Eengezinswoningen in Berlijn Het groen dat in de visie van Ungers het verbindende element tussen de eilanden vormde, is hier in de vorm van begroeide hoven en private tuinen naar binnen gekeerd, deze archipel is een vastgoedontwikkelings interpretatie van het veel geciteerde ideaal voor Berlijn van Tucholsky: ‘voor de Oostzee en achter de Friedrichtstrasse’1 Kees Christiaanse (2011)
3
1. Christiaanse, K (2011): p61 2. Zie: Ungers (1978) 3. Zie: hoofdstuk 2.04 ‘Grondprijzen’ 4. Zie: Sieverts, T (1998) 5. Zie: hoofdstuk 2.02 ‘Zwischenstad in Berlijn’
In zijn artikel ‘Berlijn – een dubbele archipel’ constateert Kees Christiaanse dat vele mensen in Berlijn hun wens om een huis met tuin in een stedelijke omgeving te bezitten, hebben kunnen verwezenlijken, doordat de zee tussen de stedelijke centra in de archipelmetafoor van Ungers2 tegenwoordig voor een groot deel bestaat uit privaat verkavelde woongebieden. Hoewel er in de literatuur weinig geschreven is over de eengezinswoningen in Berlijn3, hebben we in hoofdstuk 2 geleerd dat eengezinswoningen met hun lage dichtheid en lage grondprijzen een substantieel deel vormen van de secundaire ruimte. Bovendien is de vrijstaande woning nog steeds een gekoesterde woondroom voor velen. Het is dus eigenlijk zeer verwonderlijk dat deze typologie door stedenbouwkundigen en architecten weggezet wordt als inefficiënt, fantasieloos en niet-wenselijk, terwijl er niet veel over bekend is. Juist de individuele en relatief ruime opzette wijken lijken hier, midden in de metropool van Berlijn, een betaalbaar en kwalitatief hoogwaardig woonmilieu op te leveren. In zijn beschrijving van de tussenstad als woonoord stipt Thomas Sieverts4 de wijken met eengezinswoningen aan als sterk voorbeeld van hoe ruimtelijke en functionele realiteit wordt toegeëigend door haar gebruikers. De manier waarop op dezelfde wijze verschillend uitziende eengezinswoningen worden gebouwd illustreert de ambivalente relatie tussen expressie van de individuele woondroom en de mate waarin dit mogelijk is per persoon. Het is een ambivalentie die de identiteitsvorming en daarmee dus de bewoners totaal niet lijkt te storen5. In dit hoofdstuk wordt inzicht verschaft in de typologie van de middenklasse eengezinswoning in Berlijn. Er zal achtereenvolgens in worden gegaan op het hoe en waarom ze geïntroduceerd zijn in Berlijn, hoe de wijken zich gedurende een halve eeuw ontwikkeld hebben en tenslotte wordt er behandeld hoe het hedendaagse woonmilieu in elkaar steekt.
4
Laagbouw woontypologiën in Berlijn
Eengezinswoningentypologieën in Berlijn Dorf
6. Zie: Senatsverwaltung für Stadtentwicklung (2010)
7. Senatsverwaltung für Stadtentwicklung (2005), p16-17 8. Senatsverwaltung für Stadtentwicklung (2005), p18-19
5
Berlijn kent een grote verscheidenheid aan verschillende types woningbouwwijken met lage dichtheid. In de ‘Strukturatlas’6 van de dienst stadsontwikkeling van de gemeente Berlijn zijn de eengezinswoningen ingedeeld in verschillende categorieën: bijvoorbeeld oude dorpslinten, villa’s, rijtjeshuizen en weekendhuizen. In dit essay zullen de huizen voor de middenklasse behandeld worden, deze vallen in de categorieën ‘Garten’ en ‘Offene Siedlung’. Het type ‘Garten’ omvat wijken met eengezinswoningen en naoorlogse kleine meergezinswoningen. In oude wijken staan de woningen nog aan een rooilijn, maar recentere voorbeelden hebben minder regelmatige opzet. De voortuin is meestal een siertuin, de zij, en achtertuinen worden gebruikt als doorgang, parkeerplaats, opslagplek of voor vrijetijdsbesteding. Vroeger teelde men ook vaak groente en fruit in de achtertuin, of hield men er kleinvee. De binnenkant van het bouwblok vormde van oudsher een groene onbebouwde ruimte, hoewel ze altijd al sterk was onderverdeeld in diepe private tuinen. Tegenwoordig worden er echter steeds meer huizen gebouwd, ontsloten via cul-de-sac’s en smalle toegangswegen7. De ‘Offene Siedlung’ komt uitsluitend voor in voormalig Oost-Berlijn. Het gaat hier om een overwegend
ongeplande, niet-homogene bouwstructuur, bestaande uit bungalows, werkplaatsen, garages, kleine en grote eengezinswoningen8. De diversiteit van gebouwen en
Reihengarten
programma’s lijkt een cruciaal punt van verschil te zijn met het ‘Garten’-type, maar in hun huidige vorm is er zowel in luchtbeelden, op kaarten, als tijdens veldwerk, geen helder onderscheid te ontdekken. Het lijkt erop dat de transformatie sinds de val van de muur, het initiële onderscheid tussen de twee type wijken sterk heeft vervaagd: tegenwoordig kunnen de twee categorieën gezien worden als één typologie. Geselecteerde fragmenten In het Zuid-Oosten van Berlijn zijn er voor dit onderzoek drie fragmenten geselecteerd. Vanwege het mogelijke verschil in ontwikkeling onder het kapitalistische regime van West-Berlijn en het communistische regime van Oost-Berlijn, zijn ze aan beide kanten van de toenmalige muur gekozen. Het eerste fragment ligt in voormalig West-Berlijn aan de rand van de wijk Rudow; de andere twee fragmenten, de Schliemann Siedlung en Siedlung Späthfelde, liggen in voormalig Oost-Berlijn. Voor dat er dieper in wordt gaan op de morfologische ontwikkeling en het huidige woonmilieu, zal eerst de ontstaansgeschiedenis behandeld worden.
