Een zwerk vol aardse en onaardse verhalen
in 2014 tijdelijk gratis editie
Beth Wheter
Een zwerk vol aardse en onaardse verhalen
uitgeverij Die Esbron (de uitgeverij met lef)
Website: www.dieesbron.nl © 2013 Uitgeverij Die Esbron, B. Wheter. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Omslagontwerp βWheter en Benick Broess. ISBN 978-90-79617-28-9 NUR 303 Uitgeverij Die Esbron kiest voor de spelling van het Gele Boekje.
Dit tijdelijk (tot eind april 2014) gratis pdf-e-boek van ‘Een zwerk vol aardse en onaardse verhalen’ mag niet verspreid worden voor commerciële doeleinden. Wie belangstelling heeft voor de epub-versie (kneedbare tekst op een egale achtergrond) kan dit bestellen bij de (internet)boekhandel. Het ISBN ervan staat hieronder. 978-90-79617-38-8 Benick Broess uitgever Zie voor informatie over onze andere vrijmoedige titels achterin dit boek en op onze website: www.dieesbron.nl.
Inhoud Waar gebeurde aardse vertellingen ............................................. 1 SCHRAPPEN IS MOOI .............................................................................. 11 LOYAAL .................................................................................................... 21 DAGDROMEN ........................................................................................... 37 ONDER-, BOVEN- EN TUSSENWERELD .............................................. 61 PROTEST.................................................................................................... 86 DEFINITIE VOOR HELD .......................................................................... 95 TOCHTJES ............................................................................................... 102 EEN BEETJE MAGIE .............................................................................. 123 ONTSPOORD ........................................................................................... 150 DE BIOLOGISCHE FACTOR.................................................................. 157 PAP ........................................................................................................... 165 SJEKKIE ................................................................................................... 170
Waar gebeurde onaardse vertellingen .................................... 183 IVOREN TORENS ................................................................................... 185 IEMANDLAND ........................................................................................ 192 DE POORT ............................................................................................... 197 HET MYSTERIE VAN WATER .............................................................. 204 *Het wijgebeuren/vier*............................................................................. 204 *Kwant* .................................................................................................... 211 *Larik* ...................................................................................................... 222 *Joli en ik*................................................................................................ 249
Een waar te gebeuren aardse vertelling?! ............................. 277 HET POSTULAAT ................................................................................... 279
Waar gebeurde aardse vertellingen
SCHRAPPEN IS MOOI
Zittend aan het bureau thuis in zijn werkkamer, beproeft hij geconcentreerd zijn talenten als auteur. Gedurende de tijd dat hij met schrijven bezig zal zijn, heet hij nu: ‘Willempie’. Zijn camouflagenaam. Pseudoniem zouden andere woordwevers zeggen. Op het bureaublad ligt een opengeslagen schrijfblok waarboven zijn hoofd en schouders zweven. In zijn rechterhand houdt hij een balpen vast, waarvan het boveneinde losjes tussen zijn lippen zit geklemd. Het schrijfeinde rolt rusteloos tussen zijn vingers heen en weer. Hierdoor lijkt het of de pen ongeduldig op zijn beslissing wacht. Bewegingsloos en geduldig wacht in het bloknoot een vel gelinieerd papier die gebeurtenis af. Op de bovenste, vaalblauwe lijn staan enkele woorden in het gelid. De inkt waarmee ze in de papiervezels zijn geperst, is al een poosje droog. “Nee,” mompelt Willempie. Dat ene woordje geeft de pen de kans om uit de omklemming van de lippen te ontsnappen, waarna die doelgericht naar het papier schiet. Schijnbaar willoos gaat de hand mee. De pen maakt een haal door de hele regel. Natte inkt overmeestert droge. Nee, het wil niet lukken vandaag. Langzaam zweeft de pen weer omhoog naar zijn lippen. De wil is er wel, maar de juiste verbinding tussen brein, pen en papier blijft weg. Best ontmoedigend, want wat hij kwijt wil, staat glashelder in zijn hoofd. Gewoon overschrijven, dacht hij aanvankelijk. Maar zo gemakkelijk gaat dat helaas niet. Hij kijkt naar de klok aan de muur. De grote wijzer schuift bovenaan net over de kleine heen. Middernacht. Zo laat al, en hij heeft nog niets. Hij voelt zich opeens mat, en laat zich onderuit zakken. De pen legt hij op het bureaublad, zijn handen op zijn buik. Al zijn lichaamsfuncties schakelen naar 11
ruststand. Behalve zijn blik. Die verlaat de kamer, en reist af naar een doel ergens achter de muur voor hem. Zijn geest reist mee. Ondergedompeld in een rimpelloze poel mistige gevoelens blijft zijn lichaam achter. Ruim een jaar geleden ervoer hij eerder dat het opschrijven van gedachten erg moeizaam kan gaan. Maanden liep hij rond met ideeën voor een artikel, maar van schrijven kwam het niet. Te druk met zijn werk, hield hij zichzelf voor, en schoof het telkens voor zich uit. Maar net als nu, ontbrak het eigenlijk aan het maken van de juiste verbinding tussen geest en papier. Toen dat laatste lukte, kwam ook het artikel met als prikkelende titel: Economie, een academische variant van koffiedik kijken Het was een frontale aanval tegen het gevestigde, economische denken, en kostte hem opmerkelijk weinig moeite om gepubliceerd te krijgen. De uitgever van een progressief vakblad vond het eigenlijk nogal speculatief, maar plaatste het toch. Al eerder waren in dat blad kritische artikelen van andersdenkende economen gepubliceerd. Het zijne lag inhoudelijk in het verlengde ervan, maar ging met ideeën voor maatschappelijke veranderingen veel verder. Dit leidde uiteindelijk naar zeer onaangename, persoonlijke consequenties voor hem. Deze volggebeurtenissen en de inhoud van het artikel wil hij nu tot een geheel vlechten. Een fictief verhaal moet het worden, waar het allemaal herkenbaar inzit. Hij wil op die manier de nodige afstand nemen van de reeks onaangename belevenissen die na de publicatie van het artikel volgde. Ook hoopt hij ermee inspiratie op te doen voor latere, volledig fictieve verhalen. Maar dan moet het wel eerst met deze vertelling lukken. Waarom gaat het toch zo moeizaam? De rode draad heeft hij allang: het thema van zijn artikel. Inhoudelijk zit dat eenvoudig in elkaar. Het is ook heel herkenbaar, om-
12
dat er vaker over wordt geschreven. Je kan het in enkele zinnen samenvatten: De economie voorziet politici en managers in de zakenwereld van retoriek om hun zin door te drijven. Allemaal streven ze hetzelfde doel na: economische groei. Omdat dit ten koste gaat van alles om ons heen, jagen ze feitelijk maximale zeggenschap over hun medemensen en de natuur na.
Willempie schiet vanuit zijn onderuitgezakte positie overeind, en kijkt met wijd opengesperde ogen naar het vel papier. Voor een flink deel is dat gevuld met tekst. Onbewust heeft hij zijn gedachten opgeschreven! Als hij de slordig neergepende woorden terugleest, is hij best tevreden. Misschien is dit de manier om tot schrijven te komen. Fictieve elementen kan hij er later aan toevoegen. Als werkeloze heeft hij alle tijd om iets leuks van deze tekst te maken. De pen galoppeert verder. Willempie zakt weer onderuit. De oorzaak van zijn ontslag was niet de publicatie van het artikel. Dit bleek meer het laatste stootje. Het zat allang niet lekker tussen hem en zijn chefs. Hij had geen open conflict met hen. Het was iets sluimerends dat een goede relatie parten speelde. Pas later herkende hij het als het dilemma over de zin en onzin van betaald werk. Over die tweestrijd stelde hij zichzelf vaak vragen die hij altijd zelf beantwoordde. Het waren telkens dezelfde vragen. Ook de antwoorden veranderden nooit. Wat anders omschreven en hard gemaakt met cijfers had hij ze in het artikel verwerkt: vraag
antwoord
“Wat is de zin van betaald werk?” “Wat is de onzin van betaald werk?”
“Het houdt mensen bezig.” “Het houdt mensen bezig.”
“Ho, stoppen jij; je maakt er een potje van! Nog eens proberen; maar dan wel graag een ander antwoord!” “Oké.” “Wat is de zin van betaald werk?”
“Mensen beheersen.”
13
“Ja kom nou, dat vind ik onzin!”
“Ha, ha! Leuk hoor! Zo kan je eeuwig doorgaan. Het zou dus betekenen, dat betaald werk nutteloos is. Voor een deel althans. Vind je dat echt? En kan je dit aantonen?”
“Klopt! Dit was ook mijn antwoord op je tweede vraag geweest.”
“Op je eerste vraag heel kort: ‘ja!’. Betaald werk is zelfs grotendeels nutteloos. Voor je tweede vraag heb ik meer woorden nodig.”
Willempie klimt opnieuw vanuit zijn onderuitgezakte houding overeind, en kijkt naar het resultaat. Niet gek! Het vel papier begint aardig vol te raken. Zijn ogen sperren zich plots opnieuw open. Hij heeft zijn gedachten onderbroken, maar de pen blijft inkt spuwend over het papier galopperen. Misschien ijlen ze onbewust nog wat na. Zouden de gedachten die zo-even door zijn hoofd gingen allemaal op het vel staan? Straks nalezen maar. Het schrijven gaat opeens zo makkelijk, dat hij dit niet wil verstoren. Als hij zijn gedachten weer de vrije loop wil laten, wacht hij een moment, omdat hem opeens het gevoel bekruipt dat hij zich in een andere omgeving bevindt. Hij kijkt om zich heen, maar ziet dat hij gewoon thuis aan zijn bureau zit. In het eerste deel van zijn artikel borduurde hij voort op publicaties van andere kritische economen. Dit leek hem nodig om zijn boude redeneringen in het tweede deel in te leiden. Verder hoopte hij met die inleiding in ieder geval de aandacht van die groep te trekken. Later bleek dat die zorg niet nodig was. De aandacht kwam van alle kanten, en... …Hé, wat is dat nou weer,… zijn gedachten,… waar zijn ze gebleven?... De pen stopt met schrijven. Het vel is vol. Als hij een nieuw blad van het bloknoot openslaat, schiet - gelijk een magneet 14
de pen met hand en al naar het papier. Wat gebeurt hier? Letterlijk heeft hij de pen nog in de hand, maar figuurlijk is hij er belangrijk minder zeker van. Bovendien lijkt ondanks de ogenschijnlijke herkenbaarheid van alle voorwerpen om hem heen de kamer echt anders. Hij kijkt nog eens goed rond. Nee, alles hier is hetzelfde. Wat een flauwe kul eigenlijk, om zoveel aandacht aan dat zotte gevoel te schenken? Hij besluit de rare opwellingen te negeren, en zijn aandacht te concentreren op het papier. Een gezonde economie is alleen mogelijk als alles er omheen gezond is. Dus zowel de mens, samenleving en natuur. Dit moet het uitgangspunt zijn van al het menselijke handelen. Want, luidde zijn conclusie aan het eind van het eerste deel: - Op een zieke of dode planeet is de economie eenzelfde lot beschoren. Met andere woorden waren collega-economen in eerdere publicaties tot dezelfde conclusie gekomen. Niets nieuws had hij nog verteld. Dit deed hij in het tweede deel. Hij stapte toen over naar het doel van zijn artikel. Met cijfers aantonen dat het merendeel van het betaalde werk nutteloos is. Rekenkundig was op die bewijsvoering ongetwijfeld wat aan te merken. Maar omdat hij gebruik had gemaakt van in de economie erkende statistieken, gaf dit het artikel het benodigde, wereldse draagvlak. Niet dat dit echt van belang was. De wiskundige Kurt Gödel had met zijn onvolledigheidsstelling al in de dertiger jaren van de vorige eeuw bewezen, dat de rekenkunde inconsistent is. Al die fameuze, economische rekenmodellen zijn dus niet meer dan academische varianten van koffiedik kijken. Deze redenering hielp hem aan de titel van het artikel. In het tweede deel daarvan vergeleek hij twee soorten samenlevingen met elkaar. De een was de zieke maatschappij van vandaag waarin mensen leefden om te werken. De ander
15
een gezonde ergens in de toekomst, waarin mensen werkten om te leven. Hij claimde, dat in een gezonde samenleving bij het genezen van geestelijke en lichamelijke aandoeningen in geringe hoeveelheden slechts zo’n veertig medicijnen nodig zijn. Dit was geen uit de lucht gegrepen getal, maar door wetenschappelijk onderzoek aangetoond. Hij kon dat met literatuurverwijzingen onderbouwen. Tot dat punt had hij nog niets schokkends gebracht. Dit deed hij meteen erna. In plaats van proberen voor obsolete werkzaamheden nieuwe te scheppen, zoals nu steevast wordt nagestreefd, schrapte hij ze. Dit leidde tot verrassende resultaten. Wanneer in een gezonde maatschappij inderdaad zo weinig medicijnen nodig zijn, redeneerde hij, heeft dit enorme gevolgen voor de economische bezigheden van bedrijven die geneesmiddelen en medische instrumenten maken. Nu moeten ze nog onnodig op volle toeren draaien. Maar het blijft niet beperkt tot die productiebranche. Er is dan ook minder werk voor andere sectoren in de gezondheidszorg, als verplegend personeel en doktoren in ziekenhuizen. Voorts kan de voeding- en genotsmiddelenindustrie aanzienlijk soberder en kleiner. Veel van hun producten zijn bewezen ongezond, en dus overbodig; ja, feitelijk zelfs ongewenst. Deze eerste opsomming obsolete werkzaamheden omvatte slechts alle direct aan gezondheid gelieerde bedrijven. Hieraan kan je alle organisaties verbinden die daar tegen betaling diensten en producten leveren. En aangezien ze dit op grote schaal ook onderling doen, blijkt een lawine aan betaalde bedrijvigheden onnodig te zijn. Allemaal schrapte hij ze, wat resulteerde in circa dertig procent minder economische activiteit. Pas een tussenstand was dat. In een gezonde wereld, betoogde hij verder, ontbreken tevens uiterlijke schijn, spanningen en landsgrenzen. Dit maakt nog meer bedrijvigheden overbodig, zoals het overgrote deel van de productie van en handel in cosmetische artikelen. Plus alles wat je kan bedenken rondom militaire activiteiten. Dit
16
bracht de tussenstand van zijn schrapscenario op ongeveer veertig procent. Onvermijdelijk betekent dat herverdeling van arbeid, poneerde hij. Iedereen met een baan zou na die rigoureuze herschikking de helft minder hoeven werken. Haal je daar nog de talrijke werkelozen bij, en mogelijkheden om met nieuwe technieken talrijke economische bezigheden minder arbeidsintensief te maken, dan komt de terugval van betaald werk zelfs uit op driekwart. Slotsom: driekwart van de tijd die mensen nu aan betaald werk verrichten, is niet nodig, en dus een nutteloze bezigheid. Hij had verder kunnen gaan, maar vond dit te speculatief, en hield het voor zichzelf. Zo had hij de auto-industrie nog kunnen schrappen, omdat een gezonde wereld pas echt mogelijk is wanneer alle auto’s verdwijnen. Bovendien is er in zo’n wereld minder haast en zijn auto’s dus niet nodig. Maar er kan nog veel meer geschrapt worden. De hiërarchie in alle organisaties bijvoorbeeld. In combinatie met het weinige werk dat wel nuttig is, betekent dat geen tijdsverspilling aan bezigheden om hogerop te komen. En omdat in een gezonde wereld bovendien veel minder mensen zouden leven, kwam in zijn schrapscenario het totaal van alle betaalde bezigheden op slechts een schamel percentage uit van de huidige economische bedrijvigheden. Maar hij liet dat allemaal weg. Hij ging ook niet in op de mogelijke invulling van vrij te besteden tijd, die men dan in overvloed had. Dat kan aanzienlijk nuttiger dan nu. Zoals: het aangaan van hechte sociale contacten, hulp aan zieken, verzorging van ouderen, samenwerken met de natuur, kennisverrijking voor betaald werk en eigen plezier, en meebesturen van de maatschappij. Voor het regelmatig verrichten van basisdiensten als ouderen- zieken- en natuurzorg zou iedereen als tegenprestatie een basisinkomen moeten krijgen. Hij had dat alles in een vervolgartikel willen behandelen. Maar die kans kreeg hij niet. De gevestigde machten vonden dat hij met dat ene artikel al te ver was gegaan. Een dwaze
17
revolutionair noemde men hem in de mildste kritieken. Een gevaarlijke gek in de hardste. Er waren gelukkig ook positieve reacties. Vrij veel zelfs. Ook vanuit zijn werkomgeving. Behalve van zijn bazen, waardoor het schaakspel van uitstoten begon met gewetenloze zetten. Maar hoe smerig dat spelletje ook wordt gespeeld, het blijft een tijdrovende bezigheid. Hierdoor duurde het nog ruim een jaar voor hij werkeloos was. De pen stopt met schrijven. Ook dit blad is weer voor een flink deel met tekst gevuld. Niets bijzonders. Dit gebeurt al de hele tijd. Toch sperren zijn ogen zich van verbijstering andermaal wijd open, en doet ditmaal ook zijn mond mee. In drie dimensies is op het vel papier puntgaaf een schaakbord getekend. Dit kan niet waar zijn! Tot vandaag heeft hij nooit goed kunnen tekenen! Op het bord zijn alleen aan zijn kant de schaakstukken zichtbaar. De andere kant van het bord is in een dichte nevel gehuld. Waar de stukken van de tegenstander zich bevinden, is daardoor niet te zien. Toch komt de spelstelling hem bekend voor. In deze positie heeft hij eerder gestaan. De pen gaat plotseling naar een pion die, niet gedekt door andere stukken, helemaal vooraan staat. Het spelstuk lijkt bedreigd, al is niet duidelijk vanwaar. De pen drukt zich diep in het papier, trekt een cirkel om de pion, en verbindt die met een kromme lijn naar een lege plek eronder. Er verschijnt weer tekst. Heel beeldend ditmaal. Als in een snel geprojecteerde film, speelt zijn werkloopbaan zich voor hem af. Vanaf het begin met goede beoordelingen, tot de dag dat het meedogenloze spel van uitstoten eindigde. Op het schaakbord verdwijnt de bedreigde pion. Als zijn gedachten opnieuw worden onderbroken, merkt hij dat hij er nogal vreemd bij zit. Hoewel,… meer hangen is het eigenlijk. Een groot deel van zijn romp zweeft tussen vloer en bureaublad. Zijn neus en ogen steken nog net boven de bladrand uit. Hij is wel erg ver onderuitgezakt, stelt hij ver18
ontrust vast, en hijst zich omhoog. Het vel papier is vrijwel vol. Tussen twee tekstdelen in staat nog steeds het schaakbord. Dit is nu volledig door de mist omgeven. Geen enkel schaakstuk is meer te zien. Het is opeens onthutsend duidelijk dat hij met zijn gedachten de pen heeft gevolgd. Kan dat eigenlijk wel? In elk geval zint het hem niet, want nu is zijn pen en niet hij creatief bezig. Liever wil hij natuurlijk, dat de pen hem volgt! De pen schiet naar het nog onbeschreven deel van het papierblad en sleurt zijn hand mee. Omdat op hetzelfde moment zijn lichaam begint te krimpen, vliegt dat mee omlaag. Als zijn hand, te klein geworden, de pen niet meer vast kan houden, valt hij. Hard en pijnlijk landt hij met zijn billen op het vel papier. Zijn lichaam blijft krimpen. Dit proces stopt pas als hij zich omringd ziet door een woud van dikke, witte kabels. Ze hebben een ruw oppervlak en liggen kriskras door elkaar. Het duurt even voor hij in de gaten heeft dat hij zich tussen de cellulosevezels van het papier bevindt. Dit brengt een hevige schok in hem teweeg. Maar tijd om zich van de schrik te herstellen, krijgt hij niet. Met veel lawaai vezels plettend, komt een enorm metalen voorwerp op hem af. Uit de onderkant stroomt blauwe vloeistof. Hij staat snel op en zet het op een rennen. Dit gaat moeizaam, omdat zijn billen flink pijn doen. Het metalen voorwerp, dat hij als het schrijfeinde van de balpen herkent, blijft hem volgen. Op z’n weg verft het gevaarte de vezels blauw. Zo letterlijk volgzaam had hij het zo-even niet bedoeld!... De pen komt dichterbij. Dan stroomt onontkoombaar de inkt over hem heen. Het is overal pardoes blauw, stil en nat. Hij sluit zijn ogen in de veronderstelling dat het met hem is afgelopen. Vreemd genoeg echter, blijft hij zich zijn stoffelijke bestaan bewust. Als hij na een poosje zijn ogen opendoet, merkt hij dat hij ruggelings onder het bureau op de grond ligt. Het zweet gutst uit al zijn poriën, en zijn billen doen pijn. Hij krabbelt over19
eind en gaat op de stoel zitten. De pen ligt op het bureau. Het blad in het opengeslagen bloknoot is op een enkele doorgeschrapte regel na leeg. Een nachtmerrie op een stoel. Zoiets heeft hij nog nooit meegemaakt. Echter, hoe beklemmend de angstdroom ook was, hij is er wel blij mee. Nagenoeg alles zit erin voor een fictief verhaal. Het idee van een econoom als hoofdpersonage bevalt hem prima. Dit individu moet hij de onverkwikkelijke dingen mee laten maken die hem zijn overkomen. Voor hij dat allemaal vergeet, kan hij het beter meteen op gaan schrijven. Hij pakt de balpen, en slaat een nieuw blad in het schrijfblok open. Terwijl hij de pen startklaar boven het vel papier houdt, fronst hij zijn voorhoofd, wikkend en wegend wat de eerste zin moet worden. Dan, met een ruk, schiet zijn hand naar beneden. Willoos gaat de pen mee.
