Vlaamse Overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL
Richtlijnen milieueffectrapportage
Elektriciteitscentrale BerinGen - Beringen
Eneco Strategic Assets B.V. Rivium Quadrant 75 2909 LC Capelle a/d Ijssel Nederland
16 april 2010 PRMER-0485-RL
1. Inleiding Dit milieueffectrapport wordt opgemaakt met het oog op bouw en exploitatie van een elektriciteitscentrale die is opgebouwd uit één of twee STEG’s met elk een netto elektrisch vermogen van ongeveer 465 MWe (nominaal thermisch vermogen ongeveer 800 MWth), één piekcentrale van 100 MWe (240 MWth) en één biomassacentrale van 10-15 MWe (40 MWth) op vaste biomassa. Deze eenheden worden gepland op een terrein gelegen in de industriezone ‘Ravenshout’ in Beringen. Voor de uitvoering van het project zijn volgende vergunningen nodig: milieuvergunning, stedenbouwkundige vergunning, en captatie/lozingsvergunning. Overeenkomstig de huidige inzichten is deze activiteit onderworpen aan de MER-plicht volgens rubriek 2a van bijlage I van het besluit van de Vlaamse Regering van 10/12/2004 (BS 17/02/2005), met name: Rubriek 2a: “Thermische centrales en andere verbrandingsinstallaties met een warmtevermogen van ten minste 300 megawatt”; In het MER moet duidelijk aangegeven worden of rubriek 14 van bovenvermeld besluit eveneens van toepassing is: Rubriek 14: “Afvalverwijderingsinstallaties voor de verbranding, zoals gedefinieerd in punt D10 van artikel 1.3.1 VLAREA, of chemische behandeling, zoals gedefinieerd in punt D9 van artikel 1.3.1 VLAREA, van ongevaarlijke afvalstoffen met een capaciteit van meer dan 100 ton per dag.” De initiatiefnemer is ENECO Strategic Assets B.V., Rivium Quadrant 75, 2909 LC Capelle a/d Ijssel. De eenheden zullen gebouwd worden op het industrieterrein Ravenshout, ten noordwesten van de gemeenten Beringen en Paal. De Dienst Mer van de afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid heeft het kennisgevingsdossier volledig verklaard op 21 december 2009. Het stadsbestuur van Beringen heeft dit dossier ter inzage gelegd van 14 januari 2010 tot 12 februari 2010. Parallel werden adviezen bij de administraties en openbare besturen gevraagd. Deze richtlijnen zijn opgesteld door de Dienst Mer en hebben betrekking op de inhoudsafbakening van het MER. Ontvangen inspraakreacties en adviezen werden hierin verwerkt (zie overzicht in bijlage).
2. Vorm en presentatie Algemeen met betrekking tot de vorm en presentatie vraagt de Dienst Mer: − de inhoudsopgave een logische en homogene structuur te geven die bovendien analoog is voor de verschillende disciplines; − de titels en de inhoud van de diverse delen en paragrafen te laten overeenstemmen; − recent kaartmateriaal (bij voorkeur minimum A4-formaat) te gebruiken, telkens voorzien van een duidelijke bronvermelding, schaalaanduiding, noordpijl en legende. Waar mogelijk dienen de grenzen van het bedrijfsterrein duidelijk aangegeven te zijn en dient door het kaartmateriaal ook duidelijk te zijn welke de omringende activiteiten/bedrijven zijn; − voor de topografische kaart een aangepaste schaal te gebruiken zodat de figuur goed leesbaar is; − een duidelijk intern plan te voorzien van het bedrijfsterrein met een precieze ruimtelijke situering en aanduiding van de installaties en hun onderdelen; − een verklarende woordenlijst, lijsten met figuren en tabellen, afkortingenlijst en literatuurlijst bij het rapport op te nemen; − eventuele achtergrondinformatie in de bijlagen op te nemen; − te letten op het gebruik van Nederlandstalige begrippen en afkortingen en het gebruik van internationaal aanvaarde benamingen, notaties en eenheden (SI, IUPAC,…);
Richtlijnen milieueffectrapportage ENECO – BerinGen PRO485
Pagina 2 van 10
− − − − − − −
volledige afstemming tussen de tekst van het eigenlijke MER en de niet-technische samenvatting; de juistheid van de diverse verwijzingen en nummeringen (figuren, tabellen) na te gaan; bij de erkenningen van de deskundigen ook de erkenningsnummers en einddata te vermelden; het MER grondig na te lezen op tikfouten, spellingsfouten en grammaticale fouten; de verwijzingen naar de verschillende figuren na te kijken;
dat de definitieve versie van het MER eveneens in digitale vorm op CD-rom wordt aangeleverd; dat de eindversie van het rapport door de initiatiefnemer en door alle deskundigen wordt ondertekend.
