Van Rapport
Postbus 60055, 6800 JB Arnhem Velperplein 8, 6811 AG Arnhem Telefoon (026) 355 13 55 Fax (026) 355 13 99
[email protected] www.kplusv.nl
Eindevaluatie programma versterking arbeidsveiligheid Opdrachtgever
Referentie
Ministerie van Sociale Zaken
Arnhem, 1 juni 2008 Ons kenmerk 1010247-019/mpo/pti
1 juni 2008 Ons kenmerk 1010247-019/mpo/pti
Inhoud Samenvatting
1
Summary
3
1
Inleiding
5
2
Conclusies
7
3
Doel en aanpak
9
3.1
Doel van de evaluatie
9
3.2 4
Aanpak van de evaluatie Resultaten
9 10
4.1
Context en organisatie programma
10
4.2
Doelstellingen en doelrealisatie
13
4.3
De doelgroepen
21
4.4
De (meer)opbrengsten
22
4.5
De succes- en faalfactoren
26
Bijlagen 1
Matrix doelstellingen en bijbehorende indicatoren
2
Doelen met beoogde resultaten
3
Geïnterviewde personen
4
Literatuur
5
De begeleidingscommissie van het programma VAV
1 juni 2008 Ons kenmerk 1010247-019/mpo/pti
Samenvatting Dit is het rapport van de evaluatie van het Programma Verbetering Arbeidsveiligheid, uitgevoerd door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De evaluatie is uitgevoerd ter beantwoording van de volgende vragen: 1. Zijn de doelen van het programma Versterking Arbeidsveiligheid behaald? 2. Wat zijn de (meer)opbrengsten van het programma Versterking Arbeidsveiligheid? 3. Wat zijn de succes- en de faalfactoren daarbij? Hierbij volgen de conclusies. De doelen van het programma Versterking Arbeidsveiligheid zijn behaald. Binnen het programma zijn de beloofde 20 verbetertrajecten gestart en afgerond. Binnen deze trajecten heeft een groot deel van de bedrijven de voorgenomen reductie van het aantal arbeidsongevallen met 10% of meer gerealiseerd. De meeste bedrijven willen de ingezette trajecten voortzetten en intensiveren. De geselecteerde bedrijven hadden al voor het intreden van de verbetertrajecten, het onderwerp arbeidsveiligheid hoog op de bedrijfsagenda staan en waren zodoende intrinsiek gemotiveerd om de arbeidsveiligheid binnen het bedrijf te verbeteren. Het programma werkte binnen deze organisaties als een katalysator om initiatieven eerder, sneller of uitgebreider op te pakken. De verbetertrajecten hebben een aantal goede praktijken opgeleverd die als kennisbron en inspiratie kunnen dienen voor andere bedrijven die willen werken aan de verbetering van het veiligheidsbewustzijn. De goede praktijken hebben hun waarde reeds getoond binnen de netwerken tussen bedrijven die deelnamen in het programma omdat kennis door uitwisseling werd benut en bijdroegen aan goede resultaten. De contacten tussen bedrijven in het programma, zijn gelegd op de bijeenkomsten georganiseerd in het programma, en in de bijeenkomsten die bilateraal zijn gelegd op advies van betrokken beleidsmedewerkers van het ministerie van SZW. Ook de doelstelling om een kwantitatief risicomodel op te zetten is behaald. Er is een risicomodel voor arbeidsveiligheid (Occupational Risk Model) ontwikkeld met een database van ongevalgegevens. Het model biedt nauwkeurig en nieuw kwantitatief inzicht in de oorzaken en gevolgen van arbeidsongevallen. Zodoende levert de kennis die voorkomt uit het model nu al een rationele basis voor de inrichting van de inspectieprogramma's van de Arbeidsinspectie. Dit sluit aan bij de opdracht aan de inspectie om haar toezicht risicogericht in te richten. De kennis uit het model biedt de inspectie tevens de mogelijkheid bedrijven te adviseren over effectieve naleving van regelgeving. Ook dit laatste sluit aan bij de wijze waarop Rijksinspectiediensten hun toezicht moeten vorm geven, namelijk toezicht gericht op preventie en bevordering van naleving in plaats van primair sanctionerend. Echter, geen van deze resultaten heeft duurzame waarde en zal het beoogde effect hebben van een bredere ontwikkeling naar meer arbeidsveiligheid, wanneer er geen structurele aandacht zal zijn voor de borging en verspreiding van de resultaten van het programma.
Pagina 1
1 juni 2008 Ons kenmerk 1010247-019/mpo/pti
Dit geldt zowel voor de resultaten van de verbetertrajecten als voor de resultaten die voortkomen uit het risicomodel. Zo zal de waarde van de goede praktijken het meest optimaal zijn, wanneer de goede praktijken actief ontsloten worden voor geïnteresseerde bedrijven. Hetzelfde geldt voor de kennisnetwerken die zijn ontstaan tussen bedrijven rond het onderwerp arbeidsveiligheid. Wanneer er geen probleemeigenaar is voor het onderhouden en aanjagen van deze netwerken, bestaat een grote kans dat de netwerken beperkt blijven tot de al betrokken bedrijven. Daarnaast bestaat het risico dat de netwerken verdwijnen als deze niet actief worden onderhouden en gefaciliteerd. Dit is een reële zorg, omdat de evaluatie heeft uitgewezen dat het succes van het programma voor een belangrijk deel veroorzaakt is door de persoonlijke relaties die ontstonden tussen mensen uit de verschillende bedrijven en het ministerie. Ook de opbrengsten van het risicomodel zullen hun waarde verliezen wanneer de resultaten van het model niet worden uitgedragen en verspreid. Op dit moment zijn de resultaten van het model alleen binnen een kleine kring van experts bekend. Het is belangrijk dat deze bekendheid wordt verspreid om een meer duurzaam en breder effect te hebben op de arbeidsveiligheid. Tot slot is het belangrijk dat het model en de bijbehorende database en software (Storybuilder) worden onderhouden en geactualiseerd. Dit onderhoud en deze actualisering zijn noodzakelijk om te voorkomen dat deze tussenproducten van het programma hun waarde verliezen. Alleen wanneer het model op gezette tijden wordt aangepast aan veranderende omstandigheden, de database wordt geactualiseerd met nieuwe ongevallen en de software wordt onderhouden, blijven deze producten van het programma waardevol.
Pagina 2
1 juni 2008 Ons kenmerk 1010247-019/mpo/pti
Summary This is the report of the evaluation of the Occupational Safety Improvement Programme, carried out by the Ministry of Social Affairs and Employment to answer the following questions: 1. Have the objectives stipulated in the Programme for the Improvement of Occupational Safety been achieved? 2. What has the Programme for the Improvement of Occupational Safety yielded? 3. What are the accompanying success and failure factors? The conclusions are as follows: The objectives of the Programme for the Improvement of Occupational Safety have been achieved. The twenty improvement actions promised within the programme have been initiated and completed. Within these actions, a large proportion of the companies achieved the intended 10%+ reduction in the number of industrial accidents. Most companies would like to continue and expand upon the actions that were implemented. The companies selected already had the subject of occupational safety high on their agendas before the introduction of the improvement actions and were thus genuinely motivated to improve occupational safety within their company. The programme acted within these organisations as a catalyst to pick up on initiatives earlier, more quickly or more extensively. The improvement actions have yielded a number of effective practices that could serve as sources of knowledge and inspiration for other companies wishing to work on improving their safety awareness. These practices have demonstrated their worth within the networks between the companies that participate in the programme in that the transfer of knowledge was better used and contributed to positive results. Contacts between companies in the programme are established during the meetings organised in the programme and in the meetings that are bilaterally organised on the advice of the policy staff from the Ministry of Social Affairs and Employment that are involved. The aim of setting up a quantitative risk model was also achieved. An Occupational Risk Model was developed with a database of accident data, which provides an accurate and new quantitative insight into the causes and effects of industrial accidents. In this way, the knowledge that the model generates has already provided a rational basis for the design of the Health and Safety Inspectorate’s inspection programmes. This dovetails with the Inspectorate’s task of organising its supervision in a more risk-related manner. The knowledge that the model provides also offers the Inspectorate the possibility of advising companies about effective compliance with regulations. This latter aspect dovetails with the way in which the national inspection services give shape to their supervision, i.e. supervision aimed at prevention and the promotion of compliance rather than being primarily punitive. However, none of these results will have sustainable value or produce the intended effect – the more widespread development of occupational safety – unless structural attention is paid to guaranteeing and distributing the results of the programme.
Pagina 3
1 juni 2008 Ons kenmerk 1010247-019/mpo/pti
This applies to both the results of the improvement actions and the results from the risk model. The value of the effective practices will be optimal when they are actively opened up to interested companies. The same is true for the knowledge networks originating between companies concerned with occupational safety. If there is no problem owner to maintain and inspire these networks, this will increase the chance that the networks will remain limited to those companies already involved. In addition, there is also the risk that the networks will disappear if they are not actively maintained and facilitated. This is a serious concern because the evaluation revealed that the success of the programme was largely attributable to the personal relationships that arose between people from the various companies and the Ministry. The results from the risk model will lose their value if they are not disseminated. At this moment, the results from the model are only known to a small circle of experts. It is important that this knowledge is spread in order to have a more sustainable and widespread effect on occupational safety. Finally, it is important that the model and the accompanying database and software (Storybuilder) are maintained and kept up to date, both of which are necessary to prevent these intermediary products of the programme being lost. Indeed, they will only retain their value if the model is regularly adjusted to changing circumstances, the database is updated with new accidents and the software is maintained.
Pagina 4
1 juni 2008 Ons kenmerk 1010247-019/mpo/pti
1
Inleiding De algemene doelstelling van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) is het bevorderen van veilige en gezonde arbeidsomstandigheden en een goede verzuimaanpak. Om de veiligheid en gezondheid van werknemers te beschermen en arbeidsuitval te voorkomen is een goed arbeidsomstandigheden – en verzuimbeleid noodzakelijk. Dit is van belang voor het beperken van het beroep op de WIA en de gezondheidszorg en voor het in stand houden van de arbeidsproductiviteit. Veilige en gezonde arbeidsomstandigheden dragen daarnaast bij aan het inperken van (bedrijfs)risico's met ingrijpende effecten op de samenleving. De daadwerkelijke uitvoering van goed arbeidsomstandigheden- en verzuimbeleid is de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers. Het behalen van de doelstelling van SZW is dan ook afhankelijk van de mate waarin werkgevers en werknemers in bedrijven verantwoordelijkheid nemen. SZW bevordert op haar beurt dat werkgevers en werknemers veilige en gezonde arbeidsomstandigheden en een goed verzuimbeleid in hun onderneming realiseren. Daarnaast ziet het ministerie erop toe dat de arbeidsomstandighedenwet wordt nageleefd. Het behalen van de doelstelling van het ministerie heeft als effecten dat: ongevallen en gezondheidsschade bij werkenden wordt beperkt; verzuim en arbeidsongeschiktheid wordt beperkt; incidenten en gezondheidseffecten met een maatschappelijk ontwrichtend karakter worden beperkt; 1
de kosten van de WIA en van loondoorbetaling bij ziekte worden beperkt. Om haar doelstelling te behalen zet het ministerie van SZW meerdere beleidsinstrumenten in. Een nieuwe aanpak die het ministerie aan het palet van beleidsinstrumenten heeft toegevoegd is het programma Versterking Arbeidsveiligheid (VAV). Het programma VAV is in 2003 van start gegaan en liep tot maart 2008. Met programma VAV beoogde het ministerie van SZW om in 23 2
geselecteerde bedrijven – op termijn – het aantal ongevallen van werknemers met 10 tot 15% te reduceren. Het programma is opgezet vanuit de gedachte dat werkgevers en werknemers samen verantwoordelijk zijn voor veilige arbeidsomstandigheden. Het ging daarbij vooral om het veranderen van gedrag van zowel werkgevers als werknemers en niet zozeer om het toepassen van technische maatregelen. Met andere woorden: het ging om veiligheidsbewustzijn c.q. om veiligheidscultuur. De veronderstelling was dat dit zou leiden tot een transitie in het veiligheidsdenken van organisaties. Een hoger veiligheidsbewustzijn moet leiden tot gedragsverandering, wat weer resulteert in minder arbeidsongevallen in een organisatie.
1
Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen
2
In de oorspronkelijke opzet is uitgegaan van 20 op te starten verbetertrajecten [2]
Pagina 5
1 juni 2008 Ons kenmerk 1010247-019/mpo/pti
Binnen het programma VAV was een tweetal hoofdsporen te onderscheiden: hoofdspoor 1: het opzetten van veiligheidsverbetertrajecten gericht op het ontwikkelen en uitvoeren van goede praktijken voor het versterken van de veiligheidscultuur en het vergroten van het veiligheidsbewustzijn binnen bedrijven. De veiligheidsverbeteringstrajecten lopen enkele jaren en zijn specifiek afgestemd op de kenmerken van de bedrijfstakken en doelgroepen; hoofdspoort 2: het ontwikkelen van een kwantitatief risicomodel dat inzicht geeft in de risico's en de meest efficiënte en effectieve beschermingsmaatregelen om deze risico's aan te pakken. De ontwikkelde methodiek bestaat uit het Occupational Risk Model (ORM) en de ongevalsanalysetool Storybuilder. Dit onderzoek is een evaluatie op metaniveau. Het onderzoek is gebaseerd op jaar- en tussenrapportages van het gehele programma en de deelevaluaties van de veiligheidsverbetertrajecten. De veiligheidsverbetertrajecten zijn van 2003 tot 2008 meerdermalen geëvalueerd. Om direct de uitkomsten van de evaluatie te schetsen is in hoofdstuk 2 van de rapportage de conclusie van de evaluatie van het programma VAV weergegeven. Daarna volgt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het doel van de evaluatie en de aanpak van het onderzoek. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de evaluatie besproken.
Pagina 6
1 juni 2008 Ons kenmerk 1010247-019/mpo/pti
2
Conclusies De volgende conclusies volgen uit de resultaten van de evaluatie: Ten eerste, de doelen van het programma zijn behaald. Binnen het programma zijn de beloofde 3
20 verbetertrajecten gestart en afgerond . Binnen deze trajecten heeft een groot deel van de bedrijven de voorgenomen reductie van het aantal arbeidsongevallen met 10% of meer 4
gerealiseerd . Bijna alle bedrijven hebben het gevoel op de goede weg naar verbetering van prestaties te zijn, en zijn vast van plan de interventies voort te zetten en zelfs te intensiveren. De geselecteerde bedrijven hadden al voor het intreden van de verbetertrajecten, het onderwerp arbeidsveiligheid hoog op de bedrijfsagenda staan en waren zodoende intrinsiek gemotiveerd om de arbeidsveiligheid binnen het bedrijf te verbeteren. De veiligheidsverbetertrajecten vormden daardoor voor veel bedrijven een extra bijdrage aan de verbetering van de arbeidsveiligheid. Het werkte binnen deze organisaties als een katalysator om initiatieven eerder, sneller of grootser op te pakken. De verbetertrajecten hebben een serie goede praktijken opgeleverd die als kennisbron en inspiratie kunnen dienen voor andere bedrijven die willen werken aan de verbetering van het veiligheidsbewustzijn. Op dit moment tonen de goede praktijken hun waarde binnen de netwerken tussen bedrijven die in het programma zijn ontstaan. Deze contacten zijn gelegd op de bijeenkomsten georganiseerd in het programma, en in de bijeenkomsten die bilateraal zijn gelegd op advies van betrokken beleidsmedewerkers van het ministerie van SZW. Ten tweede, is er een risicomodel voor arbeidsveiligheid (Occupational Risk Model) ontwikkeld met een database van ongevalgegevens. Het model biedt nauwkeurig en nieuw kwantitatief inzicht in de oorzaken en gevolgen van arbeidsongevallen. Zodoende levert de kennis die voorkomt uit het model nu al een rationele basis voor de inrichting van de inspectieprogramma's van de Arbeidsinspectie. Dit sluit aan bij de opdracht aan de inspectie om haar toezicht risicogericht in te richten. De kennis uit het model biedt de inspectie tevens de mogelijkheid bedrijven te adviseren over effectieve naleving van regelgeving. Ook dit laatste sluit aan bij de wijze waarop Rijksinspectiediensten hun toezicht moeten vorm geven, namelijk toezicht gericht op preventie en bevordering van naleving in plaats van primair sanctionerend. Echter, geen van deze resultaten heeft duurzame waarde en zal het beoogde effect hebben van een bredere ontwikkeling naar meer arbeidsveiligheid, wanneer er geen structurele aandacht zal zijn voor de borging en verspreiding van de resultaten van het programma. Dit geldt zowel voor de resultaten van de verbetertrajecten als voor de resultaten die voortkomen uit het risicomodel.
