Rapport I.2008.1170.00.R001 Bestemmingsplan Industrieterrein Leuken Noord, Gemeente Weert onderzoek externe veiligheid Status: DEFINITIEF
Adviseurs voor bouw, industrie, verkeer, milieu en software
[email protected] www.dgmr.nl
Van Pallandtstraat 9-11, Postbus 153 NL-6800 AD Arnhem T +31 (0)26 351 21 41 F +31 (0)26 443 58 36
Eisenhowerlaan 112, Postbus 82223 NL-2508 EE Den Haag T +31 (0)70 350 39 99 F +31 (0)70 358 47 52
Morra 2, Postbus 671 NL-9200 AR Drachten T +31 (0)512 52 23 24 F +31 (0)512 52 25 19
Geerweg 11, Postbus 640 NL-6130 AP Sittard T +31 (0)46 411 39 30 F +31 (0)46 411 39 31
DGMR Bouw B.V. Hr. 09142407 DGMR Industrie, Verkeer en Milieu B.V. Hr. 09142408 DGMR Software B.V. Hr. 09142409 DGMR Beheer B.V. Hr. 09142400 DGMR Raadgevende Ingenieurs B.V. Hr. 09052991
I.2008.1170.00.R001 bestemmingsplan Industrieterrein Leuken Noord: onderzoek externe veiligheid
Colofon Rapportnummer:
I.2008.1170.00.R001
Plaats en datum:
Den Haag, 25 februari 2011
Versie:
001
Opdrachtgever:
Gemeente Weert
Status: DEFINITIEF
Postbus 950 6000 AZ WEERT
Contactpersoon:
mevrouw A. Cramers
Telefoon:
-
Fax:
-
E-mail:
[email protected]
Uitgevoerd door:
DGMR Industrie, Verkeer en Milieu B.V.
Informatie:
ing. R.W. (Raymond) Kockx
E-mail:
[email protected]
Telefoon:
070 350 39 99
Fax:
070 358 47 52
Auteur(s):
ing. R.W. (Raymond) Kockx
Eindverantwoordelijke: ing. J.J.A. (Hans) van Leeuwen Voor deze:
ir. J. (Rob) Witte
Verwerkt door:
GMU|BRA
©DGMR Industrie, Verkeer en Milieu B.V. Alle rechten voorbehouden. Wilt u (delen van) dit rapport kopiëren of vermenigvuldigen, vraagt u dan schriftelijk toestemming daarvoor bij DGMR Industrie, Verkeer en Milieu B.V.
l:\doc\i\2008\117000\i2008117000r001.doc 25-02-2011
2
I.2008.1170.00.R001 bestemmingsplan Industrieterrein Leuken Noord: onderzoek externe veiligheid
De risico‟s in dit rapport zijn berekend met de in de wet- en/ of regelgeving voorgeschreven rekenmethodiek, tenzij anders aangegeven. De met deze rekenmethodiek tot stand gekomen uitkomsten en de hierop gebaseerde adviezen geven een door de overheid voorgeschreven voorstelling van gevaren en risico‟s en veiligheid. Deze resultaten zijn dus niet per definitie realistisch of wetenschappelijk recent. DGMR Industrie, Verkeer en Milieu B.V. aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit resultaten verkregen uit deze van overheidswege verplicht gestelde rekenmethodiek.
l:\doc\i\2008\117000\i2008117000r001.doc 25-02-2011
3
I.2008.1170.00.R001 bestemmingsplan Industrieterrein Leuken Noord: onderzoek externe veiligheid
Inhoudsopgave
Pagina
1.
INLEIDING................................................................................................................... 5
2.
SITUATIEBESCHRIJVING .............................................................................................. 6
3.
BEOORDELINGSKADER ................................................................................................. 8
4.
5.
6.
3.1
Risicobenadering .................................................................................................. 8
3.2
Plaatsgebonden risico ........................................................................................... 8
3.3
Groepsrisico ......................................................................................................... 9
3.4
Basisnet transportroutes...................................................................................... 10
INVENTARISEREN EN KWANTIFICEREN VAN RISICO‟S ................................................. 12 4.1
Inleiding ............................................................................................................. 12
4.2
Stationaire risicobronnen ..................................................................................... 12
4.3
Transportassen ................................................................................................... 17
BOUWSTENEN INVULLEN VERANTWOORDINGSPLICHT GROEPSRISICO ....................... 27 5.1
Inleiding ............................................................................................................. 27
5.2
Omvang van het groepsrisico .............................................................................. 27
5.3
Ruimtelijke alternatieven ..................................................................................... 28
5.4
Risicoreductie in de nabije toekomst .................................................................... 28
5.5
Maatregelen ....................................................................................................... 29
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN .............................................................................. 36
Bijlage 1: kwantitatieve risicoanalyse Vossen Laboratories Bijlage 2: uitgangspunten kwantitatieve risicoanalyses weg en buisleidingen Bijlage 3: advies Regionale brandweer Bijlage 4: effecten van ongevalscenario‟s
l:\doc\i\2008\117000\i2008117000r001.doc 25-02-2011
4
I.2008.1170.00.R001 bestemmingsplan Industrieterrein Leuken Noord: onderzoek externe veiligheid
1.
Inleiding De gemeente Weert heeft DGMR Industrie, Verkeer en Milieu B.V. gevraagd te adviseren over de aspecten externe veiligheid in relatie tot het bestemmingsplan Industrieterrein Leuken Noord. Het bestemmingsplan moet de realisatie van een uitbreiding van het Industrieterrein Leuken Noord mogelijk maken. Externe veiligheid gaat over de risico‟s voor de omgeving, veroorzaakt door de productie, de opslag, het transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Het vrijkomen van een gevaarlijke stof als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, brengt een overlijdensrisico met zich mee voor aanwezigen in de nabijheid van een risicobron. Als een plangebied binnen het invloeds- en/of aandachtsgebied van een risicobron ligt, moet externe veiligheid aan de orde komen in de onderbouwing van het ruimtelijk besluit dat dit plan mogelijk maakt. In het kader van een goede ruimtelijke ordening en het zorgvuldigheidsbeginsel is externe veiligheid een aspect dat in de toelichting bij het plan aan de orde moet komen. De centrale vraag in van dit rapport luidt daarom: Wat zijn de (wettelijke) belemmeringen als gevolg van de invloed op het externe veiligheidsniveau van de uitbreiding van Industrieterrein Leuken Noord en op welke manier kunnen deze worden weggenomen? In dit rapport is geïnventariseerd welke risicobronnen het externe veiligheidsniveau van het plan kunnen beïnvloeden. Het gaat hierbij om de risicocontouren voor het plaatsgebonden risico, en de omvang van het invloedsgebied. Een ontwikkeling binnen het invloedsgebied van een risicobron beïnvloedt de hoogte van het groepsrisico. Ten eerste zijn de volgende twee vragen beantwoord: 1. Realiseert het plan alle (beperkt) kwetsbare bestemmingen buiten de contour van het maximaal toelaatbare plaatsgebonden risico? 2. Wat is de verandering als gevolg van de ontwikkeling van het plan op het groepsrisico (relatief gebruik) en hoe ligt dit risico in de toekomst (absoluut gebruik in combinatie met oriëntatiewaarde)? Bij een stijging van het groepsrisico geldt de verantwoordingsplicht groepsrisico. Onderdeel van deze verantwoording is de beoordeling of extra veiligheidsmaatregelen nodig of zinvol zijn. Bij een verandering van het groepsrisico moeten de volgende vragen worden beantwoord: 3. Wat zijn de redelijkerwijs mogelijk te nemen veiligheidsverhogende maatregelen en op welke manier kunnen deze worden geïntegreerd in het plan? 4. Is de verhoging van het groepsrisico acceptabel? Dit rapport bevat bouwstenen voor het beantwoorden van vraag 3. Het bevoegd gezag formuleert een definitief antwoord op vragen 3 en 4 en neemt dat op in de toelichting bij het bestemmingsplan.
l:\doc\i\2008\117000\i2008117000r001.doc 25-02-2011
5
I.2008.1170.00.R001 bestemmingsplan Industrieterrein Leuken Noord: onderzoek externe veiligheid
2.
Situatiebeschrijving Met het bestemmingsplan Industrieterrein Leuken Noord wenst de gemeente een uitbreiding van bedrijventerrein Leuken Noord mogelijk te maken. De grens van het plangebied staat in figuur 1.
Figuur 1: grens van het plangebied met ontwikkelingsgebied in paars
De uitbreiding bevindt zich in de noordoost hoek van het industrieterrein tussen de Truyenhoekweg en de A2. In figuur 2 staat de ligging van dit gebied. Voor het overige deel is het bestemmingsplan gericht op het beheer van de bestaande situatie.
Figuur 2: ontwikkelingsgebied in het bestemmingsplan Industrieterrein Leuken Noord
l:\doc\i\2008\117000\i2008117000r001.doc 25-02-2011
6
I.2008.1170.00.R001 bestemmingsplan Industrieterrein Leuken Noord: onderzoek externe veiligheid
In het ontwikkelingsgebied liggen de milieustraat en de gemeentewerf van de gemeente Weert. Op de met „V‟ in figuur 2 aangeduide percelen kunnen zich bedrijven vestigen. Ten zuiden van de Zuid-Willemsvaart, ter hoogte van de Scheepsbouwkade, is ook uitbreiding mogelijk. Daarnaast is in de groenstrook in het westen van het plangebied de realisatie van een schutterij mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan maakt de beide ontwikkelingen alleen mogelijk door middel van een wijzigingsbevoegdheid. In de wijzigingsbevoegdheid1 voor de groenstrook in het westen is de volgende voorwaarde opgenomen voor externe veiligheid: “uit onderzoek blijkt dat externe veiligheid (inclusief verantwoording) geen beletsel of beperking vormt”. In de wijzigingsbevoegdheid2 ter hoogte van de scheepsbouwkade is eveneens een voorwaarde opgenomen
voor
externe
veiligheid.
Geadviseerd
wordt
deze
laatste
voorwaarde
in
overeenstemming te brengen met de eerste. De voorwaarde voor wijzigingsgebied - 1 heeft namelijk de toevoeging „woningbouw‟ terwijl de wijzigingsbevoegdheid voor de bestemming „bedrijventerrein‟ geldt.
1 2
artikel 4.8.1.l van de Regels: wro-zone – wijzigingsgebied - 2 artikel 5.6.1.h van de Regels: wro-zone – wijzigingsgebied - 1
l:\doc\i\2008\117000\i2008117000r001.doc 25-02-2011
7
I.2008.1170.00.R001 bestemmingsplan Industrieterrein Leuken Noord: onderzoek externe veiligheid
3.
Beoordelingskader
3.1
Risicobenadering In het externe veiligheidsbeleid wordt de risicobenadering gehanteerd. Op grond van de risicobenadering zijn,
gelet op de kwetsbaarheid van de omgeving, grenzen gesteld aan de
risico‟s. Het begrip risico wordt in beeld gebracht door middel van twee begrippen: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. De regels ten aanzien van vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, water en spoor zijn opgenomen in de Nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (nota RNVGS) en zijn nader uitgewerkt in de Circulaire RNVGS. Voor wat betreft bedrijven staan de normen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor wat betreft buisleidingen zijn normen vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). De wet- en regelgeving verplichten het bevoegd gezag onder meer afstand te houden tussen kwetsbare objecten en risicobronnen. Op basis van dit huidige rijksbeleid moet decentraal rekening gehouden worden met externe veiligheid bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van risicobronnen. De regels hebben als doel: het voor zowel individuele als groepen burgers garanderen van een minimum beschermingsniveau tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. De gemeente Weert heeft op 4 november 2009 het milieubeleidsplan 2010-2013 vastgesteld. Voor wat betreft externe veiligheid heeft de gemeente de volgende ambitie: voldoen aan de wettelijke verplichtingen en streven naar volledige inbedding van externe veiligheid in ruimtelijke planvorming om een veilige woon- en leefomgeving te realiseren.
3.2
Plaatsgebonden risico Onder het plaatsgebonden risico wordt verstaan: de kans per jaar dat één (fictief) persoon, die zich permanent en onbeschermd op dezelfde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico kan rond een inrichting of een vervoersas als lijn op een kaart worden weergegeven, de zogenaamde risicocontouren. Voor het
plaatsgebonden risico geldt
een wettelijke
norm. Voor
kwetsbare
objecten
(bijvoorbeeld woningen) geldt een grenswaarde waarbij nieuwe objecten niet binnen een 10 -6/jaar contour3 mogen liggen. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt een richtwaarde en mag in het geval van gewichtige redenen worden afgeweken van de 10-6/jaar norm. Per 1 januari 2010 bevat de circulaire RVNGS voor wegen een op de totale gebruiksruimte gebaseerde veiligheidszone. Uit de totale gebruikruimte volgt de maximale 10-6/j contour voor het plaatsgebonden risico. Deze maximale contour vormt de grens van de veiligheidszone, waarbinnen geen kwetsbare objecten gerealiseerd mogen worden.
3
10-6/jaar is een verkorte schrijfwijze voor eenmaal per miljoen jaar.
l:\doc\i\2008\117000\i2008117000r001.doc 25-02-2011
8
I.2008.1170.00.R001 bestemmingsplan Industrieterrein Leuken Noord: onderzoek externe veiligheid
Welke objecten als kwetsbaar en beperkt kwetsbaar worden aangemerkt, staan onder meer in het Bevi, Bevb en de Circulaire RNVGS. De objecten in het ontwikkelingsgebied zijn aan te merken als beperkt kwetsbaar.
3.3
Groepsrisico Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kans per jaar, dat ten minste tien of meer personen komen te overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting of transportroute, bij een ongeval waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico is daarmee een maat voor maatschappelijke ontwrichting (ramp) bij ongevallen met gevaarlijke stoffen. Aanwezigen binnen het invloedsgebied4 van een risicobron dragen bij aan het groepsrisico. Het groepsrisico kan niet op een kaart worden weergegeven. Aangezien er meerdere groepsgroottes kunnen bestaan, is het groepsrisico een verzameling van meerdere kansen die meestal worden uitgezet in een zogenaamde groepsrisicografiek (fN-curve). De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico bij het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt per transportsegment gemeten per kilometer en per jaar: 10-4 voor een ongeval met ten minste 10 slachtoffers; 10-6 voor een ongeval met ten minste 100 slachtoffers; 10-8 voor een ongeval met ten minste 1.000 slachtoffers; enz. (een lijn door deze punten bepaalt de oriëntatiewaarde). De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico bij inrichtingen is een lijn met een tien keer lagere hoogte (dus 10-5 voor een ongeval met ten minste tien dodelijke slachtoffers, enz.). In figuur 3 zijn de oriëntatiewaarde een drie voorbeeld fN-curve weergegeven.
Figuur 3: voorbeeld fN-curves en de oriëntatiewaardes (OW) voor transport en inrichtingen in zwart 4
Het gebied waarbinnen 1 % van de aanwezigen als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen nagenoeg direct komt te overlijden, tenzij anders bepaald.
l:\doc\i\2008\117000\i2008117000r001.doc 25-02-2011
9
I.2008.1170.00.R001 bestemmingsplan Industrieterrein Leuken Noord: onderzoek externe veiligheid
Het groepsrisico kan (met enig informatieverlies) worden uitgedrukt in één getal. Dit getal is het quotiënt voor de frequentie en oriëntatiewaarde en geeft weer hoeveel maal de oriëntatiewaarde wordt overschreden (of onderschreden). De overschrijdingsfactor is de maximale verhouding tussen de fN-curve en de oriënterende waarde. Daarmee is de overschrijdingsfactor een maat die aangeeft
in
hoeverre
de
oriëntatiewaarde
wordt
genaderd
of
overschreden.
Een overschrijdingsfactor kleiner dan 1 geeft aan dat de fN-curve onder de oriëntatiewaarde blijft. Bij een waarde van 1 zal de fN-curve de oriëntatiewaarde raken. Bij een waarde groter dan 1 wordt de oriëntatiewaarde overschreden. Het groepsrisico maakt geen onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. In het huidige beleid is geen harde grenswaarde vastgesteld, maar een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag mag van deze oriëntatiewaarde afwijken, mits het daarvoor een motivatie geeft. In de Circulaire RNVGS, het Bevi en het Bevb is deze motiveringseis opgenomen. De manier van afwegen is nader uitgewerkt in de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico (november 2007). Het bevoegd gezag beoordeelt hierbij de aanvaardbaarheid van het risico op basis van de criteria uit de wet- en regelgeving. Deze criteria zijn als volgt samen te vatten: 1. de aanwezige dichtheid van personen in het invloedsgebied; 2. de hoogte van het groepsrisico ten opzichte van de oriëntatiewaarde, voor en na het ruimtelijk besluit; 3. voor- en nadelen van ruimtelijke alternatieven met een lager groepsrisico (nut en noodzaak van de ontwikkeling); 4. mogelijkheden tot beperking groepsrisico (nu en in de toekomst); 5. mogelijkheden tot voorbereiding en bestrijding van een ramp (veiligheidsketen); 6. mogelijkheden voor zelfredzaamheid en vluchtmogelijkheden aanwezigen. Voor buisleidingen hoeven criteria 3 en 4 op grond van artikel 12, derde lid Bevb, in samenhang met artikel 8 Revb niet aan de orde te komen indien: het een plangebied betreft buiten het gebied behorende bij de afstand waar nog 100% van de aanwezigen kan komen te overlijden, of bij toxische stoffen het plangebied buiten de grens valt waarbij het PR 10-8 per jaar is, of; de waarde van het GR voor aardgastransportleidingen en aardolieleidingen niet hoger is dan 0.1 maal (10% van) de oriëntatiewaarde en het GR minder dan 10% toeneemt, voor zover de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden.