20
LOYAAL
“Hein, ik heb eindelijk weer een superverhaal voor Prul. Ik weet het zeker,” claimt Pierre. Hij kijkt zichtbaar gespannen in de richting waar het nieuws gehoord moet worden. Zowel het bericht als zijn blik botsen tegen de hoge rugzijde van de luxueuze draaistoel waarachter zijn chef ergens zit. Zelf staat hij voor een vrijwel leeg bureaublad, dat zich als een verlaten vlakte tussen hem en de rugzijde van de fauteuil uitstrekt. Met de lippen stijf opeen geklemd, wacht hij een reactie af. Op de draaizetel bevindt zich Hein Vermeiden, hoofdredacteur van het weekblad Prul. In gepeins verzonken staart hij uit het raam. Seconden lang lijkt het of hij Pierre niet heeft gehoord. Met direct in zijn blikveld zwevend zijn met de vingertoppen tegen elkaar leunende handen, oogt hij als een door een zondvloed zorgen gekweld man. Met een plotse ruk draait hij de stoel een halve slag om de as. Het geeft hem heel even het gevoel dat de wereld om hem draait. Dit overkomt hem vaker hier. Met zijn handen omklauwt hij met een harde klap de rand van het bureaublad, en neemt de houding van een hongerige gier aan. Vanachter zijn tot spleetjes vernauwde oogleden loert hij naar de man die hij nog niet eens zolang geleden als zijn beste sterreporter beschouwde. Onder de indruk van Pierre's prestaties had Hein hem ongeveer een half jaar terug tot redacteur benoemd. Achteraf bleek dat niet zo’n goede beslissing, want sindsdien was er van zijn hand geen enkel sappig verhaal meer in Prul verschenen. In de afgelopen maanden had dat tot een aanzienlijke verkoopdaling van het aantal losse nummers geleid, en bijgevolg een forse daling van de omzet. Twee weken gele-
21
den had de hoofddirectie van het concern waaronder zij vallen hem daarom flink de duimschroeven aangedraaid. Hein nam op zijn beurt Pierre in een wurggreep, en stelde hem een ultimatum. Als hij niet binnen een maand met een superverhaal kwam, kon hij over een half jaar het einde van zijn jaarlijks te verlengen contract tegemoet zien. Hein vond het zonde dat het zo moest. Nooit had hij gedacht hem eens een ultimatum te moeten stellen. Pierre was een prima leerling, en altijd spreekwoordelijk loyaal. In het allereerste begin dat Pierre bij Prul werkte, had hij nog weleens last gehad van iets dat op gewetensonrust leek. Hein leerde hem dat snel af, door hem ervan te overtuigen dat in de nieuwsgaring waaraan zij deden je niemand hoefde te sparen. Sterker nog, je mocht zelfs niemand sparen. Het publiek had recht op informatie over alle aspecten van het leven van bekende persoonlijkheden. De hoogglans ervan kwam in andere media voldoende aan bod. Zij moesten met hun blad de keerzijde van al dat geschitter openbaren. Niet alles in dat wereldje is zo stralend als het dikwijls lijkt. Ook beroemdheden krijgen uit de schier onuitputtelijke pot met leed een portie toebedeeld. Als enige van het huidige redactieteam stond Hein jaren geleden aan de wieg van Prul. Hij beschouwde het als zijn kindje. Zijn enige. Hij was er enorm trots op. Samen met de redactieleden uit de begintijd had hij lang over de naamgeving van het tijdschrift nagedacht. Aanvankelijk wilden ze het de naam Privé Ultra-intiem geven. Maar marktonderzoek wees uit dat lezers dat te lang zouden vinden. Ze kortten het toen in tot Privé Ultiem. Echter, ook dat werd te lang gevonden. Men kromp het uiteindelijk in tot de beide eerste letters van elk woord. Hein vond dat ze met Prul een belangrijke, sociale functie in de maatschappij vervulden. Immers, het besef dat ze niet de enige waren met privéproblemen gaf mensen steun in het dagelijkse leven. De doorgaans uitstekende verkoopcijfers van hun blad en gelijkgerichte bladen bewezen dat er grote behoefte was aan zulk soort informatie. Dat het redactieteam 22
met dat humane werk veel geld verdiende, vond hij terecht. De soms bijtende kritiek op tijdschriften als het hunne, beschouwde hij als afgunst. Doorgaans stond die afkeuring in bladen die van het publiek beduidend minder belangstelling kregen. Echter, voor Prul was de kooplust de afgelopen maanden helaas flink geslonken. In de stapels onverkochte nummers zat domweg veel te weinig leed geperst. Hein zat bomvol zorgen over het wegblijven van een sappig verhaal, en de lovende woorden die hij na een lucratieve knaller van zijn bazen kreeg. Maar er was meer dat wegbleef. Iets dat hij hard nodig had om echt goed te kunnen functioneren. Dat gemis was de genotvolle, lichamelijke extase die hij altijd na een knaller kreeg. Soms kwam die al als het verhaal vers van de pers in Prul stond afgedrukt en hij het teruglas. Vaker kreeg hij het wanneer er na publicatie kritiek over hen werd uitgestort. Vrijwel altijd kreeg hij dan een orgasme. Echter, dat is alweer maanden geleden voor het laatst geweest. Bol van de opgekropte spanningen is zijn eerste reactie op het stemgeluid van Pierre daardoor agressief. De betekenis van het nieuwtje is duidelijk nog niet volledig tot hem doorgedrongen. “Wat zei je?” krijst de gier. Alsof hij die drie woorden wil achtervolgen, schiet met een ruk de kop van het aasdier naar voren. Pierre deinst terug, en zendt struikelend over zijn woorden en benen de mededeling voor de tweede keer in de richting van de vogel. Maar halverwege de herhaling wordt hij onderbroken. Zijn eerder verzonden bericht blijkt toch de trommelvliezen van Hein te hebben getroffen. Het zintuig heeft alleen wat tijd genomen met het doorgeven ervan naar de hersenen om begrepen te kunnen worden. “Aha,” krast de gier, en vervolgt door een schijnbaar afnemende honger milder gestemd, “Prima, begin er maar gauw aan. Het wordt de hoogste tijd dat er in Prul weer eens een echte knaller komt.” 23
“Ja, maar ik wil je iets vragen. Kijk, ik ben er zeker van dat het een knaller gaat worden. Maar ik zit nogal in mijn maag met de hoofdrolspeler van het verhaal. Ik weet namelijk niet zeker of we hem voor Prul kunnen gebruiken.” Na een begin van ontspanning, verkrampt alles weer in het lijf van Hein. Wantrouwend kijkt hij naar Pierre. In geen jaren is hij meer bij hem aangekomen met twijfels over een hoofdrolspeler in een van hun artikelen. Zou hij verslapt zijn in het afgelopen half jaar van zijn redacteurschap? De promotie van zijn beste sterreporter zal hij zichzelf nooit vergeven. Wat een verspilling van talent! Door zijn brein flitsen enkele knallers die eens uit de nietsontziende pen van Pierre waren gevloeid. Zo herinnert hij zich de enorme verkoopcijfers die ze twee jaar terug behaalden met een superverhaal. Er was zoveel vraag naar de editie waarin dat stond, dat ze voor het eerst in de geschiedenis van Prul tot een herdruk moesten besluiten. Ze hadden een bekende acteur naakt in zijn tuin gefotografeerd. Op zich was die lijfelijke staat niet opzienbarend. Op tv, in films, en in tijdschriften was hij vaker geheel ontkleed te zien geweest. Echter, een gelukkig toeval bracht hen de sensatie van dat jaar. Toen hun doelwit getergd de fotograaf probeerde te verjagen, struikelde hij, en viel bovenop zijn slapende hond. Dit moment werd genadeloos door de fotocamera vastgelegd, en bleek goudwaard. Ongewild droeg de ster zelf de titel van het verhaal aan toen hij woedend ‘Sodemieter op!’ naar zijn belagers schreeuwde. Zo ontstond het geruchtmakende, door een serie foto’s onweerlegbaar ondersteunde verhaal met de kop, acteur bedrijft sodomie met zijn hond. Een ander succesverhaal, met eveneens een herdruk, was het interview met een kardinaal. Pierre schroomde daarbij niet om vragen te stellen over zijn seksuele leven. Natuurlijk ontweek de man, vroom laverend, een rechtstreeks antwoord op die vragen. Maar Pierre wist uit zijn op tape vastgelegde uitspraken te destilleren dat de kardinaal hét met God deed. 24
Vakkundig zorgde Pierre ervoor dat nergens in de tekst stond uitgelegd wat met hét werd bedoeld. Maar het verhaal zat zo smeuïg in elkaar, dat met hét dat bedoeld werd wat iedereen graag wilde lezen. Hein kan met gemak nog een rits verhalen opdissen waarin vorsten, politici en andere bekende figuren met hun privébeslommeringen aan de omzet van Prul hadden bijgedragen. Het waren stuk voor stuk kunstwerken van Pierre, waarbij hij niet werd gehinderd door onnodige twijfels. Nu is dat kennelijk wel het geval. Wat moet hij daarmee? Meer nog dan anders krijgt hij het gevoel dat alle zorgen van de wereld op hem rusten. Plotseling herinnert hij zich lessen van een managementcursus die hij een tijdje terug heeft gevolgd. Wetenschappelijk verantwoord is hem toen een motivatietechniek bijgebracht om ondergeschikten op het juiste spoor te zetten. “Luister eens Pierre,” begint hij op zachte toon. Zijn houding heeft als bij toverslag iets vaderlijks. “Als jij zegt dat het een knaller wordt, geloof ik je op je woord. Je hebt in het verleden vaker bewezen dat als jij er zeker van was, het inderdaad een knaller werd.” Hij pauzeert even. Met zijn vingers roffelt hij op het bureaublad. Dit doet hij altijd als hij op het punt staat een gewichtige beslissing te nemen. “Zoals je weet Pierre, ga ik morgen drie weken met vakantie naar Noorwegen. Ik zal iedereen laten weten dat gedurende mijn afwezigheid jij de eindredactie zal voeren voor de edities die in de komende weken uitgebracht gaan worden. Je mag daarvoor mijn werkkamer gebruiken. Het superverhaal kan je opmaken als jou het beste lijkt. Dat komt wel goed. Ik weet het zeker.” Getooid met een glimlach laat Hein zich in zijn stoel achterover zakken. Hij is ervan overtuigd dat hij de motivatietechniek goed heeft uitgevoerd. Onverhoeds staat hij met een luide onverstaanbare kreet op, en strekt zijn ledematen en romp. Het lijkt alsof alle onderdelen van zijn lijf in één enkele klap zijn bevroren. De draaistoel, gelanceerd door een 25
forse tik van de achterkant van zijn benen, rolt naar de raampartij achter hem. Daar komt die met een harde klap tot stilstand, maar dit lijkt hij niet te merken. “Wat zijn de drie formules voor ons succes?” blaft hij gelijk een legercommandant naar zijn totaal verbouwereerde redacteur. Alsof hij met die paar woorden op een knop heeft gedrukt, bevriest ook Pierre terstond van top tot teen. “Nummer één!” brult Hein, “Hoe behandelen wij hoofdrolspelers in onze verhalen?” “Zonder aanzien des persoon. Iedereen is bruikbaar!” krijst Pierre terug. “Nummer twee, wat doen we met halve waarheden?” “Die ronden we naar boven af tot hele waarheden!” “Nummer drie,” besluit Hein, “Wat doen we met waarheden die onder halve waarheden liggen?” “Die vullen we aan met algemene waarheden tot halve, en ronden deze ook naar boven af!” schalt Pierre. Gelukkig hij weet het nog. Een rilling van genot gaat door Heins lichaam. Alles zal weer als vanouds worden. Hij voelt het. Met een zucht gaat hij zitten. Er volgt een doffe klap. Pas als hij zijn benen boven zich in de lucht ziet spartelen, beseft hij dat hij op de vloer ligt, en herinnert hij zich dat zijn stoel er zo-even vandoor is gegaan. Snel krabbelt hij overeind en steekt grijnzend zijn hoofd boven het bureaublad. “Oké Pierre, begin maar gauw, en vergeet niet het nummer waarin de knaller komt te staan naar mijn vakantieadres in Noorwegen te sturen.” Het tempo waarin de rolwisselingen van Hein zich hebben afgespeeld, van gier, via een vader en legercommandant naar uiteindelijk zoiets als een dwaas, lijkt Pierre totaal te hebben verward. Zelfs geen glimlach kan eraf als Hein met zijn rug de vloer treft. Met een: ‘Prettige vakantie Hein,’ verlaat hij de werkkamer. Op zijn knieën wacht Hein tot Pierre de deur achter zich heeft dichtgetrokken. Pas dan richt hij zich weer op. Een 26
vochtplek bij zijn gulp toont, dat hij na maanden eindelijk weer eens zijn opgekropte spanningen heeft kunnen lozen. Ruim twee weken later zit Hein met een halfvol glas in zijn hand en wazige blik in zijn ogen aan een tafeltje in zijn hotelkamer. Bijna ongemerkt tikt de tijd hem door zijn vakantie heen. Hij heeft het weer erg druk gehad. Na afloop van elke vakantie vertelt hij zijn medewerkers, dat een vakantie voor hem eigenlijk geen vakantie is. Hij gebruikt die altijd voor het leggen van nieuwe contacten. Omdat de wijzers van zijn horloge zich aan de bovenkant van de metalen behuizing hebben verzameld, vermoedt hij dat het middernacht is. Maar het kan ook twaalf uur tussen de middag zijn. Hier in het hoge Noorden van Noorwegen weet je dat na het verzwelgen van meerdere glazen rum in de zomermaanden niet meer zo precies. Vandaag zit hij alweer met zijn derde gast te praten. Onvermoeibaar verhaalt hij in willekeurige volgorde over zijn levenservaringen en de successen van Prul. Als hij daarmee klaar is, begint hij er vragen over te stellen. Aan elke gast dezelfde. Hoewel zijn tong merkbaar moeite heeft om de woorden te vormen, lijken zijn gasten het prima te verstaan, want ze zeggen er niets van. “Waarom mijdt iedereen een intieme relatie met mij, of lijkt dat maar zo? Heb ik mijn naam als succesvol hoofdredacteur van een succesvol weekblad misschien tegen? Of is iedereen bang voor mij? Maar waarom dan?” Hij neemt een slok uit het glas, wat een antwoord naar boven doet drijven. “Zouden ze het soms niet leuk vinden, dat ik in beginsel alles wat mij wordt verteld voor Prul gebruik?” Vrijwel meteen tuit hij zijn lippen en schudt het hoofd. “Nee. Wie vindt het nou niet leuk om in een krant of tijdschrift genoemd te worden? Maar wat is het dan wel wat zo tegenzit? Ik heb al tig keer serieus geprobeerd om met iemand samen te leven. Maar elke keer liep het mis… En nog snel ook.” 27
Zijn monoloog stokt even als een harde boer, direct gevolgd door een forse hik, zich door zijn keel naar buiten wringt. “Behalve doordeweeks op de redactie ben ik verder eigenlijk best eenzaam. Ook als ik op vakantie ga. Weet jij misschien waarom niemand samen met mij op vakantie wil? Zo heel veel vraag ik daar toch niet mee?” Een beetje bedroefd brengt Hein een toost uit op zijn geduldig luisterende gast, die hem glazig aanstaart. Jammer dat ook deze, de zoveelste alweer vandaag, hem geen antwoord op zijn vragen geeft. Ontstemd over het voortdurende geworstel van zijn tong en stilzwijgen van zijn tafelgenoot neemt hij een slok. Hij moet de antwoorden op lastige levensvragen altijd zelf geven! Zijn vakantiecontacten geven hem er in ieder geval nooit antwoord op. De enig hoorbare reactie die hij van ze ontvangt, is ‘plop’ als hij hen ontkurkt, en ‘gloeg, gloeg, gloeg’ wanneer hij zijn glas met hen vult. Gelukkig kunnen ze allemaal prima luisteren, en spreken ze hem nooit tegen. Moeizaam manoeuvreert Hein met zijn ene hand het heftig schokkende glas naar het tafelblad, terwijl hij met de andere veegbewegingen voor zijn ogen maakt. Het wordt alsmaar waziger in de kamer. Hierdoor lukt het slechts zelden het natte glas twee keer op dezelfde plek te laten landen. Met het verstrijken van de tijd heeft dat talrijke vochtkringen op het tafelkleed gegeven. Ditmaal mist hij het kleed zelfs totaal en print het glas een verse, natte cirkel op een stapeltje post dat op tafel ligt. Hij kijkt er een poosje naar, en vraagt zich verbaasd af waar dat vandaan komt. Opeens weet hij het weer. Tegelijk met zijn derde gast bracht de kelner ook zijn post. Er zat een grote, per expresse verstuurde enveloppe tussen. Hij herkende die direct, en wist dat daarin het nummer van Prul zat waarop hij al dagen vol ongeduld zat te wachten. Om het spannend te maken, liet hij de enveloppe nog even dicht. Hij had alle tijd. Het was tenslotte vakantie. Lezen kon hij het wanneer het hem het beste uitkwam. Maar door al dat gepraat was hij de komst van het blad helemaal vergeten. 28
Met een ruk grist hij de enveloppe uit de stapel. Een deel van de post valt daardoor op de grond, maar dat kan hem niet schelen. Het duurt even voor hij de weerstand van het verpakkingsmateriaal weet te breken. Een rilling van genot gaat door hem heen als hij het tijdschrift in handen heeft. Ondanks de nogal onscherp ogende letters, haalt hij uit de blikvangende titels van hoofdartikelen op het voorblad meteen de knaller van Pierre. Hoofdredacteur bekend blad pleegt ontucht met jongens Hein bezwijmt bijna van plezier. Eindelijk een sappig verhaal over een van zijn irritante collega's. Hierop wacht hij al jaren. Hij herinnert zich Pierre's twijfel over het gebruiken van deze hoofdrolspeler in Prul. Hij maakte zich natuurlijk zorgen over de reacties die ze uit de hoek van die ellendeling kunnen verwachten. Heel begrijpelijk, want gezien zijn kwalijke handelingen kunnen die weleens zeer fel zijn. Straks Pierre bellen en hem moed inspreken. Zelf hoopt hij vurig op een felle reactie. In het robbertje bek- en penvechten dat erna meestal volgt, heeft hij juist veel zin. Hij zoekt Pierre's artikel op, en begint te lezen. Dit gaat erg moeizaam, omdat de letters binnenin het blad nog onscherper zijn dan op de voorzijde. Eerst vindt hij dat jammer. Maar naarmate hij in het verhaal verder komt, begint hij zich over de slechte drukkwaliteit te ergeren. Dat kan veel beter, weet hij. Zeker aan een artikel als dit had men bij de drukker optimaal aandacht moeten schenken. Veel van zijn leesplezier wordt erdoor vergald. Met het naderen van het einde van het verhaal gaat het lezen nog moeilijker, omdat de letters er zo onscherp zijn dat ze schijnen te bewegen. Ondanks dit schoonheidsfoutje lijkt de meesterhand van Pierre gelukkig weer helemaal terug. Het verhaal is perfect opgebouwd. Een rustig begin met een relaas over hoe men bij toeval achter de feiten kwam, en hierna de spanning opbouwen door die geleidelijk uit de doeken te doen. Ditmaal heeft Pierre het wel erg spannend gemaakt, door een alles 29
onthullend fotografisch verslag op de laatste pagina van het verhaal af te drukken. Daar staat ook pas de naam van de rotzak. Een fotostripverhaal als climax! Wat een schitterend idee! Hein voelt hoe bij het naderen van dat hoogtepunt het bij zijn gulp begint op te bollen. Omdat hij op de laatste bladzijde de naam van de schoft niet snel genoeg kan vinden, begint hij met de fotoreportage. Op de eerste foto ziet hij een man van middelbare leeftijd met twee jongetjes op een grasveld spelen. Niets bijzonders. Op mooie dagen zie je zoiets in alle parken. Het tafereeltje is gesitueerd in een bosrijk gebied met op de achtergrond een meertje. Ook is nog net op de rechterkant van de foto een deel van een blokhut te zien. Even denkt hij dat hij de omgeving kent. Maar vrijwel meteen zet hij die gedachte weer opzij. De foto lijkt gewoon heel erg veel op plaatjes in brochures van doevakanties in de natuur. En die komen allemaal overeen. Op de tweede foto neemt de man de jongetjes bij de hand. Op de derde lopen ze alle drie in de richting van de blokhut. Met precies in het midden de blokhut is op de vierde foto alleen de omgeving te zien. Die opname is vanzelfsprekend bedoeld om het tijdsverloop uit te beelden, dat er achter het gebouwtje iets naars gebeurt. Geniaal! Extra vergroot is de vijfde en laatste foto. Daarop is duidelijk te zien hoe de man zich achter de hut als een beest heeft gedragen. Vanuit de richting van de hut lopen de twee jongetjes huilend voor het monster uit, terwijl ze met pijnlijke gezichten de handen op hun achterwerk houden. Hun achtervolger heeft goed zichtbaar een forse vochtplek bij zijn gulp. De rotschoft… Onbetwistbaar bevestigen de foto's nog eens alles wat in het verhaal staat. Je hoeft dat niet eens te lezen. Die ploert zal vast voor het gerecht komen. Dank zij de foto's is een veroordeling tot een langdurige gevangenisstraf zo goed als zeker. Dit artikel bewijst voor de zoveelste keer hoe belangrijk de sociale functie van hun blad in de samenleving is. Waarom dan toch altijd weer die nare kritieken? Hein krijgt 30
een brok in zijn keel en voelt zijn ogen rap vochtig worden, maar hij vermant zich. Nu alleen nog de naam van die zak. Hein wuift met zijn handen voor zijn ogen, om de sluiers te verwijderen die tekst en foto's wazig maken. De man op de foto's komt hem bekend voor, maar hij kan niet zo gauw op zijn naam komen. Dit hoeft ook niet, want die moet ergens op deze bladzijde staan. Waarom heeft Pierre die zo verstopt? Is dat niet een beetje teveel van het goede?... Wacht, daar staat iets, helemaal onderaan, in grote vet gedrukte letters. HEIN VERMEIDEN, hoofdredacteur van Prul Met een zucht laat Hein het tijdschrift op zijn schoot zakken. Die vent? Wie had dat ooit van hem gedacht? Nu kan hij ook de naam bij het gezicht op de foto's plaatsen. Inderdaad dat is hem... Hij weet nu alles... Hoewel?... Iets in hem zegt, dat hij nog wat heeft gemist. Hij kijkt nog eens naar de foto's,... de onscherpe tekst,… de naam,... en springt op. Verdomme!... Dat is hijzelf!... Onstabiel geworden door wat zijn tafelgenoten hem hebben laten verzwelgen, valt hij onmiddellijk op de vloer. Het tijdschrift vliegt uit zijn hand, fladdert met alle bladzijden uitgeslagen paniekerig een stukje door de lucht, en stort neer in een volle prullenbak. Ogenschijnlijk geschrokken, met de pagina’s wanordelijk naar alle kanten gespreid, lijkt het blad aldaar over de rand te gluren naar wat er verder gaat gebeuren. Het duurt een poosje voor Hein weer weet waar hij is. Waarom hij op de grond ligt, is hem niet duidelijk. Maar hij maakt van de gelegenheid gebruik zijn geheugen te raadplegen, om na te gaan waar en wanneer de foto's genomen kunnen zijn. Dit lukt. Een maand of twee geleden maakte hij op een warme dag een wandeling in een bos. Waar precies, weet hij alleen niet meer. Bij een meertje, met ernaast een groot grasveld en 31
hierop een blokhut, ging hij op een bank zitten. Vlak voor hem speelden twee jongetjes op het gras. Naast hem op de bank hield hun moeder het duo in de gaten. Omdat hij zich het gebeurde nog maar in flarden kan herinneren, weet hij niet zo gauw hoe hij in contact met hen kwam. In ieder geval gebeurde dat, en was hij op een gegeven moment met de jongetjes en hun moeder verstoppertje aan het spelen. Toen de moeder aan de beurt was om te gaan zoeken, nam hij de twee ventjes bij de hand, en verstopte zich met hen achter de blokhut. Onverwacht haalden ze daar elk een waterpistool te voorschijn en vuurden salvo’s waterstralen richting zijn kruis. Niet blij met die natte traktatie verkocht hij ze allebei een tik op hun achterwerk, waarop ze huilend naar hun moeder renden. Razend was ze. Hij ging even kwaad meteen naar huis. Hein probeert het gewenste gezag te krijgen over zijn op de hotelvloer verspreid liggende lichaamsdelen. Als dat is gelukt, staat hij op. Op de een of andere manier moet hij het drietal zien op te sporen. Alleen zij kunnen zijn versie van het gebeurde bevestigen. Makkelijk zal dat niet gaan, omdat het volledig vreemden voor hem waren. Een bijkomend probleem is nog dat ze alleen Frans spraken, en dus misschien niet eens in Nederland wonen. Nu herinnert hij zich weer dat hij degene was die contact had gezocht, omdat hij wilde tonen hoe goed zijn Frans was. Waarom moet hij ook steeds met zijn talenkennis leuren? Hij besluit voortaan wat voorzichtiger daarmee te zijn. De hersenen van Hein hebben altijd grote moeite om herinneringen vast te houden als ze zijn doorweekt met alcohol. Het ophalen van de ene herinnering verdringt dan steevast een ander. Door zich te herinneren waar en wanneer de vervelende geschiedenis met moeder en zonen zich heeft afgespeeld, weet hij niet meer in welk blad dat stond. Hij weet alleen nog, dat een op sensatie belust tijdschrift een leugenachtig verhaal over hem heeft gepubliceerd. Hoe durven ze! Schandelijk is dat! Zoiets zou verboden moeten worden! Zulke leugens opschrijven, is pornografie in de letterlijke 32
betekenis van het woord!… Waar is dat verdomde pornoblad trouwens gebleven?… Hein kijkt verwilderd om zich heen, maar ziet niets op de grond liggen. De gedachte dat zo’n blad eigenlijk in de prullenbak hoort, kanaliseert zijn blik naar het wensdoel in de hotelkamer… Hoe is het mogelijk. Daar is het al terecht gekomen. Dat kan uiteraard niet beter! Het liefst zou hij het erin willen laten liggen, maar omdat hij niet meer weet hoe het heet, moet hij het er toch eventjes uithalen. Zigzaggend wankelt hij naar de prullenbak, en schept de kleurrijke papierchaos eruit. Het duurt even voor hij het voorblad heeft gevonden. Een deel ervan is afgescheurd. Precies door de naam van het blad. Alleen de letters Pr staan er nog op. Hij rommelt wat in de prullenbak, maar kan het ontbrekende deel niet vinden. Een echt probleem lijkt het niet. De naam zal wel Privaat of zoiets zijn. Er zijn meer bladen van kwalijk allooi die cryptisch het woord privé als benaming voeren. Vermoedelijk is het een nieuw tijdschrift, dat een vliegende start wil maken door hem, hoofdredacteur van het succesvolle blad Prul, een hak te zetten. Maar dat zal ze niet lukken! Hein besluit onmiddellijk Pierre te bellen. Hij moet een kort geding gaan voorbereiden tegen de schoft die het artikel heeft geschreven. Hij weet vast hoe het verfoeide blad heet, en wie het uitgeeft. Tenslotte heeft hij het naar zijn vakantieadres gestuurd. Waarschijnlijk om hem te waarschuwen. Prima kracht die Pierre. Meer nog dan zijn nietsontziende pen heeft Hein altijd zijn loyaliteit gewaardeerd. Op weg naar de wandtelefoon aan de andere kant van de kamer valt hij nog keer. Als hij na enkele verwarde momenten weer weet waar hij is, vraagt hij zich af wie telkens de wereld onder hem wegslaat. Op zich heeft hij best bewondering voor zo'n prestatie, maar twee keer hoeft niet. Het begint dan vervelend te worden, vooral omdat het hem zoveel moeite kost om weer op te staan, en zich te herinneren wat hij wilde doen.
