Eerwraak en het cultuurverweer Past het cultuurverweer strafuitsluitingsgronden?
Naam: Studentennummer: Adres: Telefoon: E-mail: Datum: Begeleider:
binnen
Amina Panneman-Ramdjan 833519408 Kromme Steeg 9 4013 NG Kapel-Avezaath 0344-661969
[email protected] 22 april 2010 Dick van Ekelenburg
het
systeem
van
de
Inhoudsopgave VOORWOORD .......................................................................................................................................... 3 1.
INLEIDING ........................................................................................................................................ 4
2.
CULTUURVERWEREN ................................................................................................................... 6 2.1 INLEIDING ........................................................................................................................................... 6 2.2 CULTUUR GERELATEERDE DELICTEN .................................................................................................. 6 2.3 CULTUURVERWEER ........................................................................................................................... 10 2.4 EERWRAAK ....................................................................................................................................... 13 2.5 SAMENVATTING ................................................................................................................................ 15
3. VOOR EERWRAAK RELEVANTE STRAFUITSLUITINGSGRONDEN IN HET ALGEMEEN ............................................................................................................................................ 16 3.1 INLEIDING ......................................................................................................................................... 16 3.2 STRAFUITSLUITINGSGRONDEN IN ALGEMENE ZIN .............................................................................. 16 3.3 PSYCHISCHE OVERMACHT ................................................................................................................. 17 3.3.1 INLEIDING ...................................................................................................................................... 17 3.3.2 VOORWAARDEN ............................................................................................................................. 18 3.4 NOODWEER(EXCES) .......................................................................................................................... 27 3.4.1 INLEIDING ...................................................................................................................................... 27 3.4.2 NOODWEER .................................................................................................................................... 27 3.4.3 NOODWEEREXCES .......................................................................................................................... 31 3.5 SAMENVATTING ................................................................................................................................ 34 4. VOOR EERWRAAK RELEVANTE STRAFUITSLUITINGSGRONDEN ALS CULTUURVERWEER ........................................................................................................................... 36 4.1 INLEIDING ......................................................................................................................................... 36 4.2 CULTUURVERWEER INZAKE EERWRAAK............................................................................................ 37 4.2.1 FEITELIJKE OMSTANDIGHEDEN ....................................................................................................... 37 4.2.2 EERWRAAK EN PSYCHISCHE OVERMACHT ALS CULTUURVERWEER ................................................ 39 4.2.3 EERWRAAK EN NOODWEER(EXCES) ALS CULTUURVERWEER .......................................................... 43 4.3 SAMENVATTING ................................................................................................................................ 46 5.
CONCLUSIE .................................................................................................................................... 48
BEGRIPPENLIJST ................................................................................................................................. 51 LITERATUURLIJST .............................................................................................................................. 56 JURISPRUDENTIELIJST ...................................................................................................................... 63
Pagina: 2 van 65
Voorwoord
Het schrijven van deze scriptie heb ik gedaan met mijn hele persoonlijkheid. Dat was heerlijk zolang ik dacht dat het goed ging, dus zolang ik nog geen commentaar had gekregen van mijn begeleider. Ik begon vol enthousiasme maar al gauw kwamen de eerste grote valkuilen. Hoewel ik van nature een optimistisch karakter heb, heb ik vele momenten van onzekerheid ervaren en veranderde mijn optimisme in periodes van pessimisme. Vooral toen ik dacht dat ik er bijna was bleek dat er nog behoorlijk aan de tekst gesleuteld moest worden. Op zulke momenten heb ik mij serieus afgevraagd waarom ik aan deze studie ben begonnen en of de wetenschap wel iets voor mij is. Om me heen zag ik ook anderen met hun scriptie worstelen en er veel voor opofferen. Enkele stopten zelfs. Toch is deze scriptie afgekomen en dat heb ik (gelukkig) niet alleen hoeven te doen. Zonder de hulp van mijn begeleider Dick van Ekelenburg was ik misschien zelfs afgehaakt. Hij is een van de eersten geweest die mij altijd het vertrouwen heeft gegeven dat het goed zou komen en mij weer probeerde op te beuren als ik het niet zag zitten. Geert Panneman, mijn man, wil ik ook langs deze weg bedanken voor zijn onvermoeibare inzet bij het lezen van gedeelten van mijn scriptie en zijn commentaar en vragen die hij daarbij stelde. Hij voelde feilloos aan hoe hij mij ertoe moest bewegen om ieder keer weer opnieuw aan de scriptie te werken. Hij was mijn steun en toeverlaat bij scriptiestress en heeft mij talloze keren weten te ontspannen met relativerende opmerkingen en eenvoudige, maar onbetaalbare zaken als een overgenomen kookbeurt, een lange wandeling of een weekendje weg. Hij heeft me geleerd van het leven te blijven genieten, juist in moeilijke periodes, wat een van de meest waardevolle eigenschappen is die een mens kan bezitten. Mijn moeder (overleden) dank ik omdat ze mij heeft geleerd dat een goed stel hersens geen verdienste maar een geschenk is, dat je moet gebruiken ter ontplooiing van jezelf en met respect voor je naaste. Dit onderzoek is afgesloten op 13 april 2010. Kapel-Avezaath, april 2010.
Pagina: 3 van 65
1. Inleiding
Migranten hebben hun eigen gewoonten en tradities de Nederlandse samenleving binnengebracht. Sommige van die gewoonten en tradities zijn gewelddadig van aard en sommige conflicterend1 met het Nederlands recht. De ontwikkeling van de multiculturele samenleving gaat dan ook gepaard met nieuwe verschijnselen van criminaliteit, zoals: onder bedreiging van
eer
en
schaamte
plegen
van
eerwraak
of
bloedwraak,
meisjes-
vrouwenbesnijdenis, polygamie, bepaalde vormen van mishandeling en verminking, terugbevlekking (wraak nemen op de familie van de eerschender), geweldpleging onder bedreiging van winti en voodoo2. Deze vormen van delicten worden ook wel cultuur gerelateerde delicten genoemd. Ondanks dat er vele vormen van cultuurgerelateerde delicten bestaan zal ik mij in deze scriptie beperken tot eerwraak. De reden hiervoor is gelegen in (1) het feit dat uit het vooronderzoek van deze scriptie naar voren is gekomen dat van alle cultuur gerelateerd delicten, eerwraak het meest geschikt is om de centrale vraag in deze scriptie te beantwoorden. De overige cultuur gerelateerde delicten spelen zich voornamelijk af in de anonimiteit. De bereidheid (van vooral eer gerelateerde delicten) om aangifte te doen is klein omdat juist het naar buiten brengen (en bekend worden) van een bepaalde handeling één van de redenen kan zijn waardoor eerschending ontstaat. De beperking tot eerwraak (2) is mede ingegeven omdat eerwraak de meest ultieme vorm van cultuur gerelateerd geweld is en veelal gepaard gaat met grote maatschappelijke onrust, mede omdat het delict vaak op klaarlichte dag in het openbaar met omstanders wordt gepleegd. Eerwraak is een rechtsdelict3 omdat dergelijke delicten inbreuk maken op essentiële rechten, zoals het recht op leven en het recht op de integriteit van het lichaam, die door de Grondwet en internationale mensenrechten verdragen gewaarborgd worden. Eerwraak heeft te maken met het respecteren en eerbiedigen van eer en eerbaarheid en is niet per definitie gerelateerd aan een bepaald geloof en komt wereldwijd voor. Bij eerwraak en bloedwraak gaat het om misdrijven tegen de man of de vrouw die de familie-eer (namus) of de eer van de man (seref) heeft bezoedeld en daarmee de familie publiekelijk te schande heeft gemaakt. Nader uitleg van de 1
Bovenkerk e.a. 2003, p. 7-8. Er zijn ook culturele gebruiken die niet met het strafrecht conflicteren, maar met het bestuursrecht, zoals: Hindoestaan die as van een overledene uitstrooit over een rivier en handelt in strijd met de Wet op de Oppervlaktewateren of de Creoolse kapper die bij gebrek aan kundige autochtone kappers zonder vergunning mensen met rastahaar bedient. 2 Liem e.a. 2007, p. 44-55. 3 Kelk 2005, p. 13.
Pagina: 4 van 65
diverse begrippen zijn te vinden in de begrippenlijst. Naar aanleiding van de Veghelse schietzaak4 in 1999 heeft eerwraak in een bredere wetenschappelijke kring aandacht gekregen. Mede daardoor is het fenomeen cultuur gerelateerde delicten een actueel onderwerp geworden en de bestrijding ervan staat hoog op de politieke agenda. In het verlengde hiervan is er ook aandacht voor de culturele motieven van de pleger van cultureel gerelateerde delicten: de zogenaamde cultuurverweren. Doordat er regelmatig confrontaties plaatsvinden met cultuur gerelateerde kenmerken wordt in de samenleving steeds vaker de vraag gesteld of en in hoeverre in de Nederlandse rechtspraak rekening dient te worden gehouden met culturele omstandigheden van de verdachte. De doelstelling van dit onderzoek is om op basis van literatuur- en jurisprudentieonderzoek naar de beoordeling van de culturele motieven van de pleger van cultuur gerelateerde delicten inzicht te krijgen in hoeverre de Nederlandse rechtsspraak een beroep op cultuurverweren honoreert. De probleemstelling in dit onderzoek is: past het cultuurverweer binnen het systeem van de strafuitsluitingsgronden? Om die vraag adequaat te kunnen beantwoorden wordt in hoofdstuk 2 in de eerste plaats onderzocht wat cultuur gerelateerde delicten inhouden, wat cultuurverweren zijn, onder welke omstandigheden eerwraak plaatsvindt en wat eerwraak inhoudt. Ten tweede zal in hoofdstuk 3 in algemene zin nader worden ingegaan op de voor eerwraak relevante strafuitsluitingsgronden waarbij zal worden ingegaan op de algemene criteria van deze strafuitsluitingsgronden. De relevante strafuitsluitingsgronden inzake eerwraak zijn psychische overmacht, noodweer en noodweerexces. Vervolgens wordt per strafuitsluitingsgrond ingegaan op wetgeving, jurisprudentie en literatuur. In hoofdstuk 4 zal na te zijn ingegaan op de feitelijke omstandigheden waaronder eerwraak wordt gepleegd, per strafuitsluitingsgrond worden besproken of in de rechtspraak cultuurverweren enig kans van slagen hebben.
4
Rb. Den Bosch 13 februari 2001, NJ 2001, 130.
Pagina: 5 van 65
2. Cultuurverweren
2.1 Inleiding In landen als Australië, Canada en de Verenigde Staten wordt er vanuit gegaan dat plegers van cultuur gerelateerde delicten door hun culturele achtergrond soms geen andere keuze tot handelen zouden hebben. Deze landen kennen dan ook het in de wet neergelegde ‘cultural defence’. Dat betekent dat het culturele verweer open staat voor verdachten die recentelijk afkomstig zijn uit een ander land en zich de wetgeving daardoor nog niet ‘eigen’ hebben kunnen maken. Een voorbeeld van een dergelijk ‘cultural defence’ is te vinden in een Amerikaanse zaak waarin een Chinese immigrant in New York, Dong Lu Chen, zijn vrouw betrapte op overspel en haar om het leven bracht. Zijn verweer luidde: in China zou iedereen mij hebben tegengehouden, maar in het anonieme New York laat iedereen mij mijn gang gaan. De rechter was gevoelig voor het beroep op Chen’s culturele achtergrond en veroordeelde hem niet voor moord, zoals was geëist, maar voor een lichte vorm van doodslag. In zijn vonnis gaf de rechter aan dat de uitspraak anders zou zijn geweest indien Chen zou zijn opgegroeid in de Verenigde Staten.5 In het Amerikaanse strafrecht worden twee eisen gesteld om een verdachte te kunnen veroordelen voor het begaan van een strafbaar feit.6 Allereerst moet sprake zijn van een fysieke gedraging die wederrechtelijk is (act of actus reus), ten tweede moet de verdachte beschikken over de vereiste geestesgesteldheid om te beseffen waarom hij schuldig is (guilty mind of mens rea). Is aan een van de twee vereisten niet voldaan dan kan de verdachte niet worden veroordeeld voor het begaan van het tenlastegelegde strafbaar feit. Als wél aan de vereisten is voldaan, dus als actus reus en mens rea beide voorkomen, kan de verdachte desondanks aan bestraffing ontkomen indien hij een geslaagd beroep doet op een zogenaamde cultural defence. Het doel van dit hoofdstuk is dat duidelijk wordt wat onder cultuur gerelateerde delicten en cultuurverweren wordt verstaan. Vervolgens zal worden ingegaan op de vraag wat eerwraak is en onder welke omstandigheden eerwraak plaatsvindt. 2.2 Cultuur gerelateerde delicten Hoewel cultuur gerelateerde delicten cultuurgebonden zijn komen ze wereldwijd voor. Een cultureel gerelateerd delict is veelal een cultureel bepaalde uitingsvorm van geweld, waarbij 5 6
Coleman 1996; Bovens 2006, p. 2. Siesling 2006, p. 98-99.
Pagina: 6 van 65
sprake is van een collectief uitgeoefende vorm van geestelijke, lichamelijk en/of seksueel geweld.7 Het betreft vaak de eer van een groep of familie en wordt dikwijls geïnitieerd en zelfs ook aangemoedigd en beloond door diezelfde groep mensen. Diegene die cultuur gerelateerd geweld pleegt kan veelal rekenen op begrip van zijn sociale en culturele omgeving. Bij cultuur gerelateerd geweld heeft men vaak te maken met een dadergroep. In sommige landen, bijvoorbeeld in Jordanië en tot voor kort ook in Turkije wordt/werd eerwraak wettelijk gezien gedoogd of zelfs gelegitimeerd. Na de herziening van het Turkse Wetboek van Strafrecht in 2004 kunnen verdachten niet meer rekenen op strafvermindering als ze aanvoeren dat hun daad een erekwestie betrof. Volgens de nieuwe wet staat op eerwraak levenslange gevangenisstraf en kunnen ook betrokken familieleden gestraft worden. Een manier om lange gevangenisstraf te ontlopen was om een minderjarig familielid de eerwraak te laten uitvoeren. In de nieuwe wetgeving wordt in een dergelijk situatie het hoofd van de familie juist zwaarder gestraft.8 Uit het casusonderzoek van Van der Torre en Schaap (COT-rapport)9 blijkt dat in Nederland eerwraak niet vaak door minderjarigen wordt gepleegd, met de bedoeling dat de minderjarige een lagere gevangenisstraf zal krijgen. In werkelijkheid laten families in Nederland zelden een minderjarige de eerwraak plegen. De eerwraak wordt vrijwel altijd door de volwassen echtgenoot, oudere broer of vader gepleegd. Uit de praktijk is slechts één minderjarige dader bekend, die overigens volgens het strafrecht voor volwassenen werd veroordeeld. Het betreft de 17-jarige Turk die op 7 december 1999 op een school in Veghel zijn zus en vier omstanders neerschoot. Hij kreeg vijf jaar gevangenisstraf. Zijn vader, die de jongen tot de schietpartij had aangezet, kreeg negen jaar gevangenisstraf.10 Cultuur gerelateerde delicten zijn veelal misdrijven. In de literatuur over cultuur gerelateerde delicten en hun achtergronden in relatie tot het strafrecht komen termen zoals ‘cultureel delict’, ‘cultuur gerelateerde misdaad’,11 ‘cultureel geïnspireerde delicten’,12 ‘transcultureel bepaalde delicten’,13 ‘cultureel gemotiveerde misdaad’,14 ‘eer gerelateerd geweld’15 en ‘cultuur gerelateerde delicten’ voor die allemaal hetzelfde beschrijven. Hoewel al deze termen in een iets andere vorm bewerkt zijn, hebben ze alle betrekking op de strafbare gedraging zelf. Uitgegaan wordt van het ‘uitheemse’16 van het delict en de onbekendheid ermee van degenen die ermee in aanraking komen: politie, justitie, rechters en advocaten. Van de term ‘cultureel delict’ volgen 7
Hofstede 2002, p. 10. Eerwraak in Nederland, Eerwraak in Turkije, <www.turkije-instituut.nl>. 9 Van der Torre en Schaap 2006, p. 55. 10 Rb. Den Bosch 13 februari 2001, LJN AA9954, (NJ 2001, 130). 11 Yeşilgöz en Van Meel 2001. 12 Van Rossum en Hoogendoorn 1997, p. 144-148. 13 Knoops 1998. 14 Van Broeck 2001, p. 1-32. 15 Pilot Eer gerelateerd geweld in Haaglanden en Zuid-Holland-Zuid. 16 Van Rossum en Hoogendoorn 1997, 144-148. 8
Pagina: 7 van 65
hier twee definities. De definitie van Strijbosch heeft een rechtsantropologische invalshoek, waarbij verschillende rechtssystemen met elkaar vergeleken worden en gaat niet uit van de beleving van de individuele verdachte (dus diens beleving van de invloed van diens culturele achtergrond op de totstandkoming van het strafbare feit). Volgens deze definitie dienen culturele delicten omschreven te worden als ‘gedragingen, strafbaar volgens strafrecht, maar toelaatbaar volgens intern recht van de sociale groep (meestal migrantengroepen) waartoe de justitiabele behoort.’17 Kenmerkend voor deze omschrijving is dat de gedraging naar Nederlands recht strafbaar is, maar wordt geaccepteerd binnen de groep waartoe de justitiabele behoort. Toelaatbaarheid is echter een rekbaar begrip. Soms is er binnen de groep openlijke steun voor het delict, in andere gevallen is deze steun stilzwijgend en ten slotte wordt in andere gevallen de gedraging gedoogd.18 De term ‘intern recht’ waarvan de definitie spreekt, moet ruim worden opgevat. Het gaat hier veelal niet om het recht van het land van herkomst, maar om migrantenrecht.19 Onder migrantenrecht wordt in dit verband verstaan het ongeschreven gewoonterecht van de groep waartoe de verdachte zegt te behoren.20 De nadruk op migrantenrecht geeft aan dat de discussie over cultuur gerelateerde delicten zich in deze scriptie beperkt tot migranten en hun nakomelingen (allochtonen)21 en zich niet uitstrekt tot gedragingen van zogenoemde nationale minderheden of inheemse groepen.22 In de definitie van Strijbosch wordt het aspect ‘cultuur’ niet verder uitgewerkt en daarmee wordt niet goed duidelijk wat er ‘cultureel’ is aan een cultureel delict. De definitie van Van Broeck is uitgebreider en luidt als volgt: ‘een cultureel delict is een handeling van een lid van een minderheidscultuur, welke handeling volgens het rechtssysteem van de dominante cultuur een strafbaar feit vormt. Dezelfde handeling wordt echter in de ogen van de groep van waaruit de verdachte afkomstig is, gedoogd en geaccepteerd als normaal gedrag of de handeling wordt zelfs aanbevolen onder bepaalde omstandigheden.’23 In deze omschrijving is plaats ingeruimd voor de beleving van het individu. Die beleving is in de strafrechtelijke context van belang, omdat in strafzaken naar aanleiding van cultuur gerelateerde delicten de individuele gedraging van de verdachte centraal staat. 17
Strijbosch 1991, p. 666-672 en Foblets 1998, p. 187-207. HR 26 mei 1992, NJ 1992, 568, m.nt. ’t Hart. Van Broeck 2001, p. 5. 19 Strijbosch 1993, p. 8. 20 Van Broeck 2001, p. 7. 21 Garssen e.a. 2005. Het Centraal Bureau voor de Statistiek hanteert sinds 1999 voor allochtoon de definitie: ‘persoon van wie ten minste één ouder in het buitenland is geboren’. 22 Kanne 2004, p. 315-322 en Barkhuysen 2004, p. 596-606. 23 Van Broeck 2001, p. 5. 18