3.4
Basisnet transportroutes Het Rijk bereidt momenteel het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) met daarin de Basisnetten weg, water en spoor voor. Vooruitlopend op dit Besluit zijn de Basisnetten weg en water per 1 januari 2010 gedeeltelijk opgenomen in de circulaire RNVGS. De Circulaire is zodanig aangevuld dat op de Basisnetten water en weg geanticipeerd kan worden. Het Basisnet betreft de hoofdinfrastructuur over water, weg en spoor en heeft alleen betrekking op bulkvervoer van stoffen, die bij een ongeval een levensbedreigend effect kunnen hebben op ruime afstand van de infrastructuur.
l:\doc\i\2008\117000\i2008117000r001.doc 25-02-2011
10
I.2008.1170.00.R001 bestemmingsplan Industrieterrein Leuken Noord: onderzoek externe veiligheid
Het doel van het Basisnet is het creëren van een „duurzaam evenwicht‟ tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid. Het ministerie van VROM adviseert gemeenten te anticiperen op dit beleid. Voor wat betreft de verantwoordingsplicht groepsrisico wordt aangesloten bij de werkwijze zoals die nu in de Circulaire RNVGS en het Bevi staat. Wat de berekening van het groepsrisico betreft, dient bij ruimtelijke besluiten die betrekking hebben op de omgeving van in de circulaire RNVGS genoemde wegen (en vaarwegen), uit te worden gegaan van de in die bijlagen vermelde vervoercijfers. Die vervoercijfers zijn gebaseerd op een maximale benutting van de groeiruimte voor het vervoer. Dit is de totale gebruiksruimte (plafondscenario). Voor
de
meest
vervoerde
stofsoort,
namelijk
brandbare
vloeistoffen,
is
een
extra
veiligheidsambitie gedefinieerd in de in voorbereiding zijnde wetgeving voor het landelijke Basisnet. Het meest denkbare scenario rond infrastructuur is een plasbrand als gevolg van het vrijkomen en in brand raken van een brandbare vloeistof. In het concept Btev is een zone van 30 meter langs wegen waar veel brandbare vloeistoffen vervoerd worden daarom aangeduid als Plasbrandaandachtsgebied (PAG). Dit gebied is opgenomen in het concept Btev (november 2008). Naar verwachting gaat een met de verantwoordingsplicht groepsrisico vergelijkbare motiveringseis gelden bij het mogelijk maken van nieuwe objecten binnen dit gebied. Onderdeel van deze motivering is onderzoek naar de mogelijkheden tot beperking van schade en letsel ten gevolge van de warmtestraling van een plasbrand. Naast de risicobenadering (veiligheidszone en GR) moet dit nieuwe effectbeleid extra veiligheid gaan bieden.
l:\doc\i\2008\117000\i2008117000r001.doc 25-02-2011
11
I.2008.1170.00.R001 bestemmingsplan Industrieterrein Leuken Noord: onderzoek externe veiligheid
4.
Inventariseren en kwantificeren van risico’s
4.1
Inleiding Bedrijven en transportassen in de omgeving van het plangebied kunnen het externe veiligheidsniveau in het plangebied beïnvloeden. Daarbij beïnvloeden aanwezigen binnen het invloedsgebied van een risicobron de hoogte van het groepsrisico. Bij een grotere afstand dan het invloedsgebied van het grootste ongeval van de betreffende bron is verdere onderbouwing niet noodzakelijk. In dit hoofdstuk is het risico van in en rondom het plangebied aanwezige risicobronnen beschouwd. Het bestemmingsplan staat geen nieuwe risicobronnen toe.
4.2
Stationaire risicobronnen Volgens de provinciale risicokaart zijn in de omgeving van het plangebied twee bedrijven met gevaarlijke stoffen gesitueerd. Voorts heeft de gemeente Weert één ander bedrijf aangewezen als mogelijke risicobron. De ligging is weergegeven in figuur 4.
C
D
B
A
Figuur 4: uitsnede risicokaart provincie Gelderland met aanduiding stationaire bronnen (15 februari 2011) met ontwikkelingsgebied in paars
Indien het invloedsgebied van een bedrijf samenvalt met het plangebied is een nadere beschouwing van deze risicobron nodig. Per bedrijf zijn voor zover nodig risico‟s en effecten bepaald. Ten slotte is bezien of het bedrijf een belemmering vormt voor de realisatie van het plan.
l:\doc\i\2008\117000\i2008117000r001.doc 25-02-2011
12
I.2008.1170.00.R001 bestemmingsplan Industrieterrein Leuken Noord: onderzoek externe veiligheid
4.2.1
A: Shell Het invloedsgebied van een lpg-tankstation is volgens bijlage 2 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen 150 meter.
4.2.2
B: RUMAL Voor de inrichting Rumal is de provincie Limburg bevoegd gezag. De vigerende vergunning is van 30 maart 2006 (kenmerk 2006/15514). Onder de kop externe veiligheid van de vergunning is aandacht besteed aan stofexplosie. Het Bevi komt hier niet aan de orde. Rumal valt niet binnen het toepassingsgebied van het Bevi. Eventuele effecten van een stofexplosie buiten de inrichting zijn in de vergunning niet benoemd. Dit geldt eveneens voor de opslag van vloeibaar stikstof. Een invloed buiten de inrichtingsgrens van de aanwezige lpg-reservetanks, die niet ter plaatse worden bijgevuld, wordt in de vergunning eveneens niet verwacht. In de vergunning zijn veiligheidsvoorschriften opgenomen voor deze aspecten. Het stikstofreservoir heeft een invloedsgebied van enkele tientallen meters (zuurstofverdringing). Voor een bepaling van de risicoafstand van gasflessen is tabel 3e uit gevarenkaart 1 gebruikt5. Aangenomen is dat de waterinhoud van de aanwezige gasflessen minder dan 50 liter is. Volgens deze tabel ligt de 10-6 contour voor het PR op 20 meter vanaf de opslag. Voor het bepalen van een invloedsgebied is uitgegaan van een insluitsysteem 150 kg. Uit tabel 2b volgt een 1% letaliteitgrens op 20 meter van de opslag. Artikel 4.1, vijfde lid van het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer stelt dat bij een opslag van brandbare gassen van meer dan 1000 liter de afstand tussen de opslagvoorziening en de dichtstbijzijnde woning van derden 15 meter moet zijn. DGMR gaat ervan uit dat het bedrijf hieraan voldoet. Zware en mogelijk langdurige rookoverlast in het plangebied als gevolg van een rubberbrand is mogelijk. Een rubber(banden)brand bij Rumal valt niet binnen het wettelijk kader voor externe veiligheid. De gemeente kan hier rekening mee houden in het rampen(bestrijdings)plan.
4.2.3
C: Van Aubel gas- en lastechniek vof Van Aubel gas- en lastechniek vof valt niet binnen het toepassingsgebied van het Bevi 6. Met behulp van de „Leidraad risico inventarisatie gevaarlijke stoffen versie 6.1‟ is een PR-contour en een invloedsgebied bepaald. Voor een bepaling van de risicoafstand is tabel 3e uit gevarenkaart 1 gebruikt7. Aangenomen is dat de waterinhoud van de aanwezige gasflessen minder dan 50 liter is. Volgens deze tabel ligt de 10-6 contour voor het PR op 20 meter vanaf de opslag. 5
Leidraad Risico Inventarisatie gevaarlijke stoffen, bijlage 6, Gevarenkaart 1, versie 6.1 december 2010
6
Bevi zoals geldend op 15 februari 2011, in samenhang met artikel 1b, onderdeel c en f uit de Regeling externe veiligheid
Inrichtingen (Revi). 7 Leidraad Risico Inventarisatie gevaarlijke stoffen, bijlage 6, Gevarenkaart 1, versie 6.1 december 2010
l:\doc\i\2008\117000\i2008117000r001.doc 25-02-2011
13
I.2008.1170.00.R001 bestemmingsplan Industrieterrein Leuken Noord: onderzoek externe veiligheid
Voor het bepalen van een invloedsgebied is uitgegaan van een insluitsysteem 150 kg. Uit tabel 2b volgt een 1% letaliteitgrens op 20 meter van de opslag. Verder blijkt uit de opgave in de vergunningsaanvraag dat een deel van de aanwezige gassen propaan is, waarvoor gevarenkaart 1 eigenlijk niet gebruikt mag worden. Voor een aanwezige gasfles propaan is met de instructie Modellering gascilinders 8 geschat dat de 1% letaliteitgrens op maximaal 30 meter ligt. Artikel 4.1, vijfde lid van het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer stelt dat bij een opslag van brandbare gassen van meer dan 1000 liter de afstand tussen de opslagvoorziening en de dichtstbijzijnde woning van derden 15 meter moet zijn. DGMR gaat ervan uit dat het bedrijf hieraan voldoet. 4.2.4
D: Vossen Laboratories De inrichting Vossen Laboratories heeft een gemeentelijke milieuvergunning van 30 april 2003. Dit bedrijf valt binnen het toepassingsgebied van het Bevi vanwege de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen in een hoeveelheid van meer dan 10.000 kilogram per opslagvoorziening. Vossen Laboratories heeft drie opslagruimten met meer dan 10.000 kilogram gevaarlijke stoffen. Voor een opslag gevaarlijke stoffen mag met een berekening worden afgeweken van de afstanden met betrekking tot het plaatsgebonden risico uit bijlage 2 Revi (artikel 4, zesde lid Bevi juncto artikel 3 Revi). De gemeente Weert heeft vanwege de aanwezigheid van drie opslagruimten een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) laten uitvoeren voor dit bedrijf. Het rapport „Kwantitatieve Risicoanalyse (QRA): Vossen Laboratories Int. B.V. te Weert” is opgenomen in bijlage 1 van dit rapport. De vigerende vergunning bevat geen beperking van de samenstelling van de opgeslagen producten. In overleg met de gemeente Weert en Vossen Laboratories is de gemiddelde samenstelling van de opgeslagen stoffen bepaald en opgenomen in de QRA. De gemeente Weert is voornemens relevante uitgangspunten uit de QRA op te nemen in een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu. In de QRA zijn het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van Vossen Laboratories bepaald. De 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico ligt buiten de inrichtingsgrens. In figuur 5 staan de plaatsgebonden risicocontouren.
8
Modellering gascilinders uit Handleiding Risicoberekening BEVI concept versie 1.4 januari 2008
l:\doc\i\2008\117000\i2008117000r001.doc 25-02-2011
14
I.2008.1170.00.R001 bestemmingsplan Industrieterrein Leuken Noord: onderzoek externe veiligheid
Figuur 5: plaatsgebonden risicocontouren van Vossen Laboratories (rood = 10-6 per jaar contour)
Uit figuur 5 blijkt dat de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico samenvalt met wegen en het bedrijfsgebouw van het oostelijk buurbedrijf. Dit bedrijfsgebouw is volgens artikel 1, lid 1, onder b, sub g Bevi een beperkt kwetsbaar object. De maximale effectafstand is volgens de QRA circa 105 meter. Aangenomen is dat hier de 1% letaliteitsgrens is bedoeld. Aanwezigen binnen dit gebied dragen bij aan de hoogte van het groepsrisico. Het groepsrisico van Vossen Laboratories staat in figuur 6
Figuur 6: groepsrisico Vossen Laboratories
l:\doc\i\2008\117000\i2008117000r001.doc 25-02-2011
15
I.2008.1170.00.R001 bestemmingsplan Industrieterrein Leuken Noord: onderzoek externe veiligheid
Het maximaal aantal slachtoffers is 1. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico geldt vanaf 10 slachtoffers. Het groepsrisico is dermate laag dat een vergelijking met de oriëntatiewaarde niet mogelijk is. 4.2.5
Conclusie De invloedsgebieden van de in figuur 4 getoonde risicobronnen en de afstand van de risicobron tot het bestemmingsplan en het ontwikkelgebied in dat plan zijn opgenomen in tabel 1. Tabel 1 Stationaire risicobronnen in de omgeving en hun invloedsgebied (afstand in meters) id9
risicobron
A
lpg-tankstation Shell (Graafschap Hornelaan 134)
B
RUMAL- Rubber Maalindustrie Limburg bv (Graafschap Hornelaan 144)
C
Van Aubel gas- en lastechniek vof (Graafschap Hornelaan 150)
D
Vossen Laboratories INT. BV (Graafschap Hornelaan 182)
bron
invloedsgebied
afstand tot plan
ontwikkeling
PR 10-6
1
circa 150
180
> 1000
niet relevant
1/2
circa 30
in plan
> 500
20
1/2
circa 30
in plan
> 500
20
3
105
in plan
500
circa 55
gehanteerde bronnen 1.
Provinciale risicokaart in combinatie met de Regeling externe veiligheid inrichtingen
2. 3.
Leidraad risico inventarisatie gevaarlijke stoffen, versie 6.1, december 2010 Kwantitatieve Risicoanalyse (QRA): Vossen Laboratories Int. B.V. te Weert, 15 november 2010, Oranjewoud/Save (projectnr. 202152 100889 - GA28, revisie 02)
Het invloedsgebied van Shell (A) valt niet samen met het plangebied. Deze risicobron is daarom niet relevant voor het plan. Rumal (B) en Van Aubel (C) vallen niet binnen het toepassinggebied van het Bevi. De normen uit dit besluit zijn daarom niet van toepassing. Uitgangspunt is dat zij voldoen aan de eisen uit hun vergunning. Een effect buiten de inrichting is mogelijk, maar afhankelijk van exacte locatie van de bronnen. Met de veiligheidsvoorschriften in de vergunning van deze bedrijven is het risico van beperkt. Bovendien betreft het een voortzetting van de bestaande situatie omdat het invloedsgebied niet samenvalt met het ontwikkelingsgebied. Deze bedrijven vormen daarom geen belemmering voor de realisatie van het plan. Het Bevi is van toepassing op Vossen Laboratories. Dit bedrijf overschrijdt de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet. Het groepsrisico is met maximaal 1 slachtoffer dusdanig laag dat een vergelijking met de oriëntatiewaarde, die geldt vanaf 10 slachtoffers, niet mogelijk is. Voorts ligt het ontwikkelingsgebied in het plan buiten het invloedsgebied. Het groepsrisico van Vossen Laboratories vormt daarom geen belemmering voor de realisatie van het plan.
9
Correspondeert met het id in figuur 4.
l:\doc\i\2008\117000\i2008117000r001.doc 25-02-2011
16
I.2008.1170.00.R001 bestemmingsplan Industrieterrein Leuken Noord: onderzoek externe veiligheid
De 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico van Vossen Laboratories valt samen met een beperkt kwetsbaar object. Voor beperkt kwetsbare objecten is een plaatsgebonden risico van 10 -6 per jaar een richtwaarde als bedoeld in artikel 5.1, derde lid Wet milieubeheer. Een richtwaarde geeft de kwaliteit aan die op het in de maatregel aangegeven tijdstip zoveel mogelijk moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, zoveel mogelijk moet worden in stand gehouden. Het bevoegd gezag moet bij het vaststellen van een bestemmingsplan volgens artikel 5 lid 2 Bevi rekening houden met deze richtwaarde. Het bevoegd gezag mag om gewichtige redenen van de richtwaarde afwijken. Indien de gemeente Weert van de richtwaarde afwijkt, moeten deze redenen in de toelichting bij het bestemmingsplan zijn opgenomen.
4.3
Transportassen Onder transportassen vallen de modaliteiten: spoor, vaarweg, buisleiding, weg. Indien het invloedsgebied van een transportas samenvalt met het plangebied is een nadere beschouwing van deze risicobron nodig. Uit de provinciale risicokaart blijkt dat het transport van gevaarlijke stoffen over het water en het spoor vanwege de grote afstand niet relevant is voor het plan. De ligging van transportassen op korte afstand van het plan is weergegeven in figuur 7.
3 1 2
4
Figuur 7: uitsnede risicokaart provincie Gelderland met transportassen (15 februari 2011) met ontwikkelingsgebied in paars
Per transportas zijn voor zover nodig risico‟s en effecten bepaald. Ten slotte is bezien of de transportas een belemmering vormt voor de realisatie van het plan.
l:\doc\i\2008\117000\i2008117000r001.doc 25-02-2011
17
I.2008.1170.00.R001 bestemmingsplan Industrieterrein Leuken Noord: onderzoek externe veiligheid
4.3.1
1 en 2: buisleidingen Volgens de risicokaart en opgaaf van de Gasunie10 liggen circa 150 meter ten oosten van het plangebied twee aardgastransportleidingen. Het invloedsgebied van leiding 1 is 490 meter. Het invloedsgebied van leiding 2 is 430 meter. De invloedsgebieden vallen samen met het ontwikkelingsgebied. Het Bevb schrijft in dat geval een risicoanalyse voor. In de paragrafen hierna zijn de resultaten van deze risicoanalyse opgenomen. De gehanteerde uitgangspunten staan in bijlage 2.
4.3.1.1
Resultaten plaatsgebonden risico De buisleidingen hebben geen 10-6/j contour voor het plaatsgebonden risico. Het plaatsgebonden risico van de buisleidingen vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan. De 10-7/j contour voor het plaatsgebonden risico ligt voor de buisleiding A-521 op circa 162 meter uit het hart van de buisleiding. De 10-8/j contour voor het plaatsgebonden risico ligt op 300 meter uit het hart van de buis. Voor de buisleiding A-585 ligt de 10-7/j contour op 145 meter en de 10- /j contour op 325 meter.
