Eisen voor materialen en chemicaliën voor de drinkwatervoorziening in Nederland Wim van de Meent Al meer dan dertig jaar besteden waterbedrijven en overheid structureel aandacht aan de effecten van materialen en chemicaliën op de drinkwaterkwaliteit. Na de start begin jaren zeventig van de vorige eeuw werd deze aandacht geïnstitutionaliseerd met de oprichting op van de Commissie Gezondheidsaspecten Chemicaliën en Materialen Drinkwatervoorziening (CGCMD) op 5 februari 19761.Deze commissie kreeg de taak materialen en chemicaliën die bij de productie en distributie van drinkwater worden gebruikt toxicologisch te beoordelen. Deze commissie bestaat nog steeds, met dien verstande dat de naam veranderd is in Commissie van Deskundigen Waterleidingbesluit (CvD MC 2). De taken van de CvD MC zijn vastgelegd in een Ministeriële Regeling. Kort gezegd komt die erop neer dat elk product dat in Nederland in contact komt met drinkwater, door de CvD MC volgens de Ministeriële Regeling moet zijn beoordeeld. Deze beoordeling leidt in het positieve geval, via een hieronder toegelichte procedure, tot een kwaliteitsverklaring, het Kiwa-ATA3. Door uitsluitend materialen te gebruiken met een dergelijk certificaat, dragen verantwoordelijken en toezichthouders op alle fasen van de drinkwatervoorziening bij aan de veiligheid en gezondheid van de Nederlandse drinkwaterconsument. Als gezonde dertigjarige is de CvD MC in de kracht van zijn leven. Onlangs werd het aantal van 100 vergaderingen gepasseerd, een goede aanleiding om stil te staan bij de historie van deze commissie en in grote lijnen te beschrijven hoe de CvD MC zijn taken vervult. Historie De aanleiding voor de oprichting van de CGCMD was het resultaat een internationale enquête van de WHO in 1969 over het gebruik van synthetische vlokhulpmiddelen. Van een grote groep onderling verschillende producten bleek vaak niet meer bekend dan de handelsnaam. Waterleidingbedrijven tastten veelal in het duister ten aanzien van de chemische samenstelling van deze producten, zeker als het ging om de gehalten aan verontreinigingen. En de waterbedrijven die eisen stelden aan de kwaliteit van deze producten, deden dat onderling sterk verschillend. De WHO beval daarom aan om eerst op nationaal niveau uniformiteit in de kwaliteitseisen af te spreken, als eerste stap richting internationaal geüniformeerde regelingen. In Nederland heeft destijds overleg tussen de Inspectie voor de Volksgezondheid, Kiwa en het Rijksinstituut voor Drinkwatervoorziening geleid tot de conclusie dat er behoefte was aan een commissie die niet alleen de problematiek van de beoordeling van chemicaliën zou aanpakken, maar ook die van nieuwe typen buismaterialen en materialen voor inwendige bescherming van buizen en reservoirs. Dit leidde tot de instelling van de CGCMD, die destijds4 bestond uit vertegenwoordigers van de Hoofdinspecteur van de Volksgezondheid belast met het toezicht op de Hygiëne van het Milieu, de Hoofdinspecteur van de Volksgezondheid belast met het toezicht op levensmiddelen en de keuring van Waren, het Rijksinstituut voor Drinkwatervoorziening ( RID), het Rijksinstituut voor de Volksgezondheid (RIV) en het Keuringsinstituut voor Waterleiding artikelen KIWA N.V. Een commiisie met een sterk overheidskarakter en dat was bewust gekozen. Allereerst vanwege het centrale belang van de volksgezondheid bij de beoordeling van de toepassing van de 1
Geïnstalleerd door de toenmalige Directeur-Generaal voor de Milieuhygiëne Ir. W.C. Reij
2
CvD MC is de afkorting die in de wandeling wordt gebruikt en staat voor Commissie van Deskundigen voor Materialen
en Chemicaliën. 3 ATA staat voor Attest Toxicologische Aspecten 4 De organisaties zijn uiteraard vermeld met de namen van toen.