33
Omdat hij alleen zijn eigen telefoonnummer op de redactie uit het hoofd kent, toetst hij dat in. Vandaar kan zijn secretaresse hem met Pierre doorverbinden. “Met Pierre,” klinkt het onverwacht aan de andere kant van de lijn. Het proces van verdringing van de ene herinnering door een andere is in Hein een continu gebeuren. Ditmaal gaat de herinnering van zijn telefoonnummer ten koste van de herinnering dat Pierre zijn werkkamer mocht gebruiken. Hij is daardoor zo verrast hem meteen aan de lijn te krijgen, dat hij opnieuw zijn evenwicht verliest. Voor de derde keer toucheren zijn moleculen de hotelvloer. Omdat hij onderweg daarheen de telefoonhoorn nog even vast heeft, weet hij net ‘Met Hein!’ erdoor te lallen. Een fractie van een seconde later ligt hij op de grond. Boven zijn hoofd beweegt de hoorn met de stem van Pierre erin gevangen heen en weer, gelijk de slinger van een staartklok. “Hallo! Hein ben jij dat? Hallo! Hein!” Hein probeert weer te weten te komen waar hij zich bevindt, en wat hij op de grond doet. Boven hem hoort hij een stem. “Hein ben jij dat?... Hallo Hein!...” De stem lijkt rondom zijn hoofd te cirkelen. Met een schok beseft hij dat de stem die hem roept van God moet zijn. Hij begrijpt nu ook wie tot drie maal toe de wereld onder hem heeft weggeslagen. Alleen God kan dat. Die probeert hem misschien van zijn aardse bestaan los te maken! Als dat zo is, heeft het vast te maken met het artikel in Prul over de kardinaal die hét met Hem had gedaan. God vindt het waarschijnlijk niet leuk dat ze die wulpse daad ongevraagd hebben gepubliceerd, en is erachter gekomen dat hij de hoofdredacteur van Prul is. Nu moet hij boeten. Met gesloten ogen en zijn gezicht naar boven gericht, begint Hein spijt te betuigen. Omdat hij niet weet in welke taal je dat het best kan doen, doet hij dat zekerheidshalve in alle talen die hij kent. Ook enkele Latijnse kerkspreuken die hij zich van vroeger herinnert, mengt hij er doorheen. Hij be-
34
zweert God dat hij weer snel van een van zijn fanclubs lid zal gaan worden en dagelijks bidden. Pierre kan de vloed woorden in al die talen niet volgen, en wacht geduldig tot het afgelopen is. Op de redactie hebben ze eerder last gehad van zoiets. Storingen in het internationale telefoonnet blijken dat altijd te zijn. Als er even een stilte valt, probeert hij het opnieuw. “Hallo, Hein! Met Pierre hier. Hallo. Met Pierre.” Uitgeput van zijn lange spijtbetuiging ligt Hein ruggelings op de grond hijgend bij te komen. Boven hem ziet hij iets heen en weer slingeren. Hij herkent erin de telefoonhoorn en meteen erna de stem van Pierre. Hij is dus nog op aarde. God geeft hem kennelijk een herkansing. Hij krabbelt overeind, pakt de hoorn, en giet voor de tweede keer een vloed woorden door het net. Ditmaal alleen Nederlandse. Hij vertelt iets over een onjuist verhaal met hem als zondebok in een pornoblad, contacten met God, een kardinaal met wie hij hét heeft gedaan, en zijn oprechte spijt dat het allemaal ongevraagd in Prul heeft gestaan. Zonder Pierre de kans te geven om naar meer uitleg te vragen, raast Hein door over de onjuistheid van het roddelrelaas. Alleen hij weet wat er werkelijk is gebeurd, maar wil dat pas later vertellen. Intussen moet Pierre wel de procedure voor een kort geding opstarten, zodra hij weet wie de rotzak is die het artikel heeft geschreven, en hoe het blad heet waarin het staat. Gedwongen door ademnood stopt hij abrupt. Dit geeft Pierre de kans om te vertellen wie het verhaal heeft geschreven en in welk blad. Maar Hein hoort dat niet, omdat hij het luisterdeel van de hoorn naast zijn oor heeft geplaatst, en dit niet opmerkt. Hierdoor worden de woorden van Pierre voor hem onverstaanbaar gemompel. Nu denkt Hein dat er iets mis is met de telefoonverbinding, waardoor Pierre misschien niet heeft verstaan van wat hij zoeven zei. Luid schreeuwend herhaalt hij dat deels. Hij weet zich niet alles meer te herinneren. Hein draagt Pierre nog eens nadrukkelijk op zo snel mogelijk de procedure voor een kort geding te beginnen. Alleen wil hij bij nader inzien niet 35
de maker van het artikel, maar de hoofdredacteur aanklagen. Nu God voor het ongevraagd plaatsen van het artikel over de kardinaal hem ter verantwoording heeft geroepen, is dat voor hem een teken dat elke hoofdredacteur zich voor zulke handelwijzen moet verantwoorden. Maar hij wil meer straf voor die schoft. Daarom draagt hij Pierre een tweede taak op. Met zijn scherpe pen moet zijn sterreporter een vernietigend stukje schrijven over de leugens van die rotzak, en de rechtszaak die in verband daarmee wordt aangespannen. Een artikel der wrake moet het worden. Dit dient nog in het eerstkomende nummer van Prul te komen, wat al over drie dagen is. Veel tijd geeft hij Pierre dus niet, maar hij is er zeker van dat zijn discipel dat kan, moedigt Hein de luisteraar aan de andere kant van de lijn aan. En omdat hij op de dag dat deze wraakeditie in de kiosken komt te liggen erbij wil zijn, voegt hij nog toe, heeft hij besloten vervroegd naar huis terug te komen. Als hij uitgesproken is, hangt Hein meteen de telefoonhoorn op, en stort zich misselijk en moe van de inspanningen op bed. Met zijn oogleden stijf samengeknepen, vraagt hij zich af waarom God van alle zondaren hem heeft uitgekozen om de wereld te verbeteren. Doet hij op dat punt met Prul soms niet genoeg? Hein denkt dan aan Pierre. Met als geheugensteun de tape waarmee om juridische redenen op de redactie elk telefoongesprek wordt opgenomen, kan hij nog eens beluisteren wat zijn chef zo-even allemaal heeft gezegd. Loyaal als Pierre is, zal hij hierna vast en zeker doen wat hem is opgedragen.
36
DAGDROMEN
Het is maandagmorgen en de eerste dag van de maand. Maar verder is het een ochtend als op elke andere werkdag, wat het stadse straatbeeld de gebruikelijke aanblik geeft. Gedreven door een onzichtbare macht stromen, deels ingeblikt in auto’s, bussen en trams, massa’s mensen door straten, gelijk regenwater na een wolkbreuk door goten. Een portie van die vloed spoelt kantoorgebouwen binnen, waar in een cyclisch proces van problemen scheppen en oplossen de tijd die dit kost, wordt omgezet in loon. Op de hoofdafdeling Druck Beleid van het Ministerie van Belangrijke Zaken spoelt vandaag als eerste Hardy Wercker aan. Dit is niets bijzonders. Bijna elke dag blaast hij als eerste de werkruimtes hier weer wat leven in. Hardy is de jongste beleidsmedewerker op de afdeling, en nog niet zo lang in dienst. Elke ochtend gaat hij opgewekt aan de slag. Met frustrerende teleurstellingen, die zijn collega’s belangrijk minder monter de werkdag laten beginnen, heeft hij nog weinig te maken gehad. Hardy weet inmiddels wel, dat je voor het maken van een carrière meer moet doen dan alleen je werk goed verrichten. Belangrijk is ook, dat je veel je gezicht laat zien en je stem horen. Hiervoor moet je elke ochtend als een van de eerste medewerkers aankomen, en aan het eind van de dag als een van de laatste vertrekken. Niet te opvallend, maar wel duidelijk, hoef je er dan alleen nog voor te zorgen dat je bazen dat merken. In bijna elke organisatie gaat dat op die manier. Omdat alle carrièremakers, aankomende en gevorderde, zich aan dat tijdritme houden, kan je alleen zo laten zien hoe belangrijk het werk voor je is. Door laat weg te gaan, kan je ook nog tonen dat je een
37
carrièrekoffertje vult met werk. Met deze handeling kan je je werklust nog eens extra etaleren. Het tonen van werklust draagt bij aan het inschalen van je loyaliteit; de karaktereigenschap waarop je waarde voor het werk wordt beoordeeld en beloond. Dus doet Hardy ijverig mee aan die rituelen. Door zijn intelligentie en nog onbedorven plezier in zijn werk, lukt het hem efficiënt en zonder stress zijn tijd in te delen, en is hij altijd snel klaar met zijn taken. Dit geeft hem veel tijd voor het leggen van sociale contacten. ‘Netwerken’ wordt dit meestal genoemd. Omdat hij dat ongedwongen op alle hiërarchische niveaus doet, mag iedereen hem graag. Aangekomen in zijn werkkamer, zet hij zijn koffertje op het bureau en opent het. Hij haalt er een stapeltje paperassen uit, en legt het op een hoekpunt van het bureaublad. Hierna zet hij de computer aan, om te zien of iemand geprobeerd heeft hem te bereiken. Als gewoonlijk op maandagmorgen verschijnt er een ‘geen berichten’-boodschap op het scherm. Even lijkt hij teleurgesteld. Maar nadat hij een bloknoot uit zijn bureaulade heeft gevist om de stafvergadering van later in de ochtend voor te bereiden, kijkt hij weer opgewekt. Kort erna druppelen alle andere afdelingsmedewerkers binnen. Van hen is Hielard Licker de eerste. Hijgend en zwetend peest hij zijn kamer in, doet snel zijn jas uit, en zet de computer aan. Zonder zich te bekommeren wat er op het scherm staat, loopt hij naar een legkast, grist er naar willekeur stapels papier uit, en ploft ze op zijn bureau. Meteen erna opent hij zijn koffer en giet de totale inhoud op de papierstapels, waardoor het bureaublad dreigt over te lopen. Met een zucht laat hij zich dan op zijn bureaustoel zakken. Glimlachend kijkt hij tegen de papierheuvel aan. Hij is klaar om Peter, het hoofd van de hoofdafdeling, te laten zien dat hij als plaatsvervangend hoofd alweer druk bezig is. Een levendig gekwetter kondigt de komst van de afdelingssecretaresses Dolly Niedurf en Feike Knauw aan. Omdat ze 38
vlak bij elkaar wonen, komen en vertrekken ze meestal samen. Voor Dolly is die saamhorige in- en uittocht echter ook bittere noodzaak. In de gang waar de werkkamers van alle collega’s liggen, bevindt zich een plek waar ze altijd bang wordt, en in haar eentje niet durft te komen. Feike weet dat, en ook waarom. Het epicentrum van Dolly’s angst ligt drie deuren voor de secretaressekamer. Altijd wanneer ze dat nadert, slaat ze wit uit. Bij het passeren van de onheilsplek is ze soms zo verstijfd, dat het haar moeite kost om vooruit te komen. Feike is daar al zo aan gewend dat ze het nog amper merkt. Vandaag gaat het niet anders. Als Dolly met houterige benen de onheilsplek passeert, en vanuit haar ooghoeken de kamer ingluurt, blijkt dat ze zich kan ontspannen. Het grijpgrage gevaar is er niet. Voorlopig heeft ze rust, en als het ziek is zelfs de gehele dag. Elke ochtend weer hoopt ze dat; als een ware feestdag voelt het dan voor haar aan. Het grijpgrage gevaar is gehuisvest in het lijf van jonkheer Claude-Jacques Van Broeck Uith Tot Broeck Inn. Een begin dertiger, en nazaat van een in bezitsverval geraakt adellijk geslacht. Omdat de familie een welluidend Franse achternaam moet ontberen, troost men zich met Franse voornamen. Overtuigd van zijn superioriteit als man, verdubbeld door zijn adellijke afkomst, is voor hem een vrouw niet meer dan lucht. Omdat hij onbeperkt lucht mag inademen om in leven te blijven, mag hij dus ook onbeperkt vrouwen nuttigen voor andere levensbehoeften, meent hij. Elke vrouw die zich binnen handbereik bevindt, komt voor consumptie in aanmerking. Ingetogen, en zelfs overduidelijke signalen van ongenoegen dringen nooit tot hem door. Alleen hele harde uitingen van afkeer lukken dat af en toe. Dolly heeft nog geen passend afweermiddel gevonden om hem van haar af te houden. Tot haar verdriet is ze uitgerust met onpletbaar grote borsten. In het zichtveld van zijn ogen activeert dat koppel altijd zijn handen als Feike er niet is. Wanneer hij dan ‘toevallig’ binnenkomt, omklemt hij ze. Om de omvang te meten, grapt hij steevast. Bijna kokhalzend 39
blijft zij dan zwijgend met afgewende blik zo stil mogelijk zitten; bang dat een beweging of woord hem kan aansporen om zijn handen naar andere delen van haar lichaam af te laten afreizen. Als Feike na zo’n beproeving weer terug is, barst ze soms in tranen uit. Telkens weer probeert Feike haar ervan te doordringen, dat alleen hard blaffen of een flinke dreun hem weg kan houden. Maar tot nu toe heeft Dolly haar raad niet in daden weten om te zetten. Zoals Feike zich verweert, kan ze gewoon niet. Feikes verweer is niet elegant, maar het werkt. De eerste keer dat Claude-Jacques zijn handen over haar lichaam wilde laten exerceren, schold ze hem meteen luidruchtig de huid vol. Een paar keer moest dat over. Hierna bleef hij uit haar buurt. Niet omdat hij onder de indruk was van haar weerbaarheid, maar omdat hij haar een ordinair wijf vond, zei hij na zijn laatste poging. Maar dat kan Feike niet schelen. Als vrouw moet je voor jezelf op kunnen komen. Hoe, doet er niet toe. Manlijke collega’s helpen je toch niet als een van hen plakkerig bezig is. Misschien pas als je verkracht wordt. Haar scepsis over het krijgen van hulp baseert ze op de in haar ogen laffe houding van de andere mannen op de afdeling. Tot nu toe hebben die enkel met pesterige opmerkingen laten merken wat ze van het nieuwsgierige gedrag van Claude-Jacques vinden. Ondanks haar ongenoegen over hun laffe houding, moet ze wel erkennen dat het niet altijd duidelijk is of hulp wel nodig is. Er zijn helaas nogal wat vrouwen die de aandacht van manlijke collega’s leuk vinden, en zich in het openbaar laten aanraken. Ook op intieme plekken. Niet zelden lokken ze die handelingen zelfs uit. Het gedrag van Claude-Jacques kwam ook eens op een afdelingsfeest bij hem thuis ter sprake. Hoewel hij Dolly heel nadrukkelijk had gevraagd om te komen, deed ze het niet. Feike bleef eveneens weg. Omdat hij nog in zijn ouderlijk huis woont, was als enige vrouw zijn moeder aanwezig, freule Van Broeck Uith Tot Broeck Inn, geboren Kuisch en Zeer Domm. In bedekte termen kreeg ze van zijn manlijke colle40
ga’s wat over het kleverige gedrag van haar zoon te horen. Ze toonde zich oprecht verbaasd dat ‘haar Claude’ zich nog met zulke kinderachtige spelletjes bezighield. Zwaan Kleef Aan, onthulde ze, was voor ‘haar Claude’ in zijn kinderjaren altijd een favoriet spelletje. Sindsdien werd Claude-Jacques als hij weer eens klef bezig was geweest met een geneuriede passage uit Tjchaikovsky’s ballet ‘Zwanenmeer’ geconfronteerd. Hoewel als kritiek bedoeld, glom hij dan van plezier. Hij beschouwde het als een blijk van waardering voor zijn handvaardigheden. Een vermoeide tred op de gang kondigt de komst van Peter Prinsepel aan. Zijn ondergeschikten noemen hem meestal ‘Baas Piet’. Alleen Hielard niet. Peter is al jaren het hoofd van de afdeling, maar doet dit allang niet meer met plezier. Alleen van zijn promotie, en een korte periode erna, heeft hij genoten. Iedereen op de afdeling weet dat. Het schuifelende geluid van Peters voetstappen lijkt in Hielard een schakelaar om te zetten. Hij springt onmiddellijk op, en loopt naar de gang. In de haast struikelt hij, waardoor hij een buiging voor Peter lijkt te maken. Terwijl ze samen oplopen, stort Hielard een vloed aan onderwerpen over Peter heen. Allemaal hebben ze iets met het werk van doen. Kennelijk maken ze Peter bewust van zijn positie, want hij perst zich rap in een baaswaardige houding. Van een gebogen rug naar een rechte, met het hoofd fier overeind op de schouders. Druk delibererend, verdwijnen ze in zijn werkkamer aan het eind van de gang. Zo’n beetje als laatste brengt Dagmar Dromer de afdeling op volle werksterkte. Zichtbaar afwezig wenst hij zijn kamergenoot Hardy een goedemorgen, nadat deze dit als eerste heeft gedaan. Hardy is hem bijna altijd voor met de ochtendgroet. Dagmar zet zijn koffertje naast het bureau, gaat zitten, en staart een poosje bewegingsloos voor zich uit. Omdat het bureau van Hardy recht tegenover het zijne staat, ziet hij dat zijn kamergenoot alweer druk bezig is. Zo41
dra Hardy achter zijn bureau zit, gaat hij altijd hard aan het werk. Daarom heeft hij hem de bijnaam Hardy Werker gegeven. Hij heeft al zijn collega’s op de afdeling een bijnaam gegeven; ook zichzelf en enkele erbuiten. Alle bijnamen zeggen iets over het gedrag of karakter van de betreffende personen. Omdat veel mensen in zijn omgeving hem vaak in vertrouwen nemen, weet hij van de meeste vrij goed hoe ze ongeveer in elkaar steken. Hij gebruikt hun bijnamen uitsluitend in gedachte. Alleen thuis noemt hij ze soms hardop. Hoewel hij zijn best heeft gedaan voor iedereen een zo positief mogelijk klinkende naam te bedenken, is dit niet gelukt voor Hielard en Claude-Jacques. Daarvoor zijn het veel te grote eikels. “Koffie!” Feikes stem schalt door de gang. Elke dag rond negen uur gaat iedereen in de secretaressekamer koffie drinken. Alleen Hielard komt nooit. Ditmaal blijft ook Peter weg. Dat heeft te maken met een bijzondere gebeurtenis die straks tijdens de stafvergadering plaats zal vinden. Ze gaan dan kennis maken met de eerste vrouwelijke beleidsmedewerker van de afdeling, die deze eerste dag van de maand hier haar werkzaamheden zal beginnen. Al dagen is ze het belangrijkste gespreksonderwerp, waaraan vooral Feike veel plezier beleeft. Alleen zij, Peter en Hielard kennen persoonlijke details over haar, en weten hoe ze er uitziet. De rest van de afdeling heeft van alles geprobeerd om meer informatie uit haar los te krijgen. Maar met een hoop misschien antwoorden is ze erin geslaagd niets los te laten, en de nieuwsgierigheid op te voeren. Enkel Dolly heeft ze alles verteld, maar die doet of ze van niets weet. Hoewel de staf nog geen twee uur weg is, staan voorzichtig lurkend aan hun kopje koffie Ted Waetter, Priet Praater, Otto-Hans Brugman, Janus Gladt, Claude-Jacques, Hardy en Dagmar, als een team ondervragers rondom Feike. Het blijft een spannend spel om op de valreep alle beschikbare kennis over de nieuwelinge bij haar te ontfutselen. 42
“Volgens mij heb je het allemaal verzonnen en zien we straks gewoon weer een vent,” zegt Dagmar, “Op zich kan ik het best waarderen als straks blijkt dat je ons tuk hebt gehad. Alleen verwacht ik zoiets op 1 April.” “Ha, je spreekt jezelf daarmee tegen,” zegt Feike snel, “Nee, het is dit keer geen kerel. Het is de enige zekerheid die ik jullie zal geven. Onze afdeling zal straks een stafmedewerkster rijker zijn. En dan bedoel ik echt rijker!” Het laatste woord beklemtoont ze, terwijl ze wantrouwend naar Claude-Jacques kijkt. Al weken verwacht ze bij hem een soort pavlovreactie. Hoewel hij met de anderen heeft meegedaan met de vragenuurtjes over de nieuwe medewerkster, kunnen volgens haar de details die alle andere collega’s graag willen weten hem niet echt boeien. Voor hem moet het voldoende zijn dat de nieuweling een vrouw is. Iedereen op de afdeling weet dat Feike van hem walgt, en ze zich niet meer kan voorstellen dat ze in haar begintijd op de afdeling een poosje medelijden met hem had. Dit kwam omdat zijn linkeroog vaak knipperde. Een zenuwtrek dacht ze eerst. Ze kreeg argwaan toen ze in de gaten kreeg, dat hij dat gebrek uitsluitend in aanwezigheid van vrouwen had. Na een poosje moest ze tot haar afgrijzen concluderen, dat hij telkens krampachtig probeerde te knipogen. “Jou kennende Feike, wil je ons het apelazarus laten schrikken. Je houdt ons teveel aan het lijntje. Ze heeft dus vast en zeker een snor, ruig behaarde armen en benen, en verreweg de breedste schouders van ons allemaal. En niet te vergeten, een flink ontwikkelde biceps,” probeert Ted. Over vrijwel alle onderwerpen die op de afdeling ter sprake komen, weet Ted altijd wel iets, en laat dit merken. Maar over het gaande gespreksonderwerp weet hij nagenoeg niets. Als altijd probeert hij dan van alles om daarin verandering te brengen. Ditmaal meer dan ooit, omdat hij met de nieuwelinge de werkkamer gaat delen. Het zit hem behoorlijk dwars dat hij niets meer weet dan dat zijn aanstaande kamergenoot een vrouw is.
