, HIV/aids, onderwijs, milieu en water; C. Budgettaire gevolgen van beleid
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
29
F. Evaluatieprogrammering
BELEIDSARTIKEL 6: BESCHERMD EN VERBETERD MILIEU B. Operationele doelstellingen en instrumenten
Operationele doelstelling 2 Een hoger percentage mensen dat duurzame toegang heeft tot veilig drinkwater en sanitatie en een aanzienlijke verbetering van de levensomstandigheden van een significant aantal bewoners in sloppenwijken. Toegang tot veilig drinkwater en adequate sanitaire voorzieningen zijn fundamenteel voor een gezonde leefomgeving. De Nederlandse ondersteuning richt zich op: 1) integratie van de drinkwater- en sanitatie in nationale beleidskaders, 2) institutionele ontwikkeling en capaciteitsopbouw van relevante actoren, en 3) vergroten van de beschikbaarheid en toegankelijkheid van veilig drinkwater en sanitatie voor de armsten, waarbij gendergelijkheid uitgangspunt vormt. Behalve op drinkwater en sanitatievoorzieningen is de Nederlandse ondersteuning ook gericht op drainage, geïntegreerd afvalbeheer en luchtverontreiniging ter verbetering van de leefomgeving in sloppenwijken.
Na te streven resultaten
• In 2005 wordt steun gegeven aan drinkwater- en sanitatieprogramma’s in dertien landen, waarvan twaalf in Afrika. Hieronder zijn begrepen stedelijke strategische sanitatieplannen in zes landen, waarvan vier in Afrika en geïntegreerde water en sanitatieprogramma’s in uitvoering in twintig steden in Zuid-Oost Azië en Sub-Sahara Afrika. Additioneel worden in Afrika in vijf andere landen drinkwater- en sanitatieprogramma’s opgestart. In 2007 zal het aantal landen zijn toegenomen tot achttien, waarvan twaalf in Afrika; • In 2005 worden de overheden van acht partnerlanden door de ambassades geassisteerd bij het opnemen van water in hun nationale beleidskader (zoals PRSP); • In 2005 worden drie regionale of landelijke anchor institutesop het gebied van drinkwater en sanitatie gesteund, die de eigen nationale capaciteitsopbouw kunnen verzorgen en de institutionele ontwikkeling kunnen begeleiden.
30
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
C. Budgettaire gevolgen van beleid
BELEIDSARTIKEL 7: WELZIJN EN VEILIGHEID VAN NEDERLANDERS IN HET BUITENLAND EN REGULERING VAN HET PERSONENVERKEER B. Operationele doelstellingen en instrumenten
Operationele doelstelling 2 Als ketenpartner kwalitatief hoogwaardige bijdragen leveren aan de uitvoering van het Nederlandse vreemdelingenbeleid.
Na te streven resultaten • Vanaf juni 2005 zijn de posten in staat operationele taken te vervullen op het gebied van inburgering in het land van herkomst. Naar verwachting zullen er jaarlijks zo’n 17 000 inburgeringsexamens op de posten worden gefaciliteerd;
Instrumenten/activiteiten Het ministerie van Buitenlandse Zaken krijgt een operationele taak bij de voorbereiding op de inburgering in het buitenland. Personen die in het kader van gezinsvorming en gezinshereniging naar Nederland willen komen moeten in het herkomstland een inburgeringsexamen afleggen. Op verzoek van het ministerie van Justitie is in 2004een project gestart om het afnemen van dit examen op de posten mogelijk te maken.
BIJLAGE 1 WORDT-WAS TABEL
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
31
32
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
33
34
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
HOOFDSTUK 2. BELEIDSAGENDA Naar een veiliger samenleving
Aanpak geweld Een belangrijk deel van de inspanningen in 2005 is gericht op het voorkomen van (herhaling van) het gebruik van geweld. Geweld manifesteert zich letterlijk overal. Extreem dichtbij komt geweld wanneer het binnenshuis optreedt (huiselijk geweld). De kleinste gemeenschapsvorm waarin we samenleven en waarin de basis wordt gelegd voor ons denken en handelen volgens de normen die een verantwoordelijke burger kenmerken, is het gezins- en familieverband. Aanpak van huiselijk geweld is daarom niet alleen voor de individuele slachtoffers (en daders) van levensbelang, maar ook voor het bevorderen van een gezonde samenleving. Om het belang van de ontwikkeling van kinderen tot verantwoordelijke en zelfstandige burgers te benadrukken, zal aan het eind van de zomer een wetsvoorstel gereed zijn waarin tot uitdrukking wordt gebracht dat bij opvoeding geen geweld wordt gebruikt. Met betrekking tot huiselijk geweld richt het landelijk beleid zich vooral op het versterken van de aanpak op regionaal en lokaal niveau. Dat garandeert een aanpak die het beste aansluit bij de regionale of lokale omstandigheden. In de voortgangsrapportage van eind vorig jaar aan de Tweede Kamer (TK 28 345, nr. 5), werd de stand van zaken aangegeven. Sindsdien zijn verdere maatregelen uitgevoerd. Zo is ondersteuning voor gemeenten beschikbaar om de gemeentelijke regierol in de aanpak van huiselijk geweld te bevorderen; worden er toolkits voor regionale publiciteitscampagnes samengesteld; is de Tweede Kamer onlangs geïnformeerd over de wijze waarop het kabinet vorm wil geven aan het verruimen van de mogelijkheden voor een huisverbod voor plegers van huiselijk geweld (TK 28 345, nr. 25), en worden voorbereidingen getroffen voor een landelijk steunpunt voor de aanpak van huiselijk geweld. Ook vindt een verdere specificatie plaats van de aanpak van de problematiek van huiselijk geweld door maatregelen te ontwikkelen waarmee minderheden beter en sneller te bereiken zijn.
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
35
Naar een nieuw integratiebeleid
Andere integratieonderwerpen Inburgering alléén is niet voldoende om integratie te realiseren. In zijn reactie op het rapport van de Commissie Blok (TK 28 689, nr. 17) heeft het kabinet aangegeven op welke onderwerpen het vooruitgang wil boeken in de integratie van etnische minderheden. Het gaat dan om het versterken van het integratiepotentieel van het onderwijs, het vergroten van de arbeidsparticipatie van allochtonen, het tegengaan van negatieve effecten van de ruimtelijke concentratie van minderheden, het versterken van de emancipatie van allochtone vrouwen. Overzichtstabellen met belangrijkste beleidsmatige mutaties 2005
Toelichting op tabel 2 overige belangrijkste beleidsmatige mutaties in 2005
8. Inninginstantie kinderalimentatie De kosten die het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) maakt voor de uitvoering van het nieuwe stelsel kinderalimentatie worden gedekt uit de begroting van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). HOOFDSTUK 3. BELEIDSARTIKELEN 11 Nederlandse rechtsorde Beleidsartikel 11 Nederlandse rechtsorde Een goed functionerende rechtsorde, waarbinnen samenleving en burger tot hun recht komen.
Operationele doelstelling 11.1 Het tot stand brengen van wet- en regelgeving ter uitvoering van de grondwettelijke opdracht het burgerlijk recht, het strafrecht en het burgerlijk- en strafprocesrecht in algemene wetboeken en algemene regels van bestuursrecht bij wet vast te leggen, het tot stand brengen van regelgeving ter realisering van de beleidsdoelen van Justitie, de adequate implementatie van internationale regelgeving in de Nederlandse rechtsorde.
Privaatrecht In 2005 zal de aandacht in het bijzonder gericht zijn op: • Bruikbare rechtsorde: In de tweede plaats zal een aantal voorstellen gedaan worden die een appèl doen op het zelfregulerend vermogen van partijen. Het beroep op de rechter kan daarmee ook worden beperkt. Voorbeelden hiervan zijn het wetsvoorstel voor een nieuw procesrecht in echtscheiding en het wetsvoorstel collectieve afwikkeling van massaschade.
36
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
Wetgeving over de positie van natuurlijke personen In 2004 heeft de Eerste Kamer de Wet op de Jeugdzorg aangenomen. Op 1 januari 2005 zal dit omvangrijke wetgevingscomplex in werking treden. Op verschillende andere terreinen van het personen- en familierecht en het nationaliteitsrecht zijn wetsvoorstellen aanhangig of in voorbereiding: • Parlementaire behandeling wetsvoorstel aanpassing huwelijksgoederenrecht • Inwerkingtreding wetsvoorstel herziening stelsel kinderalimentatie • Indiening wijziging competentieverdeling personenen familierecht • Indiening wetsvoorstel geweldsverbod in de opvoeding • Indiening wetsvoorstel uithuisplaatsing pleger huiselijk geweld • Inwerkingtreding wijziging verzoek gezamenlijk gezag • Indiening wetsvoorstel nieuw scheidingsprocesrecht Operationele doelstelling 12.1 Het scheppen van voorwaarden voor en het instandhouden van een stelsel voor slagvaardige, toegankelijke en doelmatige rechtspleging.
12.1.3 Overige diensten Naast de Raad voor de rechtspraak en de Hoge Raad dragen ook een aantal andere organisaties direct of indirect bij aan het functioneren van het stelsel van rechtspleging. Het gaat hierbij om de Commissie Gelijke Behandeling (CGB), het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP), de Centrale Justitiële Documentatiedienst (CJD) en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR). Hieronder worden alleen de belangrijkste ontwikkelingen toegelicht. Als gevolg van nieuwe wet- en regelgeving op het gebied van de gelijke behandeling van onder andere chronisch zieken en mensen met een handicap wordt een toename van het aantal zaken bij de CGB voorzien. Om deze zaken tijdig te kunnen behandelen en de taken naar behoren uit te kunnen voeren wordt de formatie bij de commissie met circa 12 FTE uitgebreid. 13 Rechtshandhaving en criminaliteitsbestrijding Justitie staat voor een veilige en rechtvaardige samenleving. Cruciaal daarvoor is, dat wetten worden nageleefd. Daarom wordt er naar gestreefd dat criminaliteit vermindert. Criminaliteit wordt het meest effectief aangepakt door een combinatie van preventieve en repressieve maatregelen. Operationele doelstelling 13.1 Voorkomen van criminaliteit.
Beleidsevaluatie-onderzoek
Operationele doelstelling 13.3 Doelmatige handhaving van straf- en ordeningsrecht alsmede een doeltreffend strafrechtelijk optreden.
Het actieprogramma «Handhaven op Niveau», dat zich richt op decentrale overheden, gaat haar laatste jaar in: dat van het oogsten en verspreiden. Binnen de programmalijn «Best Practice Ontwikkeling» is hard gewerkt aan het genereren van in de praktijk bewezen succesvolle werkmethoden.
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
37
Zo zullen er «best practices» worden gepresenteerd op het gebied van Integrale Handhaving Buitengebied, Handhaving Leerplicht, Integrale Handhaving Prostitutiebeleid, Handhaving Coffeeshops, Handhaving Escortbedrijven en Handhaving Graffiti. Onder meer met behulp van de in 2004 ontwikkelde nieuwe website en met behulp van de zes keer per jaar verschijnende «Handhavingskrant» zullen deze onder de aandacht van de doelgroep, handhavers bij de decentrale overheden, worden gebracht. Uit de «Handhaven op Niveau» monitor blijkt dat inmiddels 85% van de gemeenten bezig is met het ontwikkelen van integraal handhavingbeleid. Zij doen dat vooral met behulp van het instrumentarium dat in het kader van «Handhaven op Niveau» is ontwikkeld. In 2005 komt in het kader van de uitbouw van het instrumentarium onder meer een modelhandhavingsprogramma en een ICT-ondersteuningspakket ter beschikking. In 2005 zal de Commissie Welschen een advies uitbrengen aan de minister van Justitie op welke wijze er ook na 2005 die aandacht aan de handhaving van ordeningswetgeving kan worden geschonken die daarvoor noodzakelijk is.
Handhaving strafwetgeving De aanstelling van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel (NRM) wordt verlengd en de werkzaamheden van het Bureau NRM worden gecontinueerd, zodat de aanbevelingen van de jaarlijkse rapportages van de NRM beschikbaar blijven voor de handhaving. De concrete maatregelen die zijn voorgesteld in het «Plan van aanpak ordening en bescherming prostitutiesector» (TK, 25 437, nr. 46) zullen komend jaar worden geïmplementeerd. Beleidsevaluatie-onderzoek
14 Jeugd Beleidsdoelstelling 14 Het beschermen van jeugdigen tegen aantasting van een goede opvoedings- en leefsituatie, en het bestrijden en voorkomen van jeugddelinquentie.
De in het kader van het Hoofdlijnenakkoord van 2004 extra toegevoegde middelen komen ten goede aan het versterken van de kwaliteit van de uitvoering van ondertoezichtstelling en voogdij, het intensiveren van opvoedingsondersteuning, preventie van huiselijk geweld en het verbeteren van de diagnose ten aanzien van gedragsgestoorde jongeren. Operationele doelstelling 14.1 Jeugdbescherming en de uitvoering van de opgelegde maatregelen in dat kader.
14.1.1 Raad voor de Kinderbescherming – civiele maatregelen De beleidsprioriteiten van de RvdK voor 2005 liggen in het halen van de norm voor doorlooptijden, het monitoren of alle meldingen via bureaus jeugdzorg binnenkomen bij de RvdK en de evaluatie en bijstelling van de werkwijze bij scheidings-, omgangs- en adoptiezaken.
38
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
Prestatiegegevens
14.1.2 Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen Het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) is een zelfstandig bestuursorgaan dat in opdracht van de ministers van Justitie en VWS inningstaken uitvoert op het gebied van wettelijke onderhoudsbijdragen. Op 18 maart 2004 is het voorstel van Wet herziening kinderalimentatiestelsel (TK, 29 480, nr. 1–3) ingediend. Het nieuwe kinderalimentatiestelsel moet, rekening houdend met het belang van het kind, leiden tot zowel een vergroting van de financiële zelfstandigheid van alleenstaande ouders als een besparing op de collectieve uitgaven (algemene bijstand). Het bevat een regeling tot vaststelling van kinderalimentatie in die gevallen, waarin ouders onderling niet tot een regeling kunnen komen. Het LBIO wordt belast met de vaststelling van kinderalimentatie bij de in Nederland woonachtige alimentatieplichtigen en alimentatiegerechtigden, tenzij een rechterlijke procedure omtrent een scheiding of het over het kind uit te oefenen gezag aanhangig is.
Prestatiegegevens
Huiselijk geweld Het kabinet wil in enkele jaren bereiken dat een dekkend netwerk ontstaat van advies- en steunpunten huiselijk geweld (front office) waarachter lokale en regionale samenwerkingsverbanden zijn gevormd die een sluitende en effectieve aanpak bieden. Op de begroting van VWS zijn middelen gereserveerd om de vorming van regionale advies- en steunpunten te stimuleren. Justitie subsidieert de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) voor de uitvoering van een programma dat erop gericht is om eind 2006 tenminste 250 gemeenten meer dan nu te stimuleren beleidsplannen te maken voor de aanpak van huiselijk geweld en samenwerkingsconvenanten af te sluiten met de lokaal betrokken
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
39
partijen. In het kader van het Grote Stedenbeleid worden met de 30 grote gemeenten afspraken gemaakt over hun inzet bij de aanpak van huiselijk geweld. In 2005 zal een wettelijke maatregel gereed zijn die het mogelijk maakt plegers een tijdelijk huisverbod op te leggen. Politie, gemeenten, het OM en de rechterlijke macht zullen hiertoe voldoende geïnformeerd en toegerust zijn. In 2005 zal een landelijk ondersteuningspunt worden gevormd op het gebied van voorlichting, deskundigheidsbevordering en onderzoek. Ook zullen toolkits worden ontwikkeld waarmee men op lokaal en regionaal niveau publiekscampagnes kan uitvoeren. Beleidsevaluatie-onderzoek
Beleidsdoelstelling 16 Integratie van etnische minderheden in de Nederlandse samenleving resulterend in gedeeld burgerschap van etnische minderheden en autochtonen.
Operationele doelstelling 16.1 Personen uit etnische minderheden zijn toegerust met vaardigheden en oriëntaties die nodig zijn voor deelname aan de samenleving en voor een zelfstandig bestaan in economisch, sociaal en cultureel opzicht.
Onderwijs, jeugd en arbeid
Vergroting van de arbeidsparticipatie en voorkomen van onevenredige uitstroom uit werk door etnische minderheden Op de arbeidsmarkt is nog steeds sprake van een achterstand onder etnische minderheden. Het kabinet streeft verbetering van de arbeidsmarktpositie van etnische minderheden na door vergroting van hun arbeidsparticipatie met 0,75% in 2005. Verder is het streven onevenredige uitstroom uit werk door etnische minderheden zoveel mogelijk te voorkomen. Voor het realiseren van deze doelstellingen zijn de bewindslieden van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) eerstverantwoordelijk. De minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie levert vanuit haar coördinerende taak een bijdrage aan het behalen van deze kabinetsdoelstellingen door zich in samenwerking met anderen in te spannen via: – Bevorderen van etnisch ondernemerschap ook door vrouwen; De specifieke vragen en knelpunten van ondernemers behorend tot etnische minderheden die naar voren gekomen zijn in de Monitor Etnisch ondernemerschap 2004 zijn de basis voor de activiteiten in 2005. Om de slaagkans van etnische ondernemers te vergroten zullen in 2005 in enkele steden kennisateliers opgezet worden, waarbij lokale beleidsmakers, MKB, KvK’s, buurtverenigingen, lokale politiek en etnische ondernemers elkaar ontmoeten en gezamenlijk naar oplossingen zoeken. – Het uitvoeringsplan Emancipatie en Integratie, dat vanuit Vreemdelingenzaken en Integratie in samenwerking met het ministerie van SZW is opgezet. De bedoeling van dit plan, dat in 2005 wordt voortgezet, is om zowel gemeenten als de doelgroep zelf te voorzien van instrumenten ter bevordering van arbeidsparticipatie en maatschappelijke participatie door vrouwen behorend tot etnische minderheden.
40
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
Prestatiegegevens A. Voor etnisch ondernemerschap is de indicator toename van het aantal etnische ondernemers en professionalisering van etnisch ondernemerschap.
Operationele doelstelling 16.2 Groepen, instellingen en voorzieningen staan in gelijke mate open voor etnische minderheden en autochtonen.
Onder deze doelstelling vallen activiteiten die zich richten op de emancipatie van vrouwen behorend tot etnische minderheden. In samenwerking met FORUM is een meerjarige programma-aanpak opgesteld, met drie actielijnen: kennis, professionalisering en dialoog. FORUM zal als expertisecentrum worden gevraagd haar kennis in te zetten voor het verder ontwikkelen van deze vormen van integratiebeleid. In de kabinetsreactie op het rapport van de commissie Blok (TK, 28 689, nr. 17), is aangegeven dat het kabinet met minderheden in discussie wil gaan over kwesties als de positie en de rechten van vrouwen in de Nederlandse samenleving, sociale dwang bij huwelijken, de houding ten opzichte van homoseksualiteit en de sociale pressie die soms op jonge meisjes wordt uitgeoefend, bijvoorbeeld om buitenshuis een hoofddoek te dragen. Hieraan zal in 2005 verder concreet vorm worden gegeven. Lokaal integratiebeleid Inzet is structurele inbedding van de maatregelen in het algemene lokale beleid. Voor een deel zal dit via het Grotestedenbeleid (GSB) worden gerealiseerd. Verder zal het rijk in nauwe samenwerking met de gemeenten een aantal prioriteiten benoemen. Daarbij zullen organisaties als FORUM en het Kennis Instituut Etnische Minderheden (KIEM) deze prioriteiten verder uitwerken in de vorm van specifiek beleid en modules, die beschikbaar kunnen worden gesteld aan gemeenten. Andere onderwerpen die hieraan zijn gerelateerd, zijn huiselijk geweld (zie operationele doelstelling 14.1), eerwraak en de begeleiding van toegelaten vluchtelingen op lokaal niveau. Voor huiselijk geweld is de inzet in 2005 om het taboe rond huiselijk geweld in kringen van etnische minderheden te doorbreken. Voor wat betreft eerwraak is het standpunt van het kabinet, dat opvattingen over eer geen belemmering mogen zijn voor de ontwikkeling van vrouwen uit de etnische minderheden en zeker geen aanleiding mogen zijn voor het gebruik of de acceptatie van geweld. Eerwraak heeft daarom ook in 2005 de aandacht van het kabinet. Inzet is te komen tot een aanpak waarmee optimaal bescherming kan worden geboden aan vrouwen en meisjes die slachtoffer dreigen te worden van eergerelateerd geweld. Inzet is verder de acceptatie van eerwraak door groepen mensen uit de minderheden terug te dringen. Beleidsevaluatieonderzoek Teneinde de ontwikkeling van de integratie van afzonderlijke minderheidsgroeperingen te kunnen volgen is een nieuw rapportagesysteem ontwikkeld. De kern daarvan bestaat uit een Wetenschappelijk jaarrapport integratie. Dit rapport wordt vervaardigd onder verantwoordelijkheid van het Sociaal en Cultureel Planbureau. De eerste versie van het wetenschappelijk jaarrapport verschijnt in september 2005. De laatste integratiemonitor
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
41
van ISEO/SCP in 2004 zal al zoveel mogelijk het format krijgen van het wetenschappelijk jaarrapport. Naast het wetenschappelijk jaarrapport komt er informatie over de integratie van minderheden in de vorm van een door het WODC in samenwerking met het CBS te ontwikkelen «integratieladder» (Conceptuele verkenning integratie). Dit is een vaste set van indicatoren waaraan de integratie van etnische minderheden kan worden afgemeten. De «integratieladder» zal worden gebruikt als meetinstrument voor het integratiebeleid. De hier genoemde beleidsevaluatieonderzoeken hebben betrekking op operationele doelstelling 16.1 en 16.2. Tevens zal het «Longitudinaal onderzoek integratie nieuwkomers» in voorbereiding zijn, waarbij onderzoek wordt verricht naar het vervolgtraject met betrekking tot de integratie van nieuwkomers die de inburgeringscursus met succes hebben afgerond.
17 Internationale rechtsorde Beleidsartikel 17 Bevorderen van de totstandkoming van een Europese en internationale rechtsorde.
Operationele doelstelling 17.1 Het bijdragen aan de inzet van Nederland aan de totstandkoming van deugdelijke EU- en internationale regelgeving alsmede de verbetering van samenwerking in EU-verband en op internationaal niveau.
17.1.1 Directie Wetgeving
Internationale regelgeving Haagse Conferentie voor het Internationaal Privaatrecht
• Alimentatieverdrag
Commission Internationale de l’état civil (CIEC)
• Verdrag inzake de erkenning van het geregistreerd partnerschap • Verdrag inzake de uitwisseling van gegevens van de burgerlijk stand i.v.m. het geregistreerd partnerschap
JBZ-onderwerpen • • • •
Voorstel inzake onderhoudsverplichtingen Voorstel inzake erfopvolging Voorstel toepasselijk recht op echtscheiding Voorstel toepasselijk recht op huwelijksvermogensregime • Voorstel betreffende beslaglegging
42
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
HOOFDSTUK 8. VERDIEPINGSBIJLAGE 13 Rechtshandhaving en criminaliteitsbestrijding Subsidies De stand ontwerpbegroting 2005 van beleidsartikel 13 bestaat in het jaar 2005 voor een bedrag van € 2 150 000 aan subsidieverplichtingen. Dit bedrag heeft betrekking op de mogelijke verlening van de volgende subsidies: • € 350 000 aan de Stichting tegen Vrouwenhandel voor opvang en procesbegeleiding van slachtoffers van mensenhandel; • € 660 000 aan het Landelijk Bureau Racismebestrijding voor het bestrijden van discriminatie en racisme; • € 53 000 aan Stichting Magenta, Meldpunt Discriminatie Internet voor preventie van discriminatie via internet; • € 272 000 voor het project prostitutie/mensenhandel; • € 84 000 voor het meldpunt Kinderporno;
14 Jeugd
Toelichtingen op mutaties Voor de toelichtingen bij de mutaties sanctiecapaciteit JJI(VE) en groei beschermingszaken (RvdK) wordt verwezen naar het overzicht met de belangrijkste beleidsmatige mutaties (zie hoofdstuk 2).
