Inhoud
Eindrapport Werkgroep Tarief- en Infrastructuren in het betalingsverkeer
1. Institutionele setting van het betalingsverkeer in Nederland
II
2. De Nederlandse markt voor betaalproducten
VI
3. Belangrijkste aandachtspunten
XII
4. Actuele ontwikkelingen 5. Conclusies
XIV XV
Bijlage I Taakopdracht Werkgroep tariefstructuren en infrastructuur in het betalingsverkeer Bijlage II Position paper toonbankinstellingen Bijlage III Reactie Consumentenbond Bijlage IV Basisdocumenten Hoofdstuk 1
Economische theorie: begrippen en concepten
1
Hoofdstuk 2
Institutionele setting in Nederland
15
Hoofdstuk 3
Tariefstructuren in Nederland
27
Hoofdstuk 4
Marktuitkomsten retailbetalingsverkeer in Nederland
43
Hoofdstuk 5
Marktwerking en innoverend vermogen
57
Hoofdstuk 6
Institutionele setting in internationaal perspectief
67
Hoofdstuk 7
Tariefstructuren in internationaal perspectief
79
Hoofdstuk 8
Marktuitkomsten in internationaal perspectief
87
Tariefstructuren en Infrastructuur in het Nederlandse massale betalingsverkeer Bij de voorbereidende gesprekken eind 2000, begin 2001, rond de invoering van de chartale euro hebben vertegenwoordigers van onder meer de detailhandel ook aandacht gevraagd voor een aantal onvolkomenheden die zich huns inziens voordoen in de infrastructuur voor het girale betalingsverkeer in ons land. In april 2001 heeft de Minister van Financiën mede naar aanleiding daarvan de president van de Nederlandsche Bank verzocht de leiding op zich te willen nemen van een onderzoek naar de tariefstructuren en infrastructuur in het massale girale betalingsverkeer voor particuliere en zakelijke gebruikers in ons land (zie bijlage I). Daartoe is een werkgroep samengesteld die bestaat uit de president van de Nederlandsche Bank (voorzitter), de voorzitters van de raden van bestuur van zeven banken, de directievoorzitter van Interpay alsmede de voorzitter en de directeur van de NVB. Daarnaast heeft overleg plaatsgevonden met de koepelorganisaties van de detailhandel, het midden- en kleinbedrijf, de petroleumindustrie, en Horeca Nederland, alsook met het Gebruikersplatform Betalingsverkeer en de Consumentenbond. De visies van het Platform Detailhandel en van de Consumentenbond op een aantal aspecten van het onderzoek zijn verwoord in een position paper van de toonbankinstellingen met betrekking tot het betalingsverkeer, respectievelijk in een reactie van de Consumentenbond. Deze inbreng is bijgevoegd als bijlagen II en III. De ministeries van Financiën en van Economische Zaken zijn als waarnemer betrokken geweest. Dit rapport presenteert de bevindingen van het onderzoek. Achtereenvolgens bespreekt het rapport de institutionele setting van het betalingsverkeer in Nederland, de markt voor ´remote´ betaalproducten (betalen op afstand) en die voor toonbankbetaalproducten. Bij de bespreking zal aandacht gegeven worden aan de infra- en tariefstructuur, de marktuitkomsten, de marktwerking en zal een vergelijking met het buitenland gemaakt worden. Paragraaf 3 geeft een inventarisatie van de belangrijkste door gebruikers ingebrachte aandachtspunten. Paragraaf 4 bespreekt actuele ontwikkelingen en paragraaf 5 besluit met conclusies. De conclusies worden onderbouwd in de basisdocumenten die als bijlage IV zijn bijgevoegd. In hoofdstuk 1 van deze basisdocumenten wordt een overzicht gegeven van enkele begrippen die in de economische theorie met betrekking tot het betalingsverkeer opgeld doen. Omdat gezamenlijke aanbevelingen in strijd zouden kunnen komen met mededingingsregels, is er voor gekozen dat de Nederlandsche Bank op basis van het uitgevoerde onderzoek zelfstandig aanbevelingen doet voor verbetering.
I
1. Institutionele setting van het betalingsverkeer in Nederland Spelers in het betalingsverkeer In de afgelopen vijfendertig jaar is het massale girale betalingsverkeer uitgegroeid tot een onmisbare vorm van dienstverlening voor consumenten en bedrijven. Hoewel het vanuit maatschappelijk oogpunt essentieel is voor het functioneren van een moderne markteconomie, wordt het retailbetalingsverkeer anno 2002 uitsluitend aangeboden door particuliere instellingen. Via het in 1918 opgerichte staatsbedrijf Postcheque- en Girodienst verzorgde de overheid lange tijd een belangrijk deel van het girale retailbetalingsverkeer, maar die bemoeienis verdween toen in 1986 de bij wet verzelfstandigde Postbank zijn intrede deed. De privatisering van de Postbank werd onder meer ingegeven door een onder druk staande rentabiliteit op het betalingsverkeer. In de concurrentie met de commerciële banken heeft deze bank de eigen positie op de particuliere betaalmarkt gecontinueerd met behoud van haar eigen rekeningsystematiek, met de ontwikkeling van de distributiefilosofie van het thuisbankieren en met het imago van ‘gratis betalingsverkeer’. In Nederland bieden thans ongeveer zeventig banken betaalrekeningen aan. De markt is echter zeer geconcentreerd: de vier grootste banken bezitten samen een marktaandeel van circa 85%, gemeten naar aantallen betaalrekeningen en betalingen. Banken zijn niet de enige aanbieders van betaaldiensten. Zo zijn in ons land vier creditcardmaatschappijen actief en bieden ook enige grote winkelbedrijven via hun klantenkaarten betaaldiensten aan. Voorts is er een groeiend aantal (niet bancaire) instellingen dat diensten verleent bij de afwikkeling van het betalingsverkeer. Afnemers van betaaldiensten zijn de consumenten, bedrijven en de overheid. De Nederlandse consumenten houden ruim 20 miljoen betaalrekeningen aan. Voorts zijn in Nederland ongeveer 700.000 bedrijven in de registers van de Kamer van Koophandel ingeschreven, waarvan minder dan één procent grootbedrijven (meer dan 100 werknemers). Die grootbedrijven hebben zowel naar waarde als naar aantal het grootste aandeel in het zakelijke gebruik van het betalingsverkeer. Het aantal toonbankinstellingen bedroeg in 2001 bij benadering 300.000. Overheidsinstellingen en bedrijven tezamen houden circa 2 miljoen betaalrekeningen aan. De betaalrekeningen worden massaal gebruikt, in 2001 werden circa 3,1 miljard girale betalingen gedaan met een geschatte waarde van meer dan EUR 3.500 miljard. In Nederland heeft de girale betaling vooral in de tweede helft van de vorige eeuw een grote vlucht genomen, toen ook consumenten op grote schaal betaalrekeningen zijn gaan gebruiken. Het proces van massale giralisering is nog immer gaande, nu vooral door de opkomst van het pinnen en chippen. Gevolg is dat het aandeel van het contant geld in de totale geldhoeveelheid afneemt. Figuur 1 geeft een illustratie van de historische ontwikkeling.
II
Figuur 1 Giralisering 20e eeuw (procentuele aandelen in totale geldhoeveelheid M1)
100 80 60 40 20 0 1900
1910
1920
1930
1940
1950
Giraal
1960
1970
1980
1990
2000
Chartaal
Verreweg de meeste transacties in het Nederlandse betalingsverkeer lopen van particuliere naar zakelijke betaalrekeningen. Bij het merendeel van deze transacties zijn twee banken betrokken, waardoor sprake is van interbancaire betaalstromen. Een goede organisatie van het betalingsverkeer is dan ook een gemeenschappelijk belang van banken en particuliere en zakelijke gebruikers. Uit overwegingen van betrouwbaarheid en efficiency is op de betaalmarkt sprake van vergaande samenwerking wat betreft standaardisatie van betaalproducten en verwerkingssystematieken. Een belangrijke speler in dit kader is Interpay, een volledige dochter van negen banken, die op de retailbetaalmarkt opereert als centrale intermediair in de afwikkeling van het merendeel van het interbancaire verkeer. De verwerking van het betalingsverkeer tussen klanten van de Postbank en de andere banken kent een bijzonder traject via het Nationaal Betalingscircuit (NBC). Dit is een - na uitvoerig overleg – tot stand gekomen stelsel van afspraken over de uniforme en efficiënte uitwisseling van het betalingsverkeer tussen Postbank en de Interpaybanken. Dat was wenselijk omdat de Postbank in het geheel niet in de centrale verwerking van Interpay participeerde en een van de andere banken afwijkende rekening- en controlesystematiek hanteert. De rol van Interpay Interpay voorziet in een stelsel van afspraken en technische standaarden die een gemeenschappelijke infrastructuur hebben gecreëerd voor de beveiligde uitwisseling van betaalgegevens tussen banken. Daardoor kunnen tijdlijnen worden bekort en efficiencyvoordelen worden behaald door het optreden van schaalgrootte. Interpay is onder meer verantwoordelijk voor de verwerking van het girale betalingsverkeer tussen banken in Nederland. Zij draagt in dat kader zorg voor de clearing van het retailbetalingsverkeer en levert settlementinstructies aan bij
III
de Nederlandsche Bank (DNB). Onder clearing wordt begrepen de interbancaire uitwisseling van transactie-informatie en de berekening van de (netto)bedragen die banken elkaar verschuldigd zijn. De saldi worden vervolgens op de rekening-courant van de desbetreffende banken bij DNB verrekend (settlement). Interpay Nederland B.V. is in 1994 opgericht als houdstermaatschappij van drie interbancaire instituten: de BankGiroCentrale (centrale clearing), BeaNet (netwerkbeheerder en transporteur van betaalinformatie) en Eurocard Nederland (uitgifte creditcards en processing). Het is onderverdeeld in zelfstandige eenheden met eigen resultaatverantwoordelijkheid, die zorg dragen voor een specifiek deel van de respectievelijke betaaldiensten. Bij de meeste resultaateenheden concurreert Interpay met andere bancaire of nietbancaire aanbieders van vergelijkbare diensten. Alleen op het gebied van het aanbieden van netwerk- en transportdiensten voor het pinnen (Debit Card Services1 ) aan retailers en banken en het verzorgen van de clearing voor binnenlandse retailbetalingen (Girale Services) ten behoeve van de aangesloten banken, is Interpay thans enige aanbieder. Wettelijk kader Kenmerk van girale betalingen is het overmaken van geldelijke tegoeden op betaalrekeningen. Het aanbieden van betaalrekeningen is met het oog op de bescherming van de belangen van het publiek aan restricties onderworpen. Op grond van de Wet toezicht kredietwezen van 1992 (Wtk), die mede zijn grondslag vindt in Europese regelgeving, mogen alleen door de Bank geregistreerde kredietinstellingen direct opvraagbare gelden van het publiek aantrekken. Deze registratie brengt met zich dat de betrokken instellingen bij hun bedrijfsvoering aan een aantal vereisten moeten voldoen, onder andere ten aanzien van solvabiliteit en liquiditeit. Niet-geregistreerde instellingen mogen derhalve geen gelden van het publiek aantrekken en kunnen daardoor geen betaalrekeningen aanbieden. In de nabije toekomst wordt het overigens voor ondernemingen eenvoudiger om gelden aan te trekken, zonder het volledige bankbedrijf uit te hoeven oefenen. Bedrijven die zich primair richten op het uitgeven van elektronisch geld, bijvoorbeeld op chipkaarten, kunnen zich als ‘elektronisch geld instelling’ (egi) laten registreren bij de Bank. Voor dergelijke instellingen zal een verlicht regime gelden onder de Wtk. Voor dienstverlening in het betalingsverkeer waar het aantrekken van gelden van het publiek niet aan de orde is (bijvoorbeeld verwerking voorafgaand aan het muteren van een betaalrekening), is geen bankvergunning vereist. Oversight Naast bovengenoemd Wtk of prudentieel toezicht op kredietinstellingen en egi’s houdt de Nederlandsche Bank ook toezicht op betaalsystemen, ook wel aangeduid met de term ‘oversight’. Het oversight heeft als primair aandachtsgebied het waarborgen van veiligheid, betrouwbaarheid, continuïteit en efficiency van betaalsystemen en –producten. Toezicht en oversight zijn van 1
Vanaf 1 april 2002 Acquiring Processing Services
IV
belang omdat een betrouwbaar betalingsverkeer onmisbaar is in de moderne markteconomieën. Daarbij is essentieel dat er vertrouwen bestaat in de instellingen die het geld creëren, beheren en overboeken, en in de veiligheid van de distributiekanalen en de betaalmiddelen. Controle op de naleving van de mededingingsregels is geen taak van de Nederlandsche Bank, maar van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa). Deze is bevoegd erop toe te zien dat de aanbieders op de betaalmarkt de Mededingingswet naleven. In hoofdstuk 2 van de basisdocumenten wordt nader ingegaan op de institutionele setting in ons land. Internationale vergelijking Wat de wetgeving ten aanzien van het aantrekken van gelden van het publiek betreft, geldt dat binnen Europa grosso modo dezelfde regels van kracht zijn, omdat daar Europese regelgeving aan ten grondslag ligt. Met betrekking tot het aantal spelers op de markt, en de interbancaire afwikkelstructuur, loopt de situatie per land uiteen: in sommige landen (zoals België) is sprake van een min of meer vergelijkbare situatie als in ons land met een klein aantal grote partijen en een centrale interbancaire afwikkeling van het betalingsverkeer, terwijl in andere landen (zoals Duitsland) een groot aantal banken werkzaam is met ook een meer gefragmenteerde afwikkelinfrastructuur. Evenals in Nederland zijn de centrale banken in veel andere landen zowel als toezichthouder als operationeel bij het betalingsverkeer betrokken. Een overeenkomst in de operationele betrokkenheid betreft het onderhouden van de eigen systemen voor hoogwaardige betalingen, waarin banken onder meer het retailbetalingsverkeer met elkaar verrekenen. Verschillen bestaan er wat de mate van directe betrokkenheid bij het retailbetalingsverkeer betreft. Zo hebben de Reserve Bank of Australia en DNB geen directe bemoeienis met de verwerking van het massale betalingsverkeer, maar voert de Nationale Bank van België (NBB) het operationele management van twee verwerkingsorganisaties. De betrokkenheid gaat het verst in Duitsland, waar de Bundesbank statutair verplicht is betalings- en clearingfaciliteiten aan te bieden en een eigen netwerk voor retailbetalingsverkeer onderhoudt. Uit een vergelijking van de afwikkelinfrastructuur in de verschillende landen kunnen echter geen eenduidige conclusies ten aanzien van de relatieve efficiency worden getrokken, omdat deze infrastructuren in belangrijke mate zijn afgestemd op de locale omstandigheden. Wel kan worden geconstateerd dat in Nederland het aantal automatisch verwerkbare opdrachten relatief hoog is, wat mede mogelijk is gemaakt door vergaande standaardisatie, afspraken over specifieke betaalproducten en afstemming hierover met klantengroepen. In hoofdstuk 6 van de basisdocumenten worden meer details verstrekt over de internationale setting. Ofschoon centralisatie van faciliterende onderdelen van betaaldiensten ook in het buitenland vrij gangbaar is, is concentratie bij één instituut - zoals dat in Nederland sinds 1994 het geval is -
V
tamelijk uniek. Het is internationaal bijvoorbeeld vrij gebruikelijk dat de activiteiten voor het toonbankverkeer en die voor de centrale clearing bij verschillende ondernemingen zijn ondergebracht.
2. De Nederlandse markt voor betaalproducten De Nederlandse betaalmarkt kan worden onderverdeeld in de markt voor toonbankbetaalproducten en de markt voor ‘remote’ betaalproducten. Voor beide deelmarkten geldt dat banken de productaanbieders zijn en dat Interpay slechts in een deel van het betaalproces actief is. 2.1 De markt voor toonbankbetaalproducten De belangrijkste toonbankbetaalproducten betreffen chartaal geld, de elektronische portemonnee (chippen), de pinpas (pinnen) en de creditcard, die substituten voor elkaar vormen. De zakelijke gebruikers - de retailers – zijn in de regel de ontvangende en de particuliere gebruikers – de consumenten – de betalende partij. Betaalinfrastructuur De infrastructuur voor het elektronische toonbankverkeer bestaat enerzijds uit fysieke componenten als magneetstripkaarten (pinpassen consumenten), betaalautomaten (retailers), switchcomputers (Interpay), autorisatiecomputers (banken), telecommunicatieverbindingen (serviceproviders, zoals KPN) en anderzijds uit een stelsel van technische en juridische afspraken tussen de betrokken marktpartijen om de betrouwbaarheid, vertrouwelijkheid en de continuïteit van elektronische betalingen te waarborgen. In deze infrastructuur vervult Interpay een belangrijke functie, daar zij zorg draagt voor het transport van betaalgegevens voor autorisatie en verwerking van pintransacties. De activiteiten met betrekking tot dit on-line verkeer waren tot 1 april 2002 ondergebracht bij de resultaateenheid Interpay Debit Card Services (DCS), maar zijn per die datum, samen met enkele andere resultaateenheden, opgegaan in de nieuw gecreëerde resultaateenheid Acquiring Processing Services (APS). Interpay APS is verantwoordelijk voor het centrale netwerk voor betaalautomaten (bea), dat terminals van retailers op zodanige wijze koppelt aan de computers van de deelnemende banken, dat elke kaarthouder bij elke terminal elektronisch kan betalen, ongeacht de bank waar betaler en ontvanger hun rekening aanhouden. Momenteel bestaat het beanetwerk uit 165.000 betaalautomaten bij toonbankinstellingen en zijn 20 miljoen pinpassen bij consumenten in omloop. Voor de verdere afwikkeling (‘clearing en settlement’) van on-line elektronische betalingen en het verstrekken van betaalinformatie aan banken is Interpay Girale Services verantwoordelijk; settlement geschiedt op rekeningen van
VI
banken bij DNB. Voorts speelt Interpay onder meer nog een ondersteunende en dienstverlenende rol bij de elektronische verwerking van chip- en creditcardbetalingen. In de chartale betaalinfrastructuur bekleedt DNB een monopoliepositie ten aanzien van de uitgifte van bankbiljetten. DNB neemt biljetten van banken in, telt, controleert op echtheid en vervuiling, vervangt en geeft weer biljetten uit aan banken. Ook verzorgt zij de muntencirculatie. De gezamenlijke banken vervullen op hun beurt een faciliterende rol door het daadwerkelijk in circulatie brengen bij consumenten en retailers en weer innemen van bankbiljetten en munten. Interpay APS draagt in dit verband zorg voor het berichtenverkeer ten behoeve van het gastgebruik van geldautomaten. Zij fungeert hier als switch tussen de computer van de gelduitgevende bank (geldautomaat) en de computer van de autoriserende bank van de geldopnemende rekeninghouder (de gast). Met het merendeel van de geldautomaattransacties heeft Interpay APS overigens geen bemoeienis, omdat het geldopnames bij de eigen bank betreft. Tariefstructuur Voor de particuliere gebruikers van toonbankbetaalproducten houden de toegepaste tarieven slechts zeer ten dele verband met het feitelijk productgebruik. Transactiegebonden tarieven worden in het binnenlandse particuliere toonbankverkeer niet of nauwelijks toegepast, waardoor de directe tarifering voor consumenten beperkt blijft tot jaarlijkse bijdragen voor het bezit van een debit- of creditcard. Dit betekent echter niet dat het betalingsverkeer voor hen verder niets meer kost. De huidige tariefstructuur voor consumenten is grotendeels gebaseerd op niet-zichtbare kosten in de vorm van gederfde rente-inkomsten doordat banken een rente op de betaalrekening vergoeden die erg laag of nihil is, en, indien er wel rente wordt berekend, doordat er verschillen tussen boekings- en rentedata worden aangebracht (valutering) en doordat het geld in de bancaire pijplijn zit (‘float’). Voor de zakelijke gebruikers is de tariefstelling transparanter omdat zij in grotere mate geconfronteerd worden met transactiegebonden tarifering voor toonbankbetaaldiensten. Voor het transport van gegevens in verband met het pinnen betalen retailers een tarief aan Interpay, waarvan de hoogte is gerelateerd aan het jaarlijkse transactievolume. Behalve Interpaytarieven zijn ook telecommunicatie- en abonnementskosten voor retailers van belang en betalen zij voor aanschaf en onderhoud van betaalautomaten. Voor het gegevenstransport ten behoeve van chipbetalingen brengt Interpay, naar keuze van de retailer, een omzetgebonden tarief dan wel een vast transactietarief in rekening. Ook voor creditcardbetalingen wordt een omzetgebonden tarief dan wel een vast transactietarief gerekend, afhankelijk van de creditcardmaatschappij, het risicoprofiel en de wijze van aanlevering (digitale of papieren vorm). Voorts spelen voor retailers niet-zichtbare kosten een rol, in de vorm van float en valutering en, in mindere mate dan bij de consumenten, gederfde rente. Tenslotte betalen retailers aan banken voor het afstorten van
VII
contant geld en het opnemen van wisselgeld. In hoofdstuk 3 van de basisdocumenten worden meer details gepresenteerd. Marktuitkomsten en dynamiek In het toonbankverkeer wordt contant geld nog steeds op grote schaal gebruikt, vanwege aspecten als gebruikersgemak, anonimiteit, snelheid en finaliteit van de betaling. Naar schatting werd in 2001 nog altijd 84% van de betalingen in het toonbankverkeer contant afgewikkeld. Ondanks dit hoge aandeel van contante betalingen in het volume, is het aandeel in de waarde van het toonbankverkeer met 53% aanzienlijk minder, omdat het gemiddelde transactiebedrag relatief laag is (ruwweg EUR 10 in 2001). Op het vlak van het chartale toonbankverkeer hebben de banken evenwel grote kostenbesparingen gerealiseerd door de sterk toegenomen populariteit van de geldautomaat, hetgeen de doelmatigheid van de kasopname heeft vergroot. Daarenboven hebben grote banken in het chartale verwerkingsproces gemechaniseerde en computergestuurde telcentrales geïnstalleerd. Tegenover de benodigde investeringen en onderhoudskosten staat een vergroting van de efficiency in de afhandeling. Hoewel contant betalen dus nog steeds veelvuldig plaatsvindt, lijkt er toch een kentering plaats te vinden gelet op de explosieve groei van het aantal elektronische betalingen. Per saldo is een substitutieproces op gang gekomen van contant (en gegarandeerde cheques) naar cards. De vertoonde dynamiek laat zich het best illustreren door de enorme opmars van het pinnen ten koste van het gebruik van chartaal geld, eurocheques en girobetaalkaarten. De afgelopen tien jaar is het aantal pinbetalingen, mede door de faciliterende rol van de retailers op dit gebied, gegroeid van 20 miljoen in 1991 tot 954 miljoen in 2001. De gemiddelde pinbetaling bedroeg in 2001 EUR 46, waardoor het waardeaandeel in het totaal van de toonbankbetalingen in 2001 naar schatting uitkwam op 42%. De ontwikkeling van de elektronische portemonnee biedt mogelijkheden om de giralisering van ook de betaling van kleine bedragen te vergroten. Het gebruik van de creditcard blijft beperkt doch stabiel, zowel naar aantallen (1,5% in 2001) alsook naar waarde (5% in 2001). Internationale vergelijking De werkgroep heeft de situatie in Nederland vergeleken met die in een aantal andere landen. Daaruit kwam naar voren dat zich in het elektronische betalingsverkeer internationaal zowel wat de betaalinfrastructuur betreft als de productkarakteristieken grote verschillen voordoen. De situatie in België, waar Banksys een vergelijkbare rol en functie vervult als Interpay Acquiring Processing Services, is goed vergelijkbaar met die in ons land. Duitsland laat meer pluriformiteit zien: circa 25 netwerkaanbieders zijn op de grote heterogene Duitse markt actief. Australië vertoont het meest gedecentraliseerde beeld, waar geen centrale switch voor de autorisatie van pintransacties bestaat, maar het elektronische toonbankverkeer tot stand komt via bilaterale koppelingen tussen netwerken van banken. Daardoor ook bestaat daar in het elektronische betalingsverkeer een uitgebreid stelsel van bilaterale interbancaire verrekeningen.
VIII
Uit een internationale vergelijking blijkt dat het Nederlandse toonbankverkeer in het particuliere segment wat de directe tarieven aangaat, laag geprijsd is (zie ook hoofdstuk 7 van de basisdocumenten). Voor zakelijke gebruikers vindt op uitgebreide schaal voor inkomende toonbankbetalingen transactietarifering plaats. Wat betreft de pintarieven heeft de werkgroep geconstateerd dat die voor retailers in Nederland veelal lager zijn dan elders (Tabel 1). Het transactietarief voor retailers in Frankrijk en Italië is gemiddeld 0,9% van het pinbedrag, zodat bij betalingen van EUR 8 de pinkosten al hoger zijn dan in ons land. In alle beschouwde landen behalve Australië zijn voor consumenten geen directe transactiekosten aan het pinnen verbonden. Tabel 1 Transactietarieven pinnen (euro´s, percentages) (per 1/7/2001)a
Nederland Australië België Frankrijk Duitsland Italië Verenigd Koninkrijk a b
Consumenten 0 0,30 0 0 0 0 0
Zakelijke gebruikers 0,07 0,30 0,06 0,9% 0,3% (minimum van 0,08)b 0,9% 0,08
gemiddelde tarieven vergoeding aan debiterende bank, aan netwerkbeheerder is per pintransactie een extra vergoeding van EUR 0,20 verschuldigd. De productvariant is die met betalingsgarantie (EC-Karte).
Verschillen in betaalinfrastructuur en tariefstructuur vertalen zich ook in verschillen in productgebruik van toonbankbetaaldiensten. In landen als de VS en Australië is, in tegenstelling tot Nederland en België, het aantal creditcardbetalingen hoger dan het aantal pinbetalingen. Het gebruik van cheques in het toonbankverkeer vindt nog op grote schaal plaats in de VS, VK, Australië en Frankrijk. Voor alle landen geldt overigens dat de contante betaling nog steeds de meest gebruikte betaalwijze is. De trend laat in alle onderzochte landen evenwel een gelijksoortige ontwikkeling zien: meer substitutie van contante door elektronische toonbankbetalingen. 2.2 De markt voor remotebetaalproducten De belangrijkste remote betaalproducten betreffen de enkelvoudige overschrijving (papier, telefonisch of elektronisch), periodieke overschrijving, meervoudige overschrijving, acceptgiro en machtiging. De zakelijke gebruikers staan centraal op deze deelmarkt. Typisch zakelijke producten betreffen de meervoudige overschrijving (o.a. uitgaande salarisbetalingen en pensioenuitkeringen) en de machtiging (inkomende betalingen ten behoeve van bijvoorbeeld abonnementen, telefoon- en energiediensten). Voor het uitgaande verkeer van de particuliere gebruiker zijn de gewone overschrijving, de acceptgiro en de machtiging de belangrijkste remoteproducten. IX
Betaalinfrastructuur De Nederlandse remotebetaalinfrastructuur wordt gekenmerkt door de hoge intensiteit van overschrijvingen en machtigingen. Onder meer door standaardisatie en samenwerking tussen aanbieders van betaalproducten, is in Nederland het aantal automatisch verwerkbare opdrachten relatief hoog. Ook zijn door de inschakeling van Interpay ‘economies of scale’ behaald. Bedrijven kunnen hun opdrachten voor de salaris- en crediteurenbetalingen en hun incasso-opdrachten (op basis van machtigingen) direct online dan wel via magneetbanden bij Interpay Girale Services ter verwerking aanleveren. Hiertoe dienen ze contracten met hun bank en Interpay af te sluiten, waarbij ze zich onder meer verplichten volgens de voorgeschreven standaarden aan te leveren. Standaardisatie van het optisch leesbare overschrijvingsformulier (olo) en de optisch leesbare accept giro (ola) heeft het bovendien mogelijk gemaakt om op effectieve wijze te investeren in imagingcentrales waar geschreven en geprinte betaalgegevens op opdrachtformulieren volledig geautomatiseerd worden gedigitaliseerd. De voorheen handmatige en decentrale conversie was een duur onderdeel van het verwerkingsproces. Tariefstructuur Wat betreft de tariefstructuur voor particuliere gebruikers worden min of meer dezelfde karakteristieken waargenomen als in het toonbankverkeer. Voor zowel de inkomende als de uitgaande remotebetalingen worden aan particuliere gebruikers niet of nauwelijks transactiegebonden tarieven in rekening gebracht. Wel brengen sommige banken abonnementskosten voor telebankieren in rekening. Ook worden niet-zichtbare kosten berekend door toepassing van float en valutering (gebruiksafhankelijk) en door een lage of zelfs geen rentevergoeding voor de rekeningtegoeden (onafhankelijk van het feitelijk gebruik van de betaaldiensten). Evenals in het toonbankverkeer worden zakelijke gebruikers voor de remotebetaaldiensten op uitgebreide schaal transactietarieven berekend, zowel voor het inkomende als het uitgaande verkeer. Er is sprake van een gedifferentieerde tariefstructuur, waarbij de tarieven corresponderen met de mate van efficiency van het product De hoogte van de tarieven kan per klant verschillen, omdat vaak sprake is van onderhandelingen met de bank over een totaalpakket van diensten. Marktuitkomsten en dynamiek Nederland is een uitgesproken giroland met een relatief hoog aandeel, zowel naar volume als naar waarde, van overschrijvingen en machtigingen en een laag aandeel van, qua verwerking relatief dure, cheques in het totaal van de girale betalingen. In het afgelopen decennium is het gebruik van handgeschreven opdrachten belangrijk teruggedrongen, mede als gevolg van gezamenlijke initiatieven van het bankwezen en de particuliere en zakelijke gebruikers van betaaldiensten (Actie: Betaal op maat, 1993). Zo werd in 1991 nog rond 50% van het totaal aantal girale betalingen als handgeschreven opdracht aangeleverd en liep dit percentage in 2001 terug tot
X
ca.12% (zie figuur 2). Dit heeft tot een verbetering van de efficiëntie geleid, omdat in de totale waardeketen de verwerking van opdrachtformulieren meer tijd en kosten met zich meebrengt dan die van elektronisch leesbare opdrachten. Dat houdt verband met de fysieke productie en fysieke aanlevering (vaak per post) bij de bank van de opdrachtgever, de autorisatie, het op elektronisch niveau brengen van betaalgegevens en met fraude. Door investeringen in imagetechnologie zijn de interne kosten van de documentverwerking overigens belangrijk gedaald. Tenslotte zijn er voordelen behaald in de sfeer van nieuwe distributiekanalen en aanpassing van het productassortiment. In dat kader kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het elektronisch bankieren, waardoor steeds meer betaalopdrachten elektronisch worden aangeleverd, met een volledig geautomatiseerde ‘end-to-end’ verwerking van opdrachten. Zie ook de hoofdstukken 4 en 5 in de basisdocumenten. Figuur 2 Ontwikkeling Mediagebruik 1991-2001 (procentuele aandelen in transactietotaal)
100 80 60 40 20 0 1991
1992
1993
1994
1995
Elektronisch
1996
1997
1998
1999
2000
2001
Papier
Internationale vergelijking In internationaal perspectief kan wat tariefstructuur voor remoteverkeer betreft, geconstateerd worden dat in de onderzochte landen voor particuliere gebruikers de situatie voor inkomende betalingen vergelijkbaar is met die in Nederland, maar dat voor het uitgaande verkeer in de regel in andere landen wel tarifering plaatsvindt. Gesteld kan worden dat voor de Nederlandse consumenten de directe kosten van hun remotediensten laag zijn. Ten aanzien van de indirecte kosten geldt dat de situatie in een aantal andere landen (België, VK) min of meer vergelijkbaar is met die in ons land (weinig of geen vergoeding van creditrente over saldi op betaalrekeningen). Voorts wordt er in een aantal landen een provisie in rekening gebracht voor het aanhouden van een betaalrekening.
XI
De zakelijke tariefstructuur is meer in lijn met wat elders wordt waargenomen, hoewel zich wat de hoogte van de individuele tarieven betreft op onderdelen verschillen voordoen. Ten aanzien van productgebruik doen zich eveneens aanzienlijke verschillen voor. Zoals reeds opgemerkt, is Nederland een giroland met een hoog aandeel van girale overschrijvingen en machtigingen en een zeer klein aandeel van cheques in het totaal van de girale betalingen. Cheques werden en worden nauwelijks gebruikt in het remoteverkeer. Behalve Nederland zijn landen als België, Duitsland en de Scandinavische landen eveneens uitgesproken girolanden. Tot de zogenoemde chequelanden kunnen Canada, Frankrijk, het VK en de VS worden gerekend. De verschillen worden veelal veroorzaakt door nationale omstandigheden, zoals specifieke wetgeving ten aanzien van cheques in Frankrijk. Voor meer details zie de hoofdstukken 6, 7 en 8 in de basisdocumenten.
3 Belangrijkste aandachtspunten Hoewel ons land een in internationaal opzicht efficiënt betalingsverkeer kent, hebben enkele bij het onderzoek betrokken partijen gewezen op een aantal gebieden waar ruimte is voor verdere verbetering. De belangrijkste aandachtsgebieden betreffen in dat verband: de infrastructuur, de tariefstructuren en de positie van Interpay in het toonbankverkeer. Infrastructuur Bij het streven naar een efficiënte betaalmarkt doen zich gerelateerd aan het maatschappelijk belang van het betalingverkeer spanningsvelden voor. De belangrijkste daarvan zijn: •
kostenreductie versus toegankelijkheid en
•
concurrentie versus samenwerking.
•
Kostenreductie versus toegankelijkheid
Voor consumenten vormt laagdrempelige toegang tot betaaldiensten en – rekeningen een belangrijk maatschappelijk aandachtspunt, mede doordat het aantal bankfilialen afneemt en banken beperkende voorwaarden hanteren bij balietransacties. Het efficiencystreven van banken raakt het voorzieningenniveau, waardoor de toegang tot betaaldiensten voor bepaalde groepen in de samenleving, zoals ouderen en gehandicapten, in het gedrang kan komen. •
Concurrentie versus samenwerking
Voor een goed functionerende betaalmarkt dient de marktwerking effectief te zijn. Hierbij doet zich een natuurlijk spanningsveld voor tussen concurrentie en standaardisatie. Interbancaire afspraken zijn daarbij essentieel voor een efficiënte inrichting van de betaalmarkt, en zijn niet concurrentiebeperkend voor zover zij technische samenwerking betreffen. Een belemmering voor concurrentie kan bestaan doordat verandering van bank vaak omslachtig is. Een veel genoemde XII
oplossing om hieraan tegemoet te komen, te weten nummerportabiliteit, is gecompliceerd, onder andere vanwege (internationale) afspraken over de rekeningnummersystematiek. Ten aanzien van de toegang tot de interbancaire afwikkelinfrastructuur en de rekening-courant bij DNB gelden momenteel restricties doordat hiertoe een bankvergunning van DNB vereist is. Tariefstructuren De belangrijkste aandachtspunten in de tariefstructuren zijn de volgende: •
Een groot deel van de kosten - de indirecte kosten in de vorm van gederfde rente-inkomsten heeft geen directe relatie met het gebruik dat consumenten en bedrijven van betaaldiensten maken, zodat hiervan geen sturing naar efficiënt betaalgedrag uit kan gaan;
•
De indirecte kosten zijn voor de consumenten veelal niet duidelijk kwantificeerbaar, zodat de tariefstructuur op dit punt weinig transparant is;
•
In het particuliere segment is transactiegebonden tarifering nagenoeg afwezig, zodat de vigerende tariefstructuur weinig tot geen prijsprikkels voor efficiënt gebruik bevat. In het zakelijke segment speelt dit minder, aangezien banken zakelijke gebruikers wel op uitgebreide schaal transactiegebondentarieven in rekening brengen voor het gebruik van betaalproducten (een uitzondering hierop vormen pintransacties, waarvoor banken retailers geen transactietarieven berekenen);
•
Door het beperkte gewicht van directe tarifering zijn banken voor wat betreft hun bedrijfsresultaten in het betalingsverkeer sterk afhankelijk van een door hen niet te beïnvloeden grootheid als de rentevoet;
•
Daar sprake is van kruissubsidiëring weerspiegelen de bancaire tarieven niet de onderliggende kosten. Dit leidt tot misallocatie van schaarse middelen en suboptimale beslissingen van gebruikers.
Positie van Interpay in het toonbankverkeer De bijzondere rol van Interpay in het Nederlandse betalingsverkeer als enige aanbieder van (en contractpartij voor) netwerkdiensten voor autorisatie van pinbetalingen vraagt de aandacht. Meer specifiek geldt dat voor de hoogte van de door Interpay in rekening gebrachte tarieven en de vaststelling van terminalspecificaties. Sommige afnemers ervaren een gebrek aan transparantie, onder meer in de kosten van Interpay, dat het gevoel voedt dat Interpay misbruik zou kunnen maken van haar machtspositie. Dat zou het geval kunnen zijn als Interpay marktmacht bezit, zijnde een noodzakelijke, maar vanzelfsprekend geen voldoende voorwaarde voor machtsmisbruik. Overigens is het bezitten van marktmacht niet per definitie negatief. In het licht van bijvoorbeeld de te behalen netwerk- en schaaleffecten kan de marktmacht van Interpay een gezonde en natuurlijke situatie zijn, mits er waarborgen zijn dat er geen misbruik van wordt gemaakt. Voor een beoordeling van marktmacht dient de relevante XIII
markt afgebakend te worden. In dit geval zal gekeken moeten worden naar de mate van substitueerbaarheid van de toonbankbetaalmiddelen met name van pinnen en contant betalen. De hoogte van de kosten zal een rol spelen bij een mededingingsrechtelijke beoordeling door bijvoorbeeld de NMa of Interpay onredelijk hoge tarieven in rekening brengt. Geconstateerd kan worden dat de aanloopverliezen na jaren van verlieslatendheid zijn terugverdiend en dat de transportdiensten van Interpay voor pintransacties inmiddels winst genereren. Tegelijkertijd dient vastgesteld te worden dat Interpay de afgelopen jaren louter pintariefverlagingen heeft doorgevoerd. Mede als gevolg van de afwezigheid van inflatiecorrectie is de tariefverlaging voor de verschillende klantcategorieën over de periode 1996-2001 in reële termen uitgekomen tussen de 30 en 50%. Bovendien heeft Interpay aangekondigd dat verdere tariefverlagingen in het verschiet liggen bij voldoende groei van het aantal pintransacties. Zo is met terugwerkende kracht een tariefkorting van 7½% over alle in 2001 uitgevoerde pintransacties verleend en kan de korting in de komende jaren, afhankelijk van de volumeontwikkelingen verder oplopen tot 20%. Wat betreft de wijzigingen in terminalspecificaties kan opgemerkt worden dat deze doorgaans ingegeven zijn uit overwegingen van veiligheid en betrouwbaarheid, die bovendien veelal voortvloeien uit internationale afspraken dienaangaande. Zij worden bovendien niet eenzijdig door Interpay vastgesteld maar in samenspraak met de banken en de terminalleveranciers. Overigens heeft Interpay geen commercieel belang bij de terminalverkoop. Wijziging in de specificaties kunnen ook het gevolg zijn van door retailers gewenste extra functionaliteiten. Specificatiewijzigingen worden in beginsel bij economische vervanging van de terminals geïmplementeerd. Belangrijke uitzondering hierop was de aanpassing voor de overgang op de euro. Het feit dat Interpay een volledige dochter is van een aantal banken heeft voor- en nadelen. Het voordeel is dat door de hoge mate van samenwerking een grote efficiëntie is bereikt in de afwikkeling van het interbancaire betalingsverkeer. Een nadeel is dat eventuele verschillen in visies tussen Interpay en haar, elkaar onderling beconcurrerende, aandeelhouders de besluitvorming kunnen vertragen.
4 Actuele ontwikkelingen Waarborging van voldoende toegankelijkheid tot het betalingsverkeer voor consumenten is maatschappelijk gezien van groot belang. Het bestuur van de NVB heeft om die reden de Commissie Toegankelijkheid Betalingsverkeer ingesteld met als taakopdracht een raamwerk voor de dienstverlening en toegankelijkheid van het betalingsverkeer op te stellen. Dit raamwerk
XIV
beoogt een goede toegang tot het (contante) betalingsverkeer te bieden voor iedereen en meer in het bijzonder voor ouderen, mensen met een functiebeperking en chronisch zieken. Mogelijke opties voor verbetering van de toegankelijkheid van de dienstverlening zijn aanpassingen aan apparatuur en het verstrekken van een baliepas voor groepen, zoals gehandicapten en ouderen, die niet kunnen pinnen. Voorts biedt het Convenant inzake primaire betaaldiensten mensen zonder vaste woon- en verblijfplaats de mogelijkheid een betaalrekening te openen. Ook potentiële mobiliteit in de betaalmarkt is onderwerp van overleg tussen NVB, Consumentenbond en het Ministerie van Financiën. De Nederlandse banken hebben in dat kader een verhuisservice in ontwikkeling, waarmee naar verwachting de grootste problemen bij verandering van bank ondervangen kunnen worden. De kosten van het kunnen overstappen van de ene bank naar de andere maken ook deel uit van een breed interdepartementaal onderzoek naar Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit (het MDW-onderzoek) dat in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken wordt uitgevoerd. Naar verwachting zal hierover in april 2002 worden gerapporteerd. Binnen Europa heeft de noodzaak om te komen tot een efficiëntere en goedkopere afwikkeling van het grensoverschrijdende retailbetalingsverkeer in het eurogebied geleid tot een nadere bezinning door de banken op de voor dat verkeer benodigde infrastructuren. In dat verband zijn ook de gevolgen van de Verordening grensoverschrijdende betalingen in euro, die in december 2001 op initiatief van de Europese Commissie is aangenomen, van belang. Gegeven de relatief lage tarieven die door het Nederlandse bankwezen in rekening worden gebracht voor binnenlandse transacties, kunnen deze gevolgen aanzienlijk zijn. Deze verordening legt de banken immers de verplichting op de tarieven voor grensoverschrijdende transacties gelijk te maken aan die van vergelijkbare binnenlandse transacties. Dit leidt onder meer tot maatregelen die de efficiency in de afwikkeling van het grensoverschrijdende retailbetalingsverkeer zullen bevorderen, bijvoorbeeld door ook voor dat verkeer een hogere graad van ‘Straight Through Processing’ (STP) mogelijk te maken. In dat kader zijn er afspraken gemaakt voor het eenduidig kunnen herkennen van bankrekeningnummers uit andere landen. Deze Europese ontwikkelingen bemoeilijken overigens de totstandkoming van nummerportabiliteit in ons land.