43
“Misschien,” antwoordt Feike voor de zoveelste keer, “Zo’n biceps zou haar hier trouwens best weleens van pas kunnen komen!” Ze gluurt vanuit haar ooghoeken andermaal naar ClaudeJacques, omdat die opmerking alleen voor hem is bedoeld. Maar hij is immuun voor het venijn waarmee Feike hem bij gelegenheid injecteert, en reageert niet. “Kijk, ik kan begrijpen dat je haar niet wil beschrijven. Ik zou daar ook moeite mee hebben, omdat er onvermijdelijk altijd iets van een eigen oordeel inzit. Maar je kan ons nog minstens haar naam noemen, want zelfs dat heb je niet gedaan. Je zegt dan verder niets over haar uiterlijk, of de indruk die jij van haar karakter hebt, en ...”, pleit Otto-Hans, maar hij wordt door Feike onderbroken. “Ho, laat maar OH. Dat wil ik nog wel vertellen. Voor de helft dan; haar voornaam.” Feike reageert snel om Otto-Hans af te remmen voor hij niet meer te stoppen is. Op de afdeling noemt iedereen hem OH, omdat ze zijn naam te lang vinden, en hij bij alles wat hij zegt altijd zoveel woorden nodig heeft. Dikwijls verzuimt hij dan te vertellen waarover hij het heeft. Dagmar en Ted hebben hem eens voorgesteld om in de politiek te gaan, omdat meer dan in een kantooromgeving zulke verbale capaciteiten daar uitzicht geven op een glanzende carrière. Maar Otto-Hans lukt het tot nu toe niet met veel praten carrière te maken. Opmerkelijk vaak snoeren Peter en Hielard hem de mond. Niet omdat hij als veelprater hen stoort, want zijzelf blinken evenmin uit in bondig taalgebruik. Ze hebben elk een eigen reden om hem aan banden te leggen. Iedereen op de afdeling weet welke. Zo meent Peter altijd in tijdnood te zitten. Daarom houdt hij de gespreksbijdragen van alle beleidsmedewerkers kort, behalve als hijzelf of Hielard aan het woord is. Hielard irriteert zich aan Otto-Hans, omdat hij er openlijk voor uit durft te komen dat hij homoseksueel is. Alle andere collega’s op de afdeling prijzen hem juist voor die openheid. Alleen moeten ze niets hebben van zijn oeverloze geouwehoer. Het is 44
altijd de kunst om in de gaten te hebben wanneer dat dreigt te gaan gebeuren, en hem dan tijdig afremmen. Feike doet dat precies op het juiste moment. “Maar dat is echt het laatste wat ik verklap. Die twee uurtjes kunnen jullie toch nog wel wachten?” Met een glimlach om de mondhoeken kijkt ze de kring rond. “Ze heet Claire van haar voornaam. Haar achternaam krijgen jullie straks te horen, want verder zeg ik echt niets meer over haar. Punt.” Omdat ze weten dat Feike dat meent, berust iedereen zich erin, ook al zijn ze niets wijzer geworden. Alleen ClaudeJacques, voor wie behalve signalen van ongenoegen ook tact een onbekend begrip is, probeert het nog eens. “Kan je echt niet nog een heel klein tipje van de sluier oplichten?” vraagt hij met een glinstering in zijn ogen. Dolly rilt, en buigt haar hoofd voorover. Feike bijt op haar lippen. Terwijl haar ogen vuur schieten, antwoordt ze: “Zodat jij de rest kan oplichten zeker. Die kleffe handjes van jou jeuken natuurlijk al! Kan jij een vrouw wel als iets anders zien dan uitsluitend een stuk vlees?” Claude-Jacques fronst zijn wenkbrauwen, als vindt hij het raar dat iemand achter zoiets vanzelfsprekends een vraagteken kan zetten. Als Priet de ‘afdeling’-passage uit Het Zwanenmeer begint te neuriën, schiet iedereen in de lach. Claude-Jacques ook, die dat duidelijk weer als blijk van waardering voor zijn kleverige vaardigheden uitlegt. Op dat moment komt Hielard binnen. “Zo is het genoeg mensen. Aan de slag. Straks op de staf kan er verder gepraat en koffie gedronken worden... enne...” Met zijn blik glijdt hij langs de kring, en blijft bij Dagmar steken. “Ja, jij Dagmar. Peter wil jou spreken.” Nog geen kwartier later zet Dagmar zich achter zijn bureau. Hij laat zich onderuit zakken, en kijkt naar de lege bureaustoel tegenover hem. Vermoedelijk is Hardy weer eens op sociale excursie. Dit komt hem goed uit, want zo blijft hijzelf 45
ook een poosje onzichtbaar. Het gesprek met Baas Piet heeft weer eens de denkstof doen opdwarrelen, die hem vaker aan zijn omgeving onttrekt. Voor de zoveelste keer heeft Peter hem een taak opgedragen waarvan hij noch de inhoud, noch het doel duidelijk kon maken. De vage opdracht doet vermoeden, dat van ergens boven in de organisatie een nog vagere opdracht is gedropt. Dit gebeurt dagelijks. Na wat stuiteren op lagere niveaus, komt die uiteindelijk op het bureau van een stafmedewerker terecht, en wordt verwacht dat die er wat mee gaat doen. Wat precies, weet niemand. Dat mag de getroffene uitzoeken. Ditmaal is hij de pineut. Dagmar zucht, en kijkt door het raam naar buiten. Voor hij er erg in heeft, gebeurt weer wat hij altijd probeert te verhinderen; zij het niet fanatiek. Zijn geest maakt zich los van zijn lichaam, en zweeft door de dubbele beglazing naar de rest van de wereld. Daar heeft Stansys iedereen in een stevige houdgreep. Evenals hier op de afdeling. Stansys is voor hem de bijna stoffelijke verwezenlijking van het netwerk van menselijke denkpatronen. Hij heeft dat de naam Standaard Systeem gegeven, of kortweg Stansys. Als een monsterlijk fluïdum beheerste dat al het handelen van de mens. Dagmar heeft zich altijd afgevraagd, of hij de enige is die zich bewust is van het bestaan van het onzichtbare gedrocht. Maar omdat hij nimmer enig signaal heeft ontvangen dat iemand iets over dat monster weet, zwijgt hij over het bestaan ervan. En een monstrum is Stansys wis en zeker. Behalve de mensheid houdt het ook de natuur in een houdgreep. Als je het heerszuchtige karakter van Stansys wil veranderen, moet je de optelsom van menselijke denkpatronen veranderen. Pas dan krijg je een kans op het scheppen van een maatschappij in de samengestelde betekenis van het woord: op maat en schappelijk. De geest van Dagmar dwaalt alsmaar verder weg. De wereld uit, de kosmos in. Vanuit dat perspectief kan hij Stansys optimaal observeren en beoordelen. Maar ook plannen ma-
46
ken om het verregaand aan te passen. Eenzaam blijven zijn lichaam en Peters opdracht achter. “Hé Dagmar, waar zijn jouw gedachten?” hoort hij Hardy opeens vragen. Hardy zit al achter zijn bureau. Een beetje onthutst veert Dagmar overeind. Hij heeft niets van zijn terugkomst gemerkt. “Ik krijg ze wel weer te pakken hoor,” grapt Dagmar. Met een hand maakt hij een graaibeweging in de lucht, en als vuist samengebald dirigeert hij die naar zijn hoofd. “Zo, ze zijn weer terug.” “Dat is mooi op tijd voor de staf. Ga je mee kennismaken met onze nieuwe collega?” Als altijd opgewekt, pakt Hardy een balpen en bladert even door de notities die hij vanochtend heeft opgeschreven. Dagmar kijkt op zijn horloge. Bijna elf uur. De halve ochtend is hij bezig geweest met het verbeteren van Stansys. Hoewel hij dat een nuttiger bezigheid vindt dan wat hij hier hoort te doen, gebeurt het te vaak. Hij lijkt er niet goed grip op te hebben. En voor zijn salaris moet hij hier toch iets doen aan werk dat van hem verwacht wordt. Bovendien, als hij echt bij wil dragen aan de verbetering van Stansys moet hij hier wel zien te overleven. Hardy en Dagmar lopen hun kamer uit. Op de gang blijken zo’n beetje alle collega’s tegelijk tevoorschijn te komen, alsof er een gong heeft geklonken. Meestal verschijnt iedereen met soms minutenlange tussenpozen op de staf. De oorzaak van het punctuele gedrag staat, geflankeerd door Peter en Hielard, verlegen naar de binnenkomers te kijken. Breed glimlachend, ziet Peter hoe de uitdrukkingen op hun gezichten van benieuwd omslaan naar aangenaam verrast. Schuin achter de nieuwelinge ziet ook Feike de omslag, en glundert. Zichtbaar onzeker op wie zijn ogen ditmaal zijn gericht, staat Dolly veilig achter Feikes rug de kwijlende blik van Claude-Jacques te ontwijken. De tengere gedaante van de nieuwelinge kan dat niet, omdat haar postuur onge47
veer het tegenovergestelde is van de schets die Ted vanochtend maakte. Peter neemt het woord. “Wel mensen, dit is Claire. Vanaf vandaag zal ze onze afdeling weer op sterkte brengen, en de taken van Sjef Steiger op zich nemen. Hij is alweer bijna twee maanden weg, en we hebben Claire dus hard nodig. Vanwege de grote werkdruk op onze afdeling hoop ik dat ze minder haast heeft bij het beklimmen van de organisatieladder dan Sjef.” Allemaal lopen ze hierna bij haar langs, om met een handdruk en prevelen van voor- en achternaam kennis te maken. Omdat Peter vergeten is haar achternaam te noemen, krijgt iedereen dit pas bij het handen schudden te horen. Met een brede glimlach kijkt Feike naar het kennismakingsritueel. Als Claude-Jacques aan de beurt is, houdt hij veel langer dan de anderen haar hand vast. Kundig weet hij dat te camoufleren door als enige een korte toespraak te houden. “Claire, ik ben Claude-Jacques. Mijn achternaam zal ik weglaten, anders loopt de staf te lang uit. Ik denk dat ik namens ons allemaal spreek als ik zeg dat we erg blij zijn jou in ons midden te hebben. Hartelijk welkom.” Terwijl hij spreekt, fronst Claire even haar voorhoofd. Omdat hij niet de laatste in de rij is, moet hij noodgedwongen haar hand weer loslaten. Dit schijnt moeite te kosten, want hoewel hij is uitgesproken, houdt hij die nog even vast. Niemand lijkt er iets achter te zoeken. Alleen Feike en Dolly laten merken dat ze iets vermoedden. Dolly rilt. In haar oren moeten zijn woorden als een bezweringsformule hebben geklonken. Feikes hoofd kleurt rood. Ze lijkt op een zeker moment naar voren te willen stappen, met als vermoedelijk doel de hand van Claire bevrijden. Maar Claire doet dat heel kalm zelf. Als iedereen langs is geweest, stelt Peter voor om met de staf te beginnen, waarna ze allemaal aan de vergadertafel gaan zitten. Midden op tafel staat een doos met gebak. Peter trakteert bij de introductie van een nieuwe medewerker altijd op banket en koffie.
48
Terwijl iedereen zich aan de zoetigheid te goed doet, vertelt Peter wat over de lopende werkzaamheden op de afdeling. Dit doet hij altijd bij zo’n gelegenheid. Ook zegt hij dan wat over het vorige werk van de nieuwkomer. Na zijn verhaal vertelt Hielard wat over de samenwerking met andere afdelingen. Claire doet duidelijk moeite om alles te volgen, en is hiermee de enige. De anderen hebben, op haar werkverleden na, het al eens eerder gehoord. Ze laten de woorden van Peter en Hielard dan ook vrijelijk van het ene oor naar het andere doorreizen. Om de tijd te doden, ontleedt de een met een lepeltje het gebak, tekent een ander figuurtjes op een vel papier, en staart de rest hun koffie koud. Dagmar tuurt naar het raam, waardoor zijn geest weer is getunneld. Dit gebeurt als Hielard aan het praten is. Hij kan zijn relaas over de geclaimd ‘grootse’ samenwerking met andere afdelingen niet meer aanhoren. Waarom zegt hij niets over tegenwerkingen die veel ‘grootser’ zijn? Iedereen weet dat. Het is duidelijk dat Stansys het zo wil. Mensen bezighouden en beheersen, is de belangrijkste doelstelling van het fluïdum. Elkaar tegenwerken maakt daarvan deel uit. Zolang dit binnen de gevestigde economische kaders een passende bezigheid is, gaat dat ongehinderd door. Als Hielard klaar is met zijn verhaal, keert ieders aandacht terug. Peters voorstel om direct met de rondvraag te beginnen, haakt zich hierdoor in ieders oor. Hij wil de staf vandaag kort houden om Claire niet te laten verzuipen in al die nieuwe informatie. En hij vindt dat ze nu genoeg heeft verzwolgen. Dagmar vermoedt dat hij voor die ongewone stap een andere reden heeft. Hij zit vast weer in tijdnood. Via Feike weet hij, dat Peter de directeur, onder wie hun hoofdafdeling valt, moet vervangen op de staf van de directeurgeneraal. Het is bekend dat hij dat niet leuk vindt, en altijd goed voor wil bereiden. Omdat hij op de afdeling Baas Piet heet, heeft Dagmar hun directeur de bijnaam Baas boven Baas toebedacht, en de directeur-generaal Baas Super.