3
23 bedrijven hebben deelgenomen aan de veiligheidsverbetertrajecten.
4
"Van de 17 projecten zijn 5, volgens de gehanteerde criteria, duidelijk succesvol, hebben nog 4 enige indicaties van
succes, hebben 5 (nog) geen bewijs van succes, ondanks twee jaar van data na aanvang van de interventies, en is het voor 3 nog te vroeg om een uitspraak over te doen, omdat er maar één jaar van data na de interventie beschikbaar is. Bijna alle van deze bedrijven hebben het gevoel veel van de ervaring van de interventies te hebben geleerd en op weg naar duidelijk succes te zijn. Één bedrijf heeft zich vroegtijdig uit het programma teruggetrokken." [ 30].
Pagina 7
1 juni 2008 Ons kenmerk 1010247-019/mpo/pti
De goede praktijken kunnen alleen waarde hebben wanneer deze toegankelijk blijven en verspreid raken bij andere bedrijven dan die bedrijven die direct betrokken zijn geweest bij het programma. De waarde van de goede praktijken zal het meest optimaal zijn, wanneer de goede praktijken actief ontsloten worden voor geïnteresseerde bedrijven. Hetzelfde geldt voor de kennisnetwerken die zijn ontstaan tussen bedrijven rond het onderwerp arbeidsveiligheid. Wanneer er geen probleemeigenaar is voor het onderhouden en aanjagen van deze netwerken, bestaat een grote kans dat de netwerken beperkt blijven tot de al betrokken bedrijven. Daarnaast bestaat het risico dat de netwerken verdwijnen als deze niet actief worden onderhouden en gefaciliteerd, bijvoorbeeld doordat niemand zich verantwoordelijk zal voelen voor het onderhouden van de netwerken wanneer betrokken personen vertrekken. Dit is een reële zorg, omdat de evaluatie heeft uitgewezen dat het succes van het programma voor een belangrijk deel veroorzaakt is door de persoonlijke relaties die ontstonden tussen mensen uit de verschillende bedrijven en het ministerie. Daarnaast is de betrokkenheid van het 5
bedrijfsmanagement alsook de inzet van kampioenen een belangrijke succesfactor in het programma gebleken. Wanneer er niet voor wordt gezorgd dat de relaties in stand worden gehouden met personele wisselingen binnen de bedrijven of het ministerie, is het waarschijnlijk dat deze netwerken verwateren en hun aanjagende waarde verliezen. Ook de opbrengsten van het risicomodel zullen hun waarde verliezen wanneer de resultaten van het model niet worden uitgedragen en verspreid. Op dit moment zijn de resultaten van het model alleen binnen een kleine kring van experts bekend. Het is belangrijk dat deze bekendheid binnen een brede groep van gebruikers binnen de bedrijven en binnen het ministerie wordt verspreid. Alleen dan heeft het model een meer duurzaam en breder effect op de arbeidsveiligheid. Tot slot is het belangrijk dat het model en de bijbehorende database en software (Storybuilder) worden onderhouden en geactualiseerd. Dit onderhoud en deze actualisering zijn noodzakelijk om te voorkomen dat deze tussenproducten van het programma hun waarde verliezen. Alleen wanneer het model op gezette tijden wordt aangepast aan veranderende omstandigheden, de database wordt geactualiseerd met nieuwe ongevallen en de software wordt onderhouden, blijven deze producten van het programma waardevol.
5
Kampioenen zorgen voor blijvende aandacht voor het onderwerp arbeidsveiligheid. Zij fungeren als ´aanjager´ voor het
thema binnen het eigen bedrijf en soms ook binnen andere bedrijven
Pagina 8
1 juni 2008 Ons kenmerk 1010247-019/mpo/pti
3
Doel en aanpak 3.1 Doel van de evaluatie Nu het programma Versterking Arbeidsveiligheid van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid formeel beëindigd is, is een evaluatie van het gehele programma gewenst. Het doel van deze evaluatie op metaniveau is inzicht te krijgen in wat het programma heeft opgeleverd en wat van het proces en de inhoud c.q. de aanpak van het programma kan worden geleerd. Hiertoe zijn drie hoofdonderzoeksvragen geformuleerd: 4. Zijn de doelen van het VAV programma behaald? 5. Wat zijn de (meer)opbrengsten van het VAV programma? 6. Wat zijn de succes- en faalfactoren daarbij?
3.2 Aanpak van de evaluatie Deze evaluatie is uitgevoerd tussen oktober 2007 en februari 2008. Het onderzoek is vanuit het ministerie van SZW begeleid door een begeleidingscommissie (zie bijlage 5). Om tot de beantwoording van bovenstaande hoofdvragen te komen is een aantal stappen in het onderzoek doorlopen. Het fundament van de evaluatie is in de eerste stap van het onderzoek de startbijeenkomst - gelegd. In samenspraak met de begeleidingscommissie zijn de onderzoeksvragen nader geoperationaliseerd en is een overzicht van resultaatindicatoren ontwikkeld. Ook is de onderzoeksaanpak, evenals de planning en taakverdeling met de begeleidingscommissie doorlopen. Vervolgens is, op basis van een deskstudie van rapportages en documenten over het programma VAV, beoordeeld in hoeverre en op welke wijze aanvullend onderzoek nodig is om de hoofdvragen van het onderzoek te beantwoorden. Deze beoordeling is vastgelegd in het 6
Tussenrapport Deskstudy Evaluatie Programma Arbeidsveiligheid en met de begeleidingscommissie besproken. Op basis van de uitkomsten van de deskstudie is met 13 betrokkenen bij het programma VAV gesproken (bijlage 3). De deskstudie aangevuld met de informatie verkregen uit de interviews resulteerden in de conceptrapportage. Deze is besproken met de begeleidingscommissie. Op basis van dit gesprek is het conceptrapport op enkele punten aangepast en aangevuld en is de definitieve rapportage opgeleverd.
6
KplusV organisatieadvies, Tussenrapport Deskstudy Evaluatie Programma Arbeidsveiligheid, 9 november 2007
Pagina 9
1 juni 2008 Ons kenmerk 1010247-019/mpo/pti
4
Resultaten 4.1 Context en organisatie programma Het programma Versterking Arbeidsveiligheid is één van de beleidsinstrumenten van het ministerie van SZW om haar algemene doelstelling "bevorderen van veilige en gezonde arbeidsomstandigheden en goede verzuimaanpak" [26] te bewerkstelligen. Het is een experimenteel programma wat liep van 2003 tot en met begin 2008. Binnen het ministerie van SZW is in 2003 een programmabureau ingericht voor de aansturing, organisatie en uitvoering van het programma. Er is bij de bemensing van het programmabureau gekozen voor een combinatie van beleidsmedewerkers en extern ingehuurde programmamedewerkers. Dit was een andere organisatorische opzet dan gebruikelijk binnen het ministerie. Het ministerie heeft gekozen voor deze opzet met externe medewerkers om de noodzakelijke kennis en capaciteit aan te trekken. Maar ook om na afronding van het programma het programmabureau relatief eenvoudig te kunnen beëindigen. Voor de inbedding in het ministerie is gezorgd door in de uitvoering te kiezen voor wisselende koppels van een beleidsmedewerker en een externe programmamedewerker. Een belangrijk deel van het programmabureau was afkomstig uit het bedrijfsleven. Zij brachten niet alleen kennis en ervaring mee, maar zorgden ook voor een extern gerichte oriëntatie. Het was vanaf het begin van het programma de bedoeling om bedrijven rechtstreeks te betrekken, maar de mate waarin en de wijze waarop dit is gebeurd is beïnvloed door de bedrijfsmatige achtergrond van het programmabureau. Het programma is begeleid door een stuurgroep met daarin vertegenwoordigers van werkgeversorganisatie VNO-NCW en MKB Nederland, werknemersorganisatie FNV en de CNV en het ministerie van SZW. Deze stuurgroep is gedurende het gehele programma betrokken geweest. Naarmate het programma vorderde heeft de stuurgroep meer het karakter van een klankbordgroep gekregen. Programma Versterking Arbeidsveiligheid Veiligheidsverbetertrajecten
Risicoanalysemodel en database
Het vergroten van het veiligheidsbewustzijn in geselecteerde bedrijfstakken en doelgroepen door gerichte Veiligheidsverbeterstrajecten, die specifiek zijn afgestemd op de kenmerken van deze bedrijfstakken en doelgroepen.
Het opzetten van een kwantitatief risicoanalysemodel, dat – gevoed door een hiervoor op te zetten database – de besluitvorming over de maatregelen voor risicoreductie in de bedrijfstakken en doelgroepen ondersteunt.
Figuur 1. Het programma Versterking Arbeidsveiligheid: twee hoofdsporen Het programma sluit één op één aan op de verantwoordelijkheid van het ministerie om te bevorderen dat werkgevers en werknemers veilige en gezonde arbeidsomstandigheden en een goed verzuimbeleid in hun ondernemingen realiseren. Het programma bestond namelijk uit twee hoofdsporen (zie figuur 1) gericht op enerzijds beïnvloeding van arbeidsveiligheid en anderzijds het creëren van een kwantitatieve onderbouwing van arbeidsveiligheid.
Pagina 10
1 juni 2008 Ons kenmerk 1010247-019/mpo/pti
Deze twee hoofdsporen zijn gescheiden van elkaar uitgevoerd. Wel zijn er raakvlakken door de gezamenlijke doelstelling (reductie van arbeidsongevallen), door de betrokkenheid dezelfde personen en door de inzet van dezelfde kennis. In het projectplan [1] was in eerste instantie uitgegaan van meerdere deelprojecten binnen deze twee hoofdsporen, maar deze zijn in de beginfase verlaten. Er is gekozen voor een flexibele aanpak gericht op het realiseren van de hoofddoelstelling: reductie van arbeidsongevallen. Bedrijven
Veiligheidsverbetertrajecten Programma bureau
Stuurgroep
Extern bureau mw
Reductie van arbeidsongevallen
Beleids mw
Risicoanalysemodel
Workgroup ORM
Figuur 2. De structuur van de programmaorganisaties Voor het benaderen van een twintigtal bedrijven of bedrijfsgroepen werd in eerste instantie een beroep gedaan op werkgevers- en brancheorganisaties. Er werd gekozen voor deze getrapte benadering om ook kleinere bedrijven te bereiken. Deze weg bleek echter niet het gewenste resultaat op te leveren. Het aantal aanmeldingen voor de veiligheidsverbetertrajecten bleef in de eerste jaren nog achter ten opzichte van het gestelde doel van 20 trajecten (zie figuur 2). Het programmabureau stapte af van de getrapte benadering (via werkgevers- en brancheorganisaties naar bedrijven) en ging bedrijven rechtstreeks benaderen. Deze nieuwe aanpak resulteerde in de gewenste toestroom van bedrijven. De meeste van de deelnemende bedrijven bevonden zich al in een veiligheidsverbeterproces. 25
Doel: 20 trajecten 20 Cumulatief aantal veiligheidsverbetertrajecten
15
10
5
0 2003
2004
2005
2006
2007
Figuur 3. Ontwikkeling aantal veiligheidsverbetertrajecten
Pagina 11
1 juni 2008 Ons kenmerk 1010247-019/mpo/pti
De focus van de verbetertrajecten lag op de zogenoemde koplopers in de uitvoering van het arbeidsveiligheidsbeleid. De bedrijven die deelnamen aan het programma hadden het onderwerp arbeidsveiligheid al hoog op de bedrijfsagenda staan en waren zodoende al intrinsiek gemotiveerd om de arbeidsveiligheid in hun bedrijf te verbeteren [28]. Deelname aan de veiligheidsverbetertrajecten was voor de bedrijven een extra motivatie om concreet vorm en inhoud te geven aan de verbetering van de arbeidsveiligheid in het bedrijf. De bedrijven in de veiligheidsverbetertrajecten zijn intensief begeleid door het programmabureau. Deze intensieve begeleiding bestond uit vier gesprekken per deelnemend bedrijf per jaar. Daarnaast zijn in 2007 door het ministerie twee netwerkbijeenkomsten georganiseerd en 7
zijn ook door bedrijven zelf twee uitwisselingsbijeenkomsten geïnitieerd . De veiligheidsverbetertrajecten hebben geresulteerd in daadwerkelijke verbetering van de arbeidsveiligheid door interventies die vooral gericht waren op verandering van de bedrijfscultuur [6]. De interventies bij een deel van de bedrijven zijn gedocumenteerd als goede praktijkvoorbeelden [14]. 8
Daarnaast zijn de goede voorbeelden weergegeven op de website ´arbo-portaal´ van het ministerie. Het tweede hoofdspoor, het risicomodel en de database, heeft parallel aan de veiligheidsverbetertrajecten gelopen. Een werkgroep bestaande uit internationale experts op het vlak van arbeidsveiligheid, de Workgroup for Developing the Occupational Risk Model (WORM), heeft invulling gegeven aan dit tweede hoofdspoor. De basis ligt in een database van ruim 9100, tussen 1998 en 2004 aan de Arbeidsinspectie gemelde, arbeidsongevallen. Hieruit zijn achtereenvolgens twee producten ontstaan: Storybuilder, een grafische interface voor risicoanalisten, om resultaten van ongevallenonderzoek vast te leggen [24]; het risicomodel, ook wel aangeduid als Occupational Risk Model (ORM). Storybuilder is ontstaan vanuit de analyse van ruim 9100, tussen 1998 en 2004 aan de Arbeidsinspectie gemelde, arbeidsongevallen. Spraakmakende voorbeelden van deze geanalyseerde arbeidsongevallen is het ongeval met de steiger in de Amer energiecentrale in Geertruidenberg (2003) en de explosie in de olieraffinaderij Bunsfield in het zuidoosten van Engeland (2005). Op basis van de analyse van ruim 9100 ongevallen zijn 36 generieke ongevallenmodellen (scenario's) ontwikkeld. Met deze modellen werden directe en achterliggende ongevaloorzaken inzichtelijk. De uitkomsten van de Storybuilder zijn gepresenteerd op een netwerkbijeenkomst. Daarnaast is de Storybuilder op aanvraag beschikbaar voor bedrijven. Het risicomodel is in 2006 gereedgekomen [5]. Het is een verdere doorontwikkeling van Storybuilder. Het is gebaseerd op dezelfde database van arbeidsongevallen, maar er zijn int het ontwerp andere keuzes gemaakt, de data is aangevuld met nieuwe gegevens (blootstellingsdata) en een deel van de data is weggelaten. Het risicomodel functioneert, maar door het ontbreken van de user-interface is het programma (nog) niet geheel gebruiksvriendelijk. Het wordt vooralsnog alleen door de direct betrokkenen gebruikt.
