EENE EPISODE UIT MET OUD1NDISCIIE RAMAYANA VERGELEKEN MET DE JAVAANSC1IE EN MAL EI SCIIE BEWERKING EN DOOK
Dr. II. II. JUYNBOLL.
Het is bekend, dat liet Oudjavaansehc Rïlinayana niet eeue vertaling, maar slechts eene vrije bewerking van liet Indische heldendicht is. Dit geldt natuurlijk nog meer van de latere Javaansehe eu Maleische bewerkingen. Slechts enkele episoden leeneu zich tot eeue vergelijking. Hiertoe, kiezen wij het verhaal, hoe de broeder van den reuzen vorst Raw a n a , de woeste K u in b h a k a r n n a , na vele vergeefsche pogingen eindelijk wakker gemaakt wordt, om BH in a en het apenleger te bestrijden. In den Sauskrittekst vindt men dit verhaal in den o'ü"" s a r g a van het Y u d d h a k a n d a , vers 15 tot 55. Hier wordt verhaald, hoe Rawana beveelt, Kurnbhakarnna te wekken, die reeds 8 dagen slaapt en nog vele maanden zal slapen ten gevolge van eene vervloeking (15—17). Kuinbhakarnnn wordt voorgesteld als iemand, die gaarne slaapt, hetgeen een laag soort van vermaak (g r A. m y as u k h a ) genoemd wordt (IS—20). Daarop gaan de r a k s a s a's hem wekken, voorzien van spijzen, opdat hij dadelijk zal kunnen eten (21—23). Zij vinden hem slapende in een grot, waarin zij door de kracht van zijne ademhaling nauwelijks kunnen binnen dringen (24—26). Zijn blazen wordt met dat van een slang vergeleken (27—29). Zij leggen een hoop wild voor hem neer, zoo hoog als de M e r u , bestaande uit herten, buffels en evenzwijnen (30—32). Bovendien zetten zij potten bloed voor hem neer en wuiven hem welriekende geuren toe (33 — 35). Om hem te wekken, gaan zij allerlei muziekinstrumenten bespelen, bv. c a n k h a's, b h er i's, p an a w a's enz. (36—38). Als dit niet helpt, gaan zij hein steken en slaan met allerlei wapens, als ïu us al a's, g a d a's,
60
EENE EPISODE UIT HET OUDINDISCHE
m u d g a r a ' s enz. (39—41). Zij slaan hem met de vuisten en bijten hem (42—44). Eindelijk laten zij zelfs paarden, kameelen, ezels en olifanten op liem trappen (45—17). Ten slotte worden zij toornig (48—50). Zij gieten hem 100 kannen water in de ooren en beuken op zijn hoofd, borst en ledematen met knotsen (51—53). Als 1000 olifanten op zijn lichaam loopen, wordt Kumbhakarna toch eindelijk wakker (54—55). Zoo ongeveer stelt de Indische dichter dit voor. Laat ons thans zien, hoc de Oudjavaansche omwerker hetzelfde in zijn taal overgebracht heeft. Hiertoe zullen wij de eerste versregels van den 22»" sarga van 't üudjavaansche heldendicht in tekst en vertaling mcdedeelen , volgens een HS. der Leidsche bibliotheek (n« 121 van 't legaat v. d. Tuuk). Het metrum is N a r k o t a k a ( A w i t a t h a ) : Atha winarah ta san Dac;ainuke pati san mapatih, makin atakut manah nira nirantara kampita y a , gupugupurën siren gupura nin pura yar panadëg (HS. °fidëg), tuwi inawcnës(s)ikan miika wawan ta sirar pawuwus: 1) "Sahanahananta raksasa, wunü pwa arinku gugah! wlkana si Kumhha.kiu-n.na .wipwj&fai ^dsAvJ' >m9taw&, wmaninakinak tayaiianënaiiën riya tulya këbo, «sinaputan in tamah taman akinkin atita wuta." 2) Dar;ainuka na. ta liii nira madëg sahauanya kabeh, tëka manabëh ta këndai'i anulup kala carika waneh, murawa tuwuri rëgan padalii manda mahaswara ' lcii, ya ta tiuabëhnya ghftrimita paren masamAha huinun. 3) Patëtnu ui cabda nih pacjahi ghora gërëh juga y a , karatala talar;abda nikanan kala tulya gëlap, puuarapi tan hanata rinënö nira san winunu, males alisuh tanan nin anabëh murawawurahau. 4) Haruhara tekanan mamunu san winunünya makëg, paHa ta umëtwakën kirakiranya, hanan panahut, hanan anëwëk rikan kuku kukuh ta kukünya pupug, hana manarug ryy arugnya kapëluk tëmahau ruwaga. 5) Hana ta watëk prawira mahawan kuda Qighragami, mamunu paren manamba(h) i hawak nira tan raaharis, liman atus an liman tuwi inambahakën ri sijra, manupukupuk hicjëp nira rikan panapaknya suka. 6) Wwaia ratha parbwatopaina agön ya iuarnbahakën, S. nionda mahasar».