Inningsinstantie – kinderalimentatie De kosten die het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) maakt voor de uitvoering van het nieuwe stelsel kinderalimentatie worden voor de jaren 2004 en 2005 gedekt uit de begroting van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). Dit is reeds bij de 1e suppletore begroting 2004 geregeld. Thans vindt de overheveling plaats vanaf 2006, deze middelen worden vanuit het gemeentefonds overgeheveld naar het ministerie van Justitie.
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
43
HOOFDSTUK 10. MOTIES EN TOEZEGGINGEN
44
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
45
46
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
47
HOOFDSTUK 11. OVERZICHTSCONSTRUCTIES II – OVERZICHTSCONSTRUCTIE INTEGRATIEBELEID ETNISCHE MINDERHEDEN Toelichting bij het interdepartementaal overzicht integratiebeleid etnische minderheden Algemeen In het interdepartementaal overzicht integratiebeleid etnische minderheden zijn opgenomen de specifieke maatregelen op het gebied van het integratiebeleid etnische minderheden. Daarnaast zijn opgenomen die algemene maatregelen, waarbij expliciete beleidsdoelstellingen op het terrein van het integratiebeleid etnische minderheden zijn geformuleerd in de begroting, in beleidsnota’s of in de integratiemonitor. Het gaat hierbij om rijksgelden, dat wil zeggen bedragen die deel uitmaken van de Rijksbegroting. De bedragen die zijn opgenomen in het interdepartementaal overzicht vormen in een aantal gevallen een deel van een groter totaalbudget op het begrotingsartikel uit de Rijksbegroting, waarnaar in het interdepartementaal overzicht wordt verwezen. Indeling De beleidsmaatregelen zijn geclusterd naar een vijftal beleidsterreinen om de samenhang tussen de beleidsmaatregelen van de verschillende ministeries inzichtelijker te maken: inburgering en huisvesting, arbeid en werkgelegenheid, jeugd (en veiligheid), onderwijs, overig beleid. Per beleidsmaatregel is opgenomen: • omschrijving van het (operationeel) doel van het artikel waar de maatregel deel van uitmaakt; • artikelnummer en departement dat de maatregel uitvoert; • omschrijving van de maatregel; • omschrijving van het beoogd effect/prestatie-indicatoren; • stand volgens de ontwerpbegroting 2005 van de ramingen 2004. • meerjarenramingen voor de jaren 2005 t/m 2009 volgens de ontwerpbegroting 2005; • een kolom met het percentage (%) dat aangeeft welk deel van de genoemde middelen bestemd is voor of naar verwachting terecht komt bij (beleid gericht op) etnische minderheden; • de kolom «toelichting» geeft indien nodig een toelichting op de maatregel, de bedragen of de wijze waarop het bovengenoemde percentage is berekend of geschat.
48
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
49
50
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
HOOFDSTUK 13. OVERZICHT ZBO’S EN RWT’S
HOOFDSTUK 14. WETGEVINGSPROGRAMMA
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
51
52
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
B. BEGROTINGSTOELICHTING 2. HET BELEID 2.1. DE BELEIDSAGENDA
Veiligheid Bij de uitvoering van het veiligheidsbeleid zijn verschillende partners betrokken. Er is een belangrijke rol weggelegd voor het lokale openbare bestuur. Ten eerste ondersteunen wij de grote steden door convenanten te sluiten met concrete afspraken over onder andere het vergroten van de veiligheid op lokaal niveau en door geld ter beschikking te stellen om de afspraken te kunnen realiseren. Op basis van de goede ervaringen bij de grote gemeenten wordt in 2005 het integrale veiligheidsbeleid doorgetrokken naar kleine en middelgrote gemeenten. Gemeenten krijgen vanaf 1 juli 2005 meer mogelijkheden om zelf handhavend op te treden, onder meer door zelf bestuurlijke boetes voor kleine ergernissen op te leggen. Ten tweede sporen we de gemeenten aan. Van de bestuurders van gemeenten wordt verwacht dat zij op actieve wijze de verantwoordelijkheid dragen om de samenwerking tussen henzelf, andere bestuursorganen, politie, justitie en allerlei organisaties en instellingen op lokaal niveau gestalte te geven. Gemeentebesturen moeten bestuurlijk lef tonen, keuzes maken en optreden waar de omstandigheden dit vereisen. Wij spreken de gemeenten nadrukkelijk aan op hun bijdragen aan de aanpak van onveiligheid, die varieert van het zorgen voor een goede maatschappelijke opvang tot het tegengaan van huiselijk geweld. Deze aanpak wint ook onder gemeenten aan steun. Ten derde interveniëren wij waar nodig gericht om samenwerking tot stand te brengen en de gewenste resultaten te bereiken. Verbetering kwaliteit openbare sector Een vergrijzende samenleving en een economische laagconjunctuur hebben effect op het ambtenarenkorps; aandacht voor in-, uit- en doorstroom van personeel en geharmoniseerde arbeidsvoorwaarden is geboden om het imago van aantrekkelijke werkgever te behouden. Wat betreft de arbeidsvoorwaardenontwikkeling zet dit kabinet voor 2005 uitdrukkelijk in op een voortzetting van de nullijn voor alle publieke sectoren, ingegeven vanuit de huidige economische situatie en het budgettaire perspectief. Daarnaast wordt ingespeeld op de voorgenomen wijzigingen in de fiscale ondersteuning van pre-pensioen in relatie tot een levensloopregeling.
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
53
Bestuurlijke vernieuwing In het kader van de evaluatie van de Algemene wet gelijke behandeling onderzoeken wij in welke richting het gelijkebehandelingsbeleid zich in de komende jaren moet bewegen. Stroomlijning van het huidige juridische bouwwerk is in ieder geval dringend gewenst met het oog op vergroting van de effectiviteit, de toegankelijkheid en kenbaarheid voor de burger van het recht op gelijke behandeling. Binnen de Raad van Europa hebben wij het initiatief genomen voor en zijn wij actief betrokken bij de totstandkoming van een Aanbeveling over het briefgeheim en de vrije meningsuiting op Internet.
2.2. De artikelen BELEIDSARTIKEL 1: GRONDWET EN DEMOCRATIE 1. Algemene beleidsdoelstelling
Het bevorderen van het goed functioneren van de democratische rechtsstaat en het constitutioneel bestel, zoals deze onder meer zijn neergelegd in de Grondwet, het Statuut en Europese en internationale verdragen. Wat willen we bereiken? C. Verwezenlijking en ontwikkeling grondrechten.
Wat gaan we daarvoor doen? C. Verwezenlijking en ontwikkeling grondrechten. – Gelijke behandeling.Om de inzichtelijkheid van de gelijkebehandelingsregelgeving te vergroten en onderling beter af te stemmen, wordt voortgegaan met de integratie van enkele wetten in de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb). Daarnaast wordt in 2005 de tweede evaluatie van de Awgb afgerond. In het vervolg op de evaluatie wordt bezien in hoeverre het huidige stelsel van gelijkebehandelingswetgeving verdere aanpassing behoeft.
54
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
BELEIDSARTIKEL 2: POLITIE Instrument 5: Personeels- en arbeidsvoorwaardenbeleid en onderwijs politie 1. Arbeidsvoorwaarden. Het kabinetsbeleid voor de sociale zekerheid, prepensioen/VUT/ levensloop en ziektekosten heeft aanzienlijke gevolgen voor de huidige arbeidsvoorwaardelijke regelingen van het politiepersoneel. Het landelijke arbeidsvoorwaardenoverleg met de politievakorganisaties zal in 2005 grotendeels in het teken staan van deze onderwerpen. 4. BATEN-LASTENDIENSTEN BATEN-LASTENDIENST CAS
2. Begroting van baten en lasten
2.1.2. Lasten (in € 1) Personele kosten, bestaande uit:
6. DE BIJLAGE INZAKE MOTIES EN TOEZEGGINGEN (PER 1 JULI 2004) B. Door bewindslieden gedane toezeggingen
B.1. In behandeling zijnde toezeggingen Balkenende I en II
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
55
8. DE BURGEMEESTERSBENOEMINGEN Periode 16 juli 2003 tot en met 15 juli 2004
9. DE OVERZICHTSCONSTRUCTIE EXTRA-COMPTABEL OVERZICHT GROTESTEDENBELEID (ECO GSB) EN DE DOELSTELLINGEN EN INDICATOREN IN GSB III ECO GSB
56
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
Doelstellingen en indicatoren in GSB III
Output De outcomedoelstellingen worden vervolgens vertaald in outputdoelstellingen en bijbehorende outputindicatoren. Over de outputindicatoren worden begin 2005 voor de periode 2005–2009 (GSB III) op stadsniveau afspraken gemaakt in convenanten tussen steden en rijk.
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
57
58
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
BELEIDSAGENDA BIJ DE BEGROTING 2005 1. PRIMAIR ONDERWIJS 1.2 Operationele doelstellingen 1.2.1 Toerusting
1.2.1.1 Personele vergoedingen Speciale aandacht wordt besteed aan het tekort aan schoolleiders. Om te bereiken dat in 2007 het aantal onvervulde vacatures is afgenomen worden maatregelen genomen om de instroom in het beroep te vergroten: + de instroom (van o.a. vrouwen) in het beroep wordt gestimuleerd (zo komt er een nieuwe regeling ter bevordering van duobanen); + de instroom uit etnische minderheden wordt gestimuleerd;
1.2.1.7 Tussenschoolse opvang
Wat willen we bereiken? Het doel is dat het overblijven wordt verzorgd door geschoolde overblijfmedewerkers. De professionalisering van overblijfmedewerkers moet bijdragen aan de verbetering van de kwaliteit van het overblijven. Het streven is erop gericht dat in 2005 5 000 overblijfmedewerkers een korte cursus of opleiding tot overblijfmedewerker volgen. Dit streefcijfer is gebaseerd op realisatiecijfers van de voorgaande twee jaren en op het huidige beschikbare budget. Vooralsnog is de verwachting dat dit aantal in 2005 iets lager ligt dan in de eerste jaren van de regeling. Op grond van evaluatieonderzoek in 2004 naar de subsidieregelingen voor de scholing van overblijfmedewerkers in 2002 en 2003 kan bijstelling van dit streefcijfer plaatsvinden.
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
59
Wat gaan we daarvoor doen? In oktober 2003 is in het kabinet afgesproken dat de verantwoordelijkheid voor de tussenschoolse opvang vanaf 2005 volledig komt te liggen bij de minister van OCW. Afgesproken is dat OCW investeert in het opleiden van overblijfmedewerkers. De subsidieregeling voor het opleiden van overblijfmedewerkers wordt ook in 2005 voortgezet. Ook is in het kabinet afgesproken dat de verantwoordelijkheid voor het overblijven op schoolniveau vanaf 2006 bij de schoolbesturen komt te liggen. Hiertoe wordt de WPO gewijzigd. Over de precieze invulling wordt de Tweede Kamer nader geïnformeerd.
Prestatiegegevens en evaluatieonderzoek In 2004 worden de subsidieregelingen scholing overblijfmedewerkers van 2002 en van 2003 geëvalueerd. De uitkomsten van het onderzoek worden onder andere gebruikt om doelen te formuleren over de aantallen overblijfmedewerkers die de komende jaren worden geschoold. Op grond daarvan wordt het streefcijfer van 5 000 extra geschoolde overblijfmedewerkers in 2005 eventueel bijgesteld. 1.2.2 Kwaliteit 1.2.2.5 Techniek in het basisonderwijs Het doel van «techniek in het basisonderwijs» is het aantrekkelijker maken van bèta- en techniekonderwijs voor meer leerlingen, vooral meisjes en allochtonen. In de overzichtsconstructie bèta-techniek worden de maatregelen met betrekking tot techniek in het basisonderwijs nader toegelicht. 1.2.3 Toegankelijkheid 1.2.3.3 Onderwijs aan leerlingen met een handicap of gedragsstoornis
Wat willen we bereiken? De kwaliteit van het onderwijs aan leerlingen met een handicap of stoornis moet van een dusdanige kwaliteit zijn dat onderwijs op maat mogelijk is en de capaciteiten van deze kinderen optimaal worden benut. Daarnaast is de bevordering van de emancipatie en integratie van mensen met een handicap een belangrijke doelstelling van de rijksoverheid. Op dit moment zijn er voor dit beleid nog geen streefwaarden geformuleerd. In 2004 vindt met de evaluatie leerlinggebonden financiering een nulmeting plaats. Op basis van deze nulmeting worden streefwaarden geformuleerd.
Wat gaan we daarvoor doen? Om deze doelstelling ook voor het onderwijs te realiseren is op
60
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
1 augustus 2003 de gewijzigde Wet op de expertisecentra (WEC) in werking getreden. Op basis van deze wet kunnen ouders kiezen of zij hun (geïndiceerde) kind met een handicap willen inschrijven op een speciale school of op een reguliere school met een leerlinggebonden budget. Daar de inschrijving bij een reguliere school een keuze is van de ouders, is geen streefwaarde opgenomen voor het aantal geïndiceerde leerlingen die worden ingeschreven bij reguliere scholen. Internationale cijfers tonen aan dat circa 25% van de leerlingen worden geïntegreerd in het regulier onderwijs. Het betreft hier echter ook leerlingen met lichtere handicaps die niet in aanmerking komen voor leerlinggebonden financiering. In het schooljaar 2003–2004 was 20% van de leerlingen met een handicap geïntegreerd in het reguliere onderwijs.
Om te bereiken dat de beschikbare speciale voorzieningen ten goede komen aan die leerlingen die dit nodig hebben, zijn er onafhankelijke Commissies voor de indicatiestelling (CvI) ingesteld. Om ook voor het speciaal onderwijs een evenwichtige spreiding van scholen te realiseren is besloten de bestaande schoolsoorten te bundelen in vier clusters van regionale expertisecentra (rec’s) waarin alle scholen voor speciaal onderwijs zijn opgenomen. Voor elk cluster is een landelijk dekkend netwerk van expertisecentra gerealiseerd. In totaal zijn er 33 rec’s gevormd. Om een betere spreiding te realiseren krijgen de rec’s de mogelijkheid om nevenvestigingen in te richten en kunnen geïndiceerde leerlingen binnen het rec verbreed worden toegelaten. Dit betekent dat een school van een bepaalde onderwijssoort leerlingen kan inschrijven die een indicatie hebben voor een andere schoolsoort binnen het rec. De kwaliteit van het onderwijs aan gehandicapte leerlingen op zowel reguliere als speciale scholen moet zo zijn dat onderwijs op maat mogelijk is en de capaciteiten van deze kinderen maximaal worden benut. Het doel is de kwaliteit van het onderwijs, en als gevolg daarvan de leerprestaties, aan kinderen met een handicap in het regulier en speciaal onderwijs te verbeteren. Daartoe worden de volgende maatregelen genomen: + het ontwikkelen van doelen, per onderwijssoort, die zijn afgestemd op de mogelijkheden van de leerlingen; + het uitvoeren van het projectplan «kwaliteit in specialiteit», opgesteld voor de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs aan leerlingen met een handicap. Voor elke geïndiceerde leerling moet een handelingsplan opgesteld worden. In dit plan moeten de doelen die worden nagestreefd worden vermeld. De kwaliteit van het onderwijs aan geïndiceerde leerlingen wordt in overleg met de Inspectie gecontroleerd.
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
61
Wat mag het kosten?
Het gaat hier zowel om de meerkosten van het speciaal onderwijs ten opzichte van het basisonderwijs, als om de kosten die gemoeid zijn met de objectieve systematiek van indicatiestelling en de bekostiging van de rec’s voor de uitvoering van de wettelijke taken.
Prestatiegegevens en evaluatieonderzoek In het schooljaar 2003/2004 hebben drie afzonderlijke reviews plaatsgevonden op respectievelijk de terreinen: weer samen naar school, leerlinggebonden financiering en gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid. De eerste resultaten zijn eind 2004 beschikbaar. Uit deze evaluatie wordt duidelijk waar de drie trajecten elkaar ondersteunen en waar deze botsen. De evaluatie moet tevens aanknopingspunten bieden voor de toekomstige beleidsontwikkeling op de drie terreinen. De evaluatie van de leerlinggebonden financiering omvat onder meer onderzoek naar:de integratie van geïndiceerde leerlingen, het functioneren van de CvI’s en de rec’s. 1.2.3.6 Informatievoorziening brede scholen
Wat willen we bereiken? Brede scholen zijn lokale initiatieven. Gemeenten, scholen en instellingen beginnen aan brede scholen vanuit verschillende motieven, zoals het voorkomen van achterstanden van kinderen en het bieden van een sluitende dagindeling voor kinderen en hun ouders. Het doel van brede scholen is volgens de meeste gemeenten het vergroten van de ontwikkelingskansen van kinderen. Naast deze doelstelling is er een aantal andere doelstellingen waarvoor brede scholen een instrument kunnen zijn. Gemeenten hebben bij de ontwikkeling van brede scholen de regierol en zij kunnen hun eigen budgetten inzetten. Door gemeenten is aangegeven dat er in 2010 ongeveer 1 200 brede scholen moeten zijn. Het doel van het rijksbeleid is dat betrokkenen bij brede scholen (bestuurders en uitvoerders van gemeenten, scholen en instellingen) de benodigde informatie kunnen vinden en krijgen over de ontwikkeling van brede scholen in Nederland, en een beeld krijgen van de knelpunten en good practices rondom deze ontwikkeling. Hiermee wordt aangesloten bij de Operatie Jong. Het formuleren van streefwaarden en de daarbij komende onderzoekslasten, brengen ten opzichte van het beschikbare budget voor informatievoorziening brede scholen, veel kosten met zich mee. Daarom is voor dit beleid afgezien van het formuleren van streefwaarden.
Wat gaan we daarvoor doen? De Rijksoverheid zet onderzoeken uit en verspreidt de uitkomsten naar gemeenten en scholen, onder andere via de website van de brede school (www.bredeschool.nl). Hoeveel brede scholen er in Nederland komen, is afhankelijk van het beleid van gemeenten, scholen en andere instellingen. In opdracht van OCW is een evaluatiemodel ontwikkeld door en voor gemeenten. Zo wordt gestimuleerd dat gemeenten hun eigen brede school onder de loep nemen. In 2005 start de derde fase van het evaluatiemodel waarbij het model breed wordt verspreid. De website www.bredeschool. nl is een belangrijk instrument bij het verspreiden van kennis en het stimuleren van communicatie en informatie-uitwisseling tussen betrokken partijen onderling.
62
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
Wat mag het kosten?
Vanuit OCW wordt jaarlijks € 350 000 ingezet voor onderzoek en (boven) lokale communicatie.
Prestatiegegevens en evaluatieonderzoek In 2004 wordt de website geëvalueerd. Daarnaast is de stuurgroep brede scholen van plan om in 2004 alle producten van de stuurgroep te evalueren. 1.3 Budgettaire gevolgen van beleid
3. VOORTGEZET ONDERWIJS 3.2 Operationele doelstellingen 3.2.3 Toegankelijkheid 3.2.3.2 Jeugdbeleid, zorg en veiligheid De brede school Evenals in het basisonderwijs, is de brede school ook in het voortgezet onderwijs met een opmars bezig. De brede school in de letterlijke betekenis van het woord bestaat niet; er zijn wel vormen van de brede school. Wat brede scholen kenmerkt is, dat er sprake is van een hechte samenwerking tussen scholen en andere jeugdvoorzieningen. Om de ontwikkeling van brede scholen in het voortgezet onderwijs te ondersteunen worden, samen met gemeenten en scholen, instrumenten ontwikkeld en wordt vernieuwing van samenwerkingsrelaties gestimuleerd. 6. HOGER ONDERWIJS 6.2 Operationele doelstellingen 6.2.2 Toegankelijkheid
Wat gaan we daarvoor doen? Naast het vergroten van de instroom en het rendement in het hoger
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
63
onderwijs is er in het beleid aandacht voor de aanpak van tekorten op de arbeidsmarkt, vooral aan bèta/technici, onderzoekers en zorgwerkers. Zie voor het terugdringen van de tekorten aan bèta/technici de overzichtsconstructie Deltaplan bèta/techniek. Voor het vergroten van de deelname van vrouwen aan de sectoren techniek en onderwijs wordt de ondersteuning aan de Stichting vrouwen en hoger technisch onderwijs (VHTO) voortgezet (structureel € 100 000 per jaar). In 2004 is gestart met specifieke projecten door de Stichting Handicap en Studie om de toegankelijkheid van het hoger onderwijs te vergroten voor de gehandicapte en chronisch zieke student. ondersteunen. Hiermee is het amendement op de begroting 2004 (Kamerstuk 29 200 VIII, nr. 20) uitgevoerd. Op grond van de inhoud van de projecten en de ervaringen die in de diverse projecten worden opgedaan, wordt een structurele aanpak geformuleerd om de hoge uitval in de eerste studiejaren tegen te gaan. Daarmee wordt tegemoet gekomen aan motie nr. 13 (Kamerstuk 29 410). Het structurele plan van aanpak wordt opgesteld, nadat voldoende ervaring is opgedaan in de projecten van de Stichting. 6.2.3 Kwaliteit 6.2.3.2 Dynamisering eerste geldstroom wetenschappelijk onderzoek
Wat gaan we daarvoor doen? Met amendement 35 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 200 VIII) is bij de begroting 2004 éénmalig € 4,0 miljoen vrijgemaakt voor jonge onderzoekers in het wetenschappelijk onderzoek. Daarvan is € 2,0 miljoen uitgetrokken voor kleurrijk talent (beleidsprogramma Mozaïek) en € 2,0 miljoen voor de stimulering van vrouwelijk talent. Wegens succes van het programma Mozaïek is besloten het programma in 2005 en 2006 voort te zetten. De middelen worden in 2005 overgeboekt naar beleidsartikel 16 (onderzoek en wetenschappen). 6.3 Budgettaire gevolgen van beleid
OVERZICHTSCONSTRUCTIE ARBEIDSMARKT EN PERSONEELSBELEID 1.2 Operationele doelstellingen + Versterken arbeidsmarktpositie van onderwijs en onderzoeksinstellingen en betere afstemming in de regio (paragraaf 1.2.1). + De onderwijsinstelling als professionele arbeidsorganisatie (paragraaf 1.2.2). + Meer samenhang in de kwalificatiestructuur en het opleidingsstelsel (paragraaf 1.2.3).