7
Circa 80 bedrijven hebben deelgenomen aan een netwerkbijeenkomst georganiseerd door Corus en circa 50 bedrijven
hebben deelgenomen aan een netwerkbijeenkomst georganiseerd door Bavaria. 8
http://www.arbonieuwestijl.nl/8/Arbeidsveiligheid.html
Pagina 12
1 juni 2008 Ons kenmerk 1010247-019/mpo/pti
De resultaten van het risicomodel zijn tevens te vinden op de website ´arbo-portaal´9 van het ministerie. In het laatste stadium van het programma zijn 16 additionele verbetertrajecten toegevoegd. De kennis die is voortgekomen uit de verbetertrajecten, leek ook relevant voor kleine- en middelgrote bedrijven (MKB). De bedrijven die aan deze pilots deelnamen waren MKBondernemingen afkomstig uit de sectoren transport, bouw, installatietechniek en industrie. De pilots zijn uitgevoerd gedurende het vierde kwartaal van 2007. Een evaluatie van deze trajecten viel buiten de scope van deze evaluatie. Met het door het ministerie georganiseerde veiligheidsfestival op 13 maart 2008 wordt de afsluiting van het programma Versterking Arbeidsveiligheid gemarkeerd.
4.2 Doelstellingen en doelrealisatie Oorspronkelijk heeft het ministerie van SZW drie hoofddoelen voor het programma VAV geformuleerd. Deze doelen zijn vanaf het begin van het programma expliciet geweest. Gaandeweg het programma zijn de drie hoofddoelen van het programma verbreed tot het aantal van acht doelen (voor een schematisch overzicht van de doelen en de beoogde resultaten zie bijlage 2). De hoofddoelen van het onderzoek liepen als een rode draad door het programma. Het programma was gericht op het intensiveren van het arbeidsveiligheidbeleid, waarbij de nadruk lag op het vergroten van het veiligheidsbewustzijn van werkgevers en werknemers en het versterken van de veiligheidscultuur in bedrijven. Naarmate het programma vorderde zijn de doelen en de beoogde resultaten verbreed: het ministerie heeft de lat gaandeweg het programma hoger gelegd en het relatieve belang van procesresultaten is toegenomen. Het hoofddoel van het programma bleef echter in essentie nog ongewijzigd ten opzichte van het oorspronkelijke projectplan. Hieronder worden de drie hoofddoelen en de in de loop van het programma toegevoegde nevendoelen omschreven. Tevens wordt toegelicht wat de beoogde resultaten waren per doel en de uiteindelijke doelrealisatie per doel. Hoofddoelen en doelrealisatie 1. Reductie van arbeidsongevallen met minstens 10% in de 23 geselecteerde bedrijven en 10
bedrijfstakken . 2. Het vergroten van het veiligheidsbewustzijn in de geselecteerde bedrijfstakken en doelgroepen door gerichte veiligheidsverbetertrajecten, die specifiek zijn afgestemd op de kenmerken van deze bedrijfstakken en doelgroepen. 3. Het opzetten van een kwantitatief risicomodel voor arbeidsongevallen dat, gevoed door een hiervoor op te zetten database, de besluitvorming over de maatregelen van risicoreductie in de bedrijfstakken en doelgroepen ondersteunt.
9
http://www.arbonieuwestijl.nl/8/Arbeidsveiligheid.html
10
In de oorspronkelijke opzet is uitgegaan van 20 op te starten verbetertrajecten [2].
Pagina 13
1 juni 2008 Ons kenmerk 1010247-019/mpo/pti
Doelstelling 1: Reductie van arbeidsongevallen met minstens 10% in de 23 geselecteerde bedrijven en bedrijfstakken Het centrale doel van het programma was de reductie van het aantal arbeidsongevallen binnen 23 geselecteerde bedrijven en bedrijfstakken. De geselecteerde bedrijven en bedrijfstakken werden gekozen uit die branches waar relatief veel arbeidsongevallen plaats vinden. Daarnaast betrof het bedrijven die al intrinsiek gemotiveerd waren om verbeteringen in de arbeidsveiligheid in het bedrijf door te voeren. Zij hadden het thema arbeidsveiligheid al hoog op de agenda staan, voordat het ministerie de bedrijven voor het programma VAV selecteerde. In de geselecteerde bedrijven en bedrijfstakken waar relatief veel arbeidsongevallen plaatsvonden, zo werd voorondersteld, waren alternatieve, innovatieve beleidstrajecten nodig om de veiligheid te verbeteren omdat regelgeving en toezicht kennelijk onvoldoende resultaat boekten. De geselecteerde bedrijven behoorden tot de bouwbranche, de voedingsindustrie, de logistiek, agrarische sector, de brandweer, de papierindustrie, metaalindustrie en de chemie. Doelrealisatie Geconcludeerd kan worden dat mede door de directe inspanningen van SZW, het aantal arbeidsongevallen bij de meerderheid van de geselecteerde bedrijven met meer dan 10% is gedaald. Er zijn 17 van de 23 verbetertrajecten beoordeeld [30]. Bij vijf van deze 17 verbetertrajecten was sprake van een wetenschappelijk aantoonbare dalende trend, bij nog 11
eens vier was er een indicatie van succes , bij vijf trajecten is nog geen verbetering te zien en bij drie trajecten is het nog te vroeg om een wetenschappelijk oordeel te kunnen geven. De ambities van de deelnemende bedrijven lagen in de regel hoger dan genoemde 10% reductie van arbeidsongevallen. Een aantal bedrijven scoorde ook beduidend beter dan de genoemde reductie, met een uitschieter van een bedrijf met een 90% reductie. Met de realisatie van deze arbeidsongevallenreductie is het hoofddoel van het Programma VAV gerealiseerd. Belangrijke aantekening hierbij is dat binnen veel bedrijven het veiligheidsverbetertraject onderdeel uitmaakte van een continuerend verbeteringsproces van de arbeidsveiligheid binnen bedrijven. De positieve trend van verbetering van de arbeidsveiligheid was in deze bedrijven, door doorlopende inspanningen, ook al eerder zichtbaar [28, 30]. Doelstelling 2: Het vergroten van het veiligheidsbewustzijn in de geselecteerde bedrijfstakken en doelgroepen door gerichte veiligheidsverbetertrajecten Dit doel was een nadere concretisering van doel 1, de reductie van arbeidsongevallen. Bij aanvang van het programma werd voorondersteld dat het aantal ongevallen zou afnemen wanneer werknemers in de geselecteerde bedrijven zich meer bewust zouden zijn van de veiligheidsrisico's in hun werk en dus meer "veiligheidsbewust" hun werk zouden doen. Bij de realisatie van doel 2 stond de programmaleiding twee resultaten voor ogen: 1. een aantal "goede praktijken" die konden dienen als voorbeeld voor andere bedrijven over hoe het veiligheidsbewustzijn verbeterd kan worden. Deze goede praktijken zouden de basis vormen voor het verder verspreiden van ontstane, praktische kennis over de verbetering van arbeidsveiligheid in bedrijven; 2. een aantal algemene, min of meer gestandaardiseerde interventiestrategieën waarmee verbetertrajecten in andere bedrijven gestart zouden kunnen worden. 11
Een indicatie van succes betekent dat één indicator (tussenproduct of output) een statistisch significante gunstige trend
laat zien, of er is een gunstige, bijna statistisch significante trend in twee indicatoren.
Pagina 14
1 juni 2008 Ons kenmerk 1010247-019/mpo/pti
Doelrealisatie In aansluiting op de realisatie van het eerste doel is ook het veiligheidsbewustzijn van de in de veiligheidsverbetertrajecten betrokken werknemers verhoogd. Binnen de bedrijven waar een veiligheidsverbetertraject heeft gelopen is feitelijk gebleken dat veiligheidsbewustzijn leidt tot meer veilig gedrag wat vervolgens leidt tot minder ongevallen. De sleutelwaarden bij de interventies zijn motivatie en betrokkenheid [28]. Hierdoor ontstaat een dialoog tussen het management, staf en de werkvloer om gevaarlijke situaties te identificeren en op te lossen. De interventies bij een deel van de bedrijven zijn gedocumenteerd als goede praktijkvoorbeelden 12
[14]. Daarnaast zijn goede praktijkvoorbeelden weergegeven op de website ´arbo-portaal´ het ministerie. Hier is binnen zes branches
13
en voor zeven aanpakken
14
van
het volgende
weergegeven: de aanpak van het verbetertraject; de doelstellingen van het verbetertraject; de stand van zaken van het verbetertraject; de ervaringen met het verbetertraject. De specifieke aard van bedrijven, haar veiligheidscultuur en de noodzaak binnen bedrijven om zelf een plan van aanpak te ontwikkelen om de nodige betrokkenheid te krijgen bij het management en haar werknemers, vereisten een verbeteraanpak die was afgestemd op de kenmerken van de bedrijven. De verbetertrajecten zijn daarom bottom up ontwikkeld (er is sprake van maatwerk) en niet via een gestandaardiseerde, instrumentele aanpak door het ministerie aan het bedrijf voorgeschreven. Het beoogde resultaat om een aantal min of meer gestandaardiseerde interventiestrategieën te ontwikkelen, bleek daarom niet te realiseren. Deze bottum up benadering is in lijn met de theorieën die aangegeven dat cultuurveranderingen in organisaties afhankelijk zijn van het feitelijk gedrag van leden van de organisatie dat met de nieuwe culturele waarden overeenstemt en deze versterkt. "Het is mogelijk een wenselijke cultuur te definiëren en strategieën en activiteiten te bepalen die een verandering teweeg moeten brengen, maar als het veranderingsproces niet in de hoofden van mensen zit, zij geen nieuw gedrag tentoon willen spreiden en de managementcapaciteiten van de organisatie niet worden gewijzigd, dan komt er geen verandering in de basiscultuur van de organisatie" [27]. Doelstelling 3: Opzetten van een kwantitatief risicomodel, een onderliggende database en software om het model te gebruiken Het derde hoofddoel van het programma, betrof de ontwikkeling van het risicomodel voor arbeidsongevallen (Occupational Risk Model), waarmee het mogelijk is de oorzaken en gevolgen van arbeidsongevallen te analyseren. Deze analyses hadden tot doel meer specifiek en nauwkeurig inzicht te krijgen in de meest voorkomende oorzaken van verschillende soorten ongevallen.
12
http://www.arbonieuwestijl.nl/8/Arbeidsveiligheid.html
13
Bouw, productiebedrijven, land- en tuinbouw, zorg- en hulpverlening, logistiek en overig
14
Workshops en trainingen, observatie en feedback, bestaande structuren, campagnes en voorlichting, digitale tools,
samenwerking tussen bedrijven, intervisiegroepen.
Pagina 15
1 juni 2008 Ons kenmerk 1010247-019/mpo/pti
Dit moest informatie opleveren: 1. waarmee bedrijven kunnen bepalen hoe zij op de meest effectieve en efficiënte wijze kunnen investeren in arbeidsveiligheid; 2. waarmee de Arbeidsinspectie haar toezichtcapaciteit zo effectief mogelijk zou kunnen richten op die zaken die het meest belangrijk zijn voor arbeidsveiligheid; 3. waarmee de beleidsdirectie meer nauwkeurig en rationeel onderbouwd zou kunnen bepalen op welke veiligheidsrisico's haar beleid gericht zou moeten zijn. Ter ondersteuning van het model, moest een database worden opgezet waarin gegevens stonden die input leverden voor de analyses met het model. Deze database zou worden gevuld met gegevens van de ongevalrapportages die door de Arbeidsinspectie worden verzameld in het kader van hun toezichtstaak. Tot slot, is naast het model en de database, software ontwikkeld (Storybuilder) die als interface moest dienen voor het gebruik van het model. Doelrealisatie Ook het derde doel van het programma is gerealiseerd. Generieke ongevalmodellen zijn gevoed met de (GISAI) data uit de database. Door het vastleggen van generieke ongevalmodellen in de grafische interface Storybuilder is nu op grote schaal kwantitatieve informatie beschikbaar over hoe vaak risicobarrières falen en waarom. Daarnaast is inzicht ontstaan in de belangrijkste risicogroepen voor ongevallen. Deze nieuwe inzichten maken het mogelijk meer effectieve maatregelen te treffen tegen ongevallen. Het risicomodel gaat in 2008 de gebruikersfase in, waarin het door ondernemers en werkgevers op gebruiksvriendelijkheid wordt getest. De 15
resultaten van het kwantitatief risicoanalysemodel zijn nu al op de website ´arbo-portaal´
van
het ministerie extern toegankelijk. Op het arbo-portaal is binnen acht branches
16
en zeven ongevaltypen
17
weergegeven:
een beschrijving van het type ongeval (bijvoorbeeld aanrijden door voertuig, of agressie); een overzicht van het aantal ernstige ongevallen van dit type dat jaarlijks aan de arbeidsinspectie gerapporteerd wordt en een indicatie van de ernst en het type letsel; een overzicht van de belangrijkste activiteiten die een persoon uitvoerde toen het ongeluk gebeurde of andere belangrijke factoren (bijvoorbeeld type gebruikt gereedschap, machine, of materiaal, of snelheid van voertuig); de directe oorzaken (bijvoorbeeld voetganger was onzichtbaar voor bestuurder); de achterliggende oorzaken die teruggevoerd kunnen worden naar taken van het management (bijvoorbeeld zorgen voor een voetgangersgebied waarin geen voertuigen kunnen komen). Met deze informatie kan worden nagegaan wat de belangrijkste oorzaken voor ongevallen zijn en wat de belangrijkste preventieve maatregelen zijn. Het bedrijf moet zelf beoordelen of de ongevallen in hun bedrijf mogelijk zijn, en of de benodigde preventieve maatregelen naar behoren zijn uitgevoerd.
15
www.arboportaal.nl
16
Horeca, aardappelen- groente- fruitsector, bouw, metaal, papier en karton, sociale werkvoorziening, rubber en kunststof,
heftrucks. 17
Vallen (van personen en voorwerpen), aanrijding, gevaarlijke atmosfeer, agressie en extreme krachtsinspanning,
machines en handgereedschap, andere vormen van contact met voorwerpen, gevaarlijke stoffen brand en explosie.
Pagina 16
1 juni 2008 Ons kenmerk 1010247-019/mpo/pti
Ook wordt het model inmiddels door de Arbeidsinspectie gebruikt om prioriteiten in het inspectieprogramma vast te stellen en de inspecteurs bij hun controles te onderstenen. Het brede effect van de hoofddoelen Het beoogde 'brede' effect van de hoofddoelen is nog een punt van aandacht. Hierbij wordt gedoeld op de structurele doorwerking van de resultaten in de arbeidsveiligheidssituatie binnen bedrijven in Nederland. Onduidelijk is wat de effecten van het programma op langere termijn zijn. Deze hangen namelijk sterk samen met het vervolg op het programma. De vraag is of er ook na maart 2008 continu aandacht blijft voor de door-, bij- en nawerking van de programmadoelstellingen. Dit is namelijk wel nodig. Het risicobeheersysteem kan bijvoorbeeld niet zelf de juiste en toepasselijke gegevens voor het model verzamelen en selecteren. Dat zal de gebruiker zelf moeten (blijven) doen op basis van gegevens uit eigen bedrijf of de bedrijfstak. Gebeurt dit niet dan verouderen de gegevens in het risicobeheersysteem waardoor de praktische bruikbaarheid van de resultaten van het model afneemt. Nevendoelen en doelrealisatie De doorwerking van de resultaten van de hoofddoelen ligt verankerd in een structurele aandacht voor de nevendoelen van het programma. Verankering van kennis, verspreiding van tussenproducten, inzicht in kosten en baten en ontwikkeling van beleidsinstrumentarium zijn belangrijke voorwaarden voor een blijvend effect van het programma. Deze nevendoelen zijn gaandeweg het programma geformuleerd en in meer en mindere mate geëxpliciteerd. Of de doelen behaald zijn, is minder zichtbaar en toetsbaar dan voor de hoofddoelen. Wel kan geconcludeerd worden dat de eerste stappen in het doelbereik zijn gezet. Echter, ook hier geldt dat de doorwerking van de behaalde resultaten, bepaalt of het programma op langere termijn effect zal hebben. Naast de drie hoofddoelen waren er vijf nevendoelen: 1. verankering van kennisopbouw en goede praktijken; 2. verspreiding van de tussenproducten zoals oorzaken ongevallen (Storybuilder) en de aanpak en ervaring vanuit de veiligheidsverbetertrajecten; 3. inzicht in de kosten en baten van de vermindering van arbeidsongevallen (macro- en individueel bedrijfsniveau); 4. ontwikkelen van nieuw beleidsinstrumentarium; 5. ontwikkelen instrument voor rationalisatie beleidsdoelstellingen. Doelstelling 4: Verankering van kennisopbouw en goede praktijken Verankering van kennis en goede praktijken is in de loop van het programma een belangrijk nevendoel geworden, omdat hierin de mogelijke verbreding van de resultaten van het programma lag. De programmaleiding realiseerde zich van meet af aan dat kennis goed verankerd moest zijn zodat het programma een breder effect zou hebben dan alleen bij de bedrijven en deskundigen die direct betrokken waren bij de verbetertrajecten en de ontwikkeling van het model. Doelrealisatie De verankering van de kennisopbouw en goede praktijken heeft binnen SZW op drie manieren vorm gekregen.
