Electric Motors ATEX safety instructions
NL INHOUD Pagina 1.
Voorwoord . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4
2.
Identificatie van explosieveilige motoren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4 Geschiktheid van de motor op de installatieplek . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4 Gegevens over veiligheid op het typeplaatje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4
2.1 2.2
3. 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 4.
Installatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6 Elektrische aansluitingen . . . . . . . . . . . . . . 6 Hulpaansluitingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7 Kabelingangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7 Aardaansluitingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8 Andere waarschuwingen voor de installatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8 Waarschuwingen voor elektrostatische ladingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8 Bijzondere gebruiksvoorwaarden . . . . . . . . 8
4.2 4.3
Motoren zonder klemmenkast met plaatje en uitgangskabel . . . . . . . . . . . . . . 9 Versie met plaatje, gewapende kabel en kabelklem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9 Versie met plaatje en conduit . . . . . . . . . . . 9 Versie met plaatje en vrije kabels . . . . . . . 10
5. 5.1 5.2
Motoren zonder ventilator . . . . . . . . . . . 10 Afkoelingsmethode IC 418 . . . . . . . . . . . . 10 Afkoelingsmethode IC 410 . . . . . . . . . . . . 10
6. 6.1
Motoren met mechanische ventilatie . . 10 Afkoelingsmethode IC 416 . . . . . . . . . . . . 10
7.
Motoren voor lage temperaturen . . . . . . 10
8.
Motoren gevoed door inverter . . . . . . . . 11
9.
Monofasemotoren . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12
10.
Controles en onderhoud van de motoren per geclassificeerde zone . . . . . . . . . . . . 12
11.
Reparatie van de motoren per geclassificeerde zone . . . . . . . . . . . . . . . 13
4.1
NL
Nummer: SD-7.1 (NLD) 3
1. Voorwoord
NL
Deze veiligheidsinstructies verwijzen naar de installatie, gebruik en onderhoud van drukvaste CEMP motoren. Voor gebruik in gebieden waar een mogelijke explosieve omgeving aanwezigheid kan zijn. Dit document behandelt diverse veiligheidsaspecten betreffende motoren met constructieve varianten. De betreffende gedeelten worden in de volgende tabel weergegeven. Type Explosieveilige motor
Punten van het handboek
Motoren voor Gas
1-2-3-10-11
Zonder klemmenkast
1-2-3-4-10-11
Zonder ventilator
1-2-3-5-10-11
Met mechanische ventilatie
1-2-3-6-10-11
Voor lage temperaturen 1-2-3-7-10-11 Voor inverter
1-2-3-8-10-11
Monofasemotoren
1-2-3-9-10-11
De motoren die behandeld worden in deze instructies zijn motoren van groep II voor Gas Motoren groep II voor GAS De drukvaste motoren hebben de volgende beschermingsklassen ter voorkoming van een explosie: • Ex d IIB/IIC: drukvaste motor en klemmenkast • Ex de IIB/IIC: drukvaste motor met verhoogde veiligheid klemmenkast Deze "Veiligheidsinstructies" moeten worden nageleefd naast dat wat is weergegeven in het handboek "Instructies voor gebruik en onderhoud".
2. Identificatie van explosieveilige motoren 2.1 Geschiktheid van de motor op de installatieplek De gebruiker moet controleren dat de motor geschikt is voor de classificatie van de zone en voor de kenmerken van de aanwezige ontvlambare stoffen. De essentiële veiligheidsvereisten tegen ontploffingsgevaar in de geclassificeerde gebieden zijn vastgesteld door de Europese Richtlijnen, nationale wetgeving, plaatselijke reglementen en door de classificatienormen en door de Europese Richtlijnen. 2.1.1 Plaatsen onderworpen aan de aanwezigheid van ontvlambare gassen, dampen of mist De classificatie criteria voor gebieden onderworpen op het risico van explosies worden bepaald in de IEC 60079-10-1 norm. De classificatie criteria voor gebieden onderworpen op het risico van explosies worden bepaald in de EN IEC 60079-14 norm. Met de keus van het type van motor, moet volgens onderstaande technische en wetgevende bepalingen en met de volgende factoren rekening worden gehouden: • type installatie: oppervlakte installatie groep II • Zone classificatie: 0, 1, 2 voor welk materialen van categorie 1G, 2G, 3G, respectievelijk geschikt zijn • Eigenschappen van de aanwezige brandbare substanties in de vorm van gassen, dampen of mist: - Subgroep: IIA, IIB, IIC - Temperatuur klasse T1, T2, T3, T4, T5, T6 (bepaalt de ontstekingstemperatuur van de gassen)
2.2 Gegevens over veiligheid op het typeplaatje Naast de motor gegevens, omvat de verstrekte informatie op het typeplaatje, ook: • Informatie noodzakelijk om het gekozen type motor en de correcte installatie van de motor zelf te selecteren. • Verwijzingen naar de aangemelde instanties verantwoordelijk voor certificatie.