Wochenendhäusermeter
Garten Offene Siedlungsbebauung
Overige woonbebouwing Berlijnse muur 1961-1989
6
Schliemann Siedlung (Garten) Siedlung Späthfelde (Offene Siedlung) Rudow (Garten)
Afb. 1 Voorbeeld van een wijk die
Afb. 2 Voorbeeld van een wijk die
is ingedeeld als ‘Garten‘
is ingedeeld als ‘Offene Siedlung‘
9. Bronnen voor de gehele paragraaf (tm eengezinswoningen en het NS): Kuhn (2001) en Harlander (2001)
10. Zie: Kapp (1918)
11. Zie voor meer informatie over het Publieke woningbouwprogramma van de Weimar republiek hoofdstuk 3.03 ‘De rationele stad’ van die boekwerk.
7
Afb. 3 ‘Wilde’ suburbane woonwijk in de omgeving van Berlijn. De mix van schuren, woningen en tuinhuizen is duidelijk te zien.
Ontstaansgeschiedenis middenklasse eengezinswoningwijken9 Volgens de omschrijving van de dienst stadsontwikkeling zijn de wijken van de geselecteerde fragmenten ontstaan in de Jaren ’20 van de 20e eeuw. Wanneer we kijken naar de ontwikkeling van Berlijn (afb. 04 en 06) tussen 1920 en 1932 blijkt inderdaad dat ook de fragmenten in deze periode zijn ontstaan. Ten tijde van de Weimar republiek (1919-1933) kende Berlijn een sterke suburbanisatie die reeds voor de Eerste Wereldoorlog was ingezet. Deze tweede fase van suburbanisatie was anders dan de uitleg van villawijken gedurende de tweede helft van de 19e eeuw. De suburbanisatie na de Eerste Wereldoorlog betekende vooral de versterkte vervaging van het onderscheid tussen stad en land, waarbij de sprongsgewijze uitbreiding van massa verkeers-, en communicatiemiddelen, het uitdijende forensen treinnetwerk en de planmatige ontwikkeling van de vrijetijdsbesteding, tot nieuwe manieren van symbiose van beide levenswerelden geleid hebben.10 De opkomst van de suburbane ruimte werd niet alleen veroorzaakt door de sterke bevolkingstoename, maar ook door kwalitatieve aspecten, zoals de versprijding van de stedelijke levenstandaard. Voorbeelden hiervan zijn de toegang tot hoger onderwijs en de uitbreiding van technische netwerken zoals stroom en gas. Deze aspecten waren nu niet meer uitsluitend een stadsprivilege. Met de vervaging van het traditionele onderscheid tussen stad en land ontstond er op sociaal- cultureel en bouwkundig gebied een nieuwe transitiezone: Suburbia. Het enorme vestigingsoverschot van de steden zwakte duidelijk af; aan het begin van de Eerste Wereldoorlog was de hoogtij van urbanisering duidelijk ten einde .