Pagina 17
1 juni 2008 Ons kenmerk 1010247-019/mpo/pti
Ten eerste door de organisatie van een aantal producten ter verspreiding van opgedane kennis in het bedrijfsleven, te weten: onderdeel op de ARBO-portal; de brochure "De praktijk van arbeidsveiligheid"; een aantal bijeenkomsten over het programma met belangstellenden in verschillende gremia. In hoeverre de verspreiding van opgedane kennis ook daadwerkelijk heeft geleid tot verdere verankering, is vooralsnog onduidelijk. Ten tweede is aandacht besteed aan de verankering van opgedane kennis over het programma als beleidsinterventie, door beleidsmedewerkers van de afdeling Majeure Risico's en Arbeidsveiligheid (M&A) van de directie Arbeidsomstandigheden, heel direct te betrekken bij de contacten met deelnemende bedrijven en de bijeenkomsten die zijn georganiseerd in het kader van de verbetertrajecten. Uit de interviews met betrokken medewerkers komt naar voren dat dit heeft bijgedragen aan hun inzicht in de wijze waarop bedrijven omgaan met arbeidsveiligheid. Ook heeft het bijgedragen aan de kennis over de wijze waarop het ministerie hierop invloed kan uitoefenen. Overigens heeft deze betrokkenheid zich nu nog beperkt tot medewerkers van het ministerie binnen de afdeling Majeure Risico's en Arbeidsveiligheid (M&A) van de directie Arbeidsomstandigheden. De kennis is in mindere mate verspreid naar andere afdelingen van het ministerie. Interne verspreiding en verankering van kennis over het risicomodel (Occupational Risk Model) heeft minder actief vorm gekregen. Uit de interviews komt het beeld naar voren dat dit zich vooral heeft beperkt tot een klein aantal direct betrokken experts. Ten derde is aandacht besteed aan de verankering van kennis door de producten van het programma gedegen te archiveren. Dit heeft onder verantwoordelijkheid van de interne werkgroep 'archivering', concreet vorm en inhoud gekregen. Relevante bestanden van zowel de ontwikkeling van het risicobeheerssysteem als de goede praktijken van de verbetertrajecten zijn digitaal gearchiveerd (danwel fysiek met als doel deze later digitaal te archiveren). Niet alleen de medewerkers van het programmabureau maar (juist) ook de beleidsmedewerkers zijn bekend met het archiveringssysteem, zodat na afronding van het programma informatie op eenvoudige wijze kan worden achterhaald. Hoe de verankering van kennisopbouw en goede praktijken binnen bedrijven is vormgegeven, is onduidelijk. De geselecteerde bedrijven waren al voor aanvang van het programma VAV intrinsiek gemotiveerd om het onderwerp arbeidsveiligheid op de bedrijfsagenda te zetten. De subsidie van SZW was vaak een katalysator om de aanpak van de verbetering van arbeidsveiligheid te versnellen of grootser op te zetten. Verankering van kennis en goede praktijken lijkt vanuit dit oogpunt dan ook geen direct zorgpunt. De steun van het management en de rol van ´kampioenen´
18
zijn echter van groot belang. De motivatie van het bedrijf is sterk
afhankelijk van de persoonlijke inzet. Met dat in het achterhoofd blijft de verankering van kennisopbouw ook binnen bedrijven een belangrijk aandachtspunt.
18
Kampioenen zorgen voor blijvende aandacht voor het onderwerp arbeidsveiligheid. Zij fungeren als ´aanjager´ voor het
thema binnen het eigen bedrijf en soms ook binnen andere bedrijven.
Pagina 18
1 juni 2008 Ons kenmerk 1010247-019/mpo/pti
Doelstelling 5: Verspreiding van de tussenproducten Hoewel het programma zich vooral richtte op de realisatie van een aantal einddoelen, bleek het programma een aantal tussenproducten op te leveren die nuttig waren. De belangrijkste voorbeelden hiervan zijn Storybuilder, de software dat als interface dient voor de bouw en het gebruik van het risicomodel en, ten tweede, de opgedane kennis over het opzetten van een verbetertraject in een aantal bedrijven. Voor Storybuilder - waarvan het ministerie van SZW aan driehonderd leden van de Nederlandse Vereniging voor Veiligheidskundigen (NVVK) en aan de geselecteerde bedrijven tussentijdse resultaten heeft gepresenteerd - bleken meteen een aantal bedrijven geïnteresseerd te zijn in de software om daarmee eigen modellen te bouwen en te analyseren. Omdat het gebruik van Storybuilder door bedrijven aansloot bij de hoofddoelen van het programma, stelde het ministerie de software ter beschikking. Het tweede voorbeeld - de ervaring die bedrijven opdeden met het opzetten en uitrollen van verbetertrajecten - bleek onmiddellijk nuttig te zijn voor bedrijven die ook wilden deelnemen in het stimuleringsprogramma. Om dit te faciliteren, bracht het ministerie bedrijven met een hulpvraag in contact met bedrijven die al ervaring hadden opgedaan. Doelrealisatie Via netwerkbijeenkomsten en informatiebijeenkomsten heeft het ministerie van SZW aan de vijfde doelstelling van het programma VAV invulling gegeven. In een tweetal netwerkbijeenkomsten kwamen managers van geselecteerde bedrijven bijeen om hun aanpak en ervaring met de veiligheidsverbetertrajecten met elkaar te bespreken. Het ministerie fungeerde als intermediair, waardoor een informeel netwerk van veiligheidsmanagers ontstond. Dit netwerk fungeert als een informeel platform voor de uitwisseling van kennis en ervaring. De kanttekening daarbij is dat dit netwerk geen vaste structuur is. Het wordt gezien als welkome aanvulling op bestaande, meer stabiele, platforms voor veiligheidsmanagement. In mindere mate heeft het ministerie van SZW het risicomodel (Occupational Risk Model) direct onder de aandacht van ondernemers en bedrijven gebracht. Wel heeft het ministerie de Storybuilder in informatiebijeenkomsten aan toekomstige gebruikers – driehonderd leden van de NVVK en de bedrijven die deelnamen aan het programma VAV - gepresenteerd. Het gehele risicomodel was in deze fase nog in ontwikkeling. Bedrijven kregen daardoor een beperkt beeld van de kwaliteiten en de bruikbaarheid van het model. Inmiddels is het model ontwikkeld en gaat deze in 2008 de gebruikersfase in. Ook voor de vijfde doelstelling geldt dat om blijvend effect te sorteren het breder blijven uitdragen van de resultaten van het programma VAV een punt van aandacht is. Zonder de inspanning van SZW is het de vraag of bedrijven onderling actief kennis blijven delen en verspreiden (en hun kennis gaan delen met niet deelnemende bedrijven!). Op basis van de gevoerde gesprekken is de verwachting dat bedrijven een veel minder intensieve rol in het uitdragen van kennis en ervaring gaan spelen wanneer de stimulerende inspanningen van SZW verminderen.
Pagina 19
1 juni 2008 Ons kenmerk 1010247-019/mpo/pti
Doelstelling 6: Inzicht in kosten en baten bij vermindering van arbeidsongevallen Hoewel de ontwikkeling van het risicomodel er in de eerste plaats op richtte om kwantitatief inzicht te krijgen in de oorzaken van arbeidsongevallen, is er van meet af aan getracht om ook inzicht te krijgen in de kosten en baten van risicobeheersmaatregelen. Doel hiervan was bedrijven inzicht te bieden hoe zij op de meest effectieve en efficiënte wijze zouden kunnen investeren in arbeidsveiligheid. Om dit doel te realiseren is in het risicomodel een systematiek ontwikkeld die inzicht biedt in de kosten van een arbeidsongeval ten opzichte van de kosten van risicobeheersmaatregelen. Doelrealisatie Het verschaffen van inzicht in de kosten en baten van de vermindering van arbeidsongevallen is een ambitieus nevendoel. In de realisatie van het risicomodel is dit meegenomen. De resultaten en mogelijkheden worden gepresenteerd op het Veiligheidsfestival op 13 maart 2008. Doelstelling 7: Het ontwikkelen van nieuw beleidsinstrumentarium De aanpak van het programma Verbetering Arbeidsveiligheid is een beleidsinnovatie voor de aanpak van arbeidsveiligheid. Er is sprake van nieuw beleidsinstrumentarium door niet primair gebruik te maken van de instrumenten wet- en regelgeving en toezicht om invloed op ondernemers en bedrijven uit te oefenen, maar door gebruik te maken van een stimuleringssubsidie direct gericht op bedrijven. Het programma heeft als nevendoel gehad ervaring op te doen met dit nieuwe instrument en een aanpak hiervoor te ontwikkelen, te testen en toe te passen. Doelrealisatie Het programma heeft geleid tot nieuw beleidsinstrumentarium. Concreet gaat het daarbij om het rechtstreeks, intensief, persoonlijk en met kennis van zaken begeleiden van bedrijven; het daarbij aanspreken van het topmanagement van deelnemende bedrijven; het als ministerie initiëren van netwerkbijeenkomsten voor het delen van kennis en ervaring. Doelstelling 8: Het ontwikkelen van een instrument voor de rationalisatie van beleidsdoelen Het risicomodel heeft als nevendoel het formuleren van rationele, kwantitatieve beleidsdoelen die het ministerie van SZW in staat stelt te bepalen of arbeid in Nederland veilig genoeg wordt uitgevoerd. Door kwantitatief te kunnen vaststellen wat het risico is op een arbeidsongeval, kan het ministerie ook kwantitatief vaststellen wat het acceptabele risiconiveau is. En of beleid ook daadwerkelijk bijdraagt of zou moeten bijdragen aan de vermindering van het risico. Per saldo betekent dit dat het ministerie haar beleidsinspanningen kan richten op de veiligheidsrisico's die te hoog gevonden worden. Daarnaast wordt het ministerie van SZW geacht haar beleid op het gebied van arbeidsveiligheid af te stemmen met het veiligheidsbeleid van onder andere het ministerie van VROM en het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Deze laatste twee ministeries hanteren voor hun veiligheidsbeleid risiconormen. Het zou zinvol zijn wanneer het ministerie van SZW haar eigen risiconormen zou kunnen gebruiken om haar beleid te toetsen aan dat van de andere ministeries.
Pagina 20
1 juni 2008 Ons kenmerk 1010247-019/mpo/pti
Doelrealisatie Met de ontwikkeling van het risicomodel is een instrument ontstaan dat inzicht geeft in ongevaloorzaken en –gevolgen en de maatregelen om deze te voorkomen. Het kan enerzijds dienen om het toezicht risicogericht in te richten en anderzijds is het een instrument om beleid te onderbouwen.
4.3 De doelgroepen Het programma VAV bestond uit twee afzonderlijke projecten, die parallel langs elkaar zijn verlopen. Ieder project met haar eigen interne en externe doelgroepen. De veiligheidsverbetertrajecten De veiligheidsverbetertrajecten kenden een duidelijke externe doelgroep, te weten de 23 geselecteerde bedrijven die deelnemen aan het project. Deze bedrijven hebben bij het ministerie van SZW een – volgens de richtlijnen van het ministerie - opgesteld plan van aanpak ingediend. Op basis van dit plan is subsidie aan de bedrijven verstrekt en heeft SZW bijstand bij de uitvoering van het traject verleend in de vorm van adviezen, informatie en het faciliteren bij de uitwerking van het plan. Daarnaast heeft SZW de rol van intermediair vervuld, waardoor bedrijven onderling goede praktijken hebben uitgewisseld. De bedrijven die geselecteerd zijn voor de verbetertrajecten hadden het thema Arbeidsveiligheid al hoog op de agenda staan en behoorden zodoende tot de groep koplopers die gemotiveerd zijn om verbeteringen op het gebied van arbeidsveiligheid in hun bedrijf door te voeren. Ten tweede zijn de uitkomsten van de verbetertrajecten – de goede praktijken – middels een archiefsysteem geborgd in de organisatie van SZW. Beleidsmedewerkers hebben toegang tot het archief en kunnen zodoende de opgedane kennis en informatie verwerken in nieuw te formuleren beleid. Concreet gaat het daarbij om het rechtstreeks, intensief, persoonlijk en met kennis van zaken begeleiden van bedrijven, het daarbij aanspreken van het topmanagement van deelnemende bedrijven en het als ministerie initiëren van netwerkbijeenkomsten voor het delen van kennis en ervaring. Tenslotte speelden de werkgevers- en werknemersorganisaties (VNO-NCW, MKB, FNV en CNV) een rol in het uitdragen van het brede resultaat van het programma. De koepelorganisaties VNO-NCW en FNV hebben in een interview aangegeven enthousiast te zijn over de uitkomsten, met de kritische noot van het FNV dat de niet gemotiveerde bedrijven niet worden bereikt. De werkgevers- en werknemersorganisaties kunnen een rol vervullen in het informeren van bedrijven over de uitkomsten van de verbetertrajecten en bedrijven stimuleren om goede praktijken uit te wisselen en goede voorbeelden te implementeren in hun bedrijfsorganisatie. De ontwikkeling van het risicomodel Het risicomodel is op initiatief van het ministerie van SZW in samenwerking met verschillende partijen ontwikkeld, te weten: het Nibra, de RIVM, adviesorganisatie White Queen, de TU Delft, Universiteit van Athene Demokritos en bij aanvang van het project was er een rol voor TNO (TNO Industriële Veiligheid en TNO Arbeid).