VERGELEKEN MET DE JAVAAN8CHE EN MALEISUHE BRWEKKINGEN.
61
mamisëli tulya tekana gulungului'ian va lana, pakëna ui r;abda uiii padahi ghora uyftyu juga, makin atëgö pakög nira humun gumuruh gumëtër. 7) Tuwi ya tëlas n upaya kinënaken anekawidhi, tatan ika hetii niii mawunu ' kfiwitawit jugn ya, i tëka ui panlilir nira ya hetu nirar pinvunfl , dadi inusap nirai'i mata niatafilii wawaïi inawuwus: S) De vertaling van deze 8 stroplien is aldus: Daarop vernemende , dat de pat.ih gesneuveld was, werd Dacamukha hoe langer hoe meer bevreesd en zijn hart sidderde zonder ophouden. Verschrikt stond hij in de poort van zijn burcht, ja zelfs zijn gelaat verbleekte. Fluks sprak hij (1): »O raksasa's, wekt gij allen toch mijnen jongeren broeder, maakt hem wakker. Die Kuiubhakarnna handelt verkeerd, dat hij zoo vast slaapt, hij houdt van zijn gemak en denkt evenmin na als een karbauw, in duisternis gehuld, is hij onbezorgd, uitermate verblind.» (2) Toen Dar;amukha aldus gesproken had, stonden zij allen op, zooveel als er waren en zij gingen slaan op trommels, anderen bliezen op bazuinen en tritonhoorns, weer anderen sloegen op bekkens, t u w u iV s, r ë g a n ' s , p a d a h i ' s , zacht en luidklinkend. Deze muziekinstrumenten nu maakten, door hen geslagen wordende, een daverend geluid en weerklonken alle tegelijk (3). De weerkaatsing van 't geluid der p a d a h i ' s was vreeselijk als de rommelende donder, het handgeklap dat daarmede gepaard ging, was als de donderslag, maar niets daarvan werd gehoord door hem, dien zij trachtten te wekken. Integendeel werden de handen van hen, die zoo luid op de bekkens sloegen, vermoeid (4). Zij, die hem poogden te wekken, geraakten in opschudding, dat hij, dien zij trachtten te wekken , bleef doorsnurken. Ieder bedacht het een of ander middel, sommigen beten hem, anderen staken hem met hunne harde nagels, maar die weiden stomp. Er waren er, die hem sneden met hun nies, maar 't werd kromgebogen zoodat het uit elkaar viel (5). Er waren helden, die snel loopende paarden bereden, zij trachtten hem te wekken, door tegelijk onzacht op zijn lichaam te treden. Vijfhonderd olifanten lieten zij op hem treden. Hij hield hen tegen en kreeg door hun trappen een aangenaam gevoel (6). Er waren wagens, zoo groot als bergen, die lieten zij op hem treden. Zij streelden hem steeds als kluwens; het geduchte geluid der p a d a h i ' s kwam tot hem HS. m a w u h ü.