4.3.1.2
Resultaten groepsrisico Om in één oogopslag een indruk te krijgen van het groepsrisico wordt het groepsrisico gescreend alvorens voor specifieke segmenten fN-curves te visualiseren. Voor elk van de leidingen wordt per stationing11 de overschrijdingsfactor van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico weergegeven. Dit is berekend door rondom elk punt op de leiding één kilometer segment te kiezen dat gecentreerd ligt ten opzichte van dit punt. Buisleiding A-521 In figuur 8 is de overschrijdingsfactor van de oriëntatiewaarde voor buisleiding A-521 uitgezet per stationing. Het plangebied ligt rond stationing 51000.
Figuur 8: overschrijdingsfactor van de oriëntatiewaarde voor de buisleiding A-521
10
Briefkenmerk TAJO 08.B.6875
11
Stationing houdt in dat rondom elk punt op de leiding één kilometer segment wordt geselecteerd dat gecentreerd ligt ten
opzichte van dat punt. Voor deze kilometer leiding wordt de overschrijdingsfactor bepaald. Het is daarmee een soort kilometerpaaltje voor buisleidingen.
l:\doc\i\2008\117000\i2008117000r001.doc 25-02-2011
18
I.2008.1170.00.R001 bestemmingsplan Industrieterrein Leuken Noord: onderzoek externe veiligheid
Beoordeling van de oriëntatiewaarde vindt plaats door vergelijking van de autonome ontwikkeling (zonder plan) en de planontwikkeling. In figuur 9 is het groepsrisico van de A-521 voor deze situaties weergegeven rondom de stationing, waar het plan het meest bijdraagt aan het groepsrisico. In figuur 10 is de groepsrisicografiek van de kilometer met het hoogste groepsrisico binnen het onderzoeksgebied weergegeven voor deze buisleiding.
Figuur 9: groepsrisico voor de autonome ontwikkeling (rood) en de planontwikkeling (blauw) nabij het plangebied, stationing 51000 ten gevolge van de buisleiding A-521
Figuur 10: groepsrisico voor de autonome ontwikkeling (rood) en de planontwikkeling (blauw) voor de kilometer buisleiding met het hoogste groepsrisico binnen het onderzoeksgebied ten gevolge van de buisleiding A-521, stationing 50500.
l:\doc\i\2008\117000\i2008117000r001.doc 25-02-2011
19
I.2008.1170.00.R001 bestemmingsplan Industrieterrein Leuken Noord: onderzoek externe veiligheid
Uit de berekeningen van het groepsrisico voor buisleiding A-151 volgt dat het geprognosticeerd groepsrisico zowel bij de autonome- als de planontwikkeling maximaal 0.297 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico bedraagt. Dit getal is het quotiënt voor de frequentie en oriëntatiewaarde en geeft weer hoeveel maal de oriëntatiewaarde wordt overschreden (of onderschreden). De fN-curve voor de planontwikkeling valt nagenoeg samen met de fN-curve voor de autonome ontwikkeling. Uit de figuren blijkt daarom dat het groepsrisico marginaal, in termen van risico‟s verwaarloosbaar, stijgt. Het plan veroorzaakt deze stijging. Voorts blijkt uit de brief van de Gasunie dat 100 % letaliteitgrens van deze leiding op 180 meter ligt. Buisleiding A-585 In figuur 11 is de overschrijdingsfactor van de oriëntatiewaarde voor buisleiding A-585 uitgezet per stationing. Het plangebied is gelegen rond stationing 47400.
Figuur 11: overschrijdingsfactor van de oriëntatiewaarde voor de buisleiding A-585
Evenals bij buisleiding A-521 vindt de beoordeling van de oriëntatiewaarde plaats door vergelijking van de autonome ontwikkeling (zonder plan) en de planontwikkeling. In figuur 12 is het groepsrisico van de voor deze situaties weergegeven rondom de stationing, waar het plan het meest bijdraagt aan het groepsrisico. In figuur 13 is de groepsrisicografiek van de kilometer met het hoogste groepsrisico binnen het onderzoeksgebied weergegeven voor deze buisleiding.
l:\doc\i\2008\117000\i2008117000r001.doc 25-02-2011
20
I.2008.1170.00.R001 bestemmingsplan Industrieterrein Leuken Noord: onderzoek externe veiligheid
Figuur 12: groepsrisico voor de autonome ontwikkeling (rood) en de planontwikkeling (blauw) nabij het plangebied, stationing 47400 ten gevolge van de buisleiding A-585.
Figuur 13: groepsrisico voor de autonome ontwikkeling (rood) en de planontwikkeling (blauw) voor de kilometer buisleiding met het hoogste groepsrisico binnen het onderzoeksgebied ten gevolge van de buisleiding A-585, stationing 46900.
Uit de berekeningen van het groepsrisico voor buisleiding A-585 volgt dat het geprognosticeerd groepsrisico zowel bij de autonome- ontwikkeling als de planontwikkeling maximaal 0.291 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico bedraagt. Dit getal is het quotiënt voor de frequentie en oriëntatiewaarde en geeft weer hoeveel maal de oriëntatiewaarde wordt overschreden (of onderschreden).
l:\doc\i\2008\117000\i2008117000r001.doc 25-02-2011
21
I.2008.1170.00.R001 bestemmingsplan Industrieterrein Leuken Noord: onderzoek externe veiligheid
De fN-curve voor de planontwikkeling valt nagenoeg samen met de fN-curve voor de autonome ontwikkeling. Uit de figuren blijkt daarom dat het groepsrisico marginaal, in termen van risico‟s verwaarloosbaar, stijgt. Het plan veroorzaakt deze stijging. Voorts blijkt uit de brief van de Gasunie dat 100 % letaliteitgrens van deze leiding op 190 meter ligt. 4.3.2
3 en 4: wegen Het plangebied grenst aan twee wegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt: de A2 en de Ringbaan Oost (N275). Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van beide wegen. De Ringbaan Oost (4) grenst aan het plangebied. De vuistregels uit de PGS 3 geven een (overschattende) indicatie voor een potentiële overschrijding van 10-6/j contour voor het plaatsgebonden risico. De getransporteerde aantallen per jaar (GF3: 164/ totaal: 1100) blijven ruimschoots
(meer
dan
een
factor
5)
onder
de
waarden
volgens
deze
vuistregels.
Het ontwikkelingsgebied ligt op een afstand van circa 1 kilometer van deze weg. Volgens de meest recente digitale telling (2007, ID L034) van DSV (Rijkswaterstaat) worden brandbare vloeistoffen en gassen vervoerd over deze weg. Het invloedsgebied is daarmee maximaal 325 meter. Het plan staat binnen deze afstand geen nieuwe ontwikkelingen toe en heeft daarom geen invloed op het groepsrisico. De Ringbaan Oost vormt daarom geen belemmering voor de realisatie van het plan. De A2 (ID L038) grens direct aan het ontwikkelingsgebied in het plan. Volgens bijlage 5 van de circulaire RNVGS heeft de A2 geen veiligheidszone. Dit betekent dat het plaatsgebonden risico op het midden van de weg niet meer dan 0 meter mag bedragen. Het plaatsgebonden risico van de A2 vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan. Uit de eindrapportage Basisnet Weg 12 blijkt dat de A2 ter hoogte van het plangebied een plasbrandaandachtsgebied (PAG) heeft. Volgens dit concept betreft dit een strook van 30 meter vanaf de weg (vanaf rechterhand van de rechter rijstrook). Voor het bouwen binnen dit gebied is een motivatie vereist. De gemeente Weert heeft aangegeven dat bebouwing op minimaal 30 meter afstand van de rechterrand van de rechter rijstrook van de A2 blijft. Het PAG van de A2 vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan. De invloedsgebied van de A2 valt samen met het ontwikkelingsgebied. De circulaire RVGS schrijft in dat geval een risicoanalyse voor. In de paragrafen hierna zijn de resultaten van deze risicoanalyse opgenomen. De gehanteerde uitgangspunten staan in bijlage 2.
4.3.2.1
Resultaten plaatsgebonden risico Volgens de circulaire RNVGS heeft de A2 ter hoogte van het plan geen veiligheidszone. Het plaatsgebonden risico hoeft daarom niet berekend te worden. Het plaatsgebonden risico van de A2 vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.
12
Versie 1.0 Basisnet Werkgroep weg, oktober 2009, bijlage 7
l:\doc\i\2008\117000\i2008117000r001.doc 25-02-2011
22
I.2008.1170.00.R001 bestemmingsplan Industrieterrein Leuken Noord: onderzoek externe veiligheid
De resultaten uit de risicoanalyse bevestigen dit beeld. Bij het plafondscenario heeft de weg geen 10-6/j contour voor het plaatsgebonden risico. De 10-7/j contour voor het plaatsgebonden risico ligt op 81 meter uit het hart van de weg. De 10-8/j contour voor het plaatsgebonden risico ligt op 178 meter uit het hart van de weg.
4.3.2.2
Resultaten groepsrisico Beoordeling van de oriëntatiewaarde vindt plaats door vergelijking van de autonome ontwikkeling (zonder plan) en de planontwikkeling. Voor de A2 zijn twee toekomstscenario‟s voor het transport van gevaarlijke stoffen beschouwd. De combinatie van deze transportscenario‟s met de ontwikkeling leidt tot de beschouwde situaties in tabel 2 Tabel 2 beschouwde situaties nr.
scenario transport
situatie ontwikkeling
uitgangspunt omgeving (aanwezigen)
1G
Global economy-2020
autonome ontwikkeling
huidige en geprojecteerde objecten
2G
Global economy-2020
planontwikkeling
huidige, geprojecteerde objecten en ontwikkelingsgebied
1P
plafond
autonome ontwikkeling
huidige en geprojecteerde objecten
2P
plafond
planontwikkeling
huidige, geprojecteerde objecten en ontwikkelingsgebied
Situatie 1 minus situatie 2 geeft de verandering van het groepsrisico als gevolg van het plan. In figuur 14 is het groepsrisico van de weg voor situaties 1G en 2G weergegeven.
Figuur 14: groepsrisico voor de autonome ontwikkeling (paars) en de planontwikkeling (groen) voor het GE-scenario
Uit de berekeningen van het groepsrisico in het GE-scenario blijkt dat het geprognosticeerd groepsrisico zowel bij de autonome- als de planontwikkeling maximaal 0.049 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico bedraagt. Dit getal is het quotiënt voor de frequentie en oriëntatiewaarde en geeft weer hoeveel maal de oriëntatiewaarde wordt overschreden (of onderschreden).
l:\doc\i\2008\117000\i2008117000r001.doc 25-02-2011
23
I.2008.1170.00.R001 bestemmingsplan Industrieterrein Leuken Noord: onderzoek externe veiligheid
Het maximaal aantal slachtoffers is 450. De fN-curve voor de planontwikkeling valt nagenoeg samen met de fN-curve voor de autonome ontwikkeling. Uit de figuur blijkt daarom dat het groepsrisico marginaal, in termen van risico‟s verwaarloosbaar, stijgt. Het ontwikkelingsgebied in het plan veroorzaakt deze stijging. In figuur 15 is het groepsrisico van de weg voor situaties 1P en 2P weergegeven.
Figuur 15: groepsrisico voor de autonome ontwikkeling (paars) en de planontwikkeling (groen) voor het plafondscenario
Uit de berekeningen van het groepsrisico in het plafondscenario blijkt dat het geprognosticeerd groepsrisico zowel bij de autonome- als de planontwikkeling maximaal 0.124 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico bedraagt. Dit getal is het quotiënt voor de frequentie en oriëntatiewaarde en geeft weer hoeveel maal de oriëntatiewaarde wordt overschreden (of onderschreden). Het maximaal aantal slachtoffers is 476. De fN-curve voor de planontwikkeling valt nagenoeg samen met de fN-curve voor de autonome ontwikkeling. Uit de figuur blijkt daarom dat
het
groepsrisico
marginaal,
in
termen
van
risico‟s
verwaarloosbaar,
stijgt.
Het ontwikkelingsgebied in het plan veroorzaakt deze stijging. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico geldt per kilometer transportas. Het plan kan bijdragen aan het groepsrisico van de kilometer plus het invloedsgebied voor en na het plangebied (meer dan 3 kilometer transportas). De groepsrisicografieken zijn gepresenteerd voor de kilometer weg met het hoogste groepsrisico. Dit is de in figuur 16 weergegeven kilometer transportas.
l:\doc\i\2008\117000\i2008117000r001.doc 25-02-2011
24
I.2008.1170.00.R001 bestemmingsplan Industrieterrein Leuken Noord: onderzoek externe veiligheid
Figuur 16: kilometer weg met het hoogste groepsrisico (lichtblauwe bolletjes op de A2). Vlak 3 is het ontwikkelingsgebied.
Het ontwikkelingsgebied (vlak 3) ligt aan het uiteinde van deze kilometer. Oorzaak hiervan is de relatief hoge personendichtheid ter hoogte van de kruising van de A2 en de N275. Als de kilometer weg wordt beschouwd ter hoogte van het ontwikkelingsgebied (circa 400 meter voor en na dit gebied) blijkt dat ook hier het groepsrisico marginaal, in termen van risico‟s verwaarloosbaar, stijgt. Het groepsrisico bij het plafondscenario en de planontwikkeling van deze kilometer bedraagt maximaal 0.097 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. 4.3.3
Conclusie Het plan ligt niet binnen de normcontour voor het plaatsgebonden risico of veiligheidszone van enige transportas. Het plaatsgebonden risico van transportassen vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan. Uit de analyse blijkt dat het groepsrisico van de A2 en de twee buisleidingen relevant is bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het plan. Het ontwikkelingsgebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportassen. Uit de berekeningen van het groepsrisico van de A2 en de buisleidingen volgt dat de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden. Voor de buisleidingen bedraagt het groepsrisico circa 0.3 maal de oriëntatiewaarde. Voor de A2 is dat circa 0.1 maal de oriëntatiewaarde. Als gevolg van de ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt stijgt het groepsrisico marginaal. De stijging van het groepsrisico is in termen van risico‟s verwaarloosbaar.
l:\doc\i\2008\117000\i2008117000r001.doc 25-02-2011
25
I.2008.1170.00.R001 bestemmingsplan Industrieterrein Leuken Noord: onderzoek externe veiligheid
De stijging en hoogte van het groepsrisico van de A2 en de buisleidingen (A-521 en A-585) moet door de gemeente Weert worden verantwoord. Het ontwikkelingsgebied ligt deels binnen de 100 % letaliteitsgrens van de buisleidingen. Alle verantwoordingcriteria moeten daarom aan de orde komen. Voor ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van wegen is dat altijd het geval. In hoofdstuk 5 staan bouwstenen voor het invullen van de verantwoordingsplicht groepsrisico.
l:\doc\i\2008\117000\i2008117000r001.doc 25-02-2011
26
I.2008.1170.00.R001 bestemmingsplan Industrieterrein Leuken Noord: onderzoek externe veiligheid
5.
Bouwstenen invullen verantwoordingsplicht groepsrisico
5.1
Inleiding De gemeente beoordeelt in de paragraaf externe veiligheid in de toelichting van het bestemmingsplan de aanvaardbaarheid van risico‟s. De verantwoordingsplicht groepsrisico is hier een onderdeel van. Zoals aangegeven in hoofdstuk 3 vindt de beoordeling van het groepsrisico (GR) niet plaats door middel van een vaste norm maar door middel van het afleggen van een verantwoording. In hoofdstuk 4 is geconcludeerd de verantwoordingsplicht groepsrisico geldt voor twee buisleidingen (A-521 en A-585) en de A2. Het bevoegd gezag beoordeeld de aanvaardbaarheid van het groepsrisico op basis van de criteria uit de Circulaire RNVGS en het Bevb13. Dit behelst samengevat: 1. de aanwezige dichtheid van personen in het invloedsgebied; 2. de hoogte van het groepsrisico ten opzichte van de oriëntatiewaarde, voor en na het ruimtelijk besluit; 3. voor- en nadelen van ruimtelijke alternatieven met een lager groepsrisico (nut en noodzaak van de ontwikkeling); 4. mogelijkheden tot beperking groepsrisico (nu en in de toekomst); 5. mogelijkheden tot voorbereiding en bestrijding van een ramp; 6. mogelijkheden voor zelfredzaamheid en vluchtmogelijkheden aanwezigen. De gemeente Weert moet de veiligheidsregio om advies vragen omtrent beheersbaarheid (criterium 5) en zelfredzaamheid (criterium 6). Dit advies is opgenomen in bijlage 3. Dit hoofdstuk bevat daarom in bouwstenen voor het invullen van verantwoordingsplicht. Na het nemen van maatregelen blijft nagenoeg altijd een kans op een effect van een ongeval bestaan. Echter, de kans op en/of het effect van een ongeval is met het nemen van een set van maatregelen lager. Op basis van de in dit hoofdstuk beschouwde bouwstenen kan de gemeente keuzes maken omtrent het invullen van de verantwoordingsplicht groepsrisico. Hierbij is het van groot belang te benadrukken dat het bevoegd gezag (College van burgemeester en wethouders en gemeenteraad) de afweging van het maatschappelijk nut en noodzaak van de ontwikkeling ten opzichte van het risiconiveau in het gebied maakt. Dit hoofdstuk geeft de feitelijke situatie weer en bevat mogelijke maatregelen. De hiervoor opgesomde zes criteria komen achtereenvolgens aan de orde.
5.2
Omvang van het groepsrisico De (verandering van) de aanwezigheid van personen in het invloedsgebied (criterium 1) bepaald de hoogte en stijging van het groepsrisico (criterium 2). Het bestemmingsplan is grotendeels een voortzetting van de bestaande situatie. In het oostelijk deel van het plangebied bevindt zich een gebied waar het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt. 13
Afgeleid van de Circulaire RNVGS en tabel 8 en de figuur op pagina 24 uit de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico (november 2007).
l:\doc\i\2008\117000\i2008117000r001.doc 25-02-2011
27
I.2008.1170.00.R001 bestemmingsplan Industrieterrein Leuken Noord: onderzoek externe veiligheid
Dit ontwikkelingsgebied is weergegeven in figuur 2 en ligt ten oosten van de A2 en twee buisleidingen.