64
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
1.2.1 Arbeidsmarkt Verbeteren concurrentiepositie
Kinderopvang Een goede voorziening voor kinderopvang blijft van groot belang voor het behouden en aantrekken van personeel dat arbeid en zorgtaken wil combineren. Werknemers in het primair- en voortgezet onderwijs en in de beroeps- en volwasseneneducatie kunnen een beroep doen op een regeling voor zowel de opvang van 0- tot 4-jarigen als buitenschoolse opvang. Zij ontvangen van de werkgever een financiële bijdrage in de opvangkosten. Met ingang van 1 augustus 2004 geldt voor de bve-sector een eigen gedecentraliseerde kinderopvangregeling. Op dit moment zijn er 17 759 kinderen geplaatst via de centrale kinderopvangregeling. Zo’n 19% daarvan komt voor rekening van de bve-sector. Verwacht wordt dat het gebruik van de kinderopvangregeling de komende jaren nog blijft toenemen.
Op 1 januari 2005 treedt de Wet kinderopvang in werking. Volgens deze wet betalen werkgevers (vrijwillig) een bijdrage van 1/6e deel van de kosten van kinderopvang. In verband met de invoering van de wet is met centrales en werkgevers afgesproken de regeling kinderopvang en buitenschoolse opvang voor onderwijspersoneel per 1 januari 2005 te wijzigen. Vanaf die datum ontvangen ouders – conform de Wet kinderopvang – een vaste werkgeversbijdrage van 1/6e deel van de kosten van kinderopvang, voor zover deze de maximumuurprijs die voor de tegemoetkoming van het Rijk wordt gehanteerd, niet overschrijdt. Van overheidswege zijn als instrumenten de Vernieuwingsimpuls, Aspasia en Mozaïek ingezet. In paragraaf 16.3.1.3 van beleidsartikel 16 (onderzoek en wetenschappen) worden over deze instrumenten beleidsmatige details gegeven en daarbij informatie over de intensiveringen. Hier wordt volstaan met een kort overzicht.
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
65
Wat mag het kosten?
Prestatiegegevens en evaluatieonderzoek
16. ONDERZOEK EN WETENSCHAPPEN 16.2 Operationele beleidsdoelstellingen 16.2.2 Kwaliteit en excellentie 16.2.2.3 Instroom, doorstroom en behoud van talentvolle onderzoekers Daarnaast is de ondervertegenwoordiging van vrouwen in vooral de hogere wetenschappelijke posities een punt van zorg, niet alleen uit emancipatorische overwegingen, maar juist ook met oog op de toenemende behoefte aan (jong) talent en daarmee het in stand houden van de kwaliteit van de wetenschap. Dit geldt tevens voor allochtone onderzoekers. Hoewel het aantal (afgestudeerde) westerse en niet-westerse allochtone studenten is toegenomen tot een omvang van 15 à 20 procent, is het aandeel westerse en niet-westerse allochtonen in de wetenschapsbeoefening nauwelijks toegenomen.
66
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
Figuur 16.3: Het aandeel vrouwen per universitaire wetenschappelijke functiecategorie
Om de neerwaartse tendens in de vergrijzing van universitair wetenschappelijk personeel door te zetten en daarmee de verwachte uitstroom van onderzoekers op te vangen, is het van belang de in- en doorstroom van (jonge) talentvolle onderzoekers te bevorderen en de loopbaanperspectieven in het onderzoek te verbeteren. Hierbij is speciale aandacht nodig voor vrouwen en allochtone onderzoekers, van wie het potentieel tot nu toe nog onderbenut is gebleven.
Wat gaan we daarvoor doen? Om bovenstaande te bereiken worden de volgende middelen en instrumenten ingezet: + de vernieuwingsimpuls; + het Aspasia-programma; + het Mozaïek-programma. Doel van het in 2000 bij NWO ondergebrachte programma «vernieuwingsimpuls » is vernieuwing van het onderzoek door (jonge) talentvolle onderzoekers kansen te bieden, met een nadrukkelijke aandacht voor vrouwen. Om de vergrijzing een halt toe te roepen en jonge onderzoekers een aantrekkelijker perspectief te bieden op een carrière in de wetenschap, richt de vernieuwingsimpuls zich sinds 2002 op het persoonsgericht stimuleren van onderzoekers in de verschillende fasen van hun carrière. De vernieuwingsimpuls nieuwe stijl is gesplitst in drie subsidievormen: voor de pas gepromoveerde veelbelovende onderzoeker (veni), de post-doc die heeft aangetoond zelfstandige ideeën te genereren en tot ontwikkeling te brengen (vidi), en de meer ervaren onderzoekers die in staat wordt geacht een vernieuwende onderzoeksgroep op te kunnen zetten (vici). In 2005 wordt gestreefd naar 180 honoreringen over de drie steunvormen. Uitgesplitst naar steunvorm wordt gestreefd naar een toekenning voor 80 jong gepromoveerden (veni)1, 75 senior postdoc’s (vidi) en 25 professorabele onderzoekers (vici). In 2004 is de vernieuwingsimpuls uitgebreid met een vrouwencomponent voor de vidi en vici categorieën. Dit houdt in dat
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
67
€ 2 miljoen per jaar wordt ingezet om door vrouwen ingediende aanvragen die als «zeer goed» zijn beoordeeld en daarmee honorabel zijn extra te kunnen laten honoreren. Met de middelen voor de vrouwencomponent kunnen per jaar maximaal 5 extra vidi-posities gecreëerd worden of 2 extra vici-posities of een combinatie van vidi en vici subsidies binnen het gegeven budget. Het Aspasia-programma richt zich op het verbeteren van het doorstromen van vrouwen naar de positie van universitair hoofddocent. NWO die het programma sinds 1999 uitvoert heeft twee zeer succesvolle ronden gehouden, in 2000 en in 2002. Vanwege het belang en succes wordt het na 2004 gecontinueerd. De precieze invulling van het programma wordt in de loop van 2004 duidelijk. In 2005 wordt € 1,5 miljoen ingezet en vanaf 2006 € 2 miljoen structureel. Het Mozaïek-programma heeft tot doel meer allochtone afgestudeerden in de wetenschap te laten instromen. NWO, die het programma heeft opgezet en uitvoert, is in 2004 gestart met een pilot die zeer succesvol is gebleken. Getalenteerde allochtone studenten die willen promoveren kunnen – daarbij gesteund door de universiteit – een aanvraag indienen en op basis van uitgewerkte voorstellen geselecteerd worden voor een promotiepositie. In 2005 en 2006 wordt € 2 miljoen per jaar ingezet. Hiermee kunnen per jaar maximaal 12 promotieplaatsen voor promovendi uit minderheidsgroepen worden gefinancierd. Naast de bovengenoemde instrumenten wordt ook op andere manieren getracht de loopbaanperspectieven voor getalenteerde onderzoekers te verbeteren. In het kader van de prestatieafspraken met de universiteiten wordt aan de instellingen gevraagd plannen te maken om het formatiebeginsel te vervangen door het loopbaanbeginsel. Ook aan NWO, KNAW en TNO wordt gevraagd in hun strategische plannen aan te geven hoe zij de loopbaanperspectieven voor talentvolle onderzoekers willen verbeteren.
Wat mag het kosten? Het totale budget voor de vernieuwingsimpuls wordt opgebouwd uit bijdragen van de minister van OCW, NWO en de universiteiten. Daarnaast is er een bijdrage van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van maximaal € 0,9 miljoen per jaar in de periode tot en met 2005. De totale bijdrage van OCW bedraagt € 27 miljoen voor 2005 en de jaren daarna.
68
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
DE VERDIEPINGSBIJLAGE Artikel 1: Primair onderwijs
Toelichting op de nieuwe mutaties 1.3 De externe overboekingen bestaan uit twee onderdelen: + Een overboeking van het ministerie van SZW van € 6,0 miljoen in 2005 oplopend tot € 12,0 miljoen vanaf 2007 voor tussenschoolse opvang. Artikel 16: Onderzoek en wetenschapsbeleid
Toelichting op de nieuwe mutaties 3.1 Het betreft hier extra middelen die worden ingezet om binnen de Vernieuwingsimpuls van de NWO meer goede aanvragen van vrouwen te kunnen honoreren. Doel hiervan is een kweekvijver van vrouwelijk onderzoekstalent te vormen, zodat ook op korte termijn via het Aspasiaprogramma vrouwen kunnen doorstromen naar hogere onderzoeksposities (€ 2,0 miljoen). BIJLAGE MOTIES EN TOEZEGGINGEN
PRIMAIR ONDERWIJS
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
69
BESTUURSONDERSTEUNING EN ADVIES
ONDERZOEK EN WETENSCHAPSBELEID
70
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
B. BEGROTINGSTOELICHTING 2. BELEIDSAGENDA 2.2 Beleidsprioriteiten
2.2.3 Terugdringen administratieve lasten
Met betrekking tot de mutaties voor 2005 is sprake van een toename van de administratieve lasten met € 4,5 mln. als gevolg van de voornemens met betrekking tot VUT, prepensioen en levensloop.
2.3 De begroting op hoofdlijnen
Toelichting Voor zowel de uitvoering van de inkomensafhankelijke regelingen door de Belastingdienst als de in het Strategisch Akkoord aangegeven uitbesteding van de premie-inning werknemersverzekeringen aan de Belastingdienst is een meerjarenraming opgenomen.
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
71
3. BELEIDSARTIKELEN 3.1 Belastingen
3.1.1 Algemene beleidsdoelstelling De fiscale werkzaamheden van het ministerie van Financiën hebben als voornaamste doelstelling:
Het optimaal vorm en uitvoering geven aan de fiscale politiek van het kabinet. De Belastingdienst krijgt er in 2005 en de daaropvolgende jaren taken bij. Met ingang van 1 januari 2006 voert de Belastingdienst voor het UWV de premieheffing en -inning van werknemersverzekeringen uit. De Belastingdienst zal in 2006 ook, via een aan de Belastingdienst gelieerde organisatie, de uitvoering van de huursubsidie en andere inkomensafhankelijke regelingen (IAR) gaan verzorgen. Daarnaast wordt in 2005 aangevangen met de uitvoering van de Wet Kinderopvang (WKO). 7. BIJLAGE MOTIES EN TOEZEGGINGEN Overzicht van de door de Staten-Generaal aanvaarde moties en door bewindslieden gedane toezeggingen in vergaderjaar 2003–2004. FISCAAL Door bewindslieden gedane toezeggingen (fiscaal)
72
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
73
74
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
B. BEGROTINGSTOELICHTING 2. HET BELEID 2.3. De niet-beleidsartikelen Niet-beleidsartikel 60. Ondersteuning Krijgsmacht Ondersteuning krijgsmacht door Commando DienstenCentra (CDC) Het voormalige Defensie Interservice Commando (Dico) levert ondersteuning van velerlei aard aan de krijgsmachtdelen. Op 1 april 2004 is de naam Commando DienstenCentra (CDC) ingevoerd, vooruitlopend op de formele oprichting van deze organisatie op 1 januari 2005. De voormalige Dico-eenheden en nieuw te vormen dienstencentra zullen opgaan in het CDC. Onderstaand is een overzicht opgenomen van de succesfactoren en de kerncijfers, waarmee in de nieuwe organisatie zal worden gewerkt.
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
75
Diensten Geestelijke Verzorging De geestelijke verzorging in de krijgsmacht wordt verzorgd door vijf interservice diensten geestelijke verzorging: de rooms-katholieke, de protestantse, de joodse, de humanistische en de hindoe. Deze diensten zijn organisatorisch ondergebracht in de Diensten Geestelijke Verzorging (DGV). De DGV verlenen geestelijke verzorging aan militairen en waar nodig ook aan de gezinsleden van militairen volgens de richtlijnen van de zendende instanties. De DGV zijn voortdurend beschikbaar om, mede in het kader van het streven van Defensie naar hoogwaardige personeelszorg, vanuit de verschillende godsdienstige en levensbeschouwelijke achtergronden begeleiding en zorg te bieden inzake levensbeschouwelijke/ ethische vragen en bij (geestelijke) nood.
Niet-beleidsartikel 90. Algemeen
Departementsbrede uitgaven
Pensioenen en uitkeringen Na het mislukken van het voorjaarsoverleg zet het kabinet het voornemen om de instroom in VUT- en prepensioenregelingen te ontmoedigen door. Daartoe is een wetsvoorstel in voorbereiding waarmee de bestaande fiscale faciliëring van VUT en prepensioenregelingen wordt beëindigd en tevens een levensloopregeling wordt geïntroduceerd. In afwachting van nadere besluitvorming over de effecten van dit wetsvoorstel voor Defensie is de implementatie van een militair prepensioen ter vervanging van de huidige UKW vooralsnog opgeschort. Op dit artikelonderdeel worden verantwoord: – de door het ABP op declaratiebasis in rekening gebrachte militaire ouderdomspensioenen en (aanvullende) nabestaandenpensioenen; de door de Uitvoeringsinstelling sociale zekerheid voor overheid en onderwijs (USZO) op declaratiebasis in rekening gebrachte programmauitgaven met betrekking tot de sociale zekerheid; de door USZO/ ABP in rekening gebrachte uitvoeringskosten; – het nominale deel van de door Defensie aan het ABP te verrichten betalingen ten behoeve van de opbouw van kapitaaldekking van de militaire nabestaandenpensioenen, alsmede het nominale deel van de door Defensie aan het ABP te verrichten betalingen ten behoeve van de opbouw van kapitaaldekking van het militaire prepensioen;
76
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
Subsidies en bijdragen Voor het jaar 2005 worden subsidies verleend aan de stichting Homosexualiteit en krijgsmacht (€ 10 000), De Nederlandse Reservisten federatie (€ 26 000), Koninklijke Vereniging ter beoefening van de krijgswetenschap, ten behoeve van de buitengewone leerstoel aan de Universiteit van Amsterdam (€ 55 000), de stichting Protestant interkerkelijk thuisfront (€ 15 000), de stichting Nationaal katholieke thuisfront (€ 10 000), het Defensie vrouwennetwerk (€ 14 000), het Veteranenplatform ( € 136 000) en de stichting Stichting Veteranen Instituut (€ 4 203 000). Deze vermelding vormt voor de onder dit artikel opgenomen subsidieverleningen de wettelijke grondslag als bedoeld in artikel 4.23, derde lid, onder c van de Algemene Wet bestuursrecht. 5. BIJLAGEN BIJLAGE 4
MEERJARENRAMINGEN
BIJLAGE 5 RAMINGSKENGETALLEN EN VOLUMEGEGEVENS Kengetallen en volumegegevens niet-beleidsartikel 90 Algemeen (Pensioenen en uitkeringen)
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
77
78
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
2. DE BELEIDSAGENDA 2.1. Hoofdlijnen van het beleid Indachtig het Hoofdlijnenakkoord en het daarop gestoelde beleidsprogramma 2004–2007 van het Kabinet zal VROM zich focussen op het bereiken van de volgende doelen: • Meer ruimte wordt geboden aan burgers, bedrijven en andere overheden om zelf ruimtelijke kwaliteit op duurzame wijze tot stand te brengen op zodanige wijze dat de concurrentiekracht van Nederland wordt versterkt en de leefbaarheid in (en kwaliteit van) steden en op het platteland wordt geborgd; 2.2. Beleidsprioriteiten
2.2.1. Beweging op de woningmarkt nadere uitwerking in artikel 1, 2, 4 en 5 2.2.1.2. Impuls herstructurering De uitvoering van de herstructurering, voornamelijk in de 56 prioriteitswijken in de G30-gemeenten, moet sneller van de grond komen om het proces van concentratie van lage inkomensgroepen in die wijken niet verder te laten toenemen (respectievelijk de uitstroom van midden- en hogere inkomens tot staan te brengen). Dit alles met als doel om het woon- en leefklimaat in die wijken te verbeteren, de sociale cohesie in buurten te versterken en gevoelens van onveiligheid van bewoners te verminderen.
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
79
2.2. De beleidsartikelen Artikel 01. Strategische beleidsontwikkeling en monitoring 1.2. Operationele doelstellingen
1.2.3. Adviesorganen en kennisinstituten Internationale volkshuisvestingsinstellingen en -woonprojecten • Gezamenlijk met het ministerie van Buitenlandse Zaken wordt steun verleend aan de Stichting Habitat Platform (SHP) voor de naleving van de mondiale Habitat Agenda;
Artikel 02. Betaalbaarheid van het wonen 2.2. Operationele doelstellingen
2.2.1. Voorzien in betaalbare en kwalitatief goede huurwoningen De meeste mensen zijn goed in staat zelf voor huisvesting zorg te dragen; een deel heeft daartoe minder goede mogelijkheden. Als een evenwichtige verhouding tussen huurders en verhuurders niet vanzelfsprekend tot stand komt, kan de overheid onder voorwaarden nadere regels hanteren (consumentenbescherming en zeggenschap). De Minister van VROM is er voor verantwoordelijk dat de overheid mogelijkheden creëert om kwalitatief goede en betaalbare huurwoningen voor kwetsbare groepen toegankelijk te maken en te houden door: • Het beheersen van de huurontwikkeling (huurprijsbeleid); • Het verbeteren van de prijs/kwaliteitsverhouding (huurwetgeving en huurgeschillenbeslechting); • Het garanderen van de betaalbaarheid van de doelgroep (huursubsidiewet); • Het bevorderen van de beschikbaarheid van huurwoningen voor de doelgroep (huisvestingswet/toewijzing en tegengaan onrechtmatige bewoning).
2.2.1.3. Garanderen van de betaalbaarheid voor de doelgroep Met behulp van de indicatoren netto-huurquote en de ninki («netto inkomen na kale huurlasten-»index) wordt het effect van de huursubsidie op de betaalbaarheid van het huren beoordeeld. De netto-huurquote geeft aan welk deel van het netto-inkomen aan netto huurlasten1 wordt besteed. De ninki geeft de ontwikkeling aan van het netto inkomen na aftrek van de netto huurlasten. De ontwikkeling van beide indicatoren wordt bepaald door de ontwikkeling van het netto-inkomen en huursubsidie en het huurstijgingspercentage. In de begroting 2005is gekozen voor het presenteren van een aantal referentiecases waarbij wordt uitgegaan van een welomschreven inkomenssituatie en een huurniveau gelijk aan de aftoppingsgrens. Het voordeel hiervan is dat de ontwikkeling van de indicatoren kan worden
80
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
geprojecteerd. Deze representeren de waarden van de indicatoren van de huursubsidieontvangers. Hierbij is er ook voor gekozen om vooruitlopend op de invoering van de Algemene Wet Inkomensafhankelijke regelingen, de periode van netto woonlasten en inkomen gelijk te schakelen aan een kalenderjaar. Een nadeel vooralsnog is dat de ontwikkeling van de waarden van de indicatoren niet meer gewogen wordt naar de samenstelling van de huursubsidiepopulatie. In tabel 2.3 en tabel 2.4. worden de referentiecases gepresenteerd2. Als uitgangspunt voor de huurverhoging wordt de meest recente huurbrief gehanteerd. Voor de mutatie van de inkomens wordt aangesloten op de meest recente inkomensgegevens, zoals deze zijn gepubliceerd door het CPB (die op het moment van opstellen van de cijfers beschikbaar waren). Als uitgangspunt voor de huursubsidieparameters worden als basis de gepubliceerde parameters voor het tijdvak 2004/2005gehanteerd. In de onderstaande tabellen is nog geen rekening gehouden met de effecten van de modernisering van het huurbeleid.
1 Netto huurlasten worden gevormd door de huur minus huursubsidie. 2 Bij de cases wordt bij de uitkeringsgerechtigden en marktloon uitgegaan van een inkomensniveau van 100% wettelijk minimumloon.
De ontwikkeling van de netto-huurquote in 2005laat over de hele linie een stijging zien. Dit wordt veroorzaakt door de geprojecteerde extra verhoging van de eigen bijdrage met € 14,282 per maand per 1 juli 2005. Voor de lagere inkomens stijgt de netto-huurquote het sterkst. Voor deze inkomenssituatie geldt dat de verhoging van de eigenbijdrage het zwaarst weegt.
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
81
Voor 2005 wordt verwacht dat de netto-inkomens gelijk zullen blijven of licht zullen dalen. Bij stijgende woonlasten zal het netto-inkomen na aftrek van de woonlasten dalen.
Armoedeval en Huursubsidiedruk
1 Voor de inkomenssituaties die niet in de onderste klasse van de normhuurtabel liggen wordt de normhuur geschat. 2 Deze extra verhoging bedroeg per 1 juli 2004
In het Hoofdlijnenakkoord is overeengekomen dat de armoedeval zal worden aangepakt door een verdere stroomlijning van inkomensafhankelijke regelingen (door bundeling van regelingen en uniformering van inkomensbegrippen), met name voor zorg, kinderen en wonen. Voor deze inkomensafhankelijke regelingen is een kaderwet aan de Tweede Kamer aangeboden, waarbij een groot aantal begrippen (waaronder het inkomensbegrip) is gestroomlijnd. Voor de huursubsidie betekent dit onder andere dat er met ingang van 1/1/2006 wordt afgestapt van het inkomen t-1 en wordt overgegaan op het actuele inkomen. Ook zal er geen correctie meer op het verzamelinkomen plaats vinden, zodat het inkomensbegrip in alle inkomensregelingen gelijk wordt.
Een huursubsidiedruk van bijvoorbeeld 40% betekent dat, indien sprake is van een overgang van bijstand naar 100% WML, bij elke euro meer verdiensten, € 0,40 minder huursubsidie wordt ontvangen. De gekozen invulling van de taakstelling bij de huursubsidie (verhoging van de eigen bijdrage van € 12,– in het subsidiejaar 2004/2005) heeft geen negatief effect op de armoedeval.
Uitvoering Huursubsidiewet Algemene Wet Inkomensafhankelijke regelingen De uitvoering van de huursubsidie zal in 2005geleidelijk worden overgedragen aan de de Belastingdienst/Toeslagen. Per september 2005 zal hiertoe de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen van kracht worden. Per 1 januari 2006 zal de huursubsidie door de Belastingdienst/ Toeslagen worden uitgevoerd.
Bereikbaarheid en klantvriendelijkheid Om de huursubsidieklanten beter van dienst te kunnen zijn wordt onder meer gestreefd naar een laagdrempelige en gedifferentieerde informatievoorziening. Dit wordt bereikt door het inrichten van Huursubsidie-informatie Punten (HIP) bij verhuurders en gemeenten en verbetering van de telefonische bereikbaarheid voor huursubsidieklanten met vragen. In 2005 zou voor 90% van de doelgroep van de huursubsidie moeten gelden dat zij een HIP in de gemeente hebben en dat de telefonische bereikbaarheid van VROM in verband met huursubsidieaanvragen gemiddeld 85% zou moeten zijn, dat wil zeggen dat 85% van de bellers daadwerkelijk een medewerker te spreken krijgt. Zowel telefonisch, via internet als bij de HIP, kan de huursubsidieklant de status van zijn huursubsidieaanvraag opvragen.