Pagina: 8 van 65
Van de term ‘eergerelateerd geweld’ geeft Ferwerda de volgende definitie: ‘eergerelateerd geweld is elke vorm van geestelijk en lichamelijk geweld gepleegd vanuit een collectieve mentaliteit in een reactie op een (dreiging van) schending van de eer van een man of vrouw en daarmee van zijn of haar familie waarvan de buitenwereld op de hoogte is of dreigt te raken’.24 Uit deze definities en andere onderzoeksbevindingen is af te leiden dat een cultuur gerelateerd delict, een delict is uit de categorie van de levensdelicten of het relationele geweld, welk feit in de groep van waaruit de verdachte afkomstig is meestal eveneens strafbaar is, maar onder bepaalde omstandigheden minder ontoelaatbaar wordt geacht. Volgens het Forum Instituut voor Multiculturele Ontwikkeling25 kan cultuur gerelateerd geweld onder meer bestaan uit: angst aanjagen, vrijheid beperken, psychische druk uitoefenen, een gedwongen huwelijk, uithuwelijking, verbieden van huwelijk met zelfgekozen partner, terugsturen naar het land van herkomst, gedwongen abortus, gedwongen afstand doen van pasgeboren kind, afpakken van kinderen, uitstoting uit de familie of dood verklaren, ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving, mensenhandel, bedreiging, mishandeling, (poging tot) moord, c.q. doodslag, openbare geweldpleging, geweld binnenshuis, stalking en zedendelicten (zie bijlage 1, begrippenlijst). Aangezien niet alleen fysiek geweld maar ook woorden pijn kunnen doen en dus het eergevoel aan kunnen tasten, worden belediging en smaad ook tot deze groep van delicten gerekend.26 Veel van bovengenoemde vormen van geweld gaan vooraf aan eerwraak. Pas als deze niet als voldoende worden ervaren om de gevolgen van het gedrag van de eerschender te neutraliseren wordt over gegaan op eerwraak. Knapen verwacht dat het aantal cultuur gerelateerde delicten in de toekomst alleen maar verder zal toenemen, omdat de samenleving steeds multicultureler wordt.27 Voormalig minister Vogelaar van Wonen, Wijken en Integratie28 zag de toename van cultuur gerelateerd geweld meer als gevolg van de emancipatie van de allochtone vrouw. Tot dat inzicht kwam zij na de gesprekken die zij voerde met allochtonen- en vrouwenorganisaties. Tevens was ze van mening dat het bespreekbaar maken van cultuur gerelateerd geweld een reden is voor de toename van het aantal gevallen van dit soort geweld tegen vrouwen en mannen vanwege het schenden van 24
Ferwerda en van Leiden 2005, p. 49. Wegwijzer eer gerelateerd geweld, Forum Instituut voor Multiculturele Ontwikkeling, <www.forum.nl. www.transact.nl>, <www.justitie.nl/eer>. 26 Eerste tussen rapportage Pilot ‘Eer gerelateerd geweld’ in Haaglanden en Zuid-Holland-Zuid, mei 2005, p. 12. 27 Knapen 2004, p. 745. 28 Wonen, Wijken en Integratie vallen onder het ministerie van VROM. 25
Pagina: 9 van 65
de familie-eer. Slachtoffers zijn daardoor sneller geneigd aangifte te doen.29 In deze scriptie zal waar het gaat om delicten met culturele achtergrond gesproken worden over cultuur gerelateerde delicten. 2.3 Cultuurverweer In Nederland zijn in het Wetboek van Strafrecht geen bepalingen opgenomen die cultuur gerelateerde delicten zelfstandig strafbaar stellen en cultuur is ook geen zelfstandige strafuitsluitingsgrond. In het Nederlandse rechtssysteem heeft de rechter wel mogelijkheden om rekening te houden met de culturele achtergrond en de etniciteit van verdachten. Zo kan de rechter de persoonlijke omstandigheden van de individuele verdachte in overweging nemen bij het bepalen van de strafmaat. Ook kan het culturele aspect worden meegenomen bij de beoordeling van de toepassing van al bestaande strafuitsluitingsgronden. Betreffende cultuur gerelateerde delicten kan de vraag gesteld worden of vanwege de aanwezigheid van cultuur gerelateerde omstandigheden straffeloosheid op zijn plaats is. De rechter moet bij het beoordelen van een zaak nagaan in hoeverre een verdachte uit vrije wil heeft gehandeld, met andere woorden of iemand verwijtbaar heeft gehandeld en of dat handelen ten gevolge van culturele omstandigheden kan leiden tot verminderde of ontbreken van verwijtbaarheid.30 De bedoeling van cultuurverweer is aan te tonen dat de verdachte geen of minder verwijt treft. Naar de mening van Ten Voorde31 is de invloed van cultuur op een individu zo sterk dat deze daar niet aan zou kunnen ontkomen. Het verweer is dan ook mede bedoeld om aan te geven dat handelen op basis van een bepaalde cultuur de vrije wil kan ontnemen en dat straffeloosheid dan zou moeten volgen, of dat een verminderd verwijt aannemelijk is en dus een lagere, proportionele, straf kan worden opgelegd. De meeste auteurs stellen dat het cultuurverweer gericht moet zijn op het aantonen dat het cultuur gerelateerd delict niet uit vrije wil is gepleegd. Naast opzet moet ook inzicht worden verschaft in de relatie tussen verwijtbaarheid en het gepleegde cultuur gerelateerd delict. De vraag wat de achtergrond is van de gedraging van de verdachte komt zo centraal te staan. Een cultuurverweer kan ook worden toegepast als strafverminderingsgrond. Alleen degenen die volledig verantwoordelijk gehouden kunnen worden voor hun daden mogen de maximale straf krijgen. Degenen die minder verwijt treffen, moeten minder worden gestraft, aldus verschillende
29
<www.depers.nl/binnenland>. Kim 1997, p. 104-105; Ten Voorde 2007, p. 107-108. 31 Ten Voorde 2007, p. 102-112. 30
Pagina: 10 van 65
auteurs.32 De Hoge Raad is een ander mening toegedaan. Zo blijkt uit de uitspraak van de Hoge Raad van 24 juli 1967 dat de stelling ‘geen straf zwaarder dan de schuld’ in geen rechtsregel steun vindt.33 In de literatuur zijn vier categorieën van cultuurverweren te onderscheiden: het formeel, het partieel, het cognitief en het volitief cultuurverweer.34 Het formeel cultuurverweer Een formeel cultuurverweer is een apart in het Wetboek van Strafrecht op te nemen verweer. Die wettelijke grondslag moet bepaalde groepen burgers het recht geven dat verweer te kunnen inroepen als zij verdachte inzake een cultuur gerelateerd delict worden en daarvoor worden vervolgd. Fischer geeft voor formeel cultuurverweer de volgende omschrijving: ‘Het staat voor de vooronderstelling dat deze groepen toegelaten moeten worden bewijs in te brengen van hun cultureel afhankelijke normen, mores en visies op de wereld in alle juridische procedures zodat zij de omstandigheden waaronder zij hun vermeend criminele activiteiten hebben gepleegd kunnen verklaren.’35 Het partieel cultuurverweer Bij een partieel cultuurverweer gaat men er van uit, dat het bestaande strafrecht voldoende ruimte biedt om met culturele verschillen rekening te houden. Een codificatie van het verweer in een aparte wettelijke bepaling wordt niet nodig geacht. Aangezien het Wetboek van Strafrecht geen formeel cultuurverweer kent, zijn alle cultuurverweren die in rechtszaken worden gevoerd partiële verweren. Het cognitief cultuurverweer Van cognitief cultuurverweer kan worden gesproken als de verdachte claimt dat hij niet wist dat het gedrag strafbaar was, omdat het gedrag in zijn eigen cultuur niet strafbaar is. Volgens Siesling36 houdt cognitief cultuurverweer in dat de verdachte niet op de hoogte was van de in het gastland geldende wettelijke normen en voorschriften en dat hij daarom niet besefte dat hij een strafbaar feit had begaan. Een cognitief cultuurverweer kan wel worden toegepast wanneer er sprake is van een overtreding, maar op de zwaarste categorie strafbare feiten heeft een cultuurverweer veelal geen betrekking, omdat deze categorie strafbare feiten ook in het land van 32
Gomez 1994, p. 358. HR 24 juli 1967, NJ 1969, 63. 34 Ten Voorde 2007, p. 102-112. 35 Fischer 1998, p. 669. 36 Siesling 2006, p. 98-102. 33
Pagina: 11 van 65
herkomst strafbaar zal zijn gesteld. Dit verweer is vergelijkbaar met rechtsdwaling, een variant van de buitenwettelijke schulduitsluitingsgrond AVAS (afwezigheid van alle schuld). De rechtsdwaling is een verontschuldigbare dwaling ten aanzien van het recht. De persoon vergist zich in de strafbaarheid van zijn gedraging. Het volitief cultuurverweer Bij volitieve (wilsvrijheid) cultuurverweren is het gedrag onrechtmatig, maar de verdachte meende de strafwet te moeten overtreden omdat er sprake was van bijzondere omstandigheden, zoals culturele normen die dermate dwingend waren dat naar de mening van de verdachte daarvan niet kon worden afgeweken. Siesling spreekt van een niet-vrije wil cultuurverweer hetgeen betekent dat de verdachte een strafbaar feit heeft begaan onder psychische druk (nonvolitief cultuurverweer).37 De verdachte was niet in staat zijn wil vrijelijk te bepalen. Hoewel hij wel op de hoogte was van de strafwaardigheid van zijn gedraging, kon hij door de normen van zijn eigen culturele achtergrond niet anders dan het plegen van het strafbare feit. Dit verweer is vergelijkbaar met de schulduitsluitingsgrond psychische overmacht. Renteln is van mening dat cultuur gerelateerde delicten, waarbij wel verwijtbaar strafbaar is gehandeld maar geen slachtoffers zijn gevallen, onbestraft mogen blijven,38 omdat de verdachte gehandeld zou hebben vanuit een culturele achtergrond en hem daarom in verminderde mate een verwijt kan worden gemaakt. Hier is sprake van de volitieve vorm van het culturele verweer: het gedrag van de verdachte was onrechtmatig, maar de verdachte meende de strafwet te moeten overtreden omdat er sprake was van dwingende culturele normen waarvan hij niet kon afwijken. Voorstanders van het toelaten van een formeel cultureel verweer beroepen zich voornamelijk op het streven naar individuele gerechtigheid, waarbij voor een straf op maat zoveel mogelijk zou moeten worden aangesloten bij de persoonlijke omstandigheden (inclusief culturele achtergrond) van de verdachte. Tegenstanders van een formeel cultuurverweer baseren zich voornamelijk op de internationale fundamentele mensenrechten. Volgens hen zijn vooral vrouwen en kinderen het slachtoffer als de verdachte succesvol een dergelijk verweer voert. Vrouwen en kinderen vormen de ‘minderheden’ binnen dergelijke gemeenschappen.39 Een juridisch argument tegen een formeel cultuurverweer is in de eerste plaats dat het strafrechtelijk systeem flexibel genoeg is om tegemoet te komen aan verdachten die een beroep doen op een cultuurverweer. Hen staan immers de bestaande strafuitsluitingsgronden ter beschikking. Bovendien ondermijnt het toestaan van een cultuurverweer een van de belangrijkste beginselen 37
Siesling 2006, p. 98-102. Renteln 1993, p. 500. 39 Siesling 2006, p. 281-282. 38
Pagina: 12 van 65
van het strafrecht, namelijk het uitgangspunt van individuele verantwoordelijkheid. In de literatuur is een ‘gedeeltelijk’ of ‘informeel’ cultuurverweer als tussenoplossing geformuleerd. Hierbij wordt gebruik gemaakt van bestaande strafrechtelijke verweren. Via dergelijke verweren kan de verdachte ervoor kiezen culturele informatie te introduceren als bewijs voor zijn gemoedstoestand ten tijde van het begaan van het strafbare feit. Als de culturele achtergrond in een gedeeltelijk cultuurverweer aangevoerd wordt, wordt gebruik gemaakt van bestaande strafuitsluitingsgronden. In Nederland kan van een cultuurverweer worden gesproken als de verdachte op grond van zijn onderscheidende cultuur een beroep doet op één van de bestaande strafuitsluitingsgronden - een schulduitsluitingsgrond of op een rechtvaardigingsgrond - dan wel van mening is dat bij het bepalen van de strafmaat de bijzondere culturele omstandigheden een verzachtende invloed dienen te hebben (strafmaatverweer). Het strafmaatverweer valt buiten de scoop van dit onderzoek. In de volgende hoofdstukken zal worden bekeken welke verweren de verdediging kan inzetten inzake eerwraak en of deze kans van slagen hebben. De verdediging stelt steeds vaker de achtergrond en de cultuur van verdachten aan de orde .40 Daarbij doen ze bijvoorbeeld een beroep op artikel 27 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). Op basis van deze bepaling mogen staten waar zich etnische, godsdienstige of linguïstische minderheden bevinden, aan personen die tot die minderheden behoren niet het recht ontzeggen om in gemeenschap met de andere leden van hun groep hun eigen cultuur te beleven, hun eigen godsdienst te belijden en in de praktijk toe te passen, of zich van hun eigen taal te bedienen. Met andere woorden: personen behorend tot een minderheid hebben het recht hun eigen cultuur en religie te beleven en hun taal te spreken met de andere leden van hun groep. 2.4 Eerwraak Bij eerwraak spelen sociaal-culturele factoren en sociaal-economische factoren een rol. De sociaal-culturele factoren kennen hun oorsprong in de culturele achtergrond van een familie of gemeenschap terwijl sociaal-economische factoren ondermeer opleiding en werkgelegenheid behelzen. In deze paragraaf worden de omstandigheden waaronder eerwraak plaatsvindt nader bekeken. Eerwraak komt voornamelijk voor bij gemeenschappen waar de groepsband en familieband centraal staan en het individu daaraan ondergeschikt is. In dergelijke collectieve 40
Knapen 2004, p. 745.
Pagina: 13 van 65
gemeenschappen wordt het individuele gedrag gestuurd door collectieve verantwoordelijkheid. Alles wat een individu doet wordt door de groep gecontroleerd en is ondergeschikt aan het collectieve belang. Dit collectieve belang komt duidelijk naar voren bij eerwraak, waarbij de collectieve eer en status centraal staan. De mannen binnen een collectieve gemeenschap ontlenen onder andere eer aan het bezitten van een eigen bedrijf, een gezin en het hebben van kuise dochters en vrouw. Vrouwen binnen een gezin, zowel moeders als dochters, hebben eer wanneer zij zich kuis gedragen en geen ongeoorloofde (seksuele) interacties hebben. Wanneer het aanzien van de familie of gemeenschap is geschonden moet de aangetaste eer worden ‘gezuiverd’ en is sprake van een ‘eerkwestie’.41 Hoewel cultuur/eergerelateerd geweld geestelijk, lichamelijk en seksueel geweld ter voorkoming van de schending én ter zuivering van de familie-eer omvat zal ik mij beperken tot eerwraak. De uiterste vorm van cultuur/eergerelateerd geweld is eerwraak, ook wel eermoord genoemd. Eerwraak wordt omschreven als het om het leven brengen van een ander om de geschonden kuisheid van een vrouw in de familie te wreken en daarmee de eer van de familie te redden.42 Bloedwraak echter is de moord die plaatsvindt als gevolg van een eerdere moord. De familie van het slachtoffer neemt wraak op de familie van de dader, door een familielid van de dader te vermoorden. Hierdoor kan een spiraal van geweld tussen twee of meer families ontstaan.43 De eerwraak is het begin van de bloedwraak, dus de eerste moord. Als kenmerken van eerwraak kunnen de volgende aspecten worden genoemd: - het doel is het zuiveren van een geschonden eer; - de moord wordt voorbereid in een familieberaad waarbij wordt bepaald wie de eerwraak zal uitvoeren, waar en wanneer dat zal plaatsvinden; - de moord wordt veelal overdag op publieke plaatsen gepleegd te midden van veel omstanders; - de dader geeft zich na de moord aan bij de politie; - de dader toont ogenschijnlijk geen wroeging en de moord is volgens bepaalde culturele opvattingen niet alleen toelaatbaar, maar zelfs een soort nobele plicht.44 45 Nederland heeft geen wetgeving die eerwraak specifiek strafbaar stelt; het is moord en de huidige regeling biedt voldoende mogelijkheden om iedere deelnemer aan de eerwraak op basis van een afzonderlijke strafbepaling te vervolgen. Dat kan het gronddelict tegen het leven (artikel 289 Sr) zijn of een deelnemingsvorm aan het gronddelict, zoals medeplegen, maar ook gedragingen die verder van het gronddelict afstaan, zoals degenen die direct of indirect een
41
Bakker 2003; Gezik 2003; Simsek 2002; Van Eck 2001. Van Eck 2001, p. 13. 43 Van Eck 2001, p. 38. 44 Siesling 2006, p. 27-32. 45 In par. 4.2.1. zal nader worden ingegaan op de omstandigheden waaronder eerwraak wordt gepleegd. 42
Pagina: 14 van 65
bijdrage hebben geleverd aan het tot stand komen van het delict.46 2.5 Samenvatting Uit hetgeen in dit hoofdstuk is behandeld kan worden afgeleid dat cultuur gerelateerde delicten cultuurgebonden zijn maar over de hele wereld kunnen voorkomen. Het zijn veelal misdrijven, uit de categorie van de levensdelicten, vaak ernstig van aard, die in de groep waaruit de verdachte afkomstig is meestal eveneens strafbaar zijn, maar onder bepaalde omstandigheden minder ontoelaatbaar worden geacht. Van cultuurverweer kan sprake zijn als de verdachte op grond van zijn onderscheidende cultuur een beroep doet op een van de bestaande strafuitsluitingsgronden dan wel van mening is dat in de strafmaat de bijzondere, culturele omstandigheden een verzachtende invloed dient te hebben. In het Nederlandse strafrechtsysteem bestaat geen zelfstandige strafuitsluitingsgrond, waarbij de culturele achtergrond van de verdachte de reden is van strafuitsluiting. De rechter heeft wel de mogelijkheid rekening te houden met de culturele achtergrond en de etniciteit van verdachten. De rechter kan bijvoorbeeld het culturele aspect meewegen bij de beoordeling van de toepassing van al bestaande strafuitsluitingsgronden in een concrete zaak. Eerwraak is moord, het om het leven brengen van een ander om de geschonden eer te zuiveren. Bloedwraak is de moord die plaatsvindt als gevolg van een eerdere moord. De familie van het slachtoffer neemt wraak op de familie van de dader door een familielid van de dader te vermoorden. De eerwraak is het begin van de bloedwraak, dus de eerste moord.
46
Ten Voorde 2008, p. 274-275.
Pagina: 15 van 65
3. Voor eerwraak relevante strafuitsluitingsgronden in het algemeen
3.1 Inleiding Uit de literatuur en de rechtspraak blijkt dat enkele van de reeds bestaande strafuitsluitingsgronden relevant kunnen zijn in zaken betreffende cultuur gerelateerde delicten. Op het gebied van eerwraak zijn dat psychische overmacht, noodweer en noodweerexces. Omdat in cultuur gerelateerde zaken meestal een beroep wordt gedaan op de schulduitsluitingsgrond psychische overmacht en (in mindere mate) op noodweer en noodweerexces zullen deze schulduitsluitingsgronden in dit hoofdstuk worden besproken. Eerst wordt gekeken naar de algemene criteria waaraan strafuitsluitingsgronden moeten voldoen, daarna worden de voor eerwraak relevante strafuitsluitingsgronden besproken aan de hand van literatuur en rechtsspraak. De inzet van deze strafuitsluitingsgronden als cultuurverweer wordt in hoofdstuk 4 behandeld. 3.2 Strafuitsluitingsgronden in algemene zin Doorgaans levert vervulling van een delictomschrijving vaststelling van strafrechtelijke aansprakelijkheid
op.
Om
voor
bepaalde
categorieën
bijzondere
omstandigheden
aansprakelijkheid uit te sluiten zijn wettelijke en buitenwettelijke strafuitsluitingsgronden (eigenlijk aansprakelijkheidsuitsluitingsgronden47) respectievelijk in de wet en jurisprudentie geformuleerd.48 In de praktijk spelen deze strafuitsluitingsgronden een belangrijke rol. Ze hebben betrekking op redenen en omstandigheden die het opleggen van een straf voor een in beginsel strafbare gedraging verhinderen. De grond voor strafuitsluiting kan een schulduitsluitingsgrond of een rechtvaardigingsgrond zijn. Gedragingen zijn strafbaar indien ze voldoen aan de bestanddelen van een delictomschrijving en wederrechtelijk en verwijtbaar zijn. Valt een gedraging onder een delictomschrijving dan mag er vanuit gegaan worden dat dan ook voldaan is aan de wederrechtelijkheid en verwijtbaarheid. Maar in sommige gevallen kan het gebeuren dat als gevolg van bijzondere omstandigheden de wederrechtelijkheid of verwijtbaarheid ontbreekt. In die gevallen mag dus niet gestraft worden omdat niet aan één van de voorwaarden voor strafbaarheid wordt voldaan. In het beslissingsschema van de rechter (art. 350 Sv) komen de rechtvaardigingsgronden eerder 47 48
Nieboer 1991, p. 239. De Hullu 2006, p. 271-365.