Pagina 21
1 juni 2008 Ons kenmerk 1010247-019/mpo/pti
Ondanks dat in de doelstelling van het model de bedrijfstakken expliciet als gebruiker worden benoemd, is het de Arbeidsinspectie – en niet de bedrijven - die momenteel gebruik maakt van het ontwikkelde risicomodel. Zoals eerder genoemd heeft de Arbeidsinspectie het model gehanteerd voor de prioritering van haar inspectieprogramma. Daarnaast sloot het model aan bij de nieuwe werkwijze van de inspectie, die meer gericht is op het adviseren en informeren van de gecontroleerde dan het op strenge nalevingcontroles. Nu het model is ontwikkeld is de gebruikersfase ingeluid. De bedrijven waren – in tegenstelling tot vooraf geformuleerde projectstappen – niet bij de ontwikkeling van het model betrokken. Wel zijn enkele bedrijven op een voorlichtingsdag ingelicht en zijn zij dus bekend met het bestaan van het model. Onduidelijk is nu óf bedrijven het model in de toekomst willen gebruiken. De werknemers- en werkgeversorganisaties (VNO NCW, FNV, MKB en CNV) hebben vanuit hun deelname aan de stuurgroep de ontwikkeling van het risicomodel meegemaakt. De VNONCW en FNV hebben in een interview aangegeven enthousiast te zijn over de uitkomsten van het model. Wel zet de FNV kanttekeningen bij het gebruik van het model door de bedrijven die niet intrinsiek gemotiveerd zijn om de arbeidsveiligheid in hun bedrijf te verbeteren. De werknemers- en werkgeversorganisaties kunnen een belangrijke rol spelen in het uitdragen van de successen van het programma VAV. Via mailing en informatiebulletins kunnen deze organisaties hun achterban op het risicomodel en de voordelen van het gebruik ervan attenderen. Een laatste doelgroep voor het risicomodel zijn de beleidsmedewerkers van het ministerie van SZW. Het model leverde een bijdrage in de ontwikkeling van nieuw beleid, door enerzijds toezicht risicogericht in te richten en anderzijds het beleid te onderbouwen. Een kritische noot bij de ontwikkeling van het model was echter dat de ontwikkeling een 'puur wetenschappelijke exercitie' is geweest. Beleidsmedewerkers van het ministerie zijn niet rechtstreeks bij de ontwikkeling van het model betrokken. Onduidelijk is nog of de beleidsmedewerkers de resultaten van het model zullen vertalen in nieuw te ontwikkelen beleid.
4.4 De (meer)opbrengsten Naast beoordeling van de realisatie van de vooraf gestelde doelen, biedt de evaluatie ook inzicht in de meeropbrengsten van het programma. Onder "meeropbrengsten" wordt hier verstaan andere opbrengsten dan vooraf waren bepaald. Bij analyse van de meeropbrengsten, kunnen twee categorieën worden onderscheiden. Deze zijn meeropbrengsten: 1. binnen kennisontwikkeling over en draagvlak voor een effectievere aanpak van arbeidsveiligheid; 2. voor kennis over en ervaring met nieuwe vormen van beleidsontwikkeling. In de volgende paragraaf wordt ingegaan op deze meeropbrengsten van, ten eerste, de veiligheidsverbetertrajecten en, ten tweede, de meeropbrengsten in de ontwikkeling van het risicomodel.
Pagina 22
1 juni 2008 Ons kenmerk 1010247-019/mpo/pti
De veiligheidsverbetertrajecten Naast concrete reductie van het aantal ongevallen en een vergroting van het veiligheidsbewustzijn binnen de betrokken betrijven, hebben de verbetertrajecten de volgende meeropbrengsten opgeleverd. Draagvlak voor belang van bewustzijn en gedrag als component van veiligheid Binnen wetenschappelijk onderzoek naar veiligheid en de oorzaken van ongevallen, is al langere tijd bekend dat veiligheidsbewustzijn een belangrijke voorwaarde is voor veilig gedrag op de werkplek. Echter, deze bekendheid is nog niet breed doorgedrongen in de aanpak van veiligheid binnen bedrijven. De veiligheidsverbetertrajecten hebben geleid tot een breder draagvlak voor deze inzichten omdat deze zeer concreet is gebleken dat dit wetenschappelijk inzicht ook in de praktijk zichtbaar is. Binnen de bedrijven waarin een verbetertraject heeft gelopen is feitelijk gebleken dat versterking van veiligheidsbewustzijn leidt tot meer veilig gedrag dat vervolgens leidt tot minder ongevallen. Omdat betrokkenen binnen deze bedrijven dit ook daadwerkelijk hebben ondervonden, is er nu breed draagvlak voor deze aanpak van arbeidsveiligheid. Dit te meer, omdat in sommige bedrijven ook is gebleken dat meer veilig gedrag op de werkvloer ook leidt tot een meer efficiënte werkwijze. Daarnaast zagen bedrijven in dat veiligheid en gedrag onderwerpen zijn waar bedrijven ook buiten de eigen branche van elkaar kunnen leren. Zodoende zochten enkele bedrijven elkaar ook buiten de eigen branche (en buiten de georganiseerde netwerkbijeenkomsten) op om kennis en ervaringen met elkaar te delen. Ook binnen het ministerie is het draagvlak voor de gekozen aanpak van arbeidsveiligheid toegenomen door de gebleken resultaten door de directe betrokkenheid van beleidsmedewerkers bij de verbetertrajecten. Ook zij konden van dichtbij ervaren hoe de verbetertrajecten leidden tot de gewenste effecten. Kennisopbouw over effectiviteit type organisatie-interventies (maatwerk) Binnen de verbetertrajecten lag de focus op verbetering van veilig gedrag door de versterking van de veiligheidscultuur en het vergroten van het veiligheidsbewustzijn. Dit is een nieuwe aanpak ten opzicht van meer traditionele aanpak via de meer instrumentele weg: de ontwikkeling van veiligheidsprocedures en technische maatregelen (vaak getoetst aan wet- en regelgeving). Hoewel deskundigen het er al langere tijd over eens zijn dat de beïnvloeding van gedrag en veiligheidsbewustzijn tot nieuwe verbeteringen van de veiligheid leidt in bedrijven die al beschikken over alle nodige technische maatregelen en procedures, zijn methodes om gedrag en bewustzijn te verbeteren nog sterk in ontwikkeling. De verbetertrajecten hebben bijgedragen aan deze kennis zowel voor betrokkenen binnen de bedrijven als betrokken deskundigen van het ministerie en kenniscentra. Kennisopbouw over effectiviteit type beleidsinterventies (maatwerk) Uit de ervaring die is opgedaan in de verbetertrajecten, is ook gebleken dat een vooraf ontwikkelde, min of meer gestandaardiseerde aanpak van veiligheidscultuur, -bewustzijn en – gedrag niet leidt tot het gewenste effect. Elk bedrijf bleek een eigen aanpak te moeten ontwikkelen om effectief te zijn. Maatwerk in de aanpak is dus nodig.
Pagina 23
1 juni 2008 Ons kenmerk 1010247-019/mpo/pti
Een verbeteraanpak voor veiligheidsbewustzijn dient bottom up te worden ontwikkeld; een gestandaardiseerde, instrumentele aanpak werkt niet. Hieronder volgt een toelichting. Uit de verbetertrajecten is gebleken dat voor beïnvloeding van gedrag en cultuur maatwerk binnen elk bedrijf nodig is. Bij de start van het programma is getracht een aantal aanpakken voor beïnvloeding (training, visueel instructiemartiaal, aanpak voor implementatie, etc.) te standaardiseren en zo kant-en-klaar aan te bieden aan de deelnemende bedrijven. Tijdens de trajecten, is gebleken dat elk bedrijf een eigen aanpak moest ontwikkelen om effectief te zijn. Argumenten voor de noodzaak voor dit maatwerk zijn: de specifieke aard van het bedrijf en haar veiligheidscultuur, de noodzaak binnen het bedrijf zelf een plan van aanpak te ontwikkelen om het nodige commitment te krijgen bij het management en de medewerkers in het bedrijf. Omdat is gebleken dat maatwerk noodzakelijk is, heeft dit ook geleid tot nieuwe kennis over de effectiviteit van type beleidsinterventies. Gebleken is dat het aanbieden van gestandaardiseerde aanpakken en procedures, zoals vaak gebruikelijk is in de uitvoering van stimulerend beleid, niet leidt tot de gewenste verbetering van veiligheidsbewustzijn en gedrag. In het programma heeft dit tot het besluit geleid om niet langer te investeren in de ontwikkeling van dit soort aanpakken maar bedrijven te ondersteunen met deskundigheid bij de ontwikkeling van een eigen aanpak. Inzicht in de beperkingen van beleid via maatschappelijk middenveld Meeropbrengst van de verbetertrajecten is ook dat het ministerie meer inzicht heeft gekregen in de mogelijkheden en beperkingen van inzet van het maatschappelijk middenveld bij uitvoering van beleid. Bij de start van het programma heeft het ministerie getracht om bedrijven te werven via de brancheorganisaties en deze in te zetten bij het opzetten en uitvoeren van de verbetertrajecten. Dit is slechts zeer beperkt gelukt. Eén van de oorzaken hiervoor is dat het voor brancheorganisaties lastig is direct contact te leggen met bedrijven. Dit komt door de getrapte structuur van brancheorganisaties (koepelorganisatie, specifieke brancheorganisatie, geografisch georganiseerde afdelingen per brancheorganisatie). Omdat het ministerie niet via het maatschappelijk middenveld bedrijven konden werven voor de verbetertrajecten, heeft het ministerie er vervolgens voor gekozen direct contact te leggen met bedrijven. Via tijdschriften en de website zijn bedrijven geworven. Vervolgens zijn deze rechtstreeks vanuit het ministerie begeleid. Meer praktisch inzicht in situatie in bedrijven bij beleidsmedewerkers Omdat beleidsmedewerkers directe contacten onderhielden met bedrijven waar een verbetertraject liep, hebben deze medewerkers ook direct inzicht gekregen in de praktische situatie in de bedrijven. Zij kregen direct inzicht in wat bedrijven gemotiveerd heeft deel te nemen, hoe en waarom bedrijven trajecten uitvoerden en welke knelpunten daarin voorkwamen. Deze direct verkregen praktische kennis over wat er bij de bedrijven leeft, heeft tevens geleid tot meer specifieke kennis binnen het ministerie over de effectiviteit van beleid en nuttige kennis voor het formuleren van nieuw beleid opgeleverd.
Pagina 24
1 juni 2008 Ons kenmerk 1010247-019/mpo/pti
Verbeterd imago ministerie van SZW Ten slotte, heeft de wijze waarop het ministerie de verbetertrajecten heeft geïnitieerd en gefaciliteerd ook geleid tot een verbetering van het imago van het ministerie en de mensen die er werken. In de interviews kwam naar voren dat de betrokkenen in de deelnemende bedrijven positief verrast waren door het feit dat het ministerie van SZW überhaupt subsidie wil verlenen voor concrete verbetertrajecten in bedrijven. Deze stimulering contrasteert met het bestaande imago van het ministerie als de uitvaardiger van beperkende regels en als sanctionerend toezichthouder. In de tweede plaats zijn bedrijven positief verrast door de deskundige, praktische adviezen die zij ontvingen van betrokken medewerkers van SZW. Dat terwijl men had verwacht dat beleidsmedewerkers van SZW niet over dergelijke kennis zouden beschikken omdat zij "ver van de dagelijkse praktijk" zouden staan. Tot slot, waren bedrijven positief verrast door de inzet van het ministerie bij de voorbereiding en uitvoering van de kennisbijeenkomsten waar kennis over de verbetertrajecten werd uitgewisseld. Bedrijven vonden deze bijeenkomsten nuttig als kennisbron, maar ook als stimulans om de verbetertrajecten door te zetten. Die stimulans kwam voort uit het enthousiasme dat bij deze bijeenkomsten bleek bij andere deelnemende bedrijven en uit de deelname van de hogere ambtenaren van het ministerie aan deze bijeenkomsten. Door de deelname van met name de Directeur Generaal toonde het ministerie welk belang zij hechtte aan de verbetertrajecten. Dit had vooral effect op het management van de deelnemende bedrijven die zich daarmee nog meer wilden committeren aan de verbetertrajecten. De ontwikkeling van het risicomodel Ook het risicomodel heeft bijgedragen aan nieuwe kennis over effectieve verbetering van arbeidsveiligheid. Naast meer kwantitatief inzicht in veiligheidsrisico's en de oorzaken van ongevallen, heeft het model nieuwe kennis opgeleverd over beheersing van veiligheidsrisico's en draagt het, in potentie, bij aan meer effectieve beleidsvorming en toezicht. Hieronder wordt ingegaan op de specifieke vormen van meeropbrengsten van het model. Nieuw inzicht in belangrijkste oorzaken van ongevallen Door meer kwantitatief inzicht in de oorzaken en risicogroepen voor ongevallen, is veel nauwkeurig inzicht verkregen in deze oorzaken en risicogroepen. Zo is gebleken dat oude aannames over deze oorzaken en risicogroepen onjuist zijn. Zo werd vooraf aangenomen dat falende risicobarrières (bijvoorbeeld een hek ter voorkoming van vallen of een stroeve vloer ter voorkoming van uitglijden) een belangrijke oorzaak van ongevallen zou zijn. Analyses met het risicomodel hebben uitgewezen dat ongelukken vaker gebeuren omdat medewerkers de aanwezige voorzieningen niet gebruiken. Nieuw inzicht in belangrijkste risicogroepen voor ongevallen Hetgeen geldt voor de oorzaken van ongevallen, geldt ook voor aannames over risicogroepen voor een ongeval. Een voorbeeld hiervan is de gefalsificeerde aanname dat werknemers met een hoge blootstelling aan bepaalde risico's (bijvoorbeeld het vallen van een ladder of een steiger), meer kans lopen op een ongeval.
Pagina 25
1 juni 2008 Ons kenmerk 1010247-019/mpo/pti
Het risicomodel wijst het tegendeel uit: juist werknemers die maar incidenteel worden blootgesteld (dus alleen af en toe op een trap of een stijger staan) een hogere kans maken op een ongeval. Deze nieuwe inzichten maken het mogelijk meer effectieve maatregelen te treffen tegen ongevallen. Instrument voor inrichting toezichtprogramma's gericht op belangrijkste risico's passend bij de nieuwe opdracht van de toezichthouder Doordat het instrument specifieke informatie bevat over de directe oorzaken van ongevallen kunnen prioriteiten van inspectieprogramma's mede worden bepaald: op basis van analyses met het risicomodel kan heel precies worden bepaald waarop inspectiemedewerkers moeten letten om de risico's op ongevallen daadwerkelijk te verlagen. Dit komt de effectiviteit van inspecties ten goede en sluit aan bij de ontwikkeling naar meer risicogericht toezicht. Ook kan uit het model lering worden getrokken over de meest effectieve maatregelen ter voorkoming van ongevallen. Het model laat zien welke barrières het beste werken in het terugbrengen van het aantal ongevallen. Op deze wijze draagt het model ook bij aan de nieuwe manier van inspecteren, waarbij het accent ligt op advies en voorlichting aan de onder toezichtgestelde ter bevordering van naleving. Instrument voor het bepalen van meest kostenefficiënte risicobeheersmaatregelen Het risicomodel draagt ook bij aan inzicht in de meest kostenefficiënte risicobeheersmaatregelen en biedt daarmee een goede basis voor besluitvorming over investeringen in veiligheid. Ondernemers kunnen op basis van gegevens uit het model, bepalen welke maatregelen zij in hun bedrijf moeten treffen om optimaal te investeren in veiligheid. Uniformiteit in risicomodellen: het uniformeren van risico's bij verschillende bedrijven (vergelijkbaarheid analyses) Tenslotte ervaren het ministerie en kennisinstituten het als een meerwaarde dat de risico's bij verschillende bedrijven kunnen worden geanalyseerd in één (in beginsel) uniform risicomodel. Dit zou het mogelijk maken risicoanalyses gedaan in individuele bedrijven, met elkaar te vergelijken en daarmee meer kennis te ontwikkelen over de oorzaken en dus de beheersing van arbeidsveiligheid.
4.5 De succes- en faalfactoren Naast de meeropbrengsten van het programma VAV zijn voor zowel het programma in het geheel als voor de afzonderlijke projecten succes en faalfactoren te benoemen. We definiëren succesfactoren als de factoren die substantieel hebben bijgedragen aan het succes van het programma. Faalfactoren zijn de factoren die terugkijkend beter hadden gekund, met andere woorden: de leerpunten. In de onderstaande paragrafen worden de belangrijkste succes- en faalfactoren van achtereenvolgens de verbetertrajecten en het risicomodel nader toegelicht. Succes- en faalfactoren van de veiligheidsverbetertrajecten In de onderstaande tabel zijn de succes- en faalfactoren van de veiligheidsverbetertrajecten weergegeven.