Het
invloedsgebied
van
deze
transportassen
valt
samen
met
dit
ontwikkelingsgebied. Voor het ontwikkelingsgebied maakt het bestemmingsplan de aanwezigheid van 40 personen per hectare gedurende het gehele etmaal mogelijk. Dit komt neer op circa 270 personen. In bijlage 2 staan alle gehanteerde aanwezigheidsgegevens. De aanwezigen beïnvloeden de hoogte van het groepsrisico. De resultaten van analyse van het groepsrisico uit hoofdstuk 4 zijn in tabel 3 samengevat. Tabel 3 Samenvatting resultaten groepsrisico situatie
omschrijving
GR: quotiënt frequentie OW absoluut
invloed plan
A2 (plafondscenario) 1
autonome ontwikkeling
0.124
n.v.t.
2
planontwikkeling
0.124
marginaal
hoge druk aardgastransportleiding A-521 1
autonome ontwikkeling
0.297
n.v.t.
2
planontwikkeling
0.297
marginaal
hoge druk aardgastransportleiding A-585 1
autonome ontwikkeling
0.291
n.v.t.
2
planontwikkeling
0.291
marginaal
Uit tabel 3 blijkt dat het groepsrisico marginaal, in termen van risico‟s verwaarloosbaar, toeneemt als gevolg van de ontwikkelingsgebied aan de A2. Het plan draagt nauwelijks bij aan het groepsrisico omdat in de directe omgeving binnen het invloedsgebied grotere gebieden met een vergelijkbare of hogere personendichtheid liggen. Het treffen van kostbare maatregelen ligt daarom niet voor de hand.
5.3
Ruimtelijke alternatieven Het Structuurvisie fase-1 document is op 18 maart 2009 vastgesteld. In de structuurvisie wordt voorzien in de uitbreiding van het industrieterrein Leuken Noord. Deze uitbreiding was reeds voorzien en afgewogen in het Structuurplan 1998.
5.4
Risicoreductie in de nabije toekomst Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en door de buisleidingen is niet tijdelijk. Dit geldt evenzeer voor de nieuwe bedrijfsbestemmingen. Met de verankering van het basisnet weg in de circulaire RNVGS is een risicoplafond vastgelegd. Overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico in de toekomst, als gevolg van een toename van het transport, is daarmee niet aan de orde. Voorts draagt de in voorbereiding zijnde verankering van de maatregel „hitterende coating lpg-tankwagens‟ bij aan een verlaging van het risico.
l:\doc\i\2008\117000\i2008117000r001.doc 25-02-2011
28
I.2008.1170.00.R001 bestemmingsplan Industrieterrein Leuken Noord: onderzoek externe veiligheid
5.5
Maatregelen De invulling van criteria 4, 5 en 6 van de verantwoordingsplicht vindt plaats door middel van het selecteren van maatregelen. De hier gepresenteerde extra maatregelen kunnen getroffen worden aan de bron of in het gebied (inclusief gebouwen). Dit wil nog niet zeggen, dat deze maatregelen nodig of gewenst zijn. Dit is immers een politiek-bestuurlijke beslissing, die mede op basis van het navolgende gemaakt kan worden.
5.5.1
Ongevalscenario’s Bij het vervoer van gevaarlijke stoffen kunnen verschillende ongevalscenario‟s optreden. Het risicoreducerend effect van maatregelen hang af van de aard van het ongevalscenario en de kans van optreden van dat ongeval. Voor het bepalen van effectieve maatregelen zijn de effecten en kansen op ongevallen van belang. Maatregelen behoren hierbij te worden afgestemd op het type ongeval en op het effect van dat ongeval. De aard en de omvang van de effecten is afhankelijk van het soort stof en het ongevalverloop. Bij het transport van gevaarlijke stoffen zijn vier hoofdcategorieën van stoffen betrokken die samen het grootste deel van het risico bepalen: brandbare gassen (GF/aardgastransportleiding), toxische gassen (GT), brandbare vloeistoffen (LT) en toxische vloeistoffen (LT). Ongelukken met deze stoffen resulteren in, al dan niet een combinatie van, drie effecten: piek overdrukeffecten, als gevolg van een ongeval met brandbare gassen; warmtebelasting (en convectie), als gevolg van een ongeval met brandbare gassen en vloeistoffen; toxische belasting, als gevolg van een ongeval met toxische vloeistoffen en gassen. De drie effecten kunnen optreden in het ontwikkelingsgebied als gevolg van een ongeval op de A2. Als gevolg van een ongeval met de buisleidingen kan warmtebelasting optreden in het plangebied. In bijlage 4 zijn de effecten nader toegelicht. Uit de rekenmodellen blijkt dat bij wegtransport de BLEVE bepalend is voor de hoogte van het groepsrisico. De BLEVE veroorzaakt zowel een drukgolf als een intense warmtestraling. De warmtestraling is maatgevend voor het effect. Daarnaast ontstaan waarschijnlijk secundaire branden. Het ontwikkelingsgebied ligt deels binnen de 100% letaliteitgrens (85 meter, personen buiten) van dit ongevalscenario. De warme BLEVE treedt, zonder ingrijpen, met enige vertraging op (circa 10 tot 15 minuten). De koude BLEVE treedt zonder waarschuwing vooraf op. De beide buisleidingen hebben een hoger groepsrisico dan de A2. In het rekenmodel CAROLA is uitsluitend de warmtestraling als relevant effect verondersteld. Een directe ontsteking is volgens het rekenmodel maatgevend voor dit effect. Het ontwikkelingsgebied ligt deels binnen de 100 % letaliteitgrens van dit ongevalscenario. Dit scenario treedt in de meeste gevallen op zonder waarschuwing vooraf.
l:\doc\i\2008\117000\i2008117000r001.doc 25-02-2011
29
I.2008.1170.00.R001 bestemmingsplan Industrieterrein Leuken Noord: onderzoek externe veiligheid
Hoewel ook andere ongevalscenario‟s bijdragen aan het groepsrisico zijn maatregelen tegen de voornoemde scenario‟s het meest effectief. Door het treffen van extra maatregelen kan een verbetering van de risicosituatie worden bereikt. Het meest waarschijnlijke effect dat kan optreden in het plangebied blijkt warmtestraling. Alleen bij de warme BLEVE is enige vluchttijd beschikbaar. 5.5.2
Maatregelen ter beperking van het groepsrisico Hierbij gaat het ten eerste om maatregelen aan de A2 of de leiding. Dit type maatregelen leidt ook buiten het plangebied tot risicoreductie. Snelheidsverlaging en verdiepte aanleg van de A2 zijn mogelijk, maar lijken niet realistisch. Hittewerende coating van lpg-tankwagens is een effectieve maatregelen die waarschijnlijk binnenkort wordt opgenomen in wetgeving voor lpg-tankstations. Deze maatregel heeft ook een risicoreducerend effect voor het transport met die tankwagens over de weg. Bronmaatregelen aan de beide buisleidingen zijn eveneens mogelijk. Dit kan alleen in overleg met de Gasunie. Maatregelen die genomen kunnen worden zijn (in combinatie): 1. verleggen van de tracé‟s 2. verbeteren van de leiding 3. waarschuwingslinten boven de leiding 4. fysieke barrière aanbrengen bij de leiding (hekwerk, dijklichaam op de leiding) 5. de gronddekking boven de leiding te vergroten 6. de leiding afschermen met betonplaten 7. toezicht in de omgeving van de leiding (voorkomen niet gemelde graafwerkzaamheden) Daarnaast zijn in het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen maatregelen benoemd die bij werkzaamheden in de nabijheid van de leiding de kans op een ongeval verkleinen. Het is aan de gemeente Weert (in overleg met buurgemeenten en de Gasunie) om te bezien of maatregelen wenselijk en haalbaar zijn. In het bestemmingsplan is de vestiging van bedrijven die binnen het toepassingsgebied van het Bevi vallen uitgesloten. Afwijken is onder voorwaarden mogelijk door middel van een omgevingsvergunning. De voorwaarden zijn: a de 10-6/j contour voor het plaatsgebonden risico dient te zijn gelegen binnen het bouwperceel van de risicovolle inrichting of op gronden met de bestemming „Groen‟, „Verkeer‟, of „water‟; b een verantwoording wordt gegeven van het groepsrisico in het invloedsgebied als bedoeld in het Bevi en die verantwoording door het bevoegd gezag aanvaardbaar wordt geacht; c voldaan dient te worden aan het Bevi. Afstand houden tussen bron en ontwikkelingsgebied is ook een effectieve maatregel. De gemeente heeft er daarom voor gekozen om niet in het concept plasbrandaandachtsgebied te bouwen. Het aanhouden van een grotere afstand (buiten het effectgebied) ten opzichte van de bronnen is niet mogelijk zonder de bedrijvigheid op een andere plek te ontwikkelen. De gemeente wenst het bedrijventerrein hier uit te breiden, zoals aangegeven in paragraaf 5.3. De gemeente hanteert geen effectbenadering, maar de in de wet- en regelgeving opgenomen risicobenadering.
l:\doc\i\2008\117000\i2008117000r001.doc 25-02-2011
30
I.2008.1170.00.R001 bestemmingsplan Industrieterrein Leuken Noord: onderzoek externe veiligheid
Daarnaast kunnen functies met een relatief hoge personendichtheid verder van de bron worden gerealiseerd. Bij transport- en opslagbedrijven is de personeelsdichtheid volgens de PGS1 namelijk lager dan bij bijvoorbeeld installatiebedrijven. Bij de uitgifte van gemeentelijke gronden kan daar rekening mee worden gehouden. 5.5.3
Beheersbaarheid Hierbij gaat het om de mogelijkheden tot voorbereiding en bestrijding van een ramp. Ten eerste gaat het om de bestrijdbaarheid van een ongeval aan de bron. Een ongeval met de buisleiding kan doorgaans niet bestreden worden door de brandweer. De warmtestraling is dusdanig hoog dat de brandweer niet in de buurt kan komen. De Gasunie zal de leiding zo snel mogelijk moeten afsluiten bij een incident. Voor de A2 ligt dit anders. Een ongevalslocatie op de A2 is vanaf meerdere zijden bereikbaar. De bereikbaarheid kan verder vergoot worden met een dienstweg langs de A2. Bij een dreigend ongeval met brandbare gassen kan de tankwagen gekoeld worden. Een dreigende warme BLEVE treedt namelijk als gevolg van opwarming van de tankwagen binnen circa 10-30 minuten op. Van belang is daarom een lage opkomsttijd van de brandweer. Voor een effectieve bestijding is ter plaatse voldoende bluswater nodig. Naast bestrijding aan de bron kan bestrijding van secundaire branden in het plangebied nodig zijn. Het ontwikkelingsgebied is via de scheepsbouwkade vanuit westelijke en oostelijke richting bereikbaar. Ook is het ontwikkelingsgebied vanuit noordelijke richting bereikbaar. De regionale brandweer geeft in haar advies aan dat de opkomsttijd waarschijnlijk meer dan 10 minuten bedraagt. De gemeente merkt in dit verband op dat bij de locatiekeuze voor de nieuwe brandweerkazerne uitgebreid onderzoek heeft plaatsgevonden naar de bereikbaarheid van de verschillende gebiedsdelen, en dat handhaving van de kazerne op de bestaande locatie hierbij de beste keuze bleek. De regionale brandweer geeft voorts aan dat onvoldoende bluswater aanwezig is. Bij de uitwerking
van
het
gebied
kan
de
NVBR-richtlijn
„Handleiding bluswatervoorziening
en
bereikbaarheid‟ worden gehanteerd. 5.5.4
Zelfredzaamheid Hierbij gaat het om de mogelijkheden voor zelfredzaamheid en vluchtmogelijkheden aanwezigen. Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen. De mate van het succes van zelfredzaamheid hangt af van vier elementen: de mentale mogelijkheden van de aanwezigen; de infrastructurele mogelijkheden in gebouw en gebied; de fysieke mogelijkheden van de aanwezigen; maatregelen aan gebouw.
l:\doc\i\2008\117000\i2008117000r001.doc 25-02-2011
31
I.2008.1170.00.R001 bestemmingsplan Industrieterrein Leuken Noord: onderzoek externe veiligheid
In de paragraaf beheersbaarheid is aangeven dat er circa 10 tot 30 minuten tijd voor ontvluchting is bij een dreigende warme BLEVE. Deze vluchttijd kan verlengd worden door een snelle bestrijding (koelen) en de landelijke maatregel „hittewerende coating van lpg-tankwagens‟. Bij andere benoemde waarschijnlijke ongevalscenario‟s ontbreekt deze tijd. Mentale mogelijkheden Door middel van de risicocommunicatie zullen aanwezigen in bedrijven op de hoogte worden gebracht van potentiële rampen. De waarschuwingstijd vanuit het rampenbestrijdingsplan is hierbij van belang en moet gekoppeld worden aan het calamiteitenplan van de bedrijven. Voordeel is dat aanwezigen in een bedrijf gemakkelijker als één groep benaderd kunnen worden (in tegenstelling tot woningen). Ook hebben de medewerkers voldoende mentale capaciteiten om instructies op te volgen. In essentie zijn bij een incident twee acties mogelijk: binnen blijven en ramen en deuren sluiten (ongeval met toxische stoffen), of als er voldoende tijd beschikbaar is; vluchten naar een verzamelplaats in veilig gebied (dreigend ongeval met brandbare gassen). Het is aan te raden dat bedrijven in het ontwikkelingsgebied een calamiteitenplan beschikbaar hebben, waarin de reactie op een ongeval op de weg en van een buisleiding is uitgewerkt. Dit moet aansluiten op
het rampenbestrijdingsplan. Op basis van dat plan waarschuwen
hulpverleningsdiensten aanwezigen bij een incident. Daarnaast is een dekkende WAS-installatie (Waarschuwings-Alarm-Systeem) in het plangebied wenselijk voor een tijdige alarmering. Uit het advies van de regionale brandweer blijkt niet of dat het geval is. Infrastructureel Tijdig vluchten uit een ontwikkelingsgebied bij een koude BLEVE op de weg of een toorts uit een buisleiding is waarschijnlijk niet mogelijk. Deze ongevalscenario‟s kennen geen vooraankondiging. De ongewenste effecten treden direct op. Gezien de afstand tot de buisleidingen, kan schuilen met een gebouw tussen de schuilende en de buis een zinvolle zelfredzame strategie zijn. Gezien de voorgestelde verkaveling in figuur 2 is dit mogelijk. In geval van een toxische wolk als gevolg van een ongeval op de weg is het advies „binnen blijven en ramen en deuren sluiten‟. Het ventilatiesysteem centraal afsluitbaar maken, verhoogt de bescherming binnen. Dit betekent dat het gehele systeem met één knop uitgezet kan worden. Door het snel kunnen afsluiten wordt voorkomen dat het systeem toxische gassen naar binnen zuigt. Hoewel het risicoreducerend effect van deze maatregel relatief laag is, kan deze vanwege de relatief lage kosten toch als kosteneffectief worden beschouwd. Van de weg afgerichte vluchtwegen dragen bij aan een snelle ontvluchting in geval van een dreigende warme BLEVE. De beschikbare tijd om tot een veilig gebied te komen (circa 500 meter) bedraagt gegeven dit ongevalscenario circa 10 tot 30 minuten. Gebouwen moeten hiervoor een van de risicobron afgerichte hoofduitgang en vluchtdeuren hebben. Gebruik van vluchtdeuren aan de wegzijde bij een calamiteit op de weg wordt afgeraden. In en rondom het plangebied zijn voorts voldoende wegen aanwezig om van de bron te vluchten.
l:\doc\i\2008\117000\i2008117000r001.doc 25-02-2011
32
I.2008.1170.00.R001 bestemmingsplan Industrieterrein Leuken Noord: onderzoek externe veiligheid
Fysieke mogelijkheden De bedrijven zullen in de meeste gevallen door personen met een hoge fysieke zelfredzaamheid worden gebruikt. Hier zijn geen (grote aantallen) ouderen, kinderen of zieken aanwezig. De mobiliteit van de werknemers en bezoekers van het bedrijventerrein is daarom voldoende voor een normale ontvluchtingsnelheid. Bouwkundige maatregelen Bouwkundige maatregelen tegen een BLEVE zijn mogelijk maar zeer kostbaar (bunkergebouwen). Warmtestraling op de gevel ten gevolge van een fakkelbrand bij een van de buisleidingen kan circa 35 Kw/m2 bedragen. Gevels (inclusief glas) aan de bronzijde kunnen met een verhoogde stralingswerendheid worden uitgevoerd, zodat de personen achter deze gevels kunnen schuilen of een langere vluchttijd hebben. Deze maatregel is relatief duur. Ook minder glas of zelfs een blinde muur draagt bij aan het verhogen van de weestand tegen warmtestraling, maar kan vanuit stedenbouwkundig perspectief onwenselijk zijn. Aangezien dit alleen in combinatie met een brandwerende gevel zinvol is, lijken deze maatregelen vanwege de hoge kosten niet haalbaar. Op een afstand van minder dan circa 150 meter bieden normale gebouwen onvoldoende weerstand tegen de warmtestraling. Op een grotere afstand kan een brandcompartiment in het gebouw dienen als schuilplaats. De mogelijkheid hiertoe is afhankelijk van het ontwerp van de gebouwen. Hiermee kan rekening worden gehouden bij het ontwerp van de gebouwen. In
het
advies
van
de
regionale
brandweer
zijn
eveneens
scherfwerende
beglazing
(splinterwerende film) en vlakke gevels (zonder gevelornamenten) geadviseerd. Scherfwerende beglazing is een effectieve maatregel op tussen de 150 en 230 meter van de A2 (in het ontwikkelingsgebied). Hiermee wordt voorkomen dat glas als gevolg van piekoverdruk door het bedrijf heen vliegt. Na de BLEVE moet alsnog gevlucht worden als gevolg van secundaire branden. Vlakke gevels hebben weinig effect aangezien de bebouwing buiten het plasbrandaandachtsgebied ligt. 5.5.5
Ontwerpuitgangspunten De regionale brandweer heeft een aantal ontwerpuitgangspunten geformuleerd. Deze zijn hiervoor ook aan de orde gekomen. Omdat het plangebied nog niet is uitgegeven/ontworpen, zijn ontwerpuitgangspunten te benoemen. Deze zijn gebaseerd op de hiervoor beschouwde maatregelen. Technische en organisatorische middelen zijn hierin niet opgenomen (zoals brandkranen en een calamiteitenplan). Gebouwniveau Realiseer functies en ruimtes met een (relatief) lage bezettingsgraad relatief dicht bij de weg en functies met een hoge bezettingsgraad zo ver mogelijk van de weg. Zo min mogelijk ruimtes met kwetsbare personen aan de wegzijde. Vluchtroutes in gebouwen niet aan wegzijde, haaks op de weg en aansluitend op de infrastructurele mogelijkheden in de omgeving. Realiseer zo min mogelijk glas en zo vlak mogelijke gevels (geen ornamenten) aan de wegzijde. l:\doc\i\2008\117000\i2008117000r001.doc 25-02-2011
33
I.2008.1170.00.R001 bestemmingsplan Industrieterrein Leuken Noord: onderzoek externe veiligheid
Gebouwen voor zover mogelijk met een afsluitbaar ventilatiesysteem uitvoeren.