4
MARKERINGEN VAN MOTOREN VOOR GASSEN Symbool van overeenstemming aan de toepasselijke Europese richtlijnen Gemeenschappelijk symbool dat op specifieke explosiebescherming wijst
II 2G
Motor geschikt voor bovengrondse installaties met de aanwezigheid van categorie 2G gassen of dampen
Ex d (Ex de)
Drukvaste motor met drukvaste klemmenkast Drukvaste motor met verhoogde veiligheid klemmenkast
IIC (IIB)
Geschikte bescherming voor stoffen van groep IIC (of groep IIB)
T3 (T4) (T5) (T6) Gb
NL
De temperatuurklasse van de motor (maximale oppervlakte temperatuur) Beschermingsniveau van de apparatuur (EPL)
***: code van het orgaan dat het ATEX certificaat heeft afgegeven *** yy ATEX zzzz
0000
yy: jaar waarin het certificaat werd verstrekt zzzz: certificaatnummer Referentienummer van de aangemelde keuringsinstantie dat het prototype CE certificaat uitgaf
Opmerkingen: • Groep IIC motoren zijn ook geschikt voor omgevingen met substanties die als IIA en IIB worden geclassificeerd. Groep IIB motoren zijn ook geschikt voor omgevingen met substanties die als IIA worden geclassificeerd. • 2G motoren zijn ook geschikt voor omgevingen die 3G motoren voorschrijven. • Motoren met een bepaalde temperatuurklasse zijn ook geschikt voor alle substanties met een hogere temperatuurklasse (bijvoorbeeld: T4 motoren zijn ook geschikt voor substanties met temperatuurklasse T3, T2, T1). • De drukvaste motoren zijn ontworpen op gebruik bij een omgevingstemperatuur van –20 °C t/m + 40 °C. Als de motor buiten deze omgevingstemperatuur wordt gebruikt, moet op het typeplaatje de temperatuurwaarden vermeld worden. • De klasse van de bouten/moeren wordt vermeld op het typeplaatje. In het geval van vervangen moet dezelfde klasse worden toegepast (ex: klasse 8,8 of klasse 12.9).
• De motoren zijn beschikbaar in diverse uitvoeringsmogelijkheden, gebaseerd op de bedrijfssoort, vermeld op het typeplaatje. In het bijzonder voor remmotoren dient men rekening te houden met: - voor ongeventileerde motoren die intermitterend gebruikt worden (S2 en S4), moet de cyclus ook zo zijn zoals die vermeld staat op de typeplaat en zeker niet continue worden gebruikt. - Motoren die worden gebruikt voor hijswerktuigen, hebben de bedrijfssoort S3 of S4 op de typeplaat en zijn dus alleen geschikt voor de daarop vermelde gegevens. - De massatraagheid van de last mag onder geen beding boven de op de typeplaat vermelde waarde uitkomen.
• De motor is ontworpen voor het toerental wat vermeld staat op het typeplaatje. De informatie zoals vermeldt in onze catalogi zal gecontroleerd moeten worden om de motor niet te heet te laten worden. 5
3. Installatie 7
3.1 Elektrische aansluitingen
NL
De aansluiting van het klemmenbord moet worden uitgevoerd, zoals staat beschreven in het bijgeleverde aansluitschema.
2
De volgorde van de aansluitingen op het klemmenbord, is afhankelijk van het type motor, zoals beschreven in onderstaande figuur (Fig. 1, Fig. 2, Fig. 3).