1
producten in de drinkwatervoorziening. Het was en is de taak van de overheid om op dit gebied eisen en voorwaarden te stellen. Daarnaast ging men ervan uit dat het overheidskarakter het verkrijgen van meestal zeer vertrouwelijke informatie van de leveranciers van de producten zou bevorderen. Ook zou zo de toegang tot veelal eveneens vertrouwelijke toxicologische informatie beter zijn gewaarborgd . Sindsdien beoordeelt in Nederland de commissie op aanvraag van leveranciers producten die in contact komen met drinkwater. Bij een positieve beoordeling worden ze door het bevoegde gezag5 toegelaten, onder formulering van aan het product te stellen eisen en voorwaarden voor toepassing. Deze eisen en voorwaarden zijn vervolgens de basis voor certificering van deze producten door Kiwa. De commissie heeft tot eind 2002 geopereerd onder de naam CGCMD en is na 82 vergaderingen per 1 januari 2003 opgevolgd door de CvD MC. De CvD MC is ingesteld door de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu per besluit van 7 december 2002, op grond van artikel 17h van het Waterleidingbesluit 2001. De CvD MC is belast met de uitvoering van de Regeling Materialen en Chemicaliën Leidingwatervoorziening (in het vervolg: de Regeling), die niet alleen is gebaseerd op de Drinkwater Richtlijn EU 98/83, de Waterleidingwet en het Waterleidingbesluit 2001, maar ook op het Bouwbesluit 2003, omdat de te stellen eisen voor producten in contact met drinkwater ook gelden voor installaties in woningen en gebouwen. Om die reden is in de CvD MC een vertegenwoordiger van de Nederlandse Vereniging van Toeleveranciers van de Bouw ( NVTB) opgenomen. De CvD MC bestaat op dit moment verder uit vertegenwoordigers van certificatie-instellingen, van RIVM en de VEWIN en wordt voorgezeten door de heer Ir. G.W. Ardon, werkzaam bij Vitens . Het secretariaat wordt verzorgd door Kiwa6.
-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Commissie van Deskundigen Waterleidingbesluit. Vlnr: John van Genderen, Jan Knijff, Ans Versteegh, Henne Kool, Richard Meijburg, Harry Bovendeerd, Ger Ardon, Rolaf van Leeuwen, Wim van de Meent
Taken De CvD MC heeft als taak om de minister van VROM te adviseren over: • de te stellen gezondheidskundige eisen aan producten die in contact komen met drinkwater; • onderzoek en beoordeling van deze producten; 5
Tot 2003 de Inspecteur Generaal van de VROM Inspectie. Daarna de Minister van VROM. Samenstelling: ir. G.W. Ardon (VROM), voorzitter; H.P.J.G.M. Bovendeerd (NVTB) ; dr. J. van Genderen ( Kiwa), dr. H. J. Kool ( VEWIN), Prof. dr. F.X.R. van Leeuwen (RIVM) , drs. W. van de Meent (Kiwa), secretaris; ir. R.L.J. Meijburg ( certificatie-instellingen); mevr. ir. J.F.M. Versteegh (RIVM, voorzitter ScTLP) ; J.H. Knijff ( Kiwa) verzogt de verslaglegging. 6
2
• afgifte van erkende kwaliteitsverklaringen voor deze producten; • de gelijkwaardigheid van kwaliteitsverklaringen uit andere Europese lidstaten of een andere staat die partij is bij de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte. Ter ondersteuning bij de uitvoering van deze taken laat de commissie zich bijstaan door twee subcommissies: de Subcommissie Toxiciteit en de Subcommissie Technieken Legionella Preventie. Subcommissie Toxiciteit W4 De Subcommissie Toxiciteit (in de wandeling W4 7) wordt voorgezeten door Prof.dr. F.X.R van Leeuwen van het RIVM. Kiwa verzogt het secretariaat. Deze commissie is actief sinds 17 april 1975 en heeft haar werkzaamheden na de instelling van de CvD MC als subcommissie van de CvD MC voortgezet.