Wijkniveau
Gebieds(onderdelen) met een lage bezettingsgraad aan de wegzijde.
Vluchten van de risicobron af is bij voorkeur via twee routes mogelijk.
Realiseer een zo kort mogelijke van de weg afgerichte vluchtroute (zo nodig ni et alleen in het plangebied). Deze vluchtroute moet naar een veilig g ebied leiden op minimaal 500 meter van de rijksweg A2.
De aanwezigen in het plan zijn bij voorkeur vanaf twee zijden bereikbaar voor de hulpverleningsdiensten.
De risicobron is vanaf minimaal twee zijden bereikbaar voor de hulpverleningsdiensten.
De bluswatervoorzi
eningen met voldoend
e capacitei
t zijn b
ereikbaar
voor
hulpverleningsdiensten, zo nodig met (extra) opstelplaatsen. 5.5.6
Mogelijkheden borging maatregelen In het k ader van het bestemmingsplan kunnen m aatregelen worden getr offen. Het b estuur kan veel van de maatregelen niet in h et r uimtelijk besl uit verank eren. Dit neem t niet weg d at het bestuur reali satie van de maatr egelen op basi s van bindende afsprak en kan bewerkstell igen. Gekozen maatregelen moeten zoveel mogelijk in het bestemmingsplan verankerd worden. Geadviseerd wordt om
aan bedrijfsbestemming
voegen. In artikel 1 van
de Regel s in het best emmingsplan kan hiervoor d e volgende d efinitie
het begrip ‘Vei ligheidsvoorzieningen’ toe te
worden opg enomen: ‘ Voorzieningen ten behoeve v an de fysiek e veiligheid in ruime zin zoal
s: voorzieningen/installaties ten behoeve van het bestrijden van calamiteiten met gevaarlijke stoffen. Het be treft blusleidingen, opst elplaatsen voor de brandweer , vluchtrout es in en r ondom gebouwen, bepompbaar oppervlaktewater, brandkranen en dergelijke.’ Voorts wordt geadviseerd om in het b estemmingsplan de mogeli jkheid op te nemen om n adere eisen te stell en, met het oog op het verbeteren v an de extern e veiligheid. De exacte tekst is afhankelijk v an de gekoz en maatreg elen. De mogelijkheid tot het opnemen van Regels voor externe veiligheid is in jurisprudentie blusleidingen en brandwerende gevel
14
bevestigd. In die
situaties zijn maatr
s al s ruim telijk relevant
egelen voor
aangemerkt. Hierond er i s een
voorbeeld nadere eis opgenomen.
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het aspect externe veiligheid, ter beheersing van de ui tpandige vluchtroutes en d e bereikbaa rheid voor d e hulpverleni ngdiensten en de verlaging van het risico, v oor zover dit niet elders in dit plan is vastgelegd, nadere eisen stellen aan: a. de ligging en dimensionering van veiligheidsvoorzieningen; b. bereikbaarheid- en vlu chtmogelijkheden en de inrichting van terreinen/op enbare ruimte en gebouwen.; c. etc. 14
zaaknummers: 200901040/1/H1 en 201001254/2/R1
l:\doc\i\2008\117000\i2008117000r001.doc 25-02-2011
34
I.2008.1170.00.R001 bestemmingsplan Industrieterrein Leuken Noord: onderzoek externe veiligheid
Indien nodig kan een bouwhoogte voor een sirene op een paal ten behoeve van het WAS worden opgenomen in de Regels (zoals ook voor vrijstaande antenne-opstelpunten is opgenomen in het voorontwerp bestemmingsplan). Ook kunnen arbeidsintensieve bedrijven worden uitgesloten in de eerstelijnsbebouwing langs de A2. Niet alle maatregelen kunnen in een bestemmingsplan worden verankerd. Maatregelen in het kader van beheersbaarheid kunnen bijvoorbeeld gedeeltelijk in een rampenbestrijdingsplan worden geborgd. Daarnaast biedt het grondexploitatieplan mogelijkheden voor de borging van maatregelen (zoals de bluswatervoorziening). Ook biedt een borgingovereenkomst met een ontwikkelaar of bij de uitgifte van gronden mogelijkheden voor het vastleggen van ontwerpuitgangspunten. Maatregelen buiten het plangebied kunnen niet worden verankerd in het bestemmingsplan. Hierover kan een separaat besluit worden genomen. Hierbij gaat het met name over maatregelen aan de bron.
l:\doc\i\2008\117000\i2008117000r001.doc 25-02-2011
35
I.2008.1170.00.R001 bestemmingsplan Industrieterrein Leuken Noord: onderzoek externe veiligheid
6.
Conclusies en aanbevelingen Met het bestemmingsplan Industrieterrein Leuken Noord wil de gemeente een uitbreiding van bedrijventerrein Leuken Noord mogelijk maken. De uitbreiding bevindt zich in de noordoost hoek van het industrieterrein. Het bestemmingsplan bevat daarnaast twee wijzigingsbevoegdheden. Hierbij is een onderbouwing voor externe veiligheid één van de voorwaarden. Geadviseerd wordt deze voorwaarde bij beide wijzigingsgebieden van toepassing te maken op alle mogelijke functies. In het kader van een goede ruimtelijke ordening en het zorgvuldigheidsbeginsel is externe veiligheid een aspect dat in de toelichting bij het plan aan de orde moeten komen. De centrale vraag in van dit rapport luidt daarom: Wat zijn de (wettelijke) belemmeringen als gevolg van de invloed op het externe veiligheidsniveau van de uitbreiding van Industrieterrein Leuken Noord en op welke manier kunnen deze worden weggenomen? In dit rapport is geïnventariseerd welke risicobronnen het externe veiligheidsniveau van het plan kunnen beïnvloeden. Ten eerste zijn de volgende twee vragen beantwoord: 1. Realiseert het plan alle (beperkt) kwetsbare bestemmingen buiten de contour van het maximaal toelaatbare plaatsgebonden risico? 2. Wat is de verandering als gevolg van de ontwikkeling van het plan op het groepsrisico (relatief gebruik) en hoe ligt dit risico in de toekomst (absoluut gebruik in combinatie met oriëntatiewaarde)? Alle kwetsbare bestemmingen liggen buiten de contour van het maximaal toelaatbare plaatsgebonden risico (en de veiligheidszone). Ook liggen alle geprojecteerde objecten buiten het plasbrandaandachtsgebied van de A2. De 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico van alleen Vossen Laboratories valt samen met een beperkt kwetsbaar object. Voor beperkt kwetsbare objecten is een plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar een richtwaarde. Het bevoegd gezag mag om gewichtige redenen van de richtwaarde afwijken. Indien de gemeente Weert van de richtwaarde afwijkt, moeten deze redenen in de toelichting bij het bestemmingsplan zijn opgenomen. Tevens kan deze contour worden opgenomen in het bestemmingsplan als veiligheidszone waarbinnen beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten niet toelaatbaar zijn. Uit de analyse blijkt dat het groepsrisico van de A2 en de twee buisleidingen relevant is bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het plan. Uit de berekeningen van het groepsrisico van de A2 en de buisleidingen volgt dat de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden. Als gevolg van de ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt, stijgt het groepsrisico marginaal. De stijging van het groepsrisico is in termen van risico‟s verwaarloosbaar.
l:\doc\i\2008\117000\i2008117000r001.doc 25-02-2011
36
I.2008.1170.00.R001 bestemmingsplan Industrieterrein Leuken Noord: onderzoek externe veiligheid
De stijging en hoogte van het groepsrisico van de A2 en de buisleidingen (A-521 en A-585) moet door de gemeente Weert worden verantwoord. Onderdeel van deze verantwoordingsplicht is de beoordeling of extra veiligheidsmaatregelen nodig of zinvol zijn. Bij een verandering van het groepsrisico moeten de volgende vragen worden beantwoord: 3. Wat zijn de redelijkerwijs mogelijk te nemen veiligheidsverhogende maatregelen en op welke manier kunnen deze worden geïntegreerd in het plan? 4. Is de verhoging van het groepsrisico acceptabel? Dit rapport bevat bouwstenen voor het beantwoorden van vraag 3. Uit de analyse blijkt dat de afweging voor het ontwikkelen van dit gebied meer dan 10 jaar geleden is gemaakt. Ruimtelijke alternatieven met een lager risico zijn niet voorhanden. Het risico zal in de toekomst naar verwachting afnemen door de landelijke maatregelen „hitterende coating‟ voor lpg-tankwagens. De gemeente weegt af welke maatregelen zij neemt en borgt. Maatregelen die gegeven de maatgevende ongevalscenario‟s het meest effectief zijn, staan opgesomd in tabel 4. De benoemde maatregelen zijn hoofdzakelijk15 bedoeld voor het beperken van de kans op of het effect van een ongeval met warmtestraling Als gevolg van als gevolg van een BLEVE of fakkelbrand. Dit neemt niet weg dat een groot deel van de maatregelen ook een risicoreducerend effect heeft voor toxische belasting en piekoverdruk effecten. Tabel 4 opsomming risicoreducerende maatregelen (zie voor een toelichting hoofdstuk 5) betekenis gehanteerde maten en afkortingen Aard: Z= zelfredzaamheid/ B =beheersbaarheid Niveau: S = stad/ W=wijk/G=gebouw Locatie: B= risicobron/ T= tussengebied/ O= ontvangergebied/ N = niet aan de orde id
omschrijving maatregel
niveau
locatie
1
snelheidsverlaging A2
S
B
B
2
verdiepte aanleg van de A2
S
B
B
3
hittewerende coating van LPG tankwagens
S
B
B
4
verleggen van de tracé‟s A2 en buis
S
B
B
5
verbeteren van de leiding
S
B
B
6
waarschuwingslinten boven de leiding
S
B
B
7
fysieke barrière aanbrengen bij de leiding (hekwerk, dijklichaam op de leiding)
S
B
B
8
de gronddekking boven de leiding te vergroten
S
B
B
9
de leiding afschermen met betonplaten
S
B
B
S
B
B
10
toezicht
in
de
omgeving
typering
van
de
leiding
(voorkomen
niet
gemelde
graafwerkzaamheden)
aard
11
afstand houden tussen bron en ontwikkelgebied
W
T
B
12
gebieden functies met lage bezettingsgraad langs weg (water, park, parkeren)
W
O
Z
13
indeling ruimte tussen weg en gebouw/dienstweg langs de weg
W
T
B
14
bereikbaarheid en (opstelplaatsen bij bluswatervoorziening/schuim) beschikbaarheid blusmiddelen/ calamiteitenroute
W
T/O
B
15
bluswatervoorziening
W
T/O
B
16
calamiteitenplan
S/W
N
B/Z
15
Enkele maatregelen die alleen een effect hebben bij een andere scenario zijn opgenomen. Dit zijn: 21, 24 en 25.
l:\doc\i\2008\117000\i2008117000r001.doc 25-02-2011
37
I.2008.1170.00.R001 bestemmingsplan Industrieterrein Leuken Noord: onderzoek externe veiligheid
betekenis gehanteerde maten en afkortingen Aard: Z= zelfredzaamheid/ B =beheersbaarheid Niveau: S = stad/ W=wijk/G=gebouw Locatie: B= risicobron/ T= tussengebied/ O= ontvangergebied/ N = niet aan de orde id
omschrijving maatregel
typering
17
dekkend WAS-installatie
18
vluchtwegen in gebouwen niet aan zijdetransportas
19
nooduitgangen niet aan de wegzijde (vluchtvoorzieningen) en vluchtwegen in gebouw haaks op de transportas (van weg afgericht)
20 21
niveau
locatie
S/W
N
aard Z
G
O
Z
G/W
O
Z
brandwerende gevels en ramen gebouwen aan wegzijde
G
O
Z
afsluitbaar ventilatiesysteem (toxische belasting)
G
O
Z
22
blinde gevels
G
O
Z
23
beperken glasoppervlak
G
O
Z
24
scherfwerende beglazing in kitsponningen (piekoverdruk)
G
O
Z
25
vlakke gevels/ beperken gevelornamenenten (piekoverdruk)
G
O
Z
Maatregelen 1, 2 en 4 lijken niet haalbaar vanwege de kosten. Dit geldt eveneens voor maatregelen 1 tot 10 omdat de gemeente Weert deze maatregelen niet zelf kan afdwingen. De gemeente Weert moet bezien of, en zo ja welke, extra veiligheidsmaatregelen wenselijk zijn. Maatregelen
die
absoluut
noodzakelijk
worden
geacht
moet
worden
geborgd
in
het
bestemmingsplan, rampenbestrijdingsplan, privaatrechtelijke overeenkomst. Met uitvoering van de maatregelen zoals hiervoor omschreven, blijft de kans op dodelijke slachtoffers en gewonden bestaan. Daarnaast kan materiële schade optreden. Het is voor de gemeente, gezien de locatie en de aanwezige risicobron, niet mogelijk om dit effect geheel weg te nemen. Door het kiezen en borgen van maatregelen kan de gemeente de kans op en het effect van een onvoorziene gebeurtenis zoveel als redelijkerwijs mogelijk beperken16. Aanbevolen wordt om de gekozen maatregelen in de toelichting bij het bestemmingsplan op te nemen. Het College van burgemeester en wethouders kan op grond van de door deze keuze gecreëerde en aanwezige mogelijkheden voor zelfredzaamheid en beheersbaarheid, de hoogte van het GR en het nut en de noodzaak van de ontwikkeling, de hoogte en marginale stijging van het groepsrisico bestuurlijk accepteren.
16
Toepassing ALARA-beginsel (As Low As Reasonably Achievable) conform paragraaf 4.3 van de Circulaire RNVGS
l:\doc\i\2008\117000\i2008117000r001.doc 25-02-2011
38
I.2008.1170.00.R001 bestemmingsplan Industrieterrein Leuken Noord: onderzoek externe veiligheid
Bijlage 1
Kwantitatieve risicoanalyse Vossen Laboratories
l:\doc\i\2008\117000\i2008117000r001.doc 25-02-2011
39
Kwantitatieve Risicoanalyse (QRA) Vossen Laboratories Int. B.V. te Weert
projectnr. 202152 100889 - GA28 revisie 02 15 november 2010
Opdrachtgever Gemeente Weert Postbus 950 6000 AZ Weert
datum vrijgave 15-11-2010
beschrijving revisie 02 definitief rapport incl. bijlagen
goedkeuring JV
vrijgave NvR
© Ingenieursbureau Oranjewoud B.V. Alle rechten voorbehouden. Behoudens uitzonderingen door de wet gesteld, mag zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbenden niets uit dit document worden verveelvoudigd en/of openbaar worden gemaakt door middel van druk, fotokopie, digitale reproductie of anderszins of worden toegepast op situaties waarvoor dit rapport oorspronkelijk niet bedoeld was. © Ingenieursbureau Oranjewoud B.V. aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voorvloeiend uit onderzoek waarbij gebruik is gemaakt van rekenprogramma's waarvan het gebruik van overheidswege verplicht is gesteld. Ook voor verschillen in uitkomsten met eerdere en/of toekomstige versies van deze rekenprogramma's kan © Ingenieursbureau Oranjewoud B.V. niet verantwoordelijk worden gehouden.
projectnr. 202152 100889 - GA28 15 november 2010, revisie 02
Kwantitatieve Risicoanalyse (QRA) Vossen Laboratories Int. B.V. te Weert Gemeente Weert
Inhoud
Blz.