8a
3
9
8b 1 10
3 5 4
11
3
6
Figuur 3 - Aansluiting bouwgrootte 280-315 Gietijzer huis
Figuur 1 - Aansluiting bouwgrootte 56-80 Aluminium huis 1 2 3 4 3 5
Figuur 1, 2, 3 - Legenda: 1 - Moer 2 - Veerring 3 - Sluitring 4 - Geïsoleerde kabelschoen 5 - Verbinding plaatje 6 - Draadpen 7 - Klembout 8a/8b - Kabelklem 9 - Voedingskabel 10 - Inbus klembout 11 - Draadbus De aansluiting van het klemmenbord moet worden aangedraaid met de onderstaande aandraai momenten.
3
AANSLUITING 6
Figuur 2 - Aansluiting bouwgrootte 63-250 Gietijzer huis 6
M4 M5 M6 M8 M10 M12
KLEMMENPAAR MAX. [Nm] 2 3,2 5 10 16 25
DOORSNEDE VAN DE VOEDINGSKABELS [mm2] Klemmetje
standaard
Maximum*
M5 M6 M10 M12
1.5-2.5-6 6-10-16 10-16-25-35 25-35-50-70
10 16 70 120
* met speciale wigklemmen
Bij het tot stand brengen van de verbindingen moeten tussen de conductoren met verschillende potentie, de isolatieafstanden hemelsbreed aangehouden worden zoals weergegeven in de volgende tabel: SPANNING - U [V]
MINIMALE LUCHTAFSTAND - Lm [ mm ]
200 l U m 250 250 l U m 320 320 l U m 400 400 l U m 500 500 l U m 630 630 l U m 800 800 l U m 1000
5 6 6 8 10 12 14
3.2 Hulpaansluitingen 3.2.1 Thermische beschermingen Als het gaat om thermistoren PTC of PT 100 of bimetalen thermische PTO, gebruikt voor de controle van de temperatuurklasse, moet de gebruiker, met inachtneming van de essentiële veiligheidsvereisten, als alternatief gebruiken: • Gebruik een uitschakeleenheid in overeenstemming met de IEC 61508 norm • Gebruik een uitschakeleenheid die automatisch uitschakelt in het geval van een storing • Gebruik een dubbel uitgevoerd veiligheids circuit. 3.2.2 Stilstandverwarming De stilstandverwarming moet gescheiden van de motor worden aangesloten. Controleer dat de aansluitspanning vermeld staat op het typeplaatje. De stilstandverwarming moet niet werken wanneer de motor in bedrijf is. Controleer of de stilstandverwarming op de juiste wijze is aangesloten, conform het bijgeleverde aansluitschema.
3.3 Kabelingangen 3.3.1 Algemeen Op de klemmenkast zijn de afmetingen weergegeven van de kabelingangen; tijdens de installatie moeten de aanwijzingen over het type schroefdraad opgevolgd worden. Wanneer bij een kabelingang een wartel wordt gebruikt, dan moet het type wartel correct gekozen worden met betrekking tot het type van installatie en de kabel. De wartel moet volledig worden aangedraaid tot de zegelringen de noodzakelijke druk genereren: • Om mechanische spanning op het klemmenbord te verminderen • Om de mechanische beschermingsgraad van de klemmenkast te verwezenlijken. Voor de klemmenkasten Ex d moeten de ingangen van de kabel gemaakt worden met Ex d gecertificeerde apparaten volgens de normen EN IEC 60079-0, EN IEC 60079-1. Verder moeten ze een beschermingsgraad hebben van tenminste IP55 of IP65. Voor de klemmenkasten Ex de moet men gecertificeerde Ex e kabelklemmen gebruiken volgens de normen EN IEC 60079-0, EN IEC 60079-7. Verder moeten ze een beschermingsgraad hebben van tenminste IP55 of IP65. De trekontlasting en de kabel moeten op basis van de maximum werk temperatuur worden geselecteerd die voor de kabel wordt vereist, en gewezen op de waarschuwingsplaat bij temperaturen boven de 70°C. Extra pakkingen mogen niet worden aangebracht, tenzij geleverd door de fabrikant. De ongebruikte kabelingangen moeten met gecertificeerde blindstoppen worden afgesloten. 3.3.2 Motoren voor Gas De verbindingen moeten gemaakt worden met kabelingangen conform de norm EN IEC 60079-14 (kabelklemmen of conductoren in buis). De kabelingang moet zodanig gemaakt worden dat de specifieke eigenschappen van de beschermingswijze niet geschaad worden, met inachtneming van de aanwijzingen die in de normen staan: • EN IEC 60079-1 voor motoren Ex d (explosieveilige beschermingswijze “d”); • EN IEC 60079-7 voor motoren Ex de (verhoogde beschermingswijze “e”).