82
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
2.2.3. Versterking van de positie van de burger bij huur en koop 2.2.3.1 Ondersteunen belangenverenigingen ook t.b.v. stimuleren aanbod van scholing
De Stichting Landelijk Contact van de VAC’s (LC VAC), sinds april 2004 VACpunt Wonen geheten, is het kennis- en servicecentrum voor lokaal opererende VAC’s (oorspronkelijk: vrouwenadviescommissies, tegenwoordig meer woonadviescommissies of WAC) die op vrijwillige basis de belangen van de (anonieme) woonconsument behartigen door te ijveren voor verbetering van de integrale woonkwaliteit. Voor deze lokale VAC’s is het van belang dat alle relevante kennis gebundeld is in een landelijk centrum dat zorgt voor scholing, voorlichting en ondersteuning en het actueel houden en verspreiden van de gezamenlijke kennis. Dit gebeurt via cursussen, studiedagen, workshops enz. Het VACpunt Wonen ontvangt van VROM een exploitatiebijdrage die in drie jaar wordt afgebouwd (2004–2007). Vanaf 2005kunnen de (verlaagde) exploitatiebijdragen worden aangevuld met projectbijdragen onder voorwaarde van professionalisering van de organisatie en verdere verbreding van VAC’s naar WAC’s. De totale bijdrage zal jaarlijks maximaal € 300 000,– bedragen. 2.3. Budgettaire gevolgen van beleid
Toelichting: Versterking positie burger Ten aanzien van dit operationeel doel worden projectsubsidies verstrekt alsmede vergoedingen voor exploitatiekosten aan woonconsumentenorganisaties.
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
83
Artikel 03. Duurzame woningen en gebouwen 3.2. Operationele doelstellingen
3.2.1. Garanderen van een minimale kwaliteit van woningen en overige gebouwen
3.2.3. Coördinatie rijksopdrachtgeverschap in de bouw Het beleid en de praktijk inzake aanbestedingen worden sinds de parlementaire enquête bouwnijverheid door VROM gecoördineerd voor de vier bouwdepartementen; Defensie, V&W, LNV en VROM. Het doel van coördinatie rijksopdrachtgeversschap voor bouwwerken is om intern en extern de belangen van aanbestedende diensten op het vlak van inkoop te bundelen en versterken. Dit betreft bijvoorbeeld het aanpassen van het aanbestedingsreglement werken; de afstemming op het terrein van aanbestedingsbeleid; de nieuwe aanbestedingswet die door EZ wordt opgesteld en het praktisch uitvoering geven aan de beleidsregels uitsluiting en integriteit. Verder wordt de inzet qua financiën en personeel van de aanbestedende diensten voor het Kenniscentrum Aanbesteden Bouw (KCAB) afgestemd. Ook de opstelling binnen de Regieraad voor de Bouw moet het gewenste vernieuwingsproces en de cultuuromslag in de bouw gaan aanzwengelen. Het KCAB en de Regieraad zelf zijn opgenomen onder artikel 1.
84
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
3.3. Budgettaire gevolgen van het beleid
Artikel 05. Sociale kwaliteit van het wonen en de woonomgeving 5.1. Algemene beleidsdoelstelling De algemene beleidsdoelstelling is het leveren van een bijdrage aan het verbeteren van de sociale kwaliteit van het wonen en de woonomgeving. Daaronder wordt verstaan: «de mate waarin het wonen en de woonomgeving bijdragen aan de maatschappelijke participatie en integratie van burgers en het welbevinden binnen de woon- en leefomgeving». Binnen dit artikel vallen drie thema’s: 2. Het verbeteren van de leefkwaliteit van wijken Een duurzame verbetering van de leefkwaliteit van wijken wordt bereikt door een evenwichtige mix aan fysieke, sociale en economische ingrepen. VROM zet met name in op een sterke koppeling tussen fysieke en sociale maatregelen. Fysieke investeringen zonder een sociaal investerings-programma kunnen leiden tot desinvesteringen of de verplaatsing van sociale problemen naar andere wijken. Voor een succesvolle aanpak van de sociaalfysieke opgave is het betrekken van burgers eveneens van belang. Zij bepalen immers mede de lokale kwaliteit van wonen en woonomgeving en de beleving hiervan. Een van de meest in het oog lopende aspecten van de positie van minderheden is hun geconcentreerde aanwezigheid in grote stadswijken. Behalve de concentratie van huishoudens met een ongunstige sociaal-economische positie (al dan niet samengaand met een gebrekkige sociale cohesie) vormt ook het laag opgeleide en slecht Nederlands sprekende deel van de bevolking een verklarende factor voor het bestaan van wijkproblemen. Het is aannemelijk dat vooral het wonen in een concentratiewijk voor deze groep de integratie belemmert. 5.2. Operationele doelstellingen
5.2.1. Voldoende aanbod van geschikte woningen voor ouderen en mensen met beperkingen Beleidsprestaties 2005 Actieplan VROM zal in 2005, in samenhang met de beleidsprestaties ter verhoging van de woningproductie en de herstructurering, het hiervoor genoemde actieplan uitvoeren in samenwerking met VWS. Dit betreft ondermeer: • De wijziging van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (de uitbreiding hiervan met het domein wonen) treedt in 2005 in werking;
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
85
6. Bijlage 2. Moties en toezeggingen Het overzicht van de door de Staten-Generaal aanvaarde moties en door de bewindslieden gedane toezeggingen (1 juni 2003– 1 juni 2004) A. OVERZICHT VAN DE MOTIES VAN WONEN
86
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
4. DE BELEIDSARTIKELEN
07 KLANTGERICHTE PERSONENVERVOERMARKT
07.2 Nader geoperationaliseerde beleidsdoelstellingen en beleidsinstrumenten De algemene doelstelling bestaat uit de volgende geoperationaliseerde doelstellingen: – Spoorvervoer; – Regionaal Openbaar Vervoer; – Taxivervoer.
Regionaal Openbaar Vervoer a. Toelichting doelstelling
Toegankelijkheid Het beleid ten aanzien van de mobiliteit van ouderen en gehandicapten in het algemeen en de toegankelijkheid van het openbaar vervoer, zoals neergelegd in de beleidsnotitie van 16 juli 1999 (TK26 200, XII, nr. 43) wordt onverminderd voortgezet. De inzet blijft onverkort dat het materieel van het stads- en streekvervoer over de weg in 2010 toegankelijk is. Daarbij wordt er van uitgegaan dat de sedert 1992 aan het stads- en streekvervoer ter beschikking gestelde geoormerkte gelden voor verbetering van de toegankelijkheid voldoende zijn voor het bereiken van de doelstellingen. Deze geoormerkte gelden gaan met de totale rijksbijdrage voor de exploitatie van het stads- en streekvervoer over in de BDU verkeer en vervoer. Het oormerk zal daarbij vervallen. Te zijner tijd zullen in het kader van de Nota Mobiliteit prestatie-indicatoren worden vastgesteld. Het streven is tevens dat het materieel van het spoorvervoer in 2030 toegankelijk is. Deze termijn wordt met name bepaald door de economische levensduur van het rollend materieel en door benodigde aanpassingen aan de (spoor-)infrastructuur. In de vervoerconcessie is aan NS de zorgplicht opgedragen voor het realiseren van toegankelijke treinen.
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
87
5. DE NIET-BELEIDSARTIKELEN 22 ALGEMEEN UITVOERINGSORGANISATIE
22.3 Nadere toelichting bij de Programma- en apparaatsuitgaven Ontvangsten Indirecte uitvoeringsontvangsten Dit betreft ontvangsten voor personeel, materieel en automatisering van Rijkswaterstaat, voor zover deze niet kunnen worden toebedeeld aan andere artikelonderdelen. Het betreft onder andere ontvangsten inzake ouderbijdragen kinderopvang en ontvangsten uit het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds met betrekking tot langdurig zieken.
88
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
B. BEGROTINGSTOELICHTING 2 HET BELEID 2.1 BELEIDSAGENDA 1. GROEI MOET!
Lange termijn kansen en bedreigingen van het groeivermogen Om meer mensen aan het werk te krijgen, richt het kabinet zich vooral op bepaalde bevolkingsgroepen, zoals vrouwen en ouderen. Die moeten niet langer worden gehinderd om te gaan of te blijven werken. Dat betekent betere kinderopvang en meer mogelijkheden voor ouderen op de arbeidsmarkt. Ouderen langer actief houden, is ook het middel om de trend te doorbreken dat we steeds eerder stoppen met werken, terwijl we wel ouder worden. 3. EEN CONCURREREND ONDERNEMINGSKLIMAAT De concurrentiekracht van het Nederlands bedrijfsleven en het investerings- en vestigingsklimaat zijn snel verslechterd. Om het ondernemingsklimaat te versterken en het vestigingsklimaat voor buitenlandse bedrijven te verbeteren heeft het kabinet gelijk na zijn aantreden al een aantal belangrijke acties in gang gezet. Belangrijke stap hierin is ook de substantiële verlaging van het tarief van de Vennootschapsbelasting. In 2005 heeft het kabinet op dit terrein de volgende drie prioriteiten: 1. Verbetering van de regelgeving. 2. Meer ruimte voor ondernemerschap. 3. Een nieuw regionaal economisch beleid.
2. Meer ruimte voor ondernemerschap In 2005 voert het kabinet de volgende acties voor versterking van het ondernemerschap: • Aanpassing BBMKB;veel starters en MKB hebben geen toegang tot kleine kredieten. Om dit op te lossen wordt gedacht aan het verhogen van het garantiedeel voor borgstellingkredieten (BBMKB) onder de € 100 000,-. Ook zal de promotie van de BBMKB aan banken en starters worden vergroot.
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
89
2.2 DE BELEIDSARTIKELEN 1 GOED FUNCTIONERENDE ECONOMIE EN MARKTEN IN NEDERLAND EN EUROPA 1.1. Algemene doelstelling, beleidsprogramma en acties 2005
1.2 Operationele doelstellingen Operationeel doel C. Versterken van concurrentie op Nederlandse markten In onderstaande tabel staan alle instrumenten ten behoeve van het versterken van de concurrentie op Nederlandse markten.
Acties 2005 Naast de inzet van het reguliere instrumentarium worden in 2005 de volgende specifieke acties ondernomen:
• Projecten Interdepartementale Commissie Marktordening (ICM). Het bevorderen van een goede werking van markten is geen zaak van EZ alleen. De ICM is daarom ingesteld om samenwerking tussen de ministeries op het terrein van marktordening en economische regulering te versterken, om het functioneren van markten te verbeteren en ruimte voor ondernemers te vergroten. Onder regie van de ICM worden projectenuitgevoerd, waarbij departementen en andere overheden knelpunten in kaart brengen en aanpakken. Het gaat om aanpassingen in wet- en regelgeving en verbeteringen in uitvoering en handhaving. Projecten die in 2004 of begin 2005 worden afgerond betreffen: • Openingstijden van (semi)publieke diensten: voorstellen voor verbetering openingstijden en beschikbaarheid postkantoren, gemeenten en zorginstellingen.
90
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
2 BEVORDEREN VAN INNOVATIEKRACHT 2.2 Operationele doelstellingen Operationeel doel E. Versterken kennisbasis door samenwerking van bedrijven en kennisinstellingen Voor het verrichten van fundamenteel en toegepast onderzoek, onder meer op de strategische technologiegebieden, zijn voldoende en goed-gekwalificeerde kenniswerkers van essentieel belang. Nederland kampt echter met een schaarste aan hoogopgeleide kenniswerkers, in het bijzonder de voor innovatie belangrijke groep bèta-technisch opgeleiden. Een imagoprobleem betreffende zowel het bèta-techniek onderwijs als het bèta-techniek carrièreperspectief ligt ten grondslag aan de schaarste aan de bèta-technisch opgeleiden (zie Deltaplan bèta/techniek (TK, OCW, briefnr. 0301150)). Het Deltaplan formuleert als doel voor het hoger onderwijs dat ten opzichte van 2000 in 2007 15% meer bèta’s en technici instromen en dat er in 2010 15% meer uitstromen. Voor de uitvoering van het Deltaplan is door OCW, SZW en EZ een Platform Bèta/techniek opgericht, dat regionale netwerken ondersteunt om het onderwijs te vernieuwen en techniek in het basisonderwijs te stimuleren. 3 EEN CONCURREREND ONDERNEMINGSKLIMAAT 3.1 Algemene doelstelling, beleidsprogramma en acties 2005
3.2 Operationele doelstellingen Operationeel doel B. Meer en beter ondernemerschap
Met uitzondering van de MVO-indicatoren zijn de indicatoren ontleend aan de Beleidsbrief «meer actie voor ondernemers». Deze brief is in juli 2004 aangeboden aan de voorzitter van de Tweede Kamer.
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
91
In onderstaande tabel staan de belangrijkste instrumenten ten behoeve van het meer en beter ondernemerschap.
Acties 2005
• BBMKB Een belangrijk probleem voor veel starters en MKB is nog altijd de toegang tot kleine kredieten. Het klimaat om een kleinzakelijk krediet te verkrijgen is de afgelopen jaren mede door de conjunctuur verder verslechterd. Het beroep op de BBMKB voor kleine kredieten is vooral sterk afgenomen als gevolg van nieuwe kredietverleningsprocessen bij banken (kostenreductie, standaardisering en Basel 11) die niet meer aansluiten bij de BBMKB. In overleg met banken wordt onderzocht of en hoe die aansluiting weer is te herstellen. Daarnaast wordt gedacht aan het verhogen van het garantiedeel voor de borgstellingkredieten aan starters (BBMKB) onder de €100 000. Ook de promotie van de BBMKB wordt opgevoerd. Om de toegang tot het durfkapitaal te verbeteren zal EZ maatregelen nemen om de transparantie in de markt te vergroten. Informal investors en bedrijven moeten elkaar gemakkelijker kunnen vinden. Het beleid zal gericht zijn op informatievoorziening, educatie en coaching
• Menselijk Kapitaal Nederland kampt met een blijvende en wellicht zelfs toenemende schaarste aan hoogopgeleide kenniswerkers. Binnen de groep kenniswerkers is, met het oog op innovatie, een essentiële rol weggelegd voor bèta-technisch opgeleiden. Dit wordt vormgegeven in het Deltaplan bèta techniek. Ten tweede moet het kennis- en vaardigheidsniveau van dit menselijk kapitaal in de loop der jaren op peil blijven. De uitwerking van dit beleid zal plaatsvinden in het op te stellen actieplan Leven Lang Leren. Onderdeel hiervan zal zijn de oprichting van een platform LLL waarin overheid, sociale partners en onderwijskoepels zitting zullen hebben. Daarnaast heeft EZ het instrumentarium gefocust op scholings- en hrm-instrumenten. EZ zal in afstemming met OCW en het Innovatieplatform (werkgroep Leynse) bezien welke activiteiten gestart kunnen worden om de uitval in het VMBO te verminderen. Eén manier om de problematiek van uitval in het VMBO te verminderen is het aanbieden van aantrekkelijker en ondernemender onderwijs. Vanaf volgend jaar zullen dan ook, in navolging van het MBO en Hoger Onderwijs, ook specifiek activiteiten gericht worden op stimulering van ondernemerschap in het VMBO-onderwijs.
92
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
5 INTERNATIONALE ECONOMISCHE BETREKKINGEN
5.2 Operationele doelstellingen Operationeel doel C. Bevorderen van internationaal ondernemen Acties 2005
• Implementatie Actieprogramma Internationaal Ondernemen waaronder instelling Dutch Trade Board. EZ lanceert dit najaar met het Actieprogramma Internationaal Ondernemen een pakket aan acties om internationaal ondernemen te bevorderen. Het actieprogramma is er op gericht de private sector, en met name MKB-bedrijven, verder te stimuleren internationaal actief te worden, maar ook om publiek-private samenwerking op het terrein van internationaal ondernemen te versterken. In het kader van het actieprogramma zal ook worden gestreefd naar een meer thematische opzet van handelsmissies. Voorbeelden hiervan zijn de komende missies naar het Verenigd Koninkrijk (vrouwenmissie), Finland (innovatie), Marokko (allochtoon ondernemerschap) en Boston (innovatie en technologische samenwerking).
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
93
94
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
BELEIDSAGENDA 11 Algemeen Op dit artikel worden de uitgaven, zowel apparaat als programma, toegelicht die niet vallen onder de voorgaande beleidsartikelen. Dit betreft de apparaatsuitgaven van een aantal algemene onderdelen van het kerndepartement, uitgaven in het kader van het actieplan emancipatie, internationale contributies en de uitvoering van EU maatregelen door onder meer de productschappen.
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
95
Budgettaire gevolgen
Toelichting op de programma-uitgaven U11.11 Emancipatie In het kader van emancipatie subsidieert LNV projecten waar aandacht is voor het voorkomen van uitsluiting en het versterken van verscheidenheid.
96
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
1. LEESWIJZER Opbouw begroting De begroting van SZW is opgebouwd uit de volgende elementen: Beleidsagenda In de beleidsagenda wordt aandacht besteed aan de hoofdlijnen van het beleid van SZW. Daarbij wordt in het bijzonder ingegaan op de vijf prioriteiten WAO, reïntegratie, arbeid en Zorg, arbeidsparticipatie ouderen, Deregulering en administratieve lastenverlichting. Nieuwe begrotingsstructuur De missie van SZW luidt: «het stimuleren van werkgelegenheid, moderne
arbeidsrelaties en een activerende sociale zekerheid.» Bij de nieuwe begrotingsstructuur is aangesloten op de missie van het departement: Na de algemene verantwoordelijkheid voor werkgelegenheidmet daaronder arbeidsparticipatie, bemiddeling en arbeid en zorg, komt onder de noemer moderne arbeidsrelaties defocus op de kwaliteit van deze arbeid, arbeidsomstandigheden en de preventie van ziekteverzuim en arbeidsuitval. 2. DE BELEIDSAGENDA 2.2 Hogere arbeidsparticipatie Box 3 Arbeidsparticipatie nu en in de toekomst
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
97
Box 4 Europese Taskforce Werkgelegenheid: «Jobs, jobs, jobs» De Europese Unie heeft zichzelf in het jaar 2000 in Lissabon ten doel gesteld uiterlijk in 2010 uit te groeien tot de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie ter wereld met meer en betere banen. De Europese Taskforce Werkgelegenheid onder leiding van oud-premier Wim Kok heeft in november 2003 in het rapport «Jobs, jobs, jobs» aanbevelingen gedaan om de zogenoemde Lissabondoelstelling te realiseren. Het rapport concludeert dat deze doelstelling alleen gehaald kan worden als de lidstaten hun beleid intensiveren. Als belangrijkste actiepunten voor de EU-lidstaten ziet de taskforce-Kok het versterken van het aanpassingsvermogen van arbeidsmarkten, toename van de arbeidsparticipatie en verhoging van de investeringen in menselijk kapitaal. Het rapport benadrukt de urgentie van deze maatregelen. Alleen als de Europese landen hun inspanningen drastisch verhogen kunnen welvaart en sociale verworvenheden ook in de toekomst veilig gesteld worden. Specifiek voor Nederland gelden bovendien aanbevelingen om de loonstijging gematigd te houden, het arbeidsongeschiktheidsstelsel te hervormen, om ouderen langer actief te houden en om de arbeidsdeelname van vrouwen te vergroten. 2.4 Inspelen op individuele wensen en behoeften
Verlof De mogelijkheid om verlof op te nemen is vergroot met de invoering van de Wet arbeid en zorg. Hiermee is een nagenoeg compleet stelsel van verlofregelingen tot stand gebracht. Bij langer durend verlof vormt de financiering nog een belemmering. Het huidige financieringsstelsel is versnipperd. De regering wil dit stelsel vervangen door één algemene financieringsregeling voor verlof: de levensloopregeling. Deze regeling geeft werknemers een fiscaal voordeel als zij sparen of een verzekering afsluiten voor financiële overbrugging van langere periodes van onbetaald verlof. Wie deelneemt aan de levensloopregeling en daarnaast gebruik maakt van zijn wettelijk recht op ouderschapsverlof, krijgt de eerste jaren een extra voordeel in de vorm van een heffingskorting. De levensloopregeling zal ook een financiële stimulans kunnen vormen voor het gebruik van langdurend zorgverlof. Een wetsvoorstel voor deze vorm van verlof is bij de Tweede Kamer ingediend. De levensloopregeling kan ten slotte ook dienen ter financiering van verlof voor scholing, van «opfrisverlof» en van verlof dat vooraf gaat aan het ouderdomspensioen.
Arbeid en zorg Iedereen die arbeid en zorg wil combineren, moet daartoe ook de mogelijkheid krijgen (zie beleidsartikel 25). Dit vereist niet alleen goede voorzieningen voor verlof, maar ook voor kinderopvang. De toegankelijkheid van kinderopvang zal in 2005 verbeteren door invoering van de Wet kinderopvang. Deze wet geeft ouders recht op een tegemoetkoming in de kosten van formele kinderopvang. Ouders krijgen bovendien een extra tegemoetkoming van de overheid, als de werkgever niet aan de opvang meebetaalt. Deze compensatieregeling voor ontbrekende werkgeversbijdragen kent een afbouw voor inkomens boven € 45 000. Dit is vastgelegd in de Wet kinderopvang. Bovendien geldt vanaf 1 januari 2005 een beperkt aantal landelijke kwaliteitseisen en een uniform toezichtsysteem voor kinderopvangcentra.
2.5 Uitvoering, controle en toezicht In aanvulling hierop zullen in 2006 de bestaande fiscale kinderkortingen (verder) worden verhoogd, geïntegreerd en meer glijdend inkomensafhankelijk worden gemaakt. De invoering van één integrale kinderkorting verhoogt de transparantie. Bovendien daalt het bedrag van de nieuwe kinderkorting veel geleidelijker als het inkomen stijgt. Dat voorkomt de scherpe inkomensvallen die nu optreden bij het overschrijden van inkomensgrenzen.
98
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
2.8 Tabel 2.2: Beleidsprioriteiten
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
99
3. DE BELEIDSARTIKELEN BELEIDSARTIKEL 21 INKOMENSBELEID 21.1 Algemene doelstelling Zorgdragen voor een evenwichtige en activerende inkomensontwikkeling 21.2 Operationele doelstellingen
1. Het bereiken van een zo gelijkmatig mogelijk over de verschillende inkomensgroepen gespreide inkomensontwikkeling. 2. In stand houden en verbeteren van financiële prikkels voor werkaanvaarding (beperken armoedeval). Operationele doelstelling 1: Het bereiken van een zo gelijkmatig mogelijk over de verschillende inkomensgroepen gespreide inkomensontwikkeling (evenwichtige inkomensontwikkeling).
Niet standaard koopkrachteffecten * De invoering van de Wet kinderopvang.Dit heeft gemiddeld genomen geen effect, maar hierin bestaat wel een grote spreiding.
100
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
Operationele doelstelling 2: In stand houden en verbeteren van financiële prikkels voor werkaanvaarding (beperken armoedeval). Tabel 21.2 presenteert de ontwikkeling van de armoedeval. Dit is de ontwikkeling in de afstand tussen inkomen uit een uitkering op minimumniveau en inkomen uit werk op het niveau van het WML (werkloosheidsval) en de inkomensontwikkeling van niet-verdienende partners die een baan aanvaarden (herintredersval). Verder zijn cijfers opgenomen over de netto-inkomensstijging na een verbetering van het bruto-inkomen (marginale druk). Deze indicatoren geven de mate aan waarin (meer) gaan werken financieel aantrekkelijk is.