Pagina 26
1 juni 2008 Ons kenmerk 1010247-019/mpo/pti
Succesfactoren inrichting programma:
Faalfactoren inrichting programma
Flexibiliteit in de uitvoering van het programma
Aanvankelijke terughoudendheid SZW in
Langere doorlooptijd van het programma, meer
contacten met bedrijven tijdens trajecten
tijd om op te starten
Programma lijkt op zich zelf te staan
Beperkte inspanning voor verkrijgen subsidie
Weinig uitdragen van programma naar andere
De uitwisselingsbijeenkomsten over de
afdelingen van SZW
verbetertrajecten
Grote betrokkenheid van externe medewerkers
Ministerie heeft veel inspanningen gepleegd
bij opzetten, uitrollen en afronden van het
om resultaten uit te dragen
programma (ervaring en kennis)
Directe relatie tussen programmabureau en
Beleidsmedewerkers deden het programma
beleidsmedewerkers SZW
"erbij", het was geen kernactiviteit (opbouw kennis en ervaring, draagvlak) Late start systematisering archieven (borging van kennis)
Succesfactoren inrichting programma Kijkend naar de inrichting van het programma was de flexibiliteit in het programmateam, alsook in de uitvoering van het programma als een succesfactor te benoemen. Een voorbeeld was de werving van bedrijven voor de verbetertrajecten. In eerste instantie werd ingezet op benadering via de werkgevers- en brancheorganisaties. Dit bleek niet te werken. Daarop werd overgeschakeld naar de rechtstreekse benadering van bedrijven door het ministerie. Ook de mogelijkheid voor bedrijven om plannen van aanpak tussentijds bij te stellen indien dit de uitvoering van het veiligheidsverbetertraject ten goede kwam, illustreerde de flexibiliteit. Tenslotte is ook de intensiteit van de begeleiding van bedrijven door het ministerie aangepast op basis van voortschrijdend inzicht. Bedrijven hechten namelijk veel waarde aan de betrokkenheid van het ministerie. In de inrichting van het programma was ook de relatief eenvoudig aan te vragen subsidie van belang. Het subsidiebedrag was voor bedrijven niet doorslaggevend, maar de onderlinge afspraken en verplichtingen zorgden wel voor een stevige basis voor de projecten. In de inrichting van het programma is veel gedaan om het programma tot een succes te maken. Het ministerie heeft veel inspanningen gepleegd om resultaten uit te dragen, zoals het organiseren van een aantal bijeenkomsten over het programma met belangstellenden in verschillende gremia, informatieverstrekking via de ARBO-portal en het uitbrengen van de brochure "De praktijk van arbeidsveiligheid" en de periodieke nieuwsbrief. Faalfactoren inrichting programma Naast succesfactoren van het programma zijn er echter ook aandachtspunten in het programma te benoemen. Zoals eerder benoemd zijn de resultaten van het programma veelbelovend. Het is echter onduidelijk welke partij na het terugtreden van het programmabureau zorgt dat de zogenoemde 'sneeuwbalwerking' van het programma na maart 2008
19
vorm krijgt. Kortom, wie
faciliteert, met welke middelen, dat de goede praktijken van de veiligheidsverbetertrajecten bij meer bedrijven bekend worden en het onderwerp arbeidsveiligheid op de agenda van bedrijven blijft staan? Deze vragen zijn nog onbeantwoord. 19
In maart 2008 is de het veiligheidsfestival waar de resultaten van het programma worden gepresenteerd. Na deze datum
zal het programmabureau de resultaten van het programma overdragen aan de beleidsdirectie van het Ministerie van SZW.
Pagina 27
1 juni 2008 Ons kenmerk 1010247-019/mpo/pti
Terugkijkend lijkt het programma op zichzelf te staan. Het doel, de aanpak en het beoogde resultaat van het programma zijn na de aanvang in 2003 onvoldoende binnen de organisatie van SZW uitgedragen. Echter, wanneer het programmabureau haar taak heeft vervuld en zich terugtrekt, zijn het de beleidsmedewerkers van SZW die de resultaten van het programma moeten uitdragen en kunnen verankeren in beleidsmaatregelen. Hieruit volgt ook een ander aandachtspunt in het programma, te weten de borging van de opgedane kennis van het programma. Het archiveren van de opgedane kennis is pas in de eindfase van het programma ingezet, waardoor de archivering niet alleen meer inspanning van medewerkers behoefde maar er tevens het gevaar bestaat dat het archief op (kleine) onderdelen incompleet is. Succesfactoren relatie SZW - bedrijven:
Faalfactoren relatie SZW - bedrijven:
Directe relatie tussen SZW en bedrijven
Onduidelijkheid over borging effecten van
Persoonlijke relatie tussen verantwoordelijke
verbetertrajecten binnen deelnemende bedrijven
beleidsmedewerker SZW en medewerker in
Geen bereik naar bedrijven die niet al positief
het bedrijf
staan tegenover doelstellingen
Aanwezige deskundigheid bij SZW ter ondersteuning van bedrijven Afspraken tussen SZW en management betrokken bedrijven Permanente informatieverstrekking vanuit SZW (uitbrengen van een nieuwsbrief) Betrokkenheid directie SZW
Succesfactoren relatie SZW - bedrijven Het ministerie heeft gefocust op de rechtstreekse relatie met de 23 bedrijven. Deze rechtstreekse benadering is nieuw voor het ministerie. Deze focus op de relatie tussen het ministerie en bedrijven heeft sterk bijgedragen aan het succes van het programma. Het sluit ook aan bij onderzoeken die aantonen dat verbeteringen in arbeidsveiligheid versterkt worden door een faciliterende en ondersteunende benadering. Dit werkt beter dan een voorschrijvende en controlerende benadering [29]. De rol van SZW in de verbetertrajecten is door de bedrijven als positief ervaren. Er was bij de deelnemende bedrijven veel waardering voor de korte lijnen tussen het bedrijf en het ministerie. Het ministerie sprak niet alleen de veiligheidsmanagers aan, maar maakte eerst concrete afspraken met de directie van de betrokken bedrijven. Ook de directie van het ministerie toonde betrokkenheid en interesse in het programma, door bijvoorbeeld aanwezig te zijn op één van de georganiseerde netwerkbijeenkomsten. De genoemde korte lijnen, in combinatie met een persoonlijke relatie tussen het management en de veiligheidsmanager van het bedrijf en de verantwoordelijke beleidsmedewerker en programmamedewerker van SZW, zorgden voor een vertrouwensrelatie tussen beide partijen en effectieve communicatie. Dit werd verder versterkt doordat de beleids- en programmamedewerkers van SZW beschikten over ARBO-deskundigheid die rechtstreeks met de bedrijven werd gedeeld. Naast deze specifieke informatieoverdracht was er ook sprake van meer generieke informatieoverdracht in de vorm van periodiek uitgebrachte nieuwsbrieven. Op deze manier zorgde het ministerie via meerdere wegen voor de gewenste informatietoevoer aan bedrijven.
Pagina 28
1 juni 2008 Ons kenmerk 1010247-019/mpo/pti
Faalfactoren relatie SZW - bedrijven In de relatie tussen het ministerie en de bedrijven lag de focus op het vier jaar lopende programma. De borging van de positieve effecten van verbetertrajecten binnen de deelnemende bedrijven heeft zodoende weinig aandacht gehad. Onduidelijk is in hoeverre de opgedane kennis in bedrijven voor langere tijd verankerd is binnen de organisatie. Daarnaast is het een belangrijke constatering dat het programma zich uitsluitend heeft gericht op bedrijven met een positieve grondhouding. Het programma heeft geen bereik naar bedrijven die niet al positief staan tegenover doelstellingen van het programma. De groep bedrijven met het grootste verbeterpotentieel is door de vrijwillige deelname van bedrijven aan het programma buiten beeld gebleven. Succesfactoren binnen bedrijven:
Faalfactoren binnen bedrijven:
Positieve grondhouding van het management
Bedrijven hadden moeite met het opstellen van
in betrokken bedrijven
een plan van aanpak
Positieve ontwikkeling was in de meeste
Afhankelijkheid van persoonlijk inzet
bedrijven al ingezet
veiligheidsmanager ("kampioenen") binnen
De "kampioenen" die als aanjager fungeerden
bedrijven (kwetsbaar)
in het eigen bedrijf en, soms, in andere bedrijven Bedrijven kregen inzicht in spin off van veiligheidsbewustzijn naast verbeterde veiligheid Bedrijven gaan zelf aan de slag20 Bevoegdheden van medewerkers vastgelegd aan de hand van een stop/go kaart Nadruk op doelstellingen (key performance indicators) voor managers
Succesfactoren binnen bedrijven Veel deelnemende bedrijven hadden het onderwerp arbeidsveiligheid al hoog op de agenda staan voordat het programma zich aandiende. Er was zodoende al sprake van een positieve grondhouding van het management ten aanzien van de verbetering van arbeidsveiligheid. Deze positieve grondhouding van het management was een succesfactor, maar tevens een noodzakelijke voorwaarde van SZW voor deelname van bedrijven. Omdat veel deelnemende bedrijven het verbeteren van de arbeidsveiligheid al op de agenda hadden staan, zorgde het aanbod van SZW er bij deze bedrijven voor dat ideeën en plannen rondom de verbetering van arbeidsveiligheid sneller en/of grootser werden omgezet in concrete plannen van aanpak. Er was een grote mate van eigen verantwoordelijkheid doordat de bedrijven zelf een plan van aanpak schreven voor de verbetering van arbeidsveiligheid in hun bedrijf. Vervolgens waren zij ook zelf verantwoordelijk voor de uitvoering van hun eigen plan.
20
Zodoende was het "not invented here syndrome" hier niet van toepassing.
Pagina 29
1 juni 2008 Ons kenmerk 1010247-019/mpo/pti
De combinatie van de eigen verantwoordelijkheid, de concrete afspraken met het ministerie, en een meetbare verbetering van de arbeidsveiligheid zorgden voor een dynamiek die de betrokkenheid bij de directie en het management van deelnemende bedrijven verder versterkte. Gaandeweg ontstond ook inzicht in de spin-off van de aandacht voor arbeidsveiligheid. Een scherpere focus op "goed" gedrag en de juiste procedures droeg op de werkvloer niet alleen bij aan een betere arbeidsveiligheid en minder ongevallen, het zorgde in veel gevallen ook voor verbeterde doeltreffendheid en doelmatigheid van het werk (bijvoorbeeld door een opgeruimde werkplek). De veiligheidsmanagers binnen de bedrijven voelden zich door het programma in hun werk gesteund en konden hun activiteiten mede daardoor goed ontplooien. Meerdere betrokken veiligheidsmanagers zijn te kenschetsen als "kampioenen", dat wil zeggen actieve promotors van de versterking van arbeidsveiligheid. Het uitdragen van het gedachtegoed vond niet alleen plaats in het eigen bedrijf, een aantal van deze "kampioenen" wisselden ook informatie uit met andere bedrijven. Deze aanjaagfunctie was beoogd in het programma en heeft, zij het op beperkte schaal, ook bijgedragen aan het succes. Tenslotte, konden medewerkers in een aantal bedrijven invloed op hun eigen werkproces uitoefenen wanneer de risicobeheersing in hun ogen niet voldoende was. Dit deden de medewerkers aan de hand van de zogenoemde stop/go kaarten. De directe beïnvloedingsmogelijkheid van de medewerkers is als een succesfactor te benoemen. Uit de evaluatie van prof. dr. Hale (2008) blijkt daarnaast dat het benoemen en rapporteren van jaarlijkse doelstellingen ("key performance indicators") en de behaalde resultaten mogelijk bijdraagt aan de verbetering van de arbeidsveiligheid in de organisatie [28]. Faalfactoren binnen bedrijven De aanvankelijk trage start van het programma werd deels door de bedrijven zelf veroorzaakt. Veel bedrijven bleken moeite te hebben met het opstellen van een plan van aanpak voor het veiligheidsverbetertraject. Mede hierdoor was er vertraging in de indiening van plannen van aanpak en is een aantal projecten pas later gestart in 2005 of in een enkel geval in 2006 [28]. Het ministerie had dit niet voorzien en daarmee is dit een leerpunt voor de toekomst. Daarnaast bleken de eerder genoemde "kampioenen", c.q. de veiligheidsmanagers, zeer belangrijk voor de verbetertrajecten. De afhankelijkheid van de persoonlijke inzet van deze veiligheidsmanagers binnen de bedrijven maakt het succes van het programma kwetsbaar. De ontwikkeling van het risicomodel In de onderstaande tabel zijn de succes- en faalfactoren van het risicomodel weergegeven: Succesfactoren
Faalfactoren
Visie van het ministerie op innovatie
Weinig bekendheid van ORM buiten de groep van
Voorwerk dat al was gedaan in andere
direct betrokkenen
programma's
Risicomodel nu nog vooral toegankelijk voor experts
De aanwezigheid van de GISAI-data
Verbreding van de resultaten heeft geen heldere
Budget
probleemeigenaar
Samenwerking met meerdere partijen
Succesfactoren van het risicomodel De belangrijkste succesfactoren voor het ontwikkelen van het risicomodel waren de samenwerking tussen verschillende partijen, het voorwerk wat al was gedaan in eerdere modelontwikkelprogramma's en de aanwezigheid van de GISAI-data.
Pagina 30
1 juni 2008 Ons kenmerk 1010247-019/mpo/pti
Doordat meerdere partijen aan de modelbouw hebben gewerkt (naast SZW onder meer de TU Delft, RIVM, White Queen, etc.) was het mogelijk om vanuit meerdere invalshoeken – arbeidsveiligheid, modelbouw, ICT - tot een goed risicomodel te komen. Vervolgens zijn de ambities van de projectgroep (Workgroup Occupational Risk Model) mogelijk gemaakt, doordat de database van het model kon worden gevuld met de GISAI data van de Arbeidsinspectie. Ruim 9.000 ongevallen zijn geanalyseerd en hebben geresulteerd in 36 generieke ongevalmodellen. De Arbeidsinspectie heeft inmiddels al profijt van het model. Het model helpt de inspectie bij het prioriteren van hun inspectieprogramma. Het model sluit goed aan bij de nieuwe werkwijze van de inspectie, waarbij het accent ligt op adviseren en voorlichten in plaats van op strenge nalevingcontroles. Faalfactoren van het risicomodel Ondanks dat de projectgroep uit een gemêleerd gezelschap van wetenschappers, onderzoeksbureaus en het ministerie bestaat, lijkt een belangrijke partij te ontbreken. In de begroting van het ministerie van SZW voor het jaar 2003 is opgenomen dat "het ministerie van SZW inzet op de ontwikkeling van een risicomodel, aansluitend op het risicobeleid van VROM, V&W (externe veiligheid) en BZK (rampenbestrijding)". Het lijkt dat ook vanzelfsprekend dat deze andere ministeries een rol in de ontwikkeling van het model hebben gekregen. De betrokkenheid van deze ministeries en de onderlinge kennisdeling is echter zeer beperkt geweest. Hetzelfde geldt voor de betrokkenheid van bedrijven die het model uiteindelijk moeten gaan toepassen. Tijdens een bijeenkomst zijn driehonderd leden van de NVVK en de bedrijven die deelnamen aan het programma over Storybuilder geïnformeerd. Het risicomodel was toen echter nog in ontwikkeling en de Storybuilder was nog niet af. Bedrijven kregen dan ook geen compleet beeld over de kwaliteit en gebruiksmogelijkheden van het model. De gebruikersfase van het model wordt in 2008 ingeluid. Gevolg hiervan is dat het model nog weinig bekendheid geniet buiten de groep direct betrokkenen. Omdat het belang van het model nog niet door het bedrijfsleven is getoetst, wordt over het model gesproken als een wetenschappelijke exercitie. Tot slot, wordt ook hier herhaald dat de verbreding van de (positieve) resultaten van het risicomodel nog geen heldere probleemeigenaar heeft. Met andere woorden: Wie zorgt dat de data in het risicomodel up to date blijft, dat het model wordt vermarkt en dat het door bedrijven wordt gebruikt? Dergelijke vragen zijn nu nog onbeantwoord gebleven.