7
NL
AANHAAL MOMENTEN [Nm]
3.4 Aardaansluitingen
Aluminium frame De drukvaste motoren worden voorzien van twee aardpunten: één in de klemmenkast en de andere op het motorframe. Afhankelijk van de dwarsdoorsnede van de voedinggeleider, moet de dwarsdoorsnede van de aardgeleider zijn:
NL
VOEDINGGELEIDER
AARDGELEIDER
t/m 16 mm2
Zelfde dwarsdoorsnede
16
mm2 t/m
35
mm2
l 35 mm2
16 mm2 Groter of gelijk aan 50% van de geleider
3.5 Andere waarschuwingen voor de installatie De drukvaste motoren moeten tegen overbelasting beschermd worden door middel van een motor beveiliging schakelaar, of door een apparaat te gebruiken om de temperatuur met behulp van temperatuursensoren, geplaatst direct op de winding, te controleren. Het is noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de motorventilatie niet negatief beïnvloed wordt door obstakels in het omringende gebied, wanneer drukvaste motoren worden geïnstalleerd. Met dit voorschrift moet de waaierkap een vrije ruimte hebben volgens onderstaande lijst: BOUWGROOTTE
MINIMALE VRIJE RUIMTE [ mm ]
t/m 160
40
van 180 t/m 225
85
M 250
125
De klemmenkast moet altijd worden gesloten alvorens de motor te starten. De machinaal bewerkte oppervlakten (vlampaden) moeten licht ingevet zijn voordat de deksel gesloten kan worden. De bouten van de klemmenkast deksel moeten worden aangehaald volgens onderstaande momenten:
8
Staal klasse
M4
M5
M6
M8
8.8 (A4-80)
2
3.2
5
12
12.9
3
4.8
7.5
18
Gietijzeren frame Staal klasse
M4
M5
M6
M8 M10 M12
8.8 (A4-80)
2.9
5.6
10
23
35
80
3.6 Waarschuwingen voor elektrostatische ladingen Voor explosieveilige motoren die het merk IIC dragen moet men rekening houden met het risico van elektrostatische lading: het oppervlak van de motor moet schoon gehouden worden met een vochtige doek.
3.7 Bijzondere gebruiksvoorwaarden Het certificaatnummer heeft nummer “X” om de volgende redenen: • De afmetingen van de verbindingen zijn anders dan wat is aangegeven op de referentiestandaard, in geval van reparaties moet men hoofdstuk 11 als referentie nemen. • De temperatuurklasse wordt gegarandeerd door een spanningsvariatierange van +/-5% • Over de mogelijkheid van aanwezigheid van elektrostatische ladingen in de IIC beschermingen met speciale lak (dikte meer dan 0.2mm) dient men hoofdstuk 3.6 te raadplegen.
4. Motoren zonder klemmenkast met plaatje en uitgangskabel Wanneer een motor zonder klemmenkast uitgevoerd is, dan is de klemmenkast opening gesloten door middel van een plaat voorzien van een kabeldoorvoer met de voedingskabel. Om dit correct te installeren, moet de gebruiker de hieronder staande instructies volgen.