62
EENE EPISODE UIT HET OUOINDISCHE KiluuYAUA
als een zacht gekweel; hoe langer hoe harder was zijn suurken, daverend, donderend (7). Ten einde raad beproefden zij allerlei middelen, maar dat was niet de reden van zijn ontwaken, dit was geheel toevallig. Toen hij tot zijn bewustzijn kwam, dat was de reden van zijn ontwaken; eindelijk wreef hij zieh de oogen, stond op en zeide snel: (8) Alvorens tot eene vergelijking over te gaan, mogen hier eenige opmerkingen over liet Oudjavaansche fragment volgen. Prof. Kern heeft reeds vroeger opgemerkt (B. T. IJ. V. Feestnuininer 1S83 p. 1), dat sommige gedeelten vol zijn van woordspelingen en andere stijlkunstjes. Hiervan levert dit fragment voorbeelden: de woorden p a t i saii m a p a t i h (La), n i r a n i r a n t a r a (lees n i r a n t a r a ) (lb), g u p u g u p u r ë n s i r e n g u p u r a (Ie) enz. zijn zeker niet bij toeval gekozen. r. 1 a. W i n a r a h is een goed voorbeeld van een Part. Praes. Pass D a c a m u k e is natuurlijk Da ca ui u k a - j - i. Het woord i mist 't lidwoord n , omdat op p a t i de Gen. s a n m a p a t i h volgt. (vgl. Prof. Kern's verhandeling iu B. T. L. V., 3" volg. XI p. 146). r. 1 c. Y a r wordt hier gebruikt in plaats van y a n , omdat van een aanzienlijk persoon sprake is. Voor v a r p a n ad eg zou men in hedendaagsch Javaansch „7 >i'»>/"'? 7 • " « £?>",/ gebruiken. r. 1 d. M a w ë n e s beteekeut //verbleeken», evenals 't Mad. b ë n ë s (vgl. Proeve uit het O. J. Ram. p. 15). Vgl. Adip. 8 9 , Ram. II. 7 4 , V. 8 9 , VUL 1 0 1 , VI. 168 , XI. 4 5 , XXI. 4 en ka w ë n e s a n (Adip. 4 9 , 89 en Ruin. X X I I I , 35). Ook in Mal. HSS. komt het niet zelden voor, bijv. in 't Pandjigedicht T j a r i t a Y\ a y a n g K i n u d a n g (cod. 3367) p. 26 enz. r. 3 c De meeste der hier opgenoemde muziekinstrumenten heb ik onvertaald gelaten, omdat zij in 't N. Jav. niet meer voorkomen en in de Bal. interlineaire vertaling telkens door verschillende woorden weergegeven worden. M u r a w a wordt hier vertaald met het Bal. r e y o r i . Dit woord ontbreekt in R. van Eck's Bal. IIoll. Woordenboek. In Dr. 11. N. van der Tuuk's Kawi-Bal. woordenboek wordt het vertaald door: "twee muziekbekkens op een t l a w a h of voetstuk tegelijk met de k ë p o n g a n bespeeld.» In sarga X X V , vers 11 wordt het weergegeven door 't Bal. t a r o i n p o n , dat volgens v. E. "gamelanklavier" beteekent. Op twee andere plaatsen (sarga XXI vers 203 en s. XXVI v. 26) wordt het vertaald door k ë u 4 a n «eene langwerpige trom, die inet stokkeu
VERGELEKEN MET DE JAVAANSCHE EN MALK1SCHE BEWERKINGEN.
63
geslagen wordt.// Ook iu 't Oudjav. gedicht Arj u n a w i wfiha str. 235 wordt het in de interlineaire Bal. vertaling weergegeven door këiKJan. In str. 288 van 't zelfde gedicht heeft de Bal. vertaling ten onrechte g o n , de dj a r w a echter k ë ü t l a n . Uit deze verschillende vertalingen blijkt duidelijk, dat de Balineezen 't woord tegenwoordig niet meer kennen. In liet N. Jav. beteekent het j ë j ë l //proj)vol//, of m u n ë l «geluid geven« volgen» C. 1'. Winter's Kawi Jav. woordenboek. Dat het in 't O. J. een muziekinstrument beteekent, is zeker. Het is misschien 't Skr. woord m u r a j a (tamboerijn). Tuwuri wordt weergegeven door 't Bal. e e n e e n , «kleine koperen bekkens, bij de gamelan behoorende." Deze beteekenis kan wel juist zijn. In het N. Jav. beteekent het «kom." Er schijnt dus een komvorinig instrument bedoeld te zijn. R e g a n wordt vertaald door 't Bal. g a n s a , «een muziekinstrument, dat in de hand gedragen en zoo bespeeld wordt." De uitdrukking t u w u n r ë g a n komt reeds in de K. O. voor. In 't N. Jav. ontbreekt het. De stam gai'i hangt natuurlijk samen met g o n . Parjahi wordt hier weergegeven door 't Bal. g a m e l a n , elders door g a g a m ë l a u , bv. I , 6 2 , V I I I , 47, XEX, 1 9 , X X I I , 7, X X I I I , 72, XXVI, 7. Bij Winter wordt het ook vertaald door t a t a b u h a n , '/muziekinstrumenten, die geslagen worden// Dr. v. d. Tuuk vertaalt het "door muziek (trommen en bekkens)//, in B. T. L. V. 3= volgr. VI p. 26. M o n d a wordt vertaald door 't Bal. k ë m u k , dat bij v. Eek ontbreekt. Het woord m o n d a is eene N. Jav. verbastering van 't Skr. woord m a n da (langzaam, zacht). M a h i i s a r a wordt hier en ook XIX, 3 en XXVI, 23 weergegeven door 't Bal. k e m p u i , "een middelmatig groote gong van metaal." Het door Winter met j ë m p a r i n l i n a n k u n omschreven woord m a h a s a r a is natuurlijk 't Skr. m a h a c a r a (groote pijl). Hier is bedoeld 't Skr. woord m a h a s w a r a (luid). v. 4 b. Ka r a t a la wordt hier vertaald door 't Bal. k again elan en X X I , 202 door raagamël. In 't N. Jav. wordt het gelijkgesteld met t i m b u l . Het is 't Skr. woord k a r a t a l a (handpalm). Hier beteekeut het: handgeklap. v. 4. c. San w i u u n u is 't pass. van «degene, dien zij trachtten te wekken. Dit is een goed voorbeeld van de conatieve kracht. die het durat. soms heeft. W i u u n ü is hier Part. Praes. Pass.