Nog steeds trok de bevolking uit landelijk gelegen gemeenten weg, maar het bevolkingsoverschot kwam in de suburbane gebieden rondom de grote steden terecht in plaats van in de steden zelf. In de suburbanisatie ten tijde van de Weimar republiek zijn drie categorieën te onderscheiden. De bekendste is het publieke woningbouwprogramma, dat we bijvoorbeeld kennen van de uitbreidingen van Ernst May in Frankfurt en de uitbreidingswijken in Berlijn van Martin Wagner11. Een groot gedeelte van de woningproductie bestond echter uit het uitvullen en naverdichten van bestaande bouwgrond en de aanleg van private al dan niet legale uitbreidingswijken aan de rand van de stad. Uit verschillende bronnen, zoals de kaarten van afbeeldingen 04 en 06 en documenten uit het Berlijnse staatsarchief, blijkt dat de geselecteerde fragmenten een combinatie zijn van beide laatste categorieën. Uitvullen en naverdichten In het begin van de 20e eeuw werd het model van de planmatige stadsuitbreiding aan de periferie van de stad vervangen door het uitvullen van reeds ontwikkelde gebieden. Dit kwam doordat er in de Weimar republiek een grote voorraad was van bouwrijp bouwland. De speculatieve grondhandel van de private Terraingesellschaften had in de periode voor de Eerste Wereldoorlog namelijk geleid tot enkele vastgoedcrises: in Berlijn in 1905. Hierdoor was er in de meeste grote steden in Duitsland sprake van een aanzienlijk overaanbod van reeds ontwikkeld onbebouwd bouwland. Vilma Carthaus vermoedde in
8
Gebied waar tegenwoordig de
Afb. 4 Suburbanisatie in de
geselecteerde fragmenten liggen
Groot-Berlijn 1905/1906
Afb. 5 De privaat ontwikkelde uitbreidingswijk Karow bij Berlijn in aanbouw. Ambtenaren, handwerkers en Kooplieden bouwen hier hun eigen woningen.
12. Gutkind (1919), p13
13. Der Deutche Wonungsbau (1931), p17
9
14. Ruck (1988), p175
15. Die Heimstätte (1930), p48
haar onderzoek naar de crises dat ‘zelfs bij verdere gunstige ontwikkelingen de percelen nog niet bebouwd zullen zijn over enkele tientallen jaren.’12 Martin Wagner voorspelde gedurende de Eerste Wereldoorlog dat het nog 45 tot 50 jaar zou duren voordat het bouwrijpe land rond Berlijn uitverkocht zou zijn. 13 Omdat de verkoop van bouwgrond in Berlijn in 1912 totaal ineenstortte, waren de Terraingesellschaften die de crises overleefden, genoodzaakt hun bedrijvigheid te verschuiven van het aankopen, bouwrijp maken en doorverkopen van grond naar het zelf bebouwen van hun reeds aangekochte en bouwrijp gemaakte bezittingen. Tussen de wereldoorlogen was het bouwen van gestandaardiseerde eengezinswoningen op voorraad voor de verkoop, in vele streken gebruikelijk, ook in de stadsdelen aan de rand van Groot-Berlijn en enkele van haar randgemeenten. Ze werden gefinancierd door de producent (o.a bouwfirma’s en Terraingesellschaften). Er werd zowel door de bouwgrondondernemingen zelf gebouwd, als door derden die de al bouwrijpe kavels hadden aangekocht. Het bouwen van eengezinswoningbouw gebeurde niet alleen door het uitvullen van bestaande, stedenbouwkundig hoogwaardige uitbreidingswijken. Op veel plekken werden overgebleven kavels van private opdrachtgevers bebouwd, veelal met publieke steun. Daarnaast bouwde men voort aan de rand van de stad langs de bestaande uitvalswegen, waarbij de aanleg van openbare verkeersmiddelen zoals spoorwegen van doorslaggevende betekenis was. Het aantal auto’s steeg weliswaar duidelijk sinds begin jaren ‘20, maar de ware doorbraak als massaverkeersmiddel volgde pas na de Tweede Wereldoorlog.
Stille suburbanisering door privaat ontwikkelde wijken aan de rand van de stad. Naast het publieke woningbouwprogramma en het naverdichten, uitvullen en aanvullen van bestaande bouwlocaties, was er ten tijde van de Weimar republiek nog een derde, grootschalige sub urbane ontwikkeling. Binnen het stadsgebied, in het ommeland en aan de spoorwegen van de grote steden in het noordoosten en het midden van Duitsland, werden er talrijke privaat ontwikkelde kleine wijken gebouwd. De aankoop van de grond en de ontsluiting ervan was legaal, maar de bebouwing bevond zich in een schimmige zone van de juridische bestemmingsplannen. De eerste private stadsrandwijken waren gebouwd voor de Eerste Wereldoorlog, maar de grote uitleg volgde tijdens de Weimar republiek. Hoewel ze de belichaming waren van crisistijden, werden ze niet alleen gebouwd tijdens de noodjaren aan het begin en aan het einde van de republiek. In een studie over de stadsrandwijken uit 1933 constateert men dat ‘ook de grote economische crisis van de laatste jaren de beweging niet tot stilstand heeft gebracht’14 Vanwege hun onduidelijke juridische status kan het aantal stadrandwijken moeilijk geschat worden. Over hun aantal in Berlijn en haar voorgemeenten tussen 1924 en 1929 zijn echter wél betrouwbare schattingen voorhanden. Bruna Schwan vermoedt dat er in de suburbane ruimte van Berlijn tot 1932 ongeveer 150 000 percelen waren, die met 30 000 tot 50 000 huizen bebouwd waren.15 De bewoners van de private stadrandwijken waren een brede afspiegeling van de maatschappij. De ‘vlucht naar suburbia’ had alle sociale lagen in haar greep, van beroemdheden tot werkelozen. De meeste bewoners
10
Gebied waar tegenwoordig de
Afb. 6 Suburbanisatie in de
geselecteerde fragmenten liggen
Groot-Berlijn 1932
16. Der Deutche Wonungsbau (1931), p137
11
Afb. 7 Reclame van het Duitse bouwfonds Berlijn uit 1932, afgedrukt in een brochure die gericht is aan elke persoon die ‘een eigen eigendomswoning in het groen wil kopen‘.