Pagina 31
1 juni 2008 Ons kenmerk 1010247-019/mpo/pti
Bijlage 1 Matrix doelstelling en bijbehorende indicatoren
Pagina 1
20 maart 2008 Ons kenmerk 1010247-015/kmi/aht
1
Doelstelling
Indicatie doelrealisatie
Doelgroepen (intern vs extern)
Meeropbrengsten
Succes en Faalfactoren
Overall Analyse
Het reduceren op termijn van het aantal
Geconcludeerd kan worden dat mede door
Intern: beleidsmedewerker Arbo,
1) Spin off resultaten
Succesfactoren
Geformuleerde
betrokken medewerkers SZW, DG
verbetertrajecten
1) Het ambitieniveau van het ministerie
doelstellingen zijn behaald
SZW, Arbeidsinspectie
Verbeterd imago ministerie van
2) Visie van het ministerie op innovatie
SZW
3) Het enthousiasme bij de contactpersonen
Borging van resultaten en
2) Kennisopbouw over
4) De flexibiliteit binnen het programmateam
vervolg is een punt van
ongevallen van werknemers met
de directe inspanningen van SZW, het
minimaal 10% in geselecteerde bedrijfstakken en doelgroepen.
aantal arbeidsongevallen bij de meerderheid van de geselecteerde
Extern: de geselecteerde bedrijven.
bedrijven met meer dan 10% is gedaald. Bij circa de helft van de verbetertrajecten is
effectiviteit type interventies Voor de spinoff van het programma
er sprake van een wetenschappelijk
zijn de volgende doelgroepen van
aantoonbare dalende trend. De ambities
belang: bedrijfsterreinen,
van de deelnemende bedrijven lagen in de
bedrijfsverenigingen: (werkgevers)
regel hoger dan genoemde 10% reductie
VNO NCW, MKB Nederland,
van arbeidsongevallen. Een aantal
(maatwerk)
5) Langere doorlooptijd van het programma, meer
aandacht
tijd om op te starten 6) Voldoende budget Faalfactoren 1) Aanvankelijke terughoudendheid van het ministerie in contacten met bedrijven
(werknemers) FNV, CNV, MHP,
2) Brancheorganisaties konden geen
(brancheverenigingen) NVVK bedrijven scoorde ook beduidend beter dan
projectbedrijven leveren
de genoemde reductie, met een uitschieter
3)Programma lijkt op zich zelf te staan
van een bedrijf met een 90% reductie. Met
4) Grote betrokkenheid van externe medewerkers
de realisatie van deze
bij opzetten, uitrollen en afronden van het
arbeidsongevallenreductie is het hoofddoel
programma (ervaring en kennis).
van het Programma VAV gerealiseerd.
Beleidsmedewerkers deden het programma “erbij”, geen kernactiviteit (opbouw kennis en ervaring, draagvlak) 5) Weinig uitdragen van programma naar andere afdelingen van SZW 6) Late start systematisering archieven (borging van kennis)
2
Het vergroten van het veiligheids-
In aansluiting op de realisatie van het
Intern: beleidsmedewerker Arbo,
1) Draagvlak voor belang van
Succesfactoren
Verbetertrajecten zijn in
bewustzijn in geselecteerde
eerste doel is ook het veiligheidsbewustzijn
betrokken medewerkers SZW, DG
bewustzijn en gedrag als
1) Positieve grondhouding van het management
meerderheid succesvol:
bedrijfstakken en doelgroepen door
van de in de veiligheidsverbetertrajecten
SZW
component van veiligheid
in betrokken bedrijven
afname incidenten (1),
gerichte veiligheidsverbetertrajecten
betrokken werknemers verhoogd. Binnen
2) Draagvlak voor aanpak van
2) Positieve ontwikkeling was in de meeste
realisatie Goede
afgestemd op de specifieke kenmerken
de bedrijven waar een
veiligheid ipv instrumenteel
bedrijven reeds ingezet
praktijken(2)
van deze bedrijfstakken en doelgroepen.
veiligheidsverbetertraject heeft gelopen is
3) Meer praktisch inzicht in
3) Gedrag en competenties van het
Extern: de 23 geselecteerde bedrijven.
feitelijk gebleken dat veiligheidsbewustzijn Pagina 1
20 maart 2008 Ons kenmerk 1010247-015/kmi/aht
Doelstelling
Indicatie doelrealisatie
Doelgroepen (intern vs extern)
Meeropbrengsten
Succes en Faalfactoren
Overall Analyse
leidt tot meer veilig gedrag wat vervolgens
Voor de spinoff van het programma is
situatie in bedrijven bij
bedrijfsmanagement.
Goede praktijken hebben
leidt tot minder ongevallen. De specifieke
het van belang een grotere groep
beleidsmedewerkers SZW
4) Een robuuste arbeidscoördinator als motor
breder effect wanneer
aard van bedrijven, haar veiligheidscultuur
bedrijven te bereiken, die getriggerd
4) Inzicht in de beperkingen van
voor veranderingen (Kampioen)
bekendheid verder wordt
en de noodzaak binnen bedrijven om zelf
door de uitkomsten van het
beleid via maatschappelijk
5) Directe relatie tussen SZW en bedrijven
vergroot
een plan van aanpak te ontwikkelen om de
programma, de onderwerpen
middenveld (meerwaarde
6) Persoonlijke relatie tussen verantwoordelijk
nodige betrokkenheid te krijgen bij het
arbeidsveiligheid,
“SenterNovem/Syntens”-
beleidsmedewerker SZW en medewerker in het
Het ontstaan van het
management en haar werknemers,
veiligheidsbewustzijn en
aanpak)
bedrijf
bedrijven netwerk moet
vereisten een verbeteraanpak die was
veiligheidscultuur hoger op de bedrijfsagenda plaatsen. Bondgenoten
7) Afspraken tussen SZW en management
worden aangejaagd
afgestemd op de kenmerken van de bedrijven. De verbetertrajecten zijn daarom
en brancheorganisaties kunnen een
bottum up ontwikkeld (er is sprake van
belangrijke rol vervullen in het
maatwerk) en niet via een
uitdragen van de resultaten van het
gestandaardiseerde, instrumentele aanpak
programma en het onder de aandacht
9) Geen last van het “Not invented here-syndrom”
door het ministerie aan het bedrijf
brengen van deze onderwerpen.
10) De uitwisselingsbijeenkomsten over de
voorgeschreven.
betrokken bedrijven 8) Aanwezige deskundigheid bij SZW ter ondersteuning van bedrijven
verbetertraject 11) Specifieke evaluatietools en key performance indicators voor management als sturingsinstrument en voor medewerkers een STOP/GO kaart 12) Beperkte inspanning voor het verkrijgen van de subsidie Faalfactoren 1) Aanvankelijke terughoudendheid SZW in contacten met bedrijven 2) Brancheorganisaties konden geen projectbedrijven leveren 3) Afhankelijkheid van persoonlijk inzet veiligheidsmanager binnen bedrijven (kwetsbaar) 4) Bedrijven hadden moeite met het opstellen van een plan van aanpak 5) Geen bereik naar bedrijven die niet al positief staan tegenover doelstellingen (vereist basisniveau veiligheidscultuur) Pagina 2
20 maart 2008 Ons kenmerk 1010247-015/kmi/aht
3
Doelstelling
Indicatie doelrealisatie
Doelgroepen (intern vs extern)
Meeropbrengsten
Succes en Faalfactoren
Overall Analyse
Het opzetten van een kwantitatief
Generieke ongevalsmodellen ziijn gevoed
Intern: beleidsmedewerker Arbo,
1) Kwantitatief en nieuw
Succesfactoren
ORM is gerealiseerd
risicomodel, dat - gevoed door een
met de (GISAI) data uit de database. Door
betrokken medewerkers SZW, DG
inzicht in oorzaken en
1) Visie van het ministerie op innovatie
exclusief userinterface
hiervoor op te zetten database - de
het vastleggen van generieke
SZW, de Arbeidsinspectie
ongevalsmodellen in de grafische interface
gevolgen van ongevallen
2) Voorwerk dat reeds was gedaan in andere
besluitvorming over de maatregelen voor risicoreductie in de bedrijfstakken en
Storybuilder is nu op grote schaal
doelgroepen ondersteunt.
kwantitatieve informatie beschikbaar over
belangrijkste risicogroepen
hoe vaak risicobarrières falen en waarom.
voor ongevallen
Daarnaast is inzicht ontstaan in de belangrijkste risicogroepen voor ongevallen. Deze nieuwe inzichten maken het mogelijk meer effectieve maatregelen te treffen tegen ongevallen. Het risicomodel gaat in de 2008 de gebruikersfase in, waarin het door ondernemers en werkgevers op gebruiksvriendelijkheid getest wordt. De resultaten van het kwantitatief risicomodel zijn nu al op de website ´arbo-portaal´21 van het ministerie extern toegankelijk. Ook
Voor de spinoff van het programma is
2) Nieuw inzicht in
het van belang een grote groep
3) Instrument voor inrichting
bedrijven te bereiken, die getriggerd
toezichtprogramma’s gericht
door de mogelijkheden van het
op belangrijkste risico’s
risicomodel, het model voor de
passend bij de nieuwe
besluitvorming van maatregelen voor risicoreductie zal inzetten. (werkgevers) VNO NCW, MKB
opdracht van de
Nederland, (werknemers) FNV, CNV,
4) Instrument voor het
MHP, (brancheverenigingen) NVVK
bepalen van meest
zijn naast de individuele bedrijven
kostenefficiënte
doelgroepen om dit te bewerkstelligen.
risicobeheersmaatregelen 5) Uniformiteit in
Arbeidsinspectie gebruikt om prioriteiten in
risicomodellen: het
het inspectieprogramma vast te stellen en
uniformeren van risico’s bij
onderstenen.
programma’s
ORM moet interface
3) De aanwezigheid van de GISAI-data
krijgen en resultaten
4) Voldoende budget
moeten verder worden
5) Samenwerking met meerdere partijen
uitgedragen
Faalfactoren 1) Risicomodel nu nog vooral toegankelijk voor
ORM moet worden onderhouden en
experts
geactualiseerd 2) Weinig bekendheid van ORM buiten groep van direct betrokkenen
toezichthouder
wordt het model inmiddels door de
de inspecteurs bij hun controles te
21
Extern: bedrijven
verschillende bedrijven (vergelijkbaarheid analyses)
www.arboportaal.nl Pagina 3
20 maart 2008 Ons kenmerk 1010247-015/kmi/aht
4
Doelstelling
Indicatie doelrealisatie
Doelgroepen (intern vs extern)
Meeropbrengsten
Succes en Faalfactoren
Verankering van de kennisopbouw en
De verankering van de kennisopbouw en
Intern: beleidsmedewerker Arbo,
1) Netwerkvorming tussen
Succesfactoren
betrokken medewerkers SZW, DG
bedrijven omtrent veiligheid als
1) Directe relatie tussen programmabureau en
SZW, Arbeidsinspectie
nieuwe vorm van
beleidsmedewerkers SZW
kennisontsluiting en -
2) Werkgroep archivering binnen het
ontwikkeling
programmabureau
2) Bedrijven wisselen uit buiten
Faalfactoren
de kaders van eigen branche
1)Programma lijkt op zich zelf te staan
goede praktijken.
goede praktijken heeft binnen SZW, onder verantwoordelijkheid van de interne werkgroep 'archivering', concreet vorm en
Extern: de 23 geselecteerde bedrijven
inhoud gekregen. Relevante bestanden van zowel de ontwikkeling van het risicobeheerssysteem als de goede praktijken van de verbetertrajecten zijn digitaal gearchiveerd (danwel fysiek met als doel deze later digitaal te archiveren). Niet alleen de medewerkers van het programmabureau maar (juist) ook de beleidsmedewerkers zijn bekend met het archiveringssysteem, zodat na afronding van het programma informatie op eenvoudige wijze kan worden achterhaald. Hoe de verankering van kennisopbouw en goede praktijken bij bedrijven is vormgegeven, is onduidelijk. De steun van het management en de rol van ´kampioenen´22 zijn van groot belang. De motivatie van het bedrijf is sterk afhankelijk
Voor de spinoff van het programma is het van belang een grotere groep bedrijven te bereiken, die getriggerd
Overall Analyse
2) Grote betrokkenheid van externe medewerkers bij opzetten, uitrollen en afronden van het programma (ervaring en kennis).
door de uitkomsten van het
Beleidsmedewerkers deden het programma
programma, de onderwerpen
“erbij”, geen kernactiviteit (opbouw kennis en
arbeidsveiligheid,
ervaring, draagvlak)
veiligheidsbewustzijn en
3) Weinig uitdragen van programma naar andere
veiligheidscultuur hoger op de
afdelingen van SZW
bedrijfsagenda plaatsen en de
4) Late start systematisering archieven (borging
opgedane kennis in het bedrijf
van kennis)
verankeren. Bondgenoten en brancheorganisaties kunnen een belangrijke rol vervullen in het uitdragen van de resultaten van het programma en het onder de aandacht brengen van deze onderwerpen.
van de persoonlijke inzet. Met dat in het achterhoofd blijft de verankering van kennisopbouw ook binnen bedrijven een belangrijk aandachtspunt.
22
Kampioenen zorgen voor blijvende aandacht voor het onderwerp arbeidsveiligheid, zij fungeren als ´aanjager´ binnen het eigen bedrijf en soms ook binnen andere bedrijven. Pagina 4
20 maart 2008 Ons kenmerk 1010247-015/kmi/aht
5
Doelstelling
Indicatie doelrealisatie
Doelgroepen (intern vs extern)
Meeropbrengsten
Succes en Faalfactoren
Verspreiding tussenproducten zoals
Via netwerkbijeenkomsten en
Intern: beleidsmedewerker Arbo,
1) Er is verbeterde communicatie
Succesfactoren
betrokken medewerkers SZW, DG
tussen actoren (bedrijven, ministerie,
1) Ministerie heeft veel inspanningen gepleegd
SZW, Arbeidsinspectie
brancheorganisaties) over
om resultaten uit te dragen
arbeidsveiligheid en de
2) Permanente informatieverstrekking vanuit SZW
mogelijkheden om deze te
(uitbrengen van een nieuwsbrief)1)
oorzaken ongevallen (Storybuilder) en
informatiebijeenkomsten heeft SZW aan de
aanpak en ervaring vanuit de veiligheidsverbetertrajecten.
vijfde doelstelling invulling gegeven. In een tweetal netwerkbijeenkomsten kwamen
Extern: de 23 geselecteerde bedrijven
managers van geselecteerde bedrijven
verbeteren
bijeen om hun aanpak en ervaring met de veiligheidsverbetertrajecten met elkaar te bespreken. Het ministerie fungeerde als intermediair, waardoor een informeel netwerk van veiligheidsmanagers ontstond. Dit netwerk fungeert als een informeel platform voor de uitwisseling van kennis en ervaring. De kanttekening daarbij is dat niet een vaste structuur is. Het wordt gezien als welkome aanvulling op bestaande, meer stabiele, platforms voor veiligheidsmanagement.
Overall Analyse
3) Betrokkenheid bij het management. 4) Gedrag en competenties van het management.