3. Doelstelling, verantwoording en besluitvorming art.4.3.7.§ 1,1°, a en b
Het rapport zal in een afzonderlijk deel aandacht besteden aan de verantwoording en doelstelling van het geplande project. De benodigde en aan te vragen vergunningen, inclusief een korte beschrijving van de te volgen procedure en de rol van het MER hierin, dienen te worden vermeld. Er zal duidelijk aangegeven worden dat het project enerzijds bedoeld is om de instabiele productie vanuit hernieuwbare energiebronnen te ondervangen en anderzijds om het klantenbestand vanuit de eigen product elektriciteit te kunnen aanleveren.
4. Voorgenomen project en alternatieven art.4.3.7.§ 1,1°,c, d en e
De volledig verklaarde kennisgeving beschrijft het voorgenomen project op een voldoende wijze. De verwachte en bestudeerde situatie moeten duidelijk beschreven worden. Voor de beoordeling van de effecten zal steeds worden uitgegaan van het worst case scenario. Eventueel kan daarnaast ook een ‘realistisch’ scenario meegenomen worden. Indien zich bij de verwachte situatie (dagregime i.p.v. volcontinu) piekemissies kunnen verdoen (bvb. bij het aan- of uitschakelen), zal dit meegenomen worden in het MER. Een aantal termen moeten verduidelijkt worden: • NTA • Houtachtige stromen • Onbehandeld sloophout (in praktijk steeds mengsel van behandeld en onbehandeld houtafval). Er moet ook aangegeven worden op welke manier gegarandeerd kan worden dat het sloophout effectief onbehandeld is en hoe dit kan gecontroleerd worden. Er zal verduidelijkt worden dat de opslag van hout en biomassa in een loods gebeurt. Verder zullen de maatregelen die voorzien zijn om de geurhinder te beperken uitgebreid beschreven worden. De stand van zaken met betrekking tot de door Elia en Fluxys uit te voeren werken voor de aansluiting van de nieuwe centrale dienen opgenomen te worden. Indien nog verschillende opties open zijn, dienen deze beschreven te worden. Eventuele randvoorwaarden en knelpunten dienen aangegeven te worden. De impacten dienen minstens kwalitatief beschreven te worden. Er zal verantwoord worden waarom in deze situatie een WKK-configuratie voor de biomassacentrale geen realistische optie is voor de initiatiefnemer. Alle activiteiten en deelactiviteiten in het kader van het voorgenomen project zullen volledig beschreven worden in het rapport en op een duidelijke manier weergegeven worden m.b.v. de nodige
Richtlijnen milieueffectrapportage ENECO – BerinGen PRO485
Pagina 3 van 10
(stroom)schema’s. Op deze stroomschema’s zal reeds aangegeven worden wat de voornaamste emissies van elk onderdeel zijn en welke emissiereducerende maatregelen hierbij worden voorzien. Het nulalternatief zal in het MER duidelijk worden omschreven. In het MER dienen de realistische (technisch, economisch) alternatieven voor koeling met elkaar vergeleken te worden. Voor de niet realistische alternatieven dient te worden gemotiveerd waarom deze niet realistisch zijn. Een vergelijking in globo met andere opties voor elektriciteitsproductie opnemen: wind, water, photovoltaïsch, biomassa, kolen, nucleair. Hierbij dienen o.m. volgende aspecten aan bod te komen: o
Geschiktheid als alternatief voor STEG, piekcentrale,…
o …)
Inpasbaarheid op de gekozen locatie (ruimte-inname, veiligheid, aan- en afvoer,
o
Emissies op basis van kengetallen (broeikasgassen, klassieke polluenten, …)
Wat betreft de uitvoeringsalternatieven dienen de geplande processen en installaties geëvalueerd te worden ten opzichte van de relevante passages uit de Vlaamse BBT-studies (VITO) en de Europese BREFdocumenten. Hierbij dienen zowel de sectorspecifieke als de zogenaamde ‘horizontale’ BBT-documenten te worden gescreend op toepasselijke delen (bvb. BBT voor verbranding van hernieuwbare brandstoffen). Aan de gang zijnde herzieningen dienen te worden opgevolgd tijdens het m.e.r.-proces. Alle alternatieven of emissiereducerende technieken die volgens deze bronnen als BBT worden beschouwd zullen in het MER worden opgelijst. De impact van het inzetten van deze technieken op de verwachte milieueffecten zal zoveel mogelijk kwantitatief worden uitgedrukt. De overwogen criteria om de alternatieve reductiemaatregelen te evalueren zullen duidelijk in beeld gebracht worden.