5 Conclusies Samenvattend constateert de werkgroep dat de Nederlandse betaalmarkt zowel voor de toonbankals de remoteproducten het afgelopen decennium een grote dynamiek heeft laten zien, met veel ruimte voor proces- en productinnovatie Vanuit de aanbodzijde zijn vooral de turbulente ontwikkelingen op het gebied van IT, alsmede standaardisatieprocessen en samenwerking tussen
XV
marktpartijen belangrijke drijfveren geweest. Vanuit de vraagzijde spelen preferenties over gebruiksgemak, acceptatie, risico en kosten een belangrijke rol. Mede door deze proces- en productinnovaties kan Nederland worden geplaatst in een efficiënt kwadrant, gekarakteriseerd door een relatief doelmatig productgebruik en efficiënte verwerkingsprocessen. Wat betreft tariefstelling is er voor particulieren sprake van een zeer beperkte transactiegebonden tarifering. In het zakelijke segment is er in beginsel wel sprake van transactiegebondentarifering, maar de feitelijke tarieven zijn vaak de resultante van pakketonderhandelingen met de bank. De tarieven steken in het algemeen goed af bij die in de andere landen. Wel is door de gebruikers van betaaldiensten aandacht gevraagd voor enkele gebieden waarop nog verbeteringen kunnen worden doorgevoerd, en dienen de aanbieders van het betalingsverkeer blijvend alert te zijn op de gevolgen van de veranderende omstandigheden. Bovengenoemde uitgangspositie biedt echter goede perspectieven om adequaat in te kunnen spelen op toekomstige uitdagingen op het gebied van technologische vernieuwing, het uitbouwen van betaalinfrastructuren, ook in internationaal opzicht, en het doorvoeren van productinnovaties.
XVI
Bijlage I (Taakopdracht Werkgroep)
Bijlage II (Position paper toonbankinstellingen)
Position paper toonbankinstellingen met betrekking tot betalingsverkeer - d.d. 28 januari 2002 – door: het PlatformDetailhandel.nl (de Nationale Winkelraad van MKB Nederland en de Raad Nederlandse Detailhandel), Koninklijke Horeca Nederland en de Vereniging Nederlandse Petroleum Industrie.
Inleiding Eind april 2001 heeft minister Zalm De Nederlandsche Bank (DNB) verzocht om een rapport op te stellen over de tariefstructuren en infrastructuur in het massale girale betalingsverkeer voor particulieren en zakelijke gebruikers. Het zou moeten gaan over de institutionele setting en de marktuitkomsten in het massale girale betalingsverkeer voor particuliere en zakelijke gebruikers in Nederland, waarbij ook de tariefstructuur een belangrijk aandachtspunt is. Aan de orde moeten in de ogen van de minister de volgende punten komen: welke waarborgen of prikkels voor een efficiënt, innovatief en betrouwbaar betalingsverkeer zijn er. Wat is het feitelijk functioneren van het betalingsverkeer, de huidige tariefstructuur en de toegankelijkheid en uittredingsmogelijkheden van de infrastructuur en hoe zit het met de service. De toonbankinstellingen zijn zeer content dat de minister deze opdracht aan DNB heeft verstrekt en kijken verwachtingsvol uit naar de conclusies in de eindrapportage. De toonbankinstellingen zetten in deze notitie uiteen hoe zij aankijken tegen betalingsverkeer. Geld en betalen: een publieke zaak We houden het graag eenvoudig. Waar hebben we het eigenlijk over? Van Dale hanteert de volgende definities: Geld = een algemeen gebruikt ruilmiddel waarvan de waarde min of meer vaststaat (Van Dale) Betaalmiddel = algemeen gebruikt middel waarmee betalingen verricht kunnen worden (Van Dale) Uit deze definities blijkt dat het bij geld en betaalmiddelen om een publiek ruilmiddel gaat. Of zoals in de eurocampagne geformuleerd:”de Euro is van ons allemaal.” Geld kent een aantal verschijningsvormen. Bij contant geld is het betaalmiddel de drager van het tegoed. Soms is het tegoed niet direct zichtbaar (in geval van een PIN-kaart, creditcard bijvoorbeeld). Een deel van de betaalmiddelen is publiek georganiseerd (munten en biljetten), een deel van de betaalmiddelen is privaat georganiseerd (PINnen, creditcards). Wij constateren dat de betaalmiddelen de laatste jaren meer privaat zijn geworden. Ook is in de loop der jaren de organisatie rondom geld complexer geworden en zijn
private partijen een steeds grotere rol gaan spelen. Commerciële partijen spelen een rol in bijvoorbeeld het beheer van geld en het transport van geld. Commerciële partijen investeren in het bedenken van nieuwe verschijningsvormen van geld. Niet altijd is bij deze verschuiving van publiek naar privaat ook een expliciete keuze gemaakt om het publieke belang bij de inrichting van het betalingsverkeer te waarborgen. Het betalingsverkeer is dus in de praktijk steeds verder van het publieke domein af komen te staan. Dit wil echter niet zeggen dat het geld zelf een minder grote publieke component heeft of zou mogen hebben. Geld blijft, ook als het niet meer de operationele verantwoordelijkheid is van publieke organisaties en ook als het steeds meer digitaal wordt, een collectief goed. Daarbij past een brede toegang voor iedereen, een grote transparantie over de inrichting en de werking, een zo efficiënt mogelijk gebruik en stevig toezicht op aspecten als degelijkheid en marktwerking. Daarbij past ook een benadering waarin de toonbankinstellingen niet zozeer gezien worden als de gebruiker of afnemer van private betaaldiensten, maar evenzeer als voortbrenger van een publiek goed: de mogelijkheid om aan de toonbank te betalen. De positie van toonbankinstellingen: meer structureel betrokken In de visie van de toonbankinstellingen is het niet alleen aan De Nederlandsche Bank en de Nederlandse banksector om de beleidsmatige of technologische ontwikkelingen in het betalingsverkeer te beoordelen en te sturen. Zoals ook de invoering van de euro aantoont, gaat het om ontwikkelingen met een veelal internationale dimensie en grote impact op de inrichting van de samenleving in de toekomst. Dit vereist invloed van overheid, politiek, maar ook van belangrijke tussenschakels als bijvoorbeeld horeca, benzinestations en detailhandel. De toonbankinstellingen vinden dat een structurele en meer vroegtijdige betrokkenheid bij de maatschappelijke, politieke en bancaire discussies over de inrichting van het betalingsverkeer gewenst is. Ook als het gaat om het elektronisch betalingsverkeer worden toonbankinstellingen te vaak alleen gezien als gebruikers of afnemers van systemen van Interpay/banken. Uiteraard bestaat er een aanbieder/afnemer-relatie tussen de banken en haar klanten (zowel zakelijke klanten als consumenten). Bij elektronisch betalingsverkeer is de rol van de toonbankinstelling groter: de toonbankinstelling is in feite mede-aanbieder van het systeem. De elektronische portemonnee bijvoorbeeld kan alleen snel een succes worden als toonbankinstellingen hun medewerking verlenen. Bank en consument hebben afspraken over diensten en bijbehorende betaalmiddelen, de toonbankinstelling stelt zich open voor die betaalmiddelen en exploiteert het systeem mede. Toonbankinstellingen vinden dat deze rol onvoldoende erkend wordt. Zij worden overvallen door vernieuwingen (“Hoera, u mag uw apparaat aanpassen”), tarief- en voorwaardenaanpassingen en hebben geen keuze. Toonbankinstellingen achten
overigens een gestaag toewerken naar Europese elektronische betaalmiddelen op zijn plaats. Transparantie: terug naar het oude niveau Vroeger was de Postcheque- en Girodienst een overheidsdienst. Als gevolg hiervan vonden belangrijke discussies over de inrichting van het betalingsverkeer altijd plaats in het publieke domein c.q. de Tweede Kamer. Omwille van deze discussies was ruim informatie voorhanden over de inrichting van het betalingsverkeer, hetgeen bijdroeg aan de transparantie. Met de privatisering van de Postbank en de verdere commercialisering van diensten in het betalingsverkeer is de publieke verantwoording op dit gebied verminderd. Een verminderde transparantie is het gevolg. Chartaal en giraal geld wordt op een bepaalde plaats beheerd en tussen aanbieders en afnemers getransporteerd. Hoe dat gebeurt en welke kosten en opbrengsten daarmee gepaard gaan behoort niet met geheimzinnigheid omgeven te zijn. Omtrent de feitelijke kosten en baten van Interpay en de relatie met de banken bestaat onduidelijkheid. Geconstateerd kan worden dat sprake is van feitelijke verwevenheid van de aandeelhouders met Interpay. Niet duidelijk is hoe de feitelijke besluitvorming verloopt en welke financiële afspraken gemaakt zijn en worden. Het is zo voor de buitenwereld totaal ondoorzichtig hoe een en ander georganiseerd is en waar Interpay ophoudt en de banken beginnen. Daarmee is het onmogelijk om vast te stellen of gevraagde tarieven reëel, te hoog of juist voordelig zijn. Interpay is weliswaar een sterk bolwerk, maar wordt sterk aangestuurd en is niet vrij in haar strategische beslissingen. De werkgroep Wellink doet nu een solide poging om deze zaak transparant te maken. Daarbij is de Interpay-structuur aan de orde en de verwevenheid van Interpay en de banken verenigd in de NVB evenzeer. Maar de macht van de banken is groot. De zwarte piet ligt nu bij Interpay. De banken blijven – mogelijk onterecht – buiten schot. Aangezien de inrichting van het betalingsverkeer een publieke zaak is dienen de hierbij betrokken organisaties inzicht te geven in de verschillende rollen, belangen en posities die hierbij worden ingenomen. Daarnaast dient inzicht te worden verschaft in kerncijfers en feitelijke niveaus van kosten en opbrengsten. Zo wordt gewaarborgd dat helderheid bestaat over de verdeling van lusten en lasten in het betalingsverkeer tussen de publieke en de private sector. Deze transparantie faciliteert het publieke debat over de verdeling van lusten en lasten in het betalingsverkeer en draagt ook bij aan het vaststellen van de meest efficiënte inrichting ervan. De nu gegroeide uitvoeringspraktijk van het betalingsverkeer is gebaseerd op een stelsel waarbij consumenten indirect voor de kosten betalen. Dit gebeurt door het derven van rente op contant geld en betaalrekeningen, door het verlies van rente
tijdens overboeken van geld, door hogere prijzen bij de detaillist enzovoorts. Meer transparantie is nodig met betrekking tot eventuele bestaande kruissubsidiëring, voordat de efficiëntie van het elektronisch betalen kan worden vastgesteld en verbeteringen daarin kunnen worden aangebracht. Bij gebreke aan deze transparantie hebben de toonbankinstellingen op dit moment de indruk dat zij meer met de lasten dan met de lusten (gerealiseerde besparingen en opbrengsten) worden geconfronteerd. Maximale efficiency Een collectief goed moet maatschappelijk gezien zo efficiënt mogelijk ingericht zijn. Er moeten ingebakken mechanismen zijn om inefficiëntie uit het systeem te filteren. Marktwerking zou hieraan kunnen bijdragen. Onderzoek van de Universiteit van Tilburg maakt duidelijk dat er geen impulsen zijn voor consumenten om maatschappelijk efficiënt te betalen. Kruissubsidiëring zorgt ervoor dat kostbare systemen even toegankelijk zijn als goedkope systemen. In de ogen van de toonbankinstellingen moeten consumenten beschikken over een breed menu van betaalmiddelen en gestimuleerd worden zo efficiënt mogelijk te betalen. Dit gebeurt bij voorkeur door positieve stimulansen, maar kiest een consument expliciet voor een inefficiënt middel (hoewel hij de keuze heeft het anders te doen), dan zou hij dat moeten voelen. Volgens de huidige opzet voelt niet de consument (die de klant is van de betreffende bank), maar de toonbankinstelling (die tussen klant en wellicht zijn eigen bank, maar veelal ook andere banken een tussenschakel vormt) de gevolgen hiervan. Toonbankinstellingen kunnen zich een andere opzet indenken. Momenteel wordt in het verlengde van eerdere onderzoeken in opdracht van toonbankinstellingen in de werkgroep Wellink getracht eenduidig in kaart te brengen welke betaalmiddelen maatschappelijk bezien in welke situatie het meest efficiënt zijn. Deze uitkomsten moeten breed uitgedragen worden. Gedacht wordt aan een nieuwe impuls van de vroeger gehouden Betaal-op-maat-campagne. Cash: niet alleen de toenemende lasten, maar ook de lusten “Met weemoed denk ik terug aan de tijd dat ik alleen chartaal geld in de kassa had en mijn geld gratis afstortte”, aldus een MKB-ondernemer van nog geen veertig (!) jaar. Deze opmerking is tekenend voor de gevoelens van onvrede ten opzichte van de ontwikkelingen van de laatste jaren, waarbij ondernemers het serviceniveau zagen dalen en de kosten zagen stijgen. Akkoord, er is veel veranderd de afgelopen decennia, maar is de weemoed terecht? Ondernemers vinden elektronisch geld efficiënt, veilig en het verlaagt de drempel tot geld uitgeven. Ten opzichte van (onlangs afgeschafte) betaalkaarten was elektronisch betalen een enorme vooruitgang doordat het geld meteen binnen kwam. De toonbankinstellingen zien dit soort voordelen scherp genoeg. Bovendien blijkt
elektronisch betalingsverkeer maatschappelijk efficiënt. Cash wordt steeds meer vervangen door elektronisch, maar het einde van cash is nog lang niet in zicht. Cash is/lijkt voor consumenten gratis, banken vinden cash lastig, De Nederlandsche Bank verdient aan cash, detaillisten betalen steeds meer voor cash. De lasten in de cash-waardeketen komen dus meer en meer bij de toonbankinstellingen te liggen, terwijl in de opbrengstenstructuur geen verandering lijkt te komen. Toonbankinstellingen kunnen zich voorstellen dat de opbrengsten van cash in de waardeketen in de toekomst meer dan nu het geval is aan hen ten goede dienen te komen. Met name omdat zij als medeproducent van het publieke goed in toenemende lasten en veiligheidsrisico’s dragen voor de fysieke infrastructuur waarin met contant geld betaald kan worden. Toezicht: niet alleen op degelijkheid maar ook op marktwerking Als er in deze tijd besloten wordt tot privatisering van een belangrijke monopolistische netwerkdienst, wordt onmiddellijk gedacht aan een toezichthouder (Opta, DTE). Bij betalingsverkeer is de privatiseringsslag van de Postbank geen aanleiding geweest tot een soortgelijke actie. Ook de oprichting van Beanet of Interpay heeft niet geleid tot nadere discussie over toezicht op marktwerkingaspecten. Er was al een toezichthouder, namelijk n De Nederlandsche Bank. Maar DNB heeft een andersoortige toezichthoudende rol dan voornoemde toezichthouders. In Nederland heeft Interpay een monopoliepositie binnen het elektronisch betalingsverkeer. Mogelijk verandert dit in de toekomst als gevolg van internationale ontwikkelingen. Voorlopig zal dit echter zo blijven. Transparantie is dan ook een belangrijke vereiste. Hoe zit het met toegang, met de verdeling van kosten en baten, zijn er garanties voor innovatie, is het tarief van betaalmiddelen als bijvoorbeeld PINnen, creditcards per transactie reëel of bevat het monopolistische marges etc. In de huidige situatie heeft de monopolistische positie van Interpay tot gevolg dat Interpay/de banken zich gedragen alsof zij de eigenaar van elektronisch betalingsverkeer zijn. Dit toe-eigenen van de complete systematiek gaat de toonbankinstellingen een brug te ver. Zoals gezegd gaat het bij elektronisch geld om een evolutie van fysiek geld en daarmee om een evolutie van collectief goed. Deze evolutie dient gepaard te gaan met passende waarborgen. In de ogen van de toonbankinstellingen zou door de NMa nadrukkelijker toezicht moeten worden gehouden uit een oogpunt van adequate marktwerking. Daarvoor moet NMa dan wel zijn toegerust. Toonbankinstellingen streven na dat de NMa een afzonderlijke afdeling betalingsverkeer inricht met voldoende know-how om het thema bij de kop te pakken.
Betalen op grond van kostprijs-plus Ten onrechte wordt gedacht dat toonbankinstellingen helemaal niets willen betalen als het gaat om betalingsverkeer. Dat is onzin. Voor niets gaat de zon op. Toonbankinstellingen zijn bereid te betalen. Zeker als werkelijk sprake is van toegevoegde waarde, er een keuzemenu aan diensten wordt geleverd of geld bespaard kan worden. Maar het moet duidelijk zijn uit transparantie en gedegen toezicht dat er bij de omgang met het collectieve goed niets aan de strijkstok blijft hangen en dat tarieven reëel zijn. De toonbankinstellingen constateren dat in Nederland, als uitgangspunt voor monopolistische netwerkdiensten geldt, dat prijsstelling op (efficiënte) kostprijsplus niveau moet plaatsvinden. Dit uitgangspunt wordt expliciet gehanteerd door partijen als de Opta voor de Telecomsector en DTE voor de Energiesector. Voor de dienstverlening door Interpay alsook de dienstverlening van publieke partijen die in de markt actief zijn, zou in de ogen van de toonbankinstellingen hetzelfde uitgangspunt gehanteerd moeten worden. In de huidige institutionele setting zijn er slechts in theorie voldoende waarborgen om dit uitgangspunt te realiseren. De toonbankinstellingen betwijfelen of dit uitgangspunt ook in de praktijk voldoende wordt gehanteerd c.q. gehandhaafd. Samenvattend Het belang van betalingsverkeer voor toonbankinstellingen is enorm. Qua kosten gaat het om bijna een procent van de totale omzet. In de praktijk is een goede en efficiënte inrichting van het dagelijks terugkerend betalingsverkeer daarom erg belangrijk. Omdat het hierbij in de kern om een publiek goed gaat en blijft gaan, is het belangrijk om te onderkennen dat de toonbankinstellingen niet slechts als gebruikers betrokken zijn bij het betalingsverkeer, maar ook als mede-voortbrengers van een publiek goed. Dit betekent dat toonbankinstellingen een structurele plaats dienen te hebben bij de politieke en maatschappelijke discussies over de inrichting van het betalingsverkeer. Het doel van de toonbankinstellingen is een transparant, efficiënt en toegankelijk ingericht betalingsverkeer in Nederland. De publieke aard van het betalingsverkeer betekent dat sprake moet zijn van openheid en transparantie over de inrichting van het betalingsverkeer. Verder betekent dit dat er sprake is van een gezamenlijke verantwoordelijkheid van publieke en private organisaties. Hierbij past een evenredige verdeling van de lusten en lasten in het betalingsverkeer. Naar de mening van de toonbankinstellingen is bij de voortgaande elektronificering en privatisering in het betalingsverkeer in de afgelopen twintig jaren, het publieke belang van het betalingsverkeer onvoldoende in het oog gehouden. Dit heeft negatieve gevolgen gehad voor de transparantie van de inrichting van het betalingsverkeer. Ook is er te weinig aandacht geweest voor het prijsopdrijvend effect van monopolieposities.
Aan de onevenredige verdeling van baten en lasten van contant geld is niets veranderd.
Doel Voorop staat dat de toonbankinstellingen hun maatschappelijke verantwoordelijkheid niet wensen te ontlopen. De toonbankinstellingen streven, gegeven de publieke aard van het betalingsverkeer naar: - een structurele positie en meer vroegtijdige betrokkenheid bij de maatschappelijke, politieke en bancaire discussies over de inrichting van het betalingsverkeer; - meer openheid en transparantie met betrekking tot de inrichting van het giraal en chartaal betalingverkeer in termen van verkeerscijfers, kosten en opbrengsten; - het bijdragen aan inzicht in wat maatschappelijk de meest efficiënte manieren van betalen zijn, alsmede het bijdragen aan hieruit voortvloeiende maatregelen zoals bijvoorbeeld een nieuwe betaal op maat campagne, - herverdeling van de baten van het contant geld, zodat lusten en lasten meer evenredig verdeeld worden over de partijen die de chartale betaalinfrastructuur in de praktijk in stand houden; - adequaat toezicht op marktwerking in het betalingsverkeer; - tarifering op kostprijsplus-basis door zowel monopoloïde private dienstverleners als door publieke organisaties die diensten aanbieden.
Bijlage III (Reactie Consumentenbond)
Uw kenmerk
Datum
30 oktober 2001 Ons kenmerk
ST/werkgroep Wellink Doorkiesnummer
070 445 44 63 Doorkiesnummer telefax
070 445 45 98 E-mail
De Nederlandse Bank dr. N. Wellink, directeur Postbus 98 1000 AB Amsterdam
[email protected]
Onderwerp
Tarieven in het particuliere betalingsverkeer
Geachte heer Wellink, Tarieven en de tariefstructuur van het betalingsverkeer staan de laatste tijd volop in de belangstelling. Het onderwerp speelt op nationaal en op Europees niveau. Op Europees niveau is de aanleiding de voorgestelde Verordening van Europees Commissaris Bolkestein over grensoverschrijdende betalingen. Op nationaal niveau speelt de door u voorgezeten werkgroep “tariefstructuren en infrastructuur in het betalingsverkeer” een belangrijke rol. De Consumentenbond participeert in de Klankbordgroep van de werkgroep. Ondanks het feit dat de werkzaamheden van de werkgroep nog niet zijn afgerond, achten wij het toch noodzakelijk om u middels deze brief te informeren over ons standpunt over tarieven in het betalingsverkeer. Wij doen dit vanwege de onrust en de vele klachten van consumenten die wij ontvangen over tarieven en service in het betalingsverkeer. Daarnaast speelt een rol dat de banken, bij monde van de NVB, in de pers uitlatingen doen over tarieven per transactie en dit reeds lijken te willen “inmasseren” bij het publiek. Tenslotte is niet uitgesloten dat ontwikkelingen rond de EU-Verordening in de komende maanden al gevolgen zullen hebben voor het Nederlandse particuliere betalingsverkeer.Daarom hechten wij eraan om langs deze weg ons standpunt toe te lichten.
Het betalingsverkeer in Nederland is zeer efficiënt, ook in vergelijking met de ons omringende landen. De bijdrage van consumenten daaraan door hun betaalgedrag is de afgelopen jaren enorm groot geweest. De Consumentenbond is voorstander van het stimuleren van het nog efficiënter gebruik maken van het betalingsverkeer door consumenten. Uit door ons uitgevoerd
onderzoek blijkt dat nog heel veel efficiencywinst is te behalen door het introduceren van positieve prikkels om consumenten te bewegen tot efficiënt betalen. Het dwingen van consumenten naar efficiëntere betaalwijzen door het introduceren van nieuwe tarieven of het invoeren van tarieven per transactie is geen goede en werkbare aanpak. De argumenten die hiervoor door banken worden aangevoerd als “de verliesgevendheid van het betalingsverkeer”, “de noodzaak van transparante tarieven” en “het tegengaan van kruissubsidiëring” zijn onterechte argumenten. Tarifering per transactie zal vanwege de kosten voor consumenten enorm veel verzet oproepen. Consumenten vinden dat een basispakket voor het betalingsverkeer gratis toegankelijk moet zijn. Consumenten zijn de afgelopen jaren regelmatig geconfronteerd met nieuwe tarieven voor betaalproducten en met daling van het serviceniveau. Hieronder lichten wij onze argumenten puntsgewijs toe.
Betaalgedrag consumenten: enorme kostenbesparingen banken Consumenten zijn de afgelopen jaren steeds efficiënter gaan betalen. Het betalingsverkeer in Nederland is het meest efficiënte in heel Europa. Dit heeft voor de Nederlandse banken een enorme efficiencywinst en dus een groot kostenvoordeel opgeleverd. Dit alles is bereikt zonder “sturende” tarieven op bepaalde betaalwijzen. De onderstaande voorbeelden (cijfers Interpay/DNB) illustreren dit.Geldopnames bij de geldautomaat (kosten bank fl.1,50) zijn voor het overgrote deel in de plaats gekomen van geldopnames aan de balie (kosten bank fl.10,oo). Per transactie is de efficiencywinst van een GEA-opname ten opzichte van een balietransactie fl. 8,50 (€3,86). Het aantal GEA-opnames is sinds 1997 gestegen met 61 miljoen tot 448 miljoen per jaar in 2000. Voordeel voor de banken ten opzichte van balieopnames bedraagt ruim fl. 518 miljoen (ruim €235 miljoen).
Ook het aantal automatische incasso’s is fors gestegen. De toename bedraagt 198 miljoen stuks in 2000 ten opzichte van 1997. Automatische incasso’s zijn goedkoper voor banken (fl.0,10) dan bijvoorbeeld verwerking van een acceptgiro (fl.0,30). De toename zal grotendeels ten koste gegaan zijn van de duurdere acceptgiro. Het kostenvoordeel voor de bank bedraagt ruim fl 39 miljoen (ruim €17 miljoen). De voor banken dure girobetaalkaarten en eurocheques worden afgeschaft ten gunste van efficiëntere betaalmiddelen. Dit zijn slechts enkele voorbeelden. Naar verwachting zullen consumenten in de nabije toekomst nog efficiënter gaan betalen door ontwikkelingen zoals de verdere inburgering van internetbankieren. Tevens kan een forse efficiencywinst geboekt worden door toename van het aantal automatische incasso’s via de telefoon en via internet en door een toename van het chipkaartgebruik.
Efficiencywinst te behalen door positieve prikkels die werken De Consumentenbond heeft begrip voor het maatschappelijk belang van een efficiënt betalingsverkeer. Wij hebben in onze media vaak uitgelegd aan consumenten hoe ze efficiënt en gemakkelijk kunt deelnemen aan het betalingsverkeer. Waarom kiezen consumenten voor bepaalde betaalwijzen? Omdat het ze voordeel en gemak oplevert en omdat ze de betaalwijze veilig achten.Wij verwachten van de werkgroep Wellink dat zij onderzoekt op welke aspecten nog efficiencywinst te halen is èn dat zij onderzoekt welke positieve prikkels effectief zijn om consumenten te stimuleren tot efficiënt betalen.
De Consumentenbond heeft vorige week een korte NIPO-enquête laten uitvoeren onder een representatieve doorsnee van de Nederlandse bevolking. Een van de vragen is welk effect een positieve prikkel van de consument heeft op de bereidheid van consumenten om te beginnen met een (andere) efficiënte betaalwijzen of deze vaker te gebruiken. Dit zijn het chipcardgebruik en het afgeven van machtigingen via de telefoon of via internet. De resultaten laten zien dat er mogelijkheden zijn om grote groepen consumenten door positieve prikkels te bewegen tot gebruik van deze betaalwijzen. Op de vraag of de consument zou gaan beginnen met chippen of vaker zou gaan chippen als zijn bank hem zou belonen voor het opladen van de chipkaart is het antwoord van 41% van de ondervraagden “ja”. Het huidige percentage consumenten dat minimaal een keer per maand gebruik maakt van de chipkaart is 12% (Onderzoek “Betaalgedrag Nederlandse bevolking” Consumentenbond, januari 2001) Dit betekent dat hier nog een grote efficiencywinst is te behalen, mits de banken bereid zijn te investeren in een beloning voor het opladen van de chipkaart. De Consumentenbond pleit daarom voor het starten van een beloningsactie door de banken voor het opladen van de chipkaart met een X-bedrag. Deze periode, kort voor de introductie van de euro, zou hiervoor buitengewoon geschikt zijn. Wij hopen dat u dit pleidooi wilt ondersteunen. Ten aanzien van machtigingen via de telefoon en via internet zijn consumenten gevraagd naar hun mening over de veiligheid. 48 % van de ondervraagden vindt beiden onveilig. De huidige praktijk is dat bedrijven (die weliswaar een incassocontract met de bank hebben) consumenten vragen om het afgeven van een machtiging via telefoon en internet zonder dat hiervoor een goede en veilige procedure bestaat. Vervolgens is gevraagd of men sneller gebruik zou maken van deze middelen als men zeker zou weten dat ze veilig zijn. 40% van de ondervraagden geeft aan sneller hiervan gebruik te zullen maken als men zeker zou weten dat het veilig is. Dit betekent dat zekerheid over veiligheid een goede positieve stimulans kan vormen om consumenten te stimuleren tot gebruik. De Consumentenbond pleit daarom voor het zo snel mogelijk opstellen van heldere regels voor het veilig gebruik van automatische incasso’s via telefoon en
internet. Heel belangrijk hierbij is dat de procedure voor terugdraaien van de incassomachtiging (storneren) goed is geregeld. Andere voorbeelden van mogelijke positieve prikkels zijn: • het verlenen van een korting; • het koppelen van gebruik van een betaalwijze aan extra service door de bank; • koppelen aan een spaaractie of loyaltyprogramma; • ten aanzien van incassomachtigingen: de procedure van storneren vergemakkelijken. De Consumentenbond verwacht veel meer effect van positieve prikkels, dan van negatieve prikkels, die een hoop verzet oproepen. Ook is het zo dat tarieven alleen die consumenten kunnen sturen die ook een daadwerkelijke keuze hebben. Een tarief op papieren overschrijvingen met als doel stimuleren van internetgebruik werkt niet voor die consumenten die geen toegang tot internet hebben. Een tarief op geldopnames aan de balie werkt niet voor die groepen consumenten die niet kunnen of uit veiligheidsoverwegingen niet naar de geldautomaat durven.
Totaalrelatie is winstgevend Het particuliere betalingsverkeer is verliesgevend, zo stellen de banken vaak. De Consumentenbond stelt in reactie hierop dat het op zijn minst vreemd is om te spreken over de verliesgevendheid van het betalingsverkeer terwijl banken al sinds jaren een “totaalrelatie”met de klant nastreven en hebben. Aan deze totaalrelatie wordt flink verdiend. De bank verkoopt allerlei eigen producten of producten uit eigen concern ( sparen, verzekeren en beleggen) aan de klant. Nu lijken banken deze totaalrelatie met de klant te willen ontrafelen. Hierdoor kunnen ze èn meer verdienen aan het betalingsverkeer èn verdienen aan de totaalrelatie.
Transparantie van tarieven en kruissubsidiëring met andere producten en diensten De tarieven voor het betalingsverkeer moeten transparant worden en hiermee kan een einde komen aan kruissubsidiëring van het betalingsverkeer met andere producten en en diensten, zo stellen banken. De Consumentenbond is voorstander van transparantie. Maar dan wel van volledige transparantie van de totale kosten èn opbrengsten voor de banken. Banken maken immers niet alleen kosten, maar verdienen ook aan het betalingsverkeer door valutering en/of door het niet vergoeden van rente op de betaalrekening. Deze opbrengsten moeten ook transparant worden gemaakt. Indien een einde gemaakt zou worden aan kruissubsidiëring tussen het betalingsverkeer en andere bank(verzekeraars)producten, dan zou dit moeten betekenen dat voor het betalingsverkeer een (hogere) werkelijke prijs moet worden betaald en dat vervolgens de andere bank(verzekeraars)producten goedkoper worden. De Consumentenbond acht het onwaarschijnlijk dat dit laatste zal gebeuren. Als het al zou gebeuren dan is dit zeer moeilijk zichtbaar te maken voor de consument.
Dit betekent dat het effect voor de consument per saldo negatief zal zijn en dit is onacceptabel.
92% Nederlandse consumenten wil gratis basispakket betalingsverkeer De Consumentenbond is van mening dat het basispakket van het betalingsverkeer gratis zou moeten zijn en toegankelijk voor iedereen. Iedereen moet immers zonder te betalen aan zijn eigen geld kunnen komen of anderen kunnen betalen voor diensten en producten. In onze maatschappij zijn we immers toegegroeid naar de situatie waarin je je geld bij de bank in bewaring geeft en het niet onder je kussen bewaart. Dit heeft ook veel veiligheidsvoordelen opgeleverd. Iedere consument in Nederland mòet wel gebruik maken van de diensten van een bank. Daarom valt een basispakket betalen onder het begrip universele dienstverlening. Dit betekent dat het een publieke functie betreft en een basisbehoefte van consumenten. Het gaat nog verder dan de nutsfunctie van bijv. gas of electriciteit want daar betaal je immers voor een product dat niet jouw eigendom is. Het geld bij de bank is je eigen geld. Uit onderzoek in opdracht van de Consumentenbond blijkt dat 92% van de Nederlandse consumenten van mening is dat een basispakket in het betalingsverkeer gratis moet zijn. Dit bestaat uit het bezit van een betaalpas, het opnemen van geld met een betaalpas bij de eigen bank, het betalen met een betaalpas in winkels in Nederland en het overboeken van geld naar andere rekeningen. Voor die diensten en producten die niet tot het basispakket horen kunnen consumenten door positieve prikkels, zoals hierboven genoemd worden gestimuleerd tot efficiënt betalen.
Meer tarieven onacceptabel bij dalend serviceniveau In het betalingsverkeer zijn de afgelopen jaren steeds meer tarieven ingevoerd, met name voor betaalproducten. In de Consumentengids van januari 2002 zal aandacht worden besteed aan de tarieven. Tevens wordt dan aandacht besteed aan de mening van consumenten over tarieven per transactie. Daarnaast is het serviceniveau op een aantal punten gedaald. De Consumentenbond ontvangt hierover vele klachten. Wij zijn dan ook van mening dat meer tarieven onacceptabel zijn bij een dalend serviceniveau. Hieronder volgt een overzicht van de meest genoemde klachten van consumenten. • Sluiten van bankkantoren en het verdwijnen van balies (diverse banken, regionaal bepaald); • Beperkingen tot opnemen van geld aan de balie (diverse banken, problemen met klantgroepen die niet kunnen of willen/veiligheid); • Afschaffing eurocheques en girobetaalkaarten (vele klachten vanaf de aankondiging in 1999, nu worden knelpunten gemeld, bijv. aflevering aan huis, moet groot bedrag in huis halen); • Verzenden van bankafschriften met lagere frequentie; • Bereikbaarheid klantenservice (klachten over feitelijke bereikbaarheid en gebrek aan persoonlijke dienstverlening, onduidelijke doorverwijzing) • Slechte afhandeling van storneringsverzoeken automatische incasso’s; • Negatieve optie bij veranderingen in diensten en kosten; • Onduidelijkheid over incasseren via telefoon en internet; • Niet gratis verstrekken chipcardlezers en opladers thuis; • Slechte afhandeling diefstal/fraudezaken slecht; • Traagheid van overboekingen. Wij gaan ervan uit dat u bij het opstellen van de adviezen van de werkgroep “tariefstructuren en infrastructuur in het betalingsverkeer” onze aanbevelingen ter harte zult nemen.
Hoogachtend, Consumentenbond
drs. Klaske de Jonge Directeur
Bijlage IV (Basisdocumenten)
Basisdocumenten
Inhoudsopgave Hoofdstuk 1
Hoofdstuk 2
Hoofdstuk 3
Economische theorie: Begrippen en concepten 1.1
Inleiding
1
1.2
Economische efficiency
1
1.3
Netwerkeffecten en markttransparantie
3
1.3.1
Netwerkeffecten
3
1.3.2
Markttransparantie
4
1.4
Concurrentie, marktwerking en toezicht
7
Appendix Begrippenkader
9
Institutionele setting in Nederland 2.1
Inleiding
15
2.2
Historisch perspectief
15
2.3
De Nederlandse betaalmarkt
16
2.4
De verwerking van betalingsverkeer
18
2.5
De rol van Interpay
19
2.6
Wettelijk kader en toezicht
23
2.7
Overlegstructuren
24
Tariefstructuren in Nederland 3.1
Inleiding
27
3.2
Algemene opmerkingen
27
3.3
Interbancaire verrekeningen
29
3.4
Tariefstructuren particulieren
31
3.5
Tariefstructuren bedrijven
33
3.6
Toonbankbetalingen
36
3.7
Afsluitende opmerkingen
38
Appendix Betaalprofielen verschillende gebruikerscategorieën41
Hoofdstuk 4
Hoofdstuk 5
Hoofdstuk 6
Hoofdstuk 7
Hoofdstuk 8
Marktuitkomsten retailbetalingsverkeer in Nederland 4.1
Inleiding
43
4.2
Efficiency retailbetalingsverkeer
43
4.2.1
Giralisering en elektronisering
44
4.2.2
Efficiency remoteverkeer
45
4.2.3
Efficiency toonbankverkeer
47
4.2.4
Dynamische efficiency
49
4.3
Mogelijke efficiencyverbeteringen
50
4.3.1
Efficiencymogelijkheden aan de aanbodzijde
50
4.3.2
Efficiencymogelijkheden aan de vraagzijde
51
4.4
Grenzen aan de efficiencymogelijkheden
54
Marktwerking en innoverend vermogen 5.1
Inleiding
57
5.2
Effectieve marktwerking
57
5.3
Dynamiek, innovatie en marktuitkomsten
58
5.4
Mogelijke belemmeringen voor effectieve marktwerking
60
5.5
Conclusie
64
Appendix Marktwerkingsindicatoren
66
Institutionele setting in internationaal perspectief 6.1
Inleiding
67
6.2
Wettelijk kader en toezicht betalingsverkeer
67
6.3
Spelers in het betalingsverkeer
68
6.3.1
Rol centrale banken
69
6.3.2
Verwerkings- en clearingsinstituten
69
6.4
Onderscheidende landenkenmerken
71
6.5
De organisatie van het elektronisch betalingsverkeer (pinnen) 76
Tariefstructuren in internationaal perspectief 7.1
Inleiding
79
7.2
Tariefstructuren particuliere gebruikers
80
7.3
Tariefstructuren zakelijke gebruikers
84
7.4
Tariefstructuur elektronisch betalingsverkeer (pinnen)
82
7.5
Conclusies
84
Marktuitkomsten in internationaal perspectief
8.1
Inleiding
87
8.2
Giro- en chequelanden
87
8.3
Giralisering en elektronisering
88
8.4
Landenkarakteristieken
90
8.5
Conclusies
94
Tabellen en grafieken
HOOFDSTUK 1 ECONOMISCHE THEORIE: BEGRIPPEN EN CONCEPTEN
1.1 Inleiding Een goede werking van het betalingsverkeer is een noodzakelijke voorwaarde voor het bewerkstelligen van een duurzame economische groei en het goed functioneren van financiële markten in een moderne economie. In dit verband ziet het Europese Stelsel van Centrale Banken, en daarmee ook de Nederlandsche Bank, het bevorderen van een goede werking van het betalingsverkeer als één van haar hoofdtaken. In de uitvoering van deze taak staat het waarborgen van de betrouwbaarheid, integriteit, toegankelijkheid en efficiency van het betalingsverkeer centraal. Betalingsverkeer legt noodzakelijkerwijs beslag op de beschikbare schaarse middelen binnen een economie en veroorzaakt derhalve private en maatschappelijke kosten. Betalingsverkeer omvat het geheel van ontvangsten en betalingen door middel van de fysieke overdracht van contant geld en van overboekingen van tegoeden op betaalrekeningen (giraal geld). Het wordt gekenmerkt door een complexiteit van relaties tussen consumenten, ondernemingen, verwerkings- en afwikkelcentrales, commerciële banken en de centrale bank. Deze relaties veroorzaken behalve financiële stromen ook allerlei informatie- en autorisatiestromen tussen deelnemende partijen. Deze complexiteit van relaties en stromen is niet alleen mede bepalend voor de inrichting en werking van de betaalmarkt maar is ook direct van invloed op de efficiency in het betalingsverkeer.
In dit hoofdstuk wordt een theoretisch kader beschreven dat als richtsnoer kan dienen voor de analyse van de economische efficiency in het betalingsverkeer en de factoren die deze beïnvloeden. In paragraaf 1.2 wordt dieper ingegaan op het concept van economische efficiency. Vervolgens komen in paragraaf 1.3 een aantal kenmerken en spanningsvelden van de betaalmarkt aan bod die verband houden met de aanwezige netwerkeffecten en de markttransparantie. Paragraaf 1.4 bevat een korte theoretische uiteenzetting over effectieve marktwerking en aangrijpingspunten voor regulering en toezicht. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een uitleg over enkele betaalbegrippen.