4.1 Versie met plaatje, gewapende kabel en kabelklem Een gearmeerde kabel loopt door de motorplaat die door een gecertificeerde wartel wordt vastgeklemd. De vrije kabel doorvoeren door de plaat wordt gebruikt voor de voedingskabels van de motor. De gebruiker moet de voedingskabels tegen potentiële schade beschermen die van mechanische spanning het gevolg is. Tevens moeten de kabeleinden volgens één van de veiligheidsmethodes aangesloten worden, deze zijn in de EN IEC 60079-0 norm aangegeven. Verder moeten de voedingkabels volgens de plaatselijk geldende regels gebruikt worden. klemmenblok
4.2 Versie met plaatje en conduit In dit geval is de sluiting van de bescherming van de motor gemaakt met een blokkeringsverbinding die wordt bevestigd op het kabeluitgang-plaatje van de motor. Vanaf de blokkeringsverbinding vertrekt een “conduit” met een lengte die bij de bestelling wordt opgegeven, die eindigt met een andere blokkeringsverbinding; binnenin deze buis lopen de conductoren voor de voeding van de motor. De gebruiker moet ervoor zorgen dat de eindstukken van de conductoren rechtstreeks naar de klemmen lopen die zich in de daartoe bestemde kast bevinden. Indien deze kast zich in een geclassificeerde zone bevindt, moet hij geselecteerd worden volgens één van de beschermingswijzen volgens de norm EN60070-0. Blokkeringstuk (verticaal)
Klemmenblok 4
Klemmenblok
3
1
1 2 2 3
Kabelklem Gepantserde kabel Kabelklem
4
Blokkeringstuk (horizontaal)
klemmenblok
3 2 1
Kabelklem
De minimum krommingstraal van de kabel is 15 keer de diameter van de kabel
Motor
1 Nippel 2 Blokkeringstuk “conduit” (verticaal en/of horizontaal) 3 Verbindingstuk in drie delen 4 Flexibele slang
Fig. 5 - Kabeluitgang versie met “conduit” Fig. 4 - Kabeluitgang versie met kabelklem 9
NL
4.3 Versie met plaatje en vrije kabels
NL
In dit geval worden de accessoires voor de sluiting van de beschermkap door de installateur aangebracht, die sluitingstoestellen moet gebruiken die geschikt zijn voor de bescherming van de motor en de heersende omgevingstemperatuur in de installatie. De sluiting van de bescherming van de motor moet geschieden met het blokkeringstuk dat is gecertificeerd volgens de normen EN IEC 60079-0 e 60079-1. Van de plaat van de motor vandaan komen losse kabels die dienen om de motor te voeden en die beschermd moeten worden tegen het risico van beschadiging veroorzaakt door mechanische prikkels; de gebruiker moet de eindverbinding van de kabels uitvoeren volgens één van de beschermingswijzen voorzien door de norm EN 60070-0.
5. Motoren zonder ventilator 5.1 Afkoelingsmethod IC 418 Met deze constructievariant wordt de ventilatie geleverd door de ventilator die aan de motor is gekoppeld. Deze zorg ervoor dat de motorventilatie niet verminderd wordt tijdens bedrijf en dat aan de toegestane temperatuurgrenzen van isolatiecategorie B wordt voldaan. De ventilatoren moeten de productnormen in acht nemen met betrekking tot ventilatoren en moeten de afkoeling van de motor garanderen. De ventilator moet een afstand van minstens 5 mm in acht nemen ten opzichte van de vaste delen van de motor.
5.2 Afkoelingsmethod IC 410
6. Motoren met mechanische ventilatie 6.1 Afkoelingsmethode IC 416 De koeling wordt verzorgd door een ventilator die door een separate hulpmotor word aangedreven. Deze hulpmotor is apart gecertificeerd en is op de achterkant van de hoofdmotor gemonteerd. De gebruiker moet een passend veiligheid voorziening hebben, om uit te sluiten dat de hoofdmotor in werking treed, terwijl de hulpmotor niet draait. Bovendien moeten de motoren met thermistors worden uitgerust PTC of PT100, welke aan het motor relais gekoppeld zijn en die de motor van het net schakelt. Dit relais mag geen automatische reset hebben.
7. Motoren voor lage temperaturen De motoren voor gebruik in omgevingen met lage temperaturen (temperaturen van -20°C tot -50°C) moeten worden uitgerust met anti-condens weerstanden. Voor een juist gebruik van deze motoren moet men de elektrische installatie zodanig uitrusten dat de motoren op een omgevingstemperatuur worden gebracht die hoger is dan -20°C, voordat men de motor met de voeding verbindt. De vermogens van de anticondens-weerstanden zijn: grootte 63-100 : 50 W grootte 112-160 : 100 W grootte 180-315 : 200 W • De hulp-apparatuur (weerstanden voor voorverwarming) moeten gevoed worden wanneer de motor niet in bedrijf is.