49
De rondvraag gaat vrij snel. Peter kijkt tevreden. Bijna iedereen heeft wat te zeggen, maar van enige omvang is het niet. Alleen Dagmar verkiest het goud van zwijgen boven het zilver van spreken. Als voorlaatste is Otto-Hans aan de beurt. Normaal houden Peter en Hielard hem scherp in de gaten. Maar door de matte stafinbreng van de anderen zijn ze wat minder attent. Alsof hij met het van elkaar halen van zijn lippen een sluis opent, komt er een onstuimige stroom woorden op gang. Onhoudbaar spoelen ze de kamer in, die meteen volloopt. Bijna iedereen laat zich gewillig door de woordenvloed onderdompelen. Hierdoor raken oren verstopt, wordt er glazig gekeken, en op vellen papier opnieuw figuurtjes getekend. Alleen Peter en Hielard proberen krampachtig boven te blijven drijven. Geërgerd kijken ze naar de sluis, waaruit nog altijd woorden stromen. Peter werpt om de haverklap een blik op zijn horloge. Hielard krijgt op zijn hoofd alsmaar meer rode vlekken. Echter, dat helpt allemaal niet om de woordenstroom af te stoppen. Claire zit met de armen over elkaar heen geslagen zichtbaar geconcentreerd te luisteren. Van wat Otto-Hans zegt, lijkt ze niets te begrijpen. Omdat ze het toch probeert te volgen, merkt ze niet dat Claude-Jacques zijn ogen in zekere zin aan haar lichaam heeft gehecht. Als een stofzuiger glijdt zijn blik over alles wat daarvan boven het blad van de vergadertafel zichtbaar is, en zuigt dat op. Op een zeker moment kijkt Claire met een lichte zucht de kring rond, als om even op adem te komen. Haar ogen blijven een fractie van een seconde bij Claude-Jacques hangen, omdat zijn linkeroog krampachtig knippert. Ze lijkt dat als een zenuwtrek te beoordelen, waarvoor je iemand niet in verlegenheid mag brengen met ernaar staren, want ze wendt snel haar ogen weer van hem af. Niemand anders lijkt de morsesignalen die Claude-Jacques uitzendt op te merken. Ook Dolly niet. Als ze met hem in dezelfde ruimte zit, kijkt ze nimmer zijn kant op. Alleen
50
Feike ziet, en herkent het. Rusteloos begint ze op haar stoel heen en weer te bewegen. Aan de stroom woorden is nog geen einde gekomen. Vellen papier worden blauwer en het hoofd van Hielard roder. Als op een gegeven moment Otto-Hans de stroom even onderbreekt om adem te halen, grijpt Peter bruut in. “Ik moet je echt onderbreken OH, want ik heb direct nog andere verplichtingen. Je kan dit onderwerp op de volgende staf opnieuw inbrengen, want het klonk interessant... Als laatste wou ik alleen nog Janus het woord geven.” Otto-Hans lijkt beledigd, want hij slaat zijn armen over elkaar, en kijkt met samengeperste mond en donkere blik in de ogen recht vooruit. Peter heeft hem vaker onderbroken, maar dan tactvoller door quasigeïnteresseerd vragen te stellen, die gaandeweg als dammen de stroom woorden geleidelijk tot staan brachten. Janus komt met een voorstel dat iedereen niet alleen interessant vindt, maar vooral verrast omdat zoiets voor het eerst van hem komt. Vanwege Peters verplichtingen kunnen ze er niet lang over praten. Besloten wordt om er een aparte vergadering aan te wijden. Ted kijkt in de tijd dat de discussie daarover duurt knarsetandend en met samengeknepen ogen naar Janus, alsof hij hem aan wil vliegen. Peter sluit de staf af, en vraagt Feike en Dolly om Claire van de nodige kantoorartikelen te voorzien. Feike pakt Claire meteen bij de arm om haar naar de secretaressekamer mee te nemen. Met een niet mis te verstane blik in de richting van Claude-Jacques laat ze weten, dat hij het beter niet kan wagen bij hen in de buurt te komen. “Je komt bij Ted op de kamer te werken, of wist je dat al?” begint Feike als ze in de secretaressekamer zijn aangekomen, “Met hem heb je het best goed getroffen, hoor. Hij is een beetje een alweter, maar je kan best wel met hem lachen. Alleen met Hardy of Dagmar was je beter af geweest. Maar die zitten bij elkaar. Geen kans dus. Best wel jammer... Goh als je me zo hoort, lijkt het hier allemaal perfect. Maar dat is 51
niet zo, hoor. Dat vertel ik je zo wel... Waar was ik ook al weer gebleven?” Ze giechelt. Dolly doet mee. Ze ziet er ontspannen uit. Het verbond dat ze met Claire aan het sluiten zijn, lijkt haar zekerder te maken. Feike praat verder: “Oh ja bij Hardy en Dagmar. Ik vind vooral Hardy een leuke vent. Als ik niet getrouwd was, zou ik misschien geprobeerd hebben hem zijn vrijgezellenbestaan te ontfutselen. Dagmar is een beetje een stille. Met hem kan je goed over persoonlijke dingen praten. Van het hele stel vind ik hem absoluut de meest menselijke. Hij zal het dus wel niet ver schoppen hier op het Ministerie.” Claire schiet in de lach. De ‘recht voor z’n raap’- mening van Feike lijkt haar prima te bevallen. Feike heeft duidelijk zin in praten. “Wacht, ik kom naast je zitten.” Ze pakt haar bureaustoel beet, en schuift die naast de stoel waar Claire op zit. “Dolly en ik hebben namelijk nog een boel te vertellen over dat zootje kerels hier. Een soort mondelinge handleiding kan je het noemen. Je zal die, denk ik, hard nodig hebben, want er zitten toch een paar eikels en zakken tussen!... Goh, ik heb zowaar hun familiejuwelen in één keer besproken. Ze floepten zomaar uit mijn mond, alsof ze erin lagen te wachten... Hè jekkie, wat zeg ik nou weer?...” Ze slaat zich voorzichtig op haar voorhoofd. Dolly en Claire schateren. Twee deuren verder stapt Ted luidruchtig de werkkamer van Janus en Priet binnen. Op dat moment vertelt Feike tegen Claire, dat die twee verreweg de saaiste van het hele zootje zijn, en daarom weinig aanloop hebben. “Maar verder zijn ze voor ons ongevaarlijk”, verzekert ze, en licht dat toe. Priet praat veel. Dat is altijd over een beperkt aantal onderwerpen, maar die melkt hij dan ook helemaal uit. Met Janus in de buurt moet je nooit leuke ideeën ventileren. Met handig 52
wat ombuigen en polijsten van woorden, maakt hij er zijn eigen ideeën van. Hierna brengt hij ze naar voren in bijzijn van zijn chefs. Deze ochtend heeft Ted dat weer eens ervaren. Het voorstel van Janus, waar iedereen erg verrast over was, is zijn idee. Enkele weken geleden, tijdens een afdelingsborrel, had hij er spontaan wat over verteld. Pas vanochtend kwam hij erachter, dat Janus dat moet hebben opgevangen, en zich eigen gemaakt. Ted besluit dat niet over zich heen te laten gaan, en begint woedend: “Verdomme Janus, het is alweer de zoveelste keer dat je een idee van een ander als het jouwe verkoopt. Dit keer het mijne, en dat pik ik niet.” “Wat bedoel je?” “Je weet donders goed dat ik het voorstel bedoel waar je zoeven op de staf mee kwam.” “Hoe kom je daarbij. Dat is wel van mij. Trouwens, stel dat het wel het jouwe was, hoe ben ik daar dan aangekomen; of beter waarom bracht jij het niet op?” “Hoe jij dat te weten bent gekomen, weet ik niet. Misschien op de laatste afdelingsborrel, want dat is de enige keer dat ik er wat over verteld heb. Ik moest het alleen nog uitwerken, maar door ander werk kwam ik daar niet aan toe. Daarom kon ik het nu nog niet opbrengen.” Ted lijkt zich opeens te realiseren dat hij geen poot heeft om op te staan, want zijn schouders zakken naar beneden. Met Janus in de buurt moet je nu eenmaal altijd op je hoede zijn. Priet heeft tot nu toe zijn mond gehouden. Hij kan er niets over zeggen, omdat hij niet op die borrel was. Kennelijk wil hij toch wat aan de gespannen situatie doen, want hij begint uitvoerig uit te wijden over het auteursrecht van ideeën en manuscripten. Dit wordt Ted teveel. Met een luide snauw verlaat hij de kamer, en zwiept met een harde klap de deur achter zich dicht. In de secretaressekamer stopt het gesprek daardoor even. “Zeker een tochtje,” zegt Feike, “Gek hè, in een gebouw met airconditioning, waarin de ramen niet open kunnen.” 53
Claire weet intussen al een heleboel. In een beeldende monoloog heeft Feike haar op de hoogte gebracht van de gevarencategorieën, waarin je het ‘zootje kerels’ moet opdelen. Tussen het vertellen door verzamelt Dolly voor Claire de nodige kantoorartikelen. Als Claire een poosje later vertelt, dat ze in deeltijd gaat werken, komt net Dagmar binnen. Hij heeft een nieuw schrijfblok nodig. Hoewel de vage opdracht van Peter hem roept, besluit hij even te blijven luisteren, omdat wat Claire vertelt voor hem meer dan interessant is. Hij pakt de enige nog vrijstaande stoel, en gaat zitten. Feike dacht dat ze alle details over de aanstelling van Claire kende, maar dat is niet zo. Haar deeltijdbaan is een complete verrassing. Alle drie vinden ze het een positieve ontwikkeling, omdat Peter en Hielard zich tot nu toe laatdunkend uitlieten over in deeltijd werkende beleidsmedewerkers. Wel vinden ze het belachelijk dat Claire in vier dagen het takenpakket moet doen, waar Sjef Steiger een dag of zeven over deed. Terwijl Dolly en Feike daarover nog even doordrammen en zich erover opwinden, dwaalt Dagmar in gedachten weer af naar Stansys. Op de afdeling evolueert Stansys op het punt van deeltijdwerk in de goede richting. Dit biedt perspectieven, want misschien kan hij daarvan binnenkort gebruik maken. Hij wil al jaren korter werken. Maar je moet voorzichtig zijn. Vooral als man. Hij kent voorbeelden van mannen die alleen maar hardop dachten aan deeltijdwerk, en kort erna bij een reorganisatie werden weggewerkt. Achter hem hoort hij iemand binnenkomen. Als hij zijn hoofd omdraait, ziet hij Claude-Jacques in de deuropening staan. Dolly slaat meteen wit uit en Feike rood. Claire kijkt alleen maar even op, en praat onverstoorbaar verder. ClaudeJacques blikt zichtbaar verrukt naar de drie vrouwen. “Hallo meisjes! Gezellig aan de babbel?” vraagt hij dwars door het relaas van Claire heen. Een antwoord wacht hij niet af. Hij loopt naar Claire, gaat achter haar staan, en legt een hand op haar rechterschouder.
54
“Zo Claire. Ik zie dat de dames je de nodige spulletjes hebben gegeven. Wat dacht je ervan als ik ze help meedragen naar je kamer. Eigenlijk zou Ted dat moeten doen, maar die is er niet. Ik was zo-even op jullie kamer, en die is leeg.” Goed zichtbaar drukt hij zijn vingertoppen in haar schouder. Het is ineens ongemakkelijk stil. Dagmar schuift naar het puntje van de stoel, en zoekt in gedachte naar een mogelijkheid om Claire tactvol te bevrijden. Hij ziet Dolly naar haar maag grijpen en haar gezicht alsmaar verder verbleken, alsof ze misselijk wordt. Vermoedelijk beeldt ze zich in dat hij haar beet heeft. Het hoofd van Feike is zo rood en gezwollen, dat het lijkt te gaan barsten. Claire draait langzaam haar hoofd naar haar rechterschouder, en kijkt met een vies gezicht naar het voorwerp dat erop ligt. Ze doet dat seconden lang. Seconden die in deze stilte minuten lijken. Claude-Jacques beweegt zijn schouders en hoofd wat heen en weer. Het is duidelijk dat hij zich niet meer zeker voelt, maar hij lijkt het gewonnen gebied niet zomaar op te willen geven. Claire wil dat ook niet afwachten. Met de duim en wijsvinger van haar linkerhand pakt ze zijn pols beet, schuift de hand van haar schouder, en laat die los, als is het een duizenddingendoekje dat z’n taakstelling heeft volbracht. Het afdankertje valt roemloos snel naar beneden als prooi van de zwaartekracht. Claude-Jacques opent zijn mond, maar er komt niets uit. Even sprakeloos kijken de drie anderen toe. Het is voor hen een openbaring, dat iemand als Claude-Jacques gevoelig kan zijn voor ingetogen signalen van ongenoegen. Dat is dus een kwestie van zoeken naar een kwetsbare plek. En Claire heeft die feilloos gevonden. Dagmar glimlacht. Beter dan hij had gekund, heeft Claire zichzelf bevrijd. Claude-Jacques zal het bij haar zeer waarschijnlijk niet meer proberen; al weet je dat bij iemand met zo’n dikke huid natuurlijk nooit zeker. Dit incident reikt hem een passende bijnaam voor haar aan. Claire Durfwel gaat ze
55
voor hem voortaan heten. Zo snel heeft hij nog nooit voor iemand een bijnaam bedacht. Door Claire’s resolute handelen verdwijnt als bij toverslag de witheid in het gezicht van Dolly, en is Feikes hoofd niet meer rood en gezwollen. Feike kan het niet laten om nog iets te zeggen: “Zo mannetje, je weet nu ook dat je bij Claire je kleffe klauwen beter thuis kan laten.” Feikes venijn lijkt Claude-Jacques te reanimeren, want hij kan opeens weer praten: “Dat doe ik pas als jij je giftand thuislaat.” Alsof er niets is gebeurd, wendt hij zich nu tot Claire: “Laat je niet beïnvloeden door die gifspuitster, meisje. Ik kan duidelijk merken dat jij veel meer stijl hebt.” “Dat kan ze beslist niet van jou zeggen!” Het klinkt resoluut, en komt uit onverwachte hoek. Dolly! Nog meer dan de anderen lijkt ze er zelf verbaasd over. De vrouwelijke tegenstand is nu compleet. En omdat Dagmar geen enkele aanstalten maakt hem te hulp te komen, rest hem slechts één ding te doen. “Dames, ik moet weer aan de slag en ga er nu vandoor. Tot kijk!” En weg is hij. “Jeetje Dol, dat moet je vaker doen. Dat is de manier om hem van je lijf te houden,” zegt Feike als ze weer met z’n drieën zijn. Ze glundert van plezier. Dolly glimlacht beschroomd. Ze is zichtbaar nog beduusd van haar eigen opmerking. “Luister eens allemaal. Het is bijna lunchtijd. Zullen we met z’n vieren wat in de kantine gaan eten? Dan kunnen we het gesprek van zo-even voortzetten. Dat begon voor mij net interessant te worden,” stelt Dagmar voor. Echter, omdat Feike en Dolly al hadden afgesproken samen inkopen te gaan doen, begeven even later alleen Dagmar en Claire zich naar de kantine. Dat hij voor een bloknoot naar de secretaressekamer kwam, is hij vergeten.
56
Als Dagmar een uurtje later Claire terugbrengt naar haar kamer, is Ted er ook. Hij bedankt Dagmar voor het opvangen van zijn kamergenote, en biedt Claire zijn verontschuldigingen aan. Hij vindt dat hij dat had moeten doen, en nodigt haar meteen uit om morgen met hem te lunchen. Dagmar verlaat hierna hun kamer, en loopt naar de secretaressekamer om alsnog een bloknoot te halen. Op de gang komt hij Peter tegen, maar die lijkt hem niet op te merken. Met het hoofd voorovergebogen schijnt hij diep in gedachten verzonken. Dagmar vermoedt dat hij op weg is naar de staf bij Baas Super, en zich erop mentaal aan het voorbereiden is. Weer terug op zijn kamer, kwakt Dagmar het bloknoot op zijn bureau en gaat erachter zitten. Hij denkt aan Peter die ongetwijfeld met tegenzin bij Baas Super zit. Één keer is hij met hem meegegaan om een onderwerp dat hij had behandeld te helpen toelichten. Dagmar kan zich daarom enigszins voorstellen hoe deze staf ongeveer zou kunnen gaan. Peter heeft meermaals gezegd dat ze altijd hetzelfde waren, en er weleens wat over verteld. Vooral over de speciale staf waarin een grote reorganisatie ter sprake kwam, weidde hij uit. Hij had die samen met Baas boven Baas bijgewoond, en was behoorlijk kritisch en cynisch over de manier waarop men op dat niveau beslissingen neemt. De laatste tijd gonsden er weer allerlei geruchten over een volgende reorganisatie. Het kan zijn dat die vandaag op de agenda van de staf staat. Peter zal dat vast niet leuk vinden. Nu hij daar in z’n eentje zit, zal hij zich nog meer een medeplichtige voelen dan de vorige keer. Dagmar probeert zich voor te stellen hoe zo’n denkbare staf voor Peter zou kunnen verlopen. Hij staart naar het plafond, tunnelt zijn blik door het beton, en verplaatst zijn geest in het lijf van zijn chef. Enkele verdiepingen boven zijn eigen kamer loopt Peter de werkkamer van Baas Super binnen. Alles hier is een stuk groter dan de ruimtes van hem en Baas boven Baas samen. Van achter het enorme, verrassend lege bureaublad kijkt
57
Baas Super toe, hoe zijn hoogste kader ondergeschikten naar binnen schuifelt. Terwijl de een na de ander gaat zitten, dwaalt Peters blik naar de ingelijste portretten van het gezin van Baas Super. Ook die zijn opvallend ruim bemeten. Dit moet wel, bedenkt hij schamper. Behalve als eigendomsbewijs voor een vrouw en getuigschrift voor vruchtbaarheid, dienen ze hem als geheugensteun. Omdat hij hier lange dagen vastgekluisterd zit aan zijn werktroon, moeten de portretten hem herinneren wie van de mensen die hij bij gelegenheid thuis tegenkomt tot zijn gezin horen. Baas Super opent de vergadering, zegt het vandaag kort te willen houden, en doet dit met heel veel woorden. Het zal vandaag geen gewone staf worden, begint hij. De punten die op de agenda staan, schuift hij op naar de volgende week. Hij wil nu een onderwerp behandelen, waarover na zijn inleiding vragen gesteld kunnen worden. Peter vindt dat prima. Hij hoeft dus alleen maar te luisteren. Alle spanning lekt uit hem weg. Aan de manier van vergaderen hier kan hij maar niet wennen. Alles wat op deze staf wordt gezegd, is altijd in nevelen gehuld. Tot nu toe zijn die nimmer opgetrokken. In elk geval niet voor hem. Voor de andere aanwezigen waarschijnlijk wel, want die praten altijd energiek mee over alle onderwerpen die aan bod komen. De woorden die gesproken worden, begrijpt hij wel, maar de verbanden waarin ze staan, ontgaan hem totaal. Als Baas Super het onderwerp van zijn inleiding vertelt, sluipen de spanningen meteen weer Peters lichaam binnen. Hij wil het over de aanstaande reorganisatie hebben. Peter weet van niets. Er waren wel geruchten, maar daarvan fladderen er altijd zoveel rond, dat je nooit zeker weet welke je kan geloven. In het gezelschap hier lijkt hij de enige onwetende te zijn, want de anderen knikken instemmend. Vanuit zijn ooghoeken ziet hij opeens dat alle ogen op hem zijn gericht, alsof ze zich afvragen wat hij hier doet. Het liefst zou hij weg willen gaan, maar als plaatsvervangend Baas boven Baas kan hij dat niet maken. 58
Maar niemand zegt wat. De ogen maken zich weer van hem los als Baas Super met zijn inleiding begint. Zijn betoog heeft veel weg van een snelcursus kokkerellen. Op overheadsheets en flip-overbladen staan recepten die Baas Super met veel humor kruidt. Dit kan hij goed. Wrijvingsloos glijden zijn woorden de oren van zijn toehoorders in, alsof ze zijn beboterd. Onduidelijk is of het glijmiddel door de gladde tong van Baas Super is toegevoegd, of van de hoofden van zijn luisteraars gedropen. De woordenbrij krijgt op de flip-overs en overheadsheets vorm en kleur in makkelijk te behappen brokken. Peter vindt het echter een nogal onsmakelijk geheel. Het is herkauwde koek wat Baas Super presenteert. Zo zag de organisatiestructuur er voor de laatste reorganisatie uit, herinnert hij zich. Maar omdat die toen als uit de tijd werd bestempeld, moest die worden afgebroken ten koste van veel formatieplaatsen. Ook deze zogenaamd nieuwe structuur zal weer veel mensen hun baan gaan kosten. Baas Super heeft er duidelijk lol in. Aangemoedigd door een kring constant knikkende hoofden tovert hij het ene fraaie schema na het andere tevoorschijn. Allemaal staan ze als een huis. Hiervoor zorgt een fundament van cijfers. De inleiding duurt vrijwel twee uur. Hierna is er geen tijd meer over voor vragen. Als Dagmar aan het eind van de middag Peter met het hoofd ver voorover gebogen traag langs zijn openstaande kamerdeur door de gang ziet sloffen, realiseert hij zich twee dingen. Ten eerste, dat hij weer heeft zitten dagdromen in plaats van aan zijn nieuwe opdracht werken. En ten tweede, dat zijn dagdroom over de vergadering bij Baas Super weleens waar gebeurd zou kunnen zijn. Zo aangeslagen heeft hij hem nog nooit gezien. Dagmar denkt aan Stansys. Als elk ander wezen in de wereld evolueert dat steeds verder. In elk land en binnen elke organisatie iets anders. Hier binnen het ministerie staat mogelijk een volgende evolutiefase voor de deur. Hoe zou die 59
eruit gaan zien? Vast niet beter en wellicht zelfs slechter dan nu. Reorganisaties zijn voor Stansys doorgaans gelegenheden om de heerszuchtige structuur in organisaties te handhaven, en dikwijls zelfs te versterken. Stansys doet dat sluw door iedereen in een organisatie erbij te betrekken. Er mag dan meegedacht en meegepraat worden over de voorgestelde plannen. Heel democratisch lijkt dat, maar feitelijk ligt de voorgestelde structuur allang vast. Het beoogde effect van die schijnbetrokkenheid is, dat iedereen de plannen gehoorzaam mee helpt uitvoeren. Dagmar kijkt naar buiten. Er is nog weinig verkeer, maar lang duurt dat niet meer. Straks zal Stansys iedereen weer verlossen van de werkboeien, en door verkeersgeulen naar huis drijven. Stansys dicteert het ritme van ieders leven. Dit moet radicaal veranderen. Maar voor dat kan, moet iedereen zich eerst het bestaan van dat monsterlijke fluïdum bewust worden… Hoe zou je dat gedaan kunnen krijgen?...