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Subcommissie Toxiciteit W4. Vlnr: Rolaf van Leeuwen, John van Genderen, Stephan Merkx, Bianca van de Ven
De W4 heeft tot taak aan de CvD MC adviezen uit te brengen over: • de toelaatbaarheid van een product en het stellen van eisen en voorwaarden waaronder een kwaliteitsverklaring kan worden afgegeven, gebaseerd op toxicologische kennis van de samenstellende componenten en een inschatting van het risico van blootstelling;. • het stellen van grenswaarden (maximaal toelaatbare concentraties of MTC’s) in leidingwater en voorkomenlimieten in het eindproduct voor de grond- en hulpstoffen, evenals de verontreinigingen, in materialen en chemicaliën die in contact kunnen komen met leidingwater, indien dit uit oogpunt van bescherming van de volksgezondheid gewenst wordt geacht; • positieve lijsten en het beoordelingsbeleid van de Commissie ten aanzien van producten en productgroepen die in contact kunnen komen met leidingwater; • toe te passen test- en meetmethoden en de daaraan te stellen eisen; 7
De “W” staat voor water, de “4” staat voor het aantal leden (deskundigen) met kwalificaties in de toxicologie, leidingwatertechnologie, materiaalkunde en industriële productieprocessen. Samenstelling : Prof. dr. F.X.R. van Leeuwen (RIVM) voorzitter, dr. J. van Genderen ( Kiwa Certification) secretaris, mevr. dr. B.M. van de Ven (RIVM), drs. S.E.G.P Merkx ( namens de Nederlandse kunststof producerende en kunststof verwerkende industrie, vereend in de commissie GMD: Gezondheidsaspecten Materialen in de Drinkwatersector.
3
•
adequate uitvoering van de Regeling.
Subcommissie Technieken Legionella Preventie De tweede subcommissie is de Subcommissie Technieken Legionella Preventie8 (Sc TLP). Deze commissie met als voorzitter Mevr. Ir. J.F.M Versteegh, RIVM, bestaat sinds 30 augustus 2006. Kiwa vervult het secretariaat. __________________________________________________________________________________
___________________________________________________________________________________ Subcommissie Technieken Legionella Preventie: Vlnr: Rosé Derwort, Wim van de Meent, Jan Knijff, Frank Oesterholt, Ans Versteegh, Henne Kool. Frans Wetsteyn en Wilfred Reinhold ontbreken.
De Subcommissie is opgericht om te kunnen voorzien in de beoordeling van technieken die als doel hebben om de Legionellabacterie te bestrijden in binneninstallaties, voor zover die niet onder de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 vielen9. Het kader daarvoor is gegeven in een brief van Staatssecretaris Van Geel van 15 augustus 2006 aan de Tweede Kamer. In deze brief stelt de Staatssecretaris dat deze technieken getoetst kunnen worden door de CvD MC op basis van het Waterleidingbesluit. Tevens heeft de staatssecretaris aangegeven dat de “CvD MC op aanvraag van de leverancier een voorlopige kwaliteitsverklaring kan afgeven (voor een beperkt aantal aangewezen locaties en voor een beperkte duur), teneinde meetgegevens te verzamelen voor de toelating op grond van het Waterleidingbesluit. Daarnaast is vanuit de Waterleidingwet vereist dat producten die in contact met drinkwater worden gebracht dan wel daaraan worden toegevoegd (met uitzondering van de biociden) beschikken over een Attest Toxicologische Aspecten (ATA). Hiermee wordt gewaarborgd dat het ter keuring aangeboden product gelijk is aan de producten die op een later moment worden geproduceerd en op de markt gebracht. Het ATA-vereiste geldt nu ook al voor de materialen van het apparaat waarmee biociden worden toegevoegd; het ligt in de bedoeling dat het ATA-vereiste in de toekomst tevens zal gelden voor de biociden zelf.” Het doel van deze subcommissie is om de commissie te adviseren over de toelating van technieken die door leveranciers op de markt worden gebracht ter bestrijding of preventie van Legionella, vooral in binneninstallaties. De Sc TLP zorgt daarbij voor: 8
Samenstelling Sc TLP : Mw. Ir J.F. M. Versteegh (RIVM) , voorzitter, J.H. Knijff (Kiwa Certification), secretaris,dr. H.J. Kool (Vewin), mr. W.F.E Reinhold (VROM), ir. F.J. Wetsteyn (VROM Inspectie) , W.R.F. Derwort ( Kiwa Certification), Ir. F.I.H.M. Oesterholt ( Kiwa Water Research), Drs. W. van de Meent ( Secretaris Commissie van Deskundigen) 9
Middelen met biocide werking, die in situ worden geproduceerd, vielen niet onder de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 en
hadden dus geen toelating van het College Toelating Bestrijdingsmiddelen (Ctgb) nodig. Inmiddels is dat wel zo.
4
• • • •
adviezen in overeenstemming met artikel 17g van het Waterleidingbesluit over het verlenen van een (voorlopige ) kwaliteitsverklaring; adviezen over het omzetten van de voorlopige kwaliteitsverklaring in een definitieve; ontwikkelen en op schrift zetten van een beoordelingsbeleid; voorstellen op publicitair vlak.