Tabel 21.2 laat zien dat de werkloosheidsval in 2005 afneemt voor de alleenverdiener met kinderen en de alleenstaande. De alleenverdiener met kinderen gaat er bij werkaanvaarding op minimumloonniveau gemiddeld echter nog steeds in inkomen op achteruit (– 31.4% ofwel € 630) ondanks de verbetering van de werkloosheidsval. De verbetering van de werkloosheidsval wordt met name veroorzaakt door de verhoging van de arbeidskorting met € 56 en de beperking van het budget voor de bijzondere bijstand ten opzichte van 2004. Een alleenstaande gaat er 21.4% (€ 275) in inkomen op vooruit bij het aanvaarden van een baan op minimumloon niveau. Een gezin waarin de partner weer gaat werken (herintredersval) gaat er in 2005 meer in inkomen op vooruit dan in 2004 (een verbetering van 18% naar 181.2%). De afname van de werkloosheidsval en de herintredersval zorgt ervoor dat mensen eerder een baan zullen aanvaarden. Deze positieve financiële prikkel stimuleert meer mensen om te gaan werken waardoor het arbeidsaanbod en de arbeidsparticipatie worden vergroot. Voor alleenstaande ouders neemt de armoedeval toe.
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
101
Dit hangt samen met het feit dat vanwege de fiscale faciliteiten voor werkende alleenstaande ouders deze groep bij een inkomen rond het minimumloon geen belasting meer verschuldigd is. Daarom profiteert deze groep niet van de verhoging van de arbeidskorting en combinatiekorting. In 2004 is de marginale druk 1221.4% voor de alleenverdiener met kinderen en een inkomen rond modaal. In 2005 stijgt de marginale druk voor deze alleenverdiener tot 1381.2%-punt. Dit betekent dat een bruto inkomensverbetering leidt tot een netto inkomensverslechtering. Dit komt doordat deze groep nog net profiteert van de aanvullende kinderkorting. Bij een inkomensverbetering verliest deze groep dit voordeel. De toename van de marginale druk voor deze groep vloeit derhalve met name voort uit de verhoging van de aanvullende kinderkorting in 2005. Overigens heeft het kabinet zich voorgenomen om met ingang van 2006 de kinderregelingen meer glijdend inkomensafhankelijk te maken. De marginale druk voor de alleenverdiener met kinderen op minimumplus (120%*WML) en voor tweeverdieners neemt toe door de verhoging van de tarieven eerste en tweede belastingschijf. Ter illustratie: de marginale druk van 76% betekent dat van een bruto-inkomensverbetering met € 100 er netto € 24 overblijft. De toename van de marginale druk (doorstroomval) betekent dat degene die al wel werk hebben aanvaard een geringere financiële prikkel hebben om actief te streven naar doorstroming in een beter betaalde baan of meer uren te werken.
BELEIDSARTIKEL 22 ACTIVEREND ARBEIDSMARKTBELEID 22.1 Algemene doelstelling Zorgdragen voor een toename van de arbeidsparticipatie 22.2 Operationele doelstellingen
1. Beheerste ontwikkeling van de arbeidskosten. 2. Stijging van het aandeel werkenden en werklozen in de beroepsbevolking met een startkwalificatie. 3. Wegnemen van factoren die de arbeidsparticipatie belemmeren. 4. Verhogen van het aandeel ingeschrevenen bij de Centrale Organisatie Werk en Inkomen dat wordt bemiddeld naar werk. Operationele doelstelling 1: Beheerste ontwikkeling van de arbeidskosten.
Administratieve lasten Eén van de manieren om de arbeidsparticipatie te bevorderen is het terugdringen van administratieve lasten voor bedrijven. Als de met arbeid verbonden kosten verminderen dan verbetert de concurrentiepositie, waardoor werkgelegenheid en BBP toenemen. Tot dusverre zijn voorstellen uitgewerkt waarmee de lasten in 2007 19% lager liggen dan de € 2533 miljoen van eind 2002. Het voornemen is om met een aanvullend pakket maatregelen te komen gericht op realisatie van de prestatievermindering van de administratieve lasten met 25% in 2007. Tot dusverre is voor € 354 miljoen (14%) vermindering gerealiseerd, waarvan € 121 miljoen (4,8%) in 2005. Uit tabel 22.2 blijkt dat het merendeel van de lastenreductie het gevolg is van de afstemming van loonbegrippen (WALVIS).
102
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
Operationele doelstelling 3: Wegnemen van factoren die de arbeidsparticipatie belemmeren Het is de komende jaren zowel vanuit economisch als sociaal oogpunt noodzakelijk om het effectieve arbeidsaanbod te vergroten. Om de kosten van de vergrijzing op te vangen, het tekort aan arbeidskrachten in de toekomst tegen te gaan en de sociale voorzieningen betaalbaar te houden, dient de arbeidsparticipatie van de Nederlandse bevolking verhoogd te worden. Groei van de arbeidsparticipatie kan gerealiseerd worden door het wegnemen van generieke en specifieke belemmerende factoren. Vooral bij ouderen, vrouwen, jongeren, etnische minderheden en (gedeeltelijk) arbeidsongeschikten is er potentieel voor verhoging van de arbeidsparticipatie.
Het primaire uitgangspunt van het kabinetsbeleid bij het verhogen van de arbeidsparticipatie van genoemde groepen is niet de doelgroep maar de factoren die de deelname aan de arbeidsmarkt belemmeren zoals: het ontbreken van een startkwalificatie, problemen met het combineren van arbeid en zorg, onvoldoende scholing , de armoedeval of minder grijpbare knelpunten als vooroordelen. Aanvullende acties In aanvulling op en ter versterking van het algemene arbeidsmarktbeleid is besloten tot het uitvoeren van een aantal aanvullende acties.
Oprichting landelijk centrum diversiteitsmanagement Het binnenkrijgen en houden van personeel uit de niet traditionele wervingsgroepen vereist in veel gevallen een andere aanpak. Het kabinet heeft in 2004 besloten tot de oprichting van een landelijk centrum diversiteitsmanagement dat werkgevers in de private en publieke sector stimuleert en faciliteert bij het voeren van beleid gericht op instroom en behoud van personeel uit verschillende bevolkingscategorieën, onder wie minderheden, vrouwen en ouderen. Het centrum is in 2004 opgericht, en ontvangt tot en met 2006 subsidie van SZW.
Commissie PaVEM De tijdelijke commissie Participatie Vrouwen Etnische Minderheden (PaVEM) heeft tot taak gemeenten te ondersteunen bij het voeren van beleid ter bevordering van de maatschappelijke participatie en de participatie op de arbeidsmarkt. Gemeenten hebben op dit punt een regierol. De commissie richt zich bij de ondersteuning in eerste instantie op de dertig grootste gemeenten en richt zich bij haar acties op de thema’s: werk, taal en debat.
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
103
22.3 Budgettaire gevolgen van beleid
Stimulering arbeidsparticipatie In aanvulling op en ter versterking van het algemene arbeidsmarktbeleid is besloten tot het uitvoeren van een aantal aanvullende acties. Hiervoor is in 2005 een budget van € 18,35 miljoen beschikbaar. Dit budget zal worden ingezet ten behoeve van de onderdelen: diversiteitsmanagement, drempelslechting, Taskforce Jeugdwerkloosheid, langer doorwerken en de Commissie PAVEM. Zie ook tabel 22.6 en de bijbehorende toelichting.
BELEIDSARTIKEL 23 REÏNTEGRATIE 23.1 Algemene doelstelling Inschakeling in reguliere arbeid en voorkomen van uitval uit arbeid, van hen die dat niet op eigen kracht kunnen. 23.2 Operationele doelstellingen
Operationele doelstelling 1: Het toeleiden naar (reguliere) arbeid en voorkomen van uitval uit arbeid van hen die dat niet op eigen kracht kunnen door het bieden van reïntegratievoorzieningen. EQUAL Het doel van het ESF-EQUAL-programma is het via transnationale samenwerking stimuleren van nieuwe benaderingen voor de bestrijding van arbeidsmarktgerelateerde discriminatie en ongelijkheid van welke aard dan ook. Hiervoor wordt aan vernieuwende EQUAL-projecten budget toegekend. Positieve resultaten uit de projecten worden geïmplementeerd in het Nederlands arbeidsmarktbeleid. Voor de integratie van succesvolle praktijken in beleid wordt een strategie van continue selectie, verbreiding en invoering in de reguliere manier van werken toegepast, de zogenaamde «mainstreaming» zoals in het kader van EQUAL wordt ontwikkeld. Voor het programma 2000–2006 is in totaal € 209,1 miljoen beschikbaar. Het betreft hier Europese subsidies, die niet in de rijksbegroting zijn opgenomen.
Totale reïntegratiemiddelen Naast de reïntegratiemiddelen die op de begroting van SZW staan zijn er reïntegratiemiddelen beschikbaar via de sociale zekerheidsfondsen voor het UWV, middelen voor reïntegratie vanuit belastingmaatregelen en ESF middelen. In de tabel 23.5 is een overzicht van reïntegratie en uitvoeringmiddelen opgenomen voor ESF 3 en EQUAL die buiten begroting beschikbaar zijn.
104
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
23.3 Budgettaire gevolgen van beleid
1. Programmagelden SZW cofinanciering EQUAL Vanaf 2001 is cofinanciering voor EQUAL projecten in het programma 2000–2006 in de begroting opgenomen. Het betreft gelden die ingezet worden voor de integratie van succesvolle praktijken in beleid. Hiertoe wordt een strategie van continue selectie, verbreiding en invoering in de reguliere manier van werken toegepast («mainstreaming»). Voorts worden de gelden ingezet voor het programma en de uitvoering van projecten die door SZW worden aangevraagd en uitgevoerd.
2. Overige programmauitgaven Subsidies en overige beleidsuitgaven Dit is een samengestelde post, waar onder meer bedragen voor ESF en EQUAL staan opgenomen. Deze post bevat voor ESF en EQUAL activiteiten ter ondersteuning van de ten uitvoer legging van de regelingen zoals publiciteit, voorlichting, mainstreaming, coördinatie, bewaking, onderzoek, organisatie van congressen, uitvoering van evaluatie enzovoorts. De uitvoering wordt door onderdelen van het ministerie of door derden uitgevoerd.
BELEIDSARTIKEL 24 SOCIALE WERKVOORZIENING 24.1 Algemene doelstelling Het bevorderen van arbeidsparticipatie van personen met lichamelijke, verstandelijke of psychische beperkingen.
24.3 Budgettaire gevolgen van beleid
Decentraal budget Het decentraal deel van het Wsw-budget voor 2005 bedraagt € 2 162 miljoen en is bedoeld ter financiering van het voor 2005 taakgestelde aantal arbeidsplaatsen. Dit decentrale deel is inclusief een bedrag van € 1,2 miljoen ten behoeve van kinderopvang, dat tot en met het budget 2004 centraal gereserveerd stond bij de middelen voor SBCM.
BELEIDSARTIKEL 25 ARBEID EN ZORG 25.1 Algemene doelstelling Bevorderen dat werknemers arbeid en zorg kunnen combineren. De laatste jaren is het aantal werknemers dat arbeid en zorg combineert sterk toegenomen. Dat vrouwen bij de komst van een eerste kind actief blijven op de arbeidsmarkt, is in de afgelopen jaren gebruik geworden. Omgekeerd zijn er ook meer mannen die een bijdrage leveren aan de dagelijkse zorg voor hun jongere kinderen, zij het dat deze ontwikkeling
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
105
minder sterk is. En behalve zorg aan jonge kinderen, wordt door werknemers ook hulp geboden aan zorgafhankelijke naasten (zoals partner en ouders). Deze groeiende groep zorgende werknemers heeft behoefte aan faciliteiten die een optimaal evenwicht tussen (tijd voor) arbeid en zorg mogelijk maken. Daarnaast zijn er vrouwen met zorgtaken die niet (meer) participeren op de arbeidsmarkt, maar dat mogelijk met adequate faciliteiten om te combineren wel zouden doen. Ook zullen er mannelijke werknemers zijn die hun aandeel in de dagelijkse zorg zouden vergroten wanneer daarvoor goede voorzieningen aanwezig zouden zijn. Met arbeid-en-zorgbeleid wil de overheid ervoor zorgdragen dat werknemers die willen combineren, dat ook feitelijk kunnen. Met andere woorden: het streven is erop gericht de groep werknemers die zou willen combineren maar dat feitelijk (nog) niet doet, kleiner te maken.
Het in de tabel genoemde aandeel zal in de komende jaren worden gevolgd (monitoren). Daarbij zal ten behoeve van zicht op de omvang van de groep werknemers die wil combineren maar dat feitelijk nog niet (in de zelf gewenste mate) doet, zowel gemeten worden hoeveel werknemers naast hun werk (meer) zouden willen zorgen, als hoeveel zorgenden (meer) zouden willen werken. Wat betreft zorgtaken zal gefocused worden op drie belangrijke zorgsituaties: de dagelijkse zorg voor een kind tot en met 12 jaar; de incidentele zorg voor een ziek kind, partner of ouder en de langerdurende zorg voor een levensbedreigend ziek kind, partner of ouder. De eerste meting ten behoeve van deze indicator zal plaatsvinden in 2005. 25.2 Operationele doelstellingen Werknemers die arbeid en zorg willen combineren, kunnen grofweg op drie verschillende manieren ondersteund worden: met tijd, geld of voorzieningen. In Nederland is gekozen voor ondersteuningsbeleid via een combinatie van deze instrumenten, waarbij mogelijkheden voor verlof en kinderopvang centraal staan. De operationele doelstellingen zijn dan ook:
1. Zorgdragen voor een adequaat stelsel van verlofarrangementen. 2. Zorgdragen voor een stelsel van toegankelijke en verantwoorde kinderopvang. Operationele doelstelling 1: Zorgdragen voor een adequaat stelsel van verlofarrangementen Met de Wet arbeid en zorg (2001) wordt werknemers een stelsel van verlofarrangementen geboden, dat tijd (recht op verlof) biedt voor een aantal situaties waarin zorgtaken om extra aandacht vragen. Behalve voor het ouderschapsverlof geldt voor de overige verlofvormen in de Wet arbeid en zorg (zwangerschaps- en bevallingsverlof; kraamverlof; adoptieverlof; calamiteiten- en kortverzuimverlof; kortdurend zorgverlof) dat niet alleen een recht op verlof, maar ook een recht op betaling is geregeld. Daarnaast regelt de wet onder voorwaarden een financiële tegemoetkoming bij een langere periode van onbetaald verlof voor zorg of educatie: de financieringsregeling loopbaanonderbreking. Als sluitstuk van het geheel van verlofrechten heeft het kabinet een voorstel gedaan voor opname in de Wet arbeid en zorg van een recht op
106
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
angdurend zorgverlof1. Het betreffende wetsvoorstel werd in juli 2001 aan de Tweede Kamer gezonden; de plenaire behandeling ervan zal naar verwachting nog dit jaar kunnen plaatsvinden.
Of, zoals de operationele doelstelling beoogt, het stelsel van verlofarrangementen adequaat is, is af te lezen aan de grootte van de eventuele discrepantie tussen de behoefte aan en het feitelijk gebruik van de verschillende verlofregelingen door de specifieke doelgroepen. Een grote discrepantie kan wijzen op belemmeringen om, ondanks de behoefte daaraan, van verlof gebruik te maken. Het streven is om een dergelijke discrepantie in 2007 te hebben verminderd met 25%. In opdracht van SZW heeft het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) een onderzoek verricht naar behoefte aan en gebruik van verlofarrangementen, teneinde per verlofregeling het bestaan en de grootte van een eventuele discrepantie in beeld te brengen. Dit rapport is op 21 april 2004 naar de Eerste en Tweede Kamer gestuurd, waarbij is aangegeven dat de onderzoeksresultaten zullen worden betrokken bij de in 2004 gestarte evaluatie van de Wet arbeid en zorg. In het SCP-onderzoek is de discrepantie tussen behoefte en gebruik voor de verschillende verlofvormen nagegaan en uitgedrukt in een percentage, dat aangeeft wat het aandeel van de groep behoeftige niet-gebruikers is op de totale groep behoeftigen. Een discrepantie tussen (wel) behoefte en (toch geen) gebruik doet zich relatief weinig voor bij kortdurende vormen van verlof (kraamverlof; calamiteitenverlof; kortdurend zorgverlof). De discrepantie varieert daar van 6 tot respectievelijk 9 en 15%. Een grotere discrepantie geldt voor vormen van langerdurend verlof: 40% voor langdurend zorgverlof en 72% voor ouderschapsverlof. De redenen om geen gebruik te maken van een verlofregeling, hoewel men daaraan wel behoefte heeft, zijn divers. Werkgerelateerde factoren, zoals (verwachte) problemen voor het werkpakket en de continuïteit van het werk en het uitblijven van toestemming van de werkgever, zijn het belangrijkst. Ongewenst inkomensverlies als reden om geen gebruik te maken van een regeling, kwam het meest voor bij ouderschapsverlof en loopbaanonderbreking. Onbekendheid met de regeling speelde globaal een rol bij 10% van de behoeftige niet-gebruikers. Dit onderzoek kan beschouwd worden als een «nul-meting» voor de in tabel 25.2 genoemde prestatie-indicator. Daarin is de discrepantie aangegeven voor de verlofregelingen die van toepassing zijn in de drie zorgsituaties die in paragraaf 25.1 zijn aangegeven: dagelijkse zorg voor jonge kinderen (ouderschapsverlof); kortdurende zorg voor zieke partner, kind of ouder (kortdurend zorgverlof) en langerdurende zorg voor levensbedreigend zieke partner, kind of ouder (langdurend zorgverlof). De vraag hoe de geconstateerde discrepantie tussen behoefte aan en gebruik van verlofregelingen met beleid kan worden verminderd, zal aan de orde komen in het kabinetsstandpunt naar aanleiding van de integrale evaluatie van de Wet arbeid en zorg dat naar verwachting in maart 2005 aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden.
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
1 Tweede
Kamer, vergaderjaar 2001–2002, nr. 28 467
107
Het gebruik van langerdurend onbetaald verlof wordt mede bepaald door de mogelijkheden om dit verlof te financieren, zoals ook uit het SCPonderzoek bleek. Daarmee is duidelijk dat de discrepantie tussen behoefte aan en gebruik van langerdurend verlof verkleind kan worden door een financieringsregeling voor langerdurend verlof. Om het gebruik van onbetaald verlof te vergemakkelijken heeft het kabinet in de begroting 2004 het voorstel gedaan voor een per 1 januari 2004 te introduceren levensloopregeling: een individuele, fiscaal ondersteunde spaarregeling waarmee werknemers tijdens de levensloop periodes van onbetaald verlof financieel kunnen overbruggen. Dit voorstel is, conform het Najaarsakkoord 2003, aangehouden in afwachting van nader overleg tussen kabinet en sociale partners over het gehele stelsel van VUT/ prepensioen en levensloop. Dit overleg zou in april 2004 tot overeenstemming hebben moeten leiden. Daar deze overeenstemming niet bereikt werd, heeft het kabinet de Tweede Kamer bij brief van 3 mei 2004 laten weten dat het alsnog teruggrijpt op zijn voorstellen uit het Belastingplan 2004 en het wetsvoorstel levensloop, waarbij deze laatste op één punt wordt gewijzigd. De belangrijkste kenmerken van de voorgestelde levensloopregeling die per 1 januari 2006 zal worden ingevoerd, zijn: * Werknemers krijgen een recht op deelname aan de levensloopregeling. * Jaarlijks kan maximaal 12% van het bruto jaarinkomen worden gespaard, tot een maximum van in totaal 150% van het bruto jaarinkomen. Voor werknemers die per 1-1-2006 tussen de 50 en 57 jaar zijn geldt dat zij meer dan 12% per jaar mogen inleggen op hun levensloopregeling. * Wie de levensloopregeling gebruikt voor het financieren van (onbetaald) ouderschapsverlof komt in aanmerking voor een heffingskorting ter hoogte van 50% van het bruto wettelijk minimumloon (WML) per opgenomen verlofdag1. De fiscale tegemoetkoming is een tijdelijke regeling die loopt tot en met 2009. * Een belangrijke wijziging ten opzichte van het in 2003 ingediende wetsvoorstel Levensloopregeling is, dat het spaartegoed ookkan worden gebruikt voor voltijds verlof in het jaar voorafgaand aan de ingang van ouderdomspensioen. De spaarloonregeling blijft gehandhaafd, maar er kan niet in hetzelfde jaar aan beide regelingen worden deelgenomen.
108
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
De fiscale stimuleringsregeling betaald ouderschapsverlof wordt per 1 januari 2006 afgeschaft. Er geldt in 2006 een overgangsregeling voor lopende gevallen. Dat zijn werknemers die al in 2005 betaald ouderschapsverlof genieten en op basis waarvan de werkgever afdrachtvermindering kan toepassen. De fiscale verlofspaarregeling blijft in 2005 nog in de huidige vorm bestaan en zal per 1 januari 2006 in de levensloopregeling opgaan. De voorgestelde financieringsregeling voor langdurend zorgverlof en de bestaande financieringsregeling loopbaanonderbreking zullen (zoals voorgesteld in de derde nota van wijziging op het betreffende wetsvoorstel Langdurend zorgverlof) in het licht van de introductie van de levensloopregeling als algemene financieringsmogelijkheid voor langer durend verlof, worden geschrapt. De behandeling van dit wetsvoorstel is hangende het overleg tussen sociale partners en het kabinet over de levensloopregeling aangehouden, maar zal naar verwachting nog in 2004 kunnen worden afgerond.
Operationele doelstelling 2: Zorgdragen voor een stelsel van toegankelijke en verantwoorde kinderopvang Op 1 januari 2005 wordt de Wet kinderopvang van kracht. Vanaf dat moment worden alle bestaande regelingen van de rijksoverheid voor de bekostiging en de kwaliteit van kinderopvang vervangen door een nieuw wettelijk kader. De ouders staan centraal in de Wet kinderopvang. De wet gaat uit van vraagfinanciering. Ouders die arbeid en zorg combineren of een traject volgen gericht op deelname aan betaalde arbeid, kunnen in aanmerking komen voor een inkomensafhankelijke tegemoetkoming van de overheid in de kosten van het kinderopvanggebruik. De Wet kinderopvang heeft betrekking op formele vormen van kinderopvang: dagopvang, buitenschoolse opvang en gastouderopvang. Van ouders wordt een eigen aandeel in de kosten verwacht. Bij werknemers wordt daarnaast een financieel aandeel van de werkgever verwacht. Deze vorm van vraagfinanciering stelt ouders in staat zelf te kiezen van welke opvangvorm en opvangvoorziening gebruik wordt gemaakt. Als gevolg daarvan zal de kinderopvangbranche als markt gaan functioneren. De verantwoordelijkheid voor het aanbod ligt bij de branche. De Belastingdienst geeft de ouders op aanvraag maandelijks de tegemoetkoming als voorschot. Na afloop van het jaar wordt de tegemoetkoming vastgesteld op basis van de feitelijke inkomensgegevens en het feitelijke kinderopvanggebruik. Aan de uitvoering door de Belastingdienst ligt een uitvoeringsconvenant ten grondslag. De Wet kinderopvang gaat bij kinderopvanggebruik door werknemers uit van een werkgeversbijdrage ter grootte van 1/3e van de kosten (situatie van twee werkende ouders). De werkgeversbijdrage is vrijwillig. Gestreefd wordt naar een situatie, waarbij in 2008 voor 90% van de werknemers een werkgeversbijdrage beschikbaar is (realisatie 2003: 60%). Voor werknemers zonder werkgeversbijdrage biedt de Wet kinderopvang een financiële compensatie. Voor werknemers met een inkomen tot anderhalf maal modaal (€ 45 000) is deze compensatie structureel. In 2006 wordt op basis van een evaluatie bepaald hoe de ontwikkeling van het aandeel van werkgevers beoordeeld moet worden. De Wet kinderopvang heeft de ambitie de financiële toegankelijkheid van formele kinderopvang te waarborgen. Het streven daarbij is dat huishoudens waarbinnen ouders arbeid en zorg combineren en gebruik maken van formele kinderopvang in gelijke mate gebruik blijven maken van formele kinderopvang als voor invoering van de wet. Daaraan gekoppeld geldt het streven dat het aandeel van huishoudens met een inkomen tot anderhalf keer modaal (€ 45 000) binnen het aantal huishoudens met formele kinderopvang minstens gelijk blijft als voor invoering van de wet.