behoorden echter overwegend tot de middenklasse of de arbeidersklasse . De ontwikkeling van een private kleine uitbreidingswijk verliep over het algemeen niet spontaan, maar doelgericht volgens het volgende patroon: Allereerst werden grote stukken land, vaak gehele boerderijen of gedeeltes daarvan, door een bedrijf verworven of door de eigenaar ter beschikking gesteld. Vervolgens werd het land uitverkaveld in straten en bouwpercelen, waarna de percelen stuksgewijs aan de toekomstige bewoners of private opdrachtgevers verkocht werden.16 De percelen waren doorgaans ongeveer 1000 vierkante meter groot en ze hadden in de eerste jaren meestal ontoereikende infrastructurele voorzieningen zoals verharde straten, stroomaansluiting en riolering. Dit in tegenstelling tot de gebieden van de Teraingesellschaften. De plannen van de stadrandwijken waren zeer divers en omvatten zowel zeer eenvoudige parcelleringsrasters, als stedenbouwkundig gecompliceerde ontsluitingsstructuren. Qua bouwvorm verschilden de huizen van eenvoudige weekendbungalows tot permanent bewoonde huizen. De private productie van deze wijken was niet illegaal, maar gebeurde meestal in samenspraak met publieke instanties. De overheid was op verschillende manieren betrokken bij het proces: onder andere bij de goedkeuring van de verkavelingsplannen en bij de transactie tussen de parcelleringsonderneming, bewoner en/of opdrachtgever. Over de stille suburbanisatie wordt tegenwoordig ambivalent geoordeeld. Talrijke punten van kritiek, zoals de verrommeling van het landschap door het wilde bouwen, of de slechte hygiënische omstandigheden, stonden tegenover positieve aspecten: in een periode van hoge woningnood konden arme mensen op deze manier bijvoorbeeld zelf in hun onderdak voorzien, de wijken lagen in de nabijheid van de natuur en er ontstond een informele zelfbouweconomie in barre tijden. De wettelijke verordeningen waren tegenstrijdig. Volgens de woningwet konden bijvoorbeeld tijdelijk huisjes, die in een voor wonen bestemde wijk stonden, zonder aparte vergunning van de gemeente of zonder nederzettingsvergunning gebouwd worden. Deze kleine gebouwen mochten echter slechts tijdelijk bewoond worden. Maar in de praktijk werden de tuinhuizen in de loop van de tijd tot vaste woning omgebouwd. Eengezinswoningen en het Nationaal Socialisme Het van overheidswege dulden van de stille en geleidelijke suburbanisatie eindigde toen de Nationaal
Socialisten aan de macht kwamen. Zij vonden de willekeurige splinterwijken een economische verspilling, in het bijzonder in de omgeving van de grote steden, waardoor een ordelijk ingrijpen van de staat noodzakelijk geacht werd. Daarnaast greep het regime net zo doortastend in in het publieke woningbouwprogramma. Het wilde juist door private initiatieven en door het mobiliseren van ‘spaarpotkapitaal’ van de middenstand, een programma creëren, waarin iedereen een eigen huis kon bouwen op zijn eigen stukje grond. De grote aantallen bouwrijpe percelen van de Terraingesellschaften waren hier uitermate geschikt voor. Hoewel publieke bevordering van het bouwen van een eigen woning altijd marginaal is gebleven, zorgden de goedkope bouwgrond, de lage rente, en het toenemende belang van de bouwfondsen ervoor dat er in de stabiele jaren tussen het einde van de economische crisis en het begin van de Tweede Wereldoorlog, een aanzienlijk aantal eengezinswoningen werd gebouwd. Deze productie geldt in allerlei opzichten als een voorloper van meer bekende naoorlogse massale suburbanisatie, die we hierna in de transformatie van de geselecteerde fragmenten terug zullen zien.