60
ONDER-, BOVEN- EN TUSSENWERELD
Met een onderdrukte kreet van schrik raakt Myra even los van de zitting van haar bureaustoel als met een wilde ruk de deur van haar kantoorkamer openvliegt. Beïnvloed door haar reactie maakt op het computerscherm pal voor haar ook de muisaanwijzer een klein sprongetje. Gelijk vrijwel elke dag is ze afgezonderd van collega’s weer geconcentreerd bezig met het bijwerken van de juridische bestanden. Toen het informatiesysteem een paar jaar geleden bedrijfsklaar was, en zij tot beheerster benoemd, vond ze het nog een uitdaging om de dossiers van het advocatenkantoor te mogen automatiseren. Vooral omdat taken die met een technisch sausje zijn overgoten, in de regel aan mannen worden gegund. Maar dit sausje had een bittere nasmaak. Ze proefde dat pas toen alle papieren bestanden in bits waren ontleed, en op harde en optische schijven opgeslagen. De ervaring die ze bij dat werk had opgedaan, keerde zich hierna tegen haar. Het beheren en bijwerken van de juridische bestanden werden haar hoofdtaken, en dit bleken al heel rap erg saaie routineklussen te zijn. Hoe vaak had ze niet geprobeerd van dat gedoe af te komen, of om ernaast wat meer ‘dynamischer’ juridisch werk te krijgen. Ze had tenslotte niet voor niets rechten gestudeerd. Veel leverden die pogingen niet op. Slechts af en toe werden wat restanten van het leukere werk als aalmoes naar haar toegeschoven. ‘Omdat je zo bedreven bent met het systeem’, en ‘omdat je ervaringen onmisbaar zijn voor de firma’, luidden de naar complimentniveau getilde dooddoeners wanneer ze om wat meer bedelde. Onderhand voelde ze zich slechts een dom verlengstuk van het toetsenbord. Dit bazuinde ze af en toe ook rond, omdat ze het stilaan zat was. Haar collega’s probeerden haar dan telkens te overtuigen dat enkel het toet61
senbord dom was. Maar Myra vermoedde dat ze dat alleen zeiden om niet met haar rotklussen opgescheept te worden. En dus zit ze nog steeds geïsoleerd van de rest van de medewerkers dagelijks voor het computerscherm verder af te stompen. Haar isolement op kantoor is niet enkel het gevolg van de rotklussen. Ook het feit dat ze de enige advocate is, draagt eraan bij. Vanaf de eerste dag dat ze hier werkte, behandelden haar manlijke collega’s haar meer als vrouw dan als een gelijkwaardige collega. Heel nadrukkelijk merkte zij dat toen bekend werd dat zij niet meer met Norman samenwoonde, en hun relatie in de latcategorie hadden ondergebracht. Een stroom van uitnodigingen voor dinertjes en uitstapjes kwamen erna op haar af. Onafhankelijk van vermoede bijbedoelingen sloeg ze die nagenoeg allemaal af. Omdat ze alleen wilde zijn, gaf ze dan als reden op. Gelukkig keerde na een poosje de uitbarsting van gulzigheid terug naar het niveau van af en toe een opwelling van honger. De veroorzaker van het lawaai, die haar en de cursor heeft laten schrikken, laat zich nog niet zien. Maar ze weet dat het Rob is. Hij jaagt wel vaker collega’s met baldadig binnenkomen de stuipen op het lijf. Hoewel zij het soms wat te luidruchtig vindt, hoort hij tot de weinige, niet opdringerige collega’s. Myra mag hem daarom erg graag. Hij is de enige op kantoor met wie ze na de relatieverandering met Norman een paar keer is uitgegaan. Meteen de eerste keer al bekende Rob ongeneselijk verliefd op haar te zijn. Ze zei toen, dat ze hem erg graag mocht, maar nog steeds van Norman hield. Het lukte hen beide alleen niet voor langere tijd zonder ruzies samen onder hetzelfde dak te wonen. In de hoop Rob van zijn verliefdheid te kunnen genezen, sprak ze met hem af om als goede vrienden af en toe samen uit eten te gaan. Zonder van het scherm op te kijken, zegt Myra:
62
“Hé Rob, die deur moet langer mee. Dat geldt trouwens ook voor mijn hart. Ik schrik me telkens weer het lazarus als je binnenkomt.” Langs de deurrand verschijnt een met krullerig rood haar bekleed hoofd. “Hoe weet je dat ik het ben?” Op het gezicht onder de haren verschijnt een grijns. “Tja, hoe zou ik dat kunnen weten?” Myra wendt haar blik van het scherm naar het hoofd. “Ken jij een ander die zo wild de kamer van collega’s binnenkomt?” vervolgt ze, en voegt eraan toe, “Blijf daar nou niet staan en kom verder!” “Doen anderen het dan minder wild?” Rob lijkt de onnozele hals te willen blijven spelen. Wel beeindigt hij het verstoppertje spelen en schuift de rest van zijn lijf in haar blikveld. Lachend kijkt ze hem aan. “Wat brengt jou hier? Mij soms van mijn werk houden?” Zonder zijn antwoord af te wachten, gaat ze verder: “Ik hoop van wel, want ik baal er op het moment behoorlijk van.” “Bijna goed. Ik kom je van je werk halen.” “Wat bedoel je?” “Wel, onze baas en leermeester, of hoe je Ad ook zou willen noemen, wil jou spreken. Maar je was telefonisch onbereikbaar. Omdat ik toevallig bij hem was, vroeg hij mij bij jou langs te gaan en zijn wens over te brengen.” Met een hoofdbeweging naar het beeldscherm zegt Myra: “Al vanaf vanochtend zit ik aan de databank van het gerechtshof te lurken. Daarom was ik onbereikbaar.” Ze kijkt Rob fronsend aan en vervolgt: “Weet jij wat hij van me wil?” “Nee, geen idee. Dat zei hij niet.” “Het zal wel weer een rotklus zijn. De enkele keren dat ik iets leuks kreeg, kwam het nooit van hem.” “Tja, maar zoals je zelf vaak zegt, heb je de verkeerde biologische uitrusting. Voorts ben je de onvervangbare expert van ons informatiesysteem.” 63
Rob bukt zich. Meestal als hij zoiets zegt, vuurt Myra onmiddellijk een projectiel van niet al te zwaar kaliber op hem af. Maar ze is niet in de stemming voor een spelletje. Met een sip gezicht staart ze voor zich uit. Al vanaf het moment dat ze vanochtend opstond, was ze gedeprimeerd. Waarom weet ze niet; wel, dat het werk van de afgelopen uren haar stemming er niet beter op heeft gemaakt. “Ach, eigenlijk ben ik toch al zo’n beetje klaar,” zucht ze. Met een paar handelingen breekt ze de verbinding af. “Nou, dan ga ik maar. Ik zal Ad niet langer laten wachten.” Rob heeft zich weer opgericht. Hij loopt naar Myra, en klopt haar op de schouders. “Kopje op Myra. Wie weet heeft Ad eindelijk een leuke klus voor je. Sterkte.” “Bedankt.” Ze glimlacht mat, pakt een bloknoot van het bureau, en verlaat haar werkkamer. Op weg naar Ads kamer spoelen allerlei donkere gedachten door haar brein. Niet één wil er flonkeren, al is het slechts eventjes. Nee, noch in haar persoonlijke leven, noch in haar advocatenbestaan is enig lichtpuntje te bespeuren. De fijne relatie die ze nog steeds met Norman heeft, lijkt van ondergeschikt belang. Ook de vriendschap met Rob en overwegend goede verstandhoudingen met de rest van haar collega’s willen niet oplichten. Het klusje dat Ad voor haar heeft, staat vast op de laatste plaats van de lijst bezigheden waaruit zij mag putten. Dit betekent, dat ze hem weer kan helpen bij zijn gestuntel met de computer. Als tekstverwerker kan hij er net mee overweg. Maar zodra hij gegevens uit de centrale bestanden moet peuteren, komt hij in moeilijkheden. Hoe vaak heeft ze hem niet bij moeten staan met handelingen waarmee geen kind moeite heeft. Aan haar manlijke collega’s vraagt hij nimmer hulp. Zoiets betekent voor hem waarschijnlijk gezichtsverlies. En ook al put hij zich telkens uit dat hij haar erbij haalt vanwege haar expertise, ziet zij het als bevestiging van het ondermaat64
se aanzien van haar werk en vrouw zijn. Als ze voor de deur van zijn kamer staat, kost het haar moeite om op de deur te kloppen. “Binnen!” hoort ze aan de ander kant van de deur. Dat klinkt te luid en kortaf, oordeelt ze. Dit belooft niet veel goeds. De stroom donkere gedachten in haar brein zwelt aan, en drukt alsmaar zwaarder. Vermoeid duwt ze de deurknop omlaag, en stapt de kamer in. Ze ziet meteen dat de computer niet aanstaat. Dat valt mee. De laagst geplaatste klus op het lijstje lijkt het niet te zijn. Of weet hij niet meer hoe hij de computer aan moet zetten? Deze mogelijkheid zou haar somberder moeten maken, maar de neergang blijft weg, omdat ze Ad vriendelijk hoort vragen of ze bij hem in de luxueuze zithoek wil komen zitten. Het is voor het eerst dat dit gebeurt. Als bij toverslag verdwijnen alle donkere gedachten. En als ze de milde gelaatsuitdrukking op zijn gezicht ziet, begint ze zich tot haar verbazing zelfs op haar gemak te voelen. Ze gaat in de fauteuil tegenover de zijne zitten. “Zo Myra, eindelijk boven water. Je was zo-even telefonisch voor mij onbereikbaar.” “Ja, ik weet het. Rob vertelde me dat.” Ze legt uit hoe dat kwam. “Tja, het automatiseren en beheren van onze juridische bestanden heeft jou een hoop tijd gekost. Inclusief je inspanningen om mij ermee vertrouwd te maken. Dat ik daar nog steeds moeite mee heb, ligt aan mij en niet aan jou. Dat durf ik best toe te geven. Je hebt er al met al een prima prestatie mee geleverd. Het wordt daarom tijd je van die taak te ontheffen en je met iets anders te belasten. Een van je collega’s zal dan jouw werkzaamheden overnemen. Als ik het goed heb gehoord, denk jij al een tijdje in dezelfde richting.” Glimlachend kijkt hij haar aan, als verwacht hij een reactie. Dit gebeurt ook. Deels van verbazing en deels van schrik omklemt ze de armsteunen om niet van de fauteuil te glijden. Met de prehistorische kantoortamtam heeft hij veel minder
65
moeite dan met de hedendaagse communicatiemogelijkheden van de computer! “Wat bedoel je?... Ja dat klopt!” Met haar vraag doelt ze op zijn voorstel om haar taak aan een ander over te dragen, met haar bevestiging op zijn opmerking dat ze al een tijdje ander werk wil. Maar zo achter elkaar geplaatst, vormen de zes woorden een hoopje nonsens. In de glimlach van Ad lijkt iets meewarigs te schemeren, en dit zit haar dwars. Snel voegt ze aan de twee korte zinnetjes toe: “Je maakt me nieuwsgierig. Ik wil inderdaad graag meer veldwerk gaan doen. Het werk als systeembeheerster ken ik nu wel. Ik vind het te routinematig en dus saai worden. Maar ik zal je niet verder onderbreken. Je begint veelbelovend, en ik ben razend benieuwd wat je voor me in petto hebt.” “Oké, ik zal zo van wal steken. Maar niet voor ik nog gezegd heb, dat ook ik als jong broekje in dit vak vervelend routinewerk heb moeten verrichten voor ik leuker werk kreeg. Maar ik beloof je, wat ik nu voor je heb, zal veel van jouw wachten goedmaken.” Ad gaat achterover leunen, haalt diep adem, en kijkt naar het plafond alsof daar de woorden staan waarmee hij wil beginnen. Myra wil eigenlijk nog iets te zeggen over zijn laatste opmerking. Het klopt niet helemaal wat hij zegt. Haar manlijke collega’s, die vergeleken met haar even lang en soms zelfs korter bij de firma werken, kregen al vrijwel vanaf hun aanstelling het leukere werk. Maar ze besluit het voor zich te houden om niet de goede stemming op het spel te zetten. Die discussie komt nog weleens. Bovendien is ze te benieuwd wat hij te heeft vertellen. “Je hebt in de aflopen weken via de media ongetwijfeld vernomen, dat een kopstuk van een grote misdaadorganisatie - een boekje open wil doen - zoals hij het uitdrukt.” “Je bedoelt Kapo.” Myra denkt dat hij haar actuele feitenkennis wil toetsen. “Precies.”
66
Vermoedelijk was hij dat niet van plan, want hij lijkt een beetje verstoord door haar onderbreking. Myra besluit voorlopig haar mond te houden. “Ik denk dat je voldoende op de hoogte bent met die zaak, en kan me dus beperken tot de hoofdpunten.” Hij pauzeert even. “Je weet dat Kapo zijn voornemen om te praten niet aan de politie kenbaar heeft gemaakt, maar aan de parlementscommissie voor criminaliteitsbestrijding. Voorts wil hij alleen praten voor een parlementaire onderzoekcommissie die speciaal voor dat doel moet worden samengesteld. Nogal ongebruikelijk, niet waar? Wie had gedacht dat een verzoek voor een parlementair onderzoek ooit uit de hoek van de georganiseerde misdaad zou komen?” Ad gaat anders zitten, en kijkt Myra onderzoekend aan. Even denkt ze dat hij een reactie van haar verwacht. Het lijkt haar echter beter niets te zeggen. Als hij respons wil, moet hij het maar vragen. Ad gaat verder: “Omdat vanzelfsprekend niemand in de politiek aan een hooghartig verzoek van een misdadiger gehoor wilde geven, heeft men op allerlei niveaus overleg gepleegd om te zien of Kapo op een andere manier gehoord kan worden. Het resultaat van dat overleg ben ik gisteren te weten gekomen... Er komt een parlementair onderzoek, en nog op zeer korte termijn ook!... Men zal dat voornemen in de openbaarheid brengen alsof het uit het parlement zelf is gekomen. Hoe ze dat precies gaan doen, zullen we pas morgen weten. Verrassend niet waar? ‘Wij dansen niet naar de pijpen van de georganiseerde misdaad’, heette het nog tot voor kort. Maar men schijnt zo nieuwsgierig te zijn geworden, dat over zo’n principiële houding makkelijk heengestapt kan worden. Op zich niet uitzonderlijk in het politieke circuit trouwens. Aan elke onmogelijk gedachte beleidswending weet men in dat wereldje goedklinkende argumenten te hangen.” Ad perst als een walvis luidruchtig de verbruikte lucht uit zijn longen en vult ze met verse. Myra weet nog steeds niet waar zij in het verhaal past. Omdat haar geduld erg op de 67
proef wordt gesteld, brandt er een felle nieuwsgierigheidbrand in haar. Met het stellen van slechts één vraag kan ze die blussen. Maar ze besluit het niet te doen. “Hoe ik dat allemaal weet, zal ik nu vertellen. Kapo heeft namelijk gevraagd of onze firma hem juridisch bij wil staan. Van de kant van de overheid is dringend verzocht hierop in te gaan. Bovendien probeert men het van die kant aantrekkelijk te maken met beloftes voor een gegarandeerde hoeveelheid overheidsopdrachten voor allerlei juridische adviezen in de nabije toekomst.” Ad onderbreekt zijn verhaal om opnieuw rumoerig adem te halen. Mede door de luchtverplaatsingen laait de nieuwsgierigheidbrand in Myra alsmaar verder op. “Ik heb de afgelopen tijd druk overleg gepleegd, zowel binnen als buiten onze firma. We moeten namelijk zien in te schatten of een eventueel ‘ja’ consequenties kan hebben voor ons cliëntenbestand. Dit kan twee kanten opgaan. Één: we verliezen cliënten omdat ze vinden dat we geen misdadiger moeten bijstaan. Of twee: we winnen cliënten omdat we de samenleving een dienst bewijzen, vanwege de verwachte onthullingen. Na rijp beraad zijn we tot de slotsom gekomen dat ‘ja’ ons meer goed dan kwaad zal doen. We verwachten zoveel goodwill te krijgen, dat we meer cliënten zullen winnen dan verliezen. We doen het dus!” Ad onderbreekt zijn verhaal en kijkt naar Myra. Omdat niet duidelijk is of hij nu wel een reactie van haar verwacht, en ze het te druk heeft de nieuwsgierigheidbrand onder controle te houden, zegt ze niets. Geïnteresseerd heeft ze zijn verhaal gevolgd. Het ‘ja’ van de firma op Kapo’s verzoek is geen verrassing. Anders had ze hier niet gezeten. Maar het uitblijven van enige hint naar wat zij moet doen, maakt haar onrustig. Dat zogenaamd leukere werk is vast niet meer dan een papieren bijdrage op de achtergrond. In dit specifieke geval misschien best wel spannend, maar echt opgewekt maakt dat vooruitzicht haar niet. “Ik heb besloten om een groot deel van mijn tijd aan deze zaak te besteden. Ik moet echter ook nog mede leiding geven 68
aan de firma, en heb dus assistentie nodig. Voor die taak heb ik aan jou gedacht. Het is een grote, voor onze firma erg belangrijke zaak. Dit zal voor jou een fulltime bezigheid betekenen. Alle hoorzittingen zal je grondig moeten voorbereiden. Soms, als ik niet kan, zal je in je eentje met Kapo en diverse overheidsinstanties moeten overleggen. Geen eenvoudige taak, maar ik ben ervan overtuigd dat je het kan. Dat je een moeilijke klus kan klaren, heb je met het opzetten van ons informatiesysteem laten zien... Wel, Myra, wat denk je ervan?” Ze hoeft geen seconde na te denken. “Het lijkt me een fantastische ervaring, en zeg natuurlijk meteen ja.” Ze zegt het zo beheerst mogelijk, want binnen in haar brandt het opeens aanzienlijk heviger, al komt dat nu door een fel vreugdevuur. “Prima. Dan gaan we meteen beginnen. Straks zal ik ervoor zorgen dat je huidige taken naar een ander gaan. Het enige wat je dan nog hoeft te doen, is je opvolger met dat werk een eindje op weg helpen.” Ad staat op, loopt naar een ladekast, haalt er een stapel mappen uit, en deponeert die voor haar op tafel. “Werk aan de winkel Myra. Dit is nog maar een klein deel van de dossiers die we ons in de komende tijd eigen moeten maken.” Hij grijnst, en loopt nogmaals naar de kast. Ruim een week en talloze dossiers lezen later, zijn Myra en Ad in zijn auto op weg naar Kapo. Voor haar gaat dit de eerste kennismaking worden. Na het lezen van de stapels papier en het bespreken ervan met Ad, vindt ze dat een welkome afwisseling. De dossiers bevatten overwegend belegen feitenmateriaal over het leven van Kapo. Van recente datum was er weinig. Aan die situatie had Kapo tijdens eerdere besprekingen met Ad niets veranderd. Tot zijn ergernis wil Kapo pas iets gaan zeggen op de hoorzittingen van de parlementaire onder69
zoekscommissie. Zelf noemt hij zijn uitgestelde bereidheid tot praten, ‘voordragen uit eigen werk’. Myra had zich tijdens het lezen van de stukken niet verveeld. Het was niet mis wat er in de levensbeschrijving van Kapo stond. Die dekte zowat alles wat je aan misdaden kan bedenken. Toch was hij voor minimale vergrijpen slechts twee maal veroordeeld tot korte gevangenisstraffen. Met enige huiver en een hoop nieuwsgierigheid ziet ze deze eerste kennismaking met hem tegemoet. Vlak voor ze zijn zwaar bewaakte verblijfplaats binnenrijden, waarschuwt Ad haar om zich niet in te laten palmen door zijn vermeende ‘niet-geringe charmes’. Myra zegt zich dat ter harte te zullen nemen, en doet moeite erbij te lachen. Van binnen kookt ze van woede. Zou hij dat ook gezegd hebben als, in plaats van zij, één van haar manlijke collega’s was meegegaan? Wel moet ze toegeven dat zijn opmerking haar eigen waarnemingen op foto’s min of meer dekt. Als je niet beter wist, zou je Kapo voor een goeduitziende, sympathiek ogende vijftiger kunnen houden. Deze bijeenkomst is vooral bedoeld om Kapo op de hoogte te brengen van de aanvang van de hoorzitting over ruim drie weken, en hoe het procedureel ongeveer zal gaan lopen. Toch raakt Myra in de korte tijd die het duurt onder de indruk van hem. Behalve innemend komt hij ook vriendelijk over. Stilletjes verwondert ze zich erover, dat zo iemand een beruchte misdadiger kan zijn. Op een goeduitziende, charmante persoon had ze zich voorbereid en emotioneel bewapend. Maar deze aardige en geestige man ontwapent haar binnen de kortste tijd. Ze doet haar uiterste best om dit niet te laten merken. Later op de dag ergert ze zich, dat ze min of meer voor de bijl is gegaan. Nog meer dan voor de aanvang van het gesprek steekt haar de nu terecht lijkende seksistische waarschuwing van Ad. Om geen enkel risico te lopen vrouwelijke weekhartigheid te worden verweten, neemt ze zich voor elke
70
volgende ontmoeting uitputtend voor te bereiden, en haar gevoelens nog beter te wapenen. Met dat voornemen in gedachte zit Myra een week later, emotioneel volledig bepantserd in het bezoekerskamertje de komst van Kapo af te wachten. Nerveus met haar vingers op de tafel roffelend, prepareert ze zich op de eerste keer dat ze met hem alleen zal zijn. Ad moest vandaag ergens anders heen, en had haar gevraagd in haar eentje te gaan. Hoogstwaarschijnlijk moet dat in de komende tijd vaker. Tot haar ergernis kon hij het niet laten opnieuw voor Kapo’s charmes te waarschuwen. De afgelopen week had ze zich voor elk gesprek met hem daartegen tot de tanden bewapend. Maar ze hoefde de afweermiddelen niet in stelling te brengen omdat telkens vrijwel alleen Ad en Kapo aan het woord waren. Zij beperkte zich tot het maken van aantekeningen en af en toe een losse opmerking. Onder andere omstandigheden zou ze die bijdrage ondermaats hebben gevonden. Nu gaf het haar de kans om Kapo beter te observeren, in de hoop een waardeoordeel over hem te kunnen vellen, dat meer in overeenstemming was met zijn reputatie. Maar, dit lukte niet. Hoe ze zich er ook tegen verweerde, ze begon hem steeds sympathieker te vinden. Omdat ze zich bewust op de achtergrond hield, lukte het haar dat verborgen te houden. Nu echter, staat ze er alleen voor. Nu moet ze haar voornemen waarmaken. Het beproeven van haar bepantsering is niet het enige wat haar in verhoogde staat van opwinding heeft gebracht. Er is nog slechts een week te gaan voor de eerste hoorzitting, en Kapo heeft nog niets van belang verteld. Myra heeft meer dan sterke vermoedens dat Ad hoopt dat zij, als vrouw, wel de gewenste informatie uit Kapo kan los weken. Ads waarschuwing voor zijn charmes ziet ze daarom meer als versluierde hint om er juist gebruik van te maken. Onderweg hierheen heeft ze zich daar mateloos over opgewonden, en doet dit nog steeds.