Voor de spinoff van het programma is
5) Een robuuste arbeidscoördinator als motor
het van belang een grotere groep
voor veranderingen.
bedrijven te bereiken die bekend
Faalfactoren
worden met de goede praktijken van
1)Programma lijkt op zich zelf te staan
het programma en de kwaliteiten en
2) Grote betrokkenheid van externe medewerkers
de gebruiksmogelijkheden van het
bij opzetten, uitrollen en afronden van het
risicobeheermodel. Deze kennis
programma (ervaring en kennis).
kunnen zij gebruiken in de besluiten
Beleidsmedewerkers deden het programma
rondom hun eigen beleidsvorming.
“erbij”, geen kernactiviteit (opbouw kennis en
(werkgevers) VNO NCW, MKB
ervaring, draagvlak)
Nederland, (werknemers) FNV, CNV,
3) Weinig uitdragen van programma naar andere
In mindere mate heeft SZW ook de
MHP, (brancheverenigingen) NVVK
Storybuilder onder de aandacht van
zijn naast de individuele bedrijven
ondernemers gebracht. De verspreiding
doelgroepen om dit te bewerkstelligen.
afdelingen van SZW
van tussenproducten is echter beperkt gebleven tot de deelnemende bedrijven. 6
Inzicht in de kosten en baten van de vermindering van arbeidsongevallen
Het verschaffen van inzicht in de kosten en baten van de vermindering van
(macro- en individueel bedrijfsniveau).
Intern: programmabureau VAV, beleidsmedewerkers Arbo, betrokken
1) Kennisopbouw over effectiviteit
Succesfactoren
type beleidsinterventies (maatwerk):
1) Bedrijven kregen inzicht in spinoff van
het risicomodel draagt bij aan
veiligheidsbewustzijn naast verbeterde veiligheid
medewerkers SZW, DG SZW, arbeidsongevallen is een ambitieus
Arbeidsinspectie
nevendoel. In de realisatie van het risicobeheermodel is dit meegenomen. De
inzicht in de meest Extern: de 23 geselecteerde bedrijven.
resultaten en mogelijkheden worden gepresenteerd op het Veiligheidsfestival op
kostenefficiënte risicobeheersmaatregelen en
Voor de spinoff van het programma is
biedt daarmee een goede basis Pagina 5
20 maart 2008 Ons kenmerk 1010247-015/kmi/aht
Doelstelling
Indicatie doelrealisatie
Doelgroepen (intern vs extern)
Meeropbrengsten
13 maart 2008.
het van belang een grotere groep
voor besluitvorming over
bedrijven te bereiken die bekend
Succes en Faalfactoren
Overall Analyse
investeringen in veiligheid.
worden met het inzicht in de kosten en baten van de vermindering van
2) Ondernemers kunnen op
arbeidsongevallen. (werkgevers) VNO
basis van gegevens uit het
NCW, MKB Nederland, (werknemers)
model, bepalen welke
FNV, CNV, MHP,
maatregelen zij in hun bedrijf
(brancheverenigingen) NVVK zijn
moeten treffen om optimaal te
naast de individuele bedrijven
investeren in veiligheid
doelgroepen om dit inzicht breed uit te dragen. 7
Ontwikkelen nieuw beleidsinstrumentarium.
Intern: programmabureau VAV,
1) Er is nieuw inzicht in
Succesfactoren
beleidsmedewerkers Arbo, betrokken
effectieve interventies ter
1) Betrokkenheid directie SZW
medewerkers SZW, DG SZW,
verbetering van
2) Persoonlijke relatie tussen verantwoordelijk
Arbeidsinspectie
veiligheidsbewustzijn en een
beleidsmedewerker SZW en medewerker in het
verbeterde veiligheidscultuur
bedrijf
Extern: bedrijven, bedrijfsterreinen,
2) Meer praktisch inzicht in
Faalfactoren
van bedrijven;
bedrijfsverenigingen: (werkgevers)
situatie in bedrijven bij
het daarbij aanspreken van het
VNO NCW, MKB Nederland,
beleidsmedewerkers
topmanagement van deelnemende
(werknemers) FNV, CNV, MHP,
3) Kennisopbouw over
(brancheverenigingen) NVVK
effectiviteit type interventies
Het programma heeft geleid tot nieuw beleidsinstrumentarium. Concreet gaat het daarbij om het rechtstreeks, intensief, persoonlijk en met kennis van zaken begeleiden
bedrijven;
1)Programma lijkt op zich zelf te staan 2) Grote betrokkenheid van externe medewerkers bij opzetten, uitrollen en afronden van het programma (ervaring en kennis).
het als Ministerie initiëren van
(maatwerk)
netwerkbijeenkomsten voor het delen
4) Inzicht in de beperkingen van
“erbij”, geen kernactiviteit (opbouw kennis en
van kennis en ervaring.
beleid via maatschappelijk
ervaring, draagvlak)
middenveld (meerwaarde “SenterNovem”-aanpak)
Beleidsmedewerkers deden het programma
3) Weinig uitdragen van programma naar andere afdelingen van SZW
Pagina 6
20 maart 2008 Ons kenmerk 1010247-015/kmi/aht
8
Doelstelling
Indicatie doelrealisatie
Doelgroepen (intern vs extern)
Meeropbrengsten
Succes en Faalfactoren
Ontwikkelen instrument voor
Met de ontwikkeling van het
Intern: programmabureau VAV,
1) Er is nieuw inzicht in de
Succesfactoren
beleidsmedewerkers Arbo, betrokken
mogelijke succes- en
1) Betrokkenheid directie SZW
medewerkers SZW, DG SZW,
faalfactoren voor een betere
2) Persoonlijke relatie tussen verantwoordelijk
Arbeidsinspectie
beheersing van
beleidsmedewerker SZW en medewerker in het
arbeidsveiligheid in de
bedrijf
rationalisatie beleidsdoelstellingen.
risicobeheermodel is een instrument ontstaan dat inzicht geeft in ongevalsoorzaken en –gevolgen en de maatregelen om deze te voorkomen. Het
Extern: bedrijven, bedrijfsterreinen,
betrokken branches en
kan enerzijds dienen om het toezicht
bedrijfsverenigingen: (werkgevers)
doelgroepen
risicogericht in te richten en anderzijds is
VNO NCW, MKB Nederland,
2) Meer praktisch inzicht in
het een instrument om beleid te
(werknemers) FNV, CNV, MHP,
situatie in bedrijven bij
(brancheverenigingen) NVVK
beleidsmedewerkers
onderbouwen.
Overall Analyse
Faalfactoren 1)Programma lijkt op zich zelf te staan 2) Grote betrokkenheid van externe medewerkers, beleidsmedewerkers deden het programma “erbij”, 3) Weinig uitdragen van programma naar andere afdelingen van SZW
Pagina 7
20 maart 2008 Ons kenmerk 1010247-015/kmi/aht
Bijlage 2 Doelen met beoogde resultaten
CENTRALE DOEL SZW-Arbeidsomstandigheden: Interventiestrategieën SZW:
Verbetering arbeidsveiligheid (in efficiënte samenwerking met VROM en V&W)
• Wettelijke voorschriften • Convenanten • Stimulering
Programma Versterking Arbeidsveiligheid
Risicomodel en database DOEL PROJECT: Doel 3. Het opzetten van een kwantitatief risicomodel, dat – gevoed door een hiervoor op te zetten database – de besluitvorming over de maatregelen voor risicoreductie in de bedrijfstakken en doelgroepen ondersteunt [1].
BEOOGD RESULTAAT: • Een kwantitatief risicomodel enerzijds voor ondersteuning van de veiligheidsverbeteringstrajecten en anderzijds voor verdere beleidsontwikkeling SZW [1] • Een gevulde database, enerzijds voor het risicomodel en anderzijds voor ondersteuning van de veiligheidsverbeteringstrajecten, indentificatie van risico’s en het faciliteren van normstelling. Tevens gebruik voor beleidsontwikkeling SZW [1].
Veiligheidsverbeteringstrajecten ALGEMEEN DOEL: Doel 1. Reductie arbeidsongevallen met minstens 10% in 20 geselecteerde bedrijven en bedrijfstakken [1,12] VERBREDING DOELSTELLINGEN Structurele vermindering arbeidsongevallen door:
DOEL PROJECT: Doel 2. Het vergroten van het veiligheidsbewustzijn in geselecteerde bedrijfstakken en doelgroepen door gerichte Veiligheidsverbeteringstrajecten, die specifiek zijn afgestemd op de kenmerken van deze bedrijfstakken en doelgroepen [1]
BEOOGD RESULTAAT:
• Doel 4. verankering van de kennisopbouw en goede praktijken [3]
• Ongeveer 20 veiligheidsverbetertrajecten [1] en diverse best practices [12]
• Doel 5. verspreiding tussenproducten zoals oorzaken ongevallen (Storybuilder) en aanpak en ervaring vanuit de veiligheidsverbetertrajecten [3]
• Algemene interventiestrategie als basis voor de veiligheidsverbetertrajecten [1]
• Doel 6. Inzicht in de kosten en baten van de vermindering van arbeidsongevallen (macro- en individueel bedrijfsniveau) [3]
PROCESRESULTATEN PROGRAMMA VAV:
VERBREDING BEOOGD RESULTAAT:
NEVENDOELEN:
• Instrument voor rationele en transparante beleidsvorming SZW (volgt uit beoogd resultaat)
• Doel 7. Ontwikkelen nieuw beleidsinstrumentarium [volgt uit 2]
• Verbeterd risicobewustzijn in bepaalde bedrijfstakken en doelgroepen
• Instrument voor toetsing beleid SZW aan dat van VROM en V&W [2].
• Doel 8. Ontwikkelen instrument voor rationalisatie beleidsdoelstellingen [2]
• Draagvlak bij de stakeholders voor een verdergaande aanpak van arbeidsveiligheid
• Een bedrijfscultuur met de ambitie om verder verbeteren
Pagina 1
20 maart 2008 Ons kenmerk 1010247-015/kmi/aht
Bijlage 3 Geïnterviewde personen 1. Mevrouw M. Boonekamp, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2. Mevrouw V. van Guldener, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 3. Mevrouw P. van Wissen, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 4. De heer J. Oh, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 5. De heer P. Noordam, arbeidsinspectie 6. De heer prof. dr. ir. J. Dul, Erasmus Universiteit 7. De heer prof. dr. A. Hale, Technische Universiteit Delft 8. Mevrouw Dr. L. Bellamy, White Queen 9. De heer B. Koning, VNO/NCW 10. De heer W. van Veelen, FNV 11. De heer B. Schoonerwoerd, Technische Unie De heer N. Boerman, Technische Unie 12. De heer M. Junggeburth, Bavaria 13. De heer P. Booster, Ned Train
Pagina 1
20 maart 2008 Ons kenmerk 1010247-015/kmi/aht
Bijlage 4 Literatuur [1]
"Versterking Arbeidsveiligheid in Nederland", projectplan, Stichting het Expertise Centrum, Den Haag, 10 december 2002.
[2]
"Intensivering Arbeidsveiligheid", nota, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A&G/W&O/02 93943,11 december 2002.
[3]
"Tussenbalans Programma Versterking Arbeidsveiligheid", 28 februari 2005.
[4]
"Rapportage 2005/2006: Arboconvenanten, Versterking Arbeidsveiligheid, Versterking Arbeidsomstandighedenbeleid Stoffen", Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Directie Arbeidsomstandigheden.
[5]
"Jaarrapportage 2006: Ontwikkeling instrumenten en goede praktijken arbeidsveiligheidcultuur en -bewustzijn", Stichting Het Expertise Centrum, Den Haag, 25 april 2007.
[6]
"Evaluatie van de Verbetertrajecten van het Programma Versterking Arbeidsveiligheid (VAV)", tussenrapport, Stichting het Expertise Centrum (HEC), Prof.dr.A.R. Hale, drs. F Guldenmund, A. Roumen, 3 mei 2007.
[7]
"Van Den Haag naar de Werkvloer: Analyse van drie beleidsprogramma's van de Directie Arbeidsomstandigheden", Ecorys, Rotterdam, 15 november 2006.
[8]
"Monitor Versterking Arbeidsveiligheid: overall rapportage veiligheidsscan 1", rapport, RIGO Research & Advies BV, 7 december 2006.
[9]
"Borgen en ontsluiten van informatie uit het Programma Versterking Arbeidsveiligheid: scenario-analyse, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 12 februari 2007.
[10]
"Storybuilder: A tool for the analysis of accident reports", B.J.M. Ale e.a., Reliability Engineering & System Safety, Elsevier, 6 juni 2006.
[11]
Facts & figures bewegende delen van machines (voorbeeld van informatie uit het risicobeheersysteem, hoofdstuk 8.1, versie mei 2007.
[12]
Brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, 25 883 Nr. 110, 10 mei 2007.
[13]
Voortgangsrapportage 2006-2007 Programma's Arboconvenanten, Versterking Arbeidsomstandighedenbeleid Stoffen en Versterking Arbeidsveiligheid, bijlage bij brief aan de Tweede Kamer d.d. 10 mei 2007.
[14]
"Niet kopiëren s.v.p.!, Goede praktijken, geen standaardrecept, maar maatwerk", bijlage bij brief aan de Tweede Kamer d.d. 10 mei 2007.
[15]
Brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, 25 883 Nr. 17, 27 juni 2003.
[16]
Brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, 25 883 Nr. 30, 27 augustus 2004.
[17]
Brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, 25 883 Nr. 54, 19 september 2005.
[18]
Brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, 25 883 Nr. 83, 22 augustus 2006.
[19]
De interventiestrategie, Programma Versterking Arbeidsveiligheid, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 5 december 2005.
[20]
Proposal Occupational Risk Model, Workgroup Occupational Risk Model, 26 april 2003.
Pagina 1
20 maart 2008 Ons kenmerk 1010247-015/kmi/aht
[21]
Application of Risk-based Strategies to Workers Health and Safety Protection, UK Experience, Ministry of Social Affairs and Employment, 15 May 2003.
[22]
Verslag van de vergadering van de Commissie Arbowet op 7 juni 2007 te Den Haag, VNO-NCW.
[23]
Business Plan ORM-model, Paul Postma Marketing Consultancy, Nieuwegein 1 oktober 2007.
[24]
"Storybuilder en de analyse van ongevallen", Martijn Mud, RPS Advies, Delft, NVVK Info februari 2007.
[25]
Onderzoek Prioritering bedrijfstakken, Cap Gemini Ernst & Young, 1 maart 2004.
[26]
Begroting ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Tweede Kamer, vergaderjaar 2007 – 2008, 31 200
[27]
"Onderzoeken en veranderen", R.E. Quinn en K.S. Cameron, Academic Service Schoonhoven, 1999
[28]
"Evaluating the success of safety culture interventions", prof.dr. A.R. Hale, drs. F Guldenmund, J. Oh, P. van Loenhout, P. Booster, M. Oor, februari 2008.
[29]
Corporate Cultures towards Strategic Health and Safety Management and the challenge of organisational Change, W. Wehrmeyer, Safety Management the challange of change, edited by Andrew Hale and Michael Baram, 1998
[30]
Evaluatie van de Verbetertrajecten van het Programma Versterking ArbeidsVeiligheid (VAV), Rapport in opdracht van: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Prof.dr. A.R. Hale, HASTAM Ltd, Maldon, Essex, VK, Sectie Veiligheidskunde, TU Delft, NL, Drs. F. Guldenmund, Sectie Veiligheidskunde, TU Delft, NL
Pagina 2
20 maart 2008 Ons kenmerk 1010247-015/kmi/aht
Bijlage 5 De begeleidingscommissie van het programma VAV Het evaluatieonderzoek is begeleid door: De heer A. Vermeulen, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Mevrouw P. van Wissen, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid De heer J. Oh, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid De heer T. Hooghiemstra
Pagina 1