1
Inleiding
2
2 2.1 2.2 2.3 2.4
Externe veiligheid Plaatsgebonden risico Groepsrisico Maximale-effectafstand Berekeningswijze QRA
3 3 4 4 4
3 3.1 3.2
Vossen Laboratories Int. B.V. Locatiebeschrijving Bedrijfssituatie
6 6 6
4 4.1 4.2 4.2.1 4.2.2 4.2.3 4.2.4 4.2.5 4.3 4.4
Kwantitatieve risicoanalyse Subselectie Uitwerking scenarios PGS-15 Uitgangspunten Brandscenario's Toxische verbrandingsproducten Scenario's onverbrand toxisch product Scenario toxische emissies bij overslag in open lucht Risicoberekeningen Omgevingsfactoren / Bevolkingsdichtheden
8 8 8 9 10 10 11 11 12 12
5 5.1 5.2 5.3
Resultaten Plaatsgebonden risico Groepsrisico Maximale-effectafstand
13 13 14 14
6
Conclusie
15
Bijlage 1 :
Inventarisatie bevolking
16
Bijlage 2 :
Overzicht warehousemodel SAFETI-NL
18
blad 1 van 21
Save
projectnr. 202152 100889 - GA28 15 november 2010, revisie 02
1
Kwantitatieve Risicoanalyse (QRA) Vossen Laboratories Int. B.V. te Weert Gemeente Weert
Inleiding In verband met het opstellen van het bestemmingsplan voor het industrieterrein Leuken Noord dient onder meer het aspect externe veiligheid onderzocht te worden. Het bestemmingsplan is gelegen binnen het invloedsgebied van de inrichting van Vossen Laboratories Int. BV. In dit kader is door Oranjewoud/Save een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd voor de activiteiten van Vossen Laboratories Int. BV om zo zicht te krijgen op de externeveiligheidsrisico's. Tevens worden de resultaten getoetst aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Dit rapport doet verslag van dit onderzoek. De activiteiten zoals opgenomen in de vigerende Wm-vergunning vormen het uitgangspunt voor de QRA. De gemeente Weert werkt op basis van de resultaten van dit onderzoek het bestemmingsplan nader uit en geeft invulling aan de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico. De relevante begrippen in het kader van externe veiligheid en de gehanteerde berekeningswijze zijn beschreven in hoofdstuk 2. Hoofdstuk 3 beschrijft de activiteiten van de inrichting en de hoofdstukken 4 en 5 vermelden de uitvoering van de risicoanalyse en de berekeningsresultaten. De conclusies sluiten het rapport af.
blad 2 van 21
Save
projectnr. 202152 100889 - GA28 15 november 2010, revisie 02
2
Kwantitatieve Risicoanalyse (QRA) Vossen Laboratories Int. B.V. te Weert Gemeente Weert
Externe veiligheid Externe veiligheid wordt bepaald door de grootte van het overlijdensrisico voor omwonenden als gevolg van activiteiten met gevaarlijke stoffen. In dit onderzoek betreft het de bedrijfsactiviteiten van Vossen Laboratories Int. BV. Het overlijdensrisico wordt veroorzaakt door brand in een opslag van gevaarlijke stoffen met als gevolg giftige rookgassen. De mate van externe veiligheid wordt weergegeven door de grootte van drie te berekenen grootheden: het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en de maximale-effectafstand. Deze variabelen geven inzicht in het overlijdensrisico van personen in de omgeving van de gevaarlijke stoffenactiviteit.
2.1
Plaatsgebonden risico Het plaatsgebonden risico presenteert de overlijdenskans van een persoon in de vorm van contouren op een plattegrond rondom de beschouwde activiteit.
Voorbeeld: wanneer een persoon op de 10-6-contour (van het plaatsgebonden risico) staat, betekent dit dat hij 24 uur per dag een heel jaar lang een risico van 1 miljoenste loopt op een dodelijk ongeval als gevolg van de beschouwde activiteiten. Het risico wordt berekend door te stellen, dat een persoon zich permanent en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt. De risicocontouren op een plattegrond geven aan tot waar de risicos van een bepaald niveau reiken. De grootte van het plaatsgebonden risico is onafhankelijk van de feitelijke omgeving en zegt niets over het aantal personen, dat bij een ongeval getroffen kan worden. De plaatsgebondenrisicocontouren zijn eigenlijk een hoogtekaart van overlijdenskans. Voor het plaatsgebonden risico zijn normen vastgesteld, te weten de maximaal toelaatbare overlijdenskans (grenswaarde) voor een individu. Deze bedraagt: - 1 op 1.000.000 per jaar (10-6/j)1 Voor beperkt kwetsbare objecten is de maximaal toelaatbare overlijdenskans voor een individu van 1 op 1.000.000 per jaar (10-6/j) een richtwaarde. De Wet milieubeheer (Wm) beschrijft de begrippen grenswaarde en richtwaarde als volgt. De grenswaarde is het kwaliteitsniveau dat tenminste moet worden bereikt of gehandhaafd op een aangegeven plaats en tijdstip. Grenswaarden zijn juridisch harde normen, overmacht daargelaten is overschrijding dus niet toegestaan. Met de richtwaarde moet door het bevoegd gezag rekening worden gehouden. 1.
blad 3 van 21
Save
Dit betekent dat een persoon die zonder speciale bescherming buiten staat, een kans heeft van één op de miljoen per jaar, om te overlijden ten gevolge van een incident bij de inrichting.
projectnr. 202152 100889 - GA28 15 november 2010, revisie 02
Kwantitatieve Risicoanalyse (QRA) Vossen Laboratories Int. B.V. te Weert Gemeente Weert
Gemotiveerde afwijkingen behoren onder zwaarwegende omstandigheden tot de mogelijkheden en compensatie is hierbij een (vrijwillige) mogelijkheid.
2.2
Groepsrisico Het groepsrisico houdt rekening met de daadwerkelijke aanwezigheid van personen en geeft de kans dat een bepaalde groep personen tegelijkertijd het slachtoffer zou kunnen worden. Het voor een situatie berekende groepsrisico wordt in een grafiek weergegeven, waarin op de horizontale as het berekende aantal slachtoffers en op de verticale as de cumulatieve frequentie daarvan is weergegeven. Het ijkpunt voor het groepsrisico wordt aangeduid als oriëntatiewaarde. De oriëntatiewaarde van het groepsrisico voor bedrijven is 10-3/N2 met N het aantal slachtoffers.
Voorbeeld van de weergave van de groepsrisico-curve Risico/jaar (F) 1.0E-04
1.0E-05
1.0E-06
1.0E-07
1.0E-08 Oriëntatie waarde Groepsrisico-curve
1.0E-09
1.0E-10 1
10
100
1000
Aantal slachtoffers (N)
Grafiek 1: groepsrisico met fN-curve en oriëntatiewaarde.
Voor het GR is er geen normstelling. Het bevoegd gezag dient het berekende GR te toetsen aan de oriëntatiewaarde, door te bepalen of de zelfredzaamheid van aanwezigen in de omgeving en de bereikbaarheid voor de hulpdiensten voldoende is. Op grond hiervan stelt het bevoegd gezag een verantwoording ten aanzien van de acceptatie van het berekende GR op. Dit wordt kortweg aangeduid als verantwoordingsplicht voor het GR.
2.3
Maximale-effectafstand Bij de maximale-effectafstand wordt niet meer naar de kans of frequentie van een ongeval met gevaarlijke stoffen gekeken, maar naar de grootste afstand vanaf de plaats van het ongeval, tot waarop een overlijdensrisico bestaat. Als grens is het gebruikelijk om hiervoor een overlijdenskans van 1% te hanteren. Er wordt bij maximale-effectafstanden niet gekeken naar langetermijneffecten. Voor de maximale-effectafstand is geen normstelling, de maximale-effectafstand wordt wel gebruikt in het kader van rampenbestrijding. Daarnaast wordt de maximale-effectafstand gehanteerd voor inventariseren van de bevolkingsgegevens.
2.4
Berekeningswijze QRA Risicos worden berekend op basis van de mogelijke effecten van ongewenste gebeurtenissen tijdens normale bedrijfsvoering. Ongewenste gebeurtenissen betreffen
blad 4 van 21
Save
projectnr. 202152 100889 - GA28 15 november 2010, revisie 02
Kwantitatieve Risicoanalyse (QRA) Vossen Laboratories Int. B.V. te Weert Gemeente Weert
het vrijkomen van gevaarlijke stoffen. Voor de berekening van de risicos worden rekenprogrammas gebruikt. De QRA is uitgevoerd volgens de rekenmethodiek Bevi, bestaande uit SAFETI-NL, versie nr. 6.54 en de Handleiding Risicoberekeningen Bevi, versie nr. 3.2, uitgave 1 juli 2009.
blad 5 van 21
Save
projectnr. 202152 100889 - GA28 15 november 2010, revisie 02
3
Kwantitatieve Risicoanalyse (QRA) Vossen Laboratories Int. B.V. te Weert Gemeente Weert
Vossen Laboratories Int. B.V. In dit hoofdstuk wordt de ligging van de inrichting en de activiteiten binnen de inrichting weergegeven.
3.1
Locatiebeschrijving
Figuur 3.1 Omgeving inrichting (bron: Google Maps)
Vossen is gevestigd aan de Graafschap Hornelaan 182 te Weert op het industrieterrein Leuken Noord. De dichtstbijzijnde woongebieden bevinden zich op ruim 600 m afstand, in zuidelijke en zuidwestelijke richting. In oostelijke richting bevindt de woonwijk zich op ruim 700 m afstand. Op kortere afstand bestaat de bebouwing hoofdzakelijk uit bedrijfspanden. Het meest dichtbij gelegen kwetsbaar object betreft het bedrijfspand van De Risse aan de Risseweg 8, op 165 m afstand.
3.2
Bedrijfssituatie In figuur 3.2 is een plattegrond van de inrichting weergegeven. In de opslagruimtes 6, 8 en 10 vindt opslag plaats van meer dan 10 ton aan gevaarlijke stoffen. Opslagen met minder dan 10 ton aan gevaarlijke stoffen zijn conform het Bevi niet beschouwd vanwege de verwaarloosbare bijdrage. De opslag van de gevaarlijke stoffen in emballage vindt plaats conform CPR 15.2. De opslag voldoet (nog) niet aan PGS-15. Als gevolg hiervan is de brandfrequentie die voor
blad 6 van 21
Save
projectnr. 202152 100889 - GA28 15 november 2010, revisie 02
Kwantitatieve Risicoanalyse (QRA) Vossen Laboratories Int. B.V. te Weert Gemeente Weert
PGS-15-opslagen geldt per brandcompartiment, conform de rekenmethodiek gehanteerd per opslagruimte. De opslagen zijn voorzien van beschermingsniveau 2 met een inzettijd van de brandweer van minder dan 15 minuten.
Figuur 3.2 Overzicht inrichting Vossen
blad 7 van 21
Save
projectnr. 202152 100889 - GA28 15 november 2010, revisie 02
4
Kwantitatieve Risicoanalyse (QRA) Vossen Laboratories Int. B.V. te Weert Gemeente Weert
Kwantitatieve risicoanalyse Het hoofdstuk de kwantitatieve risicoanalyse bestaat uit een beschrijving van de gehanteerde rekenmethodiek en een uitwerking van de gehanteerde scenario's.
4.1
Subselectie De opslagen van gevaarlijke stoffen volgens PGS 15 c.q. CPR 15 zijn aangewezen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) artikel 2., lid f.: een inrichting waar verpakte gevaarlijke afvalstoffen, of verpakte gevaarlijke stoffen, niet zijnde nitraathoudende kunstmeststoffen, worden opgeslagen in een hoeveelheid van meer dan 10 000 kg per opslagvoorziening, niet zijnde een inrichting als bedoeld in onderdeel a of d, indien: 1° brandbare gevaarlijke stoffen met fluor-, chloor-, stikstof- of zwavelhoudende verbindingen worden opgeslagen, of 2° binnen een opslagvoorziening zowel brandbare gevaarlijke stoffen als gevaarlijke stoffen met fluor-, chloor-, stikstof- of zwavelhoudende verbindingen worden opgeslagen; Dit betekent voor Vossen dat de volgende opslagen in aanmerking komen voor de QRA: • Opslagruimte 6 • Opslagruimte 8 • Opslagruimte 10 Verder vinden er binnen de inrichting geen activiteiten plaats welke een letaal effect tot buiten de inrichtingsgrenzen kunnen veroorzaken.
4.2
Uitwerking scenarios PGS-15 Bij de uitwerking van de scenario's voor Vossen is aangesloten op de PGS-15-scenario's uit de Handleiding Risicoberekeningen Bevi versie 3.2 - Module C gevolgd. De risico's die in de risicoanalyse aan de orde moeten komen zijn: - het optreden van een brand met toxische verbrandingsgassen; - het falen van een verpakking toxische vloeistof; - het falen van een verpakking toxische (vaste) stof.
blad 8 van 21
Save
projectnr. 202152 100889 - GA28 15 november 2010, revisie 02
4.2.1
Kwantitatieve Risicoanalyse (QRA) Vossen Laboratories Int. B.V. te Weert Gemeente Weert
Uitgangspunten De externeveiligheidsrisico's van branden in PGS-15-opslagen worden in principe veroorzaakt door de vorming van toxische verbrandingsproducten en het vrijkomen van onverbrande producten. In tabel 4.1 is aangegeven welke concentratie verbrand product overeenkomt met 1% letaliteit. Dit is de concentratie waarbij na blootstelling van een half uur de kans op overlijden 1% bedraagt. De 1%-letaliteitconcentratie is berekend met behulp van de methodiek uit de PGS-3. Tabel 4.1
1%-letaliteitconcentratie toxische verbrandingsproducten
Verbrandingsproduct
1%-letaliteitconcentratie [mg/m3]
NO2 SO2 HCl
125 2.198 1.687
Het aanwezige stikstofgehalte ten opzichte van andere stoffen is bepalend voor het uiteindelijke risicobeeld. Dit omdat de toxiciteit van verbrandingsproducten die stikstofhoudend zijn, groter is dan de verbrandingsproducten die de andere halogenen bevatten. In de vigerende Wm-vergunning zijn geen beperkingen opgelegd wat betreft de samenstelling van de opgeslagen producten. In overleg met de gemeente Weert en Vossen is echter bepaald wat de gemiddelde samenstelling van de opgeslagen stoffen is. Op basis hiervan zijn een aantal uitgangspunten aangenomen voor de opslag van gevaarlijke stoffen. De gemeente Weert is voornemens de relevante uitgangspunten op te nemen in een Omgevingsvergunning voor de activiteit milieu. Tabel 4.2
Samenvatting uitgangspunten per opslag
Uitgangspunt Max. brandoppervlakte (m2) Hoogte (m) Fractie ADR 3 % stikstof in opslag % chloor in opslag % zwavel in opslag % broom in opslag % fluor in opslag Beschermingsniveau
blad 9 van 21
Save
Opslag 6
Opslag 8
Opslag 10
2.500 6 0,42 0,6% 0,6% 0,6% 0,6% 0,6% 2.2
2.500 6 0,09 0,6% 0,6% 0,6% 0,6% 0,6% 2.2
2.500 6 0,52 0,6% 0,6% 0,6% 0,6% 0,6% 2.2
projectnr. 202152 100889 - GA28 15 november 2010, revisie 02
4.2.2
Kwantitatieve Risicoanalyse (QRA) Vossen Laboratories Int. B.V. te Weert Gemeente Weert
Brandscenario's Het risico van een brand in een opslagvoorziening wordt bepaald aan de hand van verschillende brandscenario's die elk een bepaalde kans van optreden hebben. Een brandscenario wordt gekarakteriseerd door de brandduur, het brandoppervlak en de brandsnelheid. De brandsnelheid is afhankelijk van de samenstelling van de opgeslagen stoffen en de hoeveelheid zuurstof die tijdens de brand beschikbaar is. De samenstelling van de opgeslagen stoffen is mede bepalend voor de aard en de hoeveelheid van de gevormde toxische verbrandingsproducten. Branden in opslagen kunnen zich afhankelijk van de omstandigheden op het moment van de brand (oorzaak van de brand, opgeslagen stoffen, wijze van opslag enz.) met een verschillende snelheid uitbreiden tot een grotere brand. Dit kan het beste tot uitdrukking worden gebracht door voor een brand in een bepaalde opslag verschillende brandscenario's te definiëren die elk een bepaalde kans van optreden hebben. Een brandscenario wordt omschreven door de volgende drie grootheden: • Brandduur: de brandduur wordt enerzijds bepaald door de omstandigheden tijdens de brand en anderzijds door de toegepaste brandbestrijding. • Brandoppervlak: de grootte van het brandoppervlak wordt voor een belangrijk deel bepaald door de zuurstoftoevoer en is tevens afhankelijk van het brandbestrijdingssysteem. Op grond van deze gegevens is voor een aantal brandoppervlakken een kansverdeling worden opgesteld. • Ventilatievoud: het verloop van een brand wordt mede bepaald door de hoeveelheid beschikbare zuurstof. Deze komt uit de lucht die in de opslagruimte aanwezig is en uit de lucht die via de ventilatieopeningen wordt aangevoerd. De mate van luchttoevoer wordt uitgedrukt in het ventilatievoud (aantal keren per uur dat de lucht in het gebouwd wordt ververst). Met name de verbrandingssnelheid van de opgeslagen stoffen is hiervan afhankelijk. De basisbrandscenario's staan in tabel 4.3 Tabel 4.3
Brand in een opslagvoorziening met beschermingsniveau 2.2
Scenario voor beschermingsniveau 1 B.1 Vrijkomen van toxische verbrandingsproducten B.2 Vrijkomen van (zeer) toxische onverbrande stoffen tijdens de brand
4.2.3
Frequentie (jr-1) 8,8 x 10-4 8,8 x 10-4
Toxische verbrandingsproducten In de Handleiding Risicoberekeningen Bevi versie 3.2 - Module C wordt voor beschermingsniveau 2.2 per brandbestrijdingssysteem alle brandscenario's met bijbehorende vervolgkansen beschreven in tabel 2. De scenario's gaan tot maximaal een brand van 900 m2 ongeacht de grote van de opslag.
blad 10 van 21
Save
projectnr. 202152 100889 - GA28 15 november 2010, revisie 02
Kwantitatieve Risicoanalyse (QRA) Vossen Laboratories Int. B.V. te Weert Gemeente Weert
Een belangrijke parameter voor het bepalen van de bronsterktes van toxische verbrandingsproducten betreft de brandsnelheid. Volgens de methodiek is de brandsnelheid een functie van: • de oppervlakte van de brand (brandscenario); • de fractie stoffen van ADR-klasse 3 in het brandcompartiment; • een mogelijke begrenzing door de zuurstoftoevoer. De brandsnelheid van de meeste gevaarlijke stoffen bedraagt gemiddeld 0,025 kg/m2.s. Voor stoffen van ADR-klasse 3 (en spuitbussen) wordt een vier maal hogere brandsnelheid gehanteerd van 0,100 kg/m2.s. Afhankelijk van de fractie ADR3-stoffen kan de brandsnelheid worden berekend. Uit de brandsnelheid wordt de bronsterkte [kilogram NO2/ HCl/ SO2 per seconde] berekend. De uiteindelijke scenario's voor toxische verbrandingsproducten op basis van de uitgangspunten worden automatisch door SAFETI-NL versie 6.54 gegenereerd. In bijlage 2 is een overzicht hiervan opgenomen.