Met deze constructievariant is de motor niet voorzien van een ventilator, en de volgende regels moeten worden opgevolgd:
• De schroeven van INOX A480 staal, moeten altijd vervangen worden door schroeven die een gelijkwaardige kwaliteit hebben.
- Voor “S1” bedrijf, het afgegeven motorvermogen is afgenomen tot 50%, dit om aan de toegestane temperatuurgrenzen van isolatiecategorie B te voldoen.
• De kapjes voor de ventilator zijn van roestvrij staal en de koelventilatoren zijn van aluminium, deze mogen alleen vervangen worden door ruildelen met een gelijkwaardige kwaliteit.
- Voor “S2: bedrijf, het afgegeven motor vermogen blijft gelijk, omdat de motor niet lang genoeg draait om zijn maximale toegestane temperatuurgrenzen van isolatiecategorie B te bereiken. De maximale bedrijftijd wordt aangegeven op de typeplaat.
• De gebruikte klemblokken / doorgangsklemmen zijn geschikt voor het gebruik bij deze temperaturen en moeten vervangen worden door originele ruildelen.
10
• Het smeervet voor de bescherming van de verbindingen moet geschikt zijn voor het temperatuurbereik dat aanwezig is op de installatie (bijv. type Aereo 92). • De kabels die gebruikt worden voor de stroomtoevoer van de motors en voor de ingangsystemen in het klemmenblok, moeten geschikt zijn voor de omgevingstemperaturen; in het bijzonder het isolatiemateriaal moet geschikt zijn voor de range aan temperaturen waaraan de motors blootgesteld zullen worden, zowel wat betreft de seizoensvariaties van de omgevingstemperaturen als wat betreft de temperatuurverhoging als gevolg van de functionering bij belasting van de motor.
8. Motoren gevoed door inverter Voor werking met voeding door inverter zijn de motoren voorzien van een temperatuurcontrole door middel van de thermistoren PTC of PT 100 of bimetalen thermische PTO, die in de huls zijn ingevoegd, en die de limieten van de temperatuurklasse kunnen garanderen. De gebruiker heeft de plicht om de eindstukken PTC of PT 100 of bimetalen thermische PTO te verbinden aan een loskoppelingsrelais dat de loskoppeling van de voeding garandeert bij bereiken van gevaarlijke temperaturen. De reset van deze loskoppelingsapparatuur moet handmatig gebeuren en mag niet op automatische wijze gebeuren. De gebruiker moet, met inachtneming van de normen: • loskoppelingsapparatuur gebruiken in overeenstemming met de principes van de norm IEC 61508 (type Fail Safe) • een dubbel beschermingscircuit gebruiken.
Het geleverde vermogen van aansluiten direct op het net, kan niet gehandhaafd blijven wanneer de motor frequentie wordt geregeld. In het bijzonder, het geleverde vermogen zou beduidend kunnen worden verminderd om de toegewezen temperatuurklasse te handhaven en schade te vermijden die door oververhitting wordt veroorzaakt. Bij de keus van het type frequentie regelaar moet rekening gehouden worden dat de motor niet aan voltagepieken onderworpen wordt die meer dan 2,8 keer de nominale spanning overschrijden, welke beduidend het leven van de windingisolatie verminderen. Het is noodzakelijk om in dit opzicht van mening te zijn dat de waarde van voltagepieken ook door de lengte van de voedingskabel wordt beïnvloed. De inductie motoren die rechtstreeks op het net worden aangesloten zijn met de immuniteit en emissiegrenzen, met betrekking tot elektromagnetische comptabiliteit, in overeenstemming zoals die door de normen wordt voorzien. Wanneer de voeding door een frequentie regelaar wordt geleverd, draagt de installateur de verantwoordelijkheid voor controles, ongeacht welke maatregelen die worden vereist, om immuniteit en emissiegrenzen na te leven zoals die door de normen worden bepaald.