12
13
14
De transformatie van de fragmenten Zoals eerder aangegeven, zijn de percelen van de geselecteerde fragmenten aan het einde van de Weimar republiek uitgegeven. De verkaveling van Siedlung Späthfelde is bijvoorbeeld in 1932 goedgekeurd. De situatie in 1955/56 laat zien dat destijds een zeer groot deel van de bouwvelden nog lang niet bebouwd was, terwijl de ontsluiting en de uitgifte toen al een halve eeuw oud waren. De grote verschillen ontstaan gedurende de 35 jaar die daar op volgen: tijdens de scheiding van Berlijn. Het fragment in West-Berlijn (Rudow) verdicht sterk, maar in de fragmenten Späthsfelde en Schliemann in Oost Berlijn neemt het aantal huizen slechts langzaam toe. Hier valt ook op dat de huizen in de bouwblokken direct aan de muur (de mauerstreife) gesloopt zijn. In de 20 jaar na de val van de muur volgt juist de inhaalslag van de voormalige Oost-Duitse fragmenten. Waar er in Rudow slechts hier en daar verdicht is en er sporadisch een woning vervangen wordt, maken Siedelung Späthsfelde en de Schliemann Siedlung een bouwhausse door. In Siedlung Späthsfelde wordt
de zone vlakbij de voormalige muur weer bebouwd en vindt er een verdichtingslag plaats in de reeds bebouwde blokken. Deze is te vergelijken met de manier van verdichten in West-Berlijn ten tijde van de scheiding. De Schliemann Siedlung is hierin zelfs vrij extreem, doordat ze nog niet zo heel sterk verdicht was, en doordat ze zeer diepe kavels heeft. Dit alles is er waarschijnlijk de oorzaak van dat in de afgelopen 20 jaar bijna de gehele wijk vervangen is door een dichtere nevel van grotere eengezinswoningen. Men verdicht telkens door het bestaande kavel op te delen en één of meerdere woningen achter een bestaande woning te bouwen. Het achterste kavel wordt in Duitsland ook wel het ‘Hammergrundstück’ genoemd: naar de toegangsweg als steel en het perceel als de kop van een hamer. We zien dat in de meeste gevallen de originele kavel diep genoeg is voor twee woningen, maar dat er op de diepste kavels in de Schlieman siedlung zelfs vijf huizen achter elkaar gebouwd zijn.
Afb. 8 Verdichting volgens het principe van het Hammergrundstück. Men splitst het kavel en er worden meerdere woning achter elkaar op gebouwd. Meestal twee woningen, maar als het kavel diep genoeg is ook drie of meer.
1955
1992
2008
1955
1992
2008
15
16
Transformatie
Nieuwe kavelgrens
Nieuw gebouw
Opgeheven kavelgrens
Gesloopt gebouw
1955
2008
1:5000 1995
1992
1:5000 1992-2008
1:5000 1995-1992
Transformatie
Nieuwe kavelgrens
Nieuw gebouw
Opgeheven kavelgrens
Gesloopt gebouw
1956
1992
2008
1:5000 1956 - 1992
1:5000 1956
1:5000 1992 - 2008
17
18
Transformatie
Nieuwe kavelgrens
Nieuw gebouw
Opgeheven kavelgrens
Gesloopt gebouw
1956
1992
1:5000 1956
2008
1:5000 1956 - 1992
1:5000 1002 - 2008
m 16 -1 7
20 m
2. Twee minimale kavels Logischerwijs is de minimale kavel voor twee huizen 40 meter diep.
m
1. De minimale kavel Metingen in de gekozen fragmenten laten zien dat de gemiddelde kavel 17 á 18 meter breed is, met een minimum van 16 meter. De minimale diepte is 20 meter.
20
Verkavelingswetmatigheden Bij welke perceelafmetingen kan er verdicht worden door middel van het Hammergrundstück? Deze diagrammen laten de relatie zien tussen de kavelafmetingen en het aantal eengezinswoningen dat er op gebouwd kan worden. Ze laten het maximum aantal huizen zien dat er in sommige gevallen op een kavel is geplaatst, maar dit verzadigingspunt is op talrijke percelen nog niet bereikt.
20 m
Maximale opdeling ingetekend
9
-5
40
3. Kavel voor maximaal twee huizen Dus, elke 20 meter dat een kavel dieper is, betekent een mogelijkheid om nog een extra huis te bouwen. De kavel voor maximaal 1 huis is dus tussen de 20 en de 40 meter diep en een kavel tussen de 40 en de 60 meter heeft een maximum van twee huizen.
m
20 meter diep kavel
10 m
19
20
3x
20 m 20 m 20
70
m
m
Maximale opdeling ingetekend
4. Op een kavel van 70 meter diep passen 3 huizen. Anders gesteld: het aantal maal dat je de kaveldiepte kan delen door 20, bepaald het maximum aantal huizen die erop gebouwd kunnen worden.
20 meter diep kavel 23 m 23 m 23
5. 70 meter gelijkwaardig verdeeld in 3 x 23m Het stuk kavel dat overblijft (in dit geval 10 meter) zal in een ideale situatie gelijk verdeeld worden over de kavels. Het komt echter ook veel voor dat de voorste kavel dieper is dan de achterste.