4.2.4
Scenario's onverbrand toxisch product Conform de rekenmethode voor PGS-15-inrichtingen moet de gewichtsfractie onverbrand toxisch product worden meegenomen daar deze wordt meegevoerd in de rookgassen. Scenario's onverbrand toxisch product zijn van toepassing op: • zeer toxische inhaleerbaar poeders; • zeer toxische stoffen (ADR-klasse 6.1 verpakkingsgroep I en II). Het gaat hierbij om stoffen uit de ADR-klasse 6.1, verpakkingsgroep I en II, opgeslagen in hoeveelheden van respectievelijk 5 en 50 ton. Bij kleinere hoeveelheden is de bijdrage van onverbrande (zeer) toxische stoffen te verwaarlozen ten opzichte van de verbrandingsproducten. Bij Vossen worden geen stoffen van klasse 6.1 verpakkingsgroep I en II boven de drempelwaarde opgeslagen. Het scenario onverbrand product wordt verder niet meer beschouwd.
4.2.5
Scenario toxische emissies bij overslag in open lucht Bij laden en lossen in de buitenlucht kunnen zeer toxische inhaleerbare poeders of vloeistoffen vrijkomen door beschadiging van de verpakkingen. De mogelijke scenarios zijn samengevat in tabel 4.6.
blad 11 van 21
Save
projectnr. 202152 100889 - GA28 15 november 2010, revisie 02
Kwantitatieve Risicoanalyse (QRA) Vossen Laboratories Int. B.V. te Weert Gemeente Weert
Tabel 4.6
Scenarios voor de verlading van zeer toxische stoffen in de openlucht
Scenario
Frequentie per verpakking
V.1 V.2a V.2b
1 × 10-5 0,9 × 10-5 0,1 × 10-5
Falen van een verpakking met een zeer toxisch inhaleerbaar poeder Falen van een verpakking met een zeer toxische vloeistof Gelijktijdig falen van twee verpakkingen met een zeer toxische vloeistof
De scenario's uit tabel 4.6 zijn van toepassing op: • zeer toxische inhaleerbaar poeders; • zeer toxische stoffen (ADR-klasse 6.1 verpakkingsgroep 1). Bij Vossen worden dergelijke stoffen niet in de buitenlucht verladen.
4.3
Risicoberekeningen In 2006 is een nieuw rekenprogramma 'SAFETI-NL' verschenen, dat sinds 1 januari 2008 verplicht is gesteld voor de uitvoering van risicoberekeningen. Voor de huidige berekeningen is de meest recente versie van het rekenpakket SAFETI-NL versie 6.54 (juli 2009) gebruikt. Het Ministerie van VROM heeft dit rekenpakket voorgeschreven voor het uitvoeren van de risicoberekeningen van inrichtingen in Nederland, die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vallen.
4.4
Omgevingsfactoren / Bevolkingsdichtheden Voor de verdeling van de windsnelheid en weersklasse zijn de gegevens van het meest nabijgelegen weerstation gehanteerd, te weten Eindhoven. Door de gemeente Weert zijn de aanwezige personen in de omgeving van de inrichting, die kunnen worden blootgesteld aan de hiervoor beschreven effecten, bepaald. In bijlage 1 zijn de bevolkingsaantallen opgenomen.
blad 12 van 21
Save
projectnr. 202152 100889 - GA28 15 november 2010, revisie 02
5
Kwantitatieve Risicoanalyse (QRA) Vossen Laboratories Int. B.V. te Weert Gemeente Weert
Resultaten In dit hoofdstuk worden de resultaten van de risicoberekeningen, te weten het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en de maximale-effectafstand, besproken.
5.1
Plaatsgebonden risico
Figuur 5.1 Plaatsgebonden risicocontouren van Vossen
Figuur 5.1 geeft het berekend plaatsgebonden risico weer voor alle scenarios samen. Uit de tekening blijkt dat de 10-6-plaatsgebondenrisicocontour buiten de inrichtingsgrens is gelegen.
blad 13 van 21
Save
projectnr. 202152 100889 - GA28 15 november 2010, revisie 02
5.2
Kwantitatieve Risicoanalyse (QRA) Vossen Laboratories Int. B.V. te Weert Gemeente Weert
Groepsrisico Het berekende groepsrisico is weergegeven in figuur 5.2.
Figuur 5.2 Groepsrisico van Vossen
Het maximumaantal slachtoffers bedraagt 1, bij een frequentie van circa 5.10-7. Feitelijk is hiermee geen sprake van een groepsrisico aangezien het minder dan 10 slachtoffers betreffen.
5.3
Maximale-effectafstand Uit de berekeningen blijkt dat de maximale-effectafstand gelijk is aan circa 105 meter, dit geldt voor het scenario's Warehouses 6, 8 en 10 - Doors Open- 625 m².
blad 14 van 21
Save
projectnr. 202152 100889 - GA28 15 november 2010, revisie 02
6
Kwantitatieve Risicoanalyse (QRA) Vossen Laboratories Int. B.V. te Weert Gemeente Weert
Conclusie Uit dit onderzoek blijkt dat binnen de 10-6-plaatsgebondenrisicocontour geen kwetsbare objecten zijn gelegen. De 10-6-plaatsgebondenrisicocontour is buiten de inrichtingsgrens gelegen. In het bestemmingsplan dienen binnen deze contour kwetsbare objecten te worden uitgesloten. Met betrekking tot het groepsrisico geldt dat de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden. Feitelijk is er geen sprake van een groepsrisico aangezien er minder dan 10 slachtoffers zijn berekend.
blad 15 van 21
Save
projectnr. 202152 100889 - GA28 25 oktober 2010, revisie 02
Kwantitatieve Risicoanalyse (QRA) Vossen Laboratories Int. B.V. te Weert Gemeente Weert
Bijlage 1 : Inventarisatie bevolking
Bijlage
Save
projectnr. 202152 100889 - GA28 25 oktober 2010, revisie 02
Kwantitatieve Risicoanalyse (QRA) Vossen Laboratories Int. B.V. te Weert Gemeente Weert
NR op figuur 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38
Bijlage
Save
# Dag 7 80 12 6 20 10 1 2 4 5 6 31 3 35 24 5 700 5 8 8 5 8 5 15 2 20 14 2 47 5 5 5 24 23 136 250 5 5
# Nacht
1
8
1 1
34
projectnr. 202152 100889 - GA28 25 oktober 2010, revisie 02
Kwantitatieve Risicoanalyse (QRA) Vossen Laboratories Int. B.V. te Weert Gemeente Weert
Bijlage 2 : Overzicht warehousemodel SAFETI-NL
Bijlage
Save
WAREHOUSE OVERVIEW Study Folder:
98.095
Unique Audit Number:
Vossen Weert 23-09-2010 (RunRow Nacht)
SAFETI NL 6.54
Vossen Weert 23-09-2010 (RunRow Nacht) Study Warehouse 10 Fire Fighting System:
2.2b Fire brigade -mobilisation<15 mins ADR cl 3 not stored in synth pack or no ADR cl 3 8.800E-004 /AvgeYear
Total warehouse fire frequency: 625,00 m2 Warehouse surface area: 0,0640 kg/m2.s Maximum fire reaction rate: 1,0000 fraction Likelihood of doors being open:
LIST OF FIRE SCENARIOS Scenario Name
Fire Surface Area m2
Vent Rate Air Changes /hr
Fire Duration s
Probability
1.800,00
0,7800
1.800,00
0,2200
fraction
infinite Doors Open- 300 m2/1800 s
300,00 infinite
Doors Open- 625 m2/1800 s
625,00
Warehouse 6 Fire Fighting System:
2.2b Fire brigade -mobilisation<15 mins ADR cl 3 not stored in synth pack or no ADR cl 3 8.800E-004 /AvgeYear
Total warehouse fire frequency: 625,00 m2 Warehouse surface area: 0,0565 kg/m2.s Maximum fire reaction rate: 1,0000 fraction Likelihood of doors being open: LIST OF FIRE SCENARIOS Scenario Name
Fire Surface Area m2
Vent Rate Air Changes /hr
Fire Duration s
Probability
1.800,00
0,7800
1.800,00
0,2200
fraction
infinite Doors Open- 300 m2/1800 s
300,00 infinite
Doors Open- 625 m2/1800 s
Date:
25-10-2010
625,00
1 of 2
Time:
16:12:22
WAREHOUSE OVERVIEW Study Folder:
98.095
Unique Audit Number:
Vossen Weert 23-09-2010 (RunRow Nacht)
SAFETI NL 6.54
Warehouse 8 Fire Fighting System:
2.2b Fire brigade -mobilisation<15 mins ADR cl 3 not stored in synth pack or no ADR cl 3 8.800E-004 /AvgeYear
Total warehouse fire frequency: 625,00 m2 Warehouse surface area: 0,0317 kg/m2.s Maximum fire reaction rate: 1,0000 fraction Likelihood of doors being open:
LIST OF FIRE SCENARIOS Scenario Name
Fire Surface Area m2
Vent Rate Air Changes /hr
Fire Duration s
Probability
1.800,00
0,7800
1.800,00
0,2200
fraction
infinite Doors Open- 300 m2/1800 s
300,00 infinite
Doors Open- 625 m2/1800 s
Date:
25-10-2010
625,00
1 of 2
Time:
16:12:22
I.2008.1170.00.R001 bestemmingsplan Industrieterrein Leuken Noord: onderzoek externe veiligheid
Bijlage 2
Uitgangspunten kwantitatieve risicoanalyses weg en buisleidingen
l:\doc\i\2008\117000\i2008117000r001.doc 25-02-2011
40
I.2008.1170.00.R001 bestemmingsplan Industrieterrein Leuken Noord: onderzoek externe veiligheid
1) Uitgangspunten voor weg en buisleidingen a.
Beschouwde situaties
Voor de A2 en de twee buisleidingen is het plaatsgebonden risico en het groepsrisico met een kwantitatieve risicoanalyse beschouwd. Beoordeling van de verandering van het groepsrisico ten gevolge van het plan vindt plaats door de vergelijking van twee omgevingssituaties: inclusief en exclusief het ontwikkelingsgebied. Daarmee zijn de volgende situaties beschouwd: 1. autonome ontwikkeling; aanwezige huidige en geprojecteerde objecten; 2. planontwikkeling; aanwezige huidige en geprojecteerde objecten en ontwikkelingsgebied bestemmingsplan. De
stijging
van
het
groepsrisico
als
gevolg
van
het
plan
wordt
inzichtelijk
door:
„situatie planontwikkeling‟ minus „situatie autonome ontwikkeling‟. Deze stijging is toe te rekenen aan
het
vaststellen
De verantwoordingsplicht
van
het
groepsrisico
bestemmingsplan geldt
voor
de
„Industrieterrein hoogte
van
het
Leuken
Noord‟.
groepsrisico
na
planontwikkeling en de stijging van het groepsrisico als gevolg van deze planontwikkeling. b. Weerstation In de risicoanalyses zijn de meteorologische gegevens van weerstation Deelen gebruikt. c. Aanwezigheidsgegevens De hoogte en stijging van het groepsrisico hangt af van (de toename van) het aantal aanwezigen in het invloedsgebied. Het groepsrisico stijgt per definitie als het aantal aanwezigen in het invloedsgebied toeneemt. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico geldt per kilometer transportas. Alle aanwezigen in het invloedsgebied van deze kilometer dragen bij aan het groepsrisico. De
relevante
invloedsgebieden van
de
drie
risicobronnen
samen is het
onderzoeksgebied waarbinnen bevolking geïnventariseerd is. Het invloedsgebied wordt gedefinieerd door de 1% letaliteitafstand. Het invloedsgebied van de A2 wordt bij het plafondscenario bepaald door brandbare gassen (GF3) en is 325 meter. De invloedsgebieden van de buisleidingen zijn minder dan 500 meter. Het invloedsgebied is opgedeeld in vlakken. De ligging van de bevolkingsvlakken is weergegeven in figuur 17. Het ontwikkelingsgebied is vlak 3. In dit vlak is de planontwikkeling toegevoegd aan de autonome ontwikkeling. Deze gegevens zijn in de rekenmodellen overgenomen.
l:\doc\i\2008\117000\i2008117000r001.doc 25-02-2011
41
I.2008.1170.00.R001 bestemmingsplan Industrieterrein Leuken Noord: onderzoek externe veiligheid
Figuur 17: ligging bevolkingsvlakken
Voor zover de twee onderzoeksgebieden elkaar overlappen, is gebruik gemaakt van de bevolkingsgegevens
uit
„Onderzoek
Externe
Veiligheid:
Ontwikkeling
bedrijventerrein
Kampershoek-noord‟, projectnr. 231669 (164769), revisie 4, December 2010. De inventarisatie van aanwezigen is gebaseerd op de bestemmingsplancapaciteit. Bij het bepalen van de aanwezigheidsgegevens zijn drie correctiefactoren van belang. Het betreft: aantal aanwezigen: kengetal voor aantal aanwezigen personen per eenheid (bijvoorbeeld: oppervlaktegebied, oppervlakte gebouw of aantal woningen); verblijfstijdfractie: personen zijn niet de gehele dag- (08.00 tot 18.30 uur) en nachtperiode (18.30
tot
08.00
uur)
aanwezig
in
de
betreffende
functie.
Daarom
wordt
de
bevolkingsdichtheid gecorrigeerd met een kengetal voor de verblijfstijdfractie; fractie buitenshuis: personen zijn niet de gehele dag binnen. Personen buiten ondervinden een ander (doorgaans groter) effect dan personen binnen.
l:\doc\i\2008\117000\i2008117000r001.doc 25-02-2011
42
I.2008.1170.00.R001 bestemmingsplan Industrieterrein Leuken Noord: onderzoek externe veiligheid
Tabel 5 Overzicht gehanteerde kengetallen aanwezigheid verblijfstijdfractie
functie
buitenhuisfractie
kengetal aantal aanwezigen
dag (%)
nacht (%)
dag
nacht
wonen
50
100
0.07
0.01
2.4 personen per woning
bedrijven
100
19
0.05
0.01
1 werknemer per 100 m2 b.v.o.
kantoren
100
0
0.05
0.01
1 werknemer per 30 m2 b.v.o.
bedrijven ontwikkelingsgebied
100
100
0.05
0.01
40 personen per hectare
sportvelden
90
20
1
1
25 personen per hectare
gehanteerde kengetallen zijn afkomstig uit, in voorkeursvolgorde, de volgende bronnen: 1.
„Handreiking Verantwoordingplicht Groepsrisico‟ (november 2007, hoofdstuk 16), als gegevens daarin niet te vinden waren
2.
„Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 1, Deel 6: Aanwezigheidsgegevens‟ (2003)
Het aantal aanwezigen is bepaald en gecorrigeerd met de kengetallen uit tabel 5 en opgenomen in tabel 6. De id‟s corresponderen met de nummers in figuur 17. Vlak 3 is het ontwikkelingsgebied. Voor de autonome ontwikkeling is hier uitgegaan van 0 aanwezigen. Voor de planontwikkeling is in dit vlak conservatief uitgegaan van continue aanwezigheid (gehele etmaal). Tabel 6 In de rekenmodellen ingevoerde aanwezigheidsgegevens ID 1
functie bedrijven
2
11 huizen = 26,4 mensen
3
ontwikkelingsgebied, bedrijven
4
bedrijven
5
aantal aanwezigen dag nacht 0
0.05
0.01
13.2
26.4
0.07
0.01
269.2
269.2
0.05
0.01
372.3
34
0.05
0.01
bedrijven
2010
0
0.05
0.01
6
bedrijven
359.9
0
0.05
0.01
6
20 huizen = 48 mensen
24
48
0.07
0.01
7
bedrijven
1188
237
0.05
0.01
8
bedrijven
442
92
0.05
0.01
9
bedrijven
1241
260
0.05
0.01
14
5 huizen = 12 mensen
6
12
0.07
0.01
14
Nutsbedrijf
48
10
0.22
0.10
15
5 huizen = 12 mensen
6
12
0.07
0.01
16
5 huizen = 12 mensen
6
12
0.07
0.01
17
3 huizen = 7,2 mensen
3.6
7.2
0.07
0.01
18
2 huizen = 4,8 mensen
2.4
4.8
0.07
0.01
19
4 huizen = 9,6 mensen
4.8
9.6
0.07
0.01
20
4 huizen = 9,6 mensen
4.8
9.6
0.07
0.01
21
20 huizen = 48 mensen
24
48
0.07
0.01
22
17 huizen = 40,8 mensen
20.4
40.8
0.07
0.01
23
2 huizen = 4,8 mensen
2.4
4.8
0.07
0.01
24
12 huizen = 28,8 mensen
14.4
28.8
0.07
0.01
25
bedrijven
533
0
0.05
0.01
26
bedrijven
4.8
0
0.05
0.01
27
woningen
4
8
0.07
0.01
28
woningen
1.2
2.4
0.07
0.01
l:\doc\i\2008\117000\i2008117000r001.doc 25-02-2011
3450
fractie buiten dag nacht
43
I.2008.1170.00.R001 bestemmingsplan Industrieterrein Leuken Noord: onderzoek externe veiligheid
ID 29
functie woningen
aantal aanwezigen 4 8
fractie buiten 0.07 0.01
29
bedrijven
40
8
0.05
0.01
30
restaurant
19
47
0.05
0.01
31
sportvelden
19
47
1
1
32
sportvelden
35
7
1
1
33
sportvelden
50
10
1
1
34
woningen
2.4
4.8
0.07
0.01
35
woningen
19.2
9.6
0.07
0.01
36
woningen. lage dichtheid
84.71
169.4
0.07
0.01
37
woningen
1044
2087
0.07
0.01
p1
bedrijven
56
0
0.05
0.01
P2
bedrijven
245
0
0.05
0.01
p3
bedrijven
490
0
0.05
0.01
p4
bedrijven (kantoren)
533
0
0.05
0.01
p5
bedrijven
294
30
0.05
0.01
p6
bedrijven
220
0
0.05
0.01
p7
bedrijven
245
0
0.05
0.01
p8
bedrijven
220
0
0.05
0.01
p9
bedrijven
220
5
0.05
0.01
p10
bedrijven
73
0
0.05
0.01
2) Uitgangspunten A2 In de Circulaire RNVGS wordt RBMII+ genoemd als rekenmethodiek om externe veiligheidsrisico‟s te berekenen bij het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water. Daarnaast wordt de RBMII+ voorgeschreven in het concept Btev; de opvolger van de Circulaire RNVGS. De risicoanalyse is uitgevoerd met de meest recente versie (1.3) van dit rekenmodel. In tabel 7 zijn de ingevoerde wegkarakteristieken samengevat. Tabel 7 Invoer weggegevens in RBMII+ eigenschap
invoer
type wegtraject
snelweg
breedte weg
30 meter
frequentie
8.3 x 10-8
transportaandeel overdag
70 % (standaard)
transport werkweek
100 % (standaard)
transport gevaarlijke stoffen
zie tabel 8
In 2006 en 2007 zijn door DSV (Rijkswaterstaat) tellingen uitgevoerd voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. In tabel 8 zijn de meest recente telgegevens (2006) voor de A2 opgenomen. Voor het toekomstscenario zijn de tellingen uit 2006 opgehoogd met de groeiprognose voor het jaar 2020 volgens het Global Economy scenario. De circulaire RNVGS schrijft voor dat bij de berekening van het groepsrisico uitgegaan moet worden van de maximale benutting van de groeiruimte volgens het Basisnet weg.
l:\doc\i\2008\117000\i2008117000r001.doc 25-02-2011
44
I.2008.1170.00.R001 bestemmingsplan Industrieterrein Leuken Noord: onderzoek externe veiligheid
Dit
wordt
ook
wel
het
plafondscenario
genoemd
en
omvat
in
feite
de
maximale
risicogebruiksruimte. Volgens bijlage 5 van de circulaire ligt dit plafond voor de A2 bij een transport van 4000 wagens met brandbaar gas (GF3). In dit rapport zijn beide toekomstscenario‟s beschouwd. Tabel 8 Vervoersintensiteiten vervoer gevaarlijke stoffen over de A2 weg
A2
ID
L38
omschrijving
stofcategorie
peiljaar
A2 / N275 (A2 afrit 39) A2 / N280 (A2 afrit 40)
LF1
LF2
LT1
LT2
GF1
GF3
GT3
GT4
2006
4499
6240
57
394
33
1576
269
99
2020
5174
7176
83
571
48
1576
288
143
0,5%
2,7%
plafond
4000
17
1%
groeipercentage per jaar volgen GE scenario
1%
2,7%
2,7%
2,7%
0%
verklaring afkortingen LF
brandbare vloeistoffen
GF
brandbare gassen: GF3 bevat o.a. LPG
GT
toxische gassen
LT
toxische vloeistoffen
Elke hoofdcategorie wordt met een cijfer onderverdeeld in subcategorieën. Hoe hoger het cijfer hoe gevaarlijker de stof in deze subcategorie. Niet genoemde categorieën komen niet voor.
3) Uitgangspunten buisleidingen In de Regeling externe veiligheid buisleidingen wordt CAROLA voorgeschreven als rekenmethodiek om externe veiligheidsrisico‟s te berekenen bij het transport van gevaarlijke stoffen door aardgastransportleidingen. De risicoanalyse is uitgevoerd met de meest recente versie (1.0.0.51) van dit rekenmodel. De relevante leidinggegevens zijn aangeleverd door de N.V. Nederlandse Gasunie en staan in tabel 9 Tabel 9 Relevante leidinggegevens leidingen N.V. Nederlandse Gasunie (11 februari 2011) leidingnaam diameter [mm]
17
Invloedsgebied [m]
100% letaliteit [m]
A-521
914.00
druk [bar] 66.20
430
180
A-585
1067.00
66.20
490
190
brief van het ministerie van Verkeer en Waterstaat met kenmerk VMA/2007/552/FY van 29 mei 2007.
l:\doc\i\2008\117000\i2008117000r001.doc 25-02-2011
45
I.2008.1170.00.R001 bestemmingsplan Industrieterrein Leuken Noord: onderzoek externe veiligheid
Bijlage 3
Advies Regionale brandweer
l:\doc\i\2008\117000\i2008117000r001.doc 25-02-2011
46
I.2008.1170.00.R001 bestemmingsplan Industrieterrein Leuken Noord: onderzoek externe veiligheid
Bijlage 4
Effecten van ongevalscenario‟s
l:\doc\i\2008\117000\i2008117000r001.doc 25-02-2011
47
I.2008.1170.00.R001 bestemmingsplan Industrieterrein Leuken Noord: onderzoek externe veiligheid
In tabel 10 staan de meest voorkomende ongevalscenario‟s voor de rijksweg A2 opgesomd met hun effectafstanden. Dit zijn afstanden in meters waarbinnen, modelmatig, een bepaald percentage van personen dat zich buiten bevindt komt te overlijden als gevolg van het betreffende ongevalscenario. Voor alle opgenomen effectafstanden geldt dat de letaliteit van mensen die buiten verblijven doorgaans hoger is dan de letaliteit van mensen binnenshuis. Dit verschil in letaliteit
is
onder
meer
afhankelijk
van
constructieve
betrouwbaarheid
en/of
de
luchtdoorlatendheid van gebouwen. Tabel 10 Gemiddelde effectafstanden18 van mogelijke ongevalscenario‟s op de weg voor personen buiten effectafstanden (% lethaal in meters)
19
nr.
stof
ongevalscenario
effect
100%
90%
50%
10%
1%
1
LF1
plasbrand 314 m2
warmtebelasting
10
--
12
16
21
2
LF1
plasbrand 1660 m2
warmtebelasting
23
--
--
29
37
3
LF2
plasbrand 314 m2
warmtebelasting
11
--
17
25
32
4
LF2
plasbrand 1660 m2
warmtebelasting
23
--
24
33
46
5
GF3
fakkelbrand
warmtebelasting
65
66
67
70
73
6
GF3
wolkbrand
warmtebelasting
60
--
--
--
--
7
GF3
koude BLEVE
warmtebelasting
85
86
96
130
230
8
GF3
koude BLEVE
piek overdruk
--
--
--
--
51
19
GF3
warme BLEVE
warmtebelasting
85
86
96
130
230
10
GF3
warme BLEVE
piek overdruk
--
--
--
--
26
11
LT2
vrijkomen toxische vloeistof 314 m2
toxische belasting
19
30
55
95
130
12
LT2
vrijkomen toxische vloeistof 1660 m2
toxische belasting
43
65
135
255
374
De effectafstanden voor de buisleidingen zijn opgenomen in tabel 9. Het effect van buisleidingen is warmtestraling. De kortste afstand tussen de geprojecteerde gebouwen en de rand van de weg is circa 35 meter. Binnen deze afstand kunnen echter wel voor korte tijd mensen aanwezig zijn (parkeren). Alle effectafstanden uit tabel 10 zijn daarmee relevant. De 100% letaliteitgrens van beide buisleidingen ligt in het ontwikkelingsgebied. Hierbij moet bedacht moet worden dat buiten (en binnen) deze afstanden ook gewonden kunnen vallen. Het is namelijk geenszins zo dat men buiten de 1%-letaliteitgrens veilig is. Voor de hulpverlening en rampenbestrijding is het aantal gewonden juist belangrijk. Alle ongevalscenario‟s uit tabel 10 zijn daarmee relevant voor het dimensioneren van maatregelen.
18
Deze effectafstanden zijn onder andere afhankelijk van de weerscondities. Voor alle stoffen is uitgegaan van de grootste
gemiddelde afstand exclusief weersklasse F1,5. Bij weersklasse F1,5 is deze afstand soms groter, maar deze klasse komt weinig en alleen in de nacht voor. In de nacht vindt relatief weinig transport van gevaarlijke stoffen plaats. Voor het dimensioneren van maatregelen zijn de afstanden voldoende nauwkeurig. 19 Afstanden zijn overgenomen uit het rapport „Externe Veiligheid langs transportassen studie naar bouwkundige voorzieningen‟, gemeente Tilburg, 23 december 2005. Voor LF1 en LT2 is dit aangevuld met getallen uit het rekenmodel dat is gehanteerd in de risicoanalyse. Voor wat betreft GF3 is dit aangevuld met getallen uit de Handreiking verantwoorde brandweeradvisering.
l:\doc\i\2008\117000\i2008117000r001.doc 25-02-2011
48
I.2008.1170.00.R001 bestemmingsplan Industrieterrein Leuken Noord: onderzoek externe veiligheid
Uit tabel 10 blijkt dat de effectafstanden van een BLEVE en toxische belasting als gevolg van een ongeval met een toxische vloeistof het grootst zijn. Uit een analyse voor het plan met behulp van het RBMII+-model blijkt dat het transport van GF3 maatgevend is voor het groepsrisico. Zonder vervoer van deze stof is het groepsrisico namelijk 0.0011 maal de oriëntatiewaarde (GEscenario). De warme BLEVE is gegeven de risicobijdrage en de effectafstanden het maatgevende ongevalscenario voor het groepsrisico van de A2. Daarnaast is de warmtebelasting als gevolg van een ongeval met een buisleiding relevant voor het plan. Het groepsrisico van de buisleiding is namelijk hoger dan dat van de A2. Het integreren van risicoreducerende maatregelen in het plan kan mede op basis van effectafstanden uit tabel 10 plaatsvinden. Maatregelen behoren hierbij te worden afgestemd op het type ongeval. Bij de keuze voor het treffen van maatregelen gaat het niet zozeer om de (verschillen tussen) gebeurtenissen die kunnen optreden op de infrastructuur, maar juist om de classificatie
van
de
effecten
op
de
omgeving
van
de
ongevalscenario‟s.
Inzicht
in
tussengebeurtenissen kan wel relevant zijn voor het identificeren van risicoreducerende maatregelen aan de bron, hiervoor wordt kortheidshalve verwezen naar de PGS 3. In onderstaande vier kaders is per vervoerde stofcategorie een korte omschrijving van de effecten opgenomen. Ongevalscenario’s met brandbare vloeistoffen (LF) De gevolgen van het vrijkomen van brandbare vloeistoffen (zoals benzine) worden in eerste instantie bepaald door de plasgrootte en of er al dan niet ontsteking van de gevormde vloeistofplas plaatsvindt. De volgende ongevalscenario‟s kunnen optreden op de weg langs het hotel:
plasbrand: bij het continu vrijkomen van een brandbare vloeistof uit een gat in de tank zal zich bij een ontsteking een plasbrand vormen. De fysische effecten van brandbare vloeistoffen zijn voornamelijk warmtestraling en convectie. Het ongevalverloop van een talud (zoals bij de rijksweg A7) is geen onderdeel van het risicomodel. De vloeistofplas kan echter van de weg richting het hotel „naar beneden lopen‟, ook terwijl de „damp‟ boven de vloeistofplas in brand staat. Hoewel de vloeistof relatief langzaam zal uitvloeien op een grasachtige ondergrond kan dit de effectafstand vergroten.
Ongevalscenario’s met toxische vloeistoffen (LT) Een toxische vloeistof (zoals propylamine) komt op eenzelfde wijze vrij als een brandbare vloeistof. In dit geval is de damp die ontstaat uit de plas echter toxisch. Sommige toxische vloeistoffen zijn ook brandbaar. Indien deze stoffen ontstoken worden, zullen de stoffen verbranden waardoor ook schade ontstaat door warmtestraling. Deze schade is kleiner dan de schade die ontstaat wanneer mensen worden blootgesteld aan de toxische belasting. Bij toxische brandbare vloeistoffen (/gassen) is daarom de toxische belasting maatgevend. De gevolgen van het vrijkomen van toxische vloeistoffen worden bepaald door de plasgrootte. De volgende ongevalscenario‟s kunnen optreden op rijksweg A7 langs het plangebied:
vrijkomen toxische vloeistof en damp: bij het vrijkomen van een toxische vloeistof uit een gat in de tank zal zich een toxische wolk vormen. Het fysische effect van toxische vloeistoffen is dus toxische belasting.
l:\doc\i\2008\117000\i2008117000r001.doc 25-02-2011
49
I.2008.1170.00.R001 bestemmingsplan Industrieterrein Leuken Noord: onderzoek externe veiligheid
Ongevalscenario’s met brandbare gassen (GF3) op de weg Vervoerde brandbare gassen zijn te omschrijven als in een tankwagon tot vloeistof verdichte gassen. Deze gassen worden dus onder druk vervoerd. Bij het vrijkomen van de vloeistof uit de tank wordt gas gevormd. Het gaat hierbij om stoffen als propaan en lpg. Bij het vrijkomen van een brandbaar gas kan een directe ontsteking van het vrijkomend gas plaatsvinden of een vertraagde ontsteking, waarbij zich eerst een gaswolk heeft gevormd. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de schadeontwikkeling bij het vrijkomen van brandbare gassen het volgende kan zijn:
fakkelbrand: bij het continu vrijkomen van een brandbaar gas uit een gat in de tank zal zich bij een directe ontsteking een fakkel vormen. Dit subscenario resulteert in een hoge warmtestraling; wolkbrand: bij het continu vrijkomen van een brandbaar gas uit een gat in de tank zal bij een vertraagde ontsteking een gaswolkbrand ontstaan. Door het continu vrijkomen van het gas ontstaat eerst een wolk, die daarna als gevolg van een ontstekingsbron ontsteekt. Dit subscenario resulteert in een hoge warmtestraling; BLEVE (warm of koud): Een BLEVE is een explosie als gevolg van het falen van de tankwagon, met daarin het tot vloeistof verdichte gas, gevolgd door een explosieve expansie van de vloeistof. Voor het falen van de tankwagon is de vloeistof in evenwicht met de verzadigde damp. Na het falen valt deze druk weg en treedt een versnelde verdamping op. Dit proces heeft tot gevolg dat in enkele milliseconden een grote hoeveelheid vloeistof verdampt (ook wel flashen genoemd). Energie en gas komt hierbij vrij. Een BLEVE resulteert piekoverdruk en brokstukken. Als het gas ontsteekt treedt ook warmtestraling op. De grondschok bij een BLEVE is meestal verwaarloosbaar ten opzichte van andere effecten. Bij het transport van tot vloeistof verdichte gassen kunnen twee oorzaken tot een BLEVE leiden: de eerst mogelijke oorzaak is brand/vlammen in contact met de tank (warme BLEVE, heat caused ). Hierdoor wordt de tankinhoud verwarmd en zal de druk toenemen (volgens het damp/vloeistof evenwicht). Tegelijkertijd kan lokaal de sterkte van de tankwand afnemen als gevolg van een temperatuurtoename. De combinatie van verhoogde druk en (lokale) afname van sterkte zal er uiteindelijk toe leiden dat de tankwand bezwijkt; de tweede mogelijke oorzaak van een BLEVE is een mechanische impact (bijvoorbeeld een botsing), waardoor de tankwand bezwijkt (koude BLEVE, impact caused). De druk waarbij de stof vrijkomt kan lager zijn dan in geval van een brand.
Ongevalscenario’s met brandbare gassen (aardgas) uit een buis Door hogedruk aardgastransportleidingen wordt brandbaar gas onder hoge druk getransporteerd. Bij een leidingbreuk stroomt het gas direct uit de leiding. Dit gas kan direct of vertraagd ontsteken. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de schadeontwikkeling bij het vrijkomen van brandbare gassen het volgende kan zijn:
fakkelbrand: bij het continu vrijkomen van een brandbaar gas uit een gat in de leiding zal zich bij een directe ontsteking een fakkel vormen. Dit subscenario resulteert in een hoge warmtestraling;
wolkbrand: bij het continu vrijkomen van een brandbaar gas uit een gat in de leiding zal bij een vertraagde ontsteking een gaswolkbrand ontstaan. Door het continu vrijkomen van het gas ontstaat eerst een wolk, die daarna als gevolg van een ontstekingsbron ontsteekt. Dit subscenario resulteert in een hoge warmtestraling;
fysische explosie: bij het scheuren van de leiding en ontstaan van een vuurbal. Dit subscenario leidt tot piekoverduk. In het rekenmodel wordt dit effect niet meegenomen omdat het niet significant bijdraagt aan het risico.
l:\doc\i\2008\117000\i2008117000r001.doc 25-02-2011
50