Pagina: 16 van 65
aan de orde dan de schulduitsluitingsgronden. Een rechtvaardigingsgrond ontneemt de wederrechtelijkheid aan een gedraging, als gevolg waarvan die gedraging dus niet strafbaar is. Met andere woorden: doet de verdachte een succesvol beroep op een rechtvaardigingsgrond dan heeft de verdachte niet wederrechtelijk gehandeld en heeft dus ook geen strafbaar feit gepleegd. Schulduitsluitingsgronden heffen de strafbaarheid van de betrokken persoon op en komen pas aan de orde als vaststaat dat de gedraging wederrechtelijk en dus strafbaar is. Met andere woorden de verdachte die een succesvol beroep doet op een schulduitsluitingsgrond kan geen verwijt worden gemaakt en is daarom niet strafbaar. Het onderscheid in rechtvaardigingsgrond en schulduitsluitingsgrond is ook van belang in geval sprake is van deelneming aan een strafbaar feit. Als de verdachte zich met succes kan beroepen op een rechtvaardigingsgrond dan betekent dit dat de gedraging niet wederrechtelijk was. In dat geval gaat de deelnemer meestal (met uitzondering van de rechtvaardigingsgrond overmacht in de zin van noodtoestand, deze heeft een persoonlijke werking49) ook vrijuit, omdat deelneming aan een niet strafbare gedraging uiteraard niet strafbaar is. Een schulduitsluitingsgrond werkt echter persoonlijk. De gedraging blijft wederrechtelijk, maar is onder die omstandigheid de verdachte niet te verwijten. Beroept de verdachte zich succesvol op een schulduitsluitingsgrond dan kan de deelnemer nog worden veroordeeld. In de onderstaande paragrafen zal nader worden ingaan op die strafuitsluitingsgronden die relevant zijn in het kader van dit onderzoek, te weten psychische overmacht, noodweer en noodweerexces. 3.3 Psychische overmacht 3.3.1 Inleiding Psychische overmacht is een in de wet neergelegde schulduitsluitingsgrond (artikel 40 Sr). Van psychische overmacht is sprake indien verdachte handelt onder psychische druk veroorzaakt door externe omstandigheden, waaraan de verdachte in redelijkheid, omwille van die omstandigheden, niet in staat was de verboden gedraging te vermijden. Bij de beoordeling van psychische overmacht spelen de feiten en omstandigheden van de strafzaak een significante rol. De psychische druk/dwang (voorwaarde 1) moet zodanig zijn dat een normaal mens daar redelijkerwijze (voorwaarde 2) geen weerstand aan kan bieden.50 Doet de verdachte een beroep op psychische overmacht dan zal de rechter het verweer niet 49 50
Cleiren en Nijboer 2006, p. 293-294. Remmelink 1996, p. 298; Siesling 2006, p. 196-197.
Pagina: 17 van 65
honoreren als niet is voldaan aan de eisen die gesteld worden aan psychische overmacht. De verdachte moet in een toestand van buiten komende drang verkeren waaraan hij redelijkerwijs geen weerstand kon bieden of behoefde te bieden.51 De psychische druk (van buiten komende drang) moet acuut zijn en zo sterk zijn dat de wilsvrijheid van de dader is aangetast of helemaal is verdwenen (voorwaarde 3). Bovendien moet de gedraging voldoen aan (voorwaarde 4) de eisen van subsidiariteit (als minder ingrijpend alternatief aanwezig, die gebruiken) en de gedraging moet proportioneel zijn (strafbaar feit moet in evenredige verhouding staan tot het te beschermen belang). En tot slot kan de omstandigheid dat de verdachte zichzelf verwijtbaar in de situatie heeft gebracht waarin die drang op hem is uitgeoefend een succesvol beroep op psychische overmacht in de weg staan (culpa in causa) (voorwaarde 5). 3.3.2 Voorwaarden Aan de hand van enkele voorbeelden uit de jurisprudentie zal in deze paragraaf worden bekeken hoe de rechtspraak omgaat met een verweer van psychische overmacht in ‘gewone’ strafzaken (niet zijnde strafzaken gepleegd met een cultureel motief). Daarbij zullen de voorwaarden van psychische overmacht als uitgangspunt worden genomen. Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van psychische overmacht zal de rechter eerst willen weten of er sprake was van een zodanige druk dat de wilsvrijheid van de verdachte daardoor was aangetast. Vervolgens zal de rechter willen weten of de verdachte redelijkerwijs weerstand diende te bieden aan de druk van de omstandigheden. Psychische druk (voorwaarde 1) In een zaak waarover de rechtbank Assen moest oordelen, leidde een beroep op psychische overmacht tot ontslag van rechtsvervolging. De verdachte was poging tot doodslag ten laste gelegd. De rechtbank achtte bewezen dat verdachte getracht had zijn oudere broer met een mes om het leven te brengen. Dit was het gevolg van jarenlange terreur waarbij het slachtoffer bij de minste aanleiding zijn moeder, zijn zusje en zijn jongere broer (verdachte) mishandelde en met de dood bedreigde. Door de getuige-deskundige ter terechtzitting werd gesproken van een ‘decompensatietoestand, waarbij zijn frustratietolerantie, angstbeleving, gewetensbijsturing, evenals het onderscheid tussen gedachte en handeling, zijn weggevallen, met als gevolg doorbraak van agressie. Verdachte heeft een duidelijk beperkte geestelijke draagkracht. Daarnaast heeft hij in belastende omstandigheden geleefd, hetgeen hem duidelijk te veel was’ 52 De rechtbank kwam tot de conclusie dat door de omstandigheden de verdachte, buiten zijn wil, 51 52
HR 17 november 1987, NJ 1988, 809. Rb. Assen 3 oktober 2001, LJN AD3989.
Pagina: 18 van 65
in die toestand was gebracht. De angst en de frustratie over de jarenlange mishandelingen van zijn moeder en zusje en zijn beperkte geestelijke draagkracht hebben een zodanige dwang opgeroepen dat van verdachte redelijkerwijs niet kon worden gevergd dat hij daaraan weerstand kon bieden. In een andere zaak53 was de verdachte ten laste gelegd dat hij op 05 april 2004 te Schiedam, opzettelijk het slachtoffer van het leven had beroofd. De verdachte had het slachtoffer opzettelijk gewurgd, tengevolge waarvan het slachtoffer overleed. Aanleiding was een ruzie tussen de verdachte en het slachtoffer (ex-echtgenote) naar aanleiding van het feit dat de verdachte had toegestaan dat zijn jongste dochter (die het slachtoffer en hij samen hadden) met zijn oudste dochter (uit eerdere relatie) naar zwemles was gegaan terwijl het slachtoffer dat niet wilde. De verdachte verklaarde dat toen de ruzie ontstond en het slachtoffer langs hem liep hij plotseling bovenop haar lag met zijn arm om haar nek en verder kon hij zich niets herinneren. Door de raadsvrouw was onder andere aangevoerd dat gelet op de psychische toestand van de verdachte ten tijde van het delict, als gevolg van externe omstandigheden, hij diende te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De verdachte zou ten tijde van het begaan van de moord in een dissociatieve toestand hebben verkeerd, naar mening van de raadsvrouw. Uit het forensisch onderzoek en het onderzoek uitgevoerd door het Pieter Baan Centrum bleek dat de verdachte het gepleegde feit slechts in verminderde mate kon worden toegerekend. De onderzoekers kwamen tot de conclusie dat verdachte ten tijde van het plegen van het feit leed aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling van zijn geestesvermogen dat hem het feit slechts in verminderde mate kon worden toegerekend. Het hof nam deze conclusie over. Volgens het hof stond het complex van situatieomstandigheden en persoonlijkheidsstoornis (de toerekenbaarheid van de verdachte) niet in de weg dat de verdachte het feit kon worden toegerekend. Het hof achtte namelijk niet aannemelijk dat er sprake zou zijn geweest van psychische dwang (waartegen weerstand van de verdachte redelijkerwijs niet kon worden gevergd). In deze zaak was niet een externe drang maar de confrontatie met het slachtoffer (waarin de verdachte zich tot op het bot gekrenkt en vernederd voelde) de oorzaak van het plegen van het strafbare feit. Dit kon niet als een van buiten komende drang worden aangemerkt, aldus het hof. Daarom kon het hof het beroep op psychische overmacht slechts verwerpen. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep omdat geen van de middelen tot cassatie kon leiden en hij ook geen grond aanwezig achtte waarop hij de bestreden uitspraak ambtshalve zou kunnen vernietigen. In een zaak die leidde tot een arrest van de Hoge Raad54 had de raadsman van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat gezien de geconstateerde wisselwerking tussen
53 54
HR 27 maart 2007, LJN AZ7084. HR 30 november 2004, LJN AR2067, NJ 2005, 94.
Pagina: 19 van 65
verdachte’s bewustzijnsvernauwing enerzijds en zijn persoonlijkheidstrekken en weinig ontwikkelde mentale vermogens anderzijds zijn cliënt in een psychische dwang (concrete dreiging) verkeerde. Die concrete bedreiging kon in beginsel als een van buiten komende drang worden aangemerkt, het hof had namelijk overwogen dat de verdachte als gevolg van een concrete
bedreiging
van
medeverdachte
(1)
te
maken
kreeg
met
de
toestand
bewustzijnsvernauwing, hetgeen ook in het rapport van de deskundige was vermeld. Het beroep op psychische overmacht werd echter verworpen omdat de verdachte zichzelf verwijtbaar in de situatie had gebracht. Dat is merkwaardig omdat de vraag van culpa in causa pas mag plaatsvinden55 nadat het hof heeft onderzocht of sprake is van psychische overmacht. De verdachte stelde een cassatieberoep in omdat naar zijn mening het hof het beroep op psychische overmacht op ontoereikende gronden had verworpen. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en verwees de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam om opnieuw te berechten, omdat het hof het verweer op ontoereikende gronden had verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom aan de voorwaarden voor aanvaarding van psychische overmacht niet was voldaan. Voorts heeft het hof onvoldoende gemotiveerd dat er sprake was van een zodanige eigen schuld dat een beroep op psychische overmacht niet aanvaard kon worden, aldus de Hoge Raad. Hoewel de schulduitsluitingsgronden ontoerekenbaarheid (een ziekelijke stoornis) en psychische overmacht (afwezigheid van een ziekelijke stoornis) elkaar in beginsel uitsluiten, kunnen geestelijke aspecten (niet zijnde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis) meegewogen worden bij de beoordeling van psychische overmacht. Mede hierdoor leek de grens tussen ontoerekeningsvatbaarheid en psychische overmacht enigszins te vervagen, maar in het hiervoor genoemd arrest heeft de Hoge Raad de grens tussen psychische overmacht en ontoerekenbaarheid wat scherper gemarkeerd. Knoops stelt met betrekking tot psychische overmacht dat de van buiten komende omstandigheden zo sterk dienen te zijn dat een gemiddeld mens, dat
wil
zeggen
een persoon van
redelijke
geestelijke
stabiliteit
en met
karaktereigenschappen als de verdachte in kwestie hiervoor zou zijn gezwicht. Knoops noemt de van buitenkomende omstandigheden (kracht, dwang of drang) psychische drang en definieert deze als ‘...een door een exterieure, situatieve omstandigheid veroorzaakte en voor de betrokken persoon onverwachte, intrapsychische prikkel, die zo sterk is, dat zij bepaalde, bij de betreffende verdachte opgebouwde affectieve spanningen en energie tot een psychischaffectieve explosie doet brengen’.56 Met andere woorden: het delict moet primair worden gezien als een ontlading van de opgekropte psychische affecten en dat die ontlading het delict
55 56
HR 21 oktober 1986, NJ 1987, 607; HR 13 juni 1990, NJ 1990, 48. Knoops 1998, p. 230.
Pagina: 20 van 65
veroorzaakt. Komt de drang van binnenuit dan moet eerder aan ontoerekeningsvatbaarheid worden gedacht. Knoops maakt deze tweedeling in zijn proefschrift ‘Psychische overmacht en rechtshandhaving’.57 Hij is van mening dat ook rechters soms grote moeite hebben om de ontoerekeningsvatbaarheid en de psychische overmacht uit elkaar te houden, zoals blijkt uit het vonnis van de rechtbank Den Bosch in de Veghelse schietzaak. De rechtbank maakte in deze zaak geen onderscheid tussen psychische overmacht en tijdelijke ontoerekeningsvatbaarheid, nu zij
van
mening
was
dat
psychische
overmacht
een
vorm
van
tijdelijke
ontoerekeningsvatbaarheid is. Sterke emoties leveren geen psychische overmacht op zo blijkt uit de zaak58 voor het gerechtshof Amsterdam waarin de verdachte moord ten laste werd gelegd. Verdachte zou met opzet en na kalm beraad, twee kogels door het hoofd van het slachtoffer hebben afgevuurd, waardoor het slachtoffer overleed. Tevens was verdachte ten laste gelegd dat hij een pistool en munitie in zijn bezit had. De raadsman betoogde dat bij de verdachte ten aanzien van het hem ten laste gelegde (moord en het voorhanden hebben van munitie) sprake was van psychische overmacht. Dat baseerde de raadsman op het rapport van een psychiater, waarin deze constateerde dat bij de verdachte sprake was van een sterke externe sociale aandrang, waardoor hij tot zijn daad zou zijn gekomen. Het beroep op psychische overmacht werd door het hof echter verworpen omdat niet aannemelijk was geworden dat er sprake was van een sterke externe sociale aandrang op de verdachte, waardoor hij tot zijn daad zou zijn gekomen. Het hof overwoog dat een beroep op psychische overmacht slechts kan slagen indien er sprake is van een zodanige psychische drang dat de verdachte daaraan geen weerstand kon bieden en ook niet behoorde te bieden. Uit de stukken van deze zaak en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep was weliswaar aannemelijk geworden dat de verdachte had gehandeld onder invloed van sterke emoties maar niet dat hij niet redelijkerwijs aan deze emoties weerstand had kunnen en behoren te bieden. Het oordeel van het hof was mede gebaseerd op het door een psycholoog uitgebracht rapport waarin deze concludeerde dat bij verdachte sprake was van intellectuele capaciteiten op zwakbegaafd niveau, maar dat verdachte op verstandelijk niveau in staat moest worden geacht de ongeoorloofdheid van zijn handelen in te zien en op emotioneel niveau ook in staat moest worden geacht overeenkomstig dat inzicht te handelen. Tevens constateerde de psycholoog dat de beperkte intellectuele capaciteiten en de overige bij verdachte aanwezige psychische problematiek, niet meebrengen dat verdachte geen handelingsalternatieven had.
57 58
Knoops 1998, p. 215. Hof Amsterdam 17 juli 2002, LJN AE7615.
Pagina: 21 van 65
Redelijkerwijs (voorwaarde 2) De verdachte in deze andere zaak59 was ten laste gelegd dat hij te Amsterdam samen met een ander opzettelijk het slachtoffer (vader van de verdachte) van het leven had beroofd. De medeverdachte (broer van de verdachte) had opzettelijk met een tafelpoot en een hamer het slachtoffer meermalen op het hoofd geslagen en hadden verdachte en medeverdachte opzettelijk een snoer om de nek en hals van het slachtoffer gedaan en samengetrokken, ten gevolge waarvan het slachtoffer overleed. De vader tiranniseerde het gezin jarenlang en mishandelde het gezin op grove wijze. Daarbij sloeg hij ze tot bloedens toe en bedreigde hen met de dood. Uit het rapport van de deskundigen neemt het Hof Amsterdam de volgende passage in zijn arrest over: ‘Ten tijde van het tenlastegelegde verkeerde onderzochte in een extreme vorm van paniek/doodsangst. Op grond van zijn onrijpe persoonlijkheidsontwikkeling én
de
paniektoestand ten tijde van het tenlastegelegde waren zijn keuzemogelijkheden/denken in zeer ernstige mate beperkt’. Het hof was van oordeel dat van verdachte onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs niet kon worden gevergd dat hij weerstand zou bieden aan de drang om zijn vader definitief uit te schakelen c.q. te doden. Het hof verklaarde verdachte niet strafbaar en ontsloeg hem van alle rechtsvervolging. In een zaak60 waarbij een vrouw haar vriend met een mes doodde, achtte de rechtbank het aannemelijk dat enerzijds aanhoudende intimidatie en geweldstoepassing door haar vriend en anderzijds haar geringe zelfbeeld en haar onvermogen om de relatie te beëindigen, hebben geleid tot ernstig toenemende spanningen die de weerbaarheid van verdachte te boven gingen. De rechter oordeelde dat de oplopende druk heeft geleid tot psychische drang waar verdachte geen weerstand aan heeft kunnen bieden. Verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging. De psychische druk moet acuut zijn (voorwaarde 3) Of langdurige pressie ook psychische druk oplevert komt aan de orde in de zaak61 waarbij de verdachte doodslag ten laste was gelegd. Het gerechtshof Den Haag sprak in dit arrest van een acute dissociatieve reactie, een staat waarin iemand wel in staat is tot handelen maar als het ware ontkoppeld (gedissocieerd) is. Het hof meende dat verdachte tijdens het steken van het slachtoffer (haar stiefbroer) gebukt ging onder een uitzonderlijke grote psychische druk. De doodslag door verdachte werd voorafgegaan door jarenlange ruzies, waarbij zowel verbaal als fysiek geweld door het slachtoffer werd toegepast. Verdachte werd vooral tijdens haar zwangerschap en ook op de dag van het delict keer op keer gekleineerd en beledigd. Tijdens een wederom hoog oplopende ruzie schopte het slachtoffer verdachte hard in haar buik, schold haar 59
Hof Amsterdam 26 september 2000, LJN AA7426, (NJ 2000, 764). Rb. Groningen 2 maart 2006, LJN AV3055. 61 Hof ’s-Gravenhage 12 mei 1999, DD nr. 30, november 2000, p. 875-890. 60
Pagina: 22 van 65
uit en schreeuwde dat hij ‘hoopt dat-ie (het ongeboren kind) doodgaat.’ Verdachte herstelde zich van de trap, liep in een soort van trance naar de keuken, haalde daar een groot mes uit de keukenla en stak het slachtoffer dood. Het hof concludeerde dat hier sprake was van psychische overmacht. Het lijkt erop dat het hof langdurige psychische druk hier heeft erkend als ‘een acuut van buiten komende psychische druk’. Kelk en Kool62 vragen zich af in hoeverre langdurige psychische druk aanleiding kan zijn voor het aannemen van psychische overmacht. De dwingende eis dat de druk zich opeens, dus pas op het ogenblik zelf, als een gevolg van onverwachte acute omstandigheden manifesteert is in de loop van de jaren versoepeld, stellen zij. Zij baseren zich daarbij op werken van De Jong en Knigge, van Kelk en van De Hullu 63 en op jurisprudentie zoals het arrest van de Hoge Raad op 3 juni 1997.64 Uit dit arrest lijkt het erop dat de Hoge Raad, het vereiste dat de psychische druk acuut moet zijn, enigszins heeft los gelaten. Een beroep op psychische overmacht, van de verdachte die onder psychische druk van meer permanente aard verkeerde, is niet bij voorbaat kansloos. In de hiervoor genoemde zaak was de verdachte gezwicht voor de Turkse maffia, die gedreigd had hem en zijn gezin te doden als hij niet meewerkte. Het hof had het verweer verworpen omdat de beweringen van de verdachte niet waren onderbouwd met bewijzen. De Hoge Raad vond het argument van het hof ondeugdelijk en casseerde. De Hoge Raad bepaalde dat de rechter gehouden is de feitelijke grondslag van het verweer te onderzoeken, hij mag de last tot het aannemelijk maken van de feitelijke grondslag niet uitsluitend bij de verdachte leggen. 65 De Jong en Knigge zijn van mening dat de Hoge Raad waarschijnlijk niet gecasseerd zou hebben als het verweer toch geen schijn van slagen zou hebben omdat de vereiste dat de drang acuut moet zijn, het aannemen van psychische overmacht in de weg zou staan.66 Anders dan oorspronkelijk door de wetgever beoogd, is een dergelijke ‘acuutheid’ als absolute eis voor psychische overmacht in de loop der jaren door de strafrechter versoepeld en verbreed. Ook in situaties waarin zich een vorm van langduriger pressie heeft ontwikkeld kan psychische overmacht worden aangenomen en wel als een acute omstandigheid, die een zodanige impuls bij de betrokkene opwekt dat deze daaraan redelijkerwijze geen weerstand meer kan bieden.67 Langdurige pressie kan bij verdachte leiden tot extreme angsttoestand die kan overslaan in paniektoestand, waardoor verdachte op het moment van het plegen van het delict uitsluitend nog door angst wordt beheerst en niet meer bewust kan handelen.68 Aan de andere kant vereist 62
Kelk en Kool 2004, p. 100-109. Van Bemmelen e.a. 2003, p. 137-158; Kelk 2005, p. 267-269; de Hullu 2006, p. 282-297. 64 HR 3 juni 1997, NJ 1997, 657, LJN ZD0737. 65 Cleiren en Nijboer 2006, p. 297-298. 66 Van Bemmelen e.a. 2003, p. 158-159. 67 Kelk en Kool 2004, p. 100-109. 68 Rb. Assen 3 oktober 2001, LJN AD3989. 63
Pagina: 23 van 65
psychische overmacht een door externe omstandigheden opgeroepen psychische druk, zodat hieruit toch een zekere beperking in de tijd voortvloeit. Dat is af te leiden uit de uitspraak in de zaak69 waarin een goudsmid zijn overvallers neerschoot en de zwaargewonde overvaller nog een forse trap tegen het hoofd gaf. Het neerschieten werd rechtvaardig geacht maar dat gold niet voor het natrappen. De verdediging had een beroep gedaan op psychische overmacht, de verdachte zou op het moment dat hij het slachtoffer trapte geestelijk in een zodanige toestand hebben verkeerd dat hij niet anders kon dan hij deed. De rechtbank was van mening dat van een zodanige hevige gemoedstoestand geen sprake was waardoor de verdachte geen weerstand kon bieden en verwierp het verweer op psychische overmacht. In geval van psychische overmacht hoeft geen sprake te zijn van ontoerekeningsvatbaarheid. Wil er sprake zijn van ontoerekeningsvatbaarheid dan moet ten tijde van het begaan van het delict sprake zijn van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis aan het geestesvermogen. Het uitgangspunt bij psychische overmacht is een van buiten komende druk waaraan weerstand geboden diende te worden. Subsidiariteit en proportionaliteit (voorwaarde 4) De eis van subsidiariteit houdt in dat er sprake moet zijn van een zodanige psychische druk dat de verdachte niet op adequatere wijze heeft kunnen handelen. In een zaak waarin de verdachte moord ten laste was gelegd, zou de verdachte met opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een of meerdere malen met een vuurwapen het slachtoffer door het hoofd en de borst hebben geschoten, tengevolge waarvan het slachtoffer overleed. De rechtbank Maastricht70 sprak in deze zaak van een ‘extreme angsttoestand, (...) een toestand van depersonalisatie door een vernauwing van het bewustzijn (..)’. De rechtbank constateerde dat hierdoor ‘een bewuste keuze voor een alternatieve handelswijze kennelijk niet meer openstond’. De rechtbank was van oordeel dat het handelen van de verdachte het gevolg was van psychische overmacht en de verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging. Proportionaliteit vereist dat er geen wanverhouding is tussen het geschonden belang en het beschermde belang. Voor het slagen van een beroep op psychische overmacht moet het gepleegde feit proportioneel zijn en het moet voldoen aan de eis van subsidiariteit. De verdachte mag dus geen minder ingrijpend alternatief hebben gehad en de schending moet evenredig zijn.