m
21
22
17. www.flair-masivhaus.de
23
Eengezinswoning cataloguswoning De woningen waaruit deze wijken bestaan zijn aannemerswoningen: Mensen die hun eigen huis willen bouwen kunnen aankloppen bij een bedrijf met een catalogus vol standaardplattegronden. Na keuze van een type dat past op de kavel en aansluit bij het budget en de wensen van de opdrachtgever, wordt een aannemer ingeschakeld, die het huis bouwt volgens een beproefde methode. De hier weergegeven huizen zijn van de firma Flair17, gevestigd in Berlijn. Het meest opvallend is de typische vorm: een rechthoekig volume met een zadeldak. Het is een soort archetype van een huis, in dit geval uitgevoerd in een variant met pastelgekleurd stucwerk, een plattegrond met wonderlijke hoeken en met oranje dakpannen. In de Duitse literatuur het archetype huis een terugkomend thema, bijvoorbeeld beschreven door auteurs als Georg Aster in ‘’Villen und Kleine Familienhäser’ (1898), Heinrich Tessenow in ‘Hausbau in Dergleichen’ (1916) en Paul Schmitthenner in ’ Das Deutsche Wohnhaus’ (1932). Alle drie laten op een rijk geïllustreerde en minutieuze manier zien hoe een in hun ogen degelijk Duits huis in elkaar steekt. Door de leeftijd van deze bronnen lijkt het erop, dat het debat over de vrijstaande woning in deze wijken vooral in de eerste helft van de vorige eeuw gevoerd is. Natuurlijk past het bij de tijdgeest van die periode dat men zich bezig hield met streek,- of landgebonden architectuur, en natuurlijk bestaat er ook een parallel spoor van high-style architectuur, waarin het debat in de afgelopen 60 jaar wél is gevoerd. Toch zijn er in de woningen zoals ze gebouwd worden in de hier besproken wijken vooral facetten te herkennen die onder andere besproken worden door bovengenoemde auteurs. Uit specifieke thema’s die in de boeken naar voren komen, kan worden opgemaakt welke aspecten van de eengezinswoning op dat moment aan verandering onderhevig waren. In het boek van Aster is bijvoorbeeld goed te zien hoe de opkomst van de middenklasse eengezinswoning aan het begin van de twintigste eeuw gezien kan worden als het toegankelijk maken van de burgervilla’s voor de middenstand. Vrijstaande woningen van allerlei
Afb. 9 In Villen un Familienhäuser worden vrijstaande woningen van allerlei formaten besproken en afgebeeld. de vrijstaande middenstands-, en arbeiderswoning is hier eigenlijk een villa in zakformaat is, met veel ornament en altijd een zeer representatieve voorgevel.
Afb. 10 In een gedeelte aan het einde van zijn boek ‘Hausbau und dergleichen’ demonstreert Tessenow hoe met de plattegronddispositie en tuinindeling een relatief klein perceel optimaal benut kunnen worden.
formaten worden afwisselend besproken en afgebeeld. Het is interessant om te zien hoe in de visie van Aster de vrijstaande middenstands-, en arbeiderswoning eigenlijk een villa in zakformaat is, met veel ornamenten en altijd een zeer representatieve voorgevel. De verhouding tussen het huis en haar tuin is één van de onderwerpen die Tessenow aanstipt. Vóór de Eerste Wereldoorlog was de doorsnee kavel een stuk kleiner geworden. In een gedeelte aan het einde van het boek demonstreert hij met de plattegronddispositie en de tuinindeling hoe deze percelen optimaal benut kunnen worden. ‘Garage und Eigenheim’ van Schneider en Kaempfert vormt een letterlijke verslaglegging van de invloed van een maatschappelijk-technologische ontwikkeling. Het boekje leest als een handleiding hoe de auto zijn plek moet krijgen in het ontwerp van de vrijstaande woning. Het is boeiend om te lezen en te zien hoe een bestaande typologie aangepast wordt. De opkomst van de auto in het interbellum zal na de Tweede Wereldoorlog immers zorgen voor massamobiliteit, het is het symbool van de naoorlogse suburbanisatie. Paul Schmitthenner pakt het fundamenteler aan: als onderdeel van een debat met modernisme probeert hij zijn lezer te overtuigen van de charme en diversiteit van klassiek en traditioneel uitgevoerde gebouwen. Hij introduceert bij ons eerst het materiaalloze huis: een eenvoudige maar heldere plattegrond, twee verdiepingen en een zadeldak. Vervolgens toont hij met geveltekeningen, details, plattegronden en
Afb. 11 ‘Garage und Eigenheim’ van Schneider en Kaempfert laat zien hoe de bestaande typologie van de vrijstaande woning gemodificeerd kan worden als reactie op de opkomst van de auto in het interbellum
24
Afb. 12 Paul Schmitthenner introduceert ons in ‘Gebaute Form’ eerst aan het materiaalloze huis: een eenvoudige maar heldere plattegrond, twee verdiepingen en een zadeldak. Vervolgens laat hij met geveltekeningen, details plattegronden en andere schetsen zien hoe het huis eruit zou in 17 verschillende materialisaties, zoals het huis als gotisch huis, als vakwerk huis of als bakstenen huis.