64
EENE EPISODE UIT HET OUDINDISOHE
v. 4. (1. A l i s u h ontbreekt in 't N. Tav. Woordenb. Het wordt weergegeven door 't Bal. k ë f i ë l "vermoeid zijn». Ook Winter omschrijft het met « s a y a h s a r i ë t t ë m ë n » (zeer vermoeid). Vgl. ook l e s u (Jav. Mal.). v. 5. a. M a k ë g ontbreekt in 't N. Jav. In 't Bal wordt het vertaald door s i r ë p of p ui es «slapen" ( X X I I I , 23), doch liet beteekent «snurken». v. 6. c. an is hier 't Oudjav bep. lidwoord, dat in 't N. .Tav. verloren gegaan is. In 't Kam. komt het dikwijls voor, b.v. I I , 3 , 9, I I I , 2 8 , V I I I , 138, X I , 14, XV. 4fi, XX, 22, X X I , 113. v. 7. b. M a m i s ë l i ontbreekt in 't N. Jav. In 't Bal. wordt het weergegeven door m a m ë e i k »tusschen twee vingers nemen, klemmen.» Het is 't zelfde woord als Tag. p i s i l , "met de hand streelen» eu Bis. p i s i l «zachtjes drukken». v. 7. d. Ook a t ë g ö ontbreekt in 't N. Jav. Het wordt in 't Bal. vertaald door 1 ë p i e p "bezwaard van de oogen , slaap gevoelen». Het is 't N. Jav. t ë g ë n . v. 8. a. n is een kortere vorm van 't lidwoord in 't O. J. die nog meer voorkomt dan a n , b.v. I l , (56, V I , 117, V I I I , 159, X , 1 5 , XII, 1 5 , 10, 18, X X , 2 9 , X X I I I , 2 7 , XXIV, 153 enz. Ook in 't Mahübharnta komt het veel voor, b.v. Adip. 14, 1 7 , 1 8 , 2 7 , 38, 4 2 , 7 3 , 7 5 , 8 1 , Udyogap 89 enz. v. 8. b. K : \ w i t a w i t beteekeut «toevallig». Zoo ook I I , 1, IV, 28, V , 15, 372. Het beteekent hetzelfde als 't Mal. t e r k a d a n . Vgl. Proeve uit het O. J. Ram. p. 19. Als men de O. Jav. orawerkiug met het Indische origineel vergelijkt, ziet men terstond, dat het laatste veel uitvoeriger is. In 't Kawi b.v. wordt niet vermeld, hoe lang Kumbhakarnna reeds sliep (Sanskr. v. 17: man t r a m k r t w a p r a s u p t o ' y am i t a s t u n a w a m e ' h a n i ) , dat hij in een grot slaapt, (Sanskr. v. 24: Taih p r a w i c y a mahiid w a r n m s a r w a t o y o j a m i y a t a r i i K u m b h a k a r u a g u h a in r am y a iii p u s p a ga u d h a p r a w a. h iui m) waarin de niksasa's eerst niet kunnen komen door Kninbliakarna's zware ademhaling (ibid 25: K n m b l i a k a r n a s y a nicwftsad a w a d h ü t f t m a h a b a l a h p r a t i s t h a m fm ah k r c c h r e n a yatnïlt p r a w i w i c u r g u h a m ) . Ook wordt in de Kawi-bewerking niet verhaald, hoe de raksasa's allerlei eten en drinken vóór Kuinbhakarna neerzetten en hem zalven enz. Als muziekinstrumenten, waarmede Kumbhakarna gewekt wordt, worden in den Skr. tekst
VERGELEKEN MET DE JAVAANSCHE EN MALB1SCHE BEWERKINGEN.