69 70
Rb. Breda 8 mei 2003, LJN AF8365. Rb. Maastricht 20 februari 2001, LJN AB0179.
Pagina: 24 van 65
Culpa in causa (voorwaarde 5) In een zaak71 die leidde tot een arrest van de Hoge Raad van 30 november 2004 was een verdachte diefstal met geweld, medeplegen van wederrechtelijke vrijheidberoving en medeplegen van moord ten laste gelegd. De verdachte reed met medeverdachte 1 mee naar het huis van medeverdachte 2. Verdachte kende de criminele achtergrond van medeverdachte 2 en had eerder een vuurwapen voor hem geregeld. Tijdens de reis vertelde medeverdachte 1 dat hij van plan was samen met medeverdachte 2 het slachtoffer te beroven en te doden. De raadsman van de verdachte had ter terechtzitting in hoger beroep terzake van de feiten aangevoerd
dat
de
verdachte
gezien
de
geconstateerde
wisselwerking
tussen
bewustzijnsvernauwing enerzijds en diens persoonlijkheidstrekken en weinig ontwikkelde mentale vermogens anderzijds in een toestand van psychische dwang verkeerde, en dat hij op grond van psychische overmacht niet strafbaar was te achten. De raadsman baseerde zich op hetgeen een klinisch psycholoog rapporteerde na onderzoek van verdachte. Nu een beroep werd gedaan op psychische overmacht, moest de rechter op grond van dat verweer onderzoeken of de voorwaarden voor aanvaarding van psychische overmacht waren vervuld. Dat betekent dat er sprake moet zijn van een van buiten komende drang (de psychische druk moet zijn veroorzaakt door externe omstandigheden, dus niet door geestesziekte) waaraan de verdachte redelijkerwijze ( het moet gaan om een zodanige druk dat de wilsvrijheid is aangetast of helemaal is verdwenen bij een normaal persoon) geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden (de druk moet acuut zijn waardoor verdachte geen weerstand kon of behoefde te bieden). Daarnaast kan onder omstandigheden, het feit dat de verdachte zichzelf in de situatie had gebracht waarin die drang op hem is uitgeoefend, in de weg staan voor het slagen van het beroep op psychische overmacht (culpa in causa). Omdat verdachte zichzelf in casu verwijtbaar in de situatie had gebracht, faalde het beroep op psychische overmacht. De Hoge Raad hield het oordeel van het hof in stand. Hoewel de raadsman van de verdachte een beroep deed op psychische overmacht, pleitte hij op de terechtzitting dat als gevolg van het grote overwicht, en gelet op zijn psychische toestand en zijn mentale vermogens de verdachte onder druk kwam te staan waaraan hij redelijkerwijs geen weerstand had kunnen bieden. De vraag is of in deze zaak een beroep op ontoerekenbaarheid niet beter op zijn plaats was geweest. In zaken waarin een beroep wordt gedaan op psychische overmacht komt het vaak voor dat bij verdachten sprake was van een abnormale geestesgesteldheid ten tijde van het plegen van het delict. Dit komt overeen met de beschrijving die De Hullu geeft over psychische overmacht. 71
HR 30 november 2004, LJN AR2067.
Pagina: 25 van 65
Naar zijn mening is psychische overmacht ‘een vorm van tijdelijke ontoerekenbaarheid, niet door geestesziekte maar doorgaans door externe omstandigheden veroorzaakt.’ 72 De verdachte zal zich in een situatie moeten bevinden waarin hij niet anders kon dan het strafbare feit te plegen. Daarmee wordt duidelijk dat de beoordeling van psychische overmacht betrekking heeft op een hevige gemoedsbeweging, maar ook dat die gemoedsbeweging moet worden getoetst aan de omstandigheden waaronder de gedraging werd gepleegd. Naar de mening van de Hullu zijn ‘zeer prangende en acute omstandigheden vereist voordat psychische overmacht als strafuitsluitingsgrond kan worden aanvaard, waarbij overigens weinig gewicht wordt toegekend aan het externe karakter van die omstandigheden.’73 Het zwaartepunt van de (tijdelijke) ontoerekeningsvatbaarheid bij psychische overmacht moet in de externe omstandigheden liggen. Het komt bij psychische overmacht aan op hetgeen van een normale (toerekeningsvatbare) burger verwacht mag worden, terwijl bij de vraag naar toerekenbaarheid wordt onderzocht of en in hoeverre de verdachte afwijkt van die ‘normale burger’ en welke gevolgen dat moet hebben voor de mate waarin hem het plegen van het strafbare feit kan worden verweten. De psychische overmacht wordt met andere woorden psychologisch en normatief getoetst.74 Knoops is van mening dat, om vast te stellen of sprake is van psychische overmacht, een psychische toets en een normatieve toets zal dienen plaats te vinden. Bij de psychische toets moet de druk waartegen de verdachte meende geen weerstand te kunnen bieden, worden vastgesteld. Aan de hand van de persoonlijkheid van de verdachte en diens positie in de gemeenschap zal worden vastgesteld of er sprake is van druk.75 Dit betekent dat moet worden vastgesteld of de verdachte geen weerstand kon bieden aan de door de gemeenschap uitgeoefende druk (zoals verzoeken, aansporen en dreigementen) op hem. Deskundigen spelen een belangrijke rol bij de vaststelling van druk. Bij de normatieve toets moet worden onderzocht of de druk waar de verdachte geen weerstand aan kon bieden ook bij een met de verdachte vergelijkbaar mens tot een dergelijke gedraging zou leiden, of in de woorden van de Hoge Raad “redelijkerwijze geen weerstand aan kon worden geboden”. Aan de hand van de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit zal worden vastgesteld of aan de druk geen weerstand kon worden geboden. Het uitgangspunt daarbij is dat een ieder een zekere weerstand moet kunnen bieden tegen een hem/haar uitgeoefende druk. Bij proportionaliteit mag er geen wanverhouding zijn tussen het geschondende en het gebruikte verdedigingsmiddel, het gaat hier om de wijze van verweer en de intensiteit ervan. Dit betekent dat de verdachte gebruik moet maken van het minst ingrijpende middel. Bij subsidiariteit gaat het om eventuele alternatieven die de verdachte had. 72
De Hullu 2006, p. 282-283. Bosch 2008, p. 1138. 74 Hof Amsterdam 26 september 2000, NJ 2000, 746. 75 Knoops 1998, p. 258 en 270. 73
Pagina: 26 van 65
Bijvoorbeeld was er een mogelijkheid om te vluchten. 3.4 Noodweer(exces) 3.4.1 Inleiding Hoewel het de burger niet is toegestaan het heft in eigen hand te nemen (de overheid heeft geweldsmonopolie), kan het noodzakelijk zijn dat hij zichzelf verdedigt. In een dringende, onmiddellijke situatie waarin de staat de burger niet kan beschermen bestaat de mogelijkheid van eigenrichting.76 De mens heeft een natuurlijk instinct zichzelf en anderen te beschermen en dat ligt niet alleen ten grondslag aan artikel 41 Sr. De grondslag van noodweer is ruimer. Het behelst ook de verdediging van het recht tegenover het onrecht: er bestaat een recht om onrecht af te weren, aldus Machielse.77 Iemand die handelt vanuit noodweer heeft het recht om zich op die manier te verdedigen. In het kader van die omstandigheden zijn de gedragingen van de persoon dan gerechtvaardigd en daardoor niet strafbaar. Wil een beroep op noodweer slagen dan moet de aanranding wederrechtelijk zijn, de aanval moet ogenblikkelijk zijn en er moet zijn voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit die de wet aan deze strafuitsluitingsgrond stelt. Het strafbare feit moet begaan zijn ter noodzakelijke verdediging van ‘eigen of een anders lijf, eerbaarheid of goed’. Voor een geslaagd beroep op noodweerexces is vereist, dat aan alle eisen van noodweer is voldaan, met andere woorden dat noodweer is vastgesteld en dat het disproportioneel gedrag van de verdachte het onmiddellijke gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de aanranding tijdens de noodweersituatie. 3.4.2 Noodweer Anders dan bij psychische overmacht zijn in de wet concrete eisen gesteld aan de rechtvaardigingsgrond noodweer. Volgens Remmelink is dit een gevolg van het feit dat noodweer als laatst overgebleven onderdeel van eigenrichting wordt beschouwd.78 Bij een verweer van noodweer (artikel 41 lid 1 Sr.) moet sprake zijn van: een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding (voorwaarde 1), die gericht is tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed (voorwaarde 2), waartegen de verdediging noodzakelijk (voorwaarde 3) en geboden (voorwaarde 4) is. De verdedigingshandeling dient te allen tijde proportioneel te zijn
76
Remmelink 1996, p. 311. Machielse 1986, p. 523-524. 78 Remmelink 1996, p. 311. 77
Pagina: 27 van 65
aan de aanranding. Bovendien kan de situatie dat de verdachte zelf oorzaak is van de aanval waartegen hij zich heeft verdedigd een beroep op noodweer in de weg staan (culpa in causa) (voorwaarde 5). Ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding (voorwaarde 1) Voor het slagen van een beroep op noodweer moet sprake zijn van een wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijk dreigend gevaar voor een dergelijke aanranding. Er moet daadwerkelijk sprake zijn van een aanranding van lijf, eerbaarheid of goed, waartegen men zich verdedigt. De Hoge Raad heeft aanranding gedefinieerd als een ‘feitelijke aantasting van eigen of anders lijf, goed of eerbaarheid’. In ditzelfde arrest heeft de Hoge Raad bepaald dat feitelijke aantasting ook ‘onmiddellijk dreigend gevaar’ betekent.79 In 1996 bepaalde de Hoge Raad dat een beperking van de bewegingsvrijheid ook als aanranding kan worden gezien.80 Tevens moet de aanranding wederrechtelijk zijn. Ingeval de ’aanrander’ een bevoegde politieambtenaar is dan is aanranding niet wederrechtelijk. De Hoge Raad vertaalde het vereiste van wederrechtelijkheid in het arrest van 1996 als ‘zonder eigen recht’.81 De aanranding moet ogenblikkelijk zijn. Dit houdt een begrenzing van tijd in waarin sprake kan zijn van een noodweersituatie. Trekt de aanrander zich terug dan is er geen sprake meer van een noodweersituatie. Ook het hebben van enkel vrees voor een aanranding is niet voldoende om een noodweersituatie op te leveren. Het bij voorbaat alvast tot de aanval over gaan om een vermeende aanranding te voorkomen, is niet toegestaan, evenmin als doorgaan met zelfverdediging als het gevaar al geweken is. Wel kan een onmiddellijk dreigend concreet gevaar onder omstandigheden een grond voor noodweer opleveren. Het is niet helemaal duidelijk waar de grens ligt tussen enkel vrees voor de aanranding en een onmiddellijk dreigend gevaar. Of er sprake is van een onmiddellijk dreigend gevaar wordt primair bepaald door de bijzondere feitelijke omstandigheden van de situatie, hetgeen ook geldt voor de andere vereisten van noodweer. Kortom per situatie moet worden bekeken of er sprake is van een onmiddellijk dreigend gevaar en of de situatie een zekere objectieve toets kan doorstaan. Dat wil zeggen dat er ook in de ogen van een derde sprake moet zijn van een onmiddellijke dreiging.82 De beleving van de verdediger is niet doorslaggevend. Eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed (voorwaarde 2) Alleen eigen lijf, eerbaarheid of goed of dat van een ander (limitatief bij wet bepaald) 79
HR 2 februari 1965, NJ 1965, 262. HR 17 december 1996, NJ 1997, 262. 81 HR 17 december 1996, NJ 1997, 262. 82 De Hullu 2006, p. 304. 80
Pagina: 28 van 65
rechtvaardigen een verdediging. Onder eerbaarheid wordt verstaan seksuele eerbaarheid. Belediging of discriminerend optreden levert geen aanranding van eerbaarheid op.83 Nu de verdediging van bewegingsvrijheid onder noodweer valt betekent lijf, lichamelijke integriteit in wat bredere zin.84 Noodzakelijk (voorwaarde 3) De eis van subsidiariteit houdt in dat noodweer het laatste redmiddel moet zijn. Een beroep op noodweer wordt immers gedaan als iemand in zijn verdediging een strafbaar feit heeft gepleegd. Hij dient zich in te spannen om, indien hij wordt aangerand, het plegen van een strafbaar feit te vermijden. Iemand die wordt aangerand, dient allereerst te proberen om aan de aanranding te ontkomen. De zinsnede ‘geboden door de noodzakelijk verdediging’ uit artikel 41 Sr. houdt in dat agressief gedrag niet wordt beschermd.85 Eerst wordt de noodzaak van verdediging bepaald. Hierbij wordt rekening gehouden met eventuele alternatieven; bijvoorbeeld of de verdachte een reële vluchtmogelijkheid had.86 Tevens wordt gekeken naar de omstandigheden van de omgeving waarin de verdachte zich bevond. Was dat buiten in de open lucht, een smal steegje, thuis of in een drukke discotheek. Andere actie’s die van belang zijn om noodzakelijkheid vast te stellen zijn of de verdachte de mogelijkheid had de politie te bellen of een andere manier om hulp te zoeken. Een belangrijk arrest in verband met de beoordeling van een beroep op noodweer met betrekking tot het aspect subsidiariteit werd gedaan in de zaak87 waarin het latere slachtoffer de verdachte in een volle discotheek na wat geduw en getrek plotseling in een wurggreep had genomen. De verdachte raakte daardoor in paniek en probeerde zichzelf te bevrijden door met een bierglas dat hij in de hand hield, in de richting van het hoofd van zijn belager te slaan. Het slachtoffer was daardoor gewond geraakt aan zijn hals en de verdachte werd poging tot zware mishandeling ten laste gelegd. In hoger beroep was het hof van oordeel dat de verdachte zich niet bevond in een situatie die noopte tot verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding omdat hij zich na de eerste duw van het latere slachtoffer uit de voeten had kunnen maken. Naar het oordeel van de Hoge Raad was deze beslissing onvoldoende gemotiveerd. Annotator De Hullu was het met het oordeel van de Hoge Raad eens, omdat de verdachte zich op het moment van de aanval in een stampvolle discotheek bevond en zich anders dan het hof stelde, niet gemakkelijk uit de voeten kon maken. Bij de beoordeling van een beroep op noodweer wordt eerst de noodzaak van verdediging vastgesteld, waarbij rekening wordt gehouden met mogelijke alternatieven die de verdachte had 83
HR 8 januari 1917, NJ 1917, 175, WI0066; De Hullu 2006, p. 300. De Hullu 2006, p. 300. 85 HR 10 februari 1987, NJ 1987, 950. 86 De Hullu 2006, p. 306. 87 HR 21 november 2000, NJ 2001, 160, m. nt. YB. 84
Pagina: 29 van 65
zoals de mogelijkheid om te vluchten. Uit de bovengenoemde zaak wordt duidelijk dat de feitelijke omstandigheden, waarin de verdachte zich bevond ten tijde van het plegen van het strafbare feit, een belangrijke rol spelen. Geboden (voorwaarde 4) De eis van proportionaliteit houdt in, dat het te verdedigen geschade belang in een redelijke verhouding staat met het beschermde belang. Hoe moeilijk het voor de aangerande ook is, hij moet rekening houden met de belangen van zijn aanrander. Ter verdediging dient het minst zware verdedigingsmiddel te worden gekozen. Als noodzaak eenmaal is vastgesteld dan wordt bepaald of de wijze van verdediging proportioneel was. Met andere woorden of de verdediging geboden was (art.41 Sr.). De verhouding tussen aanranding en verdediging mag niet onevenredig zijn; de verdediging moet redelijk zijn.88 Dit betekent dat de wijze van verweer en de hevigheid daarvan vastgesteld moet worden. De verdachte moet voor zijn verdediging het minst ingrijpende middel gebruiken. Heeft hij de keuze tussen een pistool of een mes dan moet hij kiezen voor het mes. Heeft hij geen andere keus dan het pistool dan moet hij in plaats van op de borst op de benen richten/schieten.89 In geval de verdachte disproportioneel heeft gehandeld en dat handelen, was het onmiddellijk gevolg van een hevige gemoedsbeweging, die werd veroorzaakt door de aanranding, dan kan verdachte eventueel nog een succesvol beroep doen op de schulduitsluitingsgrond noodweerexces. Op deze strafuitsluitingsgrond ga ik in de volgende paragraaf nader in. Culpa in causa (voorwaarde 5) Tevens speelt de mate van eigen schuld van de aangerande een rol. In de gevallen waarin de verdachte zelf willens en wetens de confrontatie met een ander persoon heeft opgezocht, kan een beroep op noodweer worden afgewezen omdat er dan geen sprake is van een noodzakelijke verdediging. In de zaak90 waarin de man zijn vriendin keer op keer had getreiterd en aangekondigd had de relatie te willen beëindigen, was de vrouw naar de man toegegaan om het een en ander uit te praten. Tijdens een daarop volgende confrontatie doodde de vrouw haar vriend. Het hof had het beroep op noodweer van de vrouw verworpen op grond van het feit dat de vrouw zichzelf verwijtbaar in die situatie had gebracht, maar de Hoge Raad oordeelde anders. Ook al heeft iemand zichzelf verwijtbaar in een situatie gebracht waarin naar verwachting een confrontatie met iemand anders zal kunnen plaatsvinden, dan kan een niet voorziene omstandigheid een beroep op noodweer toch rechtvaardigen. De beoordeling of de 88
De Hullu 2006, p. 306. Kelk 2005, p. 288-290. 90 HR 13 juni 1989, NJ 1990, 48. 89
Pagina: 30 van 65
culpa in causa redenering een beroep op noodweer in de weg staat komt pas aan bod als de noodweersituatie door de rechter is erkend. In het Meta Hofmanarrest91 heeft het hof bepaald dat er sprake was van noodweer en de Hoge Raad heeft in cassatie het oordeel van het hof in stand gelaten. Wat was er aan de hand? Een vrouw bedreigde in verwarde toestand in haar woning een politieagent met een mes. Na enkele waarschuwingen en een waarschuwingsschot schoot de politieagent de vrouw in de borst, waarna de vrouw overleed. Annotator van Veen is van mening dat de politieagent zichzelf in die positie heeft gebracht door te kiezen voor het vuurwapen in plaats van de wapenstok. In een vergelijkbare zaak92 heeft de Hoge Raad noodweer niet aangenomen. Ook in deze zaak bedreigde het slachtoffer de politieman met een mes en de agent raakte zelfs gewond aan zijn hoofd. In beide gevallen schoot de agent het slachtoffer door de borst. In de eerste zaak overleed het slachtoffer in de tweede niet. Van Veen onderkent dat er sprake was van ogenblikkelijke wederrechterlijke aanranding. Waar het hem om gaat is of het schieten geboden was door noodzakelijke verdediging van eigen lijf. Van Veen is van mening dat naar aanleiding van het Meta Hofmanarrest er pas sprake is van noodweer als de gekozen reactie ‘door de beugel’ kan. Daarmee bedoelt hij dat de ervaring en de training (Garantenstellung) van de verdachte ook een rol speelt bij het kiezen van het middel en de wijze waarop de verdachte zich met het gekozen middel verdedigt in geval van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Met Garantenstellung wordt aangeduid dat er een grotere verantwoordelijkheid rust op een persoon met een bijzondere kwaliteit en dat daarmee de mate van schuld kan worden bepaald. Van een politieagent, militair of vechtsporter mag verwacht worden dat hij het hoofd koel houdt en de bedreigende situatie beter aan kan dan de gemiddelde burger. Het verschil zit kennelijk in het feit dat het hof in de zaak NJ 1982, 384 vaststelde dat de agent het mes had kunnen ontwijken door naar achteren te stappen en daardoor tijd zou hebben om met zijn wapen te dreigen (vond namelijk plaats bij een achtervolging op straat). Terwijl in het Meta Hofmanarrest een collega vlak achter de schietende agent stond zodat hij niet kon terugwijken. Door het vaststellen dat ontwijken van de aanval niet mogelijk was (vond plaats in het huis van het slachtoffer) had de verdachte in deze zaak geen andere keuze. 3.4.3 Noodweerexces De schulduitsluitingsgrond noodweerexces (artikel 41 lid 2 Sr) ligt in het verlengde van de rechtvaardigingsgrond noodweer. Noodweerexces volgt op een noodweersituatie waarbij de verdachte onder invloed van een hevige gemoedsbeweging de grenzen van de noodzakelijke 91 92
HR 1 maart 1983, NJ 1983, 468, m. nt ThWvV. HR 2 februari 1982, NJ 1982, 384.