Wanneer de temperatuurklasse T5 of T6 is, dan zijn de voorwaarde voor gebruik op het certificaat vermeld. Frequentie geregelde motoren hebben een tweede typeplaat. Controleer de vermelde classificaties (kW Hz - Nm) op de extra typeplaat, alvorens de motor te starten. De gebruiker moet de fabrikant contacteren als deze informatie niet wordt verstrekt. Wanneer de motor met geforceerde koeling uitgevoerd is die door een hulpmotor wordt aangedreven (motoren met de koel methode IC416), moet de gebruiker de instructies opvolgen die in punt 6.1 (de koel methode IC416) worden gegeven. 11
NL
9. Monofasemotoren De asynchrone motoren kunnen in versie monofase geleverd worden. Deze serie met een monofase omwikkeling vereist een start-condensator. De condensator wordt binnenin een klemmenblok van voldoende afmetingen geplaatst.
NL
Als de condensator gescheiden is van de motor, moet de gebruiker deze installeren op een veilige plaats of met een bescherming die bestand is tegen ontploffing, met een categorie en beschermingstype die voldoende zijn voor de zoneclassificatie (voor het gas). De elektrische kenmerken en het type condensator zijn aangegeven op het typeplaatje van de motor. De condensator moet permanent zijn verbonden met de eindstukken van de omwikkeling en ontlaadt zich ogenblikkelijk wanneer de motor stopt en dus de voeding wegvalt. De verandering van de condensator kan het elektrische gedrag van de motor wijzigen.
10. Controles en onderhoud van de motoren per geclassificeerde zone De controles en het onderhoud van de motoren per geclassificeerde zone moet worden uitgevoerd volgens de criteria van de normen EN IEC 60079-17. De elektrische aansluitingen moeten volledig worden aangehaald om hoge overgangsweerstanden en daardoor oververhitting te voorkomen. Er moet zorg gedragen worden dat de onderlinge isolatie afstand in de lucht tussen de geleiders gehandhaafd blijft, zoals beschreven in de normen. Alle bouten die worden gebruikt om zowel de motor als de klemmenkast vast te zetten, moeten worden aangehaald volgens de momenten beschreven onder alinea 3.5. Alle schroeven die worden gebruikt om de motor en het klemmenbord te bevestigen zullen tevens volledig moeten worden aangehaald. De vervanging van de lagers moet tenminste elke: • 20000 uur voor motoren met 2 polen; • 40000 uur voor motoren met 4 polen en meer worden uitgevoerd. Voor motoren met smeerapparaten moet men de instructies volgen op het extra typeplaatje. De vervanging van pakkingen en delen van de kabelingang moet worden uitgevoerd door componenten die identiek zijn aan door de fabrikant geleverd, dit om de beschermingsgraad te handhaven. De oppervlakten van drukvaste verbindingen mogen niet machinaal bewerkt worden en de verzegelende pakkingen anders dan door de fabrikant geleverd, mogen niet worden gemonteerd. Deze oppervlakten moeten in een schone staat worden gehandhaafd. Een dunne laag niet hardend vet moet gebruikt worden tegen corrosie en water verhinderen binnen te gaan. Deze vetlaag moet bij elke demontage worden vernieuwd.
12
11. Reparatie van de motoren per geclassificeerde zone Reparaties van explosieveilige motors met beschermingswijze Ex d/de of Ex tD moeten worden uitgevoerd volgens de criteria zoals gespecificeerd door de norm EN IEC 60079-19, door de certificaties en door de instructies die in het handboek staan vermeld.
De producent ondersteunt de handelingen: 1 - Reparatie 2 - Revisie 3 - Onderhoud maar geeft geen goedkeuring aan de volgende 4 - Sanering 5 - Wijziging Eventuele modificaties van de constructie kunnen uitsluitend worden uitgevoerd door de constructeur, met inachtneming van de beperkingen van het certificaat.
Voor de beoordeling van de maten van de verbindingen moet men zich indien nodig, wenden tot de constructeur (zie fig. 6).
Indien er een controle van de explosieveilige verbindingen nodig is, kan het schema van Tekening 6 worden gebruikt als interventieprocedure.
Wanneer de reparaties niet worden uitgevoerd door de constructeur moeten ze worden uitgevoerd in een werkplaats die beschikt over de benodigde uitrusting en voldoende technische kennis van de beveiligingsmethoden van de motoren en onder toezicht van een gekwalificeerde en bevoegde persoon.