1.2 Economische efficiency Efficiency vormt het startpunt van het theoretisch kader. Het is evenwel niet eenvoudig om efficiency in het betalingsverkeer exact te definiëren omdat allerlei factoren de doelmatigheid van
-1-
betalen bepalen. Niet alleen private en maatschappelijke kosten spelen hierbij een rol, maar ook snelheid, gemak, vertrouwen en veiligheid zijn belangrijke aspecten van efficiency. Om efficiency in het betalingsverkeer te omschrijven wordt vaak een gebruikelijke economischtheoretische definitie van efficiency als leidraad gebruikt. In deze definitie is van economische efficiency sprake als de schaarse middelen optimaal worden benut en de productie van goederen en diensten tegen minimale kosten geschiedt. In een bredere, meer dynamische context omvat deze definitie ook efficiency in de loop van de tijd, rekening houdend met de benodigde investeringen in nieuwe technologieën en ontwikkeling van nieuwe goederen en diensten. De moderne theorie onderscheidt drie vormen van economische efficiency. 1. allocatieve efficiency: de mate waarin de welvaart van consumenten en producenten wordt gemaximaliseerd; 2. productieve efficiency: de mate waarin de kosten worden geminimaliseerd gegeven de huidige stand van de technologie; 3. dynamische efficiency: de mate waarin producenten in staat zijn te voldoen aan veranderende behoeften van consumenten en in staat zijn op de meest efficiënte wijze te blijven produceren. In de literatuur worden de eerste twee vormen soms onder een noemer gebracht en dan aangeduid met statische efficiency. Het hiermee corresponderende (statische) welvaartsniveau wordt afgemeten aan de omvang van het consumenten- en producentensurplus. Aldus kan dynamische efficiency ook gedefinieerd worden als de mate waarin de verdisconteerde stroom van statische welvaartsniveaus wordt gemaximaliseerd over langere tijd, waarbij op de meest efficiënte wijze rekening wordt gehouden met de veranderende preferenties en behoeften van consumenten en de verbetering van technologieën. Dynamische efficiency refereert in deze context meer aan het vergroten van de welvaart (‘size of the pie’) en statische efficiency aan de verdeling hiervan (‘splitting the pie’). Om een goed inzicht in de verschillende vormen van efficiency in het betalingsverkeer te verkrijgen, dient allereerst onderscheid te worden gemaakt tussen private en maatschappelijke kosten. De private kosten van betalen zijn de directe en indirecte kosten waarmee consumenten en bedrijven rechtstreeks te maken krijgen. De maatschappelijke kosten van betalingsverkeer omvatten niet alleen die private kosten, maar ook alle kosten van de hoger in de (product)keten gelegen aanbieders van betaalproducten en -diensten, zoals commerciële banken en de centrale bank. Als prijzen geen werkelijke afspiegeling vormen van onderliggende kostenstructuren lopen private en maatschappelijke kosten uiteen. Hierdoor kan in de regel geen in maatschappelijk
-2-
opzicht efficiënte marktuitkomst worden bereikt, omdat consumenten en bedrijven bij hun betaalgedrag alleen rekening houden met private kosten, en niet met maatschappelijke kosten. 1
1.3 Netwerkeffecten en markttransparantie Het betalingsverkeer kent een veelheid van complexe relaties die mede bepalend is voor de marktstructuur. De wijze waarop deze structuur is georganiseerd kan bepaalde spanningsvelden en marktimperfecties tot gevolg hebben die de eerdergenoemde allocatieve, productieve en/of dynamische efficiency kunnen verstoren. Daarbij staan netwerkeffecten en markttransparantie centraal. 1.3.1 Netwerkeffecten Netwerkeffecten spelen een belangrijke rol in het betalingsverkeer. Formeel gesproken treden deze externe effecten op als het nut van een marktpartij direct door de handelswijze van een andere marktpartij wordt beïnvloed terwijl deze laatste daar bij haar handelen geen rekening mee houdt. Verschillende theoretische aspecten die zowel op de vraagkant als op de aanbodkant van de markt aangrijpen, kunnen hierbij worden onderscheiden. Coördinatie van verwachtingen Allereerst speelt het ‘kip-ei probleem’ en het bereiken van een kritische massa een rol bij de invoering van nieuwe betaalproducten. Met name in het toonbankverkeer dienen consumenten en toonbankinstellingen simultaan te worden overtuigd van het nut van een nieuw betaalproduct en moeten ze het bereiken van een kritische massa mogelijk achten. Dit nut hangt niet alleen af van gebruikersgemak, veiligheid en fraudebestendigheid maar ook van de in rekening gebrachte tarieven. Daarnaast zal een consument een nieuw betaalproduct niet gebruiken als maar weinig toonbankbedrijven de betaalwijze accepteren, en omgekeerd zullen deze bedrijven weinig geneigd zijn om het betaalproduct te accepteren als het niet aanslaat bij consumenten. Lock-in effecten Netwerkomvang is een bepalende factor voor de waarde van een netwerk. Het gevaar bestaat echter dat een bestaand netwerk een steeds grotere voorsprong neemt, almaar meer gebruikers aantrekt en uiteindelijk kleinere concurrenten uit de markt drukt. Dit kan zelfs leiden tot een situatie waarin een nieuwe, betere technologie er niet in slaagt een verouderde, doch sterk ingeburgerde, technologie te verdringen. Het gevolg kan zijn dat bij een dominant netwerk de
1
Zie voor een discussie over maatschappelijke en private kosten in het betalingsverkeer het artikel van D. Hancock en D. Humphrey, 1998, ‘Payment transactions, instruments, and systems: A survey’, Journal of Banking & Finance, 21, pp. 1573-1624.
-3-
prikkels om te investeren in innovatie in onvoldoende mate aanwezig zijn wat de dynamische efficiency aantast. Standaardisatie en compatibiliteit De grote waarde van een netwerk schuilt in het complementaire karakter van de verschillende componenten. Standaardisatie en compatibiliteit maken deze complementariteit mogelijk, waardoor maximaal kan worden geprofiteerd van de te behalen schaalvoordelen. Hoewel standaardisatie in het betalingsverkeer dus noodzakelijk is, kunnen drie gevaren worden genoemd. Ten eerste kan in de aanloopfase op een, achteraf bezien, mindere standaard worden gecoördineerd die later moeilijk te vervangen valt. Ten tweede kunnen verregaande afspraken over standaardisatie in sommige gevallen de concurrentie op bepaalde markten limiteren. Ten derde kan de keuze van het niet op elkaar aansluiten van netwerkcomponenten een strategische zijn: incompatibiliteit kan de marktpositie van de dominante aanbieder juist versterken. Dit kan tot allocatieve en dynamische inefficiënties leiden. Economische schaalvoordelen Het opbouwen van netwerken gaat doorgaans gepaard met hoge vaste kosten, waardoor ‘economies of scale’ gerealiseerd kunnen worden. Duplicering van deze kosten is niet efficiënt, zodat het vanuit maatschappelijk oogpunt vaak voorkeur verdient om slechts één ‘netwerkbeheerder’ die netwerkdiensten aanbiedt, te hebben. Ofschoon deze netwerkdienst veelal beschouwd kan worden als een infrastructurele component van het totale eindproduct, kan dit een monopolistische aanbodstructuur op een specifiek segment van de markt tot gevolg hebben (zie ook hoofdstuk 5 over marktwerking). Vanuit theoretisch oogpunt kan dit tot statische en dynamische inefficiënties leiden. Enerzijds kan een monopolist te hoge prijzen rekenen en excessieve winsten maken, anderzijds is er te weinig prikkel om te innoveren omdat er toch geen concurrentie is. De uitspraak van de Amerikaanse econoom J.R. Hicks werkt in dit verband verhelderend: ‘the best of all monopoly profits is a quiet life’. 1.3.2 Markttransparantie In het betalingsverkeer is een informatieprobleem aanwezig indien de prijsstelling van betaalproducten en -diensten niet transparant is. Dit ontstaat wanneer de transactietarieven in onvoldoende mate de werkelijke onderliggende kosten weerspiegelen, waardoor langs deze weg klanten nauwelijks geprikkeld worden tot efficiënter betaalgedrag. In het particuliere betalingsverkeer vormen valutering, float en rentemarges belangrijke inkomstenbronnen. Vanwege de resulterende kruissubsidiëring worden de kosten van betalen niet volledig gedragen door wie ze veroorzaken, hetgeen strijdig is met het economische principe van ‘the user pays’. Door deze vertroebeling van prijzen en kosten ontstaan allocatieve en dynamische inefficiënties.
-4-
In theorie zou prijsstelling gebaseerd moeten zijn op het marginale kostenbeginsel. Op deze manier worden de extra kosten van het aanbieden van een additionele betaaltransactie volledig weerspiegeld in de prijs. Hierdoor komt een optimale benutting van schaarse middelen tot stand waarbij de maatschappelijke kosten minimaal zijn. Deze maatschappelijke kosten dienen in beginsel breed opgevat te worden en betreffen in feite de waarde van alle, ten behoeve van het betalingsverkeer, verbruikte schaarse middelen. Door toepassing van het marginale kostenbeginsel in de tarifering van betaaldiensten wordt er niet alleen voor gezorgd dat prijzen in lijn zijn met de werkelijke (maatschappelijke) kosten, maar dat zij ook een afspiegeling vormen van kostprijsverschillen tussen betaaldiensten. Deze correcte prijsstelling leidt tot meer rechtvaardigheid en transparantie. Uitgaande van het ‘user pays’ principle’ dragen gebruikers van betaaldiensten (een deel van) de kosten die ze zelf veroorzaken. Dit in tegenstelling tot de huidige situatie waarin veelal nietzichtbare en indirecte kosten een belangrijke rol spelen. Thans bestaat het gevaar dat ‘efficiënte’ gebruikers van betaaldiensten in feite onevenredig veel meebetalen aan de kosten die veroorzaakt worden door ‘inefficiënte’ betalers. Prijsstelling gebaseerd op marginale kosten vermijdt deze vorm van kruissubsidiëring die theoretisch gezien resulteert in een overgebruik van inefficiënte betaaldiensten en in verkeerde beslissingen bij vragers en aanbieders van betaaldiensten. Bovendien worden door correcte prijsstelling de kosten van betaaldiensten inzichtelijker gemaakt waardoor consumenten gestimuleerd worden kostenbewust met betalen om te gaan en terughoudender te zijn bij het gebruik van minder efficiënte (en dus duurdere) betaalvormen. Door een grotere transparantie in de prijsstelling zijn consumenten beter in staat verschillende producten van verschillende aanbieders te kunnen beoordelen, waardoor langs dit kanaal het concurrerende vermogen van de betaalmarkt eveneens kan toenemen. Aan de toepassing van ‘marginal cost pricing’ bij betaalproducten kleven evenwel drie grote problemen. Allereerst zijn marginale kosten in de praktijk moeilijk vast te stellen. In de praktijk komt het erop neer dat marktprijzen (maatschappelijke) productiekosten weerspiegelen. Ten tweede is bij betalen sprake van een bundel van producten met elk hun eigen marginale kosten; dit in tegenstelling tot de consumptie van een 'normaal' goed waarbij productie en aankoop betrekking hebben op één afzonderlijk goed. Deze bundeling van producten bemoeilijkt een efficiënte afweging die gebaseerd is op het marginale kostenbeginsel. Ten derde gaat de productie van met name elektronische betaalproducten gepaard met hoge vaste kosten, waardoor marginal cost pricing in het algemeen niet kostendekkend is. De vraag is dan op welke wijze de prijsopslag van betaaldiensten tot stand moet komen ter dekking van de (vaste) kosten. Het theoretische antwoord is simpel: ‘belast daar waar de vraag inelastisch is’. Hoe inelastischer de vraag naar een betaalproduct, hoe groter de prijsopslag kan zijn zonder dat dit al teveel effect sorteert op de gevraagde hoeveelheid. Bij tarifering die afhankelijk is van de prijselasticiteit van betaaldiensten kan in vergelijking tot de marginale kostprijsmethodiek een groter deel van de totale kosten -5-
worden terugverdiend. Een zekere mate van kruissubsidiëring blijft echter onvermijdelijk: vraagelastische producten worden gesubsidieerd door minder elastische. Bovendien dient bedacht te worden dat bij doorberekening van excessieve prijsopslagen een bank altijd de rekening krijgt gepresenteerd in de vorm van imagoverlies en teruglopend marktaandeel. Een ander nadeel betreft de empirische moeilijkheid om prijselasticiteiten vast te stellen, hoewel recente onderzoekingen hebben aangetoond dat gebruikers sterk lijken te reageren op relatieve prijsveranderingen van papieren en elektronische betaalproducten. 2 Het bovengenoemde nadeel dat verband houdt met de hoge vaste kosten kan worden ondervangen door de tarifering te baseren op tweedelige tarieven, zogenaamde ‘two part tariffs’. Bij deze tarieven wordt onderscheid gemaakt tussen een vast gedeelte dat de gemiddelde vaste kosten moet dekken (denk aan een periodiek abonnementstarief) en een transactiegebonden gedeelte dat de gemiddelde variabele kosten moet dekken (denk aan een vast tarief per transactie). Op deze manier komen de schaalvoordelen ten goede aan de ‘grootgebruikers’ omdat het gemiddelde tarief zal dalen met het aantal transacties. Zodoende is de mate van kruissubsidiëring tussen verschillende gebruikers minimaal. Bovendien zijn deze tweedelige tarieven eenvoudig te implementeren. Een belangrijke complicatie bij tarifering in het betalingsverkeer betreft de vraag wie moet opdraaien voor de kosten van betalen. Dit geldt met name in het toonbankverkeer, aangezien er feitelijk twee afnemers van twee uiteenlopende betaalproducten zijn: de consument (debetproduct) en de toonbankinstelling (creditproduct). Enerzijds stelt de theorie van ‘benefit flow pricing’ in dit kader dat beide partijen zouden moeten betalen op basis van toegevoegde waarde. Dit is echter moeilijk objectief vast te stellen. Anderzijds lijkt een verschuiving van de kosten naar de detailhandel niet gunstig, omdat deze kosten onvermijdelijk zullen worden doorberekend in de prijzen van alle goederen en diensten, ongeacht de wijze van betalen. Het gevolg daarvan is een onnodig hoog prijspeil. Feitelijk doet zich bij de verdeling van de kosten een onderhandelingsprobleem tussen consument en detaillist voor, en wordt de uitkomst bepaald door de relatieve onderhandelingsmacht. Hierbij speelt de bestaande marktstructuur een belangrijke rol.
2
In een recent onderzoek van Humphrey, Kim en Vale (Journal of Money, Credit, and Banking, 2001, pp. 216-224), gebaseerd op Noorse data, concluderen de auteurs dat gebruikers van betaaldiensten gevoelig zijn voor expliciete prijsveranderingen en dat door een doordachte tarifering de efficiencyvoordelen verbonden aan elektronische betaalvormen sneller gerealiseerd kunnen worden.
-6-
1.4 Concurrentie, marktwerking en toezicht Geen enkele markt is perfect: de in theoretisch opzicht ideale situatie van volkomen mededinging kan slechts worden benaderd. Een vanuit mededingingsperspectief veel gebruikt criterium is het concept van effectieve marktwerking. Er is in het algemeen sprake van effectieve marktwerking als de markt tot een ruim keuzeaanbod van producten tegen goede prijs-kwaliteitsverhoudingen voor consumenten leidt met ‘normale’ winsten voor producenten en voldoende ruimte voor technologische vernieuwing. Concurrentie is één van de drijfveren voor een goede werking van de markt. Corresponderend met de genoemde vormen van efficiency kunnen drie kanalen worden onderscheiden. Door concurrentie : •
kan betere afstemming van vraag en aanbod plaatsvinden die tot uiting komt in een ruimer en gevarieerder aanbod van producten tegen een goede prijs/kwaliteitsverhoudingen (verhoging van allocatieve efficiency);
•
worden producenten aangemoedigd tot het inzetten van betere productiemethoden om op deze wijze tot kostenbesparingen te komen (verhoging van productieve efficiency);
•
worden producenten continu geprikkeld tot innovatie omdat verkregen winsten op termijn worden weg geconcurreerd (verhoging van de dynamische efficiency).
Regulering en toezicht in het betalingsverkeer zullen gericht moeten zijn op het voorkomen van mogelijke inefficiënties en het in stand houden en bevorderen van effectieve marktwerking. 3 In de praktijk komt het erop neer de markt zo te ‘conditioneren’ dat de efficiencywinsten aan de afnemers van betaalproducten ten goede komt. Hoewel het bewerkstelligen van effectieve marktwerking ‘maatwerk’ vereist, beschrijft de moderne theorie diverse ruwe opties. We bespreken kort drie mogelijkheden zijn. Concurrentie om de markt De neiging tot (natuurlijke) monopolievorming als gevolg van economische schaalvoordelen kan noodzaken tot het instellen van specifiek toezicht. Beoordeling van aanmerkelijke marktmacht van marktpartijen, toezicht op toegankelijkheid, prijscontrole en monitoring van ontwikkeling en toepassing van technologie en standaardisatie kunnen tot het instrumentarium van de toezichthouder behoren. Om onzekerheid in de markt te voorkomen, is een eerste voorwaarde dat deze instrumenten duidelijk zijn gedefinieerd en helder worden ingezet.
3
Zie het SEO-rapport ‘Toezicht en regulering in de telecommunicatiemarkt’, maart 2001, voor een analyse van de marktwerking en regulering op het gebied van de telecommunicatie.
-7-
Concurrentie op de markt Potentiële concurrentie op een markt met weinig spelers kan net zo disciplinerend werken als actieve concurrentie op een markt met veel spelers. De dreiging van mogelijke toetreding houdt prijsmarges op een aanvaardbaar niveau. Dit wordt ‘betwistbaarheid’ van de markt genoemd, waarbij ruime toe- en uittredingsmogelijkheden een eerste voorwaarde zijn. Een toezichthoudende autoriteit zou erop moeten toezien dat deze betwistbaarheid tot stand komt. Herbalancering van de tariefstructuur Een grote transparantie in de prijsstelling bevordert het ‘kostenbewustzijn’ van consumenten en retailers, wat hen zou moeten sturen naar efficiëntere betaalvormen. Door directe en zichtbare tarifering kan kruissubsidiëring (deels) worden vermeden, waardoor zowel allocatieve als dynamische efficiency kunnen toenemen. Het inherente probleem hierbij is dat door het wegvallen van kruissubsidies bepaalde betaaldiensten en -producten voor sommige groepen consumenten onbetaalbaar zouden kunnen worden, hetgeen strijdig is met het publieke karakter van en toegankelijkheid tot het betalingsverkeer. Het spreekt vanzelf dat de kosten en baten van regulering dienen te worden afgewogen. Om onzekerheid in de markt te voorkomen, moeten bovendien regulering en toezicht transparant en geloofwaardig worden toegepast. Dit vereist dat belangenverstrengeling tussen toezichthouder, betrokken marktpartijen en politieke autoriteiten moet worden voorkomen (‘regulatory capture’).
-8-
Appendix Begrippenkader Geld In economische zin is geld het algemeen geaccepteerde ruilmiddel waarvan de waarde in een bepaalde rekeneenheid is uitgedrukt en waarmee betaler en ontvanger in een bepaald gebied koopkracht kunnen uitoefenen. We kennen twee basisvormen van geld: chartaal geld, het tastbare geld in de vorm van munten en bankbiljetten en giraal geld, het niet-tastbare, onzichtbare geld in de vorm van tegoeden op een betaalrekening bij een bank. In dit verband kan elektronisch geld als een bijzondere verschijningsvorm van giraal geld worden beschouwd, waarbij de op een elektronische drager opgeslagen monetaire waarde algemeen kan worden gebruikt voor betalingen, zonder dat daarbij toegang tot een betaalrekening benodigd is. Chartaal geld wordt uitgegeven door de Minister van Financiën (munten) en de Nederlandsche Bank (bankbiljetten) en giraal geld door private kredietinstellingen die door onder toezicht van de Nederlandsche Bank (DNB) staan. Betaling In economische zin is een betaling het voldoen van een verbintenis tot het in eigendom overdragen van geld. Het juridische begrip betalen omvat beide verplichtingen die uit een koopovereenkomst voortvloeien, dus ook het verrichten van de tegenprestatie (de levering). Wij beperken ons tot de economische definitie: de overdracht van een geldbedrag. Betalen doen we met geld. De betaling is voltooid op het moment dat de crediteur over het geld kan beschikken. Betalingsverkeer Betalingsverkeer omvat het geheel van ontvangsten en betalingen door middel van de fysieke overdracht van contant geld en van overboekingen van tegoeden op betaalrekeningen (giraal geld). Het betalingsverkeer kan op zeer uiteenlopende wijzen worden ingedeeld, zoals geografisch (binnenlands en grensoverschrijdend), naar de aard van het verkeer (remote en toonbank), van de betrokken partijen (hoogwaardig en laagwaardig), van de gebruiksgroepen (particulier en zakelijk) of van de aard van het geld (chartaal, giraal, elektronisch). De laatste lichten we toe: •
Chartaal betalingsverkeer wordt met chartaal geld afgewikkeld. Hierbij spelen banken een indirecte rol, in die zin dat zij slechts het contante geld ter beschikking stellen (dispositie) of innemen (storting). De bankklanten voeren de betalingen uit, zij dragen het fysieke geld over in de beschikkingmacht van de crediteur;
•
Giraal betalingsverkeer wordt met giraal geld afgewikkeld. Hierbij zijn banken direct betrokken; zij voeren de opdrachten tot overboeking uit en zorgen dat het geld op de gewenste rekening terechtkomt;
-9-
•
Elektronisch betalingsverkeer betreft het geautomatiseerde toonbankverkeer met behulp van betaalautomaten, magneetpassen (debit- én creditcards) en chipcards (debitcards en elektronische portemonnees). Het omvat dus pinnen, chippen en het elektronisch gebruik van creditcards. Meestal worden hieronder ook de semi-girale geldautomaattransacties verstaan, waarbij giraal in chartaal geld wordt omgezet en er van betaling feitelijk geen sprake is. Betalen met elektronisch geld is een onderdeel van elektronisch betalingsverkeer. Hierbij dient te worden opgemerkt dat ook ruimere definities van elektronisch betalingsverkeer gebezigd worden.
Massale betalingsverkeer Dit betreft het geheel van betalingen en ontvangsten op afstand en over de toonbank van de particuliere en zakelijke klanten van de banken (en creditcardmaatschappijen), dat wordt gekenmerkt door zeer grote aantallen transacties, met relatief kleine bedragen. De toevoeging massaal impliceert de uitsluiting van het girale hoogwaardige interbancaire betalingsverkeer, dat wordt gekenmerkt door relatief weinig transacties van hoge waarde. De massale betalingen vinden vooral plaats tussen consumenten en bedrijven. Met name de betalingen van consumenten naar bedrijven (c2b) zijn zeer groot in aantal. De massaliteit is het grootst in het toonbankverkeer, waar het gaat om zeer veel transacties van kleine bedragen. Hierdoor komt het wel voor dat partijen het massale betalingsverkeer beperken tot het toonbankverkeer (in enge zin). Echter ook bij de particuliere betalingen op afstand (van onder meer woon-, telefoon-, en energielasten) gaat het om een groot aantal betalingen van relatief grotere bedragen. De omgekeerde stroom van bedrijven naar consumenten is relatief geringer in aantal, maar ook nog behoorlijk massaal (veelal inkomensgerelateerd, zoals salarissen, uitkeringen, pensioenen) en wordt gekenmerkt door nog weer hogere transactiebedragen. De betalingen tussen bedrijven onderling (b2b), zijn relatief gering in aantal, maar worden gekenmerkt door zeer hoge bedragen, de betalingen tussen particulieren onderling (c2c) zijn zowel relatief gering in aantal als van relatief geringe omvang.
Betaalrekening Voorwaarde voor deelname aan het girale betalingsverkeer is het hebben van een betaalrekening. Dit is een rekening-courantvorm voor het ontvangen van giraal geld, en het aanhouden en gebruik van geldelijke tegoeden vooral voor betalingsdoeleinden (transactiekassen). Het gebruik is gebaseerd op een rekening-courantovereenkomst waarin partijen zich onder meer akkoord verklaren met de Algemene Voorwaarden die de rechtsbetrekking regelen tussen bank en klant. In het zakelijke segment is sprake van maatwerk; in het meer gestandaardiseerde particuliere segment is in beperkte mate sprake van segmentering in de vorm van pakketrekeningen voor jeugd, studenten en relatief meer gefortuneerde volwassenen met van de standaardrekening afwijkende producten, diensten en tarieven. De rekeningnummers
- 10 -
bestaan uit tussen de 1 en 8 cijfers bij de Postbank en negen cijfers bij de andere banken en zijn bank- en niet persoonsgebonden. Betaalproduct, betaalmiddel, betaalinstrument, betaaldienst In discussies en publicaties omtrent betalingsverkeer worden de volgende termen nog al eens door elkaar gebruikt: betaalproduct, betaalmiddel, betaalinstrument en betaaldienst. In dit rapport geven we er de navolgende inhoud aan. •
Een betaalproduct betreft de faciliteit om op een bepaalde wijze te kunnen betalen of ontvangen die wordt verkregen na afsluiting van een contract met de bank en/of een betalingsverkeerinstelling. Voorbeeld: om elektronisch te kunnen betalen (pinnen) dienen particuliere rekeninghouders zich akkoord te verklaren met de productvoorwaarden die voor het gebruik van debitcards gelden, kortweg aangeduid als ‘Voorwaarden gebruik geld- en betaalautomaten’ en om elektronisch te kunnen ontvangen dienen zakelijke rekeninghouders zich akkoord te verklaren met de ‘Acceptantvoorwaarden elektronisch betalen’. Deze productvoorwaarden komen in plaats van of zijn aanvullend op de Algemene Voorwaarden.
•
Een betaalmiddel betreft het algemeen geaccepteerde en gebruikte middel waarmee betalingen kunnen worden verricht. In geval van contant geld is het betaalmiddel ook het geld (ruilmiddel). In het spraakgebruik wordt bij een girale betaling ook de informatiedrager wel als betaalmiddel aangeduid (bijvoorbeeld in: ‘de eurocheque was een gegarandeerd betaalmiddel’). In dat geval is betaalmiddel synoniem met betaalinstrument.
•
Een betaalinstrument betreft de informatiedrager die bij het feitelijke productgebruik de gegevens bevat die voor uitvoering van de betaalopdracht nodig zijn. We onderscheiden schriftelijke instrumenten (formulieren) en elektronische instrumenten, die we nog kunnen onderverdelen in magnetische instrumenten (diskette, magneetband, cartridge) en telecommunicatie (telefoon- en datacommunicatielijnen). Een belangrijk verschil is dat de magnetische instrumenten fysiek vervoerd moeten worden, terwijl bij de telecommunicatielijnen de informatie op afstand ‘on line’ wordt overgebracht.
•
Betaaldiensten omvatten alle dienstverlening in het betalingsverkeer, die benodigd is om geld van rekening A naar rekening B over te boeken, de ene geldvorm in de andere om te zetten, alsook de informatieverstrekking in schriftelijke en/of elektronische vorm. Hieronder vallen dus ook de diensten die banken en niet-banken in onderdelen van het verwerkingstraject van betalingen verrichten.
Infrastructuur betalingsverkeer Betaalinfrastructuur in brede zin omvat het geheel van netwerken, betaalproducten, informatiedragers, administratieve processen, stelsels van afspraken en procedures, wetten en regels dat in het leven is geroepen om op veilige, betrouwbare en efficiënte wijze en chartaal en giraal te kunnen betalen en ontvangen. Dit is te verbijzonderen naar aard van de betaling, naar het - 11 -
betaalproduct of het betaalinstrument (distributievorm), zoals de infrastructuur voor elektronisch betalen (pinnen en chippen) of de infrastructuur voor elektronisch bankieren. Met betaalinfrastructuur in engere zin wordt veelal de technische infrastructuur bedoeld, het geheel van hard- en software en communicatieverbindingen.
Betaalmarkt (retail) De betaalmarkt betreft de markt voor de (massale) betaaldiensten (betalen, ontvangen en informeren). Aanbieders zijn de banken (incl. Interpay als bancair instituut), creditcardmaatschappijen en betaalintermediairs. Vragers zijn consumenten, bedrijven en de overheid. Consumenten zijn de particuliere rekeninghouders van banken, de particuliere gebruikers van het betalingsverkeer genoemd, en bedrijven zijn de zakelijke rekeninghouders (van eenmanszaak tot multinationals), de zakelijke gebruikers van het betalingsverkeer. Deelmarkten kunnen worden onderscheiden naar producten of klantengroepen, zoals bijvoorbeeld de markt voor creditcards, of de particuliere en zakelijke betaalmarkt of naar de aard of plaats van het betalingsverkeer, zoals het remote- en het toonbankverkeer. Op de deelmarkt voor remoteproducten gaat het om het gebruik van producten die incidentele en regelmatige (factuur)betalingen vanuit huis of kantoor mogelijk maken, zoals acceptgiro’s en machtigingen. Op de deelmarkt voor toonbankproducten gaat het om het gebruik van producten die girale (noncash)betalingen in winkels, de horeca en dergelijke mogelijk maken, zoals cards.
Institutionele setting Onder institutionele setting wordt verstaan de organisatie van het massale betalingsverkeer en de instanties die hierin een rol spelen. Dit omvat de betaalmarkt, inclusief de verwerkings- en afwikkelinstituten, de eigendomsverhoudingen, rol van de centrale bank, rol van de overheid, de organisatie van toezicht, en overlegorganen.
Tariefstructuur De tariefstructuur heeft betrekking op de opbouw van de vergoedingen die bankklanten voor hun betaaldiensten betalen. Die vergoedingen kunnen al of niet zichtbaar aan de transactie gekoppeld zijn, maar kunnen ook bestaan uit vaste vergoedingen om van de betaalproducten gebruik te kunnen maken. We kunnen de kosten voor zowel de particuliere en zakelijke gebruikers onderscheiden in directe kosten, die eenduidig samenhangen met het feitelijk gebruik van betaaldiensten en/of van de productkeuze, en indirecte kosten, die geheel onafhankelijk zijn van het feitelijk gebruik.
- 12 -
We hanteren de volgende indeling en categorieën: •
Directe kosten Zichtbare directe kosten zijn: - transactiegebondentarief (tgt): prijs per transactie, onafhankelijk van het transactiebedrag; - omzetgebondentarief: prijs die afhangt van het transactiebedrag of van de totale omzet, - vaste bijdrage per periode, zoals abonnementskosten, onafhankelijk van feitelijk gebruik. Niet-zichtbare directe kosten zijn: - valutering: rentekosten per transactie in de vorm van misgelopen creditrente dan wel extra te betalen debetrente, variërend met bedrag en rentevergoeding; - float: rentekosten per transactie door het bestaan van extra verwerkingsdagen of door ‘vooraf betalen’, variërend met bedrag en rentevergoeding.
•
Indirecte kosten: - gederfde rente-inkomsten: niet-zichtbare indirecte kosten die ontstaan doordat een rente op de betaalrekening wordt vergoed die laag of nihil is. Deze indirecte kosten zijn uitsluitend afhankelijk van het rekeningsaldo en de rentestand en hebben geen enkele relatie met het gebruik dat van de betaaldiensten wordt gemaakt.
Strikt genomen zullen de rente-afhankelijke kosten niet als zodanig ervaren worden, indien geen creditrente vergoed wordt. Dit zijn evenwel wel inkomsten voor banken doordat ze de betrokken saldi zelf rentegevend kunnen uitzetten. Voor banken is de rentemarge een belangrijke bron voor de dekking van de kosten van het betalingsverkeer.
- 13 -
- 14 -
HOOFDSTUK 2 INSTITUTIONELE SETTING IN NEDERLAND
2.1 Inleiding In de afgelopen vijfendertig jaar is het massale girale betalingsverkeer uitgegroeid tot een onmisbare vorm van dienstverlening voor consumenten en bedrijven. Een betrouwbaar en efficiënt betalingsverkeer stelt hoge eisen aan de organisatorische en technische infrastructuur en aan alle instellingen die bij het betalingsverkeer betrokken zijn. Onderstaand wordt een beschrijving gegeven van de infrastructuur van het Nederlandse betalingsverkeer. Na een korte historische schets, wordt aandacht besteed aan de spelers en producten op de betaalmarkt, de organisatie van de verwerking van het betalingsverkeer, en aan de bijzondere rol die Interpay hierin speelt. Vervolgens wordt aandacht besteed aan de rol van wet en toezicht, waarna het hoofdstuk wordt afgesloten met een korte bespreking van de overlegstructuren in het betalingsverkeer.
2.2 Historisch perspectief In het begin van de vorige eeuw bestond de dienstverlening van de commerciële banken op het terrein van het betalingsverkeer vooral uit het overboeken van bedragen van en naar rekeningen van de eigen klanten. Overschrijvingen naar rekeningen van andere banken waren omslachtig en duur. Giraal geld werd voornamelijk gebruikt voor het doen van (groot)zakelijke betalingen. Het merendeel van gezinnen en kleine bedrijven was gewoon uitsluitend contant te betalen en ontvangen. Tegen deze achtergrond richtte de overheid in 1918 de Postcheque- en Girodienst (PCGD op, met het doel het girale betalingsverkeer voor een breed publiek te bevorderen. Het duurde echter tot de jaren ’60 voordat de massale giralisering echt op gang kwam. Deze ontwikkeling is voor een belangrijk deel bepaald door de concurrentie tussen de PCGD en de vroegere handelsbanken, spaarbanken en landbouwkredietinstellingen, die tot de jaren ’60 ieder hun eigen werkterrein en specifieke klantenkring hadden. Handelsbanken hielden zich bezig met kortlopende kredieten aan handel en industrie en het aantrekken van deposito’s van bedrijven en welgestelde consumenten. Spaarbanken beperkten zich tot het aantrekken van gelden van kleine spaarders uit met name de stedelijke gebieden. De coöperatief georganiseerde landbouwkredietinstellingen waren zowel kredietverstrekker als spaarinstelling, maar dan vooral op het platteland. De girale betaaldienst was het werkterrein van de PCGD. Door de economische groei en daarmee gepaard gaande welvaartstoename werd de consument in de jaren ’60 een interessante partij voor alle marktpartijen. Bovendien zorgde de explosieve - 15 -
economische groei voor een dienovereenkomstige groei van het betalingsverkeer. Bedrijfsleven en overheid gingen er uit efficiencyoverwegingen toe over de het loonzakje te vervangen door een girale bijschrijving. Op grote schaal werden salarisrekeningen geopend en ontstond er een felle concurrentie tussen de verschillende financiële instellingen om de gunst van de consument. Hierdoor vervaagden de grenzen tussen de werkterreinen geleidelijk en transformeerden de instellingen zich tot retailbanken. De marketinginspanningen waren vooral gericht op het zo aantrekkelijk mogelijk maken van de betaalrekening, met als doel een brede relatie met de klanten op te bouwen en ook spaar- en kredietproducten te verkopen. Om de bank zo dicht mogelijk bij de particuliere klant te brengen werd een wijd vertakt kantorennetwerk opgezet. De PCGD liep bij dit giraliseringsproces voorop, zij had al begin jaren ’60 haar verwerkingsproces geautomatiseerd en trok veel nieuwe particuliere en zakelijke klanten aan. De banken richtten in 1967 ter verbetering van de interbancaire efficiency de BankGiroCentrale op (BGC), waardoor er een vergaande samenwerking tussen de deelnemende banken ontstond. Hoewel er gesprekken over integratie zijn gevoerd, behield de PCGD haar eigen circuit met eigen rekening- en controlesystematiek. Dit leidde enerzijds tot inefficiënties in het verkeer tussen het banken- en het postcircuit, maar was anderzijds een stimulans tot productontwikkeling Ondanks de felle concurrentiestrijd, werd de noodzaak tot samenwerking uit overwegingen van maatschappelijke efficiency door alle partijen ingezien. Onder leiding van de Nederlandsche Bank werd vanaf 1975 gewerkt aan het slechten van de muren tussen beide circuits. Dat werd een langdurig proces. Pas na zeer uitvoerig overleg en een lange tijd van implementatie werd in 1997 het Nationaal Betalings Circuit (NBC) voltooid. Dit is geen geïntegreerd betalingscircuit, maar een stelsel van afspraken over de uniforme en efficiënte uitwisseling van het betalingsverkeer tussen beide in tact gebleven circuits. Inmiddels was ruim daarvoor in 1986 de PCGD bij wet verzelfstandigd en omgedoopt in Postbank. De onder druk staande rentabiliteit was een van de motieven van de privatisering. Als zelfstandige bank kon de Postbank een breder pallet aan bancaire diensten gaan aanbieden, met een naar verwachting positief effect op de rentabiliteit Met de verzelfstandiging verdween ook de overheidsbemoeienis met het retailbetalingsverkeer. Hoewel het retailbetalingsverkeer vanuit maatschappelijk oogpunt essentieel is voor het functioneren van een moderne markteconomie, wordt het retailbetalingsverkeer anno 2002 uitsluitend aangeboden door particuliere instellingen.
2.3
De Nederlandse betaalmarkt
Belangrijke spelers op de markt voor het retailbetalingsverkeer zijn consumenten, bedrijven en instellingen als afnemers, en de banken als aanbieders van betaalproducten. Het aanbod omvat een uitgebreid assortiment van producten, diensten en distributiekanalen om in de uiteenlopende betaal- en ontvangstbehoeftes te voorzien.
- 16 -
Afnemers van betaalproducten Afnemers van betaaldiensten zijn de consumenten, bedrijven en de overheid. De Nederlandse consumenten houden ruim 20 miljoen betaalrekeningen aan. Voorts zijn in Nederland ongeveer 700.000 bedrijven in de registers van de Kamer van Koophandel ingeschreven, waarvan minder dan één procent grootbedrijven (meer dan 100 werknemers). Die grootbedrijven hebben zowel naar waarde als naar aantal het grootste aandeel in het zakelijke gebruik van het betalingsverkeer. Het aantal toonbankinstellingen bedroeg in 2001 ruim 300.000. Overheidsinstellingen en bedrijven tezamen houden circa 2 miljoen betaalrekeningen aan. De betaalrekeningen worden massaal gebruikt, in 2001 werden circa 3,2 miljard girale betalingen en ruim 0,5 miljard kasopnames en stortingen met een geschatte waarde van meer dan EUR 3.500 miljard verricht. Verreweg de meeste girale betalingen lopen van particuliere naar zakelijke betaalrekeningen. Aanbieders van betaalproducten In Nederland bieden thans ongeveer zeventig banken betaalrekeningen aan. De markt is echter zeer geconcentreerd: de vier grootste banken bezitten samen een marktaandeel van circa 85%, gemeten naar aantallen betaalrekeningen en betalingen. Banken zijn weliswaar de enige aanbieders van betaalrekeningen, maar niet de enige aanbieders van betaaldiensten. Zo zijn in ons land vier creditcardmaatschappijen actief en bieden ook enige grote winkelbedrijven via hun klantenkaarten betaaldiensten aan. Daarnaast is er een groeiend aantal (niet bancaire) instellingen dat diensten verleent bij de afwikkeling van het betalingsverkeer. Een bijzondere speler is Interpay, die opereert als intermediair in het interbancaire verkeer en die een belangrijke rol vervult bij de voor efficiency cruciale standaardisatie in het massale binnenlandse betalingsverkeer. Interpay is geen bank en biedt dus ook geen betaalproducten aan, met uitzondering van een beperkt assortiment creditcards (Mastercard). Zij biedt evenwel - met name in het toonbankverkeer – bankklanten wel rechtstreeks netwerkdiensten voor identificatie en datatransport als onderdeel van een bancair betaalproduct. Algemene productkenmerken Een betaalproduct voorziet in een afgeleide behoefte, het wordt gebruikt om op een gemakkelijke wijze goederen en diensten te kopen en verkopen. De afnemer is er vaak pas echt in geïnteresseerd als er iets fout gaat. Anders gezegd het is vooral een ‘dissatisfier’. Een ander kenmerk is dat er bij één girale betaling eigenlijk twee verschillende betaalproducten worden afgenomen, van vaak verschillende aanbieders. In het toonbankverkeer bijvoorbeeld kiest de consument steeds vaker, daar waar de retailer die faciliteit biedt, voor het betaalgemak van het pinnen. De bank van de consument is de kaartuitgevende bank (‘issuing bank’), die voor de autorisatie, debitering en rekeningafschrift zorgdraagt. Voor de retailer gaat het om een elektronische ontvangst die na de online-autorisatie gegarandeerd is en de volgende werkdag wordt bijgeschreven. Zijn bank is de ‘acquiring bank’, die voor de creditering en het rekeningafschrift van de begunstigde zorgdraagt. - 17 -
De kern van een betaling is uitermate simpel: geld moet van A naar B. Gaat het om chartaal geld dan moet A het geld fysiek in de beschikkingsmacht van B brengen. Hier hebben banken geen directe bemoeienis mee. Gaat het om giraal geld, dat kan dat niet zonder de bemoeienis van de banken die het girale geld beheren. Om giraal te betalen en ontvangen dienen banken opdracht tot overboeken uit te voeren. Hiertoe bieden banken hun klanten een reeks van betaalproducten en distributiekanalen. Productassortiment Banken bieden vele betaalproducten, die naar plaats van betalen wel worden ingedeeld in toonbank- en remoteproducten. Toonbankproducten worden gebruikt voor de girale (noncash)betalingen in winkels, de horeca en dergelijke. Banken bieden detaillisten meestal een aan de betaalrekening gekoppeld totaalproduct, dat zowel de chartale afstortingen als de girale bijschrijvingen omvat. De belangrijkste girale toonbankproducten zijn gekoppeld aan het gebruik van cards en de bijbehorende infrastructuur: pinnen, chippen en creditcardgebruik. Het particuliere product omvat de mogelijkheid om met behulp van debitcard, chipknip en creditcard betaalopdrachten te genereren, het zakelijke product bestaat uit de faciliteit om (voornamelijk) langs elektronische weg te ontvangen. Bij remoteproducten gaat het om incidentele en regelmatige (factuur)betalingen die op afstand, vanuit huis of kantoor. worden geïnitieerd Typisch zakelijke producten zijn de meervoudige overschrijvingen (o.a. gebruikt voor salarisbetalingen) en voor het inkomende verkeer de acceptgiro en de machtiging. Voor de consument zijn de belangrijkste remoteproducten: de gewone overschrijving (papier, telefonisch of elektronisch), de periodieke overboeking, de acceptgiro en de machtiging. Bankklanten hebben ook een ruime keuze uit distributiekanalen door middel waarvan zij opdrachten bij het bankwezen kunnen aanleveren of informatie kunnen ontvangen: post, gewone telefoon, telebankieren, internetbankieren en mobiel bankieren. De producten, informatiedragers, voorwaarden en procedures zijn vergaand gestandaardiseerd waardoor er in het aanbod geen grote verschillen tussen de banken bestaan.