Beoordeling en toelating Materialen en chemicaliën Uitgangspunt bij de beoordeling van producten in contact met drinkwater is dat deze producten de kwaliteit van het drinkwater niet nadelig mogen beïnvloeden. Dat wil zeggen dat ze geen stoffen aan het water mogen afgeven, niet als gevolg van migratie uit het (buis)materiaal en ook niet als gevolg van het oplossen uit chemicaliën die bij de zuivering worden ingezet. Nu is het in de praktijk onmogelijk om volledig aan deze eis te voldoen. Daarom is een toelatingsbeleid opgesteld, met het doel zodanige grenzen te stellen aan de beïnvloeding van de waterkwaliteit dat deze minimaal is, en hoe dan ook (ruim) binnen de grenzen van de wet en het Waterleidingbesluit blijft.10 De W4 heeft, als onafhankelijke commissie, de taak om vast te stellen uit welke stoffen het te beoordelen product bestaat. De betreffende informatie wordt verzameld door medewerkers van Kiwa, volgens de regels die werkende weg door de W4 zijn ontwikkeld teneinde het mogelijk te maken om de volledige chemische receptuur te beoordelen. Indien het product volledig bestaat uit stoffen, die op de zogenaamde positieve lijst11 voorkomen,kan Kiwa het certificatieproces beginnen. Kiwa meldt, volgens afspraak, deze gevallen aan de W4. De W4 kan vervolgens gebruik maken van zijn bevoegdheid om het oordeel van Kiwa te controleren. Indien het product stoffen bevat, die niet op de positieve lijst voorkomen, formuleert de W4 een advies aan de commissie over te stellen grenswaarden en MTC’s, zoals hierboven al aangegeven. Daarnaast adviseert de W4 over de uit te voeren testen in het laboratorium12. De keuze van de testen baseert de W4 op de samenstelling van het product. Maatwerk dus. De voorgestelde MTC’s en de uit te voeren laboratoriumonderzoeken worden in de vorm van een advies voorgelegd aan de CvD MC. Bij een positief oordeel van de CvD MC wordt het advies ter bekrachtiging voorgelegd aan de Minister. Indien de minsiter het advies over neemt deelt hij vervolgens aan Kiwa mee dat tot certificering kan worden overgegaan, met inachtneming van de door de CvD MC geformuleerde eisen en de artikelen de artikelen 14 en 15 uit Hoofdstuk 4 van de Regeling. Deze artikelen bevatten de spelregels voor het certificatieproces.
10
Zie voor meer informatie over dit onderwerp het artikel van Van Genderen ,Van Breemen en Cramerelders op deze site
11
De positieve lijst is een lijst waar stoffen op staan die toegepast mogen worden.
12
De Commissie kan besluiten om van de uitvoering van laboratoriumonderzoek af te zien op grond van een berekende schatting van de te verwachten concentraties in drinkwater. De Commissie heeft deze methode en voorwaarden voor toepassing in een protocol vastgelegd.
5
Het volgende schema vat de hierboven beschreven procedure nog eens samen.
Aanvraag
Beoordeling
Pos. lijst?
ja
nee laboratorium testen
ja
lab testen nodig nee
test rapport
Product beoordeling
Beoordeling door CvD MC
Beslissing van Minister
beoordeling van kwaliteitssyteem van producent
Certificaat
Technieken legionellapreventie Teneinde de CvD MC adequaat te kunnen adviseren, voert de Subcommissie Technieken Legionella Preventie de volgende taken uit met betrekking tot technieken, apparatuur en methoden die ter beoordeling worden aangeboden: • vaststellen welke informatie de aanvrager bij zijn aanvraag dient te overleggen; • opstellen van een programma van (aanvullend) onderzoek; • evaluatie van de informatie en de resultaten van onderzoek. 6
Het karakter van het werk van de ScTLP is sterk veranderd door het in werking treden van de Wet Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden (WGB) in oktober 2007. In deze wet is het begrip “biociden” zodanig gedefinieerd, dat vrijwel alle technieken die gebaseerd zijn op de biocidewerking van een stof onder de WGB vallen en een toelating nodig hebben van het Ctgb13 ( voorheen Ctb14). Zij mogen dus niet meer worden beoordeeld door de ScTLP. Tot oktober 2007 vielen in situ geproduceerde biociden nog buiten het wettelijke kader waarbinnen het Ct(g)b opereerde. De Sc TLP beperkt zich nu tot de beoordeling van fysische technieken voor Legionellapreventie en wisselt daarnaast vaktechnische kennis en informatie uit met het Ctgb ter ondersteuning van de beoordeling van technieken die bij het Ctgb voor toelating worden aangeboden. De Sc TLP heeft een beoordelingsprotocol opgesteld dat veel aandacht besteedt aan de vaststelling van de werking van de techniek en aan de vorming van ongewenste nevenproducten. Dit protocol is in de vorm van een advies aangeboden aan het Ctgb voor toepassing in het kader van aanvragen voor proefontheffingen.