5. Juridische en beleidsmatige context art.4.3.7.§ 1,f
De volledig verklaarde kennisgeving schetst in de vorm van een matrix voldoende het juridisch/beleidsmatige kader dat voor dit MER van belang is. Het MER zal zorgvuldig nagaan waar de projectrelevantie zich situeert en in het bijzonder ook aangeven of het juridische/beleidsmatige kader onderzoekssturend kan zijn, dan wel procedurebepalingen bevat of de combinatie van beide. Volgende juridische en beleidsmatige randvoorwaarden dienen mee opgenomen te worden in het juridisch en beleidsmatig kader waaraan tevens voorliggend project moet getoetst worden: o Reductieprogramma gevaarlijke stoffen o
Uitvoeringsplan Houtafval
o
Inventarisatie Biomassa
Er zal ook nagegaan worden of er in de herziene versie van de IPPC richtlijn (nu nog in ontwerpfase) strengere grenswaarden m.b.t. de emissies naar lucht opgenomen zijn. Het is van belang om ook tijdens het opstellen van het MER de stand van zaken van deze randvoorwaarden op te volgen. De juridische en beleidsmatige randvoorwaarden met een uitgesproken ruimtelijke component dienen cartografisch gepresenteerd te worden.
Richtlijnen milieueffectrapportage ENECO – BerinGen PRO485
Pagina 4 van 10
6. Bestaande toestand en milieueffecten 6.1
Bestaande toestand en ontwikkelingsscenario’s
art.4.3.7.§ 1,1°, g
Als referentiesituatie dient het gebied met de omgeving te worden beschreven. Per discipline wordt aangegeven welke de huidige milieuwaarden en milieukwaliteiten zijn. Deze referentiesituatie dient te worden aangevuld met de beslissingen, die worden verwacht te zijn uitgevoerd, vooraleer het voorgenomen project zal aanvangen. De kennisgeving geeft een goede beschrijving per discipline van de wijze waarop de referentiesituatie zal worden beschreven en welke bestaande gegevens daarvoor zullen gebruikt worden. De referentiesituatie wordt in het kader van dit project gedefinieerd als de huidige situatie. De referentiesituatie is eveneens het nulalternatief. Richtlijnenboek m.e.r. Deel 2 geeft verdere aanbevelingen met betrekking tot het gebruik van deze begrippen en de invulling ervan. Tijdens het opstellen van het MER dient ook gebruik gemaakt te worden van de disciplinespecifieke delen van het Richtlijnenboek m.e.r. meer bepaald de hoofdstukken met betrekking tot (bronnen van) Basisinformatie, (afbakening van het) Studiegebied en (analyse van de) Referentiesituatie.
6.2
Milieueffecten en milderende maatregelen
art.4.3.7.§ 1,2°, a, b, c
De kennisgeving geeft een goede beschrijving per discipline van de wijze waarop de effecten zullen worden onderzocht en beoordeeld en geeft aan dat in functie van het effectenonderzoek milderende maatregelen zullen worden voorgesteld en uitgewerkt. Belangrijk hierbij is dat in de tekst van het MER voor elke onderzochte effectgroep duidelijk de gebruikte methodologie wordt uiteengezet en dat er wordt gestreefd naar een maximale kwantitatieve beschrijving van het effect. Binnen elke discipline moet het gehanteerde toetsingskader worden aangegeven. Tevens zal aangegeven worden op basis van welke criteria een effect als significant of als niet significant beoordeeld wordt. Alle relevante fases (afbraakfase, aanlegfase, exploitatiefase en onderhoudsfase) dienen binnen alle relevante disciplines aanbod te komen.