2.4
De verwerking van betalingsverkeer
Het massale girale betalingsverkeer wordt in Nederland verwerkt in de computers van de banken (transport en opslag) en Interpay (transport). Het verwerkingstraject verloopt in grote lijnen als volgt: klanten leveren opdrachten op papier of elektronisch bij de bank of verwerkingscentrale aan, banken fiatteren, de bank of centrale zorgt voor de verwerking, de bank van de opdrachtgever verzorgt de debitering en berichtgeving aan de betaler, de bank van de crediteur verzorgt de creditering en berichtgeving aan de ontvanger. Indien betaler en ontvanger bij
- 18 -
dezelfde bank bankieren is het proces relatief eenvoudig, daar af- en bijschrijving in de computer van de betrokken bank kunnen plaatsvinden. Dit is een administratieve aangelegenheid, het geld verlaat de bank niet. Elke bank in Nederland heeft zijn eigen boekingstraject, sommige banken verwerken ‘s nachts, andere ’s avonds of de hele dag door. Het grootste deel van de girale stromen betreft betalingen tussen klanten van verschillende banken, zodat deze informatie én geld uitwisselen om de opdrachten uit te kunnen voeren. Een goede organisatie van het interbancaire betalingsverkeer is dan ook een gemeenschappelijk belang van banken en particuliere en zakelijke gebruikers. Uit overwegingen van betrouwbaarheid en efficiency is op de betaalmarkt sprake van vergaande samenwerking wat betreft standaardisatie van betaalproducten en verwerkingssystematieken. Interpay is in dit kader een belangrijke speler, die op de retailbetaalmarkt opereert als centrale intermediair in de afwikkeling van het merendeel van het interbancaire verkeer. Zij draagt – zo nodig – zorg voor de conversie van de betaalinformatie, voor de clearing en voor de aanlevering van de settlementinstructies. Onder clearing wordt begrepen de interbancaire uitwisseling van transactieinformatie en de berekening van de (netto)bedragen die banken elkaar verschuldigd zijn. De saldi worden vervolgens op de rekening-courant bij de Nederlandsche Bank (DNB) verrekend. Dit heet settlement. Hierna bundelt Interpay de overboekinggegevens en zendt ze naar de betrokken banken, die deze interbancaire posten vervolgens in de eigen computers verwerken, waarna zij hun klanten informeren over mutaties en oude en nieuwe saldi. Interpay boekt dus geen bedragen af of bij op bankrekeningen en verstuurt geen rekeningafschriften. De verwerking van het betalingsverkeer tussen klanten van de Postbank en de andere banken kent verloopt zoals eerder opgemerkt via het Nationaal Betalingscircuit (NBC). Ook dit Postbankdeel van het interbancaire verkeer wordt gecleard via Interpay en separaat gesettled via DNB. Zeer veel kleinere bedragen worden overigens niet met giraal geld betaald, maar met munten en bankbiljetten. Het aantal contante betalingen wordt geschat op ruim 7 miljard per jaar. De banken spelen hier een faciliterende rol door het in circulatie brengen en weer innemen van bankbiljetten en munten. Dit brengt naast de kosten van DNB, hoge kosten met zich mee voor banken en retailers in verband met het vervoer, veiligheid, de kashandling (tellen, sorteren, registreren) en in geval van kasopnames de autorisatie.
2.5
De rol van Interpay
Interpay voorziet vooral in een stelsel van afspraken en technische standaarden die een gemeenschappelijke infrastructuur hebben gecreëerd voor de beveiligde uitwisseling van
- 19 -
betaalgegevens tussen banken. Daardoor kunnen tijdlijnen worden bekort en efficiencyvoordelen worden behaald door het optreden van schaalgrootte. Organisatie en taken Interpay Nederland B.V. is in 1994 opgericht als houdstermaatschappij van drie interbancaire instituten: de BankGiroCentrale (centrale clearing), BeaNet (netwerkbeheerder en transporteur van betaalinformatie) en Eurocard Nederland (uitgifte creditcards en processing). Het is onderverdeeld in zelfstandige eenheden met eigen resultaatverantwoordelijkheid, die zorg dragen voor een specifiek deel van de respectievelijke betaaldiensten. De resultaateenheden zijn: Girale Services, verantwoordelijk voor de verwerking van het girale betalingsverkeer tussen banken in Nederland, verzorgt de clearing, verstrekt betaalgegevens aan banken en bedrijven en verricht back-officewerkzaamheden voor banken die dit aan Interpay hebben uitbesteed; Document Services, verantwoordelijk voor de conversie van betaaldocumenten die sommige banken bij haar aanleveren, verricht imaging- en printingservices voor bepaalde banken; Issuing Processing Services (IPS)1 , verantwoordelijk voor de ‘issuing processing activiteiten’ op het gebied van PIN, Maestro, Mastercard, Visa en ChipKnip: ondersteunt de banken bij de uitgifte van de kaartproducten, ondersteunt de promotiecampagnes voor de kaarthouders, draagt zorg voor de rekeningafschriften van de creditcardhouders en de incasso van de betreffende bedragen en draagt bij aan de fraudebestrijding; Acquiring Processing Services (APS)1 , verantwoordelijk voor de ‘acquiring processing’ activiteiten op het gebied van PIN, Maestro, Mastercard, Visa en ChipKnip: draagt zorg voor het beveiligd transport van de desbetreffende betaalgegevens; verzorgt de autorisatieswitching van PIN, GEA-gastgebruik, oplaadtransacties ChipKnip en creditcardtransacties, is verantwoordelijk voor de automatencertificering en registratie van de retailcontracten; draagt zorg voor de creditering van de retailers, ondersteunt de promotiecampagnes voor de acceptanten en draagt bij aan de fraudebestrijding; Internationale Card Producten, verantwoordelijk voor de activiteiten die voortvloeien uit het licentiehouderschap van Mastercard, VISA en Maestro, onder meer verantwoordelijk voor het afsluiten van de Mastercard, Visa en Maestro acquiringcontracten met de retailers;
1
Per 1 april 2002 zijn de resultaateenheden Debit Card Services, Credit Card Services en Chipknip Services opgeheven en omgezet in de resultaateenheden Issuing Processing Services (IPS) en Acquiring Processing Services (APS), waardoor de organisatie beter aansluit bij de twee verschillende kanten van het girale betaalproces: die van de kaarthouders en die van de acceptanten.
- 20 -
E-commerce Services, faciliteert trustservices van banken voor financiële dienstverlening via internet, bevordert het gebruik van internet als veilig en snel distributiekanaal en ontwikkelt veilige betaalmethoden. De resultaateenheden vervullen verschillende taken in de totale waardeketen van girale (noncash) betalingen. Centraal staat Girale Services, waar de opdrachten uiteindelijk ter verwerking (clearing) uitkomen. Maar ook in het voortraject van autorisatie, aanlevering en conversie speelt Interpay een rol van betekenis. Bij de meeste resultaateenheden concurreert Interpay met andere bancaire of niet-bancaire aanbieders van vergelijkbare onderdelen van de betaaldiensten. De concurrenten van Document Services zijn de banken die een eigen imagingcentrale exploiteren (Postbank, ABN AMRO Bank, Fortis Bank en SNS bank) en Unisys. Op het terrein van de verwerking van creditcards zijn dat onder meer FDR en TSYS. VISA Nederland (Fortis), ABN AMRO, Postbank en Natwest zijn de belangrijkste concurrenten waar dit de internationale cardproducten aangaat. Wat de e-commerce dienstverlening betreft, zijn dat bedrijven als Bibit, TWYP (ING), Tango en ook PinkRoccade en Postbank. Alleen op het gebied van het aanbieden van netwerk- en transportdiensten voor het pinnen (Acquiring Processing Services) en het verzorgen van de clearing voor binnenlandse retailbetalingen (Girale Services) is Interpay thans enige aanbieder. Op het pinnen wordt nu nader ingegaan. Infrastructuur elektronisch betalen (pinnen) Voor de organisatie van elektronische toonbankbetalingen, bestaan er theoretisch gezien twee uitersten. Aan de ene kant is er het model waar retailers zich aansluiten bij het netwerk van één bank, waardoor alleen de kaarthouders van die bank via dat netwerk elektronisch kunnen betalen en er verschillende netwerken naast elkaar bestaan. Aan de andere kant is er het model met slechts één netwerk, waartoe alle consumenten en retailers van alle banken direct toegang hebben. Na uitvoerig overleg is in Nederland voor het tweede model gekozen en werd in 1988 BeaNet opgericht, thans resultaateenheid Acquiring Processing Services van Interpay. De infrastructuur voor het elektronische toonbankverkeer bestaat enerzijds uit fysieke componenten als magneetstripkaarten (pinpassen consumenten), betaalautomaten (retailers), switchcomputers (Interpay), autorisatiecomputers (banken), telecommunicatieverbindingen (serviceproviders, zoals KPN) en anderzijds uit een stelsel van technische en juridische afspraken tussen de betrokken marktpartijen om de betrouwbaarheid, vertrouwelijkheid en de continuïteit van elektronische betalingen te waarborgen. In deze infrastructuur vervult Interpay een belangrijke functie, daar zij zorg draagt voor het transport van betaalgegevens voor autorisatie en verwerking van pintransacties. De activiteiten met betrekking tot dit on-line verkeer zijn ondergebracht bij de resultaateenheid Acquiring Processing Services, die verantwoordelijk is voor het centrale netwerk voor betaalautomaten (bea), dat terminals van retailers op zodanige wijze koppelt aan de computers van de deelnemende banken, dat elke kaarthouder bij elke
- 21 -
terminal elektronisch kan betalen, ongeacht de bank waar betaler en ontvanger hun rekening aanhouden. Voor de verdere afwikkeling (‘clearing en settlement’) van on-line elektronische betalingen en het verstrekken van betaalinformatie aan banken is Interpay Girale Services verantwoordelijk; settlement geschiedt op rekeningen van banken bij DNB. Een grootschalig gebruik van het pinnen is alleen mogelijk indien retailers daaraan meewerken door het plaatsen van terminals. Momenteel bestaat het beanetwerk uit 165.000 betaalautomaten bij toonbankinstellingen en zijn 22 miljoen pinpassen bij consumenten in omloop. De Nederlandse banken hebben ervoor gekozen de transportcontacten met de retailers uit te besteden aan de beheerder Interpay. Hierdoor treedt Interpay wat de netwerk- en transportdiensten betreft, direct met de zakelijke bankklanten in contact aangaande contracten, softwarereleases, automatencertificering en de tarieven voor deze diensten. Toetredingsvoorwaarden en governancestructuur De belangrijkste voorwaarde voor toetreding als deelnemer aan Interpay is de registratie als kredietinstelling bij DNB (bankverklaring). Bij toetreding moet een entreegeld worden betaald. In dit kader kent Interpay entreegelden voor twee bedrijfsonderdelen: Giraal en Cards 2 . Daarnaast vormt voor beide bedrijfsonderdelen een minimum aantal te genereren transacties een voorwaarde tot toetreding. Deelnemers betalen bovendien een jaarlijks abonnementsgeld en dienen bij uittreding nog gedurende twee jaar nadien een bijdrage voor vaste kosten te betalen. Banken zijn deelnemer in en/of eigenaar van Interpay. Interpay is een besloten vennootschap waarvan de aandelen in handen zijn van negen banken, terwijl er circa 60 niet-aandeelhoudende deelnemers zijn. Voor de banken is Interpay een dienstverlenende instelling. Het wordt geleid door een driehoofdige directie, die wordt gecontroleerd door een Raad van Commissarissen. Ook de kleine banken worden in de Raad van Commissarissen door een eigen commissaris vertegenwoordigd. Daarnaast is er een Raad van Advies - een statutair orgaan - door de Raad van Commissarissen benoemd, die tot taak heeft directie en Raad van Commissarissen gevraagd en ongevraagd te adviseren. In beide raden hebben vertegenwoordigers zitting van de grote en kleine deelnemers en eigenaren van Interpay, met meestal grote verantwoordelijkheden voor beleid en uitvoering van het betalingsverkeer van de eigen bank. Voordeel van deze governancestructuur kan zijn dat sneller gezamenlijke productinnovaties worden geïnitieerd. Dit heeft in sterke mate bijgedragen aan de bekorting van tijdlijnen en de verhoging van de efficiency. Nadeel is dat uit concurrentie-overwegingen in de besluitvorming belangentegenstellingen kunnen meewegen die op gespannen voet staan met het in gezamenlijkheid bevorderen van innovatie en daarmee met de verhoging van de maatschappelijke efficiency. Zo zouden innovaties op het gebied van de infrastructuur kunnen worden vertraagd wanneer individuele banken hierdoor een verslechtering 2
Het entreegeld voor Giraal bedroeg in 2001 NLG 1,4 miljoen en voor Cards NLG 0,9 miljoen.
- 22 -
van hun eigen marktpositie verwachten, bijvoorbeeld omdat ze zelf de proces- of productinnovatie willen doorvoeren en een eigen standaard willen zetten.
2.6
Wettelijk kader en toezicht
In Nederland wordt het wettelijk kader wat het betalingsverkeer aangaat, gevormd door een aantal algemene wetten en het burgerlijk recht. Zo is in het Burgerlijk Wetboek onder meer bepaald dat de girale betaling – hoewel geen wettig betaalmiddel - in een aantal gevallen niet geweigerd mag worden en dat de kosten van een betaling in principe ten laste komen van de schuldenaar3 . Belangrijke wetten zijn de Bankwet 1998 en de Wet toezicht kredietwezen 1992 die mede hun grondslag vinden in Europese regelgeving en die DNB de verantwoordelijkheid geven voor het toezicht op de banksector. Om van derden gelden te kunnen aantrekken die direct opvraagbaar zijn, dient DNB autorisatie en registratie als kredietinstelling te verlenen. Deze registratie brengt met zich dat de betrokken instellingen bij hun bedrijfsvoering aan een aantal vereisten moeten voldoen, onder andere ten aanzien van solvabiliteit en liquiditeit. Daar het openen en beheren van betaalrekeningen per definitie het aantrekken van gelden inhoudt, impliceert dit dat alleen geregistreerde instellingen girale betalingen en ontvangsten kunnen aanbieden. Nietgeregistreerde instellingen mogen derhalve geen betaalrekeningen aanbieden. In de nabije toekomst wordt het overigens voor ondernemingen eenvoudiger om gelden aan te trekken, zonder het volledige bankbedrijf uit te hoeven oefenen. Bedrijven die zich primair richten op het uitgeven van elektronisch geld, bijvoorbeeld op chipkaarten, kunnen zich als ‘elektronisch geld instelling’ (egi) laten registreren bij de Bank. Voor dergelijke instellingen zal een verlicht regime gelden onder de Wtk. Voor dienstverlening in het betalingsverkeer waar het aantrekken van gelden van het publiek niet aan de orde is (bijvoorbeeld verwerking voorafgaand aan het muteren van een betaalrekening), is geen bankvergunning vereist. Betaalintermediairs, die zich uitsluitend met de ‘back officewerkzaamheden’ bezighouden, vallen dus niet onder dit regime. Conform de Bankwet van 1998, alsook de statuten van het Europese Stelsel van Centrale Banken heeft DNB (resp. ESCB) ook als taak de goede werking van het betalingsverkeer te bevorderen. In dat kader is de centrale bank niet alleen operationeel, maar ook als toezichthouder op betaalsystemen (‘overseer’) betrokken bij de infrastructuur van het girale betalingsverkeer. Het oversight heeft als primair aandachtsgebied de veiligheid, betrouwbaarheid, continuïteit en efficiency van betaalsystemen en -producten. Toezicht en oversight zijn van belang omdat een betrouwbaar betalingsverkeer onmisbaar is in de moderne markteconomieën. Daarbij is essentieel 3
Burgerlijk Wetboek 1992: Boek 6, artikel 47, lid 1 respectievelijk Artikel 114 , lid 1.
- 23 -
dat er vertrouwen bestaat in de instellingen die het geld creëren, beheren en overboeken, en in de veiligheid van de distributiekanalen en de betaalmiddelen. De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor het overheidsbeleid ten aanzien van financiële markten en instellingen. Uit dien hoofde heeft de Minister de taak om zo nodig voorwaardenscheppend, stimulerend en soms initiërend op te treden in het krachtenveld van de betaalmarkt. Randvoorwaarden betreffen efficiency, marktwerking, veiligheid, betrouwbaarheid, transparantie en toegankelijkheid. De Nederlandse overheid neemt ten aanzien van regelgeving voor het betalingsverkeer een terughoudende opstelling in, en legt een belangrijke verantwoordelijkheid voor het goede functioneren in de eerste plaats bij de marktpartijen. De Minister van Economische Zaken is verantwoordelijk voor het beleid ten aanzien van innovatie- en technologiebeleid en de mededinging. In dit kader is de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) bevoegd erop toe te zien dat de aanbieders op de betaalmarkt de Mededingingswet naleven. Zij kan zowel op eigen initiatief als naar aanleiding van klachten een onderzoek instellen naar overtredingen.
2.7
Overlegstructuren
Een belangrijk overleginstituut in de banksector is de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB), waarvan bijna alle in Nederland opererende banken lid zijn. Beleidsmatig overleg aangaande het betalingsverkeer vindt plaats in de Beleidscommissie Betalingsverkeer (BCBV, niveau Raden van Bestuur), die zich bezig houdt met de beleidsmatige kaders en gemeenschappelijke infrastructuren. De BCBV wordt bijgestaan door de Adviescommissie Betalingsverkeer (ACBV) waarin de directeuren Betalingsverkeer van de verschillende banken zitting hebben en waaronder een aantal werkgroepen is geformeerd die deelonderwerpen op detailniveau bespreken. Meer operationele zaken worden besproken in de Raad van Commissarissen Interpay (RvC) en de daaronder ressorterende Raad van Advies (RvA), die op haar beurt wordt bijgestaan door een aantal werkgroepen. In de RvC en RvA zijn de banken op dezelfde niveau’s vertegenwoordigd als in de BCBV respectievelijk de ACBV. In het kader van de taken van de centrale bank is het van belang dat DNB en de banken elkaar wederzijds informeren over elders geformuleerde beleidspunten en eigen beleidsvoornemens. Daartoe is een binnenlandse overlegstructuur tussen DNB en de banken in het leven geroepen. Op het niveau van de Raden van Bestuur is er het Beleidsoverleg Betalingsverkeer en Effectenafwikkeling (BBE) waar de meer strategische onderwerpen aan de orde komen. Daaronder ressorteert de Werkgroep Betalingsverkeer- en Effectenafwikkeling (WBE), op het niveau van de directeuren betalingsverkeer, die dient als gremium voor het meer inhoudelijke
- 24 -
overleg tussen DNB en het Nederlandse bank- en effectenwezen. De Bank bekleedt het voorzitterschap, de NVB voert het secretariaat. De werkgroep rapporteert aan de BBE. In de werkgroep hebben naast vertegenwoordigers van de centrale bank en de commerciële banken ook vertegenwoordigers zitting van de beurs en van Interpay. Voorts speelt de Bank een coördinerende rol in de Werkgroep Efficiency Betalingsverkeer (WEB), waarbinnen thema's over met name de bevordering van de efficiency van het betalingsverkeer tussen banken, consumenten- en retailorganisaties centraal staan. De volgende organisaties zijn hierin, naast DNB die het secretariaat houdt, vertegenwoordigd: Consumentenbond, Gebruikersplatform Betalingsverkeer, Ministerie van Financiën (waarnemer), Ministerie van Economische Zaken (waarnemer), MKB Nederland, NVB, Raad Nederlandse Detailhandel en VNO-NCW.
- 25 -
- 26 -
HOOFDSTUK 3 TARIEFSTRUCTUREN IN NEDERLAND
3.1 Inleiding Dit hoofdstuk geeft de bevindingen weer van het onderzoek naar de tariefstructuren in het binnenlandse betalingsverkeer, waarbij in lijn met de analyse in hoofdstuk 2 onderscheid wordt gemaakt tussen de particuliere en zakelijke betaalmarkt. Naast het in rekening brengen van kosten bij de finale gebruikers vindt in Nederland bij een aantal betaalproducten ook onderlinge verrekeningen tussen de banken plaats. Na algemene opmerkingen ten aanzien van de tariefstructuren in paragraaf 3.2 komen deze interbancaire verrekeningen in paragraaf 3.3 aan de orde. Paragraaf 3.4 bespreekt de uitkomsten voor het particuliere betalingsverkeer. Paragraaf 3.5 gaat vervolgens in op de tarieven voor zakelijke gebruikers. Deze paragrafen richten zich vooral op de girale betalingen op afstand. Paragraaf 3.6 gaat nader in op de toonbankbetalingen en het hoofdstuk wordt afgerond met afsluitende opmerkingen. De bijlage bespreekt de bij het onderzoek gebruikte betaalprofielen voor verschillende gebruikerscategorieën, namelijk huishoudens, supermarkten, kleine detaillisten en grote incassanten. Met deze profielen kan een inschatting gegeven worden wat gebruikers per jaar uitgeven aan betaaldiensten. De in dit hoofdstuk gerapporteerde resultaten geven een uitgebreid overzicht van de in de Nederlandse betaalmarkt van toepassing zijnde tarieven. De peildatum is daarbij 1 juli 2001 en de vermelde bedragen luiden in euro´s. Desalniettemin dient opgemerkt te worden dat het hier gepresenteerde overzicht niet uitputtend is. Betaalproducten kennen veelal verschillende specifieke karakteristieken met eigen prijskaartjes. Een voorbeeld is het gebruik van spoedbetalingen, waarbij al dan niet informeren van de ontvangende partij een rol kan spelen. In het onderzoek is er voor gekozen om zoveel mogelijk de tarieven van de meest gangbare producten te vermelden. Omwille van de overzichtelijkheid geven de tabellen in dit hoofdstuk per betaalproduct en/of -instrument één tarief. Dit laat onverlet dat soms aanzienlijke verschillen tussen de door de banken in rekening gebrachte tarieven bestaan. Een verschillend prijsbeleid tussen de banken is hiervan overigens vaak slechts een deel van de oorzaak. Bovengenoemde verschillen in productkarakteristieken vormen ook een verklaring. Een en ander impliceert dat de nodige voorzichtigheid bij de interpretatie van de gemelde uitkomsten op zijn plaats is.
3.2 Algemene opmerkingen Onder tariefstructuur wordt verstaan het geheel van kosten die de banken op directe dan wel indirecte wijze voor het gebruik van betaaldiensten in rekening brengen. Tot de directe kosten behoren tarifering in de vorm van enerzijds vaste bijdragen voor het gebruik van de - 27 -
betaalproducten (bijvoorbeeld jaarbijdrage pinpas) en anderzijds transactiegebonden vergoedingen, die zowel een vast bedrag per transactie als omzetgerelateerd kunnen zijn. Ook de valutering- en floatinkomsten hangen samen met het feitelijk gebruik van de betaalrekening en worden uit dien hoofde tot de directe kosten gerekend.1 Een verschil is wel dat valutering en float niet-zichtbare kosten zijn. De indirecte kosten betreffen gederfde rente-inkomsten doordat banken een rente op de betaalrekening vergoeden die nihil of erg laag is. Kwantificering van met name de indirecte en onzichtbare kosten is een lastige opgave, onder andere omdat specifieke veronderstellingen gemaakt dienen te worden ten aanzien van bij voorbeeld de rentemarge, het verschil tussen de rentevoet van bankuitzettingen en de vergoede rente. Tentatieve berekeningen geven aan dat de gederfde rente-inkomsten doordat banken een creditrente op betaalrekeningen vergoeden die nihil of erg laag is, de belangrijkste kostenpost voor gebruikers vormt. Als we bij wijze van voorbeeld uitgaan van een rentemarge van 3% en een gemiddeld saldo van EUR 1500 op particuliere betaalrekeningen zijn de gederfde renteinkomsten per rekening EUR 45 per jaar. Met 20 miljoen particuliere betaalrekeningen resulteert dan een totaal van EUR 0,9 miljard voor deze door consumenten gederfde rente-inkomstenpost. Het is overigens de vraag of deze kosten volledig als opbrengsten van de banken uit het betalingsverkeer beschouwd mogen worden. Een deel van de tegoeden op betaalrekeningen wordt immers ook voor oppot- en spaardoeleinden aangehouden. De omvang van de genoemde gederfde rente-inkomsten geeft aan dat met het betalingsverkeer grote bedragen gemoeid zijn. In internationaal onderzoek worden de totale kosten van het betalingsverkeer vaak geschat op 1 à 3% van het bbp. Inschatting van deze kosten is echter een hoogst arbitraire aangelegenheid. Hetzelfde geldt voor het in kaart brengen van de betalingsverkeerkosten en –opbrengsten van het bankwezen, onder andere vanwege de in de financiële wereld gangbare praktijk van kruissubsidiëring en complicaties bij de toerekening van overheadkosten. Er zijn echter ook belangrijke kostenposten voor de banken die direct gerelateerd zijn aan het betalingsverkeer. Voorbeelden zijn de hoge kosten die samenhangen met de informatieverschaffing via papieren rekeningafschriften (EUR 0,30 à 0,40 per stuk, inclusief portokosten) en die van balieopnames en –stortingen. Consumenten worden hiervoor niet getarifeerd, terwijl de bankkosten van een balieopname gemiddeld EUR 5 bedragen, illustrerend hoe duur arbeidsintensieve processen zijn (een gea-opname kost circa EUR 0,75). Hoewel bij vertegenwoordigers van consumenten, toonbankinstellingen en girale incassanten de behoefte bestaat aan meer inzicht in de kosten en opbrengsten in het betalingsverkeer wordt vanwege de genoemde complicaties hier geen poging gedaan om deze kosten en opbrengsten te kwantificeren. 1
Valuteringsinkomsten ontstaan voor de banken doordat de rentedatum afwijkt van de boekingsdatum, waardoor betaler en/of ontvanger over het transactiebedrag minimaal één dag geen rente ontvangen (creditpositie) dan wel extra rente betalen (debetpositie). Floatinkomsten ontstaan uit verschillen tussen de
- 28 -
Een belangrijk aspect bij de beoordeling van de tariefstructuur is de vraag of voldoende prikkels zijn ingebouwd ter bevordering van efficiënt betaalgedrag. Voor een evaluatie van mogelijke opties voor sturing van gedrag is het daarbij dienstig aan te sluiten bij de bovengenoemde directe en indirecte kosten van het betalingsverkeer. De rentevergoeding op betaalrekeningen is onafhankelijk van het feitelijk gebruik van betaalproducten en uit dien hoofde niet geschikt als mogelijk sturingsmechanisme. Bij de float en valutering kan in theorie gedacht worden aan de mogelijkheid om voor specifieke betaalproducten extra verwerkings- c.q. rentedagen te hanteren, om deze producten minder aantrekkelijk te maken. Een duidelijke communicatie naar gebruikers is daarbij van groot belang, anders houden de float en valutering hun ´verborgen status´. Daarnaast geldt dat sturing via float en valutering alleen bij de keuze tussen verschillende betaalproducten een rol kan spelen. Bij de afweging om bijvoorbeeld één overschrijving van EUR 200 in plaats van twee overschrijvingen à EUR 100 te verkiezen, is sturing via de float dan wel valutering niet mogelijk. Voor dit specifieke voorbeeld zullen vaste bijdragen in de vorm van bijvoorbeeld een abonnement, of omzetgerelateerde transactietarifering evenmin de gewenste sturing bewerkstelligen. In andere situaties kunnen omzetgerelateerde tarieven overigens wel opportuun zijn, bijvoorbeeld in geval van frauderisico of wanneer aantoonbaar extra handelingen nodig zijn bij hogere bedragen. Dit doet zich bijvoorbeeld in het zakelijke segment voor bij het afstorten van contant geld bij een bank. Van de genoemde elementen van de tariefstructuur is transactietarifering in de vorm van een vaste bijdrage per transactie in beginsel het meest logische aangrijpingspunt voor sturing van betaalgedrag, aangezien zowel de keuze tussen verschillende betaalproducten als de gebruiksfrequentie van één product beïnvloed kan worden. Daarom zal de nadruk in dit hoofdstuk liggen op de transactietarieven, waarbij zij aangetekend dat andere aspecten als verwerkingstijden, gebruiksgemak, veiligheid en dergelijke, ook factoren zijn waarmee sturing, zo mogelijk ook via positieve prikkels, en beoordeling van de prijs-kwaliteitsverhouding van de betaaldiensten plaatsvindt. Zo is het in het toonbankverkeer voor de detaillist bijvoorbeeld van grote waarde dat bij een pinbetaling een betalingsgarantie door de bank verstrekt wordt en dat een pintransactie de fraudemogelijkheden in vergelijking tot contant betalen aanzienlijk beperkt.
3.3 Interbancaire verrekeningen In het binnenlandse betalingsverkeer zijn voor een drietal betaalproducten interbancaire verrekeningen van toepassing. Het betreft het gastgebruik van geldautomaten en de verwerking
af- en bijboekingsdatum (het geld zit in de pijplijn), waardoor banken het transactiebedrag minimaal één dag beheren en rentegevend kunnen uitzetten.
- 29 -
van girale betalingen via de acceptgiro en de machtiging (incasso). De laatste twee interbancaire verrekeningen zijn respectievelijk geregeld in de Gemeenschappelijke StortingsAcceptgiroprocedure (GSA) en de Gemeenschappelijke Incasso Procedure (GIP). Geldautomaatopnames bij een andere bank dan waar zij hun rekening aanhouden bieden voor de consumenten voordelen omdat zij op veel plaatsen geld kunnen opnemen. Voor de banken heeft dit ook voordelen omdat in beginsel minder geldautomaten geplaatst hoeven te worden, waardoor noodzakelijke investeringen beperkt blijven, hetgeen de maatschappelijke efficiëntie ten goede komt. De gastgebruikbank verleent aldus een service aan de bank van de consument. Hiermee zijn echter kosten gemoeid, onder andere vanwege de benodigde externe autorisatie en de extra bevoorrading van de geldautomaten. Daarom is interbancair afgesproken dat de debiterende bank per transactie EUR 0,67 betaalt aan de dienstverlenende bank. Voor de klant is deze dienstverlening echter gratis. De acceptgiro en de machtiging zijn efficiënte betaalproducten, zowel vanuit kostenoogpunt als vanuit gebruikersgemak. Het is daarbij van belang dat rekeninghouders van alle banken deze producten kunnen gebruiken. De interbancaire verrekeningen voor de acceptgiro en de machtiging staan in directe relatie met de totstandkoming van het Nationaal Betalingscircuit (NBC). Voor de direct betrokken partijen was een randvoorwaarde dat de oprichting van het NBC een evenwichtige uitwerking op de concurrentiepositie voor de verschillende deelnemers moest hebben. Het probleem was dat de kosten voor de debiterende banken structureel hoger zijn dan die van de crediterende banken, onder andere vanwege de noodzaak van saldocontrole en het op elektronisch niveau brengen van de betaalinformatie. Om te voorkomen dat de kosten eenzijdig neerslaan bij banken die vooral particuliere rekeninghouders hebben (waarvan de rekeningen worden gedebiteerd) zijn de banken een interbancaire verrekening overeengekomen, waarbij de debiterende bank een vergoeding per transactie van de crediterende bank ontvangt. Voor de acceptgiro bedraagt deze vergoeding maximaal EUR 0,14, terwijl voor de machtiging een tarief van EUR 0,05 van toepassing is. Uitgangspunt voor de hoogte van de interbancaire tarieven was dat een vergoeding gegeven dient te worden voor de diensten uitgevoerd door de debiterende bank waarvan ook de crediterende bank profiteert. Bij de acceptgiro´s wordt hieronder verstaan de handelingen om de betaling ´op elektronisch niveau betaalrijp te maken´. Het interbancaire tarief van EUR 0,14 is gebaseerd op de helft van de kosten van de bank die dit proces in 1989 het meest efficiënt uitvoerde. Bij machtigingen worden de betaalopdrachten door de incassanten op elektronisch niveau gebracht en gebundeld tot één betaalopdracht. De incassanten doen dit in opdracht van hun klanten die feitelijk juridisch bevoegd blijven. Met één crediteringshandeling is de incassant de initiator van een groot aantal debiteringen en daarom is overeengekomen dat de bank van de incassant de
- 30 -
kosten van alle handelingen van de debiterende bank voor zijn rekening moet nemen. De interbancaire verrekening omvat dus ook de kosten die de debiterende bank voor zichzelf maakt (o.a. bestandscontrole, fiattering) of voor haar klant (o.a. verwerking, marketing, storneren) moet maken. Het tarief van EUR 0,05 is gebaseerd op de hoogte van deze kosten rond 1990. Deze prijsafspraken beperken in beginsel de concurrentie in het betalingsverkeer, maar wat betreft de Gemeenschappelijke Stortings-Acceptgiroprocedure (GSA) heeft de Europese Commissie in 1999 geconcludeerd dat ze de handel tussen de EU-lidstaten niet hinderen en dat het aan de nationale instanties was om te beoordelen of de afspraken acceptabel zijn. De NMa heeft onlangs ten aanzien van de GSA besloten tot een tijdelijke ontheffing in het kader van de Mededingingswet. Doorslaggevende argumenten voor de NMa zijn de besparing op de transactiekosten (onder andere door het vermijden van uitgebreide bilaterale onderhandelingen) en de geconstateerde eerlijke verdeling van de kosten. Bovendien is de interbancaire verrekening van EUR 0,14 een maximumtarief, zodat concurrentie tussen de banken mogelijk blijft. Daar komt bij dat de GSA-overeenkomst de debet- en creditbanken vrijlaat om zelfstandig hun klanttarieven vast te stellen en de incassanten (de klanten van de crediterende bank) niet belet om deze bankkosten aan hun klanten door te rekenen. Tegen het besluit tot tijdelijke ontheffing van de Mededingingswet loopt momenteel een door het GebruikersPlatform Betalingsverkeer aangetekende bezwaarprocedure.
3.4 Tariefstructuren particulieren De door de banken in rekening gebrachte tarieven bij het particuliere betalingsverkeer zijn samengevat in tabellen 3.1 en 3.2. Tabel 3.1 geeft de tariefstructuur voor de uitgaande betalingen, waarbij onderscheid is gemaakt tussen de instrumenten voor betalingen op afstand (´remote´) en toonbankinstrumenten. Tabel 3.2 vermeldt de credittarieven, dat wil zeggen de tarieven die van toepassing zijn voor inkomende betalingen, alsmede de kosten die in rekening gebracht worden voor overige faciliteiten, zoals de kosten voor het bezit van bank/europas en dergelijke. Zoals tabellen 3.1 en 3.2 duidelijk illustreren worden de particuliere gebruiker voor zowel uitgaande als inkomende betalingen geen directe kosten in rekening gebracht. Enige uitzonderingen betreffen enkele speciale diensten als spoedbetalingen, gea-opnames met creditcard en grensoverschrijdende transacties als toonbankbetalingen en gea-opnames in het buitenland met debitcard of creditcard. Deze betaaldiensten kennen voor de consument duidelijk
- 31 -
te onderscheiden kenmerken die toegevoegde waarde bezitten ten opzichte van de meer gangbare betaalinstrumenten, zodat directe tarifering mogelijk is.2
Tabel 3.1 Debettarieven particulieren Producten
Instrumenten
Transactietarief (EUR)
a. schriftelijk (formulier) b. telebankieren c. internet
0,00 0,00a 0,00a 0,00 6,80 9,10 4,50 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00
REMOTE Enkelvoudige overschrijving
Periodieke overboeking Spoedbetaling
Acceptgiro
a. schriftelijk b. telefonisch c. telebankieren a. schriftelijk b. telebankieren
Machtiging - terugboekingen Cheques (niet-toonbank)
TOONBANK Debitcard (pinnen) Creditcard
a. toonbank binnenland b. toonbank buitenland a. schriftelijk b. bea binnenland c. bea buitenland
0,00 0,14 0,00 0,00 0,14 0,00 0,00
a. dc (debitcard) eigen aut. b. dc gastgebruik binnenl. c. dc gastgebruik buitenl. d. cc (creditcard) binnenl. e. cc buitenland
0,00 0,00 2,05 4,50 4,50 0,00 0,00
Elektronische portemonnee Eurocheque/gbk
GELDOPNAMES Gea-opnames
Balie-opnames Opladen chipknip a
abonnementskosten
Het feit dat consumenten niet of nauwelijks zichtbaar getarifeerd worden voor de door hen afgenomen betaaldiensten betekent overigens niet dat het betalingsverkeer voor hen gratis is. Naast de in paragraaf 3.2 genoemde indirecte kosten als gevolg van gederfde rente-inkomsten, zijn er float- en valuteringskosten en kosten in de vorm van vaste bijdragen voor de debit- en creditcard en abonnementskosten voor bijvoorbeeld telebankieren. De zichtbare directe betalingsverkeerkosten bedragen per jaar gemiddeld circa EUR 35 per huishouden (zie bijlage). Bovendien verdisconteren zakelijke gebruikers de door hen gemaakte betalingsverkeerkosten in 2
Conform de Verordening Grensoverschrijdend betalen in euro´ van de Europese Commissie zal geen onderscheid meer gemaakt mogen worden tussen de tarieven voor een binnenlandse en een grensoverschrijdende transactie. Per 1 juli 2002 zullen de verschillen tussen de tarieven voor genoemde grensoverschrijdende transacties en hun binnenlandse tegenhangers daarom verdwijnen.
- 32 -
hun afzetprijzen, zodat particuliere gebruikers ook via deze weg meebetalen aan de kosten van het betalingsverkeer. Tenslotte dient bedacht te worden dat consumenten via de door de banken toegepaste praktijk van kruissubsidiëring met extra kosten geconfronteerd worden: als betaaldiensten immers door de banken beneden kostprijsniveau worden aangeboden zal compensatie plaats dienen te vinden via de opbrengsten van andere bankdiensten, waarvan de prijs dus een ´betalingsverkeeropslag´ zal kennen. Dit alles leidt ertoe dat het betalingsverkeer voor particuliere gebruikers slechts optisch gratis is.
Tabel 3.2 Credittarieven particulieren Producten
Instrumenten
Transactietarief (EUR)
REMOTE & TOONBANK Enkelvoudige overschrijving Spoedbetaling Cheques (niet-toonbank) Eurocheque/gbk
0,00 0,00 0,00 0,00
Geldstortingen (eigen rekening)
0,00
OVERIGE FACILITEITEN Rekeninginformatie
a. schriftelijk b. elektronisch
Telebankieren Phone banking Bankpas Europas Creditcard
Vaste kosten 0,00 (twee-wekelijks) Abonnementskosten Abonnementskosten 0,00 4,50 per jaar 11,25 per jaar 20,00 per jaar
3.5 Tariefstructuren bedrijven In tegenstelling tot de situatie op de particuliere betaalmarkt worden zakelijke gebruikers wel op uitgebreide schaal transactietarieven in rekening gebracht voor de door de banken verrichte betaaldiensten. Deze tarieven verschillen voor inkomende en uitgaande betalingen. Dit betekent dat bij betalingen tussen bedrijven voor zowel de ontvangende als de betalende onderneming tarifering van toepassing is. De tariefstructuren van het zakelijke betalingsverkeer zijn samengevat in tabellen 3.3 en 3.4, waarbij onderscheid is gemaakt tussen debettarieven (tabel 3.3) en credittarieven (tabel 3.4). In tabel 3.3 is daarbij verder onderscheid gemaakt tussen betalingen op afstand en toonbankbetalingen, terwijl in tabel 3.4 ook de kosten van betaalrekeningen en van debit- en creditcards zijn vermeld. De in de tabellen vermelde tarieven zijn met name gebaseerd op de door de banken gehanteerde geveltarieven. Deze tarieven zijn de afgelopen tien jaar grosso modo ongewijzigd gebleven, zodat zich in reële termen een forse prijsdaling heeft voorgedaan. Net als in de vorige pararaaf geldt dat voor sommige betaalproducten de tarieven tussen de banken onderling forse verschillen kunnen vertonen en dat de tariefverschillen veelal - 33 -
samenhangen met uiteenlopende productkenmerken. Wat betreft de tarieven in het zakelijke betalingsverkeer dient ook bedacht te worden dat de geveltarieven, anders dan in de particuliere betaalmarkt, slechts indicatief zijn, omdat de feitelijk betaalde tarieven veelal het resultaat zijn van bilaterale onderhandelingen tussen de bank en de cliënt. De prijzen die bedrijven in rekening gebracht worden hangen daardoor onder andere af van de overige bankdiensten die het desbetreffende bedrijf afneemt.