Zoals eerder gezegd gaat Kiwa na vaststelling door de Minister van de eisen over tot certificering in overeenstemming met de artikelen 14 en 15 van de Regeling. In deze artikelen wordt een opsomming gegeven van de eisen waaraan het kwaliteitssysteem van de leverancier van het product dient te voldoen en waar de certificatie-instelling op dient te controleren, voordat een Kiwa ATA kan worden verleend. Het gaat hierbij om het vastleggen van alle aspecten die de kwaliteit van het eindproduct kunnen beïnvloeden, zoals de kwaliteit van de grondstoffen, het productieproces, de kwaliteitscontrole van de eindproducten en de wijze waarop intern transport en opslag zijn geregeld. Ook is het een vereiste dat de certificatie-instelling jaarlijks rapporteert aan het Ministerie over de jaarlijkse audits en de resultaten daarvan. De meest recente rapportage van Kiwa in dit verband heeft betrekking op het jaar 2007 . In de figuur hieronder staat een grafische weergave van de resultaten van de post-certificatie audits, ook wel inspectie-audits genoemd, van de afgelopen jaren.
13 14
College toelating gewasbeschermingsmiddelen en biociden College toelating bestrijdingsmiddelen
7
Tekortkomingen ATA-inspecties
Percentage
40 30 Tekortkomingen
20
Erns tige tekortkomingen
10 0 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 Jaar
_ Op de horizontale as staan de jaartallen en op de verticale as het percentage van de audits waarbij (ernstige) tekortkomingen werden gevonden. Het gemaakte onderscheid tussen tekortkomingen en ernstige tekortkomingen komt ruwweg neer op het volgende. “Tekortkomingen” zijn onvolkomenheden van administratieve aard: de papieren of etiketten blijken niet in orde te zijn bij de audit. “Ernstige tekortkomingen” hebben betrekking op de kwaliteit van het product zelf. Meestal gaat het om gevallen waarin de producent bij de productie grondstoffen gebruikt die niet zijn beoordeeld. De producent is verplicht om zulke wijzigingen te melden en voor te leggen voor beoordeling. Dat wordt in de meeste gevallen ook gedaan, maar helaas niet altijd, zoals in de praktijk blijkt. Volgens een vastgelegde procedure krijgt de producent de gelegenheid om beide soorten tekortkomingen binnen een bepaalde termijn weg te nemen. Doet hij dat niet, dan wordt het certificaat opgeschort of ingetrokken. Uitsluitend als er sprake is van een acuut gevaar voor de volksgezondheid kan en zal het certificaat onmiddellijk na het vaststellen van de ernstige tekortkoming worden ingetrokken. Zoals de figuur aangeeft, is in de afgelopen jaren zowel het percentage audits met tekortkomingen als audits met ernstige tekortkomingen onder de 10% gebleven. De CvD MC is van mening dat hiermee het risico voor de drinkwaterconsumnet tot een acceptabel laag niveau is teruggebracht . Er is dan ook geen aanleding om op dit moment de certificatie-inspanningen op te voeren.. Elk jaar worden de ongeveer 300 producten, die inmiddels over een Kiwa ATA beschikken,gecontroleerd volgens de Europese normen ten aanzien van product- en procescertificatie. Mede dankzij deze combinatie van beoordeling en certificering zoals beschreven in de Regeling beschikt de Nederlandse drinkwatervoorziening over een controlesysteem dat vertrouwen in de veiligheid en betrouwbaarheid van aan te schaffen producten rechtvaardigt. Op www.Kiwa.nl/ATA is een volledig overzicht van deze producten te vinden. Gelijkwaardige kwaliteitsverklaring Zoals eerder vermeld heeft de Commissie ook de taak de Minister te adviseren over de gelijkwaardigheid van kwaliteitsverklaringen die zijn afgegeven door een onafhankelijke certificeringinstelling uit een andere lidstaat of uit een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Ruimte. Zoals in artikel 16 van de Regeling is vastgelegd, moet de