71
“Hallo, Myra. Ik zie dat je alleen bent,” klinkt het opeens. Verschrikt kijkt ze op. Ze heeft hem niet zien of horen binnenkomen. “Ja, Ad had nog wat klussen liggen als baas van de tent.” Tot haar verbazing zegt ze het nogal familiair. Weliswaar hebben ze elkaar van het begin af getutoyeerd, maar het lijkt wel of ze zich dat pas nu bewust wordt. Het lukt Kapo op mysterieuze wijze altijd een ontspannen sfeer te scheppen. Dit bevalt haar niet, en ze is meteen op haar hoede. Kapo kijkt haar scherp aan, en zegt: “Zeker flink nerveus, hè, een eerste keer alleen met een booswicht als ik. Je zal wel de nodige raadgevingen hebben meegekregen om je niet in te laten pakken door de charmes die ik schijn te hebben. Ik beloof je, dat als ik ze heb en opduiken, ik ze onmiddellijk terug zal fluiten.” Myra is even onthutst door de precisie waarmee hij de raadgevingen en haar onzekerheid heeft ingeschat. “Oh, dat valt wel mee hoor,” stamelt ze, “Met mijn nervositeit bedoel ik,” voegt ze er snel aan toe, bevreesd dat haar eerste reactie met de raadgevingen in verband gebracht gaat worden. Onmiddellijk beseft ze dat ze met haar tweede uitgesproken zin Kapo’s vermoeden wel bevestigt. Een fractie van een seconde voelt ze zich uit het lood geslagen; maar ze herstelt zich snel en vervolgt: “Zullen we?” Omdat die woorden nogal hinderlijk op twee manieren uitgelegd kunnen worden, voegt ze er direct aan toe: “De hoorzittingen beginnen tenslotte al volgende week. Omdat het voor onze firma allemaal nieuw is, moeten we ons zo goed mogelijk voorbereiden.” “Oké,” zegt Kapo, en vouwt afwachtend zijn armen over elkaar. “Ik vind dat we de afgelopen keren genoeg de procedurele kanten van de zaak hebben doorgepraat. Omdat ik Ad niet voor de voeten wilde lopen, heb ik een vraag opgespaard die meer inhoudelijk van aard is. Die wou ik je nu stellen.” 72
Ze kijkt hem scherp aan, maar hij zegt niets. “Inhoudelijk hebben we herhaald gevraagd naar de reden van jouw initiatief, en wat je tijdens de hoorzittingen wil onthullen. Tot nu toe weigerde je daarop in te gaan... Welnu, ik denk dat je dat niet wil, omdat je zelf nog niet precies weet wat je gaat vertellen. Alleen dat het over heel iets anders zal gaan dan waarover in de media wordt gespeculeerd. Is dat zo?” Myra is even verrast door haar vraag. Deze heeft ze inderdaad een tijdje opgepot, maar nooit gedacht te durven stellen. Ook Kapo lijkt verrast, en kijkt haar met gefronst voorhoofd aan. Onbewogen wacht ze zijn reactie af. Kapo gaat achterover leunen, staart even naar het plafond, en komt weer overeind. Een poosje zwijgt hij nog, schraapt zijn keel, en zegt langzaam als weegt hij de woorden: “Recht voor z’n raap. Prima, dat mag ik. Niet dat rare gedraai met vragen en speculaties over de gewetensnood waarin ik volgens iedereen zou verkeren. Ik zal je even rechtstreeks een antwoord geven.” Na weer een poosje zwijgen, vervolgt hij: “Het kortste antwoord dat ik kan geven, is ‘ja’. Ik wil inderdaad over iets heel anders praten, maar weet nog niet precies wat en hoe. Hier kan ik nog aan toevoegen dat ik geen last heb van mijn geweten. Als ik in de huidige maatschappij alles over moet doen, zou ik precies op dezelfde manier gaan leven als ik nu heb gedaan.” Hij vouwt zijn armen voor zijn borst, en vult aan: “Oh, en dan nog iets. In tegenstelling tot wat iedereen verwacht, ben ik niet van plan om namen te noemen van personen die op mijn loonlijst staan, of met wie ik op enig andere manier samenwerk.” Kapo zwijgt dan abrupt, als meent hij dat hij nu teveel heeft gezegd. Myra voelt zich verward. Het ‘ja’ op haar vraag is geen verrassing, al had ze nooit gedacht dat hij het toe zou geven. Maar daarover is ze slechts verwonderd. Verward is ze over wat hij er op het laatst aan toevoegde.
73
“Maar wat is dan de zin van die hoorzitting? Je hebt er zelf om gevraagd omdat je veel te zeggen zou hebben. Tot nu heb je mij en Ad niets willen vertellen, omdat je dat pas op de hoorzitting wil doen. En nu zeg je dat je ook daar niets wil vertellen. Wat ben je dan wel van plan?” “Ho, wacht even! Ik heb niet gezegd dat ik niets wil vertellen. Ik heb zelfs heel veel te vertellen. Alleen, zoals jijzelf zei, niets over wat iedereen verwacht. Het noemen van namen zal nergens toe leiden. Natuurlijk zal de ordelijke maatschappij van jou en Ad, die ik altijd de Bovenwereld noem, dat prachtig vinden. De grote schoonmaak in de Onderwereld kan dan beginnen. Niemand schijnt zich echter te beseffen dat zo’n schoonmaak slechts van tijdelijke duur is. Binnen de kortst mogelijke tijd zal er weer een even boosaardig netwerk voor in de plaats komen, met alleen een andere personele invulling.” Hij heft zijn handen en schouders even op en vervolgt: “Kijk, ik wil met de hoorzitting iets heel anders, al weet ik inderdaad niet precies wat. Ik wil zoiets als graven naar de wortels van de Onder-, Boven- en Tussenwereld. Met Tussenwereld bedoel ik het relatienetwerk van personen dat de twee andere met elkaar verbindt.” Kapo buigt zich voorover en verankert zijn ellebogen op de tafel die tussen hem en Myra staat. Hij gaat door: “Ik weet niet hoe jij er tegenaan kijkt, maar ik denk dat alles op aarde met elkaar samenhangt. Dus ook de drie deelwerelden die ik zo-even noemde. Dit betekent dat ze elkaar in stand houden. Hoe dat precies gaat, vind ik niet zo interessant. Wel of, en hoe je ze tot een enkele wereld kan smeden. Met mijn initiatief hoop hierover ik een publieke discussie op gang te krijgen. Ik heb alleen nog geen idee hoe ik dat moet doen.” Met opeen geperste lippen kijkt hij naar Myra, als verwacht hij dat zij wel een idee heeft. Maar Myra is nog lang niet toe aan het opperen van ideeën. Ze is blijven steken bij de filosofische kant die het gesprek dreigt op te gaan. Dit bevalt haar helemaal niet, want daarvoor zit ze hier niet. Bovendien lijkt 74
het haar niets nieuws te zullen brengen. Iedereen weet dat er een verband is tussen criminaliteit en maatschappelijke misstanden. Bovenal echter, vindt ze dat je zo’n discussie niet met een misdadiger van zijn kaliber kan voeren. Elke fatsoensvezel in haar verzet zich daartegen, en dat zijn er heel erg veel. Maar er bevinden zich binnen in haar ook vezels van een andere soort, die dat verzet niet vertonen. En dat verwart haar. Binnen in haar is min of meer een tweestrijd gaande. In dat duel staat aan de ene kant het fatsoensdeel dat onvoorwaardelijk de gevestigde maatschappelijke gedragsnormen steunt. Er tegenover staat de veel liberalere rest van haar, die het overgrote deel van die normen ter discussie wil stellen. Het liberale deel is erg nieuwsgierig en vindt wat Kapo vertelt best interessant. De tweestrijd is nog onbeslist, waardoor haar reactie halfslachtig is: “Dat alles met elkaar samenhangt, ben ik met je eens, maar niet dat hierdoor de drie deelwerelden die je noemde elkaar in stand houden. Natuurlijk is er wel een zekere mate van wisselwerking tussen. Zo kan een wereld zonder misdaad naar een betere maatschappij leiden. En, in jouw termen, een betere Bovenwereld reduceert vanzelf de Onderwereld. Ik wil het overigens bij deze opmerkingen van mij laten, want we dwalen af van waarvoor we hier zitten.” Kapo negeert haar laatste zin, en haakt in op wat ze ervoor heeft gezegd: “Een betere Bovenwereld reduceert inderdaad de Onderwereld, en zou deze zelfs kunnen laten verdwijnen. Maar dan moet wel begonnen worden met het aanpakken van de huidige maatschappijstructuur. Deze structuur is de oorzaak van crimineel gedrag en het bestaan van een Onderwereld. Ik durf zelfs te beweren, en kan ook aantonen, dat de gevestigde machten in de Bovenwereld baat hebben bij het bestaan van een Onderwereld. Ze doen er feitelijk alles aan om die te behouden. Zo is mijns inziens de misdaadbestrijding in de Bovenwereld louter schijn. Niet meer dan een ritueel van cosmetische handelingen dus.” 75
Alleen in het eerste deel van zijn betoog kan Myra zich vinden. Over het tweede deel begint ze zich op te winden. Temeer, omdat zij steeds verder wegdrijven van wat ze vindt dat zij hier moeten doen; al weet ze niet precies wat. “Ik vind dat we nu wel erg ver afdwalen,” begint ze, maar omdat ze niet weet waar ze wel heen wil, vervolgt ze, terwijl haar hoofd rood aanloopt: “Ik snap niet dat je durft te beweren dat misdaadbestrijding slechts een ritueel van cosmetische handelingen is. Dat criminaliteit deels voortkomt uit allerlei sociale misstanden ben ik met je eens. Ook dat de vrijheidsbeperkende regelzucht van overheden een negatieve invloed op die ontwikkeling heeft. Maar,... nou ja,... dat andere wat je zegt,... vind ik gewoon klinkklare nonsens!” De hapering vergroot haar boosheid. Voor ze er erg in heeft, flapt ze eruit: “Als je zo door blijft redeneren, kom je misschien zelfs op een punt dat je kan claimen dat een nationale overheid meedogenlozer is dan een misdaadorganisatie.” Myra heeft onmiddellijk spijt met iets anders onzinnigs de discussie op de spits te drijven. Bovendien zou Kapo zo’n opmerking weleens naar zijn hand kunnen zetten. “Ik ben het op dat punt helemaal mee eens. Als jij niet met die conclusie was gekomen, had ik het gedaan.” Hij grijnst terwijl hij dat zegt. Myra’s hoofd wordt roder. Daar heb je het al. Waarom kan ze haar mond ook niet houden! Ze kan Kapo met zijn grijns wel villen. Hij weet dondersgoed dat ze dat niet meende. Ze moet het zo snel mogelijk weer rechtzetten. Maar eerst wil ze wat afkoelen om niet opnieuw eenzelfde fout te maken. Kapo wacht dat niet af en gaat verder. De grijns op zijn gezicht is weg. “Zoals ik eerder zei, kan ik wat jij klinkklare nonsens vindt, aantonen. Maar voor ik dat doe, wil ik nog zeggen waarom ik vind dat een nationale overheid meedogenlozer is dan een misdaadorganisatie. Dit is in enkele zinnen samen te vatten.” Kapo laat zich onderuit zakken.
76
“Misdaadorganisaties danken hun slechte naam vooral aan het geweld dat ze bij hun activiteiten gebruiken. Elk middel om hun behoefte aan macht en bezit te bevredigen, is geoorloofd. Een mensenleven is aan dat doel ondergeschikt, en telt dus niet. Zo ziet iedereen in de Bovenwereld dat toch?” Myra knikt, maar doet dit met tegenzin. “Ik wil nu het handelen van overheden erbij halen, en het tegenover de dadendrang van misdaadorganisaties zetten. Dit kan, want beide bedienen ze zich van hiërarchische organisatiestructuren om tegen betaling mensen voor precies dezelfde doelen in te zetten: -macht en bezit verzamelen -. Alleen noemt men in de Bovenwereld het machtsdoel: - nationale belangen -, en het bezitsdoel: - economische belangen -. Hogere doelen zijn het dan opeens. Het aantal mensen dat in oorlogen en gewapende interventies sneuvelt, waarbij bijna altijd beide hogere doelen de drijfveer zijn, is een veelvoud vergeleken met wat er met precies dezelfde doelen voor ogen bij geweldsituaties in de Onderwereld doodgaat. De meeste burgers accepteren dat, omdat de hogere doelen gedragen worden door wetten, nationalistische sentimenten, en allerlei vage vrijheidsidealen.” Hij stopt als wil hij even over zijn eigen woorden nadenken. Myra weet er niets op te zeggen. Binnenin haar is een felle strijd gaande tussen fatsoensnormen en vrij denken. De pauze die Kapo neemt, geeft ook haar even de kans om over zijn woorden na te denken. Echt nieuw is het niet wat hij zegt. Zelfs in democratische landen zijn voorbeelden te vinden van overheidshandelen die tussen laakbaar en misdadig schommelen. Het is echter nog nooit in haar opgekomen om op die gronden overheden en misdaadorganisaties met elkaar te vergelijken. Zijn redeneringen snijden hout, vindt het liberale deel van haar. Maar het fatsoensdeel accepteert dat niet, en maant haar aan te stoppen met de discussie. Hij is tenslotte een misdadiger! Voor zo’n persoon moet je oppassen! Het fatsoensdeel dringt zich naar voren omdat dit bevreesd is voor wat er nog kan komen. Tenslotte wil Kapo de juist77
heid aantonen van zijn bewering die zij nonsens vond. Wanneer zijn verhaal daarvoor weer even helder en sluitend is, kan het liberale deel van haar verder in zijn web verstrikt raken. Maar op het moment dat ze de discussie wil onderbreken, gaat hij verder. “Ik zou nog terugkomen op mijn bewering dat overheden baat hebben bij het behouden van de georganiseerde misdaad, en dat misdaadbestrijding louter cosmetica is. Dat vind jij toch klinkklare nonsens?” Myra meent irritante pretlichtjes in zijn ogen te zien schitteren. Ook de toonzetting van zijn woorden bevalt haar niet. Omdat het fatsoensdeel in haar niet onbeleefd wil zijn, knikt ze toch maar. “Ook dat is in enkele zinnen heel eenvoudig uiteen te zetten,” begint Kapo. Hij kijkt weer ernstig, en vervolgt: “Kijk,… mensen laten zich niet graag in hun materiële en immateriële keuzemogelijkheden beknotten. Zolang dit streven redelijk is, zal iedereen proberen aan z’n trekken te komen. Maar zodra men om onduidelijke of onterechte gronden door een overheid daarin wordt beperkt, komt er een mechanisme van vraag en aanbod in werking... Waar vraag naar is, is een markt. Heel eenvoudig niet waar? Als vanuit het niets zullen dan personen en organisaties tevoorschijn komen om op die vraag in te springen. Zij zorgen er daarna voor dat die behoeften - laten we ze verboden vruchten noemen - alsnog bevredigd worden.” Kapo gaat in een andere houding zitten en gaat verder: “Geen enkele overheid pikt zo’n ontwikkeling. Zulke behoeftebevredigende activiteiten zal men als misdrijven boeken, en de organisaties erachter als misdaadsyndicaten. Om deze te kunnen bestrijden, moet er een politieapparaat komen. Zodra dat er is, volgen militaire eenheden en veiligheidsdiensten. Al die organisaties dienen zogenaamd misdadigers en staatsgevaarlijke individuen te bestrijden. Maar in werkelijkheid zijn ze er om de eigen burgers te beheersen waaronder, nogal ironisch, eveneens iedereen die zich in 78
overheidsdienst bevindt. Het staatsvijandelijke element haal ik erbij, omdat het naadloos past in het op overheersen gerichte handelen van overheden. Hoe denk jij bijvoorbeeld over de echtheid van een vijandsbeeld?” Myra ziet met zijn vraag een kans om iets aan de gespreksgang te veranderen. “We dwalen alsmaar verder af, en zitten nu zelfs over buitenlandse zaken te praten. Ik wil hiermee stoppen. Alleen zal ik nog een antwoord geven op je vraag. Ik vind inderdaad dat overheden voor beheersdoeleinden te vaak een vijandsbeeld scheppen. Als je dat bedoelt, denken we hetzelfde. Maar ik ga niet mee met jouw stelling dat veiligheidsdiensten voornamelijk bedoeld zijn om de eigen burgers te overheersen. Voor dictatoriale landen gaat dat wel op, maar voor democratische beslist niet.” Het liefst wil ze de discussie nu stoppen. Vooral omdat volgens het fatsoensdeel in haar, het liberale deel het teveel met hem eens lijkt te worden. Maar gedreven door het luisterbereide deel besluit ze nog wat tegengas te geven: “Ik vind trouwens dat het buitenland er helemaal niet toe doet. Waar ik het vooral niet mee eens ben, is jouw redenering dat misdaadorganisaties voor overheden nodig zijn om een politieapparaat in stand te houden. Goed, in sommige situaties wordt het inderdaad gebruikt om de eigen burgers in toom te houden. Maar, hoe clichématig het ook mag klinken, een beetje openbare orde moet er zijn. Stel je voor dat bijvoorbeeld iedereen z’n gangetje gaat om te pakken wat die pakken kan. Dat zou een zootje worden!” “Ho, zo bedoel ik het natuurlijk niet! Met wat bewakingsfaciliteiten moet iedereen iets kunnen bezitten zonder dat een ander het kan afpakken. Nee, wat ik bedoel, zijn de onnodige belemmeringen die overheden opwerpen bij het vervullen van materiële en immateriële wensen, hoe redelijk die ook zijn. Ik zal het toelichten.” Te laat beseft Myra dat ze eraan vast zat. Ze heeft er in zekere zin zelf om gevraagd.
79
“Het genieten van alcohol, seks, drugs, en gokken is gedurende de gehele menselijke geschiedenis altijd wel ergens op de wereld aan banden gelegd. Allemaal zijn ze dus weleens ergens verboden vruchten geweest, of zijn het nog. Een verbod op alcoholconsumptie bestaat in de meeste landen niet meer. Behalve wanneer er onveilige situaties door kunnen ontstaan, zoals bij autorijden. Ook kan in veel landen legaal gegokt worden, en is het bedrijven van seks veel vrijer. Niemand kan ontkennen dat zulke vrijheden tot betere samenlevingen hebben geleid. Beter in de zin van minder gespannen en veel toleranter.” Myra knikt alleen maar. “Voordat die vruchten legaal verkrijgbaar waren, kon men er uitsluitend via misdaadorganisaties aan komen. Veel van die syndicaten zijn met hun activiteiten gewoon doorgegaan, en kregen, onder andere namen, vanzelf een legale status. Ik denk dat wanneer dat proces overal en met alles op die wijze was doorgegaan er nu geen misdaadorganisaties meer zouden bestaan. Hooguit nog gelegenheidsmisdrijven, waarvoor slechts een klein politieapparaat nodig is. Dat is niet gebeurd omdat politieke machtsstructuren uitgaan van het principe dat de eigen samenleving beheersbaar moet blijven. Voor dit doel moeten ze over veiligheidsorganisaties kunnen beschikken. En om dit te kunnen rechtvaardigen, zijn georganiseerde misdaadorganisaties nodig die bestreden worden. Hoe je dat voor elkaar krijgt, heb ik je al verteld: -zorg voor verboden vruchten.” “Ik vind dat wel heel boud. Je draait het allemaal om! Oké, het opheffen en liberaliseren van een aantal verboden uit het verleden hebben inderdaad samenlevingen verbeterd. Maar wat dacht je van dat andere verbod dat je noemde: drugs? Moet iedereen dat ook naar wens kunnen gebruiken? Het gebruik ervan leidt nu al tot veel ellende. Niet enkel bij verslaafden, maar ook bij de slachtoffers die worden overvallen om aan geld te komen. Dacht je dat dit gaat veranderen als drugsgebruik legaal wordt?”