Tabel 3.3 Debettarieven zakelijke gebruikers Producten
REMOTE Enkelvoudige overschrijving Verzameloverschrijving
Periodieke overboeking Spoedbetaling Acceptgiro
Instrumenten
Transactietarief (EUR)
a. schriftelijk (formulier) b. telebankieren a. telebankieren b. magneetband/cartridge c. datacom d. diskette/cassette
0,65 0,05 0,04 0,04 0,04 0,04 0,45 6,80 4,50 0,50 0,50 0,09 0,20
a. schriftelijk/telefonisch b. telebankieren a. accept bijlagerijk b. accept bijlageloos
Machtiging - terugboekingen TOONBANK Debitcard (pinnen) Creditcard
a. toonbank binnenland b. toonbank buitenland a. schriftelijk b. bea binnenland c. bea buitenland
0,02 0,14 0,00 0,00 0,14 0,00 0,30
a. automaat eigen bank b. gastautomaat binnenland c. mbv creditcard d. gastgebruik buitenland
0,00 0,00
Elektronische portemonnee Eurocheque/gbk OPNAMES Gea-opnames
Balie-opnames Opladen chipknip
Opmerkingen
2,00 per batch 5,00 per batch 3,60 per batch 4,50 per batch
4,50 2,05 1,80 0,00
Tabel 3.3 toont dat voor wat betreft het uitgaande betalingsverkeer het gebruik van verzameloverschrijvingen, bij voorbeeld voor het verrichten van salarisbetalingen, het goedkoopst is. Naast transactietarieven is ook sprake van vaste kosten per batch, een verzameling van betaalopdrachten die gebundeld wordt aangeleverd. Deze kosten variëren sterk al naar gelang de gebruikte informatiedrager. Afgemeten aan de vaste batchkosten is telebankieren daarbij het goedkoopst (EUR 2,00), terwijl aanlevering via magneetband voor het bedrijf met de hoogste
- 34 -
kosten gepaard gaat (circa EUR 5,00). Een enkelvoudige overschrijving is aanzienlijk duurder voor bedrijven, met name wanneer de schriftelijke vorm gekozen wordt. Een enkelvoudige overschrijving die op elektronische wijze geëffectueerd wordt is slechts marginaal duurder dan een post van een verzameloverschrijving. Tabel 3.4 Credittarieven zakelijke gebruikers Producten
Instrumenten
Transactietarief (EUR of %)
REMOTE Enkelvoudige overschrijving Spoedbetaling Acceptgiro a.bijlagerijk b.bijlageloos Machtiging (incasso) a. telebankieren b.magneetband/cart. c. datacom d. diskette/cassette - terugboekingen
0,20 1,00 0,30 0,20 0,07 0,07 0,07 0,07 0,25
TOONBANK Betaalautomaat (pinnen) Creditcardontvangsten
a. schriftelijk
0,05-0,07 0,10
b. bea
0,10
Betaalautomaat (chippen)
0,6% (min 0,004, max. 0,043) ofwel vast transactietarief met volumekortingen 0,22
Eurocheque/ gbk
Opmerkingen
2,20 per batch 2,00 per batch 4,50 per batch 3,20 per batch 4,00 per batch
te betalen aan Interpay plus fees creditcardmaat. plus fees creditcardmaat. te betalen aan Interpay
STORTINGEN Contant geld (bankbiljetten)
Elektronisch geld OVERIGE FACILITEITEN Betaalrekening Rekeninginformatie
Telebankieren Europas Creditcard
a. directe 0,1% baliestorting b. nachtkluis/verpakt 0,08% c. waardetransport 0,1% 0,35 vaste kosten
a. schriftelijk (wekelijks) b. elektronisch
2,25 per storting 1,30 per storting 1,30 per storting Te betalen aan Interpay overige kosten
0,00 0,70 per verzending 0,04 per transactie abonnementskosten 11,00 per jaar 35,00 per jaar
abonnementskosten
Van de meest gangbare girale betaalproducten voor het verrichten van betalingen zijn schriftelijke overschrijvingsformulieren het kostbaarst voor de zakelijke gebruikers. De machtiging vormt voor de zakelijke cliënt een relatief goedkoop betaalproduct met een transactiegebonden tarief - 35 -
van EUR 0,09. Acceptgiro´s en periodieke overboekingen zijn circa vijf maal zo duur. De tariefverschillen reflecteren voor een belangrijk deel de verschillen in kosten die banken moeten maken om betalingen via deze betaalproducten te verwerken. Zakelijke gebruikers maken in beperkte mate gebruik van toonbankinstrumenten om betalingen te verrichten. Ook gea- en balieopnames komen relatief weinig voor. De in tabel 3.3 vermelde kosten voor dit soort transacties laten zien dat net als bij het gebruik van girale betaalproducten, zakelijke gebruikers geconfronteerd worden met transactietarieven. Dit verschilt van de situatie voor particuliere gebruikers. Wat betreft het inkomende betalingsverkeer is het gebruik van de machtiging als incassoinstrument voor betalingen op afstand het meest voordelig. Naast een transactiegebonden tarief van EUR 0,07 is hier ook sprake van vaste kosten per aangeleverde batch. Deze kosten variëren al naar gelang de gebruikte informatiedrager. Vanwege deze vaste kosten kan het voor een onderneming overigens aantrekkelijker zijn om gelden te ontvangen via een enkelvoudige overschrijving wanneer het niet-frequente betalingen betreft. Acceptgiro’s en overschrijvingskaarten zijn duurder in de verwerking en kennen dus ook een hoger transactietarief. Via deze gediversificeerde tariefstructuur vindt op indirecte wijze sturing van het betalingsgedrag van consumenten plaats, omdat bedrijven zullen pogen hun particuliere klanten te bewegen tot het gebruik van goedkopere betaalinstrumenten. In de praktijk blijkt dit bijvoorbeeld uit het geven van een, gelet op de ook voor de bedrijven te behalen kostenvoordelen zeer bescheiden, korting indien de klant machtiging toestaat. Indien de zakelijke gebruikers een groter deel van hun kostenvoordeel, dat niet alleen bestaat uit het tariefverschil dat de banken hanteren maar ook uit voordelen voor hun interne administratie, zouden doorgeven aan hun klanten, zou een additioneel sturend en efficiencyverhogend effect hiervan kunnen uitgaan. Tot slot dient opgemerkt te worden dat de tarieven voor de girale betaalproducten hoger zijn voor uitgaande dan voor inkomende betalingen, hetgeen de hogere verwerkingskosten van debiteringen weerspiegelt. Dit hangt samen met de autorisatiekosten (saldoverificatie en dergelijke) en het op elektronisch niveau brengen van de betaalinformatie.
3.6 Toonbankbetalingen De meeste toonbankbetalingen geschieden contant, terwijl pinpasbetalingen ook veelvuldig voorkomen. Voor consumenten zijn geen directe kosten verbonden aan het verrichten van toonbankbetalingen, afgezien van de vaste bijdragen voor het gebruik van debitcard, creditcard en dergelijke. Voor een supermarkt respectievelijk kleine detaillist kunnen de gezamenlijke kosten in verband met contante en via debitcard verrichte toonbankbetalingen becijferd worden op circa 0,3% en 0,5% van de omzet (zie appendix). Betalingen met de elektronische portemonnee en
- 36 -
creditcard spelen in het toonbankverkeer een ondergeschikte rol, waarbij de creditcard met name in specifieke segmenten als de horeca en dergelijke gebruikt wordt. Contante betalingen gaan gepaard met aanzienlijke kosten voor de retailer, onder andere vanwege de kassa-handling, de uitgaven voor waardetransport en een afstortprovisie die banken in rekening brengen. Deze uitgaven zijn sterk afhankelijk van de omvang van de afgestorte bedragen en kunnen voor de retailer in totaal oplopen tot 0,5% à 1% van de contante omzet. In het licht van deze hoge kosten vormen betalingen met de elektronische portemonnee in beginsel een aantrekkelijk alternatief, nog afgezien van aspecten als gebruiksgemak, beveiliging en dergelijke. Voor betalingen met de elektronische portemonnee heeft de retailer de keuze uit een omzetgebondentarief van 0,6% met een minimum van EUR 0,004 en een maximum van 0,043 of een vast transactietarief met volumekortingen3 . Voor pinbetalingen dienen retailers een transactietarief van 5 tot 7 eurocent aan Interpay te vergoeden, waarbij het feitelijke bedrag is gerelateerd aan het aantal transacties. Kleine retailers betalen per pintransactie gemiddeld EUR 0,07 en grote ondernemingen EUR 0,05, waarbij in incidentele gevallen heel grote marktpartijen via de pakketafspraken met hun huisbank enige compensatie kunnen krijgen. Het verschil tussen de tarieven voor klein- en grootgebruikers weerspiegelt ook de verschillen in transportkosten voor pintransacties. Kleingebruikers maken met name gebruik van Beatel (gewone telefoonlijnen), terwijl bij grootgebruikers gegevenstransport via Datanet/ISDN plaatsvindt. Datatransport via ISDN is overigens in tegenstelling tot het verleden thans ook mogelijk voor kleingebruikers. De Interpay-tarieven geven overigens slechts een gedeeltelijk beeld van de feitelijke kosten van pintransacties, banken maken ook kosten voor de interne verwerking. Voor de retailers spelen ook telefoon- en abonnementskosten en uitgaven voor de aanschaf en onderhoud van betaalautomaten een belangrijke rol. De totale kosten per pinbetaling zijn sterk afhankelijk van het aantal verwerkte transacties en de gebruikte kassasystemen. Uitgaande van aanschafkosten van EUR 1000,- voor een betaalautomaat en onderhoudskosten van EUR 700,- over 5 jaar zijn bij 1000 transacties per maand de kosten per pintransactie voor de retailer EUR 0,09 à 0,14 (afhankelijk van de datacommunicatie), waarvan zo´n 6 eurocent is gerelateerd aan de vaste kosten in verband met aanschaf en onderhoud van de betaalautomaat. Het gaat hierbij om nietbancaire tarieven, aangezien de betaalautomaten worden geleverd door niet-bancaire instellingen. Het prijsbeleid van Interpay heeft als uitgangspunt dat kruissubsidiëring van de verschillende bedrijfsactiviteiten niet wordt toegestaan. Ontwikkelkosten en aanloopverliezen van nieuwe producten dienen gerecupereerd te worden uit in de toekomst te ontvangen verwerkingstarieven
3
Interpay kent een gestaffelde tariefstructuur met volumekortingen die bij afname van meer dan 25 miljoen transacties in een tarief van EUR 0,027 resulteren.
- 37 -
en een deel van de winst wordt gereserveerd voor toekomstige investeringen in de vernieuwing en onderhoud van de infrastructuur, zoals de uitbreiding van de pincapaciteit in het kader van de invoering van de euro. De transportactiviteiten ten behoeve van debitcardtransacties zijn voor Interpay sinds een aantal jaren winstgevend. Een deel van deze winst wordt aan de banken naar rato van de aandeelhouderschap uitgekeerd. Door de zeer sterke groei van het aantal pintransacties heeft Interpay de afgelopen jaren ook nominale tariefverlagingen doorgevoerd. Naast de verlaging van de basistarieven zijn daarbij ook de kwantumkortingen opgehoogd. Rekening houdend met de afwezigheid van inflatiecorrectie is de tariefdaling in reële termen over 1996-2001 uitgekomen op 30 à 50%.4 Vanwege de kostprijsdaling als gevolg van de verdere groei van het aantal pintransacties, heeft Interpay in de zomer van 2001 aangekondigd dat verdere verlagingen van de nominale pintarieven bij toenemende volumina mogelijk zullen zijn. Doordat het aantal pintransacties in 2001 uitgekomen is op 954 miljoen is met terugwerkende kracht een tariefkorting van 7,5% over alle in 2001 uitgevoerde pintransacties verleend, terwijl de korting in de komende jaren, afhankelijk van de volumeontwikkelingen, verder kan oplopen tot 20%.
3.7 Afsluitende opmerkingen De voorgaande paragrafen hebben laten zien dat voor zakelijke gebruikers een gedifferentieerde tariefstructuur van toepassing is, die tal van elementen bevat ter sturing richting efficiënt gebruik van betaaldiensten. Dit is een belangrijk verschil met de tariefstructuur voor particuliere gebruikers, waar transactiegebonden tarifering de facto afwezig is en de huidige systematiek dus nauwelijks prikkels kent ter bevordering van efficiënt betaalgedrag. In paragraaf 3.3 is echter beargumenteerd dat betalingsverkeer voor hen niet gratis is. Een gerechtvaardigde vraag is of de huidige tariefstructuur in het particuliere segment van de betaalmarkt optimaal is. Naast de afwezigheid van transactiegebonden tarifering dient ook bedacht te worden dat een groot deel van de kosten voor gebruikers, namelijk de indirecte kosten in de vorm van gederfde rente-inkomsten, geen directe relatie met het gebruik van betaaldiensten heeft. Bovendien zijn deze kosten voor consumenten veelal niet duidelijk kwantificeerbaar, zodat de tariefstructuur weinig transparant is. Tarifering zou een bijdrage kunnen leveren aan een groter kostenbewustzijn van consumenten waardoor een selectiever gebruik van betaalproducten zou kunnen worden afgedwongen, aangenomen dat geen andere drempels bestaan met betrekking tot aspecten als veiligheid, gebruiksgemak en dergelijke. Dit zou moeten leiden tot een (nog) intensiever gebruik van efficiënte betaalvormen en resulteren in een betere allocatie van de schaarse middelen in het betalingsverkeer. Hierbij is van groot belang dat de consumenten over keuzemogelijkheden
4
De basistarieven van pintransacties via Beatel en via Datanet/ISDN zijn tussen 1996 en medio 2001 met respectievelijk 10% en 13% gedaald. Inclusief kwantumkortingen zijn de gemiddelde transactietarieven met 37% (Beatel) en 18% (Datanet/ISDN) afgenomen.
- 38 -
beschikken. Indien alternatieve betaalopties ontbreken zal een tariefverhoging voor hen enkel tot hogere lasten leiden en zal sturing richting efficiëntere betaalmiddelen niet plaatsvinden. De economische theorie leert dat tarifering gebaseerd dient te zijn op het marginale kostenbeginsel. Op deze manier worden de extra kosten van het aanbieden van een additionele betaaltransactie volledig weerspiegeld in de prijs, waardoor een optimale benutting van de schaarse productiemiddelen tot stand komt. Tarifering conform het marginale kostenbeginsel kan echter niet onverkort op het betalingsverkeer worden toegepast doordat de productie van veel elektronische betaalproducten met hoge vaste kosten gepaard gaat. Hierdoor is een tarief gelijk aan de marginale kosten in het algemeen niet kostendekkend. Kostendekkendheid is een noodzakelijke (maar geen afdoende) voorwaarde voor voldoende concurrentie op de betaalmarkt. Geen enkele potentiële aanbieder zal immers de markt betreden als de kosten niet op structurele wijze worden goedgemaakt, nog afgezien van de mogelijk aanwezige toe- en uittredingsdrempels. Een optie om de vaste kosten te verdisconteren is om tarifering te baseren op zogenoemde tweeledige tarieven. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen een vast gedeelte dat de gemiddelde vaste kosten moet dekken (bij voorbeeld een periodiek abonnementstarief) en een transactiegebonden deel ten behoeve van de dekking van de gemiddelde variabele kosten. Op deze manier komen de schaalvoordelen ten goede aan de ´grootgebruikers´ omdat het gemiddelde te betalen tarief zal dalen met het aantal transacties. Voor een beoordeling van de tariefstructuren is het voorts belangrijk om te constateren dat het Nederlandse betalingsverkeer een efficiënte infrastructuur kent met een relatief groot gebruik van geautomatiseerd verwerkbare (en dus goedkope) betaalinstrumenten. Hoewel vanuit de economisch-theoretisch oogpunt sterke argumenten voor tarifering bestaan, is de noodzaak tot brede invoering van transactietarifering in het particuliere segment dus zeker niet vanzelfsprekend. Abstraherend van rendementsoverwegingen van individuele banken kan bij eventuele invoering van particuliere transactietarifering gedacht worden aan compensatie via aanpassing van de indirecte en/of niet-zichtbare vormen van tarifering. Dit kan bijvoorbeeld via een verhoging van de creditrente op betaalrekeningen. Door deze uitruil zouden particulieren die weinig gebruik maken van betaaldiensten en een hoog saldo op hun betaalrekening hebben niet langer intensieve gebruikers met een laag saldo subsidiëren. Voor banken heeft dit als voordeel dat zij voor wat betreft hun bedrijfsresultaten in het betalingsverkeer minder afhankelijk worden van een door hen niet te beïnvloeden grootheid als de rentestand. Een complicatie kan zijn dat de toegankelijkheid tot betaaldiensten hierdoor in het geding komt, hetgeen gerelateerd is aan het publieke karakter van het betalingsverkeer. Minder gefortuneerde groepen in de maatschappij hebben doorgaans een laag saldo op hun betaalrekening en zij worden bij de uitruil tussen hogere creditrente en transactietarifering geconfronteerd met hogere lasten. Om aan dit probleem tegemoet te komen kan bijvoorbeeld gedacht worden aan pakketten waarbij de eerste x
- 39 -
betaaldiensten gratis zijn. De vraag rijst dan wel hoe hoog de ´vrije voet´ moet zijn. Als deze te hoog gekozen wordt zal niet sprake zijn van de gewenste sturing, terwijl bij een te lage ´vrije voet´ de toegankelijkheid te veel in het nauw komt. Er dient gestreefd te worden naar een evenwicht tussen de toegankelijkheid tot betaaldiensten en een efficiënte inrichting van de betaalmarkt. Bij dit laatste is het ´user pays principle´ een belangrijk uitgangspunt, zodat gebruikers van betaaldiensten dat deel van de kosten dragen die ze zelf veroorzaken. Een complicatie daarbij is dat met name in het toonbankverkeer sprake is van twee afnemers van de betaaldienst: de consument of de detaillist. In dit verband kan beargumenteerd worden dat de betrokken partijen zouden moeten betalen op basis van de toegevoegde waarde die ze ontlenen aan de transactie. Deze is echter niet objectief vast te stellen. Feitelijk doet zich bij de verdeling van de kosten een onderhandelingssituatie voor tussen consument en detaillist. De uitkomst wordt bepaald door de relatieve onderhandelingsmacht, waarbij het niet denkbeeldig is dat de detaillist de kosten voor zijn rekening moet nemen, omdat zijn onderhandelingspositie zwakker is dan die van de consument. Deze kan immers zijn aankoop ook bij een andere winkelier doen. Toegespitst op pinbetalingen zou dit kunnen betekenen dat de detailhandel de kosten van de door Interpay geleverde netwerkdiensten voor het pinnen voor haar rekening moet nemen. Met 954 miljoen pintransacties in 2001 en bij een gemiddeld pintarief van EUR 0,07 belopen deze kosten circa EUR 65 mln. Consumenten dragen echter via de vaste bijdragen voor de debitcard ook een belangrijk deel van de door het bankwezen gemaakte totale kosten van het pinnen. Voor 2001 kunnen de hiermee gemoeide uitgaven van de consumenten becijferd worden op circa EUR 70 mln. Een ruwe schatting van de kosten in 2002 komt uit op EUR 120 miljoen, een forse stijging ten opzichte van afgelopen jaar doordat een aantal banken per 1 januari 2002 tariefverhogingen heeft doorgevoerd. 5 Consumenten blijken volgens deze tentatieve berekeningen dus hogere uitgaven voor het pinnen te hebben dan de detailhandel, in ieder geval voor wat betreft de door de Interpay en banken in rekening gebrachte kosten. Bovendien dient opgemerkt te worden dat de detaillist zijn betalingsverkeerkosten zo mogelijk in de afzetprijzen zal verdisconteren, zodat het bij de verdeling van de kosten tussen consument en retailer duidelijk is dat de eerste het leeuwendeel van de kosten van debitcard betalingen voor zijn rekening neemt.
5
In 2001 waren 14 mln bank/Euro-passen tegen een gemiddeld tarief van circa EUR 7,50 in omloop. Aangezien de debitcard ook gebruikt wordt voor gea-opnames kan tweederde deel van de EUR 105 mln, EUR 70 mln, toegeschreven worden aan pintransacties. Uitgaande van de veronderstellingen dat de gemiddelde prijs van een bank/Europas in 2002 EUR 10 bedraagt, dat driekwart van de 8 mln Postbankkaarten de giromaatpas tegen vergoeding van EUR 7 zal zijn, en dat tweederde deel van de totale kosten toegeschreven wordt aan pintransacties resulteert een schatting voor 2002 van EUR 120 mln.
- 40 -
APPENDIX BETAALPROFIELEN VERSCHILLENDE GEBRUIKERSCATEGORIEEN Voor een globale inschatting van de directe, zichtbare kosten die consumenten en zakelijke gebruikers per jaar maken voor hun betalingsverkeer zijn ten behoeve van dit onderzoek betaalprofielen voor verschillende gebruikerscategorieën opgesteld. Om recht te doen aan het heterogene karakter van het segment zakelijke gebruikers is daarbij onderscheid gemaakt tussen supermarkten, detailhandel en een grote incassant als een openbaar nutsbedrijf. Voor wat betreft de particuliere gebruiker richt dit profiel zich op de uitgaande betalingen, terwijl voor de verschillende zakelijke gebruikers de binnenkomende betalingen beschouwd zijn.
Particuliere gebruiker (huishouden) Een representatief huishouden houdt drie betaalrekeningen aan en bezit zowel een debitcard (Europas) als een creditcard. Het betaalgedrag in termen van het aantal malen per jaar dat toonbankbetalingen plaatsvinden en girale betalingen worden uitgevoerd is in onderstaande tabel samengevat:
Toonbankinstrumenten
Girale instrumenten
Balie-opnames
9
Gea-opnames
69 a
Cheques
3
Overschrijvingsformulieren
15
Elektronisch bankieren
9
Periodieke overboekingen
12
Debitcards
111
Acceptgiro
36
Creditcards
6
Machtiging
111
E-portemonnee
3
Spoed
201
Totaal
Totaal a
0,3 183
46 opnames bij geldautomaat eigen bank en 23 opnames bij automaat concurrerende bank.
Gemiddeld twee keer per jaar wordt geld opgenomen bij een geldautomaat in het buitenland. Nutsbedrijf (grote incassant) -
Van het totale aantal ontvangende transacties vindt 70% via machtiging/incasso plaats en 24% via acceptgiro.
-
Het totale aantal transacties voor een representatief nutsbedrijf is per jaar 6.600.000, dus 4.620.000 via machtiging en 1.584.000 via acceptgiro.
Detailhandel (exclusief warenhuizen en supermarkten/kruideniers) -
84% van het totale aantal transacties wordt contant afgerekend, en 11% wordt via debitcard betaald.
- 41 -
-
54% van de totale omzet vindt via contante betaling plaats, 27% van de omzet komt voor rekening van de debitcardbetaling.
-
Een ´representatieve´ detaillist kent per jaar een omzet van EUR 600.000,- (omzet contant: EUR 324.000,-; omzet debitcard: EUR 162.000,-), terwijl het aantal transacties 35.000 bedraagt (transacties contant 29.440, transacties debitcard: 3.920).
Supermarkten/kruideniers -
80% van het totale aantal transacties wordt contant afgerekend, en 17% wordt via debitcard betaald.
-
64% van de totale omzet vindt via contante betaling plaats, 32% van de omzet komt voor rekening van debitcardbetaling.
-
Een ´representatieve´ supermarkt kent per jaar een omzet van EUR 6.000.000,- (omzet contant: EUR 3.840.000,-; omzet debitcard: EUR 1.920.000,-), terwijl het aantal transacties 450.000 is (transacties contant: 360.000; transacties debitcard: 76.500).
Uitgaven aan betaaldiensten per gebruikerscategorie Met behulp van de tarieftabellen kan berekend worden dat een representatief huishouden jaarlijks circa EUR 35.- uitgeeft voor het verrichten van betalingen. Aangezien transactietarieven voor de consument nagenoeg niet voorkomen betreft het overgrote deel van de uitgaven de vaste kosten voor het bezit van een debitcard en creditcard. Het nutsbedrijf zal jaarlijks circa EUR 0,6 miljoen uitgeven voor het incasseren van de rekeningen. Bij de berekening is er van uitgegaan dat het nutsbedrijf een korting van 25% op de transactietarieven van (bijlagerijke) acceptgiro´s en machtigingen weet te bedingen. Bovendien zijn, gelet op het geringe belang, de vaste kosten per batch niet in de becijferingen meegenomen. Voor de detailhandel zijn de kosten samenhangend met verwerking van inkomende betalingen per jaar circa EUR 3.200,- oftewel 0,5% van de omzet. Hierbij is de veronderstelling gehanteerd dat een gemiddelde pintransactie EUR 0,20 kost en dat de kosten van transport en afstorten van contant geld 0,75% van de contante afzet bedragen. Voor supermarkten is verondersteld dat de kosten van de verwerking van contant geld 0,25% van de contante omzet zijn en dat een pintransactie EUR 0,11 kost. Voor een supermarkt komen de jaaruitgaven voor het verwerken van de betalingen dan uit op EUR 18.000,-, oftewel 0,3% van de totale omzet. Deze percentages dienen als ondergrens van de feitelijke kosten van het betalingsverkeer voor de bedrijven opgevat te worden aangezien 1) uitgaande betalingen hier niet in de analyse betrokken zijn en 2) bij de inkomende betalingen posten als interne verwerkingskosten, kosten van diefstal, fraude etcetera niet zijn meegenomen.
- 42 -
HOOFDSTUK 4 MARKTUITKOMSTEN RETAILBETALINGSVERKEER IN NEDERLAND
4.1 Inleiding Het Nederlandse betalingsverkeer heeft de afgelopen tien jaren belangrijke efficiencyslagen gemaakt. Naast ingrijpende automatiseringsslagen in de verwerkingsprocessen, blijkt de hogere doelmatigheid uit de hoge mate van giralisering (het aandeel giraal in M1 is gestegen van 70% naar ruim 90%) en de sterke afname van het formuliergebruik (het aandeel van schriftelijk aangeleverde opdrachten in het totaal van de girale betalingen daalde van 50% naar 12%). Meest in het oogspringende ontwikkeling is de geweldige opkomst van het elektronisch betalen (pinnen) van 16 miljoen transacties in 1990 naar 954 miljoen in 2001, ten koste van het gebruik van cheques en contant geld. Ook in internationale vergelijkingen blijkt Nederland als efficiënt gekwalificeerd te kunnen worden, zowel qua organisatie als qua productgebruik. Verdere mogelijkheden tot verbetering van de efficiency liggen zowel aan de aanbod- als aan de vraagzijde. Aan de aanbodzijde kan worden gedacht aan technische en organisatorische verbeteringen in de verwerkingsprocessen en aan productvernieuwingen. Aan de vraagzijde bestaan de mogelijkheden vooral in verandering van het gebruik van producten en distributiekanalen, gericht op de vermindering van het gebruik van schriftelijke instrumenten en bevordering van de giralisering, met name in het toonbankverkeer. De substitutiemogelijkheden zijn niet onbeperkt in verband met de consumentenvoorkeur, de beschikbaarheid van randapparatuur en de randvoorwaarde van een voor iedereen toegankelijk betalingsverkeer. Daarnaast geldt dat efficiencyverbeteringen voor de marktpartijen investeringen vergen, die noodzaken tot kosten-baten analyses.
4.2 Efficiency retailbetalingsverkeer Om de efficiency in het betalingsverkeer te beoordelen, wordt veelal gekeken naar de mate van giralisering en de mate van automatisering in de totale verwerkingsketen, wat direct verband houdt met het betaalgedrag. Daarnaast is ook de mate van automatisering en standaardisering van de interne verwerkingsprocessen van belang en de mate waarin product- en procesinnovatie plaatsvindt (dynamische efficiency). Wat het gebruik van betaalproducten aangaat, dient te worden beseft dat het om meer gaat dan louter kostenefficiency, daar ook factoren als gemak, (transactie)snelheid, internationale acceptatie en veiligheid van invloed zijn op de doelmatigheid.
- 43 -
4.2.1 Giralisering en elektronisering Hoge mate van giralisering Vrijwel elk huishouden en bedrijf beschikt over één of meer betaalrekeningen. Eind 2001 bedroeg de waarde van alle rekeningtegoeden tezamen ongeveer EUR 137 miljard, terwijl de waarde van het contante geld in handen van consumenten en bedrijven ongeveer EUR 12 miljard bedroeg1 . Het girale aandeel in de totale geldhoeveelheid is eind 2001 opgelopen naar circa 92%. Het aandeel in de waarde van de totale betalingen bedroeg in 2001 meer dan 98%. In 2001 verrichtten de consumenten en bedrijven naar een ruwe schatting ruim 7,1 miljard betalingen met munten en bankbiljetten, tegenover 3,1 miljard betalingen met giraal geld. Vooral voor het ‘betalen-op-afstand’ is de girale betaling veel efficiënter dan de chartale, maar ook in het toonbankverkeer biedt het gebruik van giraal geld voordelen op het vlak van gemak, veiligheid en kosten. In het algemeen wordt meer met giraal geld betaald, naarmate de bedragen groter zijn. Figuur 4.1 geeft inzicht in de ontwikkeling van de giralisering in de vorige eeuw. Figuur 4.1 Giralisering 20e eeuw (procentuele aandelen in totale geldhoeveelheid M1)
100 80 60 40 20 0 1900
1910
1920
1930
1940
1950
Giraal
1960
1970
1980
1990
2000
Chartaal
Hoge mate van ‘straight through processing’(STP) Een belangrijke efficiencymaatstaf is de mate waarin opdrachten langs elektronische weg bij het bankwezen worden aangeleverd. Dit maakt de volledig geautomatiseerde end-to-end verwerking van opdrachten mogelijk (‘straight through processing’), waardoor de opdrachten sneller en tegen lage kosten verwerkt kunnen worden. In de totale waardeketen vergt verwerking van opdrachtformulieren meer tijd en kosten. Dat houdt verband met de fysieke productie en fysieke aanlevering (vaak per post) bij de bank van de opdrachtgever, de autorisatie, het op elektronisch 1
De cijfers van de chartale geldhoeveelheid zijn enigszins vertekend door de massale ontpotting die plaatsvond in het kader van de euro-omwisseling. Die zullen in de loop van 2002 weer worden opgebouwd, al is de verwachting dat de chartale geldhoeveelheid blijvend lager zal zijn dan in 2000 (EUR 15 miljard).
- 44 -
niveau brengen van de betaalinformatie, en de toenemende fraude met vooral de gewone overschrijvingsformulieren. Door toepassing van imagetechnologie zijn de interne kosten van de documentenverwerking overigens belangrijk gedaald. In 2001 zette in Nederland de trend door naar een afname van dat papiergebruik (acceptgiro’s, cheques en overschrijvingsformulieren). Ofschoon het gebruik van handgeschreven opdrachten in tien jaar tijd is gehalveerd, kan het in absolute zin nog wel aanzienlijk worden genoemd. In 2001 werden ongeveer 385 miljoen opdrachtformulieren verwerkt, voor meer dan driekwart afkomstig van particuliere bankklanten. Figuur 4.2 illustreert de ontwikkeling in het mediagebruik voor de jaren 1991-2001.
Figuur 4.2 Ontwikkeling Mediagebruik 1991-2001 (procentuele aandelen in transactietotaal)
100 80 60 40 20 0 1991
1992
1993
1994
1995
Elektronisch
1996
1997
1998
1999
2000
2001
Papier
Efficiënt gebruik betaalproducten De efficiency van het betalingsverkeer houdt zowel verband met de aanbod- als met de vraagzijde van de betaalmarkt. De aanbieders, voornamelijk de banken, bepalen de mate van automatisering in de verwerkingsprocessen en zijn verantwoordelijk voor het assortiment betaalproducten, terwijl de afnemers van betaaldiensten goeddeels de mate van efficiency in het gebruik daarvan bepalen. De giralisering en elektronisering zijn een direct gevolg van het productgebruik. Het is in dit verband zinvol om een uitsplitsing te maken naar remote- en toonbankbetalingen, omdat er grote verschillen bestaan in het productassortiment op deze deelmarkten. Voor een compleet overzicht van de ontwikkeling in het gebruik van remote- en toonbankproducten in de periode 1997-2001 wordt verwezen naar tabel 4.1 aan het einde van dit hoofdstuk. 4.2.2 Efficiency remoteverkeer De elektronisering van het betalingsverkeer is het grootst in het remoteverkeer, waarin 2001 nog maar ongeveer 18% van de opdrachten via optisch leesbare overschrijvingsformulieren (olo’s) en - 45 -
optisch leesbare acceptgiro’s (ola’s) werd aangeleverd. Tien jaar geleden bedroeg het aandeel van het formuliergebruik nog 45%. De gestegen populariteit van de machtiging levert de grootste bijdrage aan deze ontwikkeling. In 2001 leverden incassanten ongeveer 1 miljard incasssoopdrachten aan, ruim tweeënhalf maal zoveel als in 1991. In tien jaar tijd is het aandeel van de machtiging in het totaal aantal remotebetalingen toegenomen van 27% naar 43% , terwijl het aandeel van de acceptgiro’s in dezelfde periode is teruggelopen van 29% naar 12% (zie ook figuur 4.3). De machtiging is voor banken het goedkoopst in verwerking, omdat de crediteuren deze incasso-opdrachten direct en op ele ktronische informatiedragers bij het bankwezen aanleveren, waarbij de fiattering achteraf plaatsvindt. Ook voor de incassant is het een goedkoop en snel incasso-instrument. Ofschoon de machtiging voor steeds meer incidentele betalingen wordt gebruikt (eenmalige machtiging), is de doorlopende machtiging de meest populaire productvariant. Hier is het gemak voor de betaler, meestal een consument, dan ook het grootst, daar na het afgeven van de machtiging geen directe actie meer behoeft te worden ondernomen om periodiek te betalen. Een bepaalde groep consumenten ervaart als nadeel dat de beschikkingsmacht over de eigen rekening (deels) uit handen wordt gegeven. Grotere bekendheid met de terugstortingsprocedures zou dat weg kunnen nemen. Figuur 4.3 Ontwikkeling remoteverkeer 1991-2001 (procentuele aandelen in totaal aantal remotetransacties)
2001
1991
Machtigingen 27%
Meervoudige overschrijvingen 26%
Meervoudige overschrijvingen 24% Machtigingen 44% Periodieke 4%
Periodieke 3% Acceptgiro's 29%
Acceptgiro's 13%
Enkelvoudige overschrijvingen 15%
Enkelvoudige overschrijvingen 15%
Ook incidentele betalingen worden steeds meer elektronisch aangeleverd. Niet alleen vanwege een groeiend gebruik van de eenmalige machtiging, maar met name ook door de opkomst van het elektronisch bankieren. De penetratiegraad van het elektronisch bankieren is het grootst op de zakelijke markt, maar ook bij consumenten groeit het gebruik van dit elektronische distributiekanaal. In 2001 gebruikten zo’n twee miljoen huishoudens de computer om bankzaken af te handelen, dat is éénderde van het aantal huishoudens met een pc. Meer en meer kiezen consumenten ervoor hun betalingen en andere bankzaken via internet te doen, dat gebruiksvriendelijker is dan het traditionele pcbankieren en dat ook als voordeel kan hebben dat - 46 -
de toegang tot de betaalrekening mogelijk is vanaf elke plek ter wereld waar een verbinding met het internet kan worden gelegd. Het aantal internetbankiers is in 2001 gegroeid naar een kleine 1 miljoen. Vooral in de laatste vijf jaren is het aandeel van de elektronische opdrachten in het totaal aantal gewone overschrijvingen (enkelvoudige opdrachten) aanzienlijk toegenomen. In het particuliere verkeer was de groei van het elektronische aandeel het grootst (van 20% naar 45%). In het zakelijke segment is de elektronisering van het betalingsverkeer verder doorgevoerd, omdat bedrijfsadministraties vergaand zijn geautomatiseerd en het computergebruik derhalve veel hoger is. Bovendien hanteren de banken hier (gedifferentieerde) stukstarieven, waardoor het gebruik van formulieren ook zichtbaar duurder is. Wat de enkelvoudige opdrachten aangaat, is het aandeel van de elektronische aanlevering via telebankieren in vijf jaar gestegen van 60% naar 77%. Het (groot)zakelijke bulkverkeer in de vorm van de massale crediteuren- en salarisbetalingen (meervoudige overschrijvingen) wordt volledig via elektronisch leesbare informatiedragers aangeleverd. Het ging in 2001 om ongeveer 500 miljoen betaalopdrachten, dat is ongeveer 25% van het totale remoteverkeer. 4.2.3 Efficiency toonbankverkeer In het toonbankverkeer is sprake van een efficiënt gebruik van de betaalproducten door de opmars van het pinnen (online elektronische toonbankbetaling). Figuur 4.4 illustreert de ontwikkeling van het gebruik van de toonbankproducten voor de periode 1991-2001. Terwijl de Nederlandse consumenten in 1991 nog 290 miljoen cheques gebruikten en 20 miljoen maal pinden, is het chequegebruik 10 jaar later teruggelopen naar 5 miljoen en pinden zij 954 miljoen maal. In 2002 zijn de ‘dure’ girobetaalkaarten en eurocheques afgeschaft en daarmee geheel van de markt verdwenen. De elektronische portemonnee en de creditcard worden relatief nog weinig gebruikt. Pinnen biedt alle betrokken partijen voordelen. Voor de retailer zijn de voordelen gelegen de grotere veiligheid (tegenover cheques en cash), het grotere gemak, de gegarandeerde betaling, de hogere omzet als gevolg van impulsaankopen en de efficiëntere bedrijfsadministratie door middel van kassakoppeling. Voor de consument is het grote voordeel het gemak van de directe toegang tot de betaalrekening en de grotere veiligheid. Voor de banken zijn de voordelen vooral gelegen in het efficiënte verwerkingstraject, zowel vergeleken met contanten als met cheques en de grotere veiligheid (lagere fraudekosten). Nog meer dan tevoren is het pinnen een substituut voor de contante betaling2 . Contante betalingen maken naar schatting echter nog zo´n 84% van het totale aantal toonbanktransacties in de detailhandel uit, in 1991 bedroeg dat overigens nog 90%. De consument staan naast het pinnen nog twee algemeen geaccepteerde girale alternatieven ter 2
Exacte cijfers over de mate van substitutie zijn niet voorhanden.
- 47 -
beschikking: de creditcard en de elektronische portemonnee. Daarnaast is er een scala aan klanten kaarten met een beperkte acceptatiegraad.
Figuur 4.4 Gebruik toonbankproducten 1991-2001 (aantal in miljoenen)
1200 1000 800 600 400 200 0 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 Cheques
Pinpas
Creditcard
Elektronische portemonnee
De elektronische portemonnee is vooral een alternatief voor de contante betaling van kleine bedragen. Er waren in 2001 ruim 20 miljoen chipknips en chippers in omloop, die 31 miljoen maal werden gebruikt, een groei van 24% ten opzichte van 2000. Chippen is een alternatief voor met name muntgeld bij het betalen in het openbaarvervoer, telefooncellen, parkeer- en snoepautomaten en in de catering. In 2001 lag het gemiddeld bedrag op ca. EUR 3 en groeide het aantal beschikbare automaten naar 170.000. Bij steeds meer grote retailketens kan inmiddels worden gechipt. De eerste gebruikscijfers van 2002 tonen aan dat met de komst van de euro het chippen in de lift zit. Op grond hiervan wordt zelfs een verdrievoudiging van het jaartotaal verwacht, hetgeen de giralisering verder zal bevorderen. De voordelen voor de retailer zijn: tijdswinst, minder wisselgeld, geen onlineverbinding nodig en hogere veiligheid. Voordelen voor de consument kan onder meer betaalgemak (minder muntgebruik, gepast betalen) en tijdwinst zijn; nadeel tegenover het pinnen is het met contant vergelijkbare grotere diefstal- en overvalrisico. Creditcards hebben een beperkt, maar stabiel marktaandeel. In tegenstelling tot wat de naam doet vermoeden worden ze in Nederland nauwelijks als kredietinstrument gebruikt. De Nederlandse consument gebruikt deze kaart vooral voor het betalen van relatief luxe goederen in binnen- en buitenland. In 2001 werd de creditcard bij Nederlandse acceptanten ongeveer 50 miljoen maal gebruikt, met een gemiddeld transactiebedrag van circa EUR 90 (voor pinnen is dat EUR 46). Ofschoon deze transacties steeds meer elektronisch worden aangeleverd, is het relatief duur qua verwerking, onder meer omdat er ter debitering en creditering nog ander betaalproducten aan te - 48 -
pas komen (zoals een meervoudige overschrijving ter creditering en meestal een machtiging ter debitering). Vanuit betaaloptiek is de creditcard niet het meest efficiënte betaalproduct, maar het is meer dan louter een betaalproduct. De creditcard is er in zeer uitlopende varianten, van een basiskaart voor een breed publiek tot een topkaart voor het bovenste particuliere segment, als ook kaarten voor het zakenleven. Voor de kaarthouder is er het voordeel van het uitstel van betaling, de hoge bestedingsruimte (met mogelijke kredietfaciliteit), de wereldwijde acceptatie en diverse andere faciliteiten variërend per klantsegment. Voor de acceptant zijn er de voordelen in de zin van omzetstimulans (impulsaankopen), de gegarandeerde betaling (in de eigen valuta), grotere veiligheid vergeleken met contanten en de mogelijkheid van extra serviceverlening. Een nadeel ten opzichte van de andere betaalproducten is dat de acceptant in veel gevallen een relatief hoge omzetgebondenprovisie in rekening wordt gebracht. Het groeiend belang van het elektronisch betalingsverkeer heeft tot gevolg dat het totaal aantal kasopnames (balie en geldautomaat) enigszins begint af te nemen, al is het met een totaal van 512 miljoen in 2001 nog aanzienlijk. De doelmatigheid van de kasopname is de laatste tien jaar enorm vergroot door de grote populariteit van het gebruik van geldautomaten. Begin jaren negentig werd nog maar 20% van het contante geld bij de geldautomaat opgenomen. Inmiddels is dat 90%. Daar een balieopname vele malen duurder is, zijn hier belangrijke kostenreducties door de banken gerealiseerd. 4.2.4 Dynamische efficiency De laatste jaren werden in het Nederlandse betalingsverkeer belangrijke proces- en productinnovaties gerealiseerd. In het chartale verwerkingsproces hebben grote banken gemechaniseerde en computergestuurde telcentrales geïnstalleerd, wat de efficiency in de afhandeling van chartaal geld aanzienlijk heeft vergroot. In het girale verwerkingsproces hebben banken en Interpay geïnvesteerd in imagingcentrales om de conversie van geschreven of geprinte informatie te automatiseren. Voorts heeft de introductie van het kavelsettlement door DNB en Interpay (Girale Services) ervoor gezorgd dat het retailbetalingsverkeer in plaats van éénmaal per dag nu elk half uur kan worden gecleared en gesettled met bijbehorende informatie-output. Een andere efficiencyverbetering in het interne verwerkingsproces is het automatiseren van de handtekeningherkenning. Externe verbeteringen liggen in de sfeer van de distributiekanalen en de aanpassing van het productassortiment. Voorbeelden zijn het beschikbaar stellen en uitbouwen van het telefonisch, elektronisch, mobiel en het internet bankieren, waardoor op termijn minder opdrachtformulieren en papieren rekeningafschriften zullen worden gebruikt. Voorbeelden voor het toonbankverkeer zijn de elektronische portemonnee die mogelijkheden biedt de giralisering ook voor de betaling van kleine bedragen te vergroten, en de internetbetaalautomaten en kassa´s die e-tailers (webretailers) kunnen gebruiken
- 49 -
voor beveiligde cards- betalingen. Naast de mogelijke kostenvoordelen, kunnen nieuwe betaaltoepassingen bijdragen aan de snelheid van transactie-afwikkeling (zoals de contactloze chipcard in het openbare vervoer) en door een vergeleken met contante betalingen vermindering van het overval- en diefstalrisico.