Lucht Er zijn op dit ogenblik nog geen gegevens met betrekking tot de schoorsteenhoogte. In het MER zal een schoorsteenhoogte conform de bepalingen van Vlarem II worden uitgevoerd. De berekende schoorsteenhoogte zal worden getoetst aan de specificaties van de leveranciers en de technische haalbaarheid. De bijdrageberekening en beoordeling zal worden uitgevoerd voor een realistische schoorsteenhoogte. Er dient aangegeven te worden welke maatregelen genomen worden om geurhinder tegen te gaan. Ook mogelijke ammoniakslip vanuit de biomassacentrale zal bekeken worden. Voor de impactberekening zal uitgegaan worden van de emissieniveaus van verbranding van niet verontreinigd behandeld houtafval. In de kennisgeving staat momenteel vermeld dat het studiegebied voor lucht 5 km is. Indien uit de milieubeoordeling blijkt dat er over een groter gebied milieueffecten kunnen optreden wat betreft lucht, dient het studiegebied uitgebreid te worden (ook afhankelijk van de schouwhoogte).
Richtlijnen milieueffectrapportage ENECO – BerinGen PRO485
Pagina 5 van 10
Wat betreft de milderende maatregelen zal een checklist van het VITO gebruikt worden en zal duidelijk aangegeven worden welke maatregelen voorzien zijn. Voor de niet-voorziene maatregelen dient uitgebreid geargumenteerd te worden waarom deze niet weerhouden werden.
Water Vermeldingen zoals ‘nagenoeg weggereageerd’ zullen kwantitatief onderbouwd worden, indien mogelijk met link naar de geldende milieukwaliteitsnorm. Sanitair afvalwater kan in principe ongezuiverd op riool geloosd worden, wanneer geen bedrijfsafvalwater mee geloosd wordt. In dat geval is een KWZI niet nodig. Dit moet nagegaan worden o.b.v. de zoneringsplannen en de bijhorende Vlarem-reglementering. Er moet aangegeven worden welke ketelwateradditieven gebruikt zullen worden, in welke hoeveelheid, of ze schadelijk zijn, wat de mogelijke effecten op het oppervlaktewater zijn, welke maatregelen genomen worden ter minimalisering van de effecten, enz. Bij de beoordeling van koelwater dient rekening gehouden te worden met het risico op vorming van een thermische pluim. Mogelijke interactie met koelwaterinnames en –lozingen van andere bedrijven zal bekeken worden. De impact van de onttrekking op de waterkwantiteit- en kwaliteit moet grondig bestudeerd worden. Minstens volgend debietsscenario dient doorgerekend: 10 percentieldebiet (10% laagste debiet) van het kanaal in combinatie met maximaal te verwachten/te vergunnen concentraties, cf. Europees aanvaarde ‘reasonable worst case scenario’. De normen m.b.t. de lozing van actieve chloor en AOX zullen ook opgenomen worden. Er dient verder aangegeven te worden op welke manier gegarandeerd kan worden dat alle actieve chloor wegreageert. De verschillende scenario’s die mogelijk blijven m.b.t. de lozing van bepaalde afvalwaterstromen dienen elk bekeken te worden.
Bodem en Grondwater Eventueel grondverzet dat gepaard gaat met de geplande werken dient te worden besproken, rekening houdend met de toepasselijke reglementering. Hierbij moet aangegeven worden of er een netto grondoverschot te verwachten valt. De netto vraag aan delfstoffen moet begroot worden. Eveneens moet nagegaan worden of er mogelijkheden kunnen aangegrepen worden om een efficiënt en duurzaam voorraadbeheer te stimuleren. Het risico op het aantrekken van verontreinigd grondwater of het verplaatsen van een bestaande grondwaterverontreiniging als gevolg van bemaling moet nagegaan worden. Er moet aangegeven worden of het bemalingswater ook op de Winterbeek geloosd kan worden. Effecten dienen onderzocht te worden van mogelijke incidenten/lekken bij het productieproces, bovenen ondergrondse leidingen en bij opslag en overslag. Verzurende deposities moeten begroot worden. Hierbij moet duidelijk aangegeven worden hoe groot het gebied omhelst onder invloed van deze depositie. Bij de beoordeling verdient het aanbeveling rekening te houden met de doelstellingen van het MINA-plan.