Pagina: 31 van 65
verdediging heeft overschreden. Voor een geslaagd beroep op noodweerexces moet sprake zijn van een noodweersituatie, dat wil zeggen een onmiddellijke voorafgaande wederrechtelijke aanranding tegen lijf, eerbaarheid of goed, waaraan de verdachte onmogelijk kon ontkomen.93 Buitenproportionele verdediging leidt niet altijd tot strafbaarheid. Wanneer de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden zijn, maar de verdachte als gevolg van de aanranding in een hevige gemoedsbeweging raakt en als gevolg daarvan buitenproportioneel reageert, is een beroep op noodweerexces mogelijk. Bij noodweerexces gaat het daarbij niet alleen om de invulling van de (overige) noodweerbestanddelen, maar ook om de betekenis van de ‘hevige gemoedsbeweging’. Van een hevige gemoedsbeweging is sprake als de verdachte als gevolg van de noodweersituatie zich niet meer kan beheersen en daardoor disproportioneel handelt. Wraak en vete (bijvoorbeeld eerwraak), worden echter niet als hevige gemoedsbeweging gezien en leveren geen noodweerexces op, omdat ze al hebben bestaan vóór de noodweersituatie. Uit de Zevenaarse zaak (zie hoofdstuk 4) zal blijken dat wanneer men in angst leeft voor een mogelijke confrontatie, bijvoorbeeld (eer)wraak en men vreest voor zijn leven, er sprake kan zijn van hevige gemoedsgemoedsbeweging als de verdediger zichzelf verdedigd waarbij de aanrander om het leven komt. Een uitspraak in verband met het beoordelen van een beroep op noodweerexces werd gedaan in een zaak die door de rechtbank Utrecht werd behandeld.94 In die zaak was de verdachte ten laste gelegd dat hij opzettelijk het slachtoffer (zijn vader) van het leven had beroofd door hem opzettelijk meermalen met een mes te hebben gestoken, waardoor het slachtoffer is overleden. De rechtbank achtte het niet aannemelijk geworden dat sprake was van een reële noodweersituatie, omdat in het dossier geen aanwijzingen te vinden waren dat de verdachte door zijn vader met een mes zou zijn bedreigd of aangevallen. De buitensporige reactie van verdachte werd naar het oordeel van de rechtbank ook niet ingegeven door een noodweerexces situatie, maar voor een belangrijk deel door zijn psychotische toestand, omdat verdachte in zijn verhoor bij de politie had verklaard dat hij het mes van zijn vader had afgepakt en hem van zich afgeduwd. De verdachte verklaarde ook dat hij zijn vader daarbij in een monsterachtig wezen zag veranderen en daarom op hem heeft ingestoken. Het door de raadsman gevoerde verweer op noodweerexces werd dan ook door de rechtbank verworpen. Het is niet duidelijk waarom de raadsman in deze zaak geen beroep heeft gedaan op ontoerekeningsvatbaarheid (art 39 Sr). In een andere zaak was de verdachte ten laste gelegd dat hij op 26 augustus 2006 te Zaandam, gemeente Zaanstad, opzettelijk het slachtoffer van het leven heeft beroofd, door hem met opzet
93 94
Machielse 1986, p. 686. Rb. Utrecht 12 maart 2008, LJN BC6512.
Pagina: 32 van 65
met een vuurwapen in de linkerborst te schieten, tengevolge waarvan slachtoffer is overleden.95 Het hof oordeelde dat niet was voldaan aan de voorwaarden van noodweerexces. In deze zaak ging het ten tijde van vechtpartij tussen de verdachte en het slachtoffer om een gewone ruzie, daarbij was de kwaadheid van de verdachte naar het slachtoffer doorslaggevend voor het schieten niet de gestelde angst en paniek die zou zijn veroorzaakt door het slachtoffer. Aanvankelijk was dus geen sprake van een wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer. Mocht de verdachte op een bepaald moment gedurende de vechtpartij in een noodsituatie hebben verkeerd dan staan eisen van subsidiariteit en proportionaliteit noodweerexces in de weg. Het gevecht vond namelijk plaats in een koffiehuis en was voorafgegaan door een woordenwisseling. De verdachte had het koffiehuis kunnen verlaten en zo de confrontatie kunnen vermijden. Ook had de verdachte in de gegeven omstandigheden een te zwaar verdedigingsmiddel (een vuurwapen) gekozen en bovendien verkeerd gebruikt. Dat de verdachte disproportioneel heeft gereageerd uit angst en paniek, zoals door de verdediging gesteld, was volgens het hof niet aannemelijk geworden. De verdachte was kwaad op het slachtoffer en pas na het schot in paniek geraakt, zo bleek uit de verklaringen die tegenover de politie waren afgelegd. Het beroep op noodweerexces werd daarom verworpen. In de zaak96 is bepaald dat voor het aannemen van noodweerexces sprake moet zijn van een gedraging die het onmiddellijke gevolg is van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding. Hieruit volgt dat aannemelijk moet zijn dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevende invloed is geweest op de gedraging, maar niet dat geheel uitgesloten is dat andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging. In deze zaak was verdachte voor zijn huis op straat in gevecht geraakt met twee personen. De broer van de verdachte (die slecht ter been was) probeerde tussenbeide te komen en viel na een klap op de grond. Toen hij probeerde op te staan werd hij belaagd. Verdachte maakte zich los van het gevecht en haalde uit zijn huis een koevoet. Zijn broer werd nog steeds belaagd en daarom sloeg de verdachte het slachtoffer met de koevoet. Het hof achtte het niet aannemelijk dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond bij het gevecht, omdat de verdachte zelf mede de aanleiding is geweest van de ruzie en niet aannemelijk is geworden dat hij op straat onverwacht werd aangevallen. Het hof achtte wel aannemelijk dat de broer van de verdachte werd belaagd en dat deze zich onvoldoende zelf kon verdedigen omdat hij slecht ter been was. De verdachte was gerechtigd zijn broer te hulp te komen. Maar het hof was van mening dat de verdachte hierbij een veel te zwaar middel had gekozen en dit middel werd op een veel te zware wijze gebruikt. Het hof is niet overtuigd van
95 96
HR 31 maart 2009, LJN BH0180. HR 13 juni 2006, LJN AW3569, NJ 2006, 343.
Pagina: 33 van 65
de noodzaak dat de verdachte een koevoet moest gebruiken om zijn broer te bevrijden en evenmin van de noodzaak om met die koevoet te slaan. Het beroep op noodweer werd verworpen omdat niet was voldaan aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Ook het beroep op noodweerexces werd verworpen. De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden zoals in het bijzonder de aanleiding en aanvang van de vechtpartij en de keuze van het middel (koevoet) van de verdachte om zijn broer te verdedigen en daarmee het slachtoffer te slaan staan in de weg om aan te nemen dat de verdachte enkel als gevolg van een hevige gemoedsbeweging die door de belaging van zijn broer werd veroorzaakt, de grenzen van de noodzakelijke verdediging had overschreden. Omdat het oordeel van het hof op onjuiste rechtsopvatting was gebaseerd en ontoereikend was gemotiveerd vernietigde de Hoge Raad het bestreden arrest en verwees het naar een ander Hof om het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten. 3.5 Samenvatting Uit de praktijk valt af te leiden dat slechts in enkele gevallen een beroep op psychische overmacht slaagt. Wil een beroep op de schulduitsluitingsgrond psychische overmacht worden aanvaard, dan zal voldaan moeten worden aan de criteria die door de wet en jurisprudentie aan deze schulduitsluitingsgrond zijn gesteld. Wordt het beroep gehonoreerd dan wordt de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging of ingeval een culpoos delict ten laste is gelegd vrijgesproken; in dat laatste geval kan de culpa immers niet worden bewezen. Van psychische overmacht is sprake indien iemand een strafbaar feit heeft gepleegd onder een zodanige acute van buiten komende druk dat van hem redelijkerwijs geen weerstand kon of mocht worden verwacht. In de praktijk blijkt dat dit verweer niet vaak door de rechter wordt gehonoreerd.97 De reden hiervoor is dat de meeste overmachtsverweren stranden bij de subsidiariteitstoets: staan andere wegen open dan het plegen van een strafbaar feit, dan zullen die bewandeld moeten worden. Subsidiariteit vereist dat de verdachte heeft gezocht naar alternatieven maar geen ander keus had dan het strafbare feit plegen. Ook wordt van de verdachte vaak meer weerstand verwacht tegen de druk die op hem werd uitgeoefend. Wel komt het regelmatig voor dat de rechter onderkent dat er sprake is van een zekere mate van druk om daar dan bij de straftoemeting rekening mee te houden. Uit behandelde jurisprudentie blijkt dat in slechts enkele gevallen een beroep op psychische overmacht gehonoreerd is. Gezien de eisen die aan de rechtvaardigingsgrond noodweer en de schulduitsluitingsgrond noodweerexces in de wet en jurisprudentie worden gesteld zal een beroep hierop ook niet snel slagen. Wil iemand succesvol een beroep doen op noodweer dan moet er sprake zijn van een 97
Kelk en Kool 2004, p. 106-107.
Pagina: 34 van 65
ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waarbij de verdachte zich genoodzaakt voelde zijn ‘eigen of een anders lijf, eerbaarheid of goed’ te verdedigen. Bij die verdediging moet zijn voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Bovendien mag de verdachte niet willens en wetens de confrontatie met de ander persoon hebben opgezocht omdat er dan geen sprake is van een noodzakelijke verdediging. Voor een geslaagd beroep op noodweerexces (overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging) is vereist dat de gedraging het onmiddellijke gevolg moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding. Het moet aannemelijk zijn dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de gedraging.
Pagina: 35 van 65
4. Voor eerwraak relevante strafuitsluitingsgronden als cultuurverweer
4.1 Inleiding Cultuur gerelateerde omstandigheden kunnen op het niveau van de strafuitsluitingsgronden worden aangevoerd. Zoals in het vorige hoofdstuk reeds opgemerkt lijkt bij eerwraak de schulduitsluitingsgrond psychische overmacht het meest geschikt te zijn. Uit relevante jurisprudentie en relevante literatuur98 is af te leiden dat op deze strafuitsluitingsgrond het meest een beroep wordt gedaan. Door gebrek aan uitspraken van de Hoge Raad met betrekking tot eerwraakzaken is dit onderzoek ten aan zien van eerwraak vooral gericht op de lager rechtspraak. Psychische overmacht heft de strafbaarheid van de verdachte op. Door inzet van psychische overmacht in cultuur gerelateerde strafzaken wordt niet de gedraging maar de verdachte gedisculpeerd. De rechter kan hierdoor eerwraak als strafbaar aanmerken, maar toch een verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging omdat een verdachte onder onhoudbare psychische druk zou hebben gehandeld.99 Wil een beroep op psychische overmacht slagen dan moet sprake zijn van een van buiten komende druk, kracht, drang of dwang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon of behoefde te bieden. Het handelen van de verdachte wordt dan beoordeeld in het licht van wat een normaal mens in de gegeven omstandigheden zou doen. Van iedereen wordt verwacht tegen een zekere mate van druk weerstand te kunnen bieden. Elke burger moet zich kunnen bedwingen. Of iemand zich had moeten bedwingen wordt bepaald aan de hand van de eisen proportionaliteit en subsidiariteit en tevens wordt gekeken of er sprake is van culpa in causa. In strafzaken betreffende eerwraak kan met name de combinatie van innerlijke drang en uitwendige factoren, zoals de uitgeoefende familiedruk, belediging en concrete bedreigingen mogelijk tot een overmachtsituatie leiden waarin de draaglast voor de betreffende persoon groter is dan zijn draagkracht en hij tot zijn daad overgaat. Dit psychische overmachtverweer kan een cultureel verweer worden genoemd. Tot begin jaren negentig vormde eerwraak in de Nederlandse jurisprudentie wel een verzachtende culturele omstandigheid bij processen wegens doodslag of moord, maar daar is inmiddels verandering in gekomen en geldt eerwraak eerder als een strafverzwarende omstandigheid.100. Strafuitsluitingsgronden vormen de basis van deze cultuurverweren en dit soort verweren kunnen worden ingeroepen door immigranten,
98
Wormhoudt 1986, p. 329-336; Huisman 1995, p. 80-88; Strijdbosch 2001, p. 883-891. Siesling 2006, p. 197-199. 100 Veenhof, 2007. 99
Pagina: 36 van 65
vluchtelingen en inheemse groepen waartoe de verdachte behoort en heeft betrekking op gedrag dat wordt aangemoedigd of gedoogd, in ieder geval is toegelaten, naar het recht van de betreffende groep. Naast een beroep op psychische overmacht kan inzake cultuur gerelateerde delicten (zoals eerwraak en bloedwraak) ook een beroep worden gedaan op noodweer en noodweerexces. In een noodweersituatie is een mate van eigenrichting toegelaten, een ieder heeft het recht een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen lijf of van een ander, eerbaarheid of goed welke noodzakelijk is te verdedigen. Bij noodweerexces wordt de grens van de noodzakelijke verdediging overschreden als gevolg van een hevige gemoedsbeweging die weer het gevolg moet zijn als gevolg van de aanranding. Van hevige gemoedsbeweging is sprake als de verdachte in een noodweersituatie zo opgejut raakt dat hij daardoor de grenzen van verdediging overschrijdt. Hieronder zal eerst aan de hand feitelijke omstandigheden (eerschending, familieberaad en druk van de familie) worden aangegeven waarom psychische overmacht en noodweer(exces) van toepassing kunnen zijn op eerwraaksituaties. Vervolgens zal per strafuitsluitingsgrond aan de hand van literatuur en jurisprudentie besproken worden of een verweer op deze strafuitsluitingsgronden in de rechtspraktijk wel of geen kans van slagen heeft. 4.2 Cultuurverweer inzake eerwraak 4.2.1 Feitelijke omstandigheden Eerwraak dient om de geschonden eer te zuiveren (eerschending). Vooraf aan de eerwraak vindt een voorbereiding plaats (familieberaad) en worden zaken besproken als wie de eerwraak zal uitvoeren en waar en wanneer dat zal plaatsvinden. Vervolgens wordt druk uitgeoefend op de gekozen uitvoerder van de eerzuivering (druk van de familie). Een individu kan in principe niet op eigen houtje besluiten eerwraak te plegen omdat het een kwestie is van de hele familie/omgeving, maar de familie kan de daad ook achteraf goedkeuren. In dat geval is dan geen sprake van een concrete externe druk van de familie/omgeving. De moord wordt veelal overdag op publieke plaatsen gepleegd te midden van veel omstanders, waarna de dader zich aangeeft bij de politie. De dader toont ogenschijnlijk geen wroeging en de moord is volgens bepaalde culturele opvattingen niet alleen toelaatbaar, maar zelfs een soort nobele plicht. Eerschending Eerwraak komt voornamelijk voor bij gemeenschappen waar de groepsband en familieband
Pagina: 37 van 65
centraal staan en het individu daaraan ondergeschikt is. In dergelijke collectieve gemeenschappen wordt het individuele gedrag gestuurd door collectieve verantwoordelijkheid. Alles wat een individu doet wordt door de groep gecontroleerd en is ondergeschikt aan het collectieve belang. Dit collectieve belang komt duidelijk naar voren bij eerwraak, waarbij de collectieve eer en status centraal staan. De mannen binnen een gemeenschap ontlenen onder andere eer aan het bezitten van een eigen bedrijf, een gezin en het hebben van kuise dochters en vrouw. Vrouwen binnen een gezin, zowel moeders als dochters, hebben eer wanneer zij zich kuis gedragen en geen ongeoorloofde (seksuele) interacties hebben. Wanneer het aanzien van de familie of gemeenschap is geschonden moet de aangetaste eer worden ‘gezuiverd’ en is sprake van een ‘eerkwestie’.101 Eerwraak wordt omschreven als het om het leven brengen van een ander om de geschonden kuisheid van een vrouw in de familie te wreken en daarmee de eer van de familie te redden.102 Bloedwraak echter is de moord die plaatsvindt als gevolg van een eerdere moord. De familie van het slachtoffer neemt wraak op de familie van de dader, door een familielid van de dader te vermoorden. Hierdoor kan een spiraal van geweld tussen twee of meer families ontstaan.103 De eerwraak is het begin van de bloedwraak, dus de eerste moord. Valt de eer waarop eerwraak is gericht ook onder eerbaarheid in de zin van de wet? De eerbaarheid uit artikel 40 Sr betekent kuisheid en fatsoen op seksueel vlak. Het betekent dus niet eer in de zin van goede naam.104 Verkrachting of aanranding maakt een inbreuk op die eerbaarheid. Inzake eerwraak en bloedwraak zijn er twee varianten van eerschending te onderscheiden, namelijk seref (eer in de zin van status) en namus (eer in de zin van kuisheid). Uit het voorgaande is af te leiden dat seref niet maar namus wel door noodweer beschermd kan worden. Niet alleen het daadwerkelijk schenden van de eer maar ook een dreiging of een vermoeden van eerschending kan al reden zijn om de (vermeende) eerschending te wreken. De sociale controle is erg hoog, als bijvoorbeeld een vrouw met een vreemde man praat, kan dat in de ogen de omgeving als een dreigende aantasting van haar seksuele eer zijn en daarmee de schending van de eer van haar familie. 105 De omgeving speelt een belangrijke rol. Is de familie op de hoogte geraakt van de (vermeende) eerschending dan leidt zij gezichtsverlies en bestaat het gevaar dat de familie-eer gezuiverd moet worden, liefst in het openbaar. Familiedruk/-beraad Als de (vermeende) geschonden eer openbaar is geworden dan wordt de druk vanuit de 101
Bakker 2003; Gezik 2003; Simsek 2002; Van Eck 2001. Van Eck 2001, p. 13. 103 Van Eck 2001, p. 38. 104 HR 8 januari 1917, NJ 1917, 175, WI0066. 105 Ferwerda en Van Leiden 2005, p. 28. 102
Pagina: 38 van 65