4.3 Mogelijke efficiencyverbeteringen Ofschoon een hoge graad van efficiency is bereikt, zijn er zeker nog mogelijkheden deze verder te verhogen. Die liggen zowel aan de aanbod- als aan de vraagzijde van de betaalmarkt. 4.3.1 Efficiencymogelijkheden aan de aanbodzijde In de chartale geldomloop zijn - binnen Europese randvoorwaarden - efficiencyverbeteringen mogelijk door verdergaande standaardisering van de afstortingmethodieken en centralisering van de verwerking, en verkorting van de distributielijnen door onder meer doublures in controles te voorkomen. In het girale verwerkingsproces lijken de efficiencywinsten vooral te behalen door verdergaande centralisatie van verwerking en het (nog) beter op elkaar afstemmen van de bancaire verwerkingsprocessen (ter bevordering van de realtime online verwerking). Hierbij kan worden gedacht aan: •
het uitnutten van de mogelijkheden die de recent in gebruik genomen kavelsettlementsystematiek biedt in het verkorten van de verwerkingstijdlijnen;
•
het outsourcen van betalingsverkeer door kleine banken;
•
grensoverschrijdende samenwerking van verwerkingsinstituten;
•
nadere uitwerking van de NBCafspraken tussen Postbank en Interpay, waardoor kortere verwerkingstijdlijnen gerealiseerd zouden kunnen worden.
Daarnaast kan toepassing van nieuwe technologieën op termijn de efficiencymogelijkheden een nieuwe dimensie bieden. De mogelijke verbeteringen betreffen gestandaardiseerde proces- en productinnovatie, die de verwerkingskosten van banken en bedrijven verlagen en gemak en veiligheid voor de gebruikers verhogen. Mogelijkheden zijn: •
vervanging magneetkaart- door chiptechnologie in het elektronisch betalingsverkeer;
•
productinnovatie (offline toonbankproducten, contactloze chip OV, internetbetaalproducten, ondersteunen van electronic bill presentment and payment, kortweg ebpp);
•
meer geavanceerde identificatietechnieken (iris-, vingerprofiel- of stemherkenning), wat niet alleen de veiligheid kan verhogen, maar ook de toegankelijkheid van elektronische diensten (zodat productsubstitutie ook voor de traditionele groepen eenvoudiger kan worden);
- 50 -
•
standaardisatie van de bestaande bancaire electronic banking pakketten en eventuele nieuwe uniforme toepassingen ter vergemakkelijking van het online verkeer op de elektronische snelweg (vergelijk Isabel in België);
•
standaardisatie mobielbankieren.
Implementatie van de EMVstandaard biedt mogelijkheden tot zowel product- als procesinnovatie, onder meer door de mogelijkheid van offline-autorisatie. Banken hebben echter te kennen gegeven dat de business case negatief is. 4.3.2 Efficiencymogelijkheden aan de vraagzijde Figuur 4.5 geeft voor 2001 de respectievelijke aandelen weer van het gebruik van contante en naar papieren en elektronische instrumenten uitgesplitste girale betalingen, zowel naar aantallen als naar waarde. Ofschoon Nederland een hoge mate van STP en giralisering heeft bereikt, kan de efficiency nog wel worden verbeterd. De mogelijkheden om via verdere elektronisering de papierstroom terug te brengen, liggen vooral in het particuliere remoteverkeer, terwijl de mogelijkheden tot vergroting van de giralisering uiteraard vooral in het toonbankverkeer liggen. Figuur 4.5 Gebruik contant geld en papieren en elektronische instrumenten 2001
Aantallen
Waarde 2% 13%
28%
Elektronisch
Papier
3% 69%
Contant 85%
Verkleining papierstroom In 2001 verwerkten de banken in het particuliere remoteverkeer ruim 1,3 miljard opdrachten, waarvan 17% ola’s en 8% olo’s. De efficiencymogelijkheden concentreren zich hier dus op een kwart van het transactietotaal, op de substitutie van ruim 300 miljoen schriftelijke opdrachten. De substitutiemogelijkheden van olo’s en ola’s door machtigingen zijn echter beperkt doordat niet elke incassant op machtigen wenst over te gaan (onder meer in verband met reconciliatieoverwegingen) en doordat niet iedere debiteur bereid is een machtiging af te geven. Mogelijk dat bij consumenten nog drempels zouden kunnen worden weggenomen door extra voorlichting over - 51 -
voordelen en procedures. Voorts is de machtiging een zakelijk product, dat niet bruikbaar is voor het onderlinge consumentenverkeer (c2c). Voor dit onderlinge consumentenverkeer zijn elektronische distributiekanalen als phone en electronic banking voorhanden. Dit kanaal kan overigens ook gebruikt worden om ontvangen ola’s elektronisch bij de bank aan te leveren, waarbij de betaler zelf voor de conversie zorgdraagt. De mate van efficiency is hierbij afhankelijk van het bij de betaler ervaren betaalgemak en de mate van conversiefouten (bijvoorbeeld bij het overtypen van het betalingskenmerk, wat inefficiënties kan geven bij de incassant). De substitutiemogelijkheden van olo’s door aanlevering via een elektronisch distributiekanaal zijn beperkt, daar een bepaalde groep consumenten al of niet uit noodzaak zal blijven vasthouden aan het gebruik van de traditionele producten en distributiekanalen Gelet op de beschikbaarheid van de noodzakelijke randapparatuur lijken de mogelijkheden van ‘phone en mobile banking’ hier overigens groter dan die van elektronisch bankieren via de thuispc. Hierbij dient wel bedacht te worden dat de nieuwe distributiekanalen extra kosten voor datacommunicatieverbindingen met zich meebrengen. Ter kwantificering van de bancaire efficiencywinsten werd een voorzichtige inschatting gemaakt van de substitutiebeperkingen en van de variabele kosten, hetgeen resulteerde in mogelijke besparing in de orde van grootte van EUR 50 miljoen op jaarbasis. Het effect op de maatschappelijke efficiency is hoger aangezien de efficiencywinsten bij de gebruikers hierin niet zijn meegenomen. De mogelijke efficiencyverbeteringen in het uitgaande zakelijke verkeer zijn beperkter dan die in het particuliere verkeer doordat de elektronisering al verder is doorgevoerd. In dit segment verwerkten de banken in 2001 0,8 miljard opdrachten, waarvan 4% ola’s en 5% olo’s. De efficiencymogelijkheden concentreren zich hier dus op minder dan 10% van het transactietotaal, op de substitutie van ca. 7 miljoen schriftelijke opdrachten. De substitutiemogelijkheden zijn bovendien beperkt doordat in het zakelijk (b2b) verkeer de machtiging veel minder een optie is, gelet op hoge bedragen, de betalingsgewoonten (factuurbetalingen met betalingstermijnen) en het gebruik van de verzameloverschrijvingen. Ruim 60% van de uitgaande zakelijke betalingen zijn meervoudige overschrijvingen, waarvan in 2001 nog bijna tweederde op fysieke magnetische informatiedragers werd aangeleverd (magneetband, cartridge of cdrom) en eenderde via datacommunicatie. Hier liggen efficiencymogelijkheden in de vorm van verhoging van het aandeel van de datacommunicatie en uitbreiding van internetgebruik. Naast veiligheid en snelheid vormen de kosten van datacommunicatie een factor in het beslissingsproces. De mogelijke efficiencyverbeteringen in het inkomende zakelijke verkeer corresponderen wat de substitutiemogelijkheden betreft grotendeels met de beschreven efficiencymogelijkheden voor het uitgaande verkeer van consumenten en bedrijven. In aanvulling hierop zou de elektronisering nog
- 52 -
kunnen worden bevorderd via productinnovatie in de vorm van het op de markt brengen van een elektronische olavariant en machtigingsvarianten voor telefoon en internet. De verkleining van de papierstroom kan ook worden bewerkstelligd door substitutie van schriftelijke door elektronische rekeningafschriften. Naarmate elektronische distributiekanalen voor het betalingsverkeer meer ingeburgerd raken, kunnen deze in principe ook meer gebruikt worden voor saldo- en rekeninginformatie. Vanwege de uit te sparen portokosten zijn hier voor banken en in minder mate bankklanten behoorlijke efficiencywinsten te behalen. In 2001 werden er ruim 550 miljoen enveloppen met rekeninginformatie verstuurd. In de zakelijke markt nam het aantal rekeningafschriften zelfs iets toe. De behoefte aan saldo- en boekingsinformatie is in het bedrijfsleven in het algemeen groter uit oogpunt van cashmanagement en ter wille van efficiënt debiteuren- en crediteurenbeheer. Bedrijven betalen bovendien voor deze informatie. Voor de meeste particuliere klanten is wekelijkse of tweewekelijkse toezending van rekeningafschriften gratis. Telebankierende klanten kunnen meestal elke werkdag actuele rekeninginformatie verkrijgen. Banken zijn doende voor telebankierende klanten de tweewekelijkse zending terug te brengen naar een maandelijkse. Bij dit substitutieproces dient wel te worden bedacht dat er voor de telebankierende (of mobiel bankierende ) klanten hogere lasten kunnen staan samenhangende met eventuele abonnementskosten, de gebruiksfrequentie van de telecommunicatieverbindingen en de hoogte van het telefoontarief (bijvoorbeeld 0900nummers). Daar de beleving van deze verandering in het serviceniveau niet voor elke consument hetzelfde zal zijn is het van belang de consument keuzemogelijkheden te bieden. Vergroting giralisering toonbankverkeer Volgens een ruwe schatting zijn er in 2001 in winkels, bij benzinestations, in de horeca, in de catering ruim 5,5 miljard contante betalingen verricht, tegenover 1 miljard girale toonbankbetalingen door middel van pinnen, creditcard, chippen en cheques. Het pinnen groeit nog immer en is een serieus substituut voor de contante betaling van de relatief grotere bedragen. Alleen al de laatste twee jaar nam het aantal pintransacties toe met 250 miljoen, waarvan naar schatting 30 miljoen kunnen worden verklaard uit de autonome groei van het toonbankverkeer en ca. 20 miljoen uit het verminderd chequegebruik, zodat er bij benadering 200 miljoen contante transacties minder plaatsvonden. Dat heeft overigens nog niet geleid tot een substantiële afname van het gebruik van munten en bankbiljetten. Nog altijd wordt ca 84% van de toonbanktransacties contant afgerekend. Het grootste deel betreft bedragen van EUR 10 of minder en dat zijn juist de betalingen waar de onlinebetaling met pin niet mogelijk is (bijvoorbeeld in snoepautomaten) en/of niet efficiënt is, omdat de kosten van de onlinetransactie relatief zwaar drukken op de winstmarge van de retailer.
- 53 -
Voor het betalen van kleine bedragen, met veel muntgebruik, lijkt het chippen een beter alternatief voor de contante betaling dan het pinnen. Dit houdt verband met de lagere kosten voor bank en retailer en de hogere transactiesnelheid door het ontbreken van de onlineverbinding. Menig consument moet het gebruiksgemak nog ontdekken. Onderzoeken tonen aan dat ongeveer tweederde van de contante betalingen bedragen betreft onder de EUR 10, dat zijn grofweg 3,5 miljard betalingen. Daar gemiddeld bij deze betalingen vier munten betrokken zijn (al of niet als wisselgeld), kan permanente substitutie bij een omloopsnelheid van 20, een besparing van het gebruik van 0,7 miljard munten opleveren, bijna de helft van het actieve circulatietotaal (dit is gebaseerd op onderzoek uit het guldentijdperk). Ook de kleine coupures biljetten zullen minder gebruikt worden. Massale substitutie van contant door elektronisch betalen (pinnen en chippen) lijkt efficiencywinsten te kunnen genereren, omdat fysiek geld door elektronisch geld wordt vervangen. Dat betekent lagere productiekosten, minder waardetransport, minder diefstal en overval, eenvoudiger kasafstortingen en geldopnames en automatisering van backofficewerkzaamheden voor bank en retailer. Omdat onvoldoende inzicht bestaat in de kosten, zijn deze efficiencywinsten niet exact te kwantificeren.
4.4 Grenzen aan de efficiencymogelijkheden Uit het voorgaande is gebleken dat zowel in het remote- als in het toonbankverkeer particuliere en ook zakelijke gebruikers via substitutie binnen het bestaande productassortiment nog bepaalde efficiencywinsten kunnen realiseren. Maar duidelijk is ook dat die substitutiemogelijkheden niet onbeperkt zijn. Papieren informatiedragers en ruilmiddelen zullen niet zo maar kunnen verdwijnen. Er is een groep gebruikers die in mindere mate in staat of bereid zal zijn (nieuwe) elektronische betaalinstrumenten te gebruiken. Hier zal de efficiencydoelstelling kunnen conflicteren met de randvoorwaarde van toegankelijkheid en minimumserviceniveau, waardoor banken mogelijk zullen moeten besluiten de minder efficiënte distributiekanalen open te houden en op deze doelgroep afgestemde diensten aan te bieden. Zeer veel consumenten zullen eenvoudigweg niet kunnen of willen elektronisch bankieren en nogal wat consumenten geven uit principe geen machtiging af, omdat de ingeschatte nadelen prevaleren. Bovendien moet worden bedacht dat de beschreven elektronisering een kostenbesparing inhoudt voor de bank en voor de zakelijke klant, maar niet noodzakelijkerwijs voor de particuliere klant. Telebankierende klanten betalen voor de telecommunicatieverbindingen en voor eventuele abonnementskosten. Vanuit kostenefficiency zou het logischer zijn juist het formuliergebruik duurder te maken en de elektronisering te subsidiëren. In de mate waarin er sprake is van kostenverschuiving verbetert de maatschappelijke efficiency dus niet. De beleving van deze verandering in het serviceniveau zal niet voor elke consument hetzelfde zijn. Naast kosten spelen ook factoren als veiligheid en gemak een rol. - 54 -
De beschreven efficiencyverbeteringen in het toonbankverkeer bieden vooral voordelen aan bank en retailer, terwijl juist de consument het betaalmiddel kiest. Chippen kan mogelijk worden gestimuleerd via positieve prikkels, zoals een beloning bij gebruik, of via groter uitlees- en oplaadgemak, maar ook via negatieve prikkels door het tariferen van de minder efficiënte betaalvormen, zoals een tarief bij een kasopname of een winkelopslag bij een pinbetaling onder de EUR 15. Retailers kunnen het gebruik van contant geld trachten terug te dringen door meer expliciet hun voorkeur aan te geven voor elektronische betalingen. Ook lijkt een brede campagne gesteund door organisaties van banken, consumenten en retailers gericht op een verdere verhoging van de efficiency een vruchtbare weg te zijn. Om de consumenten te stimuleren nog meer te pinnen en te chippen zijn banken en Interpay de campagne ‘Bespaar je de moeite. Betaal met PIN of Chip’ gestart. Om een goed beeld te krijgen van de mate waarin de besproken substitutieprocessen de maatschappelijke efficiency van het massale betalingsverkeer kunnen verbeteren, is fundamenteel onderzoek vereist naar de kosten die de betrokken marktpartijen per betaalproduct maken.
- 55 -
Tabel 4.1
Kerncijfers Nederlands retailbetalingsverkeer 1997-20013 (transactie-aantallen, relatieve aandelen en groeicijfers)
Betaalproducten 1997 Remote
2001
Groei
aantal (mln.)
aandeel remote
aandeel totaal
aantal (mln.)
aandeel remote
698 82 8 301 646
40,2% 4,7% 0,5% 17,3% 37,2%
29,9% 3,5% 0,3% 12,9% 27,7%
855 85 9 248 878
41,2% 4,1% 0,4% 12,0% 42,3%
27,4% 2,7% 0,3% 8,0% 28,2%
22,3% 2,4% 9% -17,6% 35,9%
Totaal remote
1.735
100%
74,3%
2.074
100%
66,6%
19,5%
Toonbank
aantal aandeel (mln.) toonbank
aandeel totaal
Overschrijvingen Periodieke overboekingen Spoedbetalingen Acceptgiro's Machtigingen
aantal aandeel (mln.) toonbank
aandeel 1997-2001 totaal
aandeel 1997-2001 totaal
Debitcard (bea) Creditcard Elektronische portemonnee Cheques
483 45 6 65
80,6% 7,5% 1,0% 10,9%
20,7% 1,9% 0,3% 2,8%
954 50 31 6
91,6% 4,8% 3,0% 0,6%
30,6% 1,6% 1,0% 0,2%
97,5% 11,1% 416,7% -90,8%
Totaal toonbank giraal
599
100%
25,7%
1.041
100%
33,4%
75,5%
100%
3.115
100%
33,9%
Totaal remote+toonbank
2.334
Contantgeldopnames Balie Geldautomaat (pinpas) Geldautomaat (creditcard)
82 387 6
17,3% 81,5% 1,3%
45 458 9
8,8% 89,5% 1,7%
-45,1% 18,3% 50,0%
Totaal opnames
475
100%
512
100%
7,8%
3
exclusief grensoverschrijdend betalingsverkeer.
- 56 -
HOOFDSTUK 5 MARKTWERKING EN INNOVEREND VERMOGEN
5.1 Inleiding In het onderhavige onderzoek naar tariefstructuren en infrastructuur in het massale girale betalingsverkeer vormt marktwerking in het Nederlandse retailverkeer, bezien in termen van concurrentieverhoudingen en innoverend vermogen, een belangrijk aandachtsgebied. De Nederlandse retailbetaalmarkt heeft, zoals reeds in hoofdstuk 4 is beargumenteerd, in het afgelopen decennium een enorme dynamiek laten zien met tal van proces- en productinnovaties. Desalniettemin heerst van verschillende zijden in het betaallandschap de perceptie dat de retailbetaalmarkt niet goed zou werken. Belangrijke redenen die voor deze gepercipieerde gebrekkige marktwerking worden aangedragen betreffen de intransparantie van de betaalmarkt wat betreft prijsvorming, het mogelijk misbruik van economische machtsposities, de hoge concentratiegraad van aanbieders van betaaldiensten en de hoge toe- en uittredingsdrempels. In dit hoofdstuk wordt bezien of er elementen en kenmerken van de betaalmarkt te identificeren zijn die, ondanks de getoonde marktdynamiek, op gespannen voet staan met de instandhouding of verdere verbetering van de marktwerking. Dit hoofdstuk gaat in paragraaf 5.2 allereerst kort in op het in mededingingskringen gehanteerde concept van effectieve marktwerking, en doet in paragraaf 5.3 kort verslag van enkele belangrijke ontwikkelingen en efficiencytrends die zich hebben voorgedaan in het retailbetalingsverkeer. Vervolgens worden in paragraaf 5.4 een aantal spanningsvelden op de betaalmarkt beschreven die mogelijkerwijs een belemmering kunnen vormen voor het bevorderen van effectieve marktwerking in het Nederlandse retailbetalingsverkeer. Paragraaf 5.5 sluit dit hoofdstuk af met enkele conclusies.
5.2 Effectieve marktwerking Elke marktvorm levert, afhankelijk van de specifieke economische omgeving en condities, een prestatie in termen van economische efficiency en in termen van verdeling van de gegenereerde meerwaarde over de marktpartijen. De instandhouding en het verbeteren van de marktwerking is een kwestie van passen en meten, die is afgestemd op de beschouwde marktvorm, de specifieke omstandigheden en de beoogde verdeling van het surplus over de marktpartijen. Ze vereist een subtiel samenspel tussen de krachten van vraag en aanbod, regelgeving en borging van mogelijk in het geding zijnde publieke belangen. Het bevorderen van marktwerking in het Nederlandse retailbetalingsverkeer is evenwel geen doel op zich, maar staat uiteindelijk in dienst van eindgebruikers van betaaldiensten, zodat deze ruime keuzemogelijkheden hebben en zo efficiënt - 57 -
mogelijk bediend worden door aanbieders van betaaldiensten. Hierbij is van belang dat zowel aanbieders als zakelijke en particuliere eindgebruikers geen misbruik maken van economische machtsposities en dat de machtsverhoudingen zoveel mogelijk worden gebalanceerd.1 Geen enkele markt werkt perfect. Vanuit mededingingsperspectief staat het concept van effectieve marktwerking centraal. Er is sprake van effectieve marktwerking als de markt een ruim keuzeaanbod van produkten en diensten tegen goede prijs-kwaliteitsverhoudingen voor eindgebruikers laat zien met ‘normale’ winsten voor aanbieders en voldoende technologische vernieuwing. Concurrentiekracht en innovatief vermogen spelen per definitie hierbij een belangrijke rol. Belemmeringen voor effectieve marktwerking grijpen in beginsel direct aan op marktstructuur, -gedrag en -uitkomsten (zie de appendix bij dit hoofdstuk voor een lijst van relevante economische indicatoren ter beoordeling van effectieve marktwerking). Met behulp van dit pragmatisch gedachtenkader worden later in dit hoofdstuk de voornaamste belemmeringen en spanningsvelden voor effectieve marktwerking in kaart gebracht.
5.3 Dynamiek, innovatie en marktuitkomsten
Verschillende belangrijke ontwikkelingen en trends hebben zich de laatste tien jaar voorgedaan op de Nederlandse retailbetaalmarkt die mede het gebruik van retailbetaalproducten hebben beïnvloed. Deze ontwikkelingen zijn in beginsel de resultante van een economisch samenspel tussen aanbod- en vraagfactoren. Vanuit de aanbodzijde zijn vooral de turbulente ontwikkelingen op het gebied van IT, alsmede standaardisatieprocessen, samenwerking en concurrentie tussen marktpartijen belangrijke drijfveren geweest.2 Vanuit de vraagzijde spelen behalve preferenties over gebruiksgemak, risico en (relatieve) kosten in het algemeen ook de acceptatie en beschikbaarheid van alternatieve betaalproducten en typisch nationale omstandigheden (bv. specifieke wetgeving) een belangrijke rol. Grosso modo kunnen als gevolg van dit spel tussen vraag en aanbod twee hoofdontwikkelingen in het retailbetalingsverkeer worden onderscheiden die sterk positief hebben bijgedragen aan de efficiency van en dynamiek op de betaalmarkt: - een beweging van het gebruik van chartaal naar giraal geld; - een beweging van het gebruik van papieren (‘paper-based’) naar digitale/elektronische informatiedragers.
1
De geïnteresseerde lezer wordt verwezen naar het themanummer ‘Marktwerking’ van het Maandschrift Economie, 2001, jaargang 65. 2 Zie ook het CMG-rapport ‘Nederland in de grote dynamiek van electronisch betalingsverkeer: Demarreren of bijblijven?’, januari 2001, in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken.
- 58 -
Teruggrijpend op resultaten uit hoofdstuk 4 volgt hieronder een korte opsomming van een aantal, meest in het oog springende, constateringen en ontwikkelingen die verband houden met bovengenoemde meest belangrijke efficiencytrends: •
Door het door banken installeren van computergestuurde telcentrales is de efficiency van het chartale verwerkingsproces toegenomen. De doelmatigheid van de kasopname is eveneens toegenomen door de grote populariteit van de geldautomaat. In het toonbankverkeer wordt contant geld nog steeds op grote schaal als betaalmiddel gebruikt. Behalve gebruikersgemak dragen ook aspecten als anonimiteit, snelheid en finaliteit van de betaling hiertoe bij;
•
De betaalmarkt heeft een explosieve groei van het aantal elektronische betalingen laten zien. Deze trend wordt het sterkst geïllustreerd door de enorme opmars van het pinnen ten koste van contant geld en gegarandeerde cheques: de afgelopen tien jaar is het aantal pinbetalingen meer dan verveertigvoudigd. Per saldo is een efficiënt substitutieproces op gang gekomen van contant geld naar het gebruik van giraal geld;
•
Een andere ontwikkeling betreft de introductie van de elektronische portemonnee, die mogelijkheden biedt om de giralisering van ook de betaling van kleine bedragen te vergroten waardoor de efficiency van het betalen verder kan toenemen, mits een voldoende schaalgrootte wordt gerealiseerd;
•
In het remote verkeer tussen particuliere en zakelijke gebruikers (c2b) is het gebruik van de machtiging gedurende de afgelopen tien jaar verdrievoudigd, hetgeen de efficiency in het retailbetalingsverkeer verder heeft bevorderd;
•
Nederland kan worden gekarakteriseerd als 'giroland' waar het girale betalingsverkeer vooral via girale overschrijvingen en machtigingen, en niet via cheques, wordt afgewikkeld. Deze hoge mate van giralisering wordt als doelmatig beschouwd omdat betalingen met cheques gemiddeld langere en omslachtiger verwerkingstrajecten kennen;
•
Het formuliergebruik is belangrijk teruggedrongen en heeft geresulteerd in een hoge mate van 'straight through processing' (STP), dwz. de volledig geautomatiseerde end-to-end verwerking van betaalopdrachten. De terugdringing van het formuliergebruik vindt mede zijn oorzaak in gezamenlijke initiatieven van banken, zakelijke gebruikers en consumentenbelangenorganisaties. Bovengenoemde ontwikkeling heeft tot efficiencywinsten geleid omdat de verwerking van opdrachtformulieren meer tijd en geld kost dan elektronisch leesbare opdrachten;
•
In het girale verwerkingsproces hebben banken en Interpay geïnvesteerd in imagingcentrales om dit dure onderdeel van de girale verwerking -de conversie- te automatiseren. Een andere efficiencyverbetering in het interne verwerkingsproces is het automatiseren van de handtekeningherkenning;
•
Externe efficiencyverbeteringen en innovaties zijn gerealiseerd in de sfeer van nieuwe distributiekanalen en aanpassing van het productassortiment. Recente ontwikkelingen
- 59 -
betreffen het elektronisch en internet bankieren, waardoor de straight through processing nog verder kan toenemen. Uit bovenstaande kan worden afgeleid dat de Nederlandse betaalmarkt het afgelopen decennium een grote dynamiek heeft laten zien waarin tal van proces- en productinnovaties zijn gerealiseerd in zowel het toonbank- alsook het remote verkeer. Dit heeft geleid tot een relatief efficiënt productgebruik alsmede efficiënte verwerkingsprocessen en betaalinfrastructuren. Bezien vanuit deze invalshoek heeft de betaalmarkt goed gewerkt. Toch is het mogelijk dat een aantal belemmeringen en spanningsvelden bestaan die het verder bevorderen van effectieve marktwerking in de weg kunnen staan.
5.4 Mogelijke belemeringen voor effectieve marktwerking Met behulp van het in paragraaf 5.2 kort uiteengezette gedachtenkader omtrent de toetsing van effectieve marktwerking, laten de voornaamste belemmeringen en spanningsvelden zich als volgt beschrijven. Marktvorm In Nederland bieden een kleine zeventig banken betaalrekeningen aan. Hoewel gezamenlijk overleg met betrekking tot beleid en richting met kleinere banken plaatsvindt, is de markt zeer geconcentreerd: de vier grootste banken bezitten samen een marktaandeel van circa 85%, gemeten naar aantallen betaalrekeningen en betalingen. Deze geconcentreerde marktvorm kan in beginsel leiden tot het maken van prijsafspraken en bovennormale winstmarges. Ten aanzien van eventueel misbruik van marktmacht en het aangaan van mogelijk anti-competitieve afspraken is een logische rol weggelegd voor een mededingingsautoriteit die dient te waken over effectieve marktwerking. Toch is vanuit theoretisch perspectief het verband tussen een oligopolistische marktvorm enerzijds en het concurrerende en innoverende vermogen anderzijds niet eenduidig, omdat deze marktvorm wellicht de meest gunstige situatie is voor het stimuleren van technologische vernieuwing en zodoende een positieve bijdrage levert aan effectieve marktwerking. 3 Markttransparantie en communicatie Dit aspect van de Nederlandse betaalmarkt kent feitelijk twee verschillende aangrijpingspunten, te weten de huidige tariefstelling van betaalproducten wat betreft transparantie en de rol van
3
Zie voor een nadere uiteenzetting van de samenhang tussen marktvorm en innovatie S. Martin en J. Theeuwes, 2001, ‘Mededinging en innovatie’, Maandschrift Economie, 65, pp. 228-247.
- 60 -
Interpay Acquiring Processing Services (APS), voorheen Interpay Debit Card Services, wat betreft communicatie: •
Tariefstelling: De huidige tariefstructuur in het particuliere, en in mindere mate zakelijke, betalingsverkeer is weinig transparant, omdat allerlei indirecte en niet zichtbare kosten, zoals rentemarge, float en valutering, een grote rol spelen, die grotendeels onafhankelijk zijn van het feitelijk gebruik en de produktkeuze van betaaldiensten. Het de facto ontbreken van het prijsmechanisme leidt in beginsel tot verkeerde beslissingen bij consumenten en aanbieders waardoor een inefficiënte allocatie van schaarse middelen ontstaat. Als gevolg van het ontbreken van transactiegebonden tarieven, wordt eveneens een effectieve beoordeling in termen van prijs/kwaliteitverhoudingen voor particulieren vertroebeld. Door dit gebrek aan inzichtelijkheid kunnen consumenten langs dit kanaal weinig worden gestimuleerd om kostenbewust met betalen om te gaan en terughoudendheid te betrachten bij het gebruik van minder efficiënte betaalvormen. De resulterende kruissubsidiëring heeft in de regel een verdere verstoring van de marktwerking tot gevolg omdat nieuwe betaalinstrumenten effectief gezien dienen te concurrreren met reeds ingevoerde en geaccepteerde betaalinstrumenten die structureel tegen een (te) lage prijs worden aangeboden. Bovendien is de op grote schaal toegepaste kruissubsidiëring tussen producten op de betaalmarkt niet alleen een oorzaak maar ook een uiting van een gebrekkige marktwerking omdat het afromen van de winstgevende segmenten (‘creamskimming’) door concurrentie van potentiële toetreders klaarblijkelijk slechts zeer ten dele mogelijk is.
•
De rol van Interpay APS : Thans is Interpay APS de enige aanbieder van transportdiensten voor het pinnen en treedt zij in dit kader tot op heden op als de enige partij voor het afsluiten van pincontracten. In de perceptie van de retailers veroorzaakt deze afhankelijkheidspositie een gebrek aan transparantie en communicatie met betrekking tot de (eenzijdige) vaststelling van nieuwe terminalspecificaties en de hoogte van de door Interpay in rekening gebrachte tarieven. Deze perceptie heeft tot onvrede en klachten bij retailers geleid en lijkt de verhoudingen tussen eindgebruikers en aanbieders op de betaalmarkt te hebben verstoord. Drie vragen doemen onmiddellijk op. Ten eerste rijst de vraag of Interpay APS een economische machtspositie bezit. Ten tweede, indien zij een economische machtspositie zou hebben, of zij er dan daadwerkelijk misbruik van maakt. De NMa heeft de bevoegdheid dit te onderzoeken, waarbij onder meer in de door haar toegepaste beoordelingsmethodiek de afbakening van de relevante markt een belangrijke rol speelt. Ten derde kan de vraag gesteld worden of in het licht van te behalen schaalvoordelen en het vermijden van een verdubbeling van hoge vaste kosten, de positie van Interpay als enige aanbieder van transportdiensten voor het pinnen geen gezonde en natuurlijke is. Vanzelfsprekend dient de betaalmarkt voldoende waarborgen te bezitten om misbruik van die marktmacht tegen te gaan. Concurrentiemogelijkheden zijn evenwel denkbaar als potentiële toetreders tegen een
- 61 -
vergoeding toegelaten kunnen worden tot het bestaande netwerk. Als evenwel de ‘accession fee’ buitensporig hoog wordt vastgesteld, is het duidelijk dat deze vorm van concurrentie voor eindgebruiker niet tot betere resultaten leidt. Een bijkomend belangrijk aspect betreft de huidige governancestructuur van Interpay, waarbij banken zowel als klant als als aandeelhouder optreden. De hieruitvoortvloeiende mogelijke belangentegenstelling kan belemmerend werken op het innovatieve vermogen van de markt (zie ook hoofdstuk 2). Maatschappelijk belang en toegankelijkheid Effectieve marktwerking en de maatschappelijk gewenste toegankelijkheid tot betaaldiensten staan tot op zekere hoogte op gespannen voet met elkaar. Het bevorderen van effectieve marktwerking (door bijvoorbeeld toegenomen concurrentie, toepassing van transactiegebonden tarifering) kan namelijk gepaard gaan met het wegvallen van kruissubsidies waardoor het betalingsverkeer voor bepaalde groepen van eindgebruikers duurder wordt en voor hen aldus de toegankelijkheid tot betaaldiensten in het geding kan komen. Om hieraan tegemoet te komen, kan overgegaan worden tot het aanbieden van een basispakket van betaaldiensten dat gratis of tegen lage prijs ter beschikking wordt gesteld. Deze aanpak impliceert evenwel dat een zekere mate van kruissubsidiëring tussen klantengroepen blijft bestaan. Bovendien zal van een te ruim gekozen basispakket weinig sturing uitgaan naar een efficiënt gebruik van betaaldiensten. Daarnaast dient bij een afweging tussen marktwerking en publieke nutsfunctie te worden afgevraagd of het prevaleren van het maatschappelijk belang van het betalingsverkeer niet zou kunnen leiden tot averse effecten, die zich juist uiten in een afnemende kwaliteit van dienstverlening en een verdergaand distributieverschralingsproces. Infrastructuur en standaardisatie Betaalinfrastructuren en standaardisatieprocessen bepalen voor een groot deel de efficiency van de verwerkingskanalen van betalingen, en beïnvloeden zowel de aanbod- als de vraagkant van de markt. •
Aanbodkant: Er bestaat een natuurlijk spanningsveld tussen concurrentie en standaardisatie, waarbij het evenwicht niet eenduidig is vast te stellen. Interbancaire afspraken in het betalingsverkeer zijn essentieel voor een efficiënte inrichting van de betaalmarkt, maar een resultaat van de vergaande standaardisatie is wel dat het palet van betaalproducten van de aanbieders in de kern grote gelijkenis vertoont. Voor een juist perspectief van dit spanningsveld dient onderscheid gemaakt te worden tussen netwerkconcurrentie en dienstenconcurrentie. Op het gebied van netwerken en infrastructuren is samenwerking tussen aanbieders noodzakelijk om een zo efficiënt mogelijk afwikkelingskanaal te creëren en maximaal van netwerkeffecten en schaalvoordelen te profiteren, terwijl de aanbieders van betaaldiensten op productniveau met voorwaarden en diensten kunnen concurreren om daarmee te proberen hun positie in de markt te versterken. Met name bij het streven naar een
- 62 -
zo efficiënt mogelijke infrastructuur is standaardisatie en samenwerking, waar mogelijk in breder kader dan alleen in Nederland, dan ook van groot belang. Bovendien is in de aanloopfase van nieuwe technische standaarden scherpe concurrentie wenselijk en mogelijk, omdat elke aanbieder tracht te profiteren van (tijdelijke) innovatiewinsten. Dit geeft in het algemeen efficiënte prikkels om tot de beste standaard te komen. Niettemin kan in de ‘volwassen’ fase van de standaardisatie het gevaar van een technologische ‘lock-in’ ontstaan, omdat wijd geaccepteerde standaarden en technologieën soms maar moeilijk van de markt te verdringen zijn. Uiteindelijk kan daardoor de overgang op nieuwere, geavanceerdere technologieën vertraging oplopen, hetgeen in beginsel een dempend effect heeft op het innovatieve vermogen en de effectieve marktwerking. •
Vraagkant: Netwerkeffecten doen zich ook voor aan de gebruikerskant, die vooral aangrijpen op de invoering van nieuwe betaalproducten. Hier stelt zich een ‘kip-ei’ probleem: consumenten zullen een nieuw betaalproduct niet of nauwelijks gebruiken als maar weinig toonbankinstellingen de betaalwijze accepteren, en omgekeerd zullen toonbankbedrijven weinig geneigd zijn gerichte inspanningen te leveren als het nieuwe betaalproduct niet aanslaat bij consumenten. Zeker als prijzen nauwelijks in relatie staan met werkelijke onderliggende kosten kan een nieuw betaalprodukt de markt maar moeilijk penetreren. Het mogelijke effect is dat nieuwe geavanceerde produkten geen kritische massa aantrekken, waardoor productie ervan relatief duur blijft. In dit verband zou de feitelijke subsidiëring van chartaal geld belemmerend kunnen werken op het gebruik van de elektronische portemonnee. Een ander aspect dat de concurrentie kan belemmeren betreft de omslachtigheid waarmee consumenten en retailers kunnen overstappen naar een andere bank. Aan een veel genoemde oplossing hiervoor, te weten nummerportabiliteit, kleven haken en ogen, onder andere vanwege internationale afspraken over rekeningnummersystematiek. Als alternatief werken de banken thans aan een ‘verhuisservice’ waardoor het overstappen tussen banken vergemakkelijkt wordt, hetgeen de concurrentie op de betaalmarkt kan bevorderen.
Toetreding tot de betaalmarkt Van (recente) toetreding tot de Nederlandse betaalmarkt is nauwelijks sprake, hetgeen een aanwijzing kan vormen dat toetredingsdrempels aanwezig zijn waardoor de markt moeilijk ‘betwistbaar’ is. Deze drempels zijn zowel institutioneel als economisch van aard: •
Institutionele toetredingsdrempels: Op grond van de Wet toezicht kredietwezen van 1992 (Wtk), mogen alleen door de Bank geregistreerde kredietinstellingen direct opvraagbare gelden van het publiek beheren. Deze toegangseis geldt eveneens voor deelname aan het netwerk van Interpay. In de nabije toekomst wordt het overigens mogelijk voor niet-bancaire partijen om zich als ‘elektronische geld instelling’ (egi) te laten registreren bij de Bank; voor dergelijke instellingen zal een verlicht regime gelden onder de Wtk. Gevolg van deze
- 63 -
ontwikkeling zal zijn dat ook andere ondernemingen dan banken via chipkaarten e.d. aangetrokken gelden mogen beheren. Deze recente ontwikkelingen op het gebied van ‘emoney’ kan de dynamiek van de markt verhogen en mogelijk bijdragen tot het slechten van traditionele barrières in het betaallandschap. •
Economische toetredingsdrempels: De hoge vaste kosten van het aanleggen van elektronische betaalinfrastructuren en invoeren van betaalsystemen vormen veelal een economische toetredingsdrempel. Bovendien leidt, zoals reeds opgemerkt, concurrentie op infrastructuur in de regel niet tot een maatschappelijk gewenste situatie, omdat duplicatie van deze hoge vaste kosten op voorhand inefficiënt lijkt. Economisch gezien hebben ‘economies of scale’ tot gevolg dat de markt qua infrastructuur bediend wordt door slechts een beperkt aantal aanbieders of zelfs een ‘natuurlijke’ monopolist. Dit heeft vanzelfsprekend zijn impact op de marktwerking. Behalve het gevaar van onredelijke condities en prijsvorming dreigt dan ook een gevaar voor onderinvestering in nieuwe technologiëen en standaarden. Een andere economische toetredingsdrempel wordt gevormd door het op grote schaal toepassen van kruissubsidiëring in de betaalmarkt. Deze, feitelijk door de markt afgedwongen, intransparante prijsstelling belemmert de effectieve marktwerking omdat door het structureel onder de kostprijs aanbieden van betaalprodukten potentiële toetreders in het algemeen niet in staat zullen zijn nieuwe produkten op economisch verantwoorde wijze in de markt te zetten.