De controle van de verbindingen is niet altijd nodig (bijvoorbeeld wanneer met een handeling uitvoert van type 2, revisie, door een motor uit voorraad te gebruiken)
Indien het gaat om reparaties op delen die invloed hebben op de beveiliging tegen explosiegevaar, moeten de constructiegegevens niet worden gemodificeerd (bijvoorbeeld: maten van de verbindingen, kenmerken van de omwikkelingen, ventilatietype enz.) en als het gaat om ruildelen moeten deze origineel zijn. De norm EN IEC60079-19 beschrijft diverse types interventies, die verschillende invloed hebben op de activiteiten gericht op het behoud van de intactheid van de apparatuur die onderhoud ondergaat; in het vervolg worden de mogelijke activiteiten samengevat. 1 - Reparatie: Handeling om een defect apparaat te herstellen en volledig bruikbaar te maken, conform de referentienormen. 2 - Revisie: Handeling om een apparaat dat een zekere tijd in gebruik of in opslag is geweest, maar niet defect is, weer in volledige gebruikstoestand te brengen. 3 - Onderhoud: Handeling geprogrammeerd om de volledige functioneringcondities van een geïnstalleerd apparaat te behouden.
De reparateur moet een schriftelijke verklaring opstellen waarin de uitgevoerde interventies worden vermeld. Als de motor na de reparatie volledig conform blijkt te zijn aan de norm en aan het certificaat, moet op de motor een bordje erbij worden geplaatst (zonder het originele bordje te verwijderen) met daarop de volgende merktekens: • symbool R • naam of merk van de reparateur • Serienummer dat door de reparateur aan de ingreep wordt gegeven • Datum van de reparatie Als er na een reparatie belangrijke aspecten voor de bescherming tegen ontploffingen worden gewijzigd, is de motor niet meer conform het certificaat, en moet het originele bordje worden verwijderd en mag de motor niet meer als geschikt worden beschouwd voor gebruik in ruimtes met explosiegevaar. Voor verder gebruik in deze zones moet de motor opnieuw worden onderworpen aan een keuring door een bevoegde certificatie-instantie.
4 - Sanering: Reparatiemethode die bestaat uit bijvoorbeeld de vervanging of de toevoeging van materiaal aan het onderdeel dat beschadigd is, om dat onderdeel terug te brengen in volledige gebruikstoestand, in overeenstemming met wat door de normen is voorzien. 5 - Modificatie: Wijziging van de kenmerken van een apparaat wat betreft materiaal, vorm, combinaties of functies. 13
NL
Visuele Controle Aanwezigheid van roest, corrosie, vervormingen, scheuren of krassen
In goede conditie, zonder veranderingen
Bestel het originele ruildeel en vervang het defecte onderdeel
Ga door met de controle van de maten
NL
Reparatie Controle van de afmetingen Controle van de maten ten opzichte van de waarden die zijn weergegeven in standaard IEC60079-1
Lengte van verbindingen is minder dan de minimum afmeting of air gap is groter dan de waarde van de tabel Vervang de componenten die buiten tolerantie zijn. Bestel nieuwe onderdelen
(◆)
De maten komen overeen met de waarden van de tabel
Ga door zoals bij het volgende punt
Reparatie Validatie van de verbindingen Zend de opgemeten afmetingen naar de constructeur en verzoek om goedkeuring
De maten komen niet overeen met de waarden van de certificatie
Vervang de componenten die buiten tolerantie zijn. Bestel nieuwe onderdelen.
(◆)
De maten komen overeen met de waarden van de certificatie
Reparatie
Reparatie
(◆) Een alternatief is om de motor te repareren maar deze moet gedeclasseerd worden voor gebruik op veilige plaatsen.
Tekening 6 - Controleprocedure van de maten van de verbindingen
14
NL
Alle zorg is besteed om de naukeurigheid van de informatie in deze publicatie te waarborgen. Wegens het beleid van Cemp van ononderbroken ontwikkeling en verbetering, behoud het bedrijf zich het recht voor om de geïllustreerde en beschreven producten te leveren die iets kunnen verschillen van in deze publicatie Beschrijvingen en de technische eigenschappen die in deze brochure worden vermeld kunnen niet als bindend worden beschouwd. In geen omstandigheden zouden de gegevens in deze publicatie als contractuele verplichting moeten worden beschouwd.