1 Het
bruto wettelijk minimumloon (WML) bedraagt met ingang van 1 juli 2003 €58,35 per dag.
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
109
De Wet kinderopvang regelt naast de bekostiging ook de kwaliteit van de kinderopvang. In de wet is een beperkt aantal kwaliteitsvoorschriften vastgelegd, waaraan de ondernemer moet voldoen. Deze bieden de ondernemers in vergelijking met de bestaande situatie meer ruimte voor eigen invulling. Ondernemers zijn verplicht ouders via een oudercommissie medezeggenschap te verlenen over een aantal bepalende elementen. De oudercommissie heeft een verzwaard adviesrecht. Het toezicht op de kwaliteit wordt uitgevoerd door de GGD. Ten behoeve van de uniformiteit maakt de GGD gebruik van toezichtprotocollen. Op de toezichtfunctie van de GGD wordt een tweedelijns toezicht uitgevoerd door de Inspectie Werk en Inkomen (IWI). Op grond van de Wet kinderopvang zijn experimenten met innovatieve vormen van kinderopvang mogelijk. De overgang naar een stelsel van vraagfinanciering heeft consequenties voor de aanbieders van kinderopvang. Eén klantengroep (de ouders) komt in de plaats van drie klantengroepen (ouders, gemeenten en werkgevers). Alle inkomsten moeten worden gegenereerd vanuit de maandelijkse betalingen van ouders. Niet alle organisaties kunnen daarop in alle opzichten volledig zijn voorbereid. Voor de organisaties waarvoor de overgang naar de Wet kinderopvang tot tijdelijke financieringsproblemen leidt, biedt het Waarborgfonds kinderopvang in de periode 2005–2006 een aantal tijdelijke financiële faciliteiten. Het Waarborgfonds heeft daarvoor in 2004 een tijdelijke subsidie van € 30 miljoen ontvangen, die in 2012 grotendeels terugvloeit naar het ministerie van SZW. In verband met de invoering van de Wet kinderopvang, worden in het kader van flankerend beleid projectsubsidies verstrekt onder andere gericht op de bevordering van zelfregulering en het stroomlijnen van toezicht. De Wet kinderopvang heeft niet alleen betrekking op kinderopvanggebruik door werknemers. Ook kinderopvanggebruik in het kader van reïntegratie in de arbeidsmarkt valt onder de reikwijdte van de Wet kinderopvang. Onderzocht wordt of de uitgaven van het rijk voor deze doelgroep in de periode 2005–2006 voor 50% bekostigd kunnen worden via ESF-Doelstelling 3.
110
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
25.3 Budgettaire gevolgen van beleid
Kinderopvang In 2005 wordt de Wet kinderopvang ingevoerd. De programma-uitgaven vanaf 2005 hebben betrekking op de tegemoetkomingen die op grond van de Wet kinderopvang aan ouders worden verstrekt. De tegemoetkoming voor kinderopvang komt in de plaats van alle bestaande overheidsregelingen op het terrein van kinderopvang. In verband daarmee worden de middelen die in het Gemeentefonds en in de fiscaliteit voor kinderopvang waren bestemd, toegevoegd aan de SZW-begroting. Deze gelden worden ingezet voor de financiering van de Wet kinderopvang. De fiscale regelingen (afdrachtvermindering en buitengewone uitgaven) komen per 2005 te vervallen (tabel 25.6). Tevens worden extra middelen vanuit het Hoofdlijnenakkoord ingezet.
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
111
25.4 Budgetflexibiliteit
25.5 Evaluatieonderzoek
De Wet arbeid en zorg zal in 2004 worden geëvalueerd. Bij deze evaluatie zal behalve van de resultaten van door het SCP verrichte onderzoek onder werknemers, ook gebruik gemaakt worden van de resultaten van een onderzoek onder werkgevers, een CAO-onderzoek en een jurisprudentieonderzoek. Bij deze evaluatie zullen de effecten van de wet voor werkgevers en werknemers nader worden onderzocht en gewogen. Op basis van deze resultaten zal naar verwachting in maart 2005 een definitief kabinetsstandpunt naar de Tweede Kamer kunnen worden gezonden. Het kabinetsstandpunt evaluatie Wet aanpassing arbeidsduur (Waa) is, mede namens de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, op 2 april 2004 naar de Kamer gezonden (Kamerstukken II, 2003/04, 29 503, nr. 1). Het kabinet concludeert daarin dat Waa in de huidige vorm voldoet en het daarmee beoogde doel ook in de praktijk wordt gerealiseerd. In 2005 wordt op basis van de subsidieafrekeningen met gemeenten vastgesteld of de doelstelling van de Regeling uitbreiding kinderopvang (eind 2003 een capaciteitsuitbreiding met circa 82 000 plaatsen ten opzichte van de situatie in 1999) is gehaald. Een monitor over de stand van zaken eind 2003 wijst uit dat deze doelstelling naar verwachting zal worden gehaald. In 2008 zal de Wet kinderopvang worden geëvalueerd. Vanaf de inwerkingtreding in 2005 tot aan de evaluatie zal jaarlijks verslag worden uitgebracht over de belangrijkste aspecten van de wet. In 2006 wordt onderzocht hoe de bijdrage van werkgevers aan de kinderopvang zich ontwikkelt. De trend zal moeten aangeven in hoeverre het streven dat in 2008 voor 90% van de werknemers een werkgeversbijdrage beschikbaar zal zijn, haalbaar zal blijken. Op basis van deze evaluatie wordt het beleid ten aanzien van de werkgeversbijdrage bepaald. Tevens zullen in 2006 de effecten van de Wet kinderopvang op het reïntegratiebeleid worden onderzocht.
112
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
BELEIDSARTIKEL 27 REGULERING VAN INDIVIDUELE ARBEIDSRELATIES 27.1 Algemene doelstelling Bescherming van werknemers binnen een arbeidsrelatie onder waarborging van voldoende flexibiliteit voor de werkgever. 27.2 Operationele doelstellingen
1. Bevordering van gelijke kansen op (toegang tot) de arbeidsmarkt door bescherming te bieden tegen ongelijke behandeling bij arbeid en beroep. 2. Zorgdragen voor een goede balans tussen rechten en plichten van werkgevers en werknemers voortvloeiend uit de arbeidsovereenkomst. 3. Zorgdragen voor een adequaat normstelsel voor arbeids- en rusttijden. Operationele doelstelling 1: Bevordering van gelijke kansen op (toegang tot) de arbeidsmarkt door bescherming te bieden tegen ongelijke behandeling bij arbeid en beroep Met toegankelijke regelgeving dient een effectieve bescherming geboden te worden tegen ongelijke behandeling en tevens gewaarborgd te worden dat een ieder gelijke kansen heeft op het terrein van de arbeid. Dit draagt tevens bij aan het bevorderen van de arbeidsparticipatie van vrouwen, allochtonen, ouderen en gehandicapten. De overheid voert een actief beleid ter bevordering van gelijke behandeling voorafgaand aan, tijdens en bij de beëindiging van de arbeidsverhouding. Onderdeel hiervan is het beleid gericht op het terugdringen van ongerechtvaardigde beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen, autochtonen en allochtonen, voltijders en deeltijders. Verder worden de sociale partners gestimuleerd tot een zorgvuldig werving- en selectiebeleid. Naast regelgeving worden voor de gelijke behandeling instrumenten als voorlichting en gedragscodes ontwikkeld en gestimuleerd, en zijn klachtenprocedures – bij de Commissie gelijke behandeling en bij de Commissie klachtenbehandeling aanstellingskeuringen – ingericht. Bevordering van de naleving van de wettelijke voorschriften en stimulering van sociale partners om hun eigen verantwoordelijkheid op dit terrein te nemen vormen belangrijke uitgangspunten van het beleid. Voor het komende jaar gelden de volgende prioriteiten: * Bevordering van de naleving van de nieuwe wettelijke normen betreffende gelijke behandeling naar leeftijd, handicap en tijdelijk en vast personeel en stroomlijning en samenvoeging van de regelgeving op het terrein van gelijke behandeling. * Implementatie van de herziene tweede richtlijn (gelijke behandeling m/v) in nationale regelgeving. Hierbij zal tegelijkertijd de victimisatiebescherming in artikel 7:648 BW en artikel 125 g AW in overeenstemming worden gebracht met de bepalingen daaromtrent in het communautaire recht. * Terugdringing van ongelijke beloning in strijd met de wet. * Bevorderen van een zorgvuldig werving- en selectiebeleid en het tegengaan van niet-functionele aanstellingskeuringen. Op grond van de wettelijke verplichting zal in samenhang met de Algemene wet gelijke behandeling een evaluatie van de Wet gelijke behandeling m/v plaatsvinden.
Operationele doelstelling 3: Zorgdragen voor een adequaat normstelsel voor arbeids- en rusttijden Met de Arbeidstijdenwet (ATW) biedt de overheid een wettelijk kader voor arbeids- en rusttijden van werknemers, zowel jeugdigen als volwassenen. De wet kent minimumnormen voor de duur van de verplichte rustperioden
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
113
en pauzes, en maximumnormen ten aanzien van de arbeidstijden en bijvoorbeeld het aantal nachtdiensten. Daarnaast bevat de wet specifieke bepalingen over arbeid door kinderen en arbeid door vrouwen rondom de bevalling. 27.5 Evaluatieonderzoek
Het periodieke verslag van de Commissie gelijke behandeling over de werking in de praktijk van de Wet verbod op onderscheid naar arbeidsduur (WOA) is, mede namens de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, op 8 april 2004 de Kamer toegezonden. Hierbij zijn tevens betrokken de resultaten van een evaluatieonderzoek naar onder andere de bekendheid met en de uitwerking in de praktijk van de WOA en een CAO-onderzoek. Op grond van de samenhang vindt in 2004 evaluatie van de Wet gelijke behandeling m/v tegelijkertijd plaats met de evaluatie van de Algemene wet gelijke behandeling. Voortouw bij de evaluatie van de Algemene wet gelijke behandeling ligt bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het voortouw bij de evaluatie van de Wet verbod op onderscheid naar handicap of chronische ziekte ligt bij het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Verder wordt in 2004 een kabinetsstandpunt over de Regeling werktijdverkorting en een kabinetsstandpunt over de Wet flexibiliteit en zekerheid aan de Tweede Kamer gezonden.
BELEIDSARTIKEL 29 ARBEIDSOMSTANDIGHEDEN, ARBOZORG EN VERZUIM 29.1 Algemene doelstelling Bevorderen van veilige en gezonde arbeidsomstandigheden en goede arbozorg, mede om ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid te beperken. 29.5 Evaluatieonderzoek De evaluatie van de Arbowet 1998 wordt in oktober 2004 afgerond en resulteert in een SER-advies. Dit omvat tevens evaluatie van de werking van de Arbowet inzake ongewenste omgangsvormen.
114
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
BELEIDSARTIKEL 30 INKOMENSBESCHERMING MET ACTIVERING 30.1 Algemene doelstelling Zorgdragen voor adequate bescherming met activerende voorwaarden tegen de financiële risico’s bij inkomensverlies1.
Operationele doelstelling 1: Zorgdragen dat een aanvulling tot inkomen op minimumniveau wordt verstrekt aan mensen die niet zelf (volledig) kunnen voorzien in hun levensonderhoud.
De norm voor alleenstaande (ouders) kan worden verhoogd met een toeslag wanneer er sprake is van hogere noodzakelijke kosten van bestaan dan waar de norm in voorziet, als gevolg van het niet kunnen delen van kosten met een ander. Voor geen van de categorieën is de normuitkering hoger dan het netto minimumloon.
BELEIDSARTIKEL 31 INKOMENSBESCHERMING EN ARBEIDSONGESCHIKTHEID 31.1 Algemene doelstelling Zorgdragen voor adequate bescherming met activerende voorwaarden tegen de financiële risico’s bij arbeidsongeschiktheid. 31.2 Operationele doelstellingen
1. Zorgdragen dat een loongerelateerde tijdelijke inkomensvoorziening wordt verstrekt aan arbeidsongeschikte werknemers. 2. Zorgdragen dat een aanvulling tot inkomen op minimumniveau wordt verstrekt aan jonggehandicapten. Operationele doelstelling 1: Zorgdragen dat een loongerelateerde tijdelijke inkomensvoorziening wordt verstrekt aan arbeidsongeschikte werknemers (ZW/WAO)
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
115
Het volume van het vangnet ZW is vooral afhankelijk van het aantal werklozen en het aantal flexwerkers. Dit zijn de grootste groepen die bij ziekte recht krijgen op een ZW-uitkering. Daarnaast worden de uitkeringen vanwege zwangerschaps- en bevallingsverlof vooralsnog in het ZW volume meegerekend. Het aantal ZW-uitkeringen in 2005 neemt iets toe. Dit is het saldo van een stijging als gevolg van de verlenging van de ziekteperiode tot twee jaar, een stijging van het aantal zieke werklozen vanwege de oplopende werkloosheid en een daling van het aantal ZW-uitkeringen aan flexwerkers.
31.3 Budgettaire gevolgen van beleid
ZW De uitkeringslasten van het vangnet ZW zijn vooral afhankelijk van het aantal werklozen en het aantal flexwerkers. Dit zijn de grootste groepen die bij ziekte recht krijgen op een ZW-uitkering. Daarnaast worden de uitkeringen vanwege zwangerschaps- en bevallingsverlof vooralsnog in het ZW volume meegerekend. Afgezien van de ontwikkeling van het aantal werklozen, flexwerkers en zwangerschaps- en bevallingsverloven stijgen de uitkeringslasten van de ZW in 2005 en 2006 als gevolg van de verlenging van de ziekteperiode tot twee jaar.
BELEIDSARTIKEL 32 OVERIGE INKOMENSBESCHERMING 32.1 Algemene doelstelling Zorgdragen voor adequate bescherming zonder activerende voorwaarden tegen de financiële risico’s bij inkomensverlies. 32.2 Operationele doelstellingen
Operationele doelstelling 1: Zorgdragen dat een aanvulling tot inkomen op minimumniveau wordt verstrekt aan alleenstaande nabestaanden,
116
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
wezen of halfwezen voor wie het niet mogelijk is om zelfstandig in hun levensonderhoud te voorzien Nabestaanden, wezen of halfwezen van wie na het overlijden van hun partner of ouder(s) niet verwacht kan worden dat zij zelfstandig in hun levensonderhoud voorzien, ondervinden van overheidswege bescherming tegen het hierdoor optredend risico van inkomensverlies. Deze bescherming wordt geboden op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw). Een inkomensafhankelijke nabestaandenuitkering ter hoogte van maximaal 70% van het minimumloon kan worden verstrekt aan de alleenstaande nabestaande jonger dan 65 jaar die * een ongehuwd eigen kind, stief- of pleegkind heeft jonger dan 18 jaar dat niet tot het huishouden van een ander behoort; * arbeidsongeschikt is voor minstens 45%; of * geboren is voor 1 januari 1950. Een inkomensonafhankelijke halfwezenuitkering ter hoogte van 20% van het minimumloon kan worden verstrekt aan de ouder of verzorger van een tot zijn huishouden behorende halfwees jonger dan 18 jaar. Volle wezen tot 16 jaar (onder sommige omstandigheden tot 21 jaar) hebben recht op een inkomensonafhankelijke wezenuitkering, waarvan de hoogte afhankelijk van de leeftijd 32 tot 64% van de nabestaandenuitkering bedraagt. De nabestaandenuitkering wordt toegekend aan een alleenstaande nabestaande en is inkomensafhankelijk. Omdat het (gaan) voeren van een gezamenlijke huishouding of het (gaan) verwerven van inkomen van invloed is op het recht op of de hoogte van de uitkering, is het van belang dat de Sociale Verzekeringsbank (SVB), op tijd over informatie hierover beschikt. De ontvanger van de uitkering is verplicht tijdig alle (wijzigingen in) omstandigheden te melden die van invloed kunnen zijn op de uitkering. In tabel 32.1 wordt weergegeven in welke mate aan deze verplichting wordt voldaan. Handhaving is er namelijk op gericht de naleving van wet- en regelgeving zo veel mogelijk te bevorderen. Daarom is in dit kader gekozen voor de prestatie-indicator «nalevingsniveau».
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
117
De volumes zijn gebaseerd op de meest recente prognoses van de SVB. De raming voor vrouwelijke en mannelijke nabestaanden met ingang recht voor 1 juli 1996 (de voormalige AWW-ers) is nauwelijks aangepast. De raming voor vrouwelijke en mannelijke nabestaanden met ingang recht na 1 juli 1996 is in geringe mate neerwaarts aangepast. Met name bij de vrouwelijke nabestaanden met ingang recht na 1 juli 1996 is de raming neerwaarts bijgesteld. De afname is vooral terug te vinden bij de vrouwelijke nabestaanden met alleen een nabestaandenuitkering, daar de stijging minder snel verloopt dan voorzien. Per saldo is het totaal aantal uitkeringsgerechtigden met een paar duizend gedaald. De kengetallen «handhaving» geven informatie die aansluit bij de handhavingsketen: preventie (kennis van de verplichtingen en de sancties bij overtreding), controle (o.g.v. signalen), opsporing (omvang fraude) en afdoening (strafrechtelijk). Vanaf 2005 wordt het eerste kengetal ingevuld aan de hand van de resultaten van POROSZ en worden de laatste twee kengetallen uitgebreid tot administratieve opsporing en afdoening.
118
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
32.3 Budgettaire gevolgen van beleid
Uitkeringslasten AOW/ANW De uitkeringslasten AOW en ANW zijn in hoofdzaak het gevolg van demografische ontwikkelingen. Mutaties in de uitkeringslasten zijn op dit moment niet het gevolg van gewijzigd beleid.
Uitvoeringskosten AOW/ANW De in dit artikel opgevoerde uitvoeringskosten voor AOW en ANW zijn afgestemd op de bijbehorende taken en zijn onderdeel van het totale budget van de SVB. Er is sprake van geringe mutaties onder invloed van loon-, prijs- en volumeontwikkelingen. Een algemene toelichting op de uitvoeringskosten is opgenomen in de bijlage inzake ZBO’s en RWT’s. 32.5 Evaluatieonderzoek
De SVB heeft onderzoek verricht naar de effecten van de wetswijziging vrijwillige AOW/ANW-verzekering, die in 2001 is ingegaan. Het parlement is op 16 april 2004 schriftelijk over de resultaten van dit onderzoek ingelicht (Kamerstukken II, 2003/’04, 27 468, nr. 16). De verhoging van de minimumpremie van 5% naar 10% heeft niet geleid tot veel opzeggingen van de vrijwillige verzekering.
BELEIDSARTIKEL 34 RIJKSBIJDRAGEN AAN SOCIALE FONDSEN EN SPAARFONDS AOW 34.1 Algemene doelstelling Borgen van voldoende dekking in sociale fondsen en spaarfonds AOW.
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
119
34.2 Operationele doelstellingen
1. Het medebekostigen van de sociale verzekeringen uit de schatkist ter dekking of voorkoming van tekorten in de fondsen. 2. Het waarborgen dat de AOW vanaf 2020 ondanks de vergrijzing betaalbaar blijft. Operationele doelstelling 1: Het medebekostigen van de sociale verzekeringen uit de schatkist ter dekking of voorkoming van tekorten in de fondsen. Rijksbijdrage Aof In de Wet einde toegang verzekering WAZ is bepaald dat de uitkeringen tijdens verlof wegens zwangerschap en bevalling aan alfahulpen en overige voorheen WAZ-verzekerde personen met een arbeidsovereenkomst publiek geregeld blijven in de Wet arbeid en zorg. Ten tijde van de WAZ zijn deze uitkeringen gefinancierd uit WAZ-premies. Deze financieringswijze komt te vervallen met het vervallen van de WAZ. De uitkeringen tijdens verlof wegens zwangerschap en bevalling aan alfahulpen en overige voorheen WAZ-verzekerde personen met een arbeidsovereenkomst, zal gefinancierd worden uit de algemene middelen, middels een rijksbijdrage in het Aof.
NOTA BENE BELEIDSARTIKEL 35 EMANCIPATIE bevat een uiteenzetting, door de coördinerend bewindspersoon emancipatiebeleid (de Minister van SZW) van het algemene kabinetsbeleid op emancipatieterrein. Deze tekst, die dus niet specfiek over SZW-beleid gaat, is voorin deze bundel opgenomen.
NIET-BELEIDSARTIKEL 98 ALGEMEEN 98.1 Karakter van de uitgaven
Het periodieke arbeidsvoorwaardenonderzoek (AVO-monitor) is als apart product onderscheiden. Het onderzoek levert representatieve informatie over o.a. loonontwikkelingen, onderbetaling, arbeidsmarktpositie van mannen en vrouwen, autochtonen en allochtonen, voltijders en deeltijders en werknemers met vaste en tijdelijke contracten en als ook de beloningsverschillen tussen deze groepen. Ook diverse externe onderzoeksinstellingen maken van de verzamelde gegevens gebruik. Om tot een representatief AVO-onderzoek te komen worden bij circa 2500 bedrijven gegevens verzameld van circa 60 000 werknemers. De gegevens worden ter plekke verzameld uit de personeels- en loonadministraties en via interviews.
120
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
Voorts worden gegevens opgevraagd, bewerkt en geanalyseerd van ruim 100 000 werknemers werkzaam bij de overheid. Naast het AVO-onderzoek wordt ook een aantal deskresearch analyses uitgevoerd. Bij deze onderzoeksprojecten worden de rapportages als één product geteld omdat hier geen sprake is van individuele handhavingstrajecten.
6. DE AGENTSCHAPPEN In dit hoofdstuk worden de twee agentschappen van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid toegelicht: het Agentschap SZW en de Inspectie Werk en Inkomen. 6.1 AGENTSCHAP SZW Missie Het Agentschap SZW heeft tot taak de uitvoering van (subsidie)regelingen op het terrein van het sociaal-economische beleid, in het bijzonder op het terrein van werk en inkomen, op een objectieve, effectieve en efficiënte wijze te doen plaatsvinden. Op het moment van verschijnen van de begroting verzorgt het Agentschap voor SZW de uitvoering van twee Europese regelingen, namelijk ESF doelstelling 3 en EQUAL en zes nationale SZW-regelingen. Baten
Algemeen Het Agentschap SZW heeft tot taak de uitvoering van (subsidie)regelingen op het terrein van het sociaal-economische beleid, in het bijzonder op het terrein van werk en inkomen. In de nabije toekomst zal het Agentschap SZW zich hoofdzakelijk richten op opdrachten uit het moederdepartement, maar mogelijke opdrachten uit andere ministeries worden niet uitgesloten. De programmaperiode van de Europese regelingen loopt tot en met 2006. Het is nog niet zeker of en zo ja in welke vorm en omvang deze regelingen na 2006 zullen worden voortgezet. Ook drie van de vijf nationale regelingen kennen eindige looptijden. De terugval in de omzet na 2005 wordt concreet verklaard door afloop van de regelingen EQUAL, ID-banen, Klantmanagement en TSS abw.