Geluid De voorgestelde meetlocaties worden goedgekeurd.
Richtlijnen milieueffectrapportage ENECO – BerinGen PRO485
Pagina 6 van 10
Geluidsvermogenniveaus van de verschillende bronnen zullen worden ingeschat op basis van leveranciersen ervaringsgegevens en gegevens voor gelijkaardige installaties die al in werking zijn. Nagekeken wordt of er risico bestaat op het voorkomen van piekgeluid. Het MER dient een voorstel tot monitoring te bevatten.
Fauna en Flora Bij de beoordeling m.b.t. impacten via lucht dient vooral rekening gehouden te worden met de (verzurende en vermestende) depositie t.o.v. de kritische lasten voor de verschillende habitats, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen. Bij de beoordeling van de impact via water dient rekening gehouden te worden met de grenswaarden opgenomen in de ontwerp stroomdebietsplannen voor Schelde en Maas. Deze kunnen strenger zijn dan de kwaliteitsdoelstellingen in Vlarem, maar dienen binnen fauna en flora als richtinggevend beschouwd te worden. Volgende potentiële effecten moeten in het MER onderzocht worden: • • •
De impact van pompen en lozen koelwater op het gedrag van het visbestand enerzijds en op het vlak van directe en indirecte vismortaliteit anderzijds; Impact op vegetaties en soorten gebonden aan deze vegetaties binnen de ruimtelijk kwetsbare gebieden agv fyto-en ecotoxiciteit; Impact op gedrag van soorten tussen de ruimtelijk kwetsbare gebieden agv eventuele pluimvorming van de koelcellen;
Het natuurreservaat ‘De Groene Brug’ wordt vermeld bij de juridische en beleidsmatige randvoorwaarden, maar niet meer bij de discipline fauna en flora. Indien relevant moet dit ook binnen de discipline opgenomen worden.
Mens Aangezien het terrein momenteel moeilijk te bereiken is vanuit Beringen of Tessenderlo, moet de bereikbaarheid van het terrein zowel tijdens de bouw- als exploitatiefase besproken worden. De haalbaarheid m.b.t. het gebruik van een private weg voor de duur van de constructiefase moet in het MER weergegeven worden. De mogelijkheid om grondstoffen aan te voeren via de waterweg moet zeker nagekeken worden. Eventueel kunnen verschillende scenario’s doorgerekend worden. Met betrekking tot veiligheid dient rekening gehouden te worden met: o Risico op het zich voordoen van bepaalde incidenten o Interactie met andere bedrijven in de omgeving o Impact op interventieplanning Algemeen moet de informatie om de impact van deze nieuwe installaties op de OVR’s van de omliggende bedrijven te kunnen beoordelen beschikbaar zijn in dit MER. De lijst met de te bestuderen parameters moet afgestemd worden op de gegevens uit de discipline Lucht.
6.3
Vergelijking van de alternatieven
art.4.3.7.§ 1,2°, e
De uitvoeringsalternatieven dienen ten gronde te worden beschreven en geëvalueerd op hun milieuimpact.
Richtlijnen milieueffectrapportage ENECO – BerinGen PRO485
Pagina 7 van 10
De gebruikte productieprocessen dienen afgewogen te worden t.o.v. de BBT bepalingen en criteria zoals voorgesteld in alle relevante BREF-documenten en Vlaamse BBT-studies. In functie van de resultaten van het effectenonderzoek kunnen bijkomende alternatieven geformuleerd worden, eventueel onder de vorm van milderende maatregelen.
7
Leemten in de kennis
art.4.3.7.§ 1,4°
Het MER dient opgave te doen van de leemten in kennis die tijdens het uitvoeren van het onderzoek werden vastgesteld. Deze leemten kunnen opgedeeld worden naar aard van de leemte waarbij dan onderscheid dient gemaakt tussen leemten m.b.t. project en aangaande methode en inzicht. Het MER zal eveneens aangeven hoe met deze leemten is omgegaan en hoe zij kunnen doorwerken naar de besluitvorming.