gemeenschap op de familie van de betrokken man of de vrouw opgevoerd om de eer te zuiveren. Eerst zal de familie middels minder ingrijpende middelen (zoals psychologische en economische druk, dreiging, fysieke intimidatie) proberen de familie-eer te zuiveren. Lukt dat niet dan wordt overgegaan tot eerwraak (de uiterste vorm van cultuur/eergerelateerd geweld). De familie bepaalt, welk mannelijk familielid het meest geschikt is die daad te plegen. Verder wordt bepaald dat die daad op een openbare plaats op klaarlichte dag met veel omstanders moet plaatsvinden. Daarna moet de dader zich bij de politie aangeven. Deze delicten vinden niet plaats na een opwelling maar vrijwel altijd na een familieberaad. Het doel is de familie-eer te redden en de familie beraadt zich gezamenlijk op de te nemen stappen.106 De culturele druk vanuit de familie of de gemeenschap waaraan de verdachte geen weerstand kon bieden kan gezien worden als een van buiten komende drang. Naar de mening van Knoops kan de plicht tot eerwraak op een persoon een zodanige zware druk leggen dat psychische overmacht niet zonder meer kan worden uitgesloten.107 In de literatuur wordt ook erkend dat wanneer een eerschending openbaar wordt er sprake is van sociale druk op de familie om de eer te zuiveren.108 4.2.2 Eerwraak en psychische overmacht als cultuurverweer Geen psychische overmacht vanwege weerstandseis Een beroep op psychische overmacht kan de vorm van een cultuurverweer aannemen. De afgelopen jaren is het verweer op psychische overmacht op die manier vele malen gevoerd. Op 12 januari 1979 werd in de Dordrechtse eerwraakzaak een minderjarige jongen van Turkse afkomst door de rechtbank Dordrecht109 veroordeeld voor de moord op zijn halfzusje. De verdachte had verklaard het meisje om het leven te hebben gebracht om de ‘gekrenkte eer van de familie’ te redden. De verdachte deed een beroep op overmacht omdat hij naar zijn overtuiging niet anders kon dan te handelen zoals hij had gedaan. De rechtbank achtte geen gronden aanwezig voor het honoreren van het beroep op overmacht. Volgens de rechtbank had de verdachte zich van het doden van zijn halfzusje kunnen en moeten onthouden. Voor de rechtbank waren er vier argumenten die tot deze conclusie leiden. In de eerste plaats het ordeargument: ‘van iedere buitenlander die zich in de Nederlandse culturele samenleving en daarmee in de Nederlandse rechtsorde begeeft moet worden verwacht, dat hij aldaar ook rekening houdt met de daar geldende wettelijke strafbepalingen ter bescherming van het leven en de gezondheid van anderen en zich dienovereenkomstig gedraagt’. In de tweede plaats 106
Wiersinga 2001, p. 2. Knoops 1998, p. 262-264. 108 Ferwerda en Van Leiden 2005, p. 28. 109 Rb. Dordrecht 12 januari 1979, NJ 1979, 214. 107
Pagina: 39 van 65
voerde de rechtbank aan dat niet aannemelijk was geworden dat de verdachte als buitenlander in Nederland in zodanige omstandigheden had verkeerd dat hij in redelijkheid niet in staat zou zijn geweest met de Nederlandse strafbepalingen rekening te houden en zich van het doden van zijn halfzusje te onthouden. Met deze overweging bedoelde de rechtbank blijkbaar dat de verdachte niet in een zodanige positie verkeerde dat hij niet op de hoogte kon zijn geraakt van de Nederlandse wettelijke voorschriften. Het derde argument dat de rechtbank aanvoerde was dat ook in Turkije, het land waaruit de verdachte afkomstig was, op het doden uit eermotieven lange gevangenisstraffen staan. Met andere woorden, de verdachte kon zich niet beroepen op dwaling ten aanzien van het recht, omdat ook de rechtsorde waarmee hij meer vertrouwd was (de Turkse) het doden van anderen straft. Als vierde argument voerde de rechtbank de subsidiariteitstoets aan: de verdachte had zijn halfzusje niet hoeven doden. Er waren andere wegen om de familie-eer te redden, namelijk door zijn ervaring van het gebeuren te bespreken met zijn ouders of met derden. De rechtbank verwierp het beroep op overmacht en veroordeelde de verdachte tot de toenmaals bestaande straf van zes maanden tuchtschool. Het beroep op psychische overmacht strandde omdat hoewel de familiedruk en de omgevingsdruk een psychische druk kunnen opleveren, de verdachte zich had moeten onthouden het slachtoffer te doden. De verdachte had weerstand moeten bieden aan de druk die op hem werd uitgeoefend. Ook in de Veghelse schietzaak110 werd bepaald dat er geen sprake was van psychische overmacht. Op 7 december 1999 schoot een 17-jarige verdachte op een school in Veghel op zijn doelwit Hasan K. Daarnaast verwondde hij nog vier andere personen. Hasan was de ex-vriend van Yeliz, het zusje van de verdachte. Omdat Hasan en Yeliz naar Turkije waren vertrokken, was de familie van de verdachte van mening dat Yeliz tegen haar wil was meegenomen door Hasan en vreesden bovendien voor haar maagdelijkheid. In de Turkse gemeenschap van Veghel was dit nieuws snel verspreid, met als gevolg dat de eer van familie van de verdachte was geschonden. De vader bleek in belangrijke mate de initiator van de schietpartij te zijn geweest. Hij had zijn zoon een pistool gegeven en hem naar de school gebracht, waar de fatale schietpartij even later plaatsvond. De raadsman deed een beroep op psychische overmacht: de verdachte stond onder druk, waaraan verdachte redelijkerwijs geen weerstand had kunnen en hoeven te bieden. De rechtbank benadrukte het eergerelateerde karakter van de schietpartij en ging in op de vraag of culturele druk die op de schutter door zijn familie werd uitgeoefend tot aanvaarding van een beroep op psychische overmacht of tot strafvermindering moest leiden. De rechtbank erkende dat verdachte onder grote druk had gehandeld. Tegelijkertijd was de rechtbank van oordeel dat het handelen van de verdachte niet onvermijdelijk was en dat hem de schietpartij kon worden verweten. De rechtbank verwierp het beroep op psychische overmacht 110
Rb. Den Bosch 13 februari 2001, LJN AA9954
Pagina: 40 van 65
en veroordeelde de verdachte tot vijf jaar gevangenisstraf. Volgens de rechtbank werd van de verdachte meer weerstand verwacht tegen de druk uitgeoefend door zijn vader en had hij zeer disproportioneel gehandeld door op Hasan te schieten. Bij de strafoplegging heeft de rechtbank onder andere wel rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van verdachte ten tijde van het plegen van de strafbare feiten, dat verdachte onder grote druk stond en de sterke invloed die zijn vader op hem had. De verdachte kreeg mede daardoor een lagere gevangenisstraf dan de eis (8 jaar) van de officier van justitie. In een vergelijkbare zaak111 (geen eerwraak) waarbij de vader zijn zoon (verdachte) een pistool en schietles had gegeven, speelde ook het aspect van de druk die een vader op zijn zoon kan uitoefenen. De verdachte zou aangezet door zijn vader op een groepje Marokkaanse jongens hebben geschoten, waarbij drie jongens gewond raakten. De raadsman van de verdachte deed een beroep op psychische overmacht, maar dat werd door de rechtbank niet gehonoreerd. Weliswaar werd de verdachte als verminderd toerekenbaar beschouwd, maar er werd door de rechtbank niet aangenomen dat hij niet in staat zou zijn geweest naar zijn eigen vermogen en inzicht te beslissen. Dat betekende dat niet kon worden beantwoord aan de eis dat de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon bieden of hoefde te bieden. Jansen is van mening dat dogmatisch gezien in de Veghelse eerwraakzaak112 twee wezenlijk verschillende dingen op één hoop worden gegooid. Hij is van mening dat de psychische overmacht zich wellicht meer richting de ontoerekeningsvatbaarheid beweegt en alleen kans van slagen heeft wanneer weerstand bieden niet mogelijk is. Met andere woorden alleen als er sprake is van psychische overmacht in de meest zuivere zin van het woord zou een beroep op psychische overmacht een kans van slagen hebben.113 Geen psychische overmacht vanwege subsidiariteitseis In de zaak die op 22 januari 2002 bij het gerechtshof Leeuwarden voorkwam was de verdachte medeplegen van moord tenlastegelegd. De verdachte en medeverdachten zouden opzettelijk en volgens plan het slachtoffer hebben neergestoken en vervolgens het hoofd en de handen van de romp hebben gescheiden, hetgeen tot de dood van het slachtoffer leidde. In eerste aanleg had de rechtbank de verdachte voor medeplegen van moord veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar. Zowel de verdachte als de officier van justitie ging in hoger beroep. In hoger beroep had de raadsman namens verdachte ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte moest worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu er sprake was van psychische overmacht. De raadsman had hiertoe aangevoerd dat er sprake was van een situatie waarin de druk die op de verdachte 111
Rb. Amsterdam 2 februari 2005, LJN AS4607; AS4615; AS4628. Rb. Den Bosch 13 januari 2001, NJ 2001, 130. 113 Janssen 2003, p. 1111. 112
Pagina: 41 van 65
werd uitgeoefend zo groot was dat hij daaraan in alle redelijkheid geen weerstand kon bieden. Het slachtoffer en de echtgenote van verdachte hadden namelijk een openlijke liefdesrelatie met elkaar. Verdachte stond daardoor onder grote culturele druk om zijn eer en die van zijn familie vanwege dit gepleegde overspel te redden. Het gerechtshof Leeuwarden114 stelde vast dat van buitenaf grote druk is uitgeoefend op de verdachte. Het hof was echter van oordeel dat de druk niet zodanig groot was, dat deze ertoe moest leiden dat verdachte het slachtoffer van het leven beroofde. Verdachte had ter terechtzitting verklaard dat andere mogelijkheden om het latere slachtoffer uit zijn leven te bannen optioneel waren. Zo had hij onder meer verklaard dat hij het slachtoffer geld had geboden om naar Zweden te gaan. Hieruit leidde het hof af dat er voor verdachte andere mogelijkheden openstonden om zijn eer te wreken. Het beroep op psychische overmacht werd dan ook verworpen. Het hof had bij de straftoemeting in het bijzonder in beschouwing genomen dat de verdachte samen met anderen de minnaar van zijn echtgenote op gruwelijke wijze had gedood. Het hof onderkende dat verdachte onder grote psychische druk stond en daarmee was voldaan aan deze eerste voorwaarde, maar aan de voorwaarde (een minder ingrijpende manier om zijn eer te wreken) kon niet worden voldaan en daarom werd het beroep op psychische overmacht verworpen. Met de vastgestelde culturele druk op de verdachte werd rekening gehouden bij de straftoemeting. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van 12 jaar geeist. Het hof veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van 8 jaar. Evenals in de vorige zaken had verdachte in een zaak die was aangebracht bij de rechtbank te Leeuwarden 115 aangevoerd dat hij had gehandeld uit psychische overmacht. Als gevolg van het feit dat hij al vele jaren in spanning verkeerde door de relatie van zijn vrouw met zijn broer en de uitzichtloosheid van zijn situatie in Nederland zouden tijdens de confrontatie tussen hem en zijn broer bij verdachte de stoppen zijn doorgeslagen, onder welke omstandigheid hij redelijkerwijs niet anders zou hebben kunnen handelen dan zijn broer te vermoorden. De rechtbank Leeuwarden verwierp dit verweer. De rechtbank overwoog dat het strafbare feit dat door verdachte was gepleegd, niet was begaan als gevolg van een drang waaraan hij redelijkerwijs geen weerstand kon bieden. De rechtbank achtte verdachte strafbaar omdat geen sprake was van enige strafuitsluitingsgrond. De verdachte was een Koerdische man, die in 1997 naar Nederland was gevlucht voor het regime in zijn geboorteland Irak. Nadat hij bewijs had verzameld voor het feit dat zijn broer gedurende een lange periode, ongeveer 20 jaar, een intieme relatie onderhield met zijn echtgenote heeft hij zijn broer met een strop gewurgd. Uit de bewijsmiddelen leidde de rechtbank af dat verdachte zich aldus heeft willen wreken. Verdachte hing sterk aan traditionele Koerdische normen en waarden. Uit het deskundigenbericht bleek dat
114 115
Hof Leeuwarden 22 januari 2002, LJN AD8362. Rb. Leeuwarden 3 mei 2005, LJN AT4973.
Pagina: 42 van 65
het handelen van de verdachte past bij die cultuur, waarin eerwraak onder bepaalde omstandigheden geoorloofd is. Volgens de Officier van Justitie vraagt de Nederlandse rechtsorde echter voor moord onder deze omstandigheden om een langdurige gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van die straf woog de rechtbank ten nadele van verdachte mee dat hij zijn beide minderjarige kinderen bij zijn handelen had betrokken. Daarbij had hij zijn kinderen zwaar onder druk gezet, zelfs verbaal bedreigd met de dood, om hem te helpen. Voor de kinderen moet dat buitengewoon traumatisch zijn geweest. Verdachte heeft niet willen meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek. Daardoor kon niet worden vastgesteld of er sprake kon zijn van strafverminderende omstandigheden voortvloeiend uit de psyche van verdachte. Het lag evenwel in de rede dat het feit dat (ook bij zijn kinderen) ondubbelzinnig duidelijk werd dat zijn vrouw al vele jaren een overspelige relatie met zijn broer onderhield verdachte heeft gekwetst en dat die kwetsing verdachte bij zijn handelen heeft beïnvloed. De rechtbank concludeerde dat de verdachte planmatig te werk was gegaan. Hij had in zijn agenda aantekeningen gemaakt dat hij zijn broer wilde doden. Bovendien heeft materiaal aangeschaft waarmee hij hem zou kunnen vastbinden en wurgen. Daarmee kwam vast te staan dat geen sprake kon zijn van verdediging en bovendien is iemand wurgen niet de juiste manier om zich te verdedigen, aldus de rechtbank. Psychische overmacht kon niet worden aangenomen omdat de verdachte redelijkwijs weerstand had moet bieden aan de druk die op hem werd uitgeoefend. Ook had hij de mogelijkheid te kiezen voor een minder ernstig middel om zich te verdedigen. 4.2.3 Eerwraak en noodweer(exces) als cultuurverweer Gelet op de eisen die gesteld worden aan noodweer zal in zake eerwraak noodweer niet in de rede liggen, omdat er van een spontane reactie op de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding meestal geen sprake is, gezien de voorbereiding die aan een eerwraak ten grondslag ligt. Van een noodzakelijke verdediging van eigen of andermans lichaam, eerbaarheid of goed zal dus geen sprake kunnen zijn. Aan de voorwaarde eerbaarheid (kuisheid) van noodweer zal niet kunnen worden voldaan in geval de schending van de eer betekent de schending van status (seref) omdat deze niet door noodweer wordt beschermd. Bij namus waar het om kuisheid gaat zou het mogelijk een geslaagd beroep op noodweer kunnen opleveren als bijvoorbeeld de vader van een verkrachte dochter de verkrachter te lijf gaat. Noodweer aanvaard De ‘Bloedwraak in Zevenaar’ omvat een reeks van strafzaken waarin de rechter uiteindelijk oordeelde dat een bloedvete een zo grote angst kan veroorzaken, dat voor de betrokkenen een
Pagina: 43 van 65
noodweersituatie kan ontstaan. In 1994 werd in Apeldoorn een Turkse man gedood (lid familie C) naar aanleiding van een zakenruzie. De verdachte (lid familie A en lid schoonfamilie I) werd gearresteerd en veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf.116 In 1999 kwam de dader vrij en werd vermoord, vermoedelijk door een door de familie [C] van het slachtoffer ingeschakelde huurmoordenaar. In 2000 kwam het tot een confrontatie tussen de beide families [C en I]. Bij een schietpartij vielen 2 doden en 3 gewonden (1 gewonde familie [C] en 2 gewonden familie [I]). De verdachten van beide families werden vervolgd en in eerste aanleg werd de verdachten uit de familie [C] als slachtoffers gezien en de verdachten uit familie[I] als agressors en deze werden veroordeeld tot lange gevangenisstraffen. In hoger beroep deed de verdediging een beroep op noodweer. De verdachte (lid familie I) had gehandeld naar aanleiding van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn eigen lijf en dat van anderen (zijn zoon was namelijk neergeschoten). Het hof achtte aannemelijk dat de verdachte letterlijk in doodsangst had geleefd en dat deze angst gezien de bestaande bloedvete gerechtvaardigd was. De verdachte had in eerste instantie geprobeerd de situatie te sussen. Pas nadat zijn zoon was neergeschoten en hijzelf ook gewond was geraakt, had hij teruggeschoten. Volgens het hof had de verdachte geen andere mogelijkheid zich te verdedigen (proportionaliteit) en kon hij zich evenmin aan de situatie onttrekken (subsidiariteit). Daarmee was voldaan aan de eisen van noodweer. Het hof aanvaardde het beroep op noodweer en ontsloeg de verdachte van alle rechtsvervolging. De culturele invloed in deze zaak is het in doodsangst leven vanwege een bloedvete. Het gerechtshof Arnhem ging in de zaak117 waarin eveneens sprake was van bloedwraak, inhoudelijk in op bloedwraak en keurde het uitvoeren van bloedwraak af en benadrukte daarbij dat elke vorm van eigenrichting onacceptabel is. Het hof vond het aannemelijk dat de leden van [I] als gevolg van de bloedvete in doodsangst leefden. Hoewel noodweer niet vereist dat er sprake moet zijn doodsangst kan een dergelijke situatie ertoe leiden dat de verdachte die situatie heeft ervaren als een ernstige bedreiging van een aanranding, waartegen hij zich mocht verdedigen. Er was/is een bloedvete tussen de families [A] en [C], familie [I] raakt daarbij betrokken, doordat een lid van [A] een schoonzoon is van familie [I]. In 1994 wordt een lid van [C] gedood door een lid van [A] schoonzoon van [I] en sindsdien leefden del eden van [I] in doodsangst voor leden van [C]. De aanwezigheid van de leden van familie [C] bij de woning van familie [I] (waarschijnlijk in het bezit van een vuurwapen) heeft het hof gekenmerkt als de ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. Met andere woorden het hof achtte het aannemelijk dat de verdachte de ontdekking van een auto met vier leden van [C] in de onmiddellijke omgeving van woningen van leden van [I] ervaren heeft als een
116 117
Siesling 2006 p. 189 e.v., Gerechtshof Arnhem 22 maart 1996 (geen publicatie). Hof Arnhem 12 juni 2002, LJN AE4029.