Opbrengst moederdepartement De opbrengst moederdepartement betreft de uitvoering van de regelingen ESF doelstelling 3, Equal, ID-banen, Mut Bijstand Buitenland, Stimuleringsregeling Bedrijfsverzamelgebouwen (BVG), Klantmanagement en Tijdelijke Stimuleringsregeling Samenwerkingsverband Abw (TSS Abw). De uitvoering van ESF 94–99 wordt in opdracht van en onder verantwoordelijkheid van de directie ABG gedaan.
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
121
Lasten
Personele kosten De hoogte van de personeelskosten wordt bepaald door prijs- en volumeontwikkelingen. De prijsontwikkelingen zijn het gevolg van CAO-verhogingen en de reguliere beloningsronde. Bovendien is rekening gehouden met het streven de tarieven die bij de opdrachtgevers in rekening worden gebracht nauwelijks te laten stijgen, door een beter en evenwichtiger personeelsbestand. Bij het bepalen van de personeelskosten is uitgegaan van een piek aan werkzaamheden in begrotingsjaar 2005. Deze piek aan werkzaamheden heeft betrekking op het werkaanbod van de regeling ESF doelstelling 3 en EQUAL. Voor de regeling ESF doelstelling 3 is rekening gehouden met extra aanvragen en alle bijkomende werkzaamheden in de vervolgprocessen, voor de regeling EQUAL is rekening gehouden met het samenvallen van de werkzaamheden van tranche één en twee. Dit betekent ook dat de productiecapaciteit flexibel moet kunnen worden aangepast, zodat in de begroting is uitgegaan van 15% extern ingehuurde medewerkers.
7. VERDIEPINGSBIJLAGE Was/wordt tabel Deze was/wordt-tabel verklaart de nieuwe structuur van de begroting 2005 op artikel-, op operationele doelstellingniveau en naar de uitgaven en ontvangsten vanuit de structuur van de begroting 2004.
122
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
VERDIEPINGSBIJLAGE 2005 Artikel 23: Reïntegratie
Nieuwe mutaties 2. Inzet loonbijstelling 2004 voor de uitvoeringskosten Nug Anw. 9. De afronding van de eerste tranche Equal is met een half jaar verlengd. Aangezien de meeste uitgaven aan het eind van de looptijd van de projecten plaats vindt, verschuiven de uitgaven van de eerste tranche naar achteren. De tweede tranche is eerst in 2004 gestart en de uitgaven in verband daarmee worden vooral in 2007 en 2008 verwacht.
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
123
Artikel 25: Arbeid en zorg
Nieuwe mutaties 1. 2.
3.
4. 5.
6. 7. 8. 9.
10.
124
De voorlopige realisaties leiden tot een hogere raming van de uitgaven. De middelen die in voorgaande jaren in het Gemeentefonds zaten voor de financiering van (de uitbreiding van) kinderopvang worden toegevoegd aan de Wet kinderopvang. Storting in het Gemeentefonds i.v.m. de overheveling van sociaal-medisch geïndiceerden naar gemeenten (alleen 2005) en voor bijdragen van gemeenten voor de gemeentelijke doelgroepen en uitvoering van eerstelijnstoezicht door gemeenten. Intensivering uit het hoofdlijnenakkoord ter aanvulling van budgettair kader van de Wet kinderopvang. De raming is aangepast i.v.m. het naar voren halen van het uitbetalingsmoment in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. De uitvoeringskosten van de Wet kinderopvang vallen lager uit dan eerder geraamd. Bijstelling van de raming door afbouw van de compensatieregeling voor ontbrekende werkgeversbijdragen. Kosten van het amendement voor een structurele compensatieregeling voor ontbrekende werkgeversbijdragen. I.v.m. de overdracht van de verantwoordelijkheid voor tussenschoolse opvang naar het ministerie van OCW worden de daarmee gemoeide middelen overgeheveld naar dat ministerie. Bijdrage van SZW in een subsidie van VWS voor het project Friese taal in de kinderopvang.
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
11. De raming is aangepast voor de loonbijstelling 2004. 12. De raming is aangepast voor de prijsbijstelling 2004. 13. Budgettair neutrale herschikking met artikel 98. 14 en 15. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.
Artikel 30: Inkomensbescherming met activering
8. Uitstel van de inwerkingtreding van nieuwe regelgeving op gebied van kinderalimentatie heeft tot een besparingsverlies geleid van € 50 mln in 2004. Artikel 34: Rijksbijdragen aan de Sociale fondsen en aan het Spaarfonds AOW
Nieuwe mutaties: 2 en 3. Bijstelling BIKK-raming voor de AOW en ANW naar aanleiding van nieuwe cijfers van het CPB. De heffingskortingen, op basis waarvan de BIKK-bedragen worden berekend, zijn bijgesteld. Ook zijn de premies aangepast. Dit heeft invloed op de verdeling van de rijksbijdragen BIKK tussen de fondsen van de volksverzekeringen.
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
125
Artikel 35: Emancipatie
Nieuwe mutaties 1.
Deze meerjarige mutatie betreft de invulling van de efficiencytaakstelling uit het Hoofdlijnenakkoord voor 2004 en verder. In 2004 heeft ook een budgettair neutrale herschikking van onderzoeksmiddelen van artikel 98 naar artikel 35 plaatsgevonden. 2 en 3. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.
8. DE BIJLAGE MOTIES EN TOEZEGGINGEN
Moties, stand per 15 juli 2004
126
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
TOEZEGGINGEN Stand per 15 juli 2004
Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen Vergaderjaar 2002–2003
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
127
Vergaderjaar 2003–2004
128
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
10. FINANCIEEL BELEID BUDGETDISCIPLINESECTOR SOCIALE ZEKERHEID EN ARBEIDSMARKT 10.4 Financiële effecten van beleid
•
Het kabinet stelt voor de AOW-, en de Anw-premie voor 2005 op hetzelfde niveau als in 2004 vast te stellen. Het opvangen van overschotten en tekorten bij het Aow-fonds vindt plaats via een rijksbijdrage aan het AOW-fonds.
11.2 Maatregelen met specifieke inkomenseffecten Hieronder volgt een beschrijving van de diverse maatregelen per departement.
Justitie * Nieuw stelsel Kinderalimentatie In de bijlage inkomensbeleid van de SZW-begroting 2004 is ingegaan op
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
129
de inkomenseffecten als gevolg van een nieuw kinderalimentatiestelsel, waarvan oorspronkelijk inwerkingtreding per 1 juli 2004 was beoogd. Het invoeringsmoment en resulterende inkomenseffecten van dit stelsel zijn afhankelijk van de verdere afhandeling van het wetsvoorstel dat op 23 maart 2004 bij de Tweede Kamer is ingediend (Kamerstukken II 2003–2004, 29 840).
Sociale Zaken en Werkgelegenheid * Wet Kinderopvang In 2005 wordt de Wet Kinderopvang ingevoerd. Deze regelt onder andere de vergoeding van kosten voor kinderopvang. In het huidige stelsel bestaat een adviestabel die aangeeft in welke mate ofwel gemeenten, ofwel werkgevers een bijdrage in de kosten van kinderopvang kunnen geven. Deze adviestabel wordt echter niet verplichtend opgelegd. De bijdragen van werkgevers én de bijdragen van ouders komen daarbij in aanmerking voor fiscale tegemoetkomingen vanuit de overheid. Dit stelsel wordt vervangen door een regeling waarbij het rijk een deel van de kosten vergoedt en ook de werkgever wordt verondersteld een deel van de kosten te vergoeden. Als werkgevers minder bijdragen dan verondersteld, kunnen ouders in aanmerking komen voor extra compensatie. Deze compensatieregeling wordt de eerste jaren, tot 2009, na inwerkingtreding van de wet afgebouwd. In de structurele situatie kunnen huishoudens met een toetsingsinkomen tot ca. € 45 000 blijvend in aanmerking komen voor compensatie van een ontoereikende werkgeversbijdrage. De bestaande fiscale faciliteiten komen te vervallen. De effecten zijn zeer gedifferentieerd. Zoals gezegd bestaat op dit moment een adviestabel die echter niet verplichtend wordt opgelegd. Er bestaat daarom nu een grote spreiding in de mate waarin ouders zelf bijdragen in de kosten voor kinderopvang. Doordat er vanaf 2005 sprake is van een wettelijke regeling wordt deze spreiding kleiner. Met de Wet kinderopvang worden de kosten van kinderopvang voor circa een kwart van de ouders lager. Dit geldt met name voor gebruikers van kinderopvang die in de huidige situatie geen of een erg lage werkgeversbijdrage ontvangen. Voor ongeveer een kwart van de ouders worden de kosten van kinderopvang hoger. Dit zijn vooral huishoudens met hoge inkomens. Door de versobering van de compensatieregeling, in de loop van de tijd, stijgen de kosten voor die ouders van wie de werkgever(s) niet (volledig) bijdragen. De inkomenseffecten als gevolg van de versobering zijn – aan de onderkant van de inkomensverdeling – beperkt. In tabel 11.1 zijn de kosten van kinderopvang als percentage van het netto huishoudinkomen weergegeven voor 2004 en 2005. De kosten voor 2004 zijn gebaseerd op de adviestabel; de spreiding ten opzichte van deze cijfers is daardoor hoog. Uit de tabel blijkt dat uitgaande van een volledige werkgeversbijdrage in zowel de huidige als de nieuwe situatie de kosten op minimumniveau gelijk blijven. Op modaal dalen de kosten als percentage van het netto gezinsinkomen voor huishoudens 0,3%-punt en voor huishoudens op 2 x en 3 x modaal stijgen de kosten met respectievelijk 0,6%-punt en 1,0%-punt. In deze berekeningen is uitgegaan van een huishouden met twee werkende partners en één kind dat drie dagen per week naar een kinderdagverblijf met een gemiddelde prijs gaat. De inkomenseffecten zijn anders als er meer of minder dagen kinderopvang wordt genoten, in de oude of de nieuwe situatie geen sprake is van een werkgeversbijdrage of als de prijs van de kinderopvang voor een huishouden hoger of lager is dan gemiddeld.
130
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
11.3. Cumulatie van generieke en specifieke beleidsmaatregelen met inkomenseffecten Tabel 11.2 geeft een overzicht van de cumulatie van de hierboven beschreven inkomenseffecten van die maatregelen, die op het grootste gedeelte van de hieronder gepresenteerde inkomensgroepen van toepassing zijn. Om deze reden zijn bijvoorbeeld de effecten van de maatregelen in het Landbouwbeleid en verhoging van het collegegeld buiten beschouwing gelaten.
Laag inkomen Voor huishoudens met een laag inkomen kunnen de volgende effecten cumuleren: * De maatregelen in de huursubsidie leiden tot negatieve effecten1 voor degenen die in een huurhuis wonen en huursubsidie ontvangen. * Voor gezinnen met relatief veel zorggebruik, leidt de no-claimteruggaafregeling tot een negatief effect omdat zij geen teruggaaf zullen ontvangen. Daarentegen geldt voor gezinnen met relatief weinig zorggebruik dat de no-claimteruggaveregeling tot een positief effect leidt.
1 Het negatieve inkomenseffect bij de huursubsidie wordt veroorzaakt door de taakstelling op de huursubsidie en bedraagt € 75. Tegenover dit negatieve effect staat een positief effect welke het gevolg is van een aanpassing van de normhuurtabellen. Dit positieve effect bedraagt gemiddeld € 11.
Voor gezinnen met een laag inkomen en kinderen geldt additioneel: * De invoering van de Wet Kinderopvang heeft gemiddeld genomen geen effect. Voor huishoudens die nu onder de KOA-regeling vallen of voor wie vanaf 2005 de werkgever geen werkgeversbijdrage vergoedt ontstaan wel negatieve inkomenseffecten.
Hoog inkomen Gezinnen met kinderen met een bovenminimaal inkomen kunnen gemiddeld genomen negatieve inkomenseffecten ondervinden van de
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
131
Wet kinderopvang. Gezinnen met een eigen woning kunnen positieve dan wel negatieve effecten ondervinden van de indexering van het Eigenwoningforfait; de maximering van het Eigenwoningforfait heeft positieve effecten. Voor werkenden met een inkomen rond en boven modaal kunnen additionele negatieve inkomenseffecten optreden als gevolg van het vervallen van de pc-privé regeling en het dubbel spaarloon, omdat voornamelijk deze huishoudens van deze regelingen gebruik maken. Huishoudens met een hoog inkomen zijn over het algemeen niet ZFW-verzekerd. Daarom is verondersteld dat deze huishoudens geen effecten ondervinden van invoering van de no-claim-teruggaveregeling in de ZFW.
13. BIJLAGE SUBSIDIES
132
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
B. BEGROTINGSTOELICHTING BELEIDSAGENDA 2005: NIEUWE FUNDAMENTEN VOOR EEN TOEKOMSTBESTENDIGE ZORG
4. Overige prioriteiten Financieel beleid op hoofdlijnen
BELEIDSARTIKEL 21: PREVENTIE EN GEZONDHEIDSBESCHERMING 21.1 Algemene beleidsdoelstelling Het bevorderen en beschermen van de gezondheid van de burger in de Nederlandse samenleving De uitwerking van het herziene (project)subsidiebeleid wordt hier uiteengezet voor het programma Preventie. De subsidies in het cluster preventie zijn er vooral op gericht de uitvoering van de nota «Langer gezond leven ook een kwestie van gezond gedrag» in gang te zetten. Om samenhang te brengen in de verschillende activiteiten en de activiteiten beter op elkaar af te stemmen, zijn de subsidies gebundeld rondom de volgende onderwerpen: • Seksuele gezondheid: de herziene soa-bestrijding uitvoeren, preventie van ongewenste zwangerschap en preventie van vrouwelijke genitale verminking.
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
133
Het programma Preventie beslaat diverse gebundelde projecten die op de desbetreffende artikelen worden geraamd, We zullen die nader toelichten, als dat beleidsmatig relevant is (zie tabel 21.1).
In de bedragen die in tabel 21.1 staan, zijn eventuele instellingssubsidies en doorlopende projectverplichtingen niet inbegrepen. Daarnaast zijn in het overzicht de projecten die lopen via de intermediaire organisatie ZonMw en activiteiten die het RIVM uitvoert (zie paragraaf 21.2.8), niet opgenomen.
21.2 Operationele beleidsdoelstellingen 21.2.1 Gezond gedrag bevorderen: niet roken, meer bewegen, gezond eten, matig drinken en veilig vrijen Beleidseffecten Met het beleid voor gezondheidsbevordering streven wij de volgende effecten na: • Gezond eten: stimuleren dat moeders borstvoeding geven. In 2000/01 kreeg 18,5% van de kinderen zes maanden borstvoeding. Wij streven ernaar dit te verhogen naar 22% in 2008. • Veilig vrijen: het percentage jongeren stabiliseren (72%) dat bij wisselende seksuele contacten altijd of bijna altijd veilig vrijt.
21.2.3 Bestrijden van infectieziekten met ernstige klachten of overlijdensrisico Instrumenten om deze doelstelling te verwezenlijken Begrotingsgerelateerde instrumenten
Subsidies Er worden verschillende projecten gesubsidieerd: • In 2005 wordt een proef uitgevoerd waarin mensen die een abortuskliniek bezoeken, zich kunnen laten testen op soa.
134
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
21.2.4 Toegankelijke en kwalitatief hoogwaardige lokale voorzieningen van preventieve zorg Instrumenten om deze doelstelling te verwezenlijken Begrotingsgerelateerde instrumenten
Subsidies We subsidiëren verschillende projecten en programma’s om de kwaliteit van de openbare gezondheidszorg te verbeteren. • De Jeugdgezondheidszorg Adviesraad Standaarden ontwikkelt in 2005 richtlijnen en standaarden voor kindermishandeling en andere taken van het basistakenpakket jeugdgezondheidszorg (jgz). Daarbij wordt ook een traject opgezet om de ontwikkelde standaarden in te voeren.
BELEIDSARTIKEL 24: GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG, VERSLAVINGSZORG EN MAATSCHAPPELIJKE OPVANG 24.1 Algemene beleidsdoelstelling Een gezonde en veilige samenleving door preventie en behandeling van psychosociale en psychiatrische problemen Belangrijkste nieuwe maatregelen: • De advies- en steunstructuur huiselijk geweld versterken (24.2.4). • De kwaliteit van de maatschappelijke opvang en vrouwenopvang verbeteren via een vierjarig kennisprogramma (24.2.4). 24.2 Operationele beleidsdoelstellingen 24.2.4 Een kwalitatief goed en toegankelijk aanbod in de maatschappelijke opvang en vrouwenopvang, dat aansluit op de zorgvraag Beleidseffecten • De beschikbare capaciteit van de maatschappelijke opvang uitbreiden door de gemiddelde verblijfsduur te laten dalen. Uit het IBO-rapport Maatschappelijke opvang (TK 2003–2004, 29 325, nr. 1) blijkt dat de voorzieningen in de maatschappelijke opvang (inclusief vrouwenopvang) «verstopt» zijn geraakt. Deze verstopping in de maatschappelijke opvang wordt vooral veroorzaakt, doordat cliënten met permanente begeleiding niet in andere voorzieningen of huisvesting terechtkunnen. • De beschikbare capaciteit voor vrouwenopvang uitbreiden met 100 extra opvangplaatsen in 2005 tot in totaal 200 plaatsen in 2007. • De kwaliteit en effectiviteit van de maatschappelijke opvang en vrouwenopvang versterken. De maatschappelijke opvang moet behalve kwantitatief (uitbreiding capaciteit) ook kwalitatief versterkt worden omde gewenste effecten te bereiken. • De preventie, hulp en opvang verbeteren in geval van huiselijk en seksueel geweld. Aard van de verantwoordelijkheid VWS is direct verantwoordelijk voor de toekenning van de specifieke uitkeringen maatschappelijke opvang/verslavingsbeleid en vrouwenopvang. We stellen centrumgemeenten daardoor in staat een gepast en uiteenlopend voorzieningenniveau te realiseren. We stimuleren nieuw beleid en vernieuwing. Centrumgemeenten moeten een beleidsvisie voor de gehele regio ontwikkelen. Wij vragen hen sectoren zoals de ggz en volkshuisvesting, die dicht tegen de maatschappelijke opvang aan zitten,
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
135
ook aan te spreken op hun verantwoordelijkheden. Daarnaast zijn we betrokken bij de uitvoering van de kabinetsnota Privé Geweld – Publieke Zaak, over de aanpak van huiselijk geweld. Instrumenten om deze doelstelling te verwezenlijken Begrotingsgerelateerde instrumenten
Doeluitkeringen De gemiddelde verblijfsduur in de residentiële dak- en thuislozenopvang is in de periode 2000–2001 gestegen van 278 naar 480 dagen. Omde doorstroomin demaatschappelijke opvang te bevorderen, heeft het kabinet het budget van de specifieke uitkering maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid verhoogd, een verhoging die oploopt tot € 4 miljoen extra in 2007. Omde gewenste daling van de gemiddelde verblijfsduur te realiseren, maakt het kabinet afspraken in het kader van het grotestedenbeleid (gsb). Gedurende de gsb-III-periode (2005–2009) is het streven de gemiddelde verblijfsduur met 25% te laten dalen. Dezelfde aanpak volgen we omde capaciteit van de vrouwenopvangmet 200 plaatsen te verhogen. Ook hierover zijn afspraken gemaakt met de grote steden. Hiervoor heeft het kabinet het budget van de specifieke uitkering vrouwenopvang verhoogd, oplopend tot € 4 miljoen extra in 2007 (€ 2 miljoen in 2005). Het kabinet heeft ook extra middelen (oplopend tot € 3 miljoen in 2007) uitgetrokken omde advies- en steunstructuur huiselijk geweld te versterken. In juli 2004 is een «Tijdelijke stimuleringsregeling advies- en steunpunten huiselijk geweld 2004–2007» op basis van de Welzijnswet van kracht geworden. De 35 centrumgemeenten vrouwenopvang komen in aanmerking voor een tijdelijke stimuleringssubsidie voor een steunpunt huiselijk geweld, als zij eveneens bijdragen aan de steunstructuur. Het doel hiervan is dat er vóór 2008 een landelijk dekkend netwerk van adviesen steunpunten huiselijk geweld is.
Subsidies De landelijke projectmiddelen (oplopend tot € 1 miljoen in 2007) die voor de uitvoering van het kabinetsstandpunt over de maatschappelijke opvang beschikbaar zijn, zetten we in omde instroomin de vrouwenopvang te verbeteren, en voor een kennisprogramma maatschappelijke opvang en vrouwenopvang. Vóór 1 oktober 2004 heeft de Federatie Opvang (FO) een plan van aanpak gereed omde komende jaren de instroomin de vrouwenopvang programmatisch te verbeteren, waaronder pilots Safe Houses (particuliere adressen die als «safe house» worden gebruikt voor bijvoorbeeld slachtoffers van eerwraak en vrouwenhandel). Het Trimbos-instituut doet in opdracht van VWS onderzoek naar de vraag en het aanbod in de vrouwenopvang. Dit onderzoek wordt in 2005 afgerond. De FO inventariseert daarnaast de aanwezige hulpverleningsmodules. Op basis van de uitkomsten van beide activiteiten voeren we vervolgens een programma uit om vraag en aanbod in de vrouwenopvang beter op elkaar af te stemmen. We ondersteunen tot 2008 dat de opzet van advies- en steunpunten huiselijk geweld wordt ondersteund en gemonitord, en dat methodieken gericht op preventie en hulp bij huiselijk geweld worden geïntroduceerd en verspreid.