8
Commissie zich ervan vergewissen dat deze kwaliteitsverklaring voldoet aan tenminste gelijkwaardige eisen als bedoeld in de Regeling. Bij het bepalen van de gelijkwaardigheid stelt de CvD MC een aantal vragen met betrekking tot de beoordelingsfase, de onderzoeksfase en de certificeringsfase: A. Beoordeling ( Zie Regeling Hoofdstuk 3, Artikel 6 en 7) 1. Wordt de chemische samenstelling van het product voldoende diepgaand geanalyseerd en is de onafhankelijkheid van de beoordeling daarbij voldoende gewaarborgd? 2. Vindt de toetsing aan de positieve lijst plaats door een onafhankelijke partij en op basis van volledige informatie over de chemische samenstelling van het product? 3. Worden de MTC’s van stoffen, die niet op de positieve lijst staan en niet voorkomen in de Regelgeving m.b. t drinkwater, vastgesteld door een onafhankelijke (overheid) instantie? 4. Is de onafhankelijkheid van de partij, die bepaalt welke laboratoriumtesten uitgevoerd moeten worden en wie de resultaten daarvan beoordeelt, voldoende gewaarborgd? 5. Zijn bovengenoemde activiteiten in handen van de overheid of worden ze uitgevoerd onder toezicht van de overheid? B. Onderzoek: (Zie Regeling, Hoofdstuk 3, artikel 8 en9) 1. Is het laboratorium dat het onderzoek uitvoert geaccrediteerd volgens EN 17025? 2. Zijn de door het laboratorium uit te voeren testen opgenomen in de scope van de accreditatie? 3. Worden de monsterselectie en monstername, evenals het transport en de opslag van de monsters, verzorgd door een onafhankelijke partij? 4. Past het laboratorium geharmoniseerde CEN-methoden toe? C. Certificering: ( Zie Regeling Hoofdstuk 4, artikel 12, 13, 14 en 15) 1. Is de betreffende kwaliteitsverklaring afgegeven door een geaccrediteerde certificeringinstantie? 2. Vindt certificering plaats op het niveau zoals beschreven in EU-beschikking 2002/359? 3. Op welke wijze worden de certificering- en inspectie-audits uitgevoerd? 4. Wordt het interne kwaliteitsbewakingschema van de producent/leverancier vastgelegd en beoordeeld? 5. Rapporteert de certificeringinstelling over de bevindingen aan de verantwoordelijke overheid? De Commissie zal in positieve zin over gelijkwaardigheid adviseren, indien: • de vragen A5 en de vragen onder B en C (behalve C3 ) alle met ja kunnen worden beantwoord • de vragen A1 tot en met A4 en C3 inhoudelijk naar tevredenheid zijn beantwoord. Tot op heden is éénmaal een dergelijk verzoek aan de commissie gericht. Het resultaat van deze beoordeling was negatief , omdat (i)de desbetreffende verklaring onvolledig was en(ii) verwees naar achterliggende documenten, die niet van toepassing konden zijn op het onderhavige product.
Verantwoordelijkheid en toezicht Eén van de basivoorwaarden voor gezonde drinkwatervoorziening is dat veilige en betrouwbare producten voor gebruik in de drinkwatervoorziening op de markt beschikbaar zijn . Even belangrijk is het dat de verantwoordelijken deze producten daadwerkelijk aanschaffen en 9
inzetten.De VROM Inspectie heeft de taak om hierop toe te zien en indien nodig akls handhaver op te treden. Het onderstaande schema laat zien wie in Nederland de verantwoordelijken zijn ten aanzien van de verschillende onderdelen van de drinkwatervoorziening.