18. Senatsverwaltung für Stadtentwicklung (2007), p6
andere schetsen hoe het huis eruit zou zien in 17 verschillende materialisaties, zoals het huis als gotisch huis, als vakwerkhuis of als bakstenen huis. Interessant verschil tussen de originele druk in 1932 en de herdruk van 1984 is dat in de laatste huis nummer 18 is weggelaten. Het huis als modernistisch huis laat zien hoe Schmitthenner het Modernisme zag: een geabstraheerd wit kubistisch volume zonder de persoonlijkheid en de details van een ambachtsman. Terug naar de cataloguswoning: hiernaast staat Flair type 6 afgebeeld. Men kan constateren dat het misschien wel Schmitthenners versie van het modernistisch uitgevoerde huis is geworden: het oertype ontdaan van al haar details van ambachtelijk vakmanschap, zonder de lessen mee te nemen die de twintigste eeuw ons gebracht heeft. Met enige fantasie zouden we de manier waarop er in de verschillende plattegronden binnen dezelfde schil mogelijk zijn, als een vrij indeelbare plattegrond kunnen beschouwen, maar er is bijvoorbeeld op geen enkele manier aandacht besteed aan een interessante sequentie, of aan de manier waarop de plattegrond zich verhoudt tot de omliggende tuinen. In de analyse hiernaast is de plattegrond van Flair type 6A op de eerder besproken minimale kavel van 16 bij 20 meter geplaatst. Driehonderdveertig vierkante
Sla
pen Sla
ver
zor
gen
Hal
01
Sla
pen Sla
pen
01
pen
meter is nog steeds een vrij fors kavel, maar de regelgeving van de gemeente Berlijn18 dicteert dat het gebouw 3 meter van kavelgrens moet staan om brandoverslag en geluidsoverlast te voorkomen en privacy te bevorderen. Dit betekent dat de tuin bijna geheel bestaat uit die 3 meter reststrook rond het huis, alleen de achtertuin is iets dieper , vaak nog een garage aan de voor of achterkant en een oprijlaan naar de achterburen. Met die smalle tuin, de kleine ramen en met slechts één paar openslaande deuren is het moeilijk om je voor te stellen dat het wonen in deze huizen de kwaliteiten biedt die op basis van hun imago en ideaal worden verwacht.
25
26 Keu
ken
Wo ne
n
WC
01
00
01
Hal
We rk
enl
01
Binnnenruimte-Buitenruimte Bediend -dienend Schaal 1:500 bediende ruimte dienende ruimte ontsluitings ruimte
00 00
00
Schaal 1:200 Zichtrelatie Fysieke relatie Parkeerruimte
Baumschulenweg Woonmilieu+ Het woonmilieu waarin men zich inkoopt omvat natuurlijk méér dan de woning en haar tuin. Op de afbeelding 00 en 00 aan het begin van dit essay is goed te zien dat de fragmenten ten tijde van hun kaveluitgifte ver buiten Berlijn lagen. Inmiddels liggen wijken echter in de stad Berlijn en niet meer in haar periferie, waardoor de bewoners genieten van een uitzonderlijk hoog voorzieningsniveau. Dat begint al dicht bij huis, waar een bos, landschapspark, zwembad, natuurgebied, sportvelden, volkstuintjes, en boomgaarden voor veel recreatiemogelijkheden zorgen. Wanneer we kijken naar de omliggende centra en detailhandel, zien we dat grote en kleine winkelcentra, scholen, kerken bibliotheken en supermarkten allemaal op loop-, of ten hoogste fietsafstand van de fragmenten liggen. Het meest verbluffende is echter het niveau van de aansluiting op het openbaar vervoer. Langs elk van de wijken komt een buslijn waar elke 10 minuten een bus stopt, naast nog minstens twee andere lijnen met elke 20 minuten een bus. Door de snelle overstap op het metro-, en lightrailnetwerk van Berlijn is het dus mogelijk om binnen afzienbare tijd aan de andere kant van de stad te genieten van bijvoorbeeld een film, een theatervoorstelling of anderszins leuk uit te gaan.
Niederschöneweide
Living
climate
Berlin periphery Scale: 1:10 000 Course: Student
Legenda.