8
Grensoverschrijdende effecten
Er worden geen significante grensoverschrijdende effecten verwacht.
9
Monitoring en evaluatie
art.4.3.7.§ 1,2°, d
In het MER zal per discipline aangegeven worden of er eventueel opvolgingsmaatregelen voor te stellen zijn, bijvoorbeeld vanuit de milieuvergunningsreglementering.
10 Integratie en eindsynthese art.4.3.7.§ 1,2°, e
In een afzonderlijk deel zal het rapport een disciplineoverschrijdende, leesbare samenvatting geven over de verwachte gevolgen voor het milieu en hoe en in welke mate de voorgestelde maatregelen deze kunnen milderen.
11.
Tewerkstelling, investering en gebruikte materialen
art.4.3.7.§ 1,3°
In dit hoofdstuk geeft het rapport aan welke de verwachte tewerkstellings- en investeringseffecten zijn van de voorgenomen activiteit. Indien dit nog niet bij de projectbeschrijving het geval is geweest, zal in dit hoofdstuk aangegeven worden welke materialen voor dit project zullen worden gebruikt.
12.
Niet-technische samenvatting
art.4.3.7.§ 1,5°
De niet-technische samenvatting vormt een afzonderlijk leesbaar deel van het rapport dat de essentie van de overige delen beknopt weergeeft. De tekst moet zodanig geschreven zijn dat zij begrijpelijk is voor een gemiddelde lezer. Figuren, kaarten of tekeningen dienen ter ondersteuning van de tekst in deze samenvatting te zijn opgenomen.
Richtlijnen milieueffectrapportage ENECO – BerinGen PRO485
Pagina 8 van 10
Tenslotte wordt aanbevolen tijdens het opstellen van het rapport contact te houden met de Dienst Mer en met de overige instanties, in het bijzonder in functie van de verwerking in het MER van hun adviezen.
Wanneer tijdens de opmaak van het MER contact wordt opgenomen met een van de adviserende administraties, wordt er op aangedrongen de Dienst MER schriftelijk (e-mail) op de hoogte te brengen van eventuele afspraken die werden gemaakt. Dit teneinde misverstanden bij de beoordeling van het MER te vermijden.
16 april 2010
Het afdelingshoofd,
Paul Van Snick Algemeen Directeur Afdelingshoofd AMNEB
Richtlijnen milieueffectrapportage ENECO – BerinGen PRO485
Pagina 9 van 10
Bijlagen Bijlage 1: Bekendmaking en terinzagelegging stad Beringen Er werden geen inspraakreacties ontvangen. Bijlage 2: Lijst van reacties administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen De volgende instanties hebben schriftelijke en/of mondelinge opmerkingen bezorgd: • • • • • • • • • • • • •
LNE, Afdeling Milieuvergunningen NV De Scheepvaart VMM, Operationeel Waterbeheer VMM, buitendienst Leuven VMM Hoofdbestuur ANB buitendienst Hasselt OVAM Stad Beringen Gemeente Lummen Gemeente Tessenderlo Provincie Limburg Fluxys LNE, Dienst VR
Volgende instanties hebben laten weten geen opmerkingen te hebben: • Agentschap R-O Vlaanderen Limburg, Ruimtelijke Ordening • LNE, ALBON, Dienst Natuurlijke Rijkdommen Van de volgende instanties werd geen reactie ontvangen: • Agentschap R-O Vlaanderen, Limburg, Onroerend erfgoed • Vlaams Energieagentschap • LNE, Afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu en Gezondheid – Dienst Hinder en Risicobeheer • LNE, Afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu en Gezondheid – Dienst Lucht en Klimaat • VMM, Afdeling Ecologisch Toezicht • Agentschap Zorg en gezondheid, Afdeling toezicht volksgezondheid • Gemeente Ham • Gemeente Diest Ontvangen wel een ontwerptekst: • •
Vlaams Energieagentschap RWO, Afdeling Stedenbouwkundig Beleid
Op basis van bovenstaande lijst wordt gevraagd 19 exemplaren van de ontwerptekst van het MER toe te sturen.
Richtlijnen milieueffectrapportage ENECO – BerinGen PRO485
Pagina 10 van 10