65
genoemd (v. 38) c a n k h a (tritouschelpeu), evenals in vers 3 b van 't Kawi, verder b h e r i (pauken) en p a n a w a , waarvoor de O. J. bewerking (v. 3. c.) heeft: m u r a w a , t u w u n , r ë g a i ï , p a d a hi. Later noemt de Skr. tekst nog (v. 42) mr dun g a (soort trommel). Als wapenen, waarmede Kumbhakarnua gestoken of geslagen wordt noemt de Skr. tekst (v. 39): b h u c u n d i , m u s a l a , (knots), g a d a , m u d g a r a (hamer), terwijl in 't Kawi (v. 5. d.) slechts sprake is vau een a r u g. Verder wordt in den Skr tekst gezegd, dat paarden, kameelen, ezels en olifanten op Kumbhakarima trappen, terwijl in 't Kawi (v. 6. b.) slechts sprake is van k u d a c ï g h r a g a mï en l i m a n (v. 6. d.). Terwijl in den Skr. tekst (v. 44) gesproken wordt van 1000 olifanten (war an;* na. m s a h a s r a i h ) , is in 't Kawi (v. 6. c.) slechts sprake van 500 Daarentegen is in den Skr. tekst geen sprake van '/wagens zoo groot als bergen», zooals in 't Kawi (v. 7. a.). In den Skr. tekst wordt Kumbhakarniia eindelijk wakker tengevolge, van alle in 't werk gestelde pogingen der raksasa's, terwijl in 't Kawi uitdrukkelijk gezegd wordt, dat al deze pogingen niets baten, maar dat Kumbhakarnna toevallig ( k a w i t a w i t ) ontwaakt (v. 8. b.). Uit dit alles blijkt ten duidelijkste, hoe vrij de O. Jav. bewerking is en hoever zij van den grondtekst afstaat. Wenden wij ons thans tot de Nieuwjav. bewerking. In Winter's editie (Verh. Bat. Gen. XXI) p. 423 r. 3 v. b. wordt gezegd, dat Dacamukha weenende tot de raksasa's spreekt, terwijl in 't Kawi slechts staat, dat hij verbleekt (ma wen es). De Oudj. versregel 2 c wordt letterlijk in 't Nieuwjav. overgebracht door: a m b ë k e m u n k a y a k ë b o . Als muziekinstrumenten, waarmede Kumbhakarnna gewekt wordt, worden hier slechts genoemd: k ë n d a n , b e r i en g o u en g u m au (oorlogsbekken) en als wapenen b a d a m a , p a r a s u , k u n t a , l i m p u n , n a n g a l a en c a n d r a s a . De Oj. versregel 5 c wordt in 't N. Jav. tot: k u k u p u p u g t a n k a r a s a . Terwijl in 't Kawi sprake is van 500 olifanten, spreekt de N. Jav. bewerking van 500 wagens. Vooral de wijze, waarop Kumbhakarnna ontwaakt, wordt hier geheel anders voorgesteld dan in 't Kawi. Terwijl hij toch daar toevallig wakker wordt, geschiedt dit hier tengevolge van de tooverspreuken, die een oude b u t a over hem prevelt (anj a p a n i ) . In Winter's prozabewerking van den Raina (p. 135) worden als muziekinstrumenten, waarmede Kumbhaknrmia gewekt wordt, genoemd: k e n d a n , b e r i , b e n d e . Hier is sprake van honderden 6« Volgr. VI. 5
66
KENE EPISODE UIT HET OUDIXDISCHE UïlM.lYAllA ENZ.
(atusan) olifanten. Overigens is de voorstelling dezelfde als in de poëtische bewerking. Dit is niet het geval met den Maleischen Sëri Rftma. Daar wordt verhaald, hoe 4 hofjuffers de haren in Kumbhakarnna''s neusgaten uittrekken, waardoor deze niest en wakker wordt (ed. Roorda van Eysinga p. 145). Het is trouwens niet anders te verwachten, dan dat de Maleische tekst de grootste afwijkingen van 't oorspronkelijke vertoont. De Maleische Sëri Rama toch is een e navolging van eene Tamilbewerking van 't Sanskritgedicht, zooals o.a. blijkt uit de eigennamen M a h i i m e r u p a r w a d a m , B i b u s a n a m , B a r a d a n enz. Uit het bovenstaande ziet men: 1°. dat de Kawitekst eene vrije bewerking van 't Sanskritgedicht, doch geenszins eene vertaling is. 2". dat het Nieuwjavaansche gedicht in vele opzichten van 't Oudj. afwijkt, waarvan 't slechts eenige versregels vertaald heeft. •3°. dat de Maleische Sëri Ruma geheel onafhankelijk van de Javaansche hewerkingen ontstaan is en eene andere bron heeft.