27
Shops Winkels Sport hall Sportgebouw Swimming pool Zwembad Church Kerk School School Public building Publiek gebouw
Living climate L iving climate L iving climate Living climate Living climate L climate Living iving climate Gropiusstadt
Rudow
Berlin periphery Scale: 1:10 000 Berlin periphery Scale: 1:10 000 Berlin periphery Course: Urban analysis, 7w565 Scale: 1:10 000 Berlin periphery Student F. G. D. de Kool (David) Berlin periphery Course: Urban analysis, 7w565 0594986 Scale: 1:10 000 Scale: 1:10 Student F. G. 000 D.analysis, de Kool7w565 (David) Course: Urban 0594986 Student F. G. D. de Kool (David) Course: Urban analysis, 7w565 Berlin periphery Course: Urban analysis, 7w565 0594986 Shops Student F. G. D. de Koolperiphery (David) Berlin Scale: 1:10 Student F. G. 000 D. de Kool (David) 0594986Scale: 1:10 000 Shops 0594986 Sport hall Course: Urban Shops analysis, 7w565 Course: Swimming Urban analysis, Student F. G. D. depool Kool7w565 (David) Sport hall Shops Student F. G. D. de Kool (David) Shops 0594986 Sport hall 0594986 Swimming pool Church Sport hall Sport hall pool Swimming Shops Church Swimming pool School Shops Swimming pool Church Sport building hall School Public Church Sport hall Church School Swimming pool Public building School Swimming pool School Public building Church Gardens Allotment Public building Churchbuilding Public School Gardens Allotment Park School Allotment Gardens Public building Park Playground Allotment Gardens Public building Allotment Gardens Park Playground Sport fields Park Park Playground Allotment Gardens nature Sport fields Forrest & Protected Playground Allotment Gardens Playground Sport fields Park & Protected nature Forrest Agriculture Sport fields Park Sport fields Forrest & Protected nature Playground Agriculture Forrest & Protected Playground nature Forrest & Protected nature Agriculture Sport fields Agriculture Sport fields Agriculture Forrest & Protected nature Forrest & Protected nature
Urban analysis, 7w565 F. G. D. de Kool (David) 0594986
N
N N N N N N
Waterway Allotment Gardens Volkstuinen Waterway Waterway Park Park Motorway Waterway
Waterway Motorway Playground Speeltuin Primary road Motorway Primary road Sport fields Motorway Waterway Motorway Primary road Railway Waterway Forrest & Protected nature Water Primary road Primary road Railway Suburban line, Motorway Agriculture Railway Snelweg every 5 minutes Motorway line, Suburban Railway Primary road Railway every 5 minutes Suburban line, Spoor Primary road every 5 minutes Bus route, Suburban line, Suburban line, Metro: elke 5 á 10 minuten 10 minutes every 5 minutes every Railway every 5 minutes Bus route, Railway every 10 minutes Bus route, Bus: Bus route,elke 10 minuten Suburban line, every 10minutes minutes every 20 Bus route, Suburban line, 20 minuten every 5 minutes Bus route, Bus: elke every 10 minutes 5 minutes 10 every 20 minutes Bus route, every 20 minutes Bus route, Bus route, every 20 minutes Bus route, 10 minutes every 20 Centrum every 10 minutes Bus route, Bus route, every 20 minutes every minuteslopen naar de Bushalte 50020meter
28
W
M
P
R
S e
B e
B e
Het bouwblok Ruimtelijk gezien is de wijk opgebouwd uit drie elementen. De kavelafscheidingen van hekken en hagen zorgen ervoor dat elk perceel tot een buitenkamer verwordt: een buitenkamer ingericht met grotere en kleinere elementen zoals het huis, de bomen, de struiken en de tuinhuizen. Er is bij de transformatie ontdekt dat er in deze wijken verdicht wordt door kavels op te delen en dus meer woningen achter elkaar op één kavel te bouwen. Elke woning moet 3 meter afstand van haar kavelgrens houden. Ingetekend hoeveel ruimte er nog beschikbaar is tussen de bestaande bebouwing , wordt zichtbaar dat er nog best wat potentiële kavelsplitsingen mogelijk zijn de komende jaren. Wanneer we echter ook in ogenschouw nemen hoeveel ruimte in het blok ingenomen wordt door de garages, parkeerplaatsen en oprijlanen van de auto’s van de bewoners, wordt
Autoruimte
1:2000
het enorme ruimtegebruik van de ontsluiting duidelijk. Blijkbaar is het verzadigingspunt van de verdichting van deze wijken sneller bereikt dan het in eerste instantie lijkt. Concluderend kan gesteld worden dat deze wijken 80 jaar geleden verkaveld zijn met het ideaal van een eigen woning met een ruime tuin buiten Berlijn. Inmiddels heeft de verdere groei van de stad zowel gezorgd voor een zeer hoog voorzieningenniveau, als voor een tendens naar het dichtslibben van de kavel. Op de plekken waar de verzadiging van de verdichting van deze eengezinswoningwijken is bereikt, is de kavel volgebouwd met meerdere vrij forse woningen achter elkaar. De tuinen zijn verworden tot een restruimte van 3 meter rond het huis, vol met schuren en garages en in veel gevallen ook nog een oprijlaan naar het huis van de achterburen.
Abstandsfläche
29
30
1:2000
Ruimtelijke Opbouw
Afb. 13 Het ideaal waarmee de wijken zijn verkaveld: een woning op
Afb. 14 De verzadigingssituatie die op sommige plekken inmiddels is
een diep kavel buiten Berlijn, met tuinbouw, kleinvee, een grote tuin
bereikt. Grotere woningen achter elkaar op een opgesplitst perceel. De
en een auto naast de deur om voorzieningen van relatief ver in huis
tuin is gereduceerd tot een strook rondom de huizen, gedeeltelijk ook
te halen.
nog eens in gebruik voor garages en oprijlanen.
1 _3.06_Eengezinswoningen
2