Onderzoek en overleg De jaarlijkse Monitor Maatschappelijke Opvang (MMO) realiseert de voornemens voor informatievoorziening uit het Kabinetsstandpunt op het IBO-rapport Maatschappelijke opvang. In 2005 wordt het Jaarbericht MMO gepubliceerd en de deelrapportage over gemeentelijk beleid. In 2005 wordt een wettelijke registratieregeling ingevoerd. Hiermee nemen geleidelijk zoveel instellingen in de maatschappelijke en vrouwenopvang aan deze registratie deel, dat deze landelijk dekkend wordt. In 2005 willen we met de veldpartijen komen tot een gedeeld referentiekader. Daarmee
136
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
ontstaat «eenheid van taal», de basis voor een betrouwbare en eenduidige informatievoorziening over onder meer aantallen personen, type voorzieningen, personeel en kwaliteit. Om de kwaliteit van de maatschappelijke opvang en de vrouwenopvang te verbeteren, start in 2005 een vierjarig kennisprogramma, om meer inzicht te krijgen in de effectiviteit van de maatschappelijke opvang (inclusief de vrouwenopvang). Dit programma bestaat uit: • Toegepast (praktijk) en wetenschappelijk onderzoek. • Stimuleringsprogramma’s richtlijnen en hulpverleningsprogramma’s. • Kenniscentra gekoppeld aan instellingen voor maatschappelijke opvang. Als we dit programma vaststellen, betrekken we daarbij ook de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Federatie Opvang (FO). 24.2.5 Een kwalitatief goed en toegankelijk zorgaanbod dat aansluit op de zorgvraag van specifieke doelgroepen en samenleving Beleidseffecten Doel is de achterstand in de gezondheid tegen te gaan van mensen die in een kwetsbare positie verkeren. Onze speerpunten zijn: • De betrokken (zorg)partijen stimuleren hun verantwoordelijkheid te nemen om de zorg toe te spitsen op allochtone zorgvragers. • De categorale eerstelijnsseksualiteitshulpverlening verbeteren, mede met het oog op intensivering van de preventie van ongewenste zwangerschap. • Vrouwelijke genitale verminking bestrijden. Aard van de verantwoordelijkheid Voor het bestrijden van vrouwelijke genitale verminking delen we onze verantwoordelijkheid met diverse andere departementen (Justitie, OCW, V&I, BuZa, BZK en SZW). Wij zijn verantwoordelijk voor de interdepartementale coördinatie. Instrumenten om deze doelstelling te verwezenlijken Begrotingsgerelateerde instrumenten
Subsidies In 2005 zetten we er op in de medische en seksuologische eerstelijnshulpverlening verder te versterken. Een van de speerpunten is de samenwerking te bevorderen met de soa- en abortushulpverlening, om een meer geïntegreerde seksuele en reproductieve eerstelijnsgezondheidszorg te bevorderen. In 2005 zullen pilots van start gaan. Verder is er in 2005 extra inzet op de preventie van ongewenste zwangerschappen, waarvoor € 0,25 miljoen beschikbaar is. Daarmee investeren we in voorlichting, onder andere op scholen en op lokaal niveau. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek naar de achtergronden van tienerzwangerschappen (eind 2004 gereed), bezien we welke aanvullende preventieve maatregelen verder nodig zijn. Eind 2005 zal het College voor zorgverzekeringen de organisatie, structuur en financiering van de medische en seksuologische eerstelijnshulpverlening evalueren en aanbevelingen doen voor de toekomst. Een bijzondere commissie bij de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ) brengt eind 2004 advies uit over mogelijkheden om vrouwelijke genitale verminking effectief te voorkómen en op te sporen, en de bestrijding ervan te handhaven. Ook adviseert de raad over een controlesysteem. Tevens wordt eind 2004 een onderzoek afgerond naar de omvang van de problematiek in Nederland. Op basis van het advies van het RVZ en het onderzoek zal worden bepaald welke activiteiten vanaf
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
137
2005 worden uitgevoerd omvrouwelijke genitale verminking te bestrijden. In ieder geval wordt extra actie ondernomen op de terreinen van preventie, deskundigheidsbevordering, onderzoek en monitoring. Hiervoor is € 0,31 miljoen beschikbaar. 24.3 Budgettaire gevolgen van beleid
Onder juridisch verplicht is de specifieke uitkering maatschappelijke opvang/verslavingsbeleid en vrouwenopvang opgenomen, alsmede de structurele subsidies en de meerjarige projecten.
BELEIDSARTIKEL 26 GEHANDICAPTEN- EN HULPMIDDELENBELEID 26.1 Algemene beleidsdoelstelling Stelselmatig bevorderen dat mensen met beperkingen volwaardig kunnen deelnemen aan de samenleving Belangrijkste nieuwe maatregelen: • De Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte uitbreiden en er inclusief beleid op baseren (26.2.2). De rechten van mensen met beperkingen worden versterkt door de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (WGBH/CZ). Als coördinator van het gehandicaptenbeleid volgt, evalueert en stimuleert VWS de ontwikkeling en voortgang van inclusief beleid en de gelijke behandeling in de praktijk. 26.2 Operationele beleidsdoelstellingen 26.2.2 De rechtspositie van mensen met een beperking en/of chronische aandoening regelen/bevorderen met het oog op een volwaardige participatie De rechtspositie van mensen met een beperking of chronische ziekte wordt verbeterd, als zij een gelijke behandeling kunnen afdwingen op basis van het recht. De Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (WGBH/CZ) biedt mensen met een beperking meer mogelijkheden om juridische stappen te ondernemen bij ongelijke behandeling. De rechtspositie van mensen met een beperking verbeteren we eveneens, als zij beschermd worden tegen onevenredige inbreuken in de persoonlijke levenssfeer. We voorkomen dat door de inzet van medische keuringen hun de toegang tot wezenlijke maatschappelijke voorzieningen en terreinen wordt ontnomen.
138
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
Beleidseffecten We streven ernaar de knelpunten op te heffen die mensen door hun beperkingen ervaren in het dagelijkse leven. Dat gaan we op drie manieren doen. We willen: • De individuele rechtsbescherming en empowerment van mensen met beperkingen verbeteren, eventueel door de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte uit te breiden. Aard van de verantwoordelijkheid Wij zijn er indirect voor verantwoordelijk de rechtspositie van mensen met een beperking te vergroten. Wij hebben een coördinerende en vooral stimulerende rol bij de WGBH/CZ en «inclusief beleid». Ook de andere departementen, veldpartijen en de individuele medemens zijn verantwoordelijk om te zorgen voor een gelijke behandeling van mensen. Instrumenten om deze doelstelling te verwezenlijken Begrotingsgerelateerde instrumenten
Actieplan knelpunten gelijke behandeling en inclusief beleid Omgelijke behandeling in de praktijk te bevorderen hebben we een Actieplan opgesteld. Dit Actieplan (kamerstukken II 29 355 nr. 1, 2004) is er naast de WGBH/CZ op gericht «inclusief beleid» te realiseren. Wij zorgen voor een bestuurlijke coördinatiestructuur omhet Actieplan uit te voeren. Ook financieren wij de Commissie Gelijke Behandeling en een voorlichtingscampagne over de WGBH/CZ. Voor 2005 is hiervoor € 300 000 beschikbaar.
BELEIDSARTIKEL 30: MARKTORDENING, OPLEIDINGEN, INFORMATIE-, KWALITEITS- EN PATIENTVEILIGHEIDSBELEID 30.2 Operationele beleidsdoelstellingen 30.2.6 Het bevorderen van ethisch verantwoord handelen in de gezondheidszorg en bij medisch-wetenschappelijk onderzoek Instrumenten om deze doelstelling te verwezenlijken Begrotingsgerelateerde instrumenten
Subsidies Het budget voor de financiering van abortusklinieken is overgeboekt van artikel 22 en daarbij met € 4 miljoen verhoogd.
Wet- en regelgeving In 2005 zullen de Embryowet en de Wet afbreking zwangerschap (WAZ) worden geëvalueerd. De evaluatie van de WAZ is al in 2004 gestart.
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
139
BELEIDSARTIKEL 33: JEUGDBELEID 33.1 Algemene beleidsdoelstelling De positie van jeugdigen in de samenleving versterken, hun kansen vergroten en uitval tegengaan
We achten het zeer belangrijk voor de samenleving dat kinderen en jongeren tot verantwoordelijke burgers opgroeien. Daarbij speelt het gezin een belangrijke rol. Ouders zijn als eerste verantwoordelijk omhun kinderen op te voeden en te verzorgen. Als het gezin ondersteuning nodig heeft bij het opvoeden, dan zullen de ouders in eerste instantie een beroep op de sociale omgeving moeten doen. De overheid komt pas in beeld als het gezin en de sociale omgeving onvoldoende in staat blijken de problemen het hoofd te bieden. Daarnaast schept de overheid voorwaarden, zodat ouders de eigen verantwoordelijkheid goed kunnen invullen. De overheid moet ouders echter ook aanspreken, als zij de verantwoordelijkheid niet kunnen of willen invullen. Ons beleid richten we op jeugdigen met meer risico op ontwikkelingsachterstand, ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen of ernstige problemen zoals voortijdig schoolverlaten of criminaliteit. We willen daarbij zo veel mogelijk preventief te werk gaan. Gemeenten en provincies spelen dan een centrale rol. 33.2 Operationele beleidsdoelstellingen Aard van de verantwoordelijkheid Ons uitgangspunt is dat ouders in eerste instantie zelf verantwoordelijk zijn als zij hun kinderen opvoeden en verzorgen. Als ouders hiertoe niet (volledig) in staat blijken, kunnen zij in eerste instantie een beroep doen op hun sociale netwerk en op lokale voorzieningen (onder meer school, het consultatiebureau, de gezinscoach en algemeen maatschappelijk werk). Zijn de problemen met de opvoeding zo ernstig dat de lokale voorzieningen geen toereikende hulp kunnen bieden, dan kunnen jeugdigen en hun ouders/verzorgers een beroep doen op de jeugdzorg. 33.2.4 Het ondersteunen van lokaal sociaal beleid Instrumenten om deze doelstelling te verwezenlijken
Subsidies en opdrachten
• In het kader van het Hoofdlijnenakkoord zijn op de begroting van VWS en Justitie middelen beschikbaar gesteld voor opvoed- en gezinsondersteuning op lokaal niveau. Door pedagogische begeleiding te bieden en zorg aan gezinnen te coördineren trachten we het aantal jeugdigen terug te dringen dat risico loopt op ontwikkelingsachterstanden en ernstige problemen (voortijdig schoolverlaten, criminaliteit). In totaal is hiervoor in 2004 € 3,4 miljoen beschikbaar, oplopend tot € 15 miljoen in 2007. • Samen met OCW, SZW en VROM faciliteren we op landelijk niveau de verdere ontwikkeling van brede scholen. Kern van het bredeschoolconcept is dat onderwijs en welzijnsinstellingen in de wijk samenwerken.
140
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
BELEIDSARTIKEL 34: LOKAAL BELEID 34.1 Algemene beleidsdoelstelling De Welzijnswet 1994 is het wettelijk kader voor de hieronder genoemde operationele doelstellingen. De uitwerking van het herziene (project-) subsidiebeleid wordt hier uiteengezet voor het programma Lokale Agenda/Meedoen.
Lokale Agenda/Meedoen Concreet gaat het omdiverse projecten die op de desbetreffende artikelen worden geraamd en die – waar beleidsmatig relevant – nader toegelicht zijn. Het gaat omde volgende (bundels) projecten:
In bovengenoemde bedragen zijn eventuele instellingssubsidies en doorlopende projectverplichtingen niet inbegrepen. 34.2 Operationele beleidsdoelstellingen 34.2.2 Bevorderen dat mensen actief deelnemen in maatschappelijke verbanden om de leefbaarheid te vergroten Beleidseffecten Op het terrein van homo-emancipatie zullen wij in 2005 een verdere impuls geven aan de sociale acceptatie van homo’s onder burgers, in het bijzonder de positie van homoseksuelen met een andere levensbeschouwing. Dit gebeurt door kansrijke initiatieven te steunen van en door maatschappelijke organisaties, mede als vervolg op het project De Dialoog. In recent onderzoek bij gemeenten zijn hierin knelpunten gesignaleerd op de terreinen welzijn, zorg en onderwijs. Wat betreft het onderwijs gaat het daarbij omhet gegeven dat een aantal leerlingen moeite heeft met de geaardheid van een aantal leraren en leerlingen. Om lokale besturen, instellingen en groepen burgers te stimuleren problemen op homobeleidsterrein aan te pakken, stellen we in 2005 middelen beschikbaar om de beschikbare informatie toegankelijk te maken, door te geven en te verankeren. Verder zetten we de interdepartementale coördinatie van het homo-emancipatiebeleid van de betrokken departementen voort.
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
141
Instrumenten om deze doelstelling te verwezenlijken
Subsidies • Homo-emancipatiebeleid Instellingssubsidie aan het Internationaal Homo/Lesbisch Informatiecentrumen Archief (IHLIA) en projectsubsidies.
BELEIDSARTIKEL 37: INSPECTIES 37.b Inspectie Jeugdzorg 37.b.1 Algemene beleidsdoelstelling Het toezien op de kwaliteit van de jeugdzorg om daarmee grotere effectiviteit van de jeugdzorg te bereiken De Inspectie jeugdzorg houdt in opdracht van het ministerie van VWS en Justitie toezicht op de kwaliteit van de jeugdzorg: de jeugdhulpverlening, de jeugdbescherming, de justitiële jeugdinrichtingen (JJI’s), de vergunninghouders interlandelijke adoptie en de opvang van alleenstaande minderjarige asielzoekers (AMA’s). Hiermee bevordert en beschermt de inspectie het fundamentele recht op een gezonde en evenwichtige ontwikkeling van het kind en de jeugdige. De Wet op de jeugdzorg, die per 1 januari 2005 ingaat, heeft aanzienlijke consequenties voor het werk van de inspectie. In 2005 wordt prioriteit gelegd bij zes landelijke toezichttrajecten: de advies- en meldpunten kindermishandeling, de crisisinterventie, de kamertraining, de trainingsprogramma’s Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI’s) (inclusief de jeugdreclassering), de AMA’s en de vergunninghouders interlandelijke adoptie. 37.b.2 Operationele beleidsdoelstellingen 37.b.2.1 Het bevorderen van de kwaliteit van de jeugdzorg, door onderzoek naar kwaliteit en toezicht op het naleven van de vigerende wetten Instrumenten om deze doelstelling te verwezenlijken In het meerjarenplan 2004–2007 en de uitwerking daarvan in de jaarwerkprogramma’s is aangegeven welke concrete onderzoeken de inspectie wil uitvoeren. Het betreft hier de volgende categorieën: • Naar verwachting zal de inspectie in 2005 voor vier algemene thema’s (de advies- en meldpunten kindermishandeling, de crisisinterventie, de kamertraining en de scholing- en trainingsprogramma’s JJI’s (inclusief de jeugdreclassering) per provincie tot rapportages komen. Daarbij wordt ook een landelijk beeld gegeven. Daarnaast is er ruimte voor specifieke onderzoeken op verzoek van de afzonderlijke provincies. Verder zal de inspectie landelijke rapportages uitbrengen over de opvang van de AMA’s en de vergunninghouders interlandelijke adoptie. NIET-BELEIDSARTIKEL 98: ALGEMEEN 98.2 Operationele beleidsdoelstellingen 98.2.2 Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP): het geven van een samenhangende beschrijving van de (toekomstige) situatie op sociaal en cultureel terrein In overeenstemming met de opdracht in de instellingsbeschikking zet het SCP een substantieel deel van zijn capaciteit in voor rapportages over maatschappelijke trends en de leefsituatie van de bevolking. In 2005 zal het bureau publicaties uitbrengen over het maatschappelijk draagvlak voor sociale voorzieningen en dienstverlening en over de emancipatie van allochtone vrouwen.
142
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
BEDRIJFSVOERINGPARAGRAAF In deze bedrijfsvoeringparagraaf wordt ingegaan op die onderwerpen die in 2005 specifiek aan de orde zijn. Het betreft nadrukkelijk een uitzonderingsrapportage. Over deze onderwerpen zal in het jaarverslag 2005 verantwoording worden afgelegd. Financieel Beeld Zorg Tabel 3 geeft een overzicht van de maatregelen die het kabinet heeft genomen vanaf de opstelling van het Hoofdlijnenakkoord.
6. Nederland in internationaal perspectief
Prestaties: gewonnen gezondheid In alle landen is de verwachte levensduur de afgelopen decennia gestaag toegenomen. Verklaringen voor deze toename en voor verschillen in prestaties tussen landen zijn zowel te vinden in algemene zaken als inkomen, opleiding en woonvoorzieningen, als in zorguitgaven en de vormgeving van het zorgsysteem. Preventie en levensstijl hebben een grote invloed op de gezondheidssituatie in de bevolking.
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
143
Momenteel is de levensverwachting het hoogst in Frankrijk (vrouwen 82,9 jaar) en Zweden (mannen 77,7 en gemiddeld 79,9). Denemarken sluit de rij (vrouwen 79,5 jaar, mannen net geen 75). De Nederlandse burger heeft een gemiddelde levensverwachting van 78,4 jaar. Mannen worden gemiddeld 76, vrouwen bijna 81. Het belang van leefstijl weegt hierin nadrukkelijk mee; doordat Nederlandse en Deense vrouwen relatief veel roken blijft de verwachte levensduur achter. MOTIES
TOEZEGGINGEN
144
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
VERANTWOORDING Voorwerp van onderzoek: de digitale versies van de memories van toelichting Bij de samenstelling van deze bundel is vanzelfsprekend gebruik gemaakt van het gegeven dat de begrotingsstukken van alle ministeries digitaal beschikbaar zijn, onder andere op de website overheid.nl (zie bij “Officiële publicaties”) . Ze worden daar opgeslagen (en kunnen vervolgens door iedereen worden gedownload) als pdf-bestand 1. Dat biedt de gelegenheid begrotingsstukken te doorzoeken op zoektermen, in dit geval om sneller de “emancipatierelevante” passages te vinden. Zoektermen In het overzicht op de volgende bladzijden is vermeld welke zoektermen zijn gebruikt bij het samenstellen van de thema-excerpten uit de memories van toelichting. Gebruikers van deze bundel worden hierdoor in de gelegenheid gesteld: • na te gaan of zij de geëxcerpeerde bestanden op nog andere zoektermen zouden willen doorzoeken; dat kunnen zij doen door het betreffende document op te roepen via overheid.nl • suggesties te doen voor aanvulling en verbetering van deze zoektermenlijst, die ook wordt gehanteerd voor de samenstelling van de edities 2006 en 2007. Suggesties kunnen per post worden gezonden aan: secretariaat VCE, antwoordnummer 84236, 2508 WB Den Haag of per mail aan
[email protected] . Omvang van de bundel Rest ons een opmerking over het verschil in omvang van deze bundel en de vorige. In de inleiding wordt eraan herinnerd, dat de voorlaatste uitgave in deze documentatieserie (uit 1997) zo’n 325 pagina’s telde. De nu voorliggende omvat slechts 152 pagina’s. Daar kan een aantal verklaringen voor worden gezocht of bedacht of gevonden; van invloed is in elk geval dat in de tussenliggende periode de functie van memories van toelichting sterk is veranderd in het kader van de zgn. VBTB-operatie (Van Beleidsbegroting Tot Beleidsverantwoording). Zie daarover de aparte rubriek op de website van Financiën ( www.minfin.nl/vbtb ).
1
PDF: portable document format.
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
145
GEHANTEERDE ZOEKTERMEN, met werkinstructies
Algemeen (Alle woorden worden automatisch getrunkeerd: alles wat ervoor/erachter staat wordt meegenomen in de zoekactie. Zoeken op ‘man’ kan niet: geeft erg veel ruis, zoals ‘mandaat’) • • • • • • • • • • • • • • •
Vrouw Gender Meisje(s) Diversiteit (alleen als het over – allochtone/autochtone - vrouwen gaat) Kinderopvang (ook t.b.v personeel van de ministeries) Emancipatie Gelijke (behandeling/beloning) Discriminatie (wel homo’s, niet leeftijd, handicap, godsdienst, etniciteit etc, tenzij het expliciet over vrouwen gaat) Dagindeling Arbeid en zorg Levensloop Homo(‘s/seksualiteit etc.) Gezin(nen/sbeleid etc.) Ouderschapsverlof Mainstream(ing; vaak natuurlijk samen met gender, maar soms ook niet)
Twijfelgevallen: • • • •
146
Armoedeproblematiek (vaak alleenstaande moeders, oudere vrouwen etc.) Tweeverdieners versus alleenstaanden/eenverdieners (bijv. i.v.m. het nieuwe zorgstelsel) Kinderbijslag (SZW) (Verhaal van alimentatie in de) WWB (vaak vrouwen)
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
Algemene Zaken Alleen de algemene zoektermen Koninkrijksrelaties Alleen de algemene zoektermen Buitenlandse Zaken Naast de algemene bovenstaande zoektermen: • • • • • • • • • • • • •
Women Mensenrechten Family planning/geboorteregeling e.d. Reproductieve gezondheid Water (beheer e.d.) HIV/Aids Kinder(en, opvang, arbeid) Gezondheidszorg UNIFEM/UNICEF Duurzaamheid Conflict(beheersing) Plattelandsontwikkeling Beijing (ivm Platform for Action etc)
Justitie Naast de algemene zoektermen: • • • • • • •
Geweld Prostitutie Schijnhuwelijk Bordeel(verbod) Pornografie Scheiding Omgangsre(cht/geling)
Binnenlandse Zaken Naast de algemene zoektermen: • •
Sex(ks)e-neutraliteit (ivm functiewaarderingssystemen, FUWASYS) Partnerpensioen
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
147
OCW Naast de algemene zoektermen: • • •
Brede school Moeder(s) (Opstapprojecten ed.) Buitenschoolse(opvang ed.)
Financiën Naast de algemene zoektermen • • • • •
Vrijwilligers Nabestaanden(pensioen e.d.) Alimentatie Au pair Gehuwden
Defensie Naast de algemene zoektermen: • • •
Nabestaanden Weduwen- en wezenpensioen Kostwinners(vergoeding)
VROM Naast de algemene zoektermen: • • • • •
Leefbaarheid Duurza(me/amheid) Huursubsidie Habitat (II of III) Woonconsument( en , zijn vaak vrouwen, in VAC’s)
V&W Naast de algemene zoektermen: • • • •
148
Leefstijl Mobiliteit Sociale veiligheid Taakcombinatie
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
EZ Naast de algemene zoektermen: • • • •
Onbetaalde arbeid SAM-methodiek Starters Openingstijden
LNV Alleen de algemene zoektermen SZW Naast de algemene zoektermen: • • • • • • • • • •
Equal Geweld Se(x)ks(uele intimidatie/geweld enz.) Loopbaanonderbreking Verlof Alleenstaand(en/ouders enz) Thuiswerk Deeltijdarbeid (alleen als expliciet over vrouwen wordt gesproken, zoals bij het anderhalfverdienersmodel, of combinatie arbeid/zorg, of mannen die t.b.v arbeid/zorg deeltijder worden) Schuldhulpverlening (vaak alleenstaande moeders) ANW
VWS Naast de algemene zoektermen: • • • • • • • •
Maatschappelijke opvang Voor- en buitenschoolse opvang Se(x)ks(ualiteitshulpverlening ed.) Abortus Zwangerschapsafbreking IVF (?) Jeugd(hulverlening ed., alleen als het over meisjes gaat) Tienermoeders
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
149
150
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
VCE-PUBLICATIES VCE-publicaties zijn kosteloos verkrijgbaar: sommige bij het Ministerie van SZW, andere bij het VCEsecretariaat; zie hieronder. Vermeldt bij uw bestelling de titel en/of het bestelnummer en het gewenste aantal exemplaren. • •
Bestellingen bij SZW: bij voorkeur per mail via
[email protected] . Anders telefonisch via de informatietelefoon van SZW: 0900 7993375 (3 cent per minuut). Bestellingen bij het VCE-secretariaat: per post bij Secretariaat VCE, antwoordnummer 84236, 2508 WB Den Haag, of per mail via
[email protected] .
Alle publicaties kunt u ook downloaden op de website www.visitatiecommissie-emancipatie.nl . Bestelnummer
Bestellen bij:
Titel
VCE-04-01
SZW
Werkplan 2004-2007 (rapport, september 2004)
VCE-05-01
VCE-secretariaat
Jaarverslag 2004 (rapport, maart 2005)
VCE-05-02
VCE-secretariaat
Wie is wie – samenstelling VCE en secretariaat (flyer, maart 2005)
VCE-05-03
SZW
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005 (servicedocument, april 2005)
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005
151
152
Emancipatie in de begrotingsstukken 2005