Onderdeel Leidingwatervoorziening
Verantwoordelijkheid
Toezicht
Productie
Waterbedrijf
VROM Inspectie
Distributie
Waterbedrijf
VROM Inspectie
Woninginstallatie
Eigenaar Woning
Gemeente/ VROM Inspectie
Collectieve leidingwaterinstallatie
Eigenaar Installatie
VROM Inspectie
Toekomst op Europees niveau In de afgelopen jaren is, als resultaat van het project Ontwikkeling ATA Systeem, een herziening van de Regeling voorbereid. Over dit onderwerp vindt u elders een artikel van Van Genderen , Van Breemen en Cramer (link invoegen) In Artikel 10 van de Europese Drinkwaterrichtlijn (98/83/EG) worden eisen gesteld aan de waarborging van de kwaliteit van behandeling, installatie en materialen voor de drinkwatervoorziening. Nederland heeft zijn zaken ten aanzien van dit artikel goed voor elkaar, mede dankzij de bovengenoemde herziening van de Regeling. De partijen die sinds 5 februari 1976 in de Commissie met elkaar samenwerken, hebben onder leiding van het Ministerie van VROM een robuust beoordelingssysteem tot stand gebracht. Dit beoordelingssysteem wordt in Europa als een voorbeeld gezien. Andere landen hebben uiteraard hun eigen beoordelingssystemen. In de afgelopen jaren heeft het Europese DG Onderneming een poging gedaan de verschillende systemen te harmoniseren. Tot op dit moment is dat nog niet gelukt: deels door juridische belemmeringen, deels vanwege de grote verschillen tussen de systemen in de Europese lidstaten. De juridische problemen zijn een uitvloeisel van de Bouwproductenrichtlijn, waar de leidingmaterialen onder vallen. Om deze juridische problemen te omzeilen, ondernemen Frankrijk, Duitsland, Engeland en Nederland in een gezamenlijke werkgroep een actieve poging om tot wederzijdse erkenning over te gaan. Het spreekt voor zich dat het voor Nederland van belang is, hoe andere landen "scoren" als de vragen gesteld gaan worden zoals hierboven onder “gelijkwaardigheid” zijn geformuleerd. Intussen werkt het Europese DG Milieu aan de voorbereiding van een herziening van Artikel 10. Dit met de bedoeling om ook langs deze weg de Europese harmonisatie van de nationale beoordelingssystemen een forse impuls te geven. Het huidige artikel 10 is daarvoor te algemeen
10
geformuleerd. Het is niet te zeggen op welke termijn deze acties tot resultaat zullen leiden. Ontwikkeling van regelgeving is altijd een kwestie van (vele) jaren, zeker in Brussel. Aan het begin van dit artikel is gememoreerd dat de WHO heeft 40 jaar geleden heeft aanbevolen op nationaal niveau uniformiteit in de kwaliteitseisen te bewerkstelligen, als eerste stap richting internationaal geüniformeerde regelingen . Inmiddel is in een aantal landen het eerste deel van de aanbeveling gerealiseerd. Het zal echter nog even duren voordat de internationale regelingen tot stand zijn gekomen die zij al bijna veertig jaar geleden voor ogen had. Wel is het zo dat CEN TC 164 WG 9 vele EN’s heeft gepubliceerd met zuiverheids eisen voor een groot aantal chemicaliën. Een geharmoniseerd internationaal beoordelingssyteem waar deze norem een plaats in zouden moeten krijgen ontbreeekt echter. Het is te hopen dat DG Milieu met de voorgenomen herziening van artikel 10 van de Drinkwaterrichtlijn zoveel duidelijkheid zal weten te scheppen ten aanzien van alle producten die in de leidingwatervoorziening toegepast worden, dat harmonisatie van beoordelingssytemen tussen lidstaten een stuk eenvoudiger wordt dan het nu is. De CvD MC fungeert als klankbord voor de Nederladse vertegenwoordiger in het Europese overleg met DG Mileiu , dat uiteindelijk tot herziening van artikel 10 zou moeten leiden. Bronnen 1. C.L.M. Poels en J.W. Pieper, De Toxicologische beoordeling van chemicaliën en materialen welke toegepast worden in de Nederlandse drinkwater sector, H2O nr 19, 1976. 2. Regeling Materialen en chemicaliën leidingwatervoorziening van 7 december 2002, BWL 2002095022, Staatscourant 13 december 2002, nr. 241/pag. 25. 3. Benoeming Commissie: Besluit van 7 december 2002, BWL/2002095024, Staats courant 13 december 2002, nr. 241/pag. 28. 4 . Brief van de Staatssecretaris van VROM, drs. P.L.B.A. van Geel, TK 2005-2006, 26442, nr. 23, 15 augustus 2005) Rijswijk, 5 februari 2009 Wim van de Meent
11