Pagina: 44 van 65
onmiddellijke dreiging voor de aantasting van eigen of eens anders lijf. Ook oordeelde het hof dat door de verdachte gehanteerde geweld (hij had één keer geschoten) beantwoorde aan de eis van proportioneel. Gelet op het feit dat de gewapende man die behoorde tot familie [C], de afstand tussen de gewapende man en de verdachte en de bloedvete die tussen familie [I] en familie [C] bestond en de komst van de leden van [C] naar de woonplaats van [I]. Naar oordeel van het hof was eveneens voldaan aan het vereiste van subsidiariteit, omdat het hof het aannemelijk achtte dat de verdachte niet snel genoeg kon vluchten. Het hof was bereid om een eind mee te gaan in de beleving van de verdachte, om de situatie vanuit het perspectief van de verdachte te bezien. Het hof was ook bereid om bij de beleving van de verdachte rekening te houden met diens culturele achtergrond. Door dicht aan te sluiten bij de gedachtegang van de verdachte heeft het hof de mogelijkheid van een cultuurverweer aanvaard. Het hof aanvaardde het beroep op noodweer en ontsloeg verdachte ten aanzien van poging tot doodslag van alle rechtsvervolging. Naar de mening van Siesling118 was deze uitspraak opmerkelijk gezien het hof had aangegeven dat de feiten moeilijk te construeren waren. Bovendien speelden factoren zoals: de vraag naar de rol culpa in causa, de vraag of er sprake was putatieve noodweer119 (een situatie waarin een persoon om begrijpelijke redenen denkt dat hij wordt aangevallen en op die gronden zichzelf verdedigd, terwijl later blijkt dat dat niet nodig was geweest) een rol die een geslaagd beroep op noodweer in de weg zouden kunnen staan. Noodweer niet aanvaard In de zaak ‘Bloedwraak bij de moskee’ werd noodweer niet aanwezig geacht. Op 23 maart 2006 heeft de rechtbank te Utrecht uitspraak120 gedaan in een bloedwraakzaak tussen twee Marokkaanse families [B] en [M] uit Zeist. Tijdens een confrontatie tussen de verdachte en het slachtoffer [B] werd het slachtoffer door de verdachte met een mes doodgestoken. De hoofdverdachte [lid van M] werd moord tenlastegelegd, openlijke geweldpleging tegen personen in vereniging en poging tot doodslag. De verdediging deed een beroep op noodweer, omdat de verdachte en zijn broer werden aangevallen, waartegen de verdachte zich noodzakelijk diende te verdedigen. De rechtbank verwierp dit beroep, omdat zij de vermeende aanval niet aannemelijk vond en oordeelde dat er dan ook geen sprake kon zijn van een noodzakelijke verdediging. De rechtbank ging er juist vanuit dat de verdachte en zijn broer zich verwijtbaar in een situatie hadden gebracht waarin zij geweld zouden moeten gebruiken, nu zij zelf bewust de confrontatie hadden opgezocht. De 118
Siesling 2006, p. 227. De Hullu 2006, p. 313. 120 Rb. Utrecht 23 maart 2006, LJN AV7352 119
Pagina: 45 van 65
rechtbank nam bij deze beslissing in aanmerking dat deze fatale dag was voorafgegaan door een periode van ruim een jaar waarin het slachtoffer had geleefd in angst voor (gewelddadige) acties van de zijde van de verdachte. De rechtbank rekende het de verdachte zwaar aan dat hij het bewezenverklaarde had begaan kort nadat hij uit de detentie was ontslagen, terwijl deze vrijheidsontneming eveneens verband hield met een gewelddadig treffen tussen leden van beide families. Ook in een andere zaak121 die voor de rechtbank van Leeuwarden diende, aanvaardde de rechtbank noodweer en noodweerexces niet. De verdachte deed een beroep op noodweer(exces). Hij had een man met messteken om het leven gebracht. Volgens de verdachte had hij gehandeld ter verdediging van zijn eigen leven, omdat het slachtoffer hem met een pistool zou hebben bedreigd. Hij zag toen geen andere uitweg dan het slachtoffer neer te steken. De rechtbank honoreerde het beroep op noodweer of noodweerexces niet. Volgens de rechtbank was er sprake van culpa in causa: de verdachte had zichzelf in de situatie gebracht waaraan hij zich gemakkelijk had kunnen onttrekken en waarvan hij wist dat er een confrontatie zou kunnen volgen. Op die manier kon er volgens de rechtbank geen sprake zijn van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich moest verdedigen. Omdat noodweer niet werd aanvaard was de beoordeling of sprake was van noodweerexces niet van toepassing. Uit het vonnis werd maar zijdelings duidelijk dat er sprake is van culturele achtergronden die mogelijk een rol hebben gespeeld in dit drama. Het zelf opzoeken van de confrontatie zal in beginsel geen geslaagd beroep op noodweer opleveren. Echter zichzelf in een verwijtbare situatie brengen sluit niet uit dat toch een gerechtvaardigd beroep gedaan kan worden op noodweer aldus de Hoge Raad in de zaak ‘in de steek gelaten vrouw’.122 4.3 Samenvatting Wordt er door de verdediging een beroep gedaan op de culturele achtergrond (cultuurverweer) dan zal dat inhouden dat men zich beroept op één van de bestaande voor cultuur gerelateerde delicten relevante strafuitsluitingsgronden. Ondanks het feit dat een beroep op psychische overmacht bij gevallen van eerwraak het meest voor de hand ligt en in de rechtspraak is aanvaard123 dat handelen vanuit een cultureel motief een zekere druk met zich meebrengt, is nog nooit een beroep op psychische overmacht betreffende eerwraak gehonoreerd.124 Inzake eerwraak zal niet aan de eisen van psychische overmacht kunnen worden voldaan omdat de verdachte weliswaar onder grote druk kan hebben gehandeld, maar dat dit handelen niet zonder 121
Rb. Leeuwarden 28 oktober 1999, LJN AA3925. HR 13 juni 1989, NJ 1990, 48. 123 HR 20 november 1979, NJ 1980, 129; HR 27 juni 2000, NJ 2000, 605. 124 Ten Voorde 2008, p. 7. 122
Pagina: 46 van 65
meer onvermijdelijk is en dat hem dit handelen niet zonder meer niet verweten kan worden. In de rechtspraak is inmiddels aanvaard dat culturele normen een zekere druk van buitenaf met zich meebrengen, maar deze wordt niet als zodanig gezien dat een normale burger zich daar niet tegen zou kunnen verzetten. Mijns inziens heeft de verdachte tussen het familieberaad en het plegen van de eerwraak de mogelijkheid om een ander minder ingrijpende beslissing te nemen, bijvoorbeeld door hulp te zoeken of de politie inlichten. Daarom zal een beroep op psychische overmacht in zaken waarin sprake is van eerwraak niet snel slagen. Het lijkt erop dat de Nederlandse rechter alleen bereid is het beroep op psychische overmacht te honoreren als de op de verdachte uitgevoerde druk gepaard gaat met een bijzondere geestesgesteldheid die de wilsvrijheid van de verdachte verregaand beperkt. Uit jurisprudentie blijkt dat de culturele achtergrond van de verdachte als strafverzachtend argument wordt gebruikt. Dat is af te leiden uit zaken125 waarin was vast komen te staan dat de verdachte onder druk heeft gehandeld, maar die druk niet voldoende was om psychische overmacht aan te nemen. Is de rechter echter overtuigd dat de verdachte heeft gehandeld onder druk dan past hij dat gegeven vaak toe op de straftoemeting en ziet hij hierin een grond voor strafvermindering. De rechter erkent hiermee dat de verdachte door de op hem uitgeoefende druk niet op gelijke wijze bestraft hoeft te worden als een verdachte die niet onder druk handelde. Uit de betekenis van eerbaarheid uit artikel 41 Sr werd duidelijk dat seref niet door noodweer wordt beschermd. Bij namus waar het om kuisheid gaat zou het mogelijk een geslaagd beroep op noodweer kunnen opleveren als bijvoorbeeld de vader van een verkrachte dochter de verkrachter te lijf gaat. In gevallen van eerwraak zal echter aan de eis, dat de aanranding onmiddellijk moet zijn niet worden voldaan aangezien het wreken van de geschonden eer lange tijd na de aanranding plaats vindt, waardoor er geen sprake is van een noodweersituatie.
125
Hof Leeuwarden 22 januari 2002, LJN AD8362; Rb. Den Bosch 13 februari 2001; LJN AA9954 (NJ 2001, 130); Rb. ’s-Gravenhage 2 oktober 2001, LJN AD3929; Rb. ’s-Gravenhage 25 februari 2002, LJN AD9565; Rb. ’s-Gravenhage 25 februari 2002, LJN AD9567; Rb. Amsterdam 7 juli 2004, LJN AP8622.
Pagina: 47 van 65
5. Conclusie
In dit onderzoek is beoogd inzicht te krijgen hoe het Nederlandse strafrechtsysteem omgaat met cultuurverweren die de verdediging voert inzake cultuur gerelateerde delicten zoals eerwraak. Daarbij is de centrale vraag gesteld: past het cultuurverweer binnen het systeem van de strafuitsluitingsgronden? Om die vraag te kunnen beantwoorden is onderzoek gedaan naar relevante jurisprudentie en literatuur betreffende dit onderwerp. Uit de diverse definities die in de literatuur zijn te vinden over cultuur gerelateerde delicten is af te leiden dat een cultuur gerelateerd delict een delict is uit de categorie van de levensdelicten of delicten waarin sprake is van relationeel geweld en welk feit in het land van waaruit de verdachte afkomstig is meestal eveneens strafbaar is gesteld, maar onder bepaalde omstandigheden door de groep waartoe de verdachte behoort minder ontoelaatbaar wordt geacht. In Nederland wordt eerwraak (moord onder specifieke omstandigheden) vervolgd als moord. In het Wetboek van Strafrecht zijn geen bepalingen opgenomen die cultuur gerelateerde delicten zelfstandig strafbaar stellen en wordt cultuur ook niet als zelfstandige strafuitsluitingsgrond aangemerkt. In het Nederlandse rechtssysteem heeft de rechter wel mogelijkheden om rekening te houden met de culturele achtergrond en de etniciteit van verdachten. Zo kan de rechter de persoonlijke omstandigheden van de individuele verdachte in overweging nemen bij het bepalen van de strafmaat (viel buiten de scoop van de scriptie). Voor dit onderzoek is van belang dat het culturele aspect meegenomen kan worden bij de beoordeling van de toepasselijkheid van de bestaande strafuitsluitingsgronden. Met andere woorden: een zelfstandig cultuurverweer kennen wij in Nederland niet, maar een beroep op een voor eerwraak relevante bestaande strafuitsluitingsgrond kan gezien worden als een cultuurverweer. Strafuitsluitingsgronden hebben betrekking op redenen en omstandigheden die het opleggen van een straf voor een in beginsel strafbare gedraging verhinderen. Gelet op de voorwaarden en omstandigheden waaronder eerwraak wordt begaan lijken psychische overmacht en in mindere mate noodweer(exces) het meest in aanmerking te komen. Uit de literatuur en jurisprudentie blijkt dat van psychische overmacht sprake is als er een van buitenkomende drang aanwezig is waaraan de verdachte in redelijkheid geen weerstand kan bieden. Die drang moet bovendien acuut zijn en er moet zijn voldaan aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Tevens mag de verdachte zichzelf niet in een verwijtbare situatie hebben gebracht waardoor hij niet anders kon dan het strafbare feit begaan. Uit behandelde jurisprudentie blijkt dat slechts in enkele gevallen een beroep op psychische overmacht slaagt.
Pagina: 48 van 65
Gezien de eisen die aan noodweer(exces) in de wet en jurisprudentie worden gesteld zal ook een beroep op noodweer(exces) inzake eerwraak niet snel slagen. Het strafbare feit moet zijn begaan ter noodzakelijke verdediging tegen een aanranding van eigen of een anders lijf, (seksuele) eerbaarheid of goed, de aanranding moet wederrechtelijk zijn en de verdedigingshandeling moet beantwoorden aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Bovendien mag de verdachte niet willens en wetens de confrontatie met de andere persoon hebben opgezocht omdat er dan geen sprake is van een noodzakelijke verdediging. Echter uit het arrest van de ‘in de steek gelaten vrouw’126 kan worden afgeleid dat zichzelf in een verwijtbare situatie brengen niet bij voorbaat een beroep op een van de strafuitsluitingsgronden kansloos maakt. Voor een geslaagd beroep op noodweerexces is vereist dat de gedraging het onmiddellijke gevolg moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding. Het moet aannemelijk zijn dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de gedraging. In eerwraakzaken wordt het meest een beroep gedaan op psychische overmacht. Ondanks dat in de rechtspraak in zaken waarin eerwraak een rol speelt is aanvaard dat handelen vanuit een cultureel motief een zekere druk met zich meebrengt, is nog nooit een beroep op psychische overmacht gehonoreerd. Uit de in dit onderzoek behandelde jurisprudentie betreffende eerwraak blijkt dat de rechter van oordeel is dat de druk vanuit de sociale omgeving van de daders niet zodanig was dat men daaraan redelijkerwijze geen weerstand kon noch behoefde te bieden. Ook is de verdediging van de eer van de familie geen rechtsbelang dat door middel van een noodweergedraging beschermd mag worden. Bovendien zal in zaken waarin eerwraak een rol speelt de noodzakelijke verdediging niet aannemelijk gemaakt kunnen worden gezien de voorbesprekingen die aan een eerwraak voorafgaan en het bewust opzoeken van het slachtoffer. Hoewel uit de jurisprudentie blijkt dat een beroep op bestaande strafuitsluitingsgronden een geringe kans van slagen heeft, waaruit een behoefte aan een wettelijk vastgelegde cultuurverweer zou kunnen worden afgeleid, is naar mijn mening een dergelijke wettelijke mogelijkheid niet nodig omdat bij het toepassen van de bestaande strafuitsluitingsgronden al wel rekening kan worden gehouden met culturele achtergronden van de verdachte. De culturele omstandigheden zijn blijkbaar niet van dien aard dat dit volgens de rechters een succesvol beroep op een strafuitsluitingsgrond tot gevolg heeft. Indien voor een aparte groep mensen een op die groep aparte strafuitsluitingsgrond zou worden geformuleerd, dan zou dit de rechtsgelijkheid kunnen aantasten. Naar mijn mening geeft de rechter door het sporadisch honoreren van een beroep op een strafuitsluitingsgrond (cultuurverweer) een duidelijk signaal af dat delicten gepleegd uit cultuurmotief, zeker waar het om ernstige delicten zoals eerwraak gaat, 126
HR 13 juni 1989, NJ 1990, 48.
Pagina: 49 van 65
onacceptabel zijn. Er kan worden gesteld dat uit dit onderzoek naar voren komt dat bij de beoordeling door de rechter of een strafuitsluitingsgrond van toepassing is in zaken waarin eerwraak een rol speelt, de cultuur gerelateerde omstandigheden waaronder die delicten zijn begaan een rol spelen. In zoverre past het cultuurverweer binnen het systeem van de strafuitsluitingsgronden. Maar hoewel in de rechtspraak rekening wordt gehouden met de culturele omstandigheden en de culturele achtergrond van de verdachte betekent dit in de meeste gevallen niet dat een beroep op een cultuurverweer in de vorm van een bestaande strafuitsluitingsgrond ook wordt gehonoreerd. Doorgaans
wordt
niet
voldaan
aan
de
voorwaarden
die
aan
de
verschillende
strafuitsluitingsgronden worden gesteld. Wel kunnen de culturele omstandigheden een rol spelen bij de straftoemeting.
Pagina: 50 van 65
Begrippenlijst
Aantasting van de familie-eer Aantasting van de familie-eer bestaat in twee gradaties: verbale en daadwerkelijke aantasting. Verbale aantasting is het werpen van een smet op de algemene of de seksuele familie-eer door middel van roddelpraatjes, aantijgingen of beledigingen. Daadwerkelijke aantasting van de algemene familie-eer doet zich bijvoorbeeld voor als een man geen ‘echte vent’ blijkt te zijn, omdat zijn vrouw hem verlaat. Daadwerkelijke aantasting van de seksuele familie-eer doet zich voor bij verboden seks van een vrouw. Algemene familie-eer De niet-seksuele familie-eer vormt samen met de seksuele familie-eer het geheel van de familie-eer. De algemene familie-eer heeft betrekking op de reputatie van de man, zijn viriliteit en weerbaarheid binnen de familie en zijn vermogen om zijn autoriteit als vader en echtgenoot op adequate wijze waar te maken. De algemene familie-eer behelst in feite het al dan niet als een goed collectief functioneren van een hele familie. Bloedwraak Van bloedwraak is sprake wanneer een familielid een persoon vermoord van een ander familielid uit wraak op een eerdere moord. Bij eerwraak kan dit zowel iemand van een andere of van de eigen familie zijn. Het gaat bij beide om de familie-eer. In geval van moord of doodslag mag de getroffen familie het er niet bij laten zitten; niets doen is geen optie. Een tweede moord kan dus dienen om de eer te herstellen. Dit wordt bloedwraak genoemd. Dodelijk ongeluk Moord in het buitenland wordt door familie afgedaan als dodelijk verkeersongeval. Eer(namus) De waarde van een persoon of zijn familie in een omgeving met een collectivistische structuur en met gemeenschappelijke normen en waarden. De eer van een persoon of zijn familie wordt bepaald door de gemeenschap. Eer is een bezit dat kan worden afgepakt, gestolen of aangetast. Het bezit van eer is zo belangrijk, dat sommige personen bereid zijn hun leven of dat van een ander op te offeren om het te verdedigen of terug te winnen. Eergerelateerd geweld Elke vorm van geestelijk of lichamelijk geweld gepleegd vanuit een collectieve mentaliteit in reactie op een (dreiging van) schending van de eer van een man of vrouw
Pagina: 51 van 65
en daarmee van zijn of haar familie waarvan de buitenwereld op de hoogte is of dreigt te raken. Eerherstel De situatie na het terugveroveren van de familie-eer door een geslaagde toepassing van eergerelateerd geweld. Eerkwestie Een situatie waarbij een fysieke bevlekking dreigt of reeds heeft plaatsgevonden. Eermoord (bedreiging met) Moord om seksuele eer, waarbij primair de vrouwelijke eer en daarmee tevens de familie- eer in het geding is. Eerverlies Daadwerkelijke aantasting van de familie-eer; zie: aantasting van de familie-eer. Eerwraak Een geplande moord omwille van de seksuele familie-eer, nadat een fysieke bevlekking heeft plaatsgevonden en een vreedzame oplossing niet mogelijk is gebleken. Door het plegen van eerwraak wordt de seksuele eer van de familie gered. De term is afkomstig van de Turcoloog Ane H. Nauta, die hem in 1978 introduceerde. Fysieke bevlekking De situatie dat een vrouw of meisje sperma heeft binnengekregen van een man die niet haar echtgenoot is, waardoor zij onrein is geworden. Een verkrachte vrouw is eveneens bevlekt, ook al treft haar geen schuld. Ui deze definitie van Nauta en Werdmölder 2002 p. 368, volgt dus dat een vrouw een ander niet kan bevlekken en dat mannen elkaar wel kunnen bevlekken. Fysieke onbevlektheid De situatie dat een vrouw onbevlekt en rein is doordat zij nooit sperma van een andere man dan haar echtgenoot heeft binnengekregen. Maagdelijkheid Voor een vrouw: nooit seksueel verkeer met een man hebben gehad. Mishandeling Is het toebrengen van verwondingen of pijn of andere schade tegen het lichaam van een persoon gericht. Geestelijke mishandeling, door iemand geestelijk te kwellen, angst aan te jagen of te vernederen, wordt beschouwd als een afzonderlijke vorm van mishandeling. Naast het algemene begrip mishandeling kent men enkele bijzondere vormen
van
mishandeling:
seksuele
mishandeling,
kindermishandeling,
dierenmishandeling en ouderenmishandeling Neef–nicht huwelijk
Pagina: 52 van 65
In sommige culturen is het gebruikelijk om binnen de familie te trouwen, bijvoorbeeld met een volle neef of nicht. Dit wordt niet als incest gezien. Integendeel; trouwen binnen de familie of stam is het ideale huwelijk, zowel vanuit economisch perspectief (het familiebezit blijft intact) als vanuit de zekerheid dat je niet met een vreemde trouwt, waarvan later kan blijken dat dit een slechte persoon is. Omgeving Niet-familieleden uit de eigen gemeenschap. Het is voor de omgeving dat de ‘eer hoog wordt gehouden’; als de omgeving van niets weet, is de eer in de ogen van de familie niet ernstig geschonden en wordt niet gereageerd met ernstig eergerelateerd geweld. Onvrijwillige schaking Ontvoering en ontmaagding van een meisje door een jongen, meestal met hulp van familie of vrienden, om een huwelijk af te dwingen. Polygamie De situatie van een echtelijke verbinding met meerdere personen tegelijk. Schaking Vrijwillige ‘ontvoering’ door geliefde of weglopen met een geliefde, met als doel dat een huwelijk onvermijdelijk wordt. Meestal gaat een schaking gepaard met ontmaagding. Seref Betreft het aanzien en prestige van de mannelijke familieleden, zoals maatschappelijk aanzien en financiële status. Het gaat dan om de reputatie van de man als participant in een gemeenschap. Seksuele eer van de man Het vermogen van de man om de fysieke onbevlektheid van zijn vrouw, dochter of een ander vrouwelijk familielid met succes te bewaken en verdedigen. Seksuele eer van de vrouw De fysieke onbevlektheid van een vrouw. Seksuele familie-eer De fysieke onbevlektheid van de vrouwelijke familieleden; vormt samen met de algemene familie-eer het geheel van de familie-eer. Smet Verbale aantasting van de familie-eer, bezoedeling met woorden: roddelpraatjes, aantijgingen of beledigingen. Trotsmoord (bedreiging met) Moord vanwege de niet-seksuele eer, waarbij primair mannelijke eer en daarmee de
Pagina: 53 van 65
familie-eer in het geding is. Verstoting (bedreiging met) Is het opzeggen van de verwantschapsrelatie met een familie of stamlid. Door verstoting komt er een einde aan de verantwoordelijkheid voor het handelen van de verstotene en de beschermingsplicht die familie- en stamleden ten opzichte van elkaar hebben. Voodoo Een geloofsovertuiging (oorspronkelijk uit West-Afrika afkomstig) waarin theologische en magische geloven en praktijken worden gecombineerd met het katholicisme. Dit wordt beoefend in het Caribische gebied, in Brazilië en in sommige steden en gebieden in Noord-Amerika, voornamelijk door mensen van Afrikaanse afkomst. Winti Een Surinaams variant van de Afrikaanse geloofsovertuiging die in ziel of geest verklaringen zoekt voor ongemak en leed in het leven; het geloof kent geen kerken maar wel priesters die de functie van geneesheer hebben. Zelfmoord Zelfdoding is een daad met fatale afloop welke de overledenen in de wetenschap of de verwachting van een potentiële fatale afloop, heeft geïnitieerd en uitgevoerd met als doel gewenste veranderingen te bewerkstelligen. Poging tot zelfdoding is een niethabitueel gedrag zonder dodelijke afloop dat de persoon initieert en uitvoert met de verwachting van, of het risico neemt om, te overlijden of lichamelijke schade te veroorzaken, met als doel gewenste veranderen te bewerkstelligen. Verkrachte vrouwen die worden geprest zelfmoord te plegen, omdat de familie niet weet wat ze met hen aan moet. Vrouwenbesnijdenis Meisjesbesnijdenis is een ingreep aan de uitwendige geslachtsorganen. De World Health Organization (WHO) definieert vier vormen: 1. Verwijdering van de voorhuid van de clitoris, met of zonder gedeeltelijke of volledige verwijdering van de clitoris. 2. Verwijdering van de clitoris met gedeeltelijke of volledige verwijdering van de kleine schaamlippen. 3. Verwijdering van de clitoris en van de uitwendige genitalia en hechten/vernauwen van de ingang van de vagina (infibulatie of faraonische besnijdenis). Na aaneenhechting van de resterende schaamlippen blijft een zeer kleine opening over voor menstruatiebloed en urine. Van infibulatie zijn meerdere varianten mogelijk; bij Somalische vrouwen komt deze vorm het meest voor.