5.5 Conclusie De Nederlandse retailbetaalmarkt heeft een turbulent decennium achter de rug, waarin belangrijke product- en procesinnovaties zijn doorgevoerd. Bovendien hebben banken blijk gegeven van het vermogen zich aan te passen en tegemoet te komen aan de wensen en behoeften van eindgebruikers. Hierbij valt te denken aan de ontwikkeling van de pinpas en de elektronische portemonnee, die mede tot stand zijn gekomen op aandrang van verschillende gebruikersgroepen. Door al deze ontwikkelingen kan Nederland worden geplaatst in een efficiënt kwadrant, gekarakteriseerd door een relatief efficiënt productgebruik en efficiënte verwerkingsprocessen en betaalinfrastructuren. Deze positie is voor een groot deel te danken aan centralisatie en uitbouw van verwerkingssystemen alsmede allerlei innovatieve activiteiten op gebied van betaalsystemen en -producten. Bezien vanuit dit perspectief heeft de Nederlandse betaalmarkt goed gewerkt. Desalniettemin worden een aantal aandachtspunten gesignaleerd die mogelijkerwijs een averechts effect sorteren op de effectieve marktwerking, zoals onder meer de intransparante tariefstructuur, de afhankelijksheidspositie van retailers ten aanzien van Interpay APS, de huidige governancestructuur van Interpay, de mogelijke lock-in effecten van technische standaarden, de toegangelijkheid tot betaaldiensten en de betwistbaarheid van de betaalmarkt. Hierbij dient
- 64 -
onmiddellijk de kanttekening geplaatst te worden dat er een natuurlijke spanning bestaat tussen zowel marktwerking en standaardisatie alsook tussen marktwerking en de publieke functie van het betalingsverkeer. Gemakkelijke oplossingen, die ondubbelzinnig positief uitpakken voor alle betrokken marktpartijen, lijken moeilijk voorhanden. Derhalve vereist het bevorderen van effectieve marktwerking in het Nederlandse betalingsverkeer maatwerk, waarbij ten aanzien van enkele specifieke spanningsvelden een logische rol is weggelegd voor de NMa.
- 65 -
Appendix Marktwerkingsindicatoren Onderstaande tabel toont enkele economische indicatoren met behulp waarvan effectieve marktwerking in kaart kan worden gebracht. Deze indicatoren grijpen direct aan op marktstructuur, -gedrag en -uitkomst. Bij de toepassing zij evenwel voorzichtigheid geboden omdat enerzijds externe factoren die geen verband houden met marktwerking deze indicatoren eveneens beïnvloeden, en anderzijds het verband tussen marktwerking en de gepresenteerde indicatoren niet eenduidig hoeft te zijn. Indicatoren Marktstructuur
Criteria
- aantal aanbieders/vragers - concentratiegraad/marktaandelen - aan/afwezigheid toe- en uittredingbarrières; contestabiliteit - aan/afwezigheid inefficiënte aanbieders; bedrijfsbeëindigingen - mate van horizontale of verticale integratie - economies of scale and scope; netwerkeffecten - invloed van buitenlandse partijen en producten Marktgedrag
eindgebruikers
- toegang tot informatie voor effectieve productkeuze - perceptie over beschikbaarheid van informatie - aan/afwezigheid overstapkosten
aanbieders:
- actieve mededinging op gebied van prijs, kwaliteit en innovatie - aan/afwezigheid concurrentiebeperkende afspraken en gedragingen - aan/afwezigheid van samenwerking en collusie - tegemoetkoming aan (veranderende) behoeften van eindgebruikers - efficiënte levering van diensten - beweeglijkheid prijzen; prijsverschillen op deelmarkten - internationale concurrentie - recente toetreding
Marktuitkomsten
- ruim scala aan betaaldiensten - tevredenheid over geleverde kwaliteit - markttransparantie: prijzen en kostenstructuur; kruissubsidiëring - standaardisatie en innovatie-intensiteit - marktvolume, omzet en (relatieve) winstmarge
- 66 -
HOOFDSTUK 6 INSTITUTIONELE SETTING: INTERNATIONAAL PERSPECTIEF
6.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt de organisatie van het betalingsverkeer in Nederland in een internationaal perspectief geplaatst. Hierbij wordt aandacht besteed aan het wettelijk kader, het toezicht, de belangrijkste spelers en aan de organisatie en eigendomsverhoudingen in het verwerkingsproces (organisatie clearing en settlement). In een aparte paragraaf wordt de organisatie van het elektronisch betalingsverkeer uitgelicht. Er is niet gestreefd naar een uitputtende behandeling van alle onderscheidende kenmerken in de betaalinfrastructuur, maar naar een beschrijving van saillante overeenkomsten en verschillen. De volgende landen werden in de analyse betrokken: Australië, België, Canada, Duitsland, Frankrijk, Italië Noorwegen, Verenigd Koninkrijk, Verenigde Staten en Zwitserland. België en Zwitserland hebben de meeste overeenkomsten met Nederland (giroland met vergelijkbare marktomvang en -structuur). Duitsland is een giroland van veel grotere omvang en met minder marktconcentratie en Noorwegen is een giroland van kleiner omvang en met grote marktconcentratie. Australië heeft een vergelijkbare marktomvang en –structuur als Nederland, maar is een uitgesproken chequeland met een hoge mate van decentralisatie van het verwerkingsproces. Canada, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten zijn grote chequelanden met belangrijke verschillen in onder meer de mate van centralisatie van verwerking en bemoeienis van de centrale bank met het retailverkeer. Italië is een relatief groot land met kenmerken van cheque- en girolanden.
6.2 Wettelijk kader en toezicht betalingsverkeer In de meeste landen is het aanbieden van betaalrekeningen bij wet vooralsnog alleen toegestaan aan financiële instellingen die onder micro-prudentieel toezicht staan. In het VK is regelgeving in de maak die het vergunningstelsel vervangt door regels waar de aanbieders van betaaldiensten zich aan moeten houden. In Duitsland is onder girale betaaldiensten ook expliciet het aanbieden van clearingservices begrepen. Vergunningen om deze diensten aan te bieden worden afgegeven door het Bundesaufsichtamt für das Kreditwesen dat het micro-prudentieel toezicht uitoefent. Dat toezicht is in Nederland (bij wet) ondergebracht bij de centrale bank. In België, Australië en het Verenigd Koninkrijk is dit toezicht de wettelijke taak van een onafhankelijk instituut: respectievelijk de Commissie voor het Bank- en Financiewezen, de Australian Prudential Regulation Authority (APRA) en de Financial Service Authority (FSA).
- 67 -
In de meeste landen heeft de centrale bank als algemene wettelijke taak om de efficiënte werking van het betalingsverkeer te bevorderen. Dit vormt de basis om toezicht op hoogwaardige betaalsystemen uit te oefenen. Voor de landen die participeren in het Eurosysteem is deze wettelijk vastgelegde verantwoordelijkheid voor centrale banken ook de grondslag om toezicht op het retailbetalingsverkeer uit te oefenen. In dit kader is van belang dat in ESCB-verband overeenstemming bestaat dat zes van de tien in G10 overleg overeengekomen ´Core Principles for Systemically Important Payment Systems´ ook van toepassing dienen te worden verklaard op retailbetalingssystemen. Het gaat om de volgende beginselen: •
een goede wettelijke basis;
•
begrip van de financiële risico´s bij de participerende partijen;
•
veiligheid en operationele betrouwbaarheid;
•
praktische bruikbaarheid en maatschappelijke efficiënte;
•
objectieve en openbare toegangscriteria;
•
effectieve, transparante en ‘accountable´ governancestructuur.
Ook in de niet-Europese landen is er bemoeienis van de centrale bank met de efficiency van het betalingsverkeer. In de VS ontbreekt weliswaar de wettelijke taak om de efficiënte werking van het betalingsverkeer te bevorderen, maar ontleent de Fed de bevoegdheid om toezicht op betalingsverkeersystemen uit te oefenen aan haar functie als aanbieder van betaaldiensten aan banken en toezichthouder op financiële instellingen. In Canada heeft de centrale bank de wettelijke taak om toezicht te houden op betalingsverkeersystemen die van belang zijn voor de financiële stabiliteit. Uit hoofde van deze verantwoordelijkheid houdt zij toezicht op het hoogwaardige betalingsverkeer. Het meest uitgebreide wettelijke kader kent Australië, waar in 1998 verschillende wetten zijn aangenomen die de centrale bank vergaande bevoegdheden geven ten aanzien van betalingsverkeersystemen. Daartoe is binnen de centrale bank een apart bestuurslichaam ingesteld: de Payment Systems Board (PSB). De PSB heeft de wettelijke taak om de efficiëntie en stabiliteit van betaalsystemen te bevorderen. Op basis van de Payment Systems (Regulation) Act 1998 en de Payment Systems and Netting Act 1998 is de PSB onder meer bevoegd om te bepalen wie er toegang tot een betaalsysteem heeft en om standaarden aangaande veiligheid en efficiency te beoordelen.
6.3 Spelers in het betalingsverkeer In deze paragraaf richten we ons vooral in algemene zin op de rol van centrale bank, de banken en de verwerkingscentrales als aanbieders van diensten in of ten behoeve van het retailbetalingsverkeer In de volgende paragraaf gaan we specifiek in op landenkarakteristieken.
- 68 -
6.3.1 Rol centrale banken Er bestaat een grote mate van verscheidenheid van wettelijke, sociale, politieke, internationale en mededingingsrechtelijke voorwaarden die bepalend zijn voor de rol die centrale banken in het massale betalingsverkeer vervullen. Hiervoor voor zagen we al dat de meeste centrale banken een taak hebben als overseer en als stimulator van de efficiency van het retailverkeer en dat een groot aantal centrale banken toezichthouder zijn op de individuele banken die betaaldiensten aanbieden. Een overeenkomst in dienstverlening in de beschouwde landen vormen het aanbieden en beheren van centralebankgeld, van centralebankrekeningen en van hoogwaardige betaalsystemen, waarin banken onder meer het retailbetalingsverkeer met elkaar verrekenen. De mate van directe betrokkenheid bij het retailbetalingsverkeer loopt nogal uiteen. Buiten de settlementdiensten hebben de centrale banken in Nederland en Zwitserland geen directe bemoeienis met de verwerking van het massale betalingsverkeer. Ook in Noorwegen is er geen directe betrokkenheid, maar kunnen interbancaire betaalsystemen niet operationeel worden
zonder toestemming van de centrale bank. De Reserve Bank of Australia (RBA) en de Bank of England (BoE) zijn aandeelhouder in enige private verwerkingsinstituten. In Canada is de centrale bank zelf deelnemer (verwerker) in private systemen. De Nationale Bank van België (NBB) voert het operationele management van twee private clearinginstituten, waarin zij zelf niet deelneemt. De Banca d’Italia (BdI) voert het management van het clearinghouse dat schriftelijke opdrachten verwerkt en de centrale banken van Frankrijk en de VS beheren het nationale instituut dat cheques verwerkt. De Banque de France (BdF) is aandeelhouder van het nationale clearinghouse, terwijl de Fed naast eigenaar ook operator is van het grootste clearinghouse. De betrokkenheid gaat het verst in Duitsland, waar de Bundesbank statutair verplicht is betalings- en clearingfaciliteiten aan te bieden en zij een eigen netwerk voor retailbetalingsverkeer onderhoudt.
6.3.2 Clearing en settlementinstituten In alle landen zijn de verwerkingsprocessen vergaand geautomatiseerd en wordt het massale interbancaire verkeer uitgewisseld via verwerkingscentrales (clearinghouses). In de meeste landen wordt het bulkverkeer in batches aangeleverd en op multilaterale wijze gecleared. De mate van automatisering verschilt per land en is onder meer afhankelijk van de mate van het formulier- en chequegebruik en van de mate van automatisering van de verwerkingsprocessen. In Duitsland bijvoorbeeld worden alle opdrachten elektronisch verwerkt, behalve cheques boven een bepaalde drempelwaarde, die nog fysiek moeten worden aangeboden bij de betalende bank (van debiteur). In de meeste landen zijn de clearingorganisaties zelf verantwoordelijk voor zowel de regelgeving als de verzorging van het hele verwerkingsproces: informatie-uitwisseling, clearingprocedures en vaak ook het interbancaire autorisatienetwerk. Alleen in Australië en Canada is sprake van instituten die nauwelijks operationeel bij het verwerkingsproces zijn betrokken, maar zich
- 69 -
voornamelijk bezig houden met de standaardisatie en regelgeving, op basis waarvan de banken hun interbancaire retailbetalingsverkeer op bilaterale wijze verwerken. De infrastructuur vertoont meer verschillen met betrekking tot het aantal verwerkingsorganisaties en de mate van specialisatie. In Canada en Zwitserland is er, evenals in Nederland, slechts één centrale voor de verwerking van zowel papieren als elektronische opdrachten. In Noorwegen zijn dat er twee. In Australië, België, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk zijn deze verwerkingsprocessen ondergebracht bij twee verschillende instituten, terwijl in Duitsland, Italië en de Verenigde Staten een groot aantal clearinginstituten naast elkaar bestaat. In Duitsland zijn er vier verwerkingscentrales voor vier verschillende categorieën financiële instellingen die onderling met elkaar verbonden zijn, in Italië worden de clearingactiviteiten uitgevoerd door vier met elkaar en de nationale verwerkingscentrale verbonden verwerkers, in de VS, zijn er bijvoorbeeld circa 150 lokale verwerkingsinstituten voor cheques die via wederzijdse deelname zijn gelinkd aan het nationale clearinghouse voor cheques. Op het punt van de operationele betrokkenheid van de centrale banken bestaan grotere verschillen. In Australië, Canada, Noorwegen Zwitserland en het Verenigd Koninkrijk is net als in Nederland het hele clearingproces in particuliere handen. In België, Duitsland, Frankrijk, Italië en de VS is er meer bemoeienis van de centrale bank. Daarbij gaat het vaak om de verwerking van schriftelijke informatiedragers en soms om het management van een particulier verwerkingsinstituut. In alle beschouwde landen zijn de centrale banken op de een of ander wijze betrokken bij het settlementproces. In de meeste gevallen wordt het gesaldeerde interbancaire retailverkeer gesettled bij de centrale bank, waar de financiële instellingen een rekening aanhouden. De centrale bank is meestal tegelijk eigenaar en operator, behalve in Canada en Zwitserland waar de centrale bank wel de leverancier is van de settlementdiensten, maar de infrastructuur in private handen is. Settlement in commerciële bankgeld komt in de meeste landen voor bij de verwerking van bepaalde typen retailbetalingen. In de meeste landen is het gebruikelijk het interbancaire bulkverkeer één keer per dag te verrekenen, maar er is een ontwikkeling naar meerdere verrekeningen per dag, zoals het kavelsettlement in Nederland. Nu zijn er nog behoorlijke verschillen in de doorlooptijden in het settlementproces van een half uur (Nederland) tot meerdere dagen, onder meer afhankelijk van de lokale routing en de aard van het betaalinstrument. De toegang tot de centrale bankrekeningen is in de landen van de Europese Unie beperkt tot de geregistreerde financiële instellingen. In Canada verkrijgen financiële instellingen pas toegang tot de settlementdiensten indien ze over voldoende transactievolume beschikken. In Australië en het
- 70 -
VK is het ook niet-financiële instellingen toegestaan om onder bepaalde voorwaarden settlementrekeningen bij de centrale bank aan te houden.
6.4. Onderscheidende landenkenmerken Bij de bespreking van de landenkenmerken is getracht enige onderscheidende elementen te belichten en is niet gestreefd een volledige lokale betaalinfrastructuur te bespreken. Australië In 1992 is in Australië een onafhankelijk instituut opgericht met als doelstelling een bredere toegang tot clearing- en settlement systemen te bewerkstelligen: de Australian Payments Clearing Association (APCA). Hierin zijn de aanbieders van de betaaldiensten vertegenwoordigd: banken, hypotheekbanken, coöperatieve banken, en ook de RBA. De APCA is verantwoordelijk voor het management van de drie belangrijkste clearingorganisaties: Australian Paper Clearing System (APCS), Bulk Electronic Clearing System (BECS) en Cards Electronic Clearing System (CECS). APCS verwerkt en cleart cheques en andere papieren opdrachten, BECS verwerkt en cleart de bulk girale elektronische transacties (machtigingen en overschrijvingen), en CECS verwerkt de girale toonbanktransacties (onder meer geld- en betaalautomaten). Alle drie organisaties zijn gezamenlijk eigendom van de banken, de hypotheekbanken en de coöperatieve banken. Tot de taken van de APCA behoren ook het bewaken van de integriteit, het identificeren en controleren van settlementrisico's, het bevorderen van de effectiviteit en efficiency, en het garanderen van gelijkwaardige voorwaarden bij deelname. Ook verzorgt de APCA de informatievoorziening en openheid naar het publiek. België België kent een viertal organisaties die zich op de een of andere wijze met de verwerking van interbancair betalingsverkeer bezighouden. Het Uitwisselingscentrum en Verrekening (UCV) richt zich op de verwerking van de massale girale betalingen en het Clearing House op de formulierenverwerking. Daarnaast is er Banksys, dat zich richt op het beheer van de geld- en betaalautomaatnetwerken. Banksys heeft onder meer als verantwoordelijkheden de levering van betaalautomaten, het monitoren van door banken uitgegeven cards, het verzorgen van de pinmailerproductie en de clearing van de pintransacties. Tenslotte is er Isabel, dat fungeert als een elektronische snelweg die organisaties verbindt met banken, overheidsinstanties, en bedrijven. Isabel ontwikkelt en verkoopt oplossingen voor e-business, waaronder e-banking en is de belangrijkste certificatie-autoriteit in België. Alle vier organisaties zijn eigendom van de banken, voor het Clearing House en UCV geldt dat de centrale bank het operationele management uitoefent.
- 71 -
Canada In 1980 werd bij wet de Canadian Payments Association (CPA) opgericht, een onafhankelijk instituut met als doelstelling clearing- en settlement systemen in te richten en te exploiteren. Leden zijn diverse typen financiële instellingen en de Bank of Canada (die ook de directeur benoemd). Dat heeft geleid tot de oprichting van het clearinghouse: Automated Clearing Settlement System (ACSS), dat alle soorten papieren en elektronische transacties verwerkt en eigendom is en gerund wordt door de CPA. Het ACSS kent directe en indirecte deelnemers. Directe participatie is voorbehouden aan instellingen die onder toezicht van de Bank of Canada (BoC) staan en een aandeel in het totale nationale transactievolume van meer dan 0,5% hebben. Overige instellingen komen voor indirecte participatie in aanmerking. Gevolg is dat alleen de grote banken directe deelnemer zijn (circa 10) en dat ruim 80% indirect deelnemer is. Ook de BoC is deelnemer om de clearing van overheidsbetalingen en –ontvangsten te verzorgen. Er is een onderzoek gestart naar de mogelijkheden en voorwaarden om de toetreding uit te breiden naar niet-banken. De Interac Association is een onafhankelijke organisatie opgericht door een negental CPAleden om de ontwikkeling elektronische betaaldiensten van de aangesloten instellingen te bevorderen (CPAleden plus een dertigtal banken en enkele dataverwerkers). Interac is het grootste nationale retailnetwerk voor geld- en betaalautomaattransacties. Daarnaast zijn er de systemen van VISA (bankeigendom) en MasterCard (eigendom Mastercard International) die debit- en creditcardtransacties verwerken en settlen in commerciële bankgeld. Duitsland Duitsland kent een zestal organisaties. De Bundesbank heeft de statutaire verplichting om alle typen transacties te kunnen verwerken via haar Elektronischer Massenzahlungsverkehrsystem (EMZ), waarin elke instelling met een rekening bij de Bundesbank kan participeren. De Bundesbank is eigenaar van het EMZ en draagt tevens de operationele verantwoordelijkheid. Daarnaast hebben vier groepen instellingen hun eigen gironetwerk: de grote nationale en regionale commerciële banken, de spaarbanken, de coöperatieve banken (Deutsche Genossenschaftsring) en de Deutsche Postbank AG. In deze centra worden alle typen betalingen van aangesloten organisaties verwerkt. Deze netwerken zijn het gezamenlijk eigendom van de deelnemers. Tot slot is er nog het Gesellschaft für Zahlungssysteme mbH (GZS) welke zich met name richt op de verwerking van debitcardbetalingen. GZS is eigendom van de commerciële banken en spaarbanken (40%) alsmede van de coöperatieve banken (20%) en functioneert geheel zelfstandig. Het klantenbestand bestaat voornamelijk uit banken en retailers. Frankrijk De uitgifte en het beheer van betaalrekeningen en de bijbehorende betaaldiensten is wettelijk voorbehouden aan kredietinstellingen, de Schatkist, La Poste en de Banque de France. (BdF). Het
- 72 -
interbancaire elektronische bulkverkeer wordt uitgewisseld en verwerkt via het Système de Télécompensation (SIT). Dat betreft alle remote- en girale toonbankbetalingen (cards) m.u.v. de cheques. De centrale werd opgezet door een interbancaire consortium: Groupement pour un Système Interbancaire de Télécompensation (GSIT), waarin ook de BdF deelneemt. Toetredingsvoorwaarden voor SIT zijn onder meer: een minimum aantal transacties en een entreegeld. Banken die hieraan niet kunnen of willen voldoen kunnen indirect deelnemer worden. Voor de verwerking van ‘geimagede’ cheques zijn er negen regionale centra ingericht: de ‘Centres Regionaux d’Échange d’Image-Cheques’ (CREICS), die eigendom zijn van en gerund worden door de BdF en waar de aangesloten instellingen cheque-informatie elektronisch kunnen aanleveren (zonder fysieke zending van de chequeformulieren). De papieren cheques worden verwerkt in circa 100 provinciale clearinghouses die zijn gevestigd in de hoofdsteden van de departementen en die worden gecontroleerd door de BdF en in de Paris Cheque Clearinghouse, een non-profit organisatie gerund door een groep banken. De laatste zal in de loop van 2002 sluiten, daar de banken de cheque-informatie op elektronische wijze (‘truncation’) gaan verwerken via SIT, zonder de fysieke uitwisseling van de originele uitgeschreven cheque. Om de veiligheid en betrouwbaarheid van retailbetalingen te bevorderen, beheert de BDF op wettelijke basis twee centrale registers die incidenten en onreglementair gebruik van cheques en cards bijhouden, die door banken en begunstigden (cheques) geraadpleegd kunnen worden. . Voor het transport van informatie ten behoeve van de autorisatie van pintransacties is er een nationale bancaire switch via het Reseau Cartes Bancaires. Interbancaire pintransacties worden gecleared via SIT en gesettled bij de BdF. Italië De belangrijkste spelers op de betaalmarkt zijn de commerciële banken, de Poste Italiana S.p.a. (met Ministerie van Financiën als grootaandeelhouder) en de Banca d’Italia. De retailbetalingen worden verwerkt in het BI-COMPsysteem waarvoor de BdI de uiteindelijke verantwoordelijkheid draagt. Dit systeem bestaat uit: het lokale clearingsubsysteem voor schriftelijke en het retailsubsysteem voor elektronische opdrachten. De Banca d’Italia voert het management van het lokale clearing subsysteem, waar de fysieke schriftelijke opdrachten worden verwerkt, en heeft het management voor het retailsubsysteem, waar de elektronische opdrachten worden verwerkt, uitbesteed aan de Societa Interbancaria per l’Automazione (SIA). De aandelen van SIA zijn in handen van de bankvereniging, de centrale bank, het nationale telecombedrijf en ruim 200 kleine banken. Het SIA omvat een stelsel van afspraken en procedures voor de verwerking en aanlevering van de betaalinstrumenten, die worden bewaakt en gebruikt door vier bancaire softwarebedrijven die de informatie per betaalinstrument bilateraal genet bij SIA aanleveren. Uiteindelijk worden alle papieren en elektronische transacties multilateraal gecleard in het BICOMPsysteem en in centralebankgeld gesettled.
- 73 -
De bankstandaarden worden vooral ontwikkeld door de ‘Convenzione Interbancaria per i Problemi dell’Automamazione’ (CIPA), een interbancaire vereniging die onder meer initiatieven neemt op het terrein van telecommunicatiesystemen en interbancaire applicaties. Hierin nemen naast de banken, de BdI (die het secretariaat voert) en bancaire automatiseringsinstellingen deel. De mededinging wordt gewaarborgd door anti-trustwetgeving en de verantwoordelijkheid voor het vermijden van restrictieve bankpraktijken is toevertrouwd aan de BdI. Noorwegen In Noorwegen zijn drie grote verwerkingscentrales voor het retailbetalingsverkeer: de Norwegian Interbank Clearing System (NICS), EDB Fellesdata Ltd (EDB) en VISA. NICS bestaat uit 2 subsystemen, NICS-SWIFT en NICS-Retail. NICS-SWIFT verwerkt hoogwaardige betalingen zowel op basis van netto- als brutosettlement. NICS-retail verwerkt alle retailtransacties (cheques, cards en alle soorten overboekingen) EDB verwerkt eveneens alle typen betalingen met uitzondering van per post aangeleverde schriftelijke opdrachten en cards. VISA is de derde grote partij die naast de creditcardtransacties ook VISA debitcardtransacties verwerkt. NICS is eigendom van de gezamenlijke banken en deelname staat open voor alle banken, die daarbij zelf bepalen of ze een directe of indirecte deelnemer zijn. Zowel directe als indirecte deelnemers kunnen transacties op een bruto-basis rechtstreeks bij de Norges Bank settlen. De toetredingscriteria betreffen vooral de operationele en technische eisen. Settlement van retailverkeer kan in Noorwegen zowel bij de centrale bank als bij private organisaties: Gjensidige NOR Sparebank’s (GNS) is de belangrijkste aanbieder van settlementservices voor de kleinere banken en ook voor de geclearde EDBtransacties. De grotere banken settlen rechtstreeks via de Norges Bank waar uiteindelijk ook het finale settlement vanuit de GNS geschiedt. In Noorwegen is het retailbetalingsverkeer in belangrijke mate wettelijk geregeld. Volgens een wet van 1999 mogen interbancaire betaalsystemen niet zonder de toestemming van de centrale bank worden ontwikkeld en gerund. De wet legt ook het toezicht op de retailbetaalsystemen bij de Norges Bank. Voorts is er een specifieke wetgeving voor alle betaalproducten, m.u.v. elektronische portemonnees. Hoewel geen euroland worden zelfs veel EU-Richtlijnen in de Noorse wetgeving opgenomen. Verenigd Koninkrijk In het VK is de Association of Payment Clearing Services (APACS) opgericht met als doel de gemeenschappelijke aansturing van de belangrijkste betaalsystemen te realiseren. APACS vervult zelf geen operationele handelingen maar draagt zorg voor de strategie, consultatie, auditing en klachtenafhandeling. Onder de paraplu van de APACS opereren drie belangrijke betaalsystemen: Clearing House Automated Payment system (CHAPS), het hoogwaardige betaalsysteem in sterling en euro; de Bankers’ Automated Clearing Services (BACS), het laagwaardige retailsysteem voor elektronische transacties en de Cheque & Credit Clearing
- 74 -
Company (C&CCC), voor de verwerking van papieren opdrachten. BACS en C&CCC zijn het eigendom van de deelnemende banken. Voor alle onder APACS vallende clearinghouses gelden eenduidige eisen aangaande directe participatie, hetgeen openstaat voor hen die een entreegeld betalen en delen in de operationele kosten. Naast de technische en operationele eisen voor het systeem dient een potentiële deelnemer tot een expliciete overeenkomst met de Bank of England te komen met betrekking tot settlementfaciliteiten. Daarnaast zijn er vier betaalsystemen voor de verwerking van kaarttransacties: LINK, voor de autorisatie en verwerking van geldautomaattransacties; SWITCH, voor autorisatie en verwerking van debitcardtransacties; VISA voor debit- en creditcardtransacties en Mastercard voor creditcardtransacties. LINK is gezamenlijk eigendom van banken en ‘building societies’. Namens de leden draagt LINK Interchange Network Ltd zorg voor het operationele management. Voor directe participanten gelden specifieke technische en veiligheidscriteria. Het is niet verplicht om via een rekening bij de Bank of England te settelen. Sinds kort kunnen ook niet-financiële instellingen deelnemen aan LINK, waardoor nu ook onafhankelijke geldautomaatexploitanten op het netwerk zijn aangesloten, die uiteraard wel technische en veiligheidseisen moeten voldoen. In november 1998 heeft de Britse regering een commissie in het leven geroepen (de Cruickshank commissie) met het doel om de mate van innovatie, concurrentie en efficiëntie in verschillende bancaire markten te onderzoeken. De commissie concludeerde dat er onvoldoende concurrentie was, zeker in het betalingsverkeer. Naar aanleiding hiervan besloot de Britse overheid niet een aparte toezichthouder in het leven te roepen, maar de bestaande mededingingstoezichthouder, de Office of Fair Trading, meer bevoegdheden te zullen geven op het terrein van het betalingsverkeer. Hiertoe zal regelgeving worden ontworpen, die specifiek gericht is op het stimuleren van de mededinging in het betalingsverkeer. Verenigde Staten In de VS is de Federal Reserve System (Fed) eigenaar en operator van het grootste clearinghouse FedACH, dat circa 80% van alle clearingtransacties verwerkt. De overige 20% wordt verwerkt in drie grote private clearinghouses die eigendom zijn van de daarin participerende financiële instellingen. Deelname aan FedACH staat alleen open voor banken die een rekening bij de Fed aanhouden, niet-banken - zoals servicebureaus - mogen wel betaalopdrachten aanleveren. Cheques worden zowel verwerkt door de Fed (ongeveer 25% van het totaal) als door private ondernemingen. De laatste zijn voornamelijk regionaal actief en bestaan uit lokale clearinghouses, correspondentbanken, en ook niet-bancaire verwerkers. Er is één nationaal private chequeclearinghouse. Ofschoon de wet vereist dat de originele cheque fysiek bij de uitbetalende bank worden aangeboden, is een ontwikkeling gaande naar meer elektronisering in de verwerkingsketen. In de VS zijn er vijf landelijk opererende creditcardmaatschappijen die eigendom zijn van financiële instellingen en die kaarttransacties zelf verwerken of dit uitbesteden aan derden. Het grootste deel van de transacties wordt gesettled via commerciële bankgeld
- 75 -
(systeem van correspondenten). Voor het transport en de verwerking van online debitcardtransacties zijn ongeveer twintig nationale en regionale netwerkbeheerders actief. Debitcardtransacties worden deels gecleard en gesettled bij de centrale bank. In de VS vervult de National Automated Clearing House Association (NACHA) een prominente rol in de organisatie van het retailverkeer. De NACHA is een non-profit organisatie die als overkoepelend instituut verantwoordelijk is voor het uitvaardigen van regels waaraan alle clearinghouses zijn onderworpen. Alle 40 regionale ‘ACH Associations’ zijn vertegenwoordigd; in totaal participeren meer dan 25.000 financiële instellingen in het nationale ACHsysteem. In 1994 heeft de Federal Reserve besloten dat alle betaalopdrachten en –informatie elektronisch dienen te worden aangeleverd en verzonden. Zwitserland Aanbieders van betaaldiensten zijn de commerciële banken en de niet onder de bankwet vallende Post. Telekurs AG verzorgt in Zwitserland het interbancaire retailbetalingsverkeer. Het is eigendom van de banken en kent een holdingstructuur, waarin vier werkmaatschappijen zijn ondergebracht die elk een eigen bestuur hebben, waarin naast bankbestuurders ook buitenstaanders zijn opgenomen. De holding wordt voorgezeten door een niet-bankier. De grootse werkmaatschappij is Payserv, de verwerkingsfabriek voor cards en giraal. Daarnaast is er Europay Switzerland SA, die het beheer en de marketing voert voor elektronische toonbankproducten alsook voor elektronisch aangeleverde zakelijke betalingen. Voorts is er Telekurs SIC die zorgdraagt voor eurobetalingen tussen Zwitserland en andere landen en waarin de centrale bank en de bankvereniging in het bestuur vertegenwoordigd zijn. Tenslotte is er Telekurs Financial Information Ltd die de verwerking van het retaileffectenverkeer verzorgt.
6.5 De organisatie van het elektronisch betalingsverkeer (pinnen) Om een pintransactie online te kunnen autoriseren moet de terminal van de retailer worden verbonden met de computer van de pasuitgevende bank. Meestal is hier geen sprake van een rechtstreekse verbinding, maar wordt gebruik gemaakt van verbindingscomputers die de betaalgegevens beveiligd doorleiden. Zowel banken als niet-banken kunnen deze switches exploiteren. Een overeenkomst tussen de onderzochte landen is dat de organisatie van het betalingsverkeer met debitcards in belangrijke mate in private handen is. Daarnaast doen zich internationaal echter substantiële verschillen voor ten aanzien van bijvoorbeeld het aantal aanwezige netwerken en de procedures voor clearing en settlement van pintransacties. Nederland kent een geconcentreerde organisatiestructuur waarbij sprake is van een nationaal netwerk met één centrale switch die ondergebracht is bij Interpay. Ook België, Frankrijk, Noorwegen en Zwitserland kennen een nationaal netwerk met een centrale switch die de - 76 -
terminals met de bankcomputers verbindt. Italië kent daarentegen een nationaal netwerk met twee onderling verbonden centrale switches voor de autorisatie van de pinbetalingen. Doorgaans is in deze landen de centrale switch ondergebracht in een afzonderlijke onderneming die eigendom is van de banken. In veel andere landen is daarentegen sprake van meerdere netwerken. Interessant in dit verband zijn Duitsland en Australië In Duitsland zijn circa 25 aanbieders van netwerken voor debitcardtransacties actief. Banken zowel als niet-banken bieden switchingservices en beheren netwerken, die niet onderling met elkaar verbonden zijn. Daar de computers van alle kaartuitgevende banken wel verbonden zijn met alle bancaire en niet-bancaire netwerkswitches, kan een retailer echter toch volstaan met aansluiting op één switch. De retailer heeft dus meer keuzevrijheid wat het autorisatienetwerk betreft. Ofschoon er meer concurrentie is, zijn de netwerkaanbieders wel gebonden aan regels en technische en organisatorische standaarden die zijn voorgeschreven door de Zentrale Kreditausschuss. Australië heeft van de hier beschouwde landen het meest gedecentraliseerde systeem. De grote banken hebben eigen netwerken die bilateraal verbonden zijn om elektronische betalingen mogelijk te maken tussen consumenten en retailers van verschillende netwerken. Het autorisatietraject loopt via de computer van de bank van de retailer, die over voorwaarden en tarieven met hun eigen bank onderhandelen. Voor banken die wel debitcards uitgeven, maar te klein zijn om een eigen netwerk te exploiteren is er de mogelijkheid een grote bank als toegangspoort te gebruiken, zodat de eigen klanten bij alle retailers elektronisch kunnen betalen. Hierdoor wordt de keten langer en worden de kosten hoger. Evenals in Duitsland zijn er ook in Australië enige grote retailers die netwerken exploiteren, waarvoor zij van de banken een vergoeding ontvangen. In tegenstelling tot Duitsland zijn de kaartuitgevende banken in Australië wel contractueel met alle netwerken verbonden, via een bilaterale link van het eigen netwerk of via een overeenkomst met een netwerkbeheerder. Hierdoor heeft het Australische systeem een woud aan overeenkomsten en verbindingen met bijbehorende interbancaire tariefonderhandelingen en verrekeningen. Het VK kent een relatief overzichtelijke organisatiestructuur met twee belangrijke netwerken voor pintransacties: UK Switch en VISA. Het VISA systeem is gebaseerd op een centrale switch, terwijl UK Switch een gedecentraliseerde structuur kent waarbij de deelnemende banken bilateraal verbonden zijn. De opzet van UK Switch komt daarmee overeen met de situatie in Australië. In de grote, heterogene Amerikaanse markt zijn circa 20 grote netwerken actief. Vaak zijn deze netwerken regionaal georiënteerd. Door de opgetreden bankfusies komt het in de VS veel voor dat banken participeren in meerdere netwerken. Op deze manier worden de klanten debitcardfaciliteiten met een grote geografische spreiding geboden. Ook in het VK komt het
- 77 -
veelvuldig voor dat banken participeren in zowel UK Switch als het VISA systeem, opdat hun zakelijke klanten betalingen met debitcards van beide systemen kunnen accepteren. Wat betreft de clearing van interbancaire debitcardtransacties komt het veelvuldig voor dat de organisatie die als switch optreedt ook de clearing van de transacties verzorgt. Dit doet zich bijvoorbeeld voor in de VS, België en Zwitserland en bij het VISA systeem in het VK. Australië en het UK Switch systeem kennen daarentegen geen centrale clearing; hier vindt het clearingproces op bilaterale basis plaats. In Australië worden de bilaterale nettoposities die voortvloeien uit interbancaire pintransacties gecombineerd met die van andere interbancaire betaalstromen. In Frankrijk, Nederland en Noorwegen geschiedt clearing van debitcardbetalingen op multilaterale wijze, tegelijk met andere retailbetalingen. In ons land wordt de totale clearing van de interbancaire betalingen verzorgd door Interpay (Girale Services), in Frankrijk door het nationale clearinghouse (SIT). In landen als Duitsland en Italië wordt de clearing van debitcardbetalingen niet gecombineerd met andere interbancaire betalingen en vindt de clearing plaats door andere organisaties dan die de switch voor de pinautorisatie verzorgen. De uiteindelijke settlement vindt over het algemeen plaats via de centrale banken of een private correspondent bank die settlementdiensten verleent. In landen als Australië, Canada, Frankrijk, Italië en Zwitserland geschiedt dit net als in ons land via de centrale bank. In Duitsland vindt daarentegen settlement via de centrale bank en via private correspondentbanken plaats. In het VK geschiedt settlement bij het VISA systeem via een correspondentbank, terwijl bij UK Switch de deelnemende banken hun bilaterale posities via CHAPS verrekenen. In België en bij de meeste netwerken in de VS verzorgen de organisaties die de switch voor autorisatie beheren en de clearing uitvoeren, ook de settlement van de debitcardbetalingen.
- 78 -
HOOFDSTUK 7 TARIEFSTRUCTUREN IN INTERNATIONAAL PERSPECTIEF
7.1 Inleiding In voorgaande hoofdstukken is beargumenteerd dat Nederland een efficiënt georganiseerde infrastructuur van het betalingsverkeer kent met een relatief groot gebruik van geautomatiseerde verwerkbare en dus goedkope betaalproducten. Een belangrijke vraag is of dit zich vertaalt in de prijzen die banken de afnemers van betaaldiensten in rekening brengen. Om dit te kunnen beoordelen wordt in dit hoofdstuk de tariefstructuur in Nederland vergeleken met die in een aantal andere landen, namelijk Australië, België, Duitsland, Frankrijk, Italië en het Verenigd Koninkrijk. De resultaten van deze vergelijking dienen met de nodige voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd aangezien betaalproducten veelal specifieke, nationale verschillen vertonen die een internationale vergelijking compliceren. Bovendien is het in alle hier beschouwde landen, net als in Nederland, in het zakelijke segment gangbaar dat de tarieven het resultaat van pakketonderhandelingen tussen de klant en zijn huisbank zijn, zodat de geveltarieven hooguit indicatief zijn. Daarnaast is het in sommige landen zoals bij voorbeeld België en Duitsland gebruikelijk om de particuliere gebruikers, al of niet tegen vergoeding, een standaardpakket aan te bieden, dat een aantal financiële diensten omvat. Voor extra transacties wordt vervolgens een transactietarief in rekening gebracht. Zo is het bijvoorbeeld in België gebruikelijk dat consumenten een pakket met doorgaans 48 transacties wordt aangeboden tegen een vergoeding variërend van 0 tot EUR 5,50 per jaar. Ook komt het voor dat consumenten kunnen kiezen tussen verschillende standaardpakketten. Deze pakketten kunnen zowel inclusief als exclusief het gebruik van een debitcard c.q. creditcard zijn. In sommige landen als bijvoorbeeld België wordt voorts een afzonderlijke provisie in rekening gebracht voor het aanhouden van een betaalrekening. Vergelijken van de directe betalingsverkeerkosten wordt door deze verschillen heel lastig. De in het vervolg van dit hoofdstuk vermelde tarieven hebben voor die landen waar pakketafspraken voor consumenten gangbaar zijn, betrekking op de transacties die geen onderdeel uitmaken van het standaardpakket. Het beoordelen van de indirecte kosten voor gebruikers is zo mogelijk nog ingewikkelder, onder andere doordat in tal van landen andere regimes ten aanzien van bijvoorbeeld valutering en float in gebruik zijn. Een bekend voorbeeld is Frankrijk waar gemiddeld 5 valuteringsdagen voor chequebetalingen van toepassing zijn. Weliswaar is in de wet vastgelegd dat het gebruik van cheques gratis is, maar vanwege het valuteringsregime is het gebruik van cheques voor gebruikers niet kosteloos. Ook ten aanzien van de rentevergoedingen op betaalrekening bestaan grote internationale verschillen. Zo wordt in België en het Verenigd Koninkrijk een creditrente op de betaalrekening vergoed die erg laag tot nihil is, zodat de situatie in deze landen wat dit betreft
- 79 -
vergelijkbaar is met die in ons land. In Italië daarentegen wordt doorgaans een creditrente van 2 tot 4% vergoed. Het vervolg van dit hoofdstuk gaat met name in op de zichtbare kosten, waarbij allereerst een overzicht wordt gegeven van de transactietarieven voor een aantal in internationaal opzicht redelijk vergelijkbare betaalproducten. De tarieven zijn gemiddelden en laat onverlet dat veelal aanzienlijke verschillen binnen een land optreden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen particuliere en zakelijke gebruikers (tabellen 7.1 en 7.2). Vervolgens zal nader ingegaan worden op de tarieven in het elektronische toonbankbetalingsverkeer (tabel 7.3). Het hoofdstuk besluit met conclusies.