Pagina: 54 van 65
4. Overige (meng)vormen, zoals prikken, piercen en/of snijden in clitoris en/of schaamlippen, aanbrengen van brandwonden, inbrengen van bijtende stoffen of kruiden in de vagina.
Pagina: 55 van 65
Literatuurlijst Bakker 2003 H. Bakker, ‘Eerwraak in Nederland: een quickscan van de stand van zaken’, Transact, 2003. Bakker en Aydogan 2005 H. Bakker en S. Aydogan, ‘Eergerelateerd geweld in Nederland: een bronnenboek’, Transact, 2005. Barkhuysen 2004 T. Barkhuysen, ‘Politieke participatie van discriminerende partijen: ondersteunen, gedogen of bestrijden?’, NJCM-Bulletin 2004. Bartels en Haaijer 1993 K. Bartels en I. Haaijer, ‘’s Lands wijs ’s lands eer? Vrouwenbesnijdenis en Somalische vrouwen in Nederland’, Rijswijk: Centrum Gezondheidszorg Vluchtelingen 1992. Bartels e.a. 2002 E. Bartels, A. van der Kwaak en K. Bartels, ‘Meisjesbesnijdenis in justitieel perspectief’, Proces 2002. Beijer 2002 A. Beijer, Openbare strafrechstpleging, Strafrechtswetenschappen, Deventer: Kluwer 2002.
Willem
Pompe
Instituut
voor
Van Bemmelen e.a. 2003 J. M. van Bemmelen, Th.W. van Veen, D.H. de Jong en G. Knigge, Het materiële strafrecht, Deventer: Kluwer 2003. Bloemink 1998 S. Bloemink, ‘Cultureel verweer, in: G. Anders, S. Bloemink, N.F. van Manen (red.), De onvermijdelijkheid van rechtspluralisme’, Nijmegen: Ars Aequi Libri 1998, p. 53-68. Bosch 2008 M. Bosch, Arresten Strafrecht/strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2008. Bovenkerk 2002 F. Bovenkerk, ‘Multiculturele misdaad en Nederlands strafrecht’, Juridische Verkenningen Culturele diversiteit, jrg. 28, nr. 5, juni 2002. Bovenkerk e.a. 2003 F. Bovenkerk, M. Komen, Y. Yeşilgöz (red.), Multiculturaliteit in de strafrechtspleging, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2003. Bovens 2006 M. Bovens, ‘Cultuur als verweer’. Een rechtspolitieke verkenning 2006. Van Broeck 2001 J. van Broeck, ‘Cultural Defence and Culturally Motivated Crimes (Cultural Offences)’, European Journal of Crime, Criminal Law and Criminal Justice 2001.
Pagina: 56 van 65
Cleiren en Nijboer 2006 C. P. M. Cleiren en J. F. Nijboer, Strafrecht, Deventer: Kluwer 2006. Coleman 1996 D.L. Coleman, ‘Individualizing Justice Through Multiculturalism: The Liberals’ Dilemma’ 96 Columbia Law Review, 1996. Corstens 2005 G. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2005. Dittrich 2003 B. Dittrich, ‘De strafbaarstelling van vrouwenbesnijdenis’, Proces, nr. 4, 2003. Ermers 2007 R. Ermers, Eer en eerwraak: definitie en analyse, Amsterdam: Bulaaq 2007. Van Eck 2001 C.M. van Eck, Door bloed gezuiverd: eerwraak bij Turken in Nederland, Amsterdam: Bakker 2001. Van Eck 2002 C. van Eck, ‘Een geval van eerwraak in Veghel (Nederland)’, Delikt en Delinkwent 2002, nr. 2, p. 162-174. Dorff 1988 I.M. Dorff, Winti en de geestelijke gezondheidszorg, in: F.E.R Derveld en H. Noordegraaf (red.), Winti-religie. Een Afro-Surinaamse godsdienst in Nederland, Amersfoort/Leuven: De Horstink, 1988, p. 148-158. Ferwerda en Van Leiden 2005 Ferwerda, H.B. en I. Van Leiden (2005) Eerwraak of eergerelateerd geweld? Naar een werkdefinitie, Advies- en Onderzoeksgroep Beke, april 2005, Den Haag, WODC, Ministerie van Justitie De Fey 2004 C.C. de Fey, Culture made me do it, juridisch beleidsmedewerker bij Art1. Fischer 1998 M. Fischer, The Human Rights Implications of a ‘Cultural Defense’, Southern California Interdisciplinary Law Journal, 1998. Fokkema en Huisman 2004 T. Fokkema en C. Huisman, ‘De strijd tegen vrouwenbesnijdenis’, DEMOS 2004, p. 12-16. Foblets 1998 M.-C. Foblets, ‘Cultural Delicts: The Repercussion of Cultural Conflicts on Delinquent Behaviour. Reflections on the Contribution of Legal Anthropology to a Contemporary Debate’, European Journal of Crime, Criminal Law and Criminal Justice 1998. Garssen e.a. 2005 J. Garssen, H. Nicholaas, A. Sprangers, ‘Demografie van de allochtonen in Nederland’, Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek 2005.
Pagina: 57 van 65
Gezik 2002 E. Gezik, Eer, identiteit en moord. Een vergelijkende studie tussen Nederland, Duitsland en Turkije, Utrecht Nederlands Centrum Buitenlanders (NCB), 2002. Gomez 1994 P. Gomez, The Dilemma of Difference: Race as a Sentencing Factor, Golden Gate University Law Review 1994. ’t Hart 2001 A. C. ‘t. Hart, Hier gelden wetten!, Deventer, Gouda Quint, 2001. Helman 1978 A. Helman, ‘Facetten van de Surinaamse samenleving’, Zutphen: De Walburg pers, 1978. Hofstede 2002 G. Hofstede, ‘Culturele diversiteit in de Nederlandse samenleving’, Juridische Verkenningen Culturele diversiteit, jrg. 28, nr. 5, juni 2002. Huisman 1995 W. Huisman, ‘Culturele delicten’, Proces 1995. De Hullu 2006 J. de Hullu, Materieel strafrecht, Over leerstukken van strafrechtelijke aansprakelijkheid naar Nederlands recht, Deventer: Kluwer 2006. Janssen 2003 S.L.J. Janssen,‘Psychische overmacht; naar een absolute wilsonvrijheid?’, NJB 2003, nr. 23. Janssen 2006 J. Janssen, ‘Je eer of je leven? Een verkenning van eerzaken voor politieambtenaren en andere professionals’, Elsevier Overheid 2006. Kanne 2004 M.J. Kanne, ‘Het zit wel goed met de SGP’, NJCM-Bulletin 2004. Kelk en Kool 2004 C. Kelk en R.S.B. Kool, (Psychische) Overmacht 2004, Delikt en Delikwent, 2004, nr. 34, p. 100-109. Kelk 2005 C. Kelk, Studieboek Materieel Strafrecht, Deventer: Kluwer 2005. Kim 1997 N. Kim, ‘The Cultural Defense and the Problem of Cultural Preexemption. A Framework for Analysis’, New Mexico Law Review, vol. 27, p. 101-139. Knapen 2004 M.Kanpen, ‘Culturele verweren maken in Nederland geen kans’, Advocatenblad 17, 2004. Knapen 2006 M. Knapen, Iets minder ‘witte’ rechterlijke macht zou meer begrip hebben voor culturele verschillen, Staatscourant 245, 2006.
Pagina: 58 van 65
Knap 2002 J. Knap, ‘Multiculturele drama’s’, Proces, 2002. Knoops 1998 G.G.J. Knoops, Psychische overmacht en rechtsvinding, Een onderzoek naar de strafrechtelijke, forensisch-psychiatrische en psychologische grenzen van psychische overmacht (diss. Leiden), Deventer: Gouda Quint 1998. Kool e.a. 2005 R.S.B. Kool, A. Beijer, C.F. van Drumpt, J.M. Eelman en G.G.J. Knoops, Vrouwelijke genitale verminking in juridisch perspectief. (Rechtsvergelijkend) onderzoek naar de juridische mogelijkheden ter voorkoming en bestrijding van vrouwelijke genitale verminking, Zoetermeer: Raad voor de Volksgezondheid en Zorg 2005. Koopmans 2003 R. Koopmans, Het Nederlandse integratiebeleid in international vergelijkend perspectief: Etnische segregatie onder de multiculturele opppervlakte. In: H. Pellikaan en M Trappenburg (red.). Politiek in de multiculturele samenleving, Amsterdam, Boom 2003. Liem e.a. 2007 M. Liem, K. Geene en K. Koenraadt, ‘Partnerdoding door etnische minderheden: een empirische studie’, Dutch University Press, 2007 Lunnemann 2000 K. Lünnemann, ‘Psychische kindermishandeling strafbaar?’, Nemesis, 2000, nr. 4. Machielse 1986 A.J.M. Machielse, ‘Noodweer in het strafrecht. Een rechtsvergelijkende en dogmatische studie’, Amsterdam: Stichting Onderzoek Recht en Beleid 1986. Van Manen 2002 N.F. van Manen, ‘Intergratie en identiteit; een onvermijdelijke keuze’, Juridische Verkenningen Culturele diversiteit, jrg. 28, nr. 5, juni 2002. Maris van Sandelingenambacht 2002 C.W. Maris van Sandelingenambacht, ‘Ik heb mijn namus gezuiverd; over eerwraak en cultureel verweer’, Juridische Verkenningen Culturele diversiteit, jrg. 28, nr. 5, juni 2002. Van der Mijhe 2006 Pauline van der Mijhe, ‘Wegwijzer eergerelateerd geweld’, FORUM: Interventieteam Relationele Druk en Geweld, 2006 Mukhtar 2007 S. Mukhtar, Turks goud (Eerwraak), Amsterdam: Van Gennep 2007 Nauta en van Dijken 1978 A.H. Nauta en P van Dijken, ‘Bloed- en eerwraak onder Turken in Nederland’, Algemeen Politieblad, 10. Nauta 2002 A.H. Nauta en H. Werdmölder, ‘Onderzoek naar kenmerken van eerwraak’, Tijdschrift voor criminologie, 4, 367-373.
Pagina: 59 van 65
Nieboer 1991 W. Nieboer, Schets materieel strafrecht, Arnhem: Gouda Quint 1991. Nienhuis 2004 G. Nienhuis, ‘Alleen verandering 'van binnenuit' kan traditie uitbannen: meisjesbesnijdenis voorkomen vraagt sensitiviteit en waakzaamheid’, Phaxx, jrg. 2004, nr. 3-4. Örücü 2002 E. Örücü, ‘Waar wet en cultuur elkaar ontmoeten; cultureel pluralisme, juridische pluralisme en pragmatisme’, Juridische Verkenningen Culturele diversiteit, jrg. 28, nr. 5, juni 2002. Pelser 1995 C.M. Pelser, De naam van het feit, Arnhem: Gouda Quint 1995. Remmelink 1996 J. Remmelink, Mr. D Hazewinkel-Suringa’s inleiding tot de studie van het Nederlandse strafrecht, Deventer: Gouda Quint 1996. Renteln 1993 A.D. Renteln, A Justification of the Cultural Defense as Partial Excuse, in: Southern California Review of Law and Women’s Studies, 1993, p. 437-526. Van Rossum en Hoogendoorn 1997 J. van Rossum en J. Hoogendoorn, ‘Eerwraak: een ‘uitheems’ delict in de Nederlandse rechtspraak’, Proces, 1997. Van Sandelingenambacht en Hofstede 2002 C.W. Maris van Sandelingenambacht en G. Hofstede, ‘Culturele diversiteit’, Justitiële verkenningen 2002/05, Den Haag: Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Kluwer. Siesling 2006 M. Sieling, Multicuraliteit en verdediging in strafzaken, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2006. Simsek 2002 J. Simsek, ‘Alle ogen op haar gericht, handleiding hulpverleners over eerwraak, traditioneel geweld tegen Turkse vrouwen en meisjes’, Utrecht: IOT 2002. Spaargaren 1996 I.F. Spaargaren, ‘Winti en het integratieproces van Creoolse Surinamers in Nederland’, Onderzoeksverslag Utrecht 1996. Strijbosch 1991 F. Strijbosch, ‘Culturele delicten in de Molukse gemeenschap’, NJB 1991. Strijbosch 1993 F. Strijbosch, Aan de grenzen van het rechtspluralisme, Over de sociale en juridische betekenis van migrantenrecht in Nederland (oratie Nijmegen), Nijmegen 1993. Strijbosch 2001 F. Strijbosch, ‘Eerwraak, onderzoek en strafrecht’, Nederlands Juristenblad, 2001, afl. 19, p. 883-91.
Pagina: 60 van 65
Ten Voorde 2007 J.M. ten Voorde, Cultuur als verweer, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2007. Ten Voorde 2008
J.M. ten Voorde, Eerwraak in het Nederlandse strafrecht (Universiteit Leiden), tekst van een lezing gehouden op de SSR studiedag ‘Eergerelateerd geweld’ op 14 mei 2008 in de Jaarbeurs (Utrecht) Timmer 2005 W. Timmer, Pilot Eergerelateerd geweld in Haaglanden en Zuid-Holland-Zuid. J Jansen 2006, Pilot Eindrapportage, Politie Haaglanden Den Haag 2006. Van der Torre en Schaap 2006 Van der Torre en Schaap, Ernstig eergerelateerd geweld: Een onderzoek naar twintig ernstige zaken, Elsevier Overheid, Den Haag 2006. Veenhof 2007 H. Veenhof, ‘Opgejaagd wildoor’, Stichting verdwaalde gezichten, Nederland Dagblad 12 september 2007. Veerman e.a. 1995 T. Veerman, A. Hendriks en J. Smith, ‘Recht doen aan de gezondheid(sbelangen) van kinderen’, Recht en kritiek, 1995. Wagner 2002 H. K. Wagner, Gevangen in het land van mijn geliefde, Baarn: Tirion 2002. Waris en Milborn 2005 D. Waris en C. Milborn, De verborgen tranen, Amsterdam: Sirene 2005. Waris 2007 D. Waris, Brief aan mijn moeder, Amsterdam: Sirene 2007. Wiersinga 2001 H.C. Wiersinga, ‘Gevallen van eerwraak in Nederland en het beslissingsmodel van de strafrechter’, Ontmoetingen: Voordrachtenreeks van het Lutje Psychiatrisch-Juridisch Gezelschap, nr. 7, 2001. Wiersinga 2001 H.C. Wiersinga, ‘Cultural defense en cultureel verweer’, Proces, 80, nr. 11/12, 2001. Wiersinga 2001
H.C. Wiersinga, Nuance in benadering: Culturele factoren in het strafrecht, dissertatie Leiden 2002. Wolswijk 2004 H. Wolswijk, ‘Cultuur en strafbaarheid’, RM Themis 2004, p. 257-266. Wormhoudt 1986 R. Wormhoudt, ‘Culturele achtergronden: strafuitsluitingsgronden?’, Proces 1986, p. 329-336.
Pagina: 61 van 65
Yeşilgöz en Harchaoui 2003 Y. Yeşilgöz en S. Harchaoui, Eer voor beginners, in: F. Bovenkerk, M. Komen, Y. Yesilgöz (red.), Multiculturaliteit in de strafrechtspleging, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2003, p. 60-62. Yeşilgöz en van Meel 2001 Y. Yeşilgöz en S. van Meel, ‘Cultuur gerelateerde misdaad: Nederlands strafrecht en criminologie in de war’, IUST, jrg. 31, 2001, nr. 3, p. 154-157. Van der Zee 2004 S. van der Zee, Dochters van Khadija, Amsterdam: De Bezige Bij 2004.
Pagina: 62 van 65
Jurisprudentielijst
EHRM 28 november 1998, NJ 1991, 541. HR 14 februari 1916, NJ 1916, 681. HR 8 januari 1917, NJ 1917, 175, WI0066. HR 20 februari 1933, NJ 1933, 918. HR 22 november 1949, NJ 1950, 180. HR 2 februari 1965, NJ 1965, 262. HR 24 juli 1967, NJ 1969, 63. HR 1 februari 1977, NJ 1977, 563. HR 20 november 1979, NJ 1980, 129. HR 9 juni 1981, NJ 1983, 412. HR 2 februari 1982, NJ 1982, 384. HR 1 maart 1983, NJ 1983, 468, m. nt. ThWvV. HR 24 april 1984, NJ 1984, 731. HR 15 april 1986, NJ 1986, 741. HR 21 oktober 1986, NJ 1987, 607. HR 10 februari 1987, NJ 1987, 950. HR 17 november 1987, NJ 1988, 809. HR 13 juni 1989, NJ 1990, 48, m. nt. ’t Hart. HR 26 mei 1992, NJ 1992, 568, m. nt. ’t Hart. HR 1 juni 1993, NJ 1994, 55. HR 15 oktober 1996, NJ 1997, 199. HR 17 december 1996, NJ 1997, 262. HR 3 juni 1997, NJ 1997, 657, LJN ZD0737. HR 27 juni 2000, NJ 2000, 605. HR 21 november 2000, NJ 2001, 160, m. nt. Y. Buruma. HR 12 december 2000, NJ 2002, 516. HR 15 oktober 2002, LJN AE6591 (niet gepubliciteerd). HR 25 maart 2003, NJ 2003, 552. HR 27 mei 2003, NJ 2003, 512. HR 14 oktober 2003, LJN AE9597. HR 20 november 2004, NJ 2005, 94, m. nt. PMe. HR 20 november 2004, LJN AE2067.
Pagina: 63 van 65
HR 30 november 2004, LJN AR2067. HR 13 juni 2006, LJN AW3569, NJ 2006, 343. HR 27 maart 2007, LJN AZ7084. HR 31 maart 2009, LJN BH0180. Hof Amsterdam 26 september 2000, LJN AA7426, (NJ 2000, 764). Hof Amsterdam 7 december 2001, LJN AD6773. Hof Amsterdam 17 juni 2002, LJN AE7615. Hof Amsterdam 3 juni 2003, LJN AF9392. Hof Arnhem 22 maart 1996 (geen publicatie). Hof Arnhem 12 juni 2002, LJN AE4029. Hof Arnhem 27 april 2004, LJN AT4658. Hof Den Haag 12 mei 1999, DD nr. 30, november 2000, p. 875-890. Hof Den Haag 29 oktober 2002, LJN AE9597. Hof Den Haag 3 maart 2003, LJN AF5475. Hof Leeuwarden 31 oktober 2000, zaaknr. 24-000417-00. Hof Leeuwarden 22 januari 2002, LJN AD8362. Rb. Amsterdam 7 juli 2004, LJN AP8622. Rb. Amsterdam 2 februari 2005, LJN AS4607, AS4615, AS4628. Rb. Assen 3 oktober 2001, LJN AD3989. Rb. Assen 19 maart 2003, LJN AF5918. Rb. Breda 1 februari 2001, zaaknr. 1991-00. Rb. Breda 8 mei 2003, LJN AF8365. Rb. Den Bosch 13 februari 2001, LJN AA9954, (NJ 2001, 130). Rb Den Haag 2 oktober 2001, LJN AD3929. Rb Den Haag 25 februari 2002, LJN AD9565. Rb Den Haag 25 februari 2002, LJN AD9567. Rb Den Haag 29 oktober 2002, LJN AE9597. Rb. Den Haag 4 maart 2003, LJN AF5182. Rb. Den Haag 7 december 2005, AWB 05/52094, AWB 05/52093, LJN AX5890. Rb. Dordrecht 12 januari 1979, NJ 1979, 214. Rb. Dordrecht 18 februari 2003, LJN AF4653. Rb. Dordrecht 24 juni 2004, LJN AP1791. Rb. Groningen 28 januari 2003, LJN AF3437.
Pagina: 64 van 65
Rb. Groningen 17 juli 2003, LJN AH9935. Rb. Groningen 2 maart 2006, LJN AV3055. Rb. Haarlem 4 maart 2003, NJ 2002, 310, LJN AF 5656. Rb. Haarlem 11 september 2009, LJN BJ7447. Rb. Leeuwarden 28 oktober 1999, LJN AA3925. Rb. Leeuwarden 12 juni 2001, LJN AB2062. Rb. Leeuwarden 3 mei 2005, LJN AT4973. Rb. Maastricht 20 februari 2001, LJN AB0179. Rb. Maastricht 20 februari 2003, LJN AB0179. Rb. Utrecht 1 december 2005, LJN AU7293. Rb. Utrecht 23 maart 2006, LJN AV7352. Rb. Utrecht 12 maart 2008, LJN BC6512. Rb. Zutphen 7 juli 2003, LJN AH9569.
Pagina: 65 van 65