7.2 Tariefstructuren particuliere gebruikers Zoals in hoofdstuk 3 is aangegeven is voor de Nederlandse consument de facto geen transactietarifering van toepassing, noch voor inkomende noch voor uitgaande betalingen. Voor wat betreft de inkomende betalingen spoort deze situatie met die in de hier beschouwde landen. Voor uitgaande particuliere betalingen vindt in andere landen in de regel wel tarifering plaats. Uitzondering vormt het Verenigd Koninkrijk waar de situatie vergelijkbaar is met die in ons land. De situatie in België is wat betreft de betalingen-op-afstand (remotebetalingen) ook redelijk vergelijkbaar met die in ons land, maar Belgische banken hanteren voor bijvoorbeeld een enkelvoudige overschrijving een tarief van EUR 0,19. In de andere landen zijn de kosten van een enkelvoudige overschrijving hoger, waarbij met name Frankrijk en Italië opvallen door de hoogte van de tarieven. Dit hangt samen met het feit dat in deze landen de cheque een populair betaalproduct is dat als alternatief fungeert. De kosten van periodieke overboeking zijn in de hier beschouwde landen lager dan die voor een enkelvoudige overschrijving. In Duitsland is het tarief voor een periodieke overboeking gelijk aan dat voor een enkelvoudige overschrijving, zij het dat voor het initiëren, wijzigen dan wel beëindigen van een periodieke overboeking kosten in rekening gebracht worden. Aan het betalen met cheques zijn in Frankrijk, net als in Nederland en het VK, geen kosten voor de consument verbonden. 1 In Frankrijk is dit wettelijk vastgelegd. In de andere hier beschouwde landen variëren de tarieven voor chequebetalingen tussen EUR 0,20 en EUR 0,77. In Duitsland zijn deze tarieven het hoogst, hetgeen onder andere samenhangt met het feit dat het een uitgesproken giroland is. Het overzicht geeft aan dat Australië en Italië de meest uitgebreide en meest gedifferentieerde tariefstelsels in het particuliere segment van de betaalmarkt kennen. Voor Italië zij daarbij aangetekend dat de consumenten compensatie vinden in de relatief hoge creditrentevergoeding op de betaalrekening. Tabel 7.1 geeft duidelijk aan dat
1
Per 1 januari 2002 is het gebruik van de cheques voor toonbankbetalingen in ons land beëindigd.
- 80 -
het VK en Nederland en in iets mindere mate België, de landen zijn die wat betreft de directe tarifering het goedkoopste betalingsverkeer voor de consumenten kennen. Tabel 7.1 Tariefstructuur particulieren (euro´s, per 1-7-2001)
Uitgaande betalingen Overschrijving (schriftelijk) Periodieke overboeking Machtiging (incasso) Cheques Debitcard Gea-opname (huisbank) Gea-opname (gastgebruik Gea-opname (buitenland)
a
Nederland Australië België
Frankrijk Duitsland
Italië VK
0 0 0 0
1,65 0,54 0,12 0,50
0,19 0 0 0,20
4,58 0,66 0 0
0,90 0,90 n.a. 0,77
3,18 0,52 n.a. 0,50
0 0 2,05
0,38 0,83 2,30
0 0,04 1,0% (min. 2,5)
0 0,53 n.a.
0 0a 3,70
0,13 0 1,42 0 3,0% 5,0 + 2,75%
0 0 0 0
bij banken aangesloten bij hetzelfde girale netwerk als huisbank
Opvallende internationale verschillen doen zich ook voor bij de tarieven voor het pinnen bij de geldautomaat. In Nederland zijn binnenlandse gea-opnames voor de consumenten gratis, zowel voor de opnames bij de automaten van de huisbank als voor gastgebruik. Voor buitenlandse geaopnames is gemiddeld een tarief van EUR 2,05 van toepassing. 2 In de andere landen zijn geaopnames bij de huisbank ook gratis, met uitzondering van Australië en Italië. Niet verrassend is daarom dat binnenlands gastgebruik in laatstgenoemde landen ook duurder voor de consument is dan in de andere landen. In het VK wordt gastgebruik net als in Nederland niet getarifeerd, terwijl de Belgische consument een kleine vergoeding verschuldigd is. In Duitsland is gastgebruik kosteloos voor zover het geldopnames betreft bij banken die aangesloten zijn bij hetzelfde girale netwerk als de huisbank (zie hoofdstuk 6). Voor buitenlandse gea-opnames is de Nederlandse consument ook goedkoop uit. Opvallend is dat wat betreft het tarief van buitenlandse gea-opnames verschillende tariefstellingen in zwang zijn. Australië en Duitsland kennen net als ons land een vaste vergoeding per geldopname, Italië en België kennen een tarief pro rata het opgenomen bedrag, waarbij in België een minimum van EUR 2,50 verschuldigd is, en in het VK is een combinatie van een vaste en pro rata tarifering van toepassing.
7.3 Tariefstructuren zakelijke gebruikers Tabel 7.2 geeft aan dat zakelijke gebruikers in alle hier beschouwde landen net als in ons land, zowel voor de inkomende als de uitgaande betalingen getarifeerd worden. De debettarieven zijn 2
Conform de Verordening ´Grensoverschrijdend betalen in euro´ van de Europese Commissie zal geen onderscheid meer gemaakt mogen worden tussen de tarieven van een binnenlandse en een grensoverschrijdende transactie. Per 1 juli 2002 zal daarom het verschil tussen de tarieven van een buitenlandse en een binnenlandse gea-opname verdwijnen.
- 81 -
daarbij hoger dan de credittarieven, hetgeen samenhangt met het feit dat debiteringen hogere verwerkingskosten kennen als gevolg van het autorisatieproces en het op elektronisch niveau brengen van de betaalinformatie. De resultaten in de tabel tonen dat de Nederlandse tarieven in het zakelijke segment redelijk sporen met die in het buitenland. Vermeldenswaard is dat ons land voor wat betreft uitgaande betalingen in de vorm van verzameloverschrijvingen en machtigingen goedkoper is dan andere landen. Voor België zijn voor slechts een deel van de hier beschouwde betaalproducten tarieven gerapporteerd. Deze geven aan dat het Belgische zakelijke betalingsverkeer het goedkoopste is van de hier beschouwde landen, althans voor zover het de producten betreft waarvoor informatie beschikbaar is. Frankrijk blijkt daarentegen redelijk duur te zijn, zij het dat de in het Franse betalingsverkeer veel gebruikte cheque kosteloos is, hetgeen in de wet is vastgelegd. De zakelijke tarieven in het Verenigd Koninkrijk zijn ook relatief hoog. Voor Australië sporen de zakelijke tarieven redelijk goed met die in de andere landen. Uit de ter beschikking staande informatie kan echter niet geconcludeerd worden dat de uitgebreide tarifering in het particuliere segment van de Australische betaalmarkt geleid heeft tot een in internationaal opzicht goedkoop zakelijk betalingsverkeer. Tabel 7.2 Tariefstructuur zakelijke gebruikers (euro´s, per 1-7-2001)a Nederland Australië België
Frankrijk Duitsland
Italië VK
Uitgaande betalingen Enkelvoudige overschrijving (papier) Verzameloverschrijving (magneetband)b Machtiging (incasso) Cheques
0,65 0,04 0,09 0,30
0,47 0,07 0,14 0,29
0,13 n.a. n.a. 0,17
1,52 0,14 n.a. 0
0,62 0,10 0,13 0,25
n.a. n.a. n.a. n.a.
0,73 n.a. 0,74 0,66
Inkomende betalingen Enkelvoudige overschrijving (papier) Machtiging (magneetband)b Cheques
0,20 0,07 0,20
0,29 0,07 0,27
n.a. 0,03 n.a.
n.a. 0,80 0
0,16 0,16 0,51
n.a. n.a. n.a.
0,29 n.a. 0,33
a
Voor Italië zijn geen gegevens beschikbaar, aangezien de benaderde banken aangaven dat geen representatieve tarieven gerapporteerd kunnen worden, omdat deze het resultaat van onderhandelingen tussen cliënt en huisbank zijn. b Alleen transactietarief
7.4 Tariefstructuur elektronische toonbankbetalingsverkeer (pinnen) In het elektronische betalingsverkeer doen zich internationaal bij de organisatie van de verwerking en bij de productkarakteristieken grote verschillen voor. De situatie in ons land is het beste vergelijkbaar met die in België, waar Banksys een zelfde rol en functie vervult als Interpay. Een belangrijk verschil is wel dat Banksys anders dan Interpay ook als leverancier van betaalautomaten optreedt en in die markt de facto een monopoliepositie inneemt. In een aantal landen verschilt de situatie echter wezenlijk van die in ons land. Meest interessant in dit opzicht zijn Duitsland en Australië. In Australië is gekozen voor een opzet van de verwerking van
- 82 -
pintransacties, waarbij geen centrale switch voor de autorisatie bestaat. Daardoor ook is in Australië sprake van een uitgebreid stelsel van bilaterale interbancaire verrekeningen. Bijzonder is dat bij het pinnen de debiterende bank een vergoeding betaalt aan de crediterende bank. In andere landen is voor het pinnen ofwel geen interbancaire verrekening ofwel een vergoeding aan de debiterende bank van toepassing. De situatie in Duitsland verschilt in twee belangrijke opzichten van die in Nederland. Een eerste verschil is dat in Duitsland producten in de markt zijn, waarbij de retailer geen betalingsgarantie heeft. Deze productvarianten worden bovendien door het bankwezen en retailers aangeboden. Een tweede belangrijk verschil is dat in de Duitse markt circa 25 aanbieders van netwerken actief zijn. Een en ander heeft als gevolg dat de Duitse retailer in het elektronische betalingsverkeer meer keuzemogelijkheden heeft dan zijn Nederlandse collega, zowel wat betreft productvarianten als netwerktransporteurs. Voor wat betreft de organisatie van de verwerking van pinbetalingen kan de situatie in de overige hier beschouwde landen opgevat worden als variant op die in bovengenoemde landen. Het VK vertoont daarbij de grootste overeenkomsten met Australië. Frankrijk kent daarentegen wel een centrale switch en in Italië is sprake van een nationaal netwerk met twee, onderling verbonden centrale switches voor de autorisatie van de pinbetalingen. Net als in Nederland zijn consumenten in de hier beschouwde landen voor het pinnen geen transactiekosten verschuldigd. De enige uitzondering betreft Australië waar consumenten gemiddeld per pintransactie een vergoeding van EUR 0,30 verschuldigd zijn. Dit hangt samen met de daar van toepassing zijnde interbancaire verrekening, aangezien de debiterende bank het aan de crediterende bank verschuldigde interbancaire tarief doorberekent aan de consument. Daarnaast dient ook de Australische retailer per pintransactie te betalen. Het voor hem geldende gemiddelde tarief is gelijk aan dat van de consument. De tarievenstructuur in Duitsland onderscheidt zich van die in de andere landen doordat de retailer voor het totale verwerkingstraject van de pinbetaling een vergoeding verschuldigd is aan zowel de debiterende bank als aan de netwerkbeheerder. Bij de hier uitgevoerde vergelijking is voor Duitsland de pinvariant met betalingsgarantie gekozen, aangezien deze dezelfde productkarakteristieken heeft als de pinbetaling in ons land. Het tarief van 0,3% met een minimum van EUR 0,08 verschuldigd aan de bank vormt een prijs voor de betalingsgarantie; daarnaast dient voor de geleverde transportdiensten per transactie EUR 0,20 aan de netwerkbeheerder betaald te worden. Opvallend is ook dat in Duitsland het banktarief gerelateerd is aan het transactiebedrag. In Frankrijk en Italië is eveneens een tarief pro rata van het transactiebedrag van toepassing. In deze landen zijn de pintarieven van 0,9% relatief hoog, aangezien bij betalingen van EUR 8 de pinkosten reeds hoger uitkomen dan in ons land. De pintarieven in Nederland zijn goed vergelijkbaar met die in België en het Verenigd Koninkrijk, waarbij die in België gemiddeld fractioneel lager en die in het VK licht hoger zijn dan in ons land, ondanks het feit dat de organisatie van de verwerking van
- 83 -
pinbetalingen tussen enerzijds Nederland en België en anderzijds het Verenigd Koninkrijk grote verschillen vertoont.3 Tabel 7.3 Transactietarieven pinnen (euro´s, percentages, per 1/7/2001)a
Nederland Australië België Frankrijk Duitsland Italië Verenigd Koninkrijk
Consumenten
Zakelijke gebruikers
0 0,30 0 0 0 0 0
0,07 0,30 0,06 0,9% 0,3% (minimum van 0,08)b 0,9% 0,08
a
gemiddelde tarieven vergoeding aan debiterende bank, aan netwerkbeheerder is per pintransactie een extra vergoeding van EUR 0,20 verschuldigd. De productvariant is die met betalingsgarantie (EC-Karte). b
7.5 Conclusies De in dit hoofdstuk gepresenteerde resultaten geven aan dat afgemeten aan de direct zichtbare tarieven, Nederland een voor gebruikers goedkoop betalingsverkeer kent. In het particuliere segment is in ons land slechts in zeer beperkte mate sprake van directe transactietarifering. In het VK is de situatie wat dit betreft vergelijkbaar, maar in andere landen wordt directe tarifering wel in bredere zin toegepast. Een zekere voorzichtigheid is echter op zijn plaats, onder andere omdat voor een juiste inschatting van de betalingsverkeerkosten ook de gebruiksfrequentie van de betaalproducten van belang is. Het meest bevredigend zou zijn om aan de hand van gebruikersprofielen de kosten voor een representatieve gebruiker in kaart te brengen. Pogingen om betaalprofielen voor gebruikers in de hier beschouwde landen te bepalen zijn echter niet succesvol geweest. In het zakelijke verkeer wordt transactiegebonden tarifering in ons land algemeen toegepast, hetgeen overeenkomt met de situatie in andere landen. De Nederlandse zakelijke tarieven komen redelijk overeen met die in andere landen, al is vermeldenswaard dat in ons land de veel gebruikte verzameloverschrijvingen en incasso´s het laagste tarief kennen van de in de internationale vergelijking beschouwde landen. Ook hier is voorzichtigheid gepast omdat de feitelijke tarieven doorgaans de resultante zijn van pakketonderhandelingen met de huisbank, waardoor de geveltarieven hooguit indicatief zijn. Wat betreft het pinnen blijkt uit de internationale vergelijking dat Nederland gunstig afsteekt bij de andere landen. De 3
In hoofdstuk 3 is aangegeven dat de kosten van aanschaf en onderhoud van terminals ook belangrijk zijn voor de retailers. De ter beschikking staande informatie geeft aan dat deze kosten in België voor een kleinbedrijf uitkomen op ongeveer EUR 30 per maand. Dit is iets hoger dan de kosten voor een Nederlandse retailer van EUR 27,50. Daarbij zij aangetekend dat in Nederland de betaalautomaten veelal eigendom van de retailer zijn, terwijl in België doorgaans leasing plaatsvindt, waardoor het kapitaalbeslag lager uitvalt. In Duitsland zijn de maandelijkse kosten voor aanschaf en onderhoud van de terminals iets hoger dan in Nederland en België: gemiddeld circa EUR 33.
- 84 -
transactietarieven voor pinnen zijn in ons land vergelijkbaar met die in België en het VK, maar lager dan in andere landen. Een opvallende bevinding is dat in Duitsland weliswaar circa 25 aanbieders van netwerken actief zijn, maar dat de pintransactietarieven hoger zijn dan in ons land. Grotere concurrentie op de pininfrastructuur leidt dus niet automatisch tot lagere tarieven.
- 85 -
- 86 -
HOOFDSTUK 8 MARKTUITKOMSTEN IN INTERNATIONAAL PERSPECTIEF
8.1
Inleiding
Dit hoofdstuk geeft aan de hand van het productgebruik een schets van de ontwikkeling van de efficiency in een aantal landen. We sluiten hierbij aan bij de in internationale litteratuur gebruikelijke indeling in vijf productcategorieën, waarbij moet worden aangetekend dat hier en daar het gevaar bestaat ‘appels met peren’ te vergelijken, omdat er internationaal grote verschillen in productkenmerken zijn. Na een korte uiteenzetting over giro- en chequelanden volgt een schets van algemene trends in de ontwikkeling van het retailbetalingsverkeer, waarna dieper op karakteristieken van enige landen wordt ingegaan. Afgesloten wordt met een reeks diagrammen, waarin voor elf landen de ontwikkeling wordt weergegeven van het gebruik van de verschillende betaalproducten in de jaren 1990 en 1999.
8.2 Giro- en chequelanden Wat de aard van het girale betalingsverkeer betreft wordt wel een onderscheid gemaakt tussen giro- en chequelanden. Girolanden kenmerken zich door een hoog aandeel van overschrijvingen en een laag aandeel van cheques in het totaal van de girale betalingen. Chequelanden zijn landen met tegenovergestelde kenmerken. Het geschetste verschil is zowel waarneembaar bij het betalen op afstand als in het toonbankverkeer. Omdat betalingen met cheques gemiddeld langere en duurdere verwerkingstrajecten kennen dan overschrijvingen wordt het betalingsverkeer van girolanden in het algemeen als doelmatiger beschouwd dan dat van chequelanden. Tabel 8.1 geeft voor het jaar 1999 een overzicht van een aantal giro- en chequelanden. Hierbij is de verhouding tussen het aantal overschrijvingen en het aantal verwerkte cheques als maatstaf voor de rangschikking gebruikt. De laatste kolom geeft een indicatie van het gebruik van giraal en contant geld in de vorm van het procentuele aandeel van de girale in de totale geldhoeveelheid. Uitgesproken girolanden zijn België, Duitsland, Nederland, Oostenrijk, Zwitserland en de Scandinavische landen, met een hoog aandeel van overschrijvingen en een laag aandeel van cheques. Uitgesproken chequelanden zijn Australië, Canada, Frankrijk, Ierland, Portugal, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten, waarbij met name in Canada en de VS het uiterst lage aandeel van de overschrijving opvalt. Spanje en Italië vertonen een meer hybride karakter. De verschillen in het gebruik van de betaalproducten zijn voor een belangrijk deel verklaarbaar uit historische verschillen in de institutionele setting, zoals in de mate van marktconcentratie, - 87 -
risicovoorkeur, betaalgewoonten, kosten- en opbrengsten van betaalproducten en –diensten en in wet- en regelgeving. Zo is de populariteit van de cheque in Frankrijk historisch verklaarbaar uit het invoeren van tal van wettelijke maatregelen, zoals het verplicht stellen van cheques voor bepaalde betalingen, belastingvoordelen voor retailers die cheques accepteren en de wettelijke bepaling dat banken het chequegebruik niet expliciet mogen tariferen. De laatste is nog steeds van kracht.
Tabel 8.1 Giro- chequelanden 1999
Finland Nederland Oostenrijk Duitsland België Italië Spanje Frankrijk (1998) Ierland Portugal Eurozone
3
Zweden Denemarken Verenigd Koninkrijk 3
EU
Zwitserland Noorwegen Australië Canada Verenigde Staten
Verhouding Overschrij1 overschrijv. vingen cheques (2/3) (1) (2) 59,0 59 41,0 41 29,0 58 12,8 51 8,7 52 1,4 42 1,4 15 0,4 18 0,4 20 0,2 6
Cheques
1
Machtigen
1
Cards
1
Mate 2 giralisering
(3) 1 1 2 4 6 26 11 44 45 34
(4) 4 29 29 40 10 12 50 14 14 12
(5) 37 29 11 5 32 19 24 24 20 47
(6) 93 87 68 77 80 85 79 86 77 87
5,7
45
8
33
15
82
67,0 3,3 0,6
67 26 18
1 8 29
8 16 19
24 49 34
n.a. n.a. 95
2,9
38
13
28
21
82
73,0 48,0 0,7 0,3 0,04
73 48 20 9 3
1 1 27 32 68
4 4 8 8 2
22 47 45 51 27
85 87 80 83 56
Bronnen: ‘Blue Book, June 2002; Statistics on payment systems in the Group of ten countries March 2001; Payments systems in Australia, June 1999 (BIS); Norges Bank’s annual report on Payment Systems 19990. 1 2
3
procentuele aandeel in transactietotaal procentuele aandeel rekeningtegoeden in de totale geldhoeveelheid (M1, tegoeden plus munten en bankbiljetten) (naar totaalaandelen) gewogen gemiddelde
8.3 Giralisering en elektronisering Onder impuls van de steeds verdergaande toepassing van de informatietechnologie in het retailbetalingsverkeer is sprake van een zekere convergentie in het productgebruik in de verschillende landen. Taartdiagrammen aan het eind van dit hoofdstuk geven voor elf landen een beeld van de ontwikkeling in het betaalgedrag aan de hand van een vergelijking van de volume- 88 -
aandelen in 1990 en 1999. Hieruit blijken grote overeenkomsten in ontwikkeling in de vorm van een stijging van het aandeel van cards en machtigingen en een afname van het aandeel van cheques en overschrijvingen. Uitzonderingen op deze trend zijn Australië, waar het (lage) aandeel van de machtigingen stabiel blijft en Canada en de VS, waar (het relatief lage aandeel) van de overschrijvingen is toegenomen. De convergentie komt het meest tot uiting via de wereldwijde groei van het gebruik van ‘cards’. Gemeten naar het aandeel in de girale betalingen zijn deze kaartbetalingen het meest populair in Australië, Canada, Denemarken, Finland, Noorwegen en het VK. In de meeste landen komt dit door de opmars van de debitcard, met als koplopers de Scandinavische landen met aandelen boven de 40% (Nederland scoort 27% in 1999). Maar ook in de chequelanden Canada en het VK is de debitcard in opmars, met relatieve aandelen van 31% respectievelijk 21%. In Australië domineert de creditcard, het relatieve gebruik ligt hier zelfs hoger dan in de VS (24% tegenover 19%). De opmars van cards in het retailbetalingsverkeer gaat in het algemeen ten koste van de cheques, maar het gebruik van cards is ook steeds meer een substituut voor contant geld. In alle beschouwde landen is de contante betaling in absolute transactie-aantallen in het retailverkeer met afstand het meest populaire betaalmiddel. Evenals in Nederland wordt het contante geld vooral gebruikt voor het betalen van kleine bedragen. De vraag naar contant geld is een hardnekkige, zo moge blijken uit de verschillen in ontwikkeling van de chartale geldquote (chartale geldhoeveelheid als % van het BBP). Ten opzichte van 1990 vertoont dit verhoudingsgetal voor de VS een stijging, blijft deze voor Australië, Canada, Duitsland, Italië en het VK tamelijk stabiel, terwijl deze voor de andere landen is gedaald. De chartale geldquote is in 1999 het hoogst voor Zwitserland (8%) en het laagst in het VK (2,8%). Nederland neemt hier met 4,6% een middenpositie in. Deze cijfers moeten overigens met de nodige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd daar de vraag naar contant geld ook door andere dan louter betaalmotieven (bijvoorbeeld ten behoeve van oppotkassen) wordt ingegeven, al dan niet samenhangende met verschillen in infrastructuur en in ontwikkelingen in de rente- en tariefstructuren. Als gevolg van het toenemende gebruik van de elektronische betaalinstrumenten in het remoteen toonbankverkeer is een algemene trend waarneembaar naar een efficiënter betalingsverkeer door toenemende giralisering en elektronisering. Ook in de backofficeverwerking van papieren opdrachten worden in de meeste giro- en chequelanden belangrijke efficiencyverbeteringen gerealiseerd door toepassing van imagetechnologieën en dergelijke. De trend naar elektronisering kan worden gemeten aan de hand van de ontwikkeling van het aandeel van het contante geld in de totale geldhoeveelheid (‘contantgeldquote’) en van het formuliergebruik in het totaal aantal girale retailbetalingen (‘papierquote’). Tabel 8.2 laat zien dat deze kengetallen voor de meeste landen tussen 1990 en 1999 behoorlijk zijn gedaald.
- 89 -
Combineren we beide kengetallen dan zien we dat de meeste landen zich bewegen in de richting van het ‘meest efficiënte kwadrant’ dat een hoge mate van giralisering (lage contantgeldquote) koppelt aan een hoge mate van elektronisering in aanlevering en verwerking (lage papierquote). Nederland bevindt zich volgens deze efficiencymaatstaven in de voorhoede; wat de mate van elektronisering betreft wordt zelfs met een papierquote van 1% de koppositie ingenomen.
Tabel 8.2 Trends elektronisering retailverkeer (percentages) Giralisering Contantgeld-quote1
Nederland Duitsland België Zwitserland Noorwegen Italië Verenigd Koninkrijk Canada Australië Frankrijk Verenigde Staten
1990 29 27 27 33 185 14 6 49 244 15 29
1999 13 23 20 15 13 15 5 17 203 143 44
Elektronisering Papierquote2 1990 21 26 25 36 72 81 59 88 504 59 88
1999 1 4 6 10 27 27 32 33 373 453 69
Bronnen: ‘Blue Book; Statistics on payment systems in the Group of ten countries ; Payments systems in Australia, June 1999 (BIS); Norges Bank’s annual report on Payment Systems 1999’. 1 procentuele aandeel contant geld in totale geldhoeveelheid (M1) 2 procentuele aandeel papieren instrumenten in totaal aantal girale betalingen (gemeten als het papieraandeel in de interbancaire uitwisseling). 3 1998 4 1993 5 1995
8.4 Landenkarakteristieken In deze paragraaf zoomen we iets nader in op de marktuitkomsten van zes landen, drie girolanden: België, Duitsland en Noorwegen, en drie chequelanden: Australië, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. België België, dat in de ontwikkeling van het elektronisch betalingsverkeer jaren voorop heeft gelopen, is het beste met Nederland te vergelijken. In 1999 was het aandeel van het pinnen in het transactietotaal 28%, alsook het gemiddelde pinbedrag (EUR 51) iets hoger. Voor creditcards was het aandeel 4% en voor de Belgische elektronische portemonnee, Proton, was dat met 3% ook hoger dan in Nederland, maar was het gemiddelde chipbedrag vrijwel hetzelfde (EUR 3,90). Proton kan met behulp van randapparatuur ook gebruikt worden voor veilige internetbetalingen.
- 90 -
De door Banksys ontwikkelde Protontechnologie is door vele landen overgenomen, waaronder Nederland (Chipknip), en heeft zich geleidelijk ontpopt tot een internationale standaard. Daar de Belgen minder van machtigen gebruikmaken, scoort Nederland in het remoteverkeer qua efficiency beduidend beter, temeer daar het alternatief de gewone overschrijving in België relatief meer ‘paperbased’ is dan in Nederland. Duitsland Nergens ter wereld worden zoveel incasso’s verwerkt als in Duitsland. De machtiging is zeer populair, zowel voor het betalen op afstand als voor het betalen aan de toonbank. Het Duitse verwerkingsproces is evenals in Nederland vergaand geautomatiseerd. In het elektronische toonbankverkeer is het traditionele pinnen met online-autorisatie minder populair dan in België en Nederland, omdat er nog twee varianten bestaan die gebaseerd zijn op afwikkeling via machtigen: ELV (Elektronisches LastschriftVerfahren) en POZ (Point-of-sale ohne Zahlungsgarantie). ELV is door retailers buiten de banken om ontwikkeld. Hierbij wordt wel – offline - gebruik gemaakt van de debitcard voor het aanmaken van een bon, maar niet voor online-autorisatie door de bank. De klant machtigt de retailer door het plaatsen van zijn handtekening. Deze betaling is echter niet gegarandeerd, zodat de retailer het risico van nonbetaling loopt. Hiertegenover staat voor hem het voordeel van lage externe (bank)kosten, een machtiging kost slechts een paar eurocent. POZ is een bancair product, eveneens zonder onlineautorisatie en dus zonder betalingsgarantie. Hierbij worden de gegevens in de magneetstrip gebruikt om een machtigingsformulier te produceren. Voor bedragen boven een bepaalde drempelwaarde vindt online controle plaats met een database met geblokkeerde passen. Hiervoor wordt een tarief berekend. POZ is iets duurder dan ELV, maar biedt meer zekerheid. Van de drie varianten is ELV met een aandeel van 9% (in het totaal aantal betalingen) het populairst, gevolgd door pinnen met 4% en POZ met 3%. Noorwegen Mede onder impuls van een gedifferentieerd tariefstelsel in zowel de zakelijke als de particuliere markt, zet in het Noorse retailverkeer ook in 2000 de trend naar verdere elektronisering onverminderd door. Ten opzichte van 1999 nam het aandeel van het formuliergebruik af van 27% naar 22% en dat van de chartale in de totale geldhoeveelheid van 13% naar 12%. De groeiende populariteit van elektronisch bankieren en debitcards zijn hier mede debet aan. In Noorwegen, met een bevolkingstotaal van 4,5 miljoen, waren in 2000 al meer dan 1 miljoen gebruikers van elektronisch bankieren, dat meer en meer geavanceerde internettoepassingen krijgt. Meest opvallende ontwikkeling is echter dat de debitcard het meest populaire girale betaalproduct is geworden. In 2000 werden 343 miljoen pinbetalingen gedaan (gemiddeld bedrag ca. EUR 50), dat is 46% van het totale aantal girale retailbetalingen. Creditcards spelen slechts een bescheiden rol, met een aandeel van 5% (gemiddeld bedrag EUR 110). Noorwegen blijft een typisch giroland. In
- 91 -
2000 werd ongeveer 45% van de retailbetalingen via overschrijvingen gedaan, terwijl het chequeaandeel minder dan 1% bedroeg. Opvallend is dat het aandeel van de machtigingen ten opzichte van 1999 iets is teruggelopen, terwijl het gemiddelde bedrag - dat vergeleken met andere landen al relatief hoog was – blijft stijgen (circa EUR 900, vergelijk Nederland circa EUR 200). Een interessante ontwikkeling is de introductie van een e-billing product in 2001, dat in samenwerking met banken, clearinginstituten en incassanten is ontwikkeld en dat de toegevoegde waarde van elektronisch bankieren en de efficiency van internetbetalingen kan verhogen. Wat de ontwikkeling van elektronisch geld betreft, loopt er een aantal pilots met chipkaarten, waaronder een van het Ministerie van Defensie in samenwerking met Mondex voor betalingen op kazernes e.d. en een van een kabelmaatschappij gebaseerd op de Belgische protontechnologie voor het betalen van films ‘achter de decoder’. Noorse rekeninghouders kunnen sinds 1999 ook betalen en saldo-opvragen via mobiel bankieren (gebaseerd op WAP). Australië Australië is een chequeland, waar cheques zowel voor de girale als voor de toonbankbetaling kunnen worden gebruikt, maar waar ze met name in het toonbankverkeer geheel worden overvleugeld door de debit- en creditcards. Opvallend hierbij is de opmars van de creditcard, die hoewel het duurst in verwerking, vanwege de gunstige tariefstelling ten opzichte van de debitcard in korte tijd zeer populair is geworden. Die minder efficiënte ontwikkeling is een gevolg van de organisatie en minder optimale marktwerking in het betalingsverkeer. Hoge interbancaire verrekeningen die worden doorberekend aan de klanten zorgen ervoor dat pinnen duurder uitkomt voor de gebruikers. Daar consumenten nu eenmaal meer rekening houden met private dan met de maatschappelijke kosten ligt de keuze voor de creditcard voor de hand. Desondanks is het aandeel van de cheques nog erg hoog, zodat de banken in 1999 nog ongeveer 900 miljoen formulieren verwerkten. Ter vergelijking: in hetzelfde jaar werd in Nederland, dat qua omvang van het retailverkeer met Australië vergelijkbaar is, nog niet de helft van dit aantal verwerkt. Frankrijk Ofschoon cheques in 2000 nog bijna 40% van het totaal aantal girale betalingen uitmaakt, neemt ook in het Franse retailverkeer het chequegebruik in rap tempo af. Het aandeel in het toonbankverkeer daalt ten gunste van de cards en het aandeel in het remoteverkeer nam af ten gunste van machtigingen en het met de machtiging verwante interbancaire betaalproduct TIP (Titre Interbancaire de Paiement). Naast het verminderde gebruik is ook in de backofficeverwerking van cheques een proces van elektronisering gaande doordat de cheque-informatie in toenemende mate in elektronische vorm wordt verwerkt. Cheques worden vooral gebruikt voor de relatief lage bedragen, met name in het particuliere en kleinzakelijke verkeer. In het grootzakelijke verkeer betalen bedrijven elkaar vooral via de overschrijving, hetgeen tot uiting komt in het hoge aandeel van 97% van de overschrijving in de totale waarde van de girale
- 92 -
betalingen (tegenover een transactie-aandeel van 15% in 2000). Het interbancaire uitwisselingsproces is net als in Nederland vrijwel volledig geautomatiseerd. Na de cheques zijn de cards het meest gebruikte betaalproduct met een aandeel van 27% in 2000, waar het vooral gaat om debitcards die worden uitgeven volgens de technische en veiligheidsstandaarden van de Groupement Cartes Bancaires. Creditcards hebben in Frankrijk slechts een bescheiden aandeel. Op het gebied van elektronisch geld zijn er drie initiatieven vermeldenswaard. Ten eerste is er de met de Nederlandse chipknip verwante MONEO, een multifunctionele smartcard met functie van debitcard en elektronische beurs (met mogelijkheid van offline opladen op het verkooppunt). Ten tweede is er de pilot Modeus van vier bankgroepen en de openbaarvervoerbedrijven SNCF (spoorwegen) en de RATP (Parijse stadsvervoer), waarin een multifunctionele chipcard (o.a. ticketing en elektronische beurs) wordt geïntroduceerd. Tenslotte is er de pilot van Groupe Credit Mutuel, waarbij een chipcard wordt geïntroduceerd met de Engelse MONDEX-technologie, die onder meer de mogelijkheid kent van onderlinge overboekingen tussen elektronische portemonnees, dus buiten de bank om (purse-to-purse). Om veiligheidsreden is dit vooralsnog beperkt tot de elektronische portemonnees uit hetzelfde gezin. Verenigd Koninkrijk Hoewel het Verenigd Koninkrijk nog steeds als een chequeland gekarakteriseerd kan worden is het chequegebruik het afgelopen decennium gestaag afgenomen. Terwijl het volume-aandeel van cheques in de girale betalingen in 1990 nog 52% bedroeg, was dit aandeel in 1999 gedaald tot 29%. Door de opkomst van de debitcard is het gebruik van cheques met name in het toonbankverkeer sterk teruggelopen. Desondanks blijft de cheque nog veel gebruikt bij zakelijke remotebetalingen en bij het betalen van nutsbedrijven. In de jaren tachtig nam het gebruik van de machtiging snel toe, waarbij jaarlijkse groeipercentages van 20% genoteerd konden worden. In de jaren negentig is de groei weliswaar afgenomen, maar het volume-aandeel van de machtiging is ook in de jaren negentig flink toegenomen, mede onder impuls van positieve prikkels. Hierbij valt te denken aan publiciteitscampagnes van bijvoorbeeld BACS om het gebruik van de machtiging voor regelmatige betalingen te propageren en aan acties van bedrijven, soms via financiële prikkels in de vorm van kortingen, om hun klanten over te halen via machtigingen te betalen. De mogelijkheden om met debitcards te betalen zijn het afgelopen decennium sterk toegenomen, onder andere doordat het aantal EFTPOS terminals tussen 1994 en 1999 verdubbelde tot 700.000. Ook is het aantal geldautomaten sterk is gegroeid. Belangrijk in dit verband is dat LINK, het netwerk voor de verwerking van gea-transacties, sinds een aantal jaren de mogelijkheid biedt dat ook niet-banken participant kunnen zijn en dus, onder strikte technische en veiligheidscriteria, geldautomaten mogen exploiteren. Mede hierdoor is het aantal geldautomaten in een nietbancaire omgeving zoals supermarkten, treinstations en dergelijke sterk gegroeid. In 1999 was het aandeel van de geldautomaten in niet-bancaire omgeving toegenomen tot 26%. Een belangrijke ontwikkeling is voorts dat in 1999 is besloten om, na een aantal geslaagde proeven in 1997 en
- 93 -
1998, kaarten met magneetstrip geleidelijk te vervangen door kaarten met een chip, die voldoet aan de EMV-standaard. De uitgevende banken kunnen de basisfunctionaliteiten hierdoor desgewenst uitbreiden met eigen toepassingen.
8.5 Conclusies Samenvattend kan worden gesteld dat Nederland in de internationale vergelijking goede marktuitkomsten laat zien in de zin van een relatief hoge mate van giralisering en een lage mate van formuliergebruik in het verwerkingsproces. Dat houdt verband met een hoger gebruik van de betaalproducten machtigen en pinnen, producten met een hoog ‘Straight through processinggehalte’, die in de beschouwde periode in Nederland het sterkst groeiden. In de vergelijking met tien andere landen vertoont het een goede mix van efficiënt productgebruik zonder extremen. Ofschoon de kenmerken van betaalproducten wereldwijd nogal uiteen lopen, zodat al snel appels met peren worden vergeleken, geven we een kort overzicht van de extremen. In 1999 was het machtigen het meest populair in Duitsland (40%), ook in het toonbankverkeer, mede waardoor het aandeel van het pinnen daar het laagst was van alle elf beschouwde landen (5%). Overschrijvingen werden procentueel gezien het meest gebruikt in Zwitserland (73%) en het minst in chequeland bij uitstek de VS (3%), dat deze karakterisering met een cheque-aandeel van 68% het meest toekomt. De VS vertoont de meeste extremen daar hier ook het aandeel van het machtigen het laagst is (2%). Het gebruik van cards was relatief het hoogst in de chequelanden Australië en Canada, met een accent op creditcards, en in giroland Noorwegen, met een zwaar accent op debitcards (40%). Wereldwijd is in het retailbetalingsverkeer een migratieproces gaande van het gebruik van contant geld en papieren betaalinstrumenten naar dat van elektronische instrumenten en giraal geld. Nederland neemt hier in 1999 met de laagste papierquote de hoogste positie in en staat wat de mate van giralisering aangaat in de ‘subtop’. Als gevolg van deze combinatie bevindt Nederland zich in een goede positie in het meest efficiënte kwadrant, waar de migratie langs beide wegen het verst is gevorderd. Nederland heeft zo langzamerhand – wat betreft het terugdringen van papierstroom - de grenzen bereikt. De vraag is ook hoe ver de contantgeldquote voor Nederland nog zou kunnen dalen. Eind 2001 bedroeg dit verhoudingsgetal nog maar 8%, voor een belangrijk verklaarbaar uit ontpottingen in het kader van de euro-omwisseling. Een hoge graad van efficiency bergt het gevaar in zich van de wet van de remmende voorsprong, waardoor op zich minder efficiënte landen eerder nieuwe technologieën zullen implementeren en daarmee een grote inhaalslag kunnen maken. We zagen echter in hoofdstuk 4 en 5 dat Nederland goede perspectieven heeft om adequaat in te kunnen spelen op toekomstige uitdagingen op het gebied van technologische vernieuwing, het uitbouwen van betaalinfrastructuren, ook in internationaal opzicht, en het doorvoeren van productinnovaties.
- 94 -
Figuur 8.1 Ontwikkeling aandelen girale betaalproducten 1990 en 1999
- 95 -
Ontwikkeling aandelen girale betaalproducten 1990 en 1999
- 96 -
Ontwikkeling aandelen girale betaalproducten 1990 en 1999
- 97 -
- 98 -
Tabellen en grafieken Tabellen
Hoofdstuk 3 Tabel 3.1 Debettarieven particuliere gebruikers
32
Tabel 3.2 Credit particuliere gebruikers
33
Tabel 3.3 Debettarieven zakelijke gebruikers
34
Tabel 3.4 Credittarieven zakelijke gebruikers
35
Hoofdstuk 4 Tabel 4.1 Kerncijfers Nederlands retailbetalingsverkeer 1997-2001
56
Hoofdstuk 7 Tabel 7.1 Tariefstructuur particulieren
81
Tabel 7.2 Tariefstructuur zakelijke gebruikers
82
Tabel 7.3 Transactie-tarieven pinnen
83
Hoofdstuk 8 Tabel 8.3 Giro- chequelanden
88
Tabel 8.4 Trends naar elektronisering retailverkeer
90
Grafieken Hoofdstuk 4 Figuur 4.3 Giralisering 20e eeuw
44
Figuur 4.4 Ontwikkeling Mediagebruik 1991-2001
45
Figuur 4.5 Ontwikkeling remoteverkeer 1991-2001
46
Figuur 4.6 Gebruik toonbankproducten 1991-2001
48
Figuur 4.7 Gebruik contant geld, en papieren en elektronische instrumenten 2001
51
Hoofdstuk 8 Figuur 8.1 Ontwikkeling aandelen girale betaalproducten
- 99 -
95