80
Eigenlijk vindt ze het een onzinnige vraag, omdat ze er zelf ‘ja’ op zou antwoorden. Het is de enige manier om drugs uit het criminele circuit te halen. Verder meent ze, dat zolang je een ander niet in gevaar brengt of hindert, je in het leven alles moet kunnen doen wat je wil. Van Kapo verwacht ze ook een ‘ja’. “Jazeker. En waarom heb ik je eigenlijk al verteld. Het opheffen van dat verbod zou tot een samenleving met nog veel minder spanningen kunnen leiden. Overmatig druggebruik, drugverslaving dus waar jij het over had, is er alleen wanneer een maatschappij erg overspannen is. De meeste gebruikers van drugs nemen het slechts met mate tot zich, zoals anderen alcohol of rookwaren... Het is overigens nogal bizar, dat als mensen verslaafd zijn aan alcohol, roken, gokken, of telefoneren, er geen wettelijke bepalingen zijn die dat afstraffen. Als je daar nog eens de overlijdensstatistieken bijhaalt, wordt het verbod op drugs nog vreemder. Het aantal doden door alcohol of roken is namelijk veel groter dan door drugs. Toch is het dodenaantal dat rond drugsgebruik en drugshandel valt het belangrijkste criterium om dat te verbieden. Waarom gaat dat zo? Waarom wordt er geen goede voorlichting gegeven over de gevaren van drugs, zoals wel bij alcohol en roken? Waarom wordt er gekozen voor harde, frontale bestrijding van drugsgebruik? Waarom wordt de zieke maatschappijstructuur niet aangepakt? Die is verantwoordelijk voor alle vormen van verslaving. Het antwoord is simpel. Overheden hebben verboden vruchten nodig voor hun machtsdoeleinden.” Het wordt Myra nu echt teveel. Het fatsoensdeel in haar weigert Kapo’s beweringen te aanvaarden. Echter, het in grootte flink gegroeide liberale deel in haar is het volledig met hem eens. Dit heeft alleen nog moeite om dat te laten rijmen met zijn reputatie. In opperste verwarring is ze nu. Ze besluit daarom snel een einde aan de bijeenkomst te maken en kijkt op haar horloge. “Ik zou hierover best verder met je willen discussiëren. Maar ik moet naar een andere bespreking.” 81
Ze liegt. Wel heeft ze een enorme behoefte om met iemand over deze verrassende discussie te praten, maar weet niet zo gauw wie. Abrupt neemt ze afscheid van Kapo. Ruim twee weken later bevindt Myra zich in een ruimte, waarvan de muren en het plafond zo wit zijn, dat het pijn doet aan haar ogen. Ze staat voor een witte kist in een halve kring mensen, die grotendeels bestaat uit mannen in donkergrijs of zwart kostuum. Omdat ze zelf een wit mantelpakje aan heeft, lijkt het wel of kleuren hier niet bestaan. In een poging om de overmacht van zwart en wit even te ontlopen, gaat ze in gedachte terug naar de reeks onverwachte en spectaculaire gebeurtenissen van de afgelopen week. Na de enerverende discussie met Kapo van drie weken terug was ze gaan winkelen om haar verwarring kwijt te raken. Ze kocht wat kleren en andere spullen, maar wist naderhand niet waarom ze dat had gedaan, want nodig had ze die dingen op dat moment niet. Toen ze Ad een dag later van haar gesprek met Kapo op de hoogte bracht, was hij eerst geïrriteerd. Maar dit veranderde toen hij zich bewust werd, dat Kapo meer had verteld dan in alle eerdere gesprekken bij elkaar. Weliswaar vond hij het onbruikbaar, maar het gaf hoop dat er wat beters kon komen. Daarom stelde hij haar voor om nog een paar keer in haar eentje met Kapo te praten. Hij meende het nodig om te zeggen, dat haar vrouwelijke charmes meer uit Kapo leken los te maken dan de zijne. Een opmerking waarvoor ze hem bijna een knietje gaf, wat goed had gekund, omdat hij op dat moment pal voor haar stond. De vervolggesprekken leverden volgens Ad niets op. Zij vond van wel, al kwamen er geen echt nieuwe dingen meer ter sprake. De onderwerpen uit de eerste discussie werden wel meer uitgediept. Na elk gesprek slonk het fatsoensdeel in haar verder, tot er bijna niets van over was. Kapo’s beeld van wat de samenleving eigenlijk zou moeten zijn, was hetzelfde als zij al heel lang voor ogen had. Zij verwoordde het alleen 82
altijd wat anders. Zijn metafoor voor de huidige maatschappij als een Onder-, en Boven- en Tussenwereld, vond ze een hele mooie. Je hoefde alleen maar de voorzetsels eruit te halen om van die deelwerelden één enkele wereld te maken. Een wereld zoals die inderdaad zou moeten zijn. Een wereld, waarin het steeds weer aanmeten van een harnas tegen Kapo’s charmes niet nodig was, omdat schurken als hij dan niet bestonden. Het vooraf aanmeten van een emotioneel pantser gebeurde trouwens steeds minder vaak; en wellicht was het vanzelf gestopt wanneer de hoorzittingen er niet tussen waren gekomen. De eerste en tweede dag van de hoorzitting verliepen voor iedereen teleurstellend. De parlementaire onderzoekscommissie was duidelijk uit op snel succes. Hun vragen richtten zich vrijwel uitsluitend op het ontrafelen van de relatienetwerken in de Onder- en Tussenwereld, die ze alleen niet zo noemden. Tevergeefs probeerde Kapo het gesprek te sturen in een richting die uitsluitend Myra begreep. Soms bot, snoerde de commissie hem telkens de mond. Hij mocht alleen hun vragen beantwoorden. Pas als hij dat naar tevredenheid had gedaan, kreeg hij aan het eind van de hoorzittingen de kans om zelf iets te zeggen. Op de derde dag kwam alles muurvast te zitten omdat Kapo weigerde verder te praten. Iedereen was razend. Vooral Ad. Noch Myra, noch Kapo was het gelukt hem te overtuigen van het mogelijke nut om te proberen de discussie om te buigen in de richting die Kapo wilde. Omdat Ad op de derde dag een poosje niets met hem te maken wilde hebben, vroeg hij haar voorlopig contact met hem te houden. Toen zij Kapo na de hoorzitting later op de dag opzocht, werd ze onaangenaam verrast. Hij leek volledig uitgeblust en had geen zin om te praten, waarvoor hij zich verontschuldigde. Zijn energie en opgewektheid die hem steevast hadden gekenmerkt, waren volledig verdwenen. Toen ze de volgende ochtend op kantoor aankwam, werd haar bij de receptie gezegd dat ze met spoed naar Ads kamer 83
moest gaan. Meteen na binnenkomst overviel hij haar met het nieuws dat Kapo dood was. Vermoedelijk door vergiftiging. Zij was verbijsterd. Even dacht ze aan zelfmoord, omdat hij de dag ervoor zo mat was. Maar vrijwel meteen verwierp ze die gedachte, omdat het niet bij zijn karakter paste. Ads monoloog over wanneer en hoe hij het bericht over zijn dood had gekregen, hoorde ze amper. Zijn woorden drongen pas weer tot haar door toen hij begon te speculeren over de mogelijke daders. Hij bleek dus ook niet aan zelfmoord te denken! Dit viel haar mee. Opgewekt werd ze zelfs toen bleek dat hij de potentiële daders vooral in de Bovenwereld zocht. Even hoopte ze dat ze misschien toch nog eens met hem over Kapo’s ware bedoelingen kon praten? Maar die hoop was ijdel. Ad bleek slechts bezorgd over de schade die deze flop de firma kon brengen. Met zijn verdenkingen in de richting van de Bovenwereld koelde hij eigenlijk zijn woede op de autoriteiten, omdat zij Kapo’s rechtsbijstand min of meer aan de firma hadden opgedrongen. De volgende dag bleek uit autopsie op Kapo’s lichaam, dat hij inderdaad door vergiftiging om het leven was gekomen. Verder ontdekte men dat hij darmkanker had, dat al in zo’n ver stadium was dat hij hooguit nog een half jaar te leven had gehad. Alles wees erop dat hij dat geweten moet hebben. Het zoeken naar de oorzaak van zijn dood, moord of zelfmoord, viel toen ten prooi aan giswerk. Terwijl ze naar de kist kijkt, vraagt Myra zich af, of men niet over iets zinvollers kan praten dan over de oorzaak van zijn dood. Bijvoorbeeld, waarom hij die hoorzittingen wilde? Wat hij ermee voor ogen had, weet ze, maar waarom nog steeds niet. Zou hij toch wroeging over zijn daden hebben gehad, ook al ontkende hij dit? Of was zijn betere ik door de darmkanker naar voren gekomen? Ook dat is natuurlijk gissen, al vindt ze het heel wat zinvoller dan blijven raden naar de doodsoorzaak.
84
Myra kijkt om zich heen. Ze kent geen van de aanwezigen hier. Al die individuen samen zouden best weleens een doorsnede van de Onder-, Boven- en Tussenwereld kunnen zijn. Wie waar bij hoort, is niet te zien. Veel doet dat er ook niet toe. In elke bijeenkomst met mensen is in principe iedereen uitwisselbaar. Het is een toevalstreffer waar je wordt geboren. En dit bepaalt in belangrijke mate tot welke deelwereld je mettertijd gaat behoren. Ligt het kwaad dat mensen kan overkomen niet in het feit dat die werelden er zijn. En dat elk nog eens extra is opgedeeld in sociale lagen van ‘betere’ en ‘mindere’ mensen? Er bestaan veel gronden waarmee mensen menen beter of minder te zijn dan een ander. Zelf heeft ze als vrouw en met haar zogenaamde expertisetaak het minder zijn ervaren. Is het niet hard nodig om elke grond voor ongelijkwaardigheid te elimineren, die de ene mens schijnbaar beter maakt dan de ander? Geen enkele grondwet in de wereld is wat dat betreft toereikend. In welk land is bijvoorbeeld hiërarchie verboden, of doet men wat aan status verhogende gronden als mooi zijn of tot een betere familie horen? Het is natuurlijk moeilijk om van alle gronden voor ongelijkwaardigheid af te komen, maar onmogelijk is het niet. Het is een kwestie van willen. Waar een wil is, is altijd een weg. Naarmate meer mensen hetzelfde willen, zal die weg zich gaan verbreden, hierdoor snelweg worden, en ieder redelijk doel binnen afzienbare tijd bereikbaar maken… Maar zit de aanleg van zo’n fijne snelweg in een gespleten wereld als deze er wel in?...
85
PROTEST
Het oplichten van het symbool ‘veiligheidsriemen vastmaken’ informeert de passagiers, dat het einde van de vlucht nabij is. Even later bevestigt een stewardess via de intercom dat nog eens. Ver beneden hen flonkeren geordend in rechthoekige patronen talloze lichtpuntjes. Voor sommige passagiers ligt daar ergens het einddoel. Voor andere is het een tussenstop naar een reisdoel verder weg. Jatal drukt zich tegen de rugleuning van zijn zitplaats, en omklemt met zijn linkerhand de armsteun. Met zijn rechterhand betast hij de plastic ring onder zijn trui. Via een nylon draad is de ring verbonden met een soort luier die hij aan heeft. Heel even plooien zijn lippen zich tot een glimlach. Hij laat de ring los, en klemt nu ook zijn rechterhand om een armsteun. Op de knokkels van beide handen verschijnt witte spanningsuitslag. Het verzoek tot omgespen van de veiligheidsriem negeert hij, waardoor de koppeleinden nutteloos naast hem op de zitting blijven liggen. Vanuit zijn stoel kijkt hij geconcentreerd naar de cockpitdeur, een paar meter voor hem. Enkele minuten eerder is daardoor een stewardess naar binnengegaan. Twee rijen schuin achter hem zit Fata in vrijwel dezelfde houding. Alleen kijkt zij niet naar de cockpitdeur, maar naar Jatal. Haar ogen zijn wijd opengesperd, haar lippen samengeperst tot verbleekt rode strepen. Ze is in opperste verwarring. Als op een driedimensionaal beeldscherm heeft ze het afgelopen uur naar onthutsende gebeurtenissen zitten kijken. Gebeurtenissen die ze maar al te goed kent, omdat die verbonden zijn met het doel van deze vliegreis. Ook verschenen op het scherm allerlei vragen. Nooit eerder is zoiets gebeurd. Tot een uur geleden was deze reis voor haar een heilig moeten. Even gemotiveerd als de andere leden van de comman86
dogroep had ze een opleiding gevolgd om met explosieven om te gaan. Allemaal bereidden ze zich voor op een missie als deze. Het voorrecht de roeping van vandaag uit te mogen voeren, was haar en Jatal gegund. Hun groep maakte deel uit van de organisatie Het Heilige Vuur. Ze streden voor een rechtvaardige zaak. Al generaties lang. De strijd was gericht tegen het land, dat hen het recht onthield op het stichten van een eigen staat op een grondgebied dat hen toekwam. Hun land was door hen bezet. Maar hun strijd was niet enkel gericht tegen de bezettende macht. Ook landen die actief of passief de bezetters steunden, beschouwden ze als vijanden. Voordat Fata in de commandogroep kwam, had ze jaren met guerrilla-acties meegedaan. Veel familieleden en goede vrienden die meededen, verloor ze in die periode. Elk verlies knaagde wat menselijk gevoel in haar weg, tot het opgevreten was tot het bot. Geen enkel mededogen kende ze toen meer. Elk doel waarmee ze de vijand kon treffen was goed. Hoe pijnlijker des te beter. Dus ook ongewapende burgers en kinderen kwamen in aanmerking. In doelgerichtheid en hardheid deden zij en haar medestrijders niet onder voor de vijand. Alleen deden hun tegenstanders het op veel grotere schaal, omdat ze beter bewapend waren. Onduidelijk was echter waarom in veel landen de acties van de bezetters niet als moordzucht werd beoordeeld en de hunne wel. Bovendien deden hun vijanden behalve precies hetzelfde, het ook nog massaler. Maar dat mocht allemaal. ‘Als onvermijdelijk leed bij het rechtvaardig streven naar staatsveiligheid’, vergoelijkte men dat. Hun acties, die een even rechtmatig streven naar vrijheid inhielden, kregen het etiket terrorisme opgeplakt. Eerst onbegrip, toen bitterheid, en uiteindelijk haat wekte dat in hen op. Tijdens een van de guerrilla-acties raakte Fata ernstig in de onderbuik gewond. Een deel van de botten in haar bekken moest vervangen worden door metaal en kunststof. Maar dit was niet het ergste. In haar bekken bleek zoveel verwoest dat ze geen kinderen meer kon krijgen. Het idee geen bijdrage te 87
kunnen leveren aan nieuw leven om iets goed te maken voor al het doden, was voor haar onverdraaglijk. Ze wilde daarom de vijand die hiervoor verantwoordelijk was nog harder treffen, en stelde zich beschikbaar voor zelfmoordacties. Haar leven vond ze alleen daarvoor nog nuttig. Aanvankelijk maakte ze deel uit van een groep die een aanslag op een kerncentrale voorbereidde. De talloze, lijvige rapporten en verslagen over de kernramp bij Tschernobil waren kant en klare scripts voor hoe het erger kon. Echter, de metalen onderdelen in haar bekken bleken prima te passen in een plan dat in een commandogroep was ontwikkeld, die aanslagen op vliegtuigen voorbereidde. Dus werd ze op een dag aan die groep toegevoegd. De drijfveer van Jatal om zich beschikbaar te stellen voor een zelfmoordactie was vergelijkbaar met de hare. Ook hij werd ernstig in de onderbuik gewond. Maar bij hem moesten zijn penis en testikels worden geamputeerd. Voor Jatal was het onduldbaar de rest van zijn aardse leven ontmand door het leven te moeten gaan. Omdat hem was verzekerd dat hij in het hiernamaals weer over een compleet lichaam zou beschikken, wilde hij aan zijn onwaardig aardse bestaan een eind maken. Echter, voordat hij het ultieme paradijs binnen mocht, moest hij een heroïsche taak volbrengen. Dat ging hij doen als levende bom. De explosieven zaten in een soort luier. Waar vroeger zijn geslachtsgroep troonde, zat het ontstekingsmechanisme. Via de nylon draad was dat verbonden met de ring onder zijn trui. Omdat bij de veiligheidscontrole op vlieghavens het risico van detectie van de metalen onderdelen in de detonator te groot was, kon hij die niet meenemen. Iemand anders moest dat doen. Die taak kreeg Fata. Verpakt in een plastic koker zou ze die in haar vagina meedragen. Het doktersattest dat uitleg gaf over de metalen protheses in haar bekken, was een perfect paspoort. Voor ze door het beveiligingspersoneel op een vlieghaven werd onderzocht, liet ze dat zien. Nooit gaven de steevast luidkeels klikkende detectors problemen. En evenmin de scans met beeldschermen. Dit gebeurde ook niet 88
bij de oefenreizen die zij en Jatal op deze vliegroute hadden gemaakt. De bedoeling daarvan was de routinehandelingen van de bemanning observeren. Met die resultaten bedachten ze samen met de gehele commandogroep enkele scenario's. Afhankelijk van de situatie die ze tegen konden komen, zouden ze één ervan volgen. Ondanks pogingen de detonatoronderdelen zo klein mogelijk te houden, bleef de koker vrij groot. Die moest daardoor geforceerd haar vagina in. Voor het onderdrukken van de pijn waren pijnstillers nodig. Vrij sterke zelfs, en tevens in grote dosis om de pijn ook weg te houden tijdens de uren die de koker in haar zat. Omdat zij tijdens de oefenvluchten bij het observeren van de bemanning attent moest blijven, en sterke pijnstillers versuffend werken, mocht ze bij die reizen niets innemen. Toch moest ook het meedragen van alle bomdelen uitgeprobeerd worden. Hierdoor moest de oefenkoker een stuk kleiner. Dit kon, omdat er maar een beetje metaal in werd gedaan. De hoeveelheid hoefde enkel overeen te komen met het metaalgehalte van de detonator. Jatal had tijdens de oefenreizen een inerte siliconensubstantie in zijn luier. De overdracht van de detonator lukte met het eenvoudigste scenario dat ze hadden ingestudeerd. Fata ging halverwege de vlucht naar het toilet achterin het toestel. Daar verloste ze zich van de koker, en verstopte deze onderin de papierbak. Precies op het afgesproken tijdstip stapte zij het toilet uit en kwam Jatal eraan. Met het optrekken van een mondhoek en een beleefd knikje gaven ze elkaar het sein veilig, waarna ze van ruimte wisselden. In het toilet zette Jatal rap de detonator in elkaar, en stelde zich als bom op scherp. Hij had daarop maandenlang geoefend. Voor Fata zat haar aandeel er toen op. Het lange wachten begon. Versuft door de bijwerking van de pijnstillers keek ze uit het raampje. Toen de zon onderging, zag ze hoe het tot dat moment dromerig verlichte wolkenlandschap langzaam veranderde in dreigend duistere sculpturen. 89
Kort erna begonnen de beeldvoorstellingen op het driedimensionale scherm. De eerste keer dat de beelden verschenen, was toen ze twee kinderen gadesloeg. Ondanks gemopper van hun ouders, zaten ze geen moment stil. Met enkel het gangpad en de beenruimte tussen de rijen stoelen beschikten ze over slechts weinig speelgelegenheid. Totaal onverwacht vloeiden gangpad en beenruimtes over in smalle, stoffige straatjes. De huizen die er langs stonden, oogden grauw. Het leek allemaal op het vluchtelingenkamp waar ze jaren had gewoond. Ondanks de geringe ruimte aldaar speelden en renden in de straatjes veel kinderen. Onbezorgd gingen ze op in hun spel, alsof ze elk moment wilden benutten dat het moeizame kampleven toeliet. Hun speelsheid leek het kommervolle bestaan in de leefgemeenschap voor iedereen wat te verlichten. Het beeld van de kinderen in het kamp vloeide terug naar de twee in het vliegtuig. Over de verborgen gevaren van vliegen maakten zij zich duidelijk geen zorgen. De andere inzittenden hielden hooguit rekening met een statistische kans om naar beneden te storten. Van het andere verborgen gevaar wisten alleen zij en Jatal af. Even leek die kennis een vonkje hoop voor de passagiers in te houden. Maar onmiddellijk doofde Fata dat beetje licht met de wil deze missie te laten slagen. De ouders maanden hun kinderen opnieuw tot rust. Ditmaal ging dat met mild geweld. Ze verbanden de twee naar hun zitplaats. Fata stapte van het familietafereeltje over naar de lange rijen passagiers. Ontspannen zat iedereen te praten, lezen, slapen, of uit een raampje naar buiten te staren, terwijl ze met bijna de snelheid van het geluid door de ijle lucht suisden. Plotseling verdween het interieur van het vliegtuig. In zithouding bleven uitsluitend nog de passagiers zichtbaar, alsof ze uit hun omgeving waren losgeweekt. Heel even maar. Toen vulden de lege plekken rondom hen zich met het interieur van een slecht onderhouden bus. Achtervolgd door een grote stofwolk zwoegde het voertuig kreunend door een zin90
derend heet landschap. Het wegdek lag als een zwart lint tussen overbelichte rotsformaties en zat vol gaten. De omgeving kwam haar bekend voor, maar aanvankelijk kon ze die niet plaatsen. Haar medepassagiers leken niets te merken. Gelaten als voorheen, berustte men zich in de gebruikelijke ongemakken van een lange reis. Opeens hoorde Fata een oorverdovende knal. Onderdelen van bus en passagiers vlogen alle kanten op. Er ontstond brand. Dichte rookwolken elimineerden de laatste restjes oriëntatievermogen dat na de klap nog restte. Fata herinnerde zich weer de gebeurtenis en waar die had plaatsgevonden. Hoe ze indertijd uit de wrakstukken was gekomen, kon ze zich naderhand niet meer herinneren. Het duurde erg lang voor ze, liggend tegen een rotsblok langs de weg, zich uit de verlammende schrik wist te bevrijden. Wonderwel kwam zij er met slechts wat snij- en schaafwonden af. Later bleek, dat de bus op een landmijn was gereden, die in een opgevulde kuil in het wegdek was verstopt. Meer dan de helft van de inzittenden was dood of zwaar gewond. Het interieur van het vliegtuig kwam weer terug. Zwaar transpirerend, zag ze dat alle passagiers nog even ontspannen waren als voorheen. Er leek iets als oprechte hoop voor hen in haar te gloren. Omdat ze er bezweet en grauw uitzag, vroeg een bezorgde passagier naast haar of ze zich niet goed voelde. Geforceerd glimlachend zei ze, dat ze het erg warm had en gauw transpireerde. Ze bedankte voor de getoonde interesse, en pakte een boek. Met lezen, hoopte ze van de verwarrende voorstellingen af te komen. Ze vermoedde dat de ongewenste beelden een bijwerking waren van de pijnstillers die ze had geslikt. Erg hinderlijk natuurlijk, maar deze missie moest en zou slagen. Maar van lezen kwam niets terecht. Van geen enkel woord drong de betekenis tot haar door. De rijen letters leken rijen passagiers. Rijen die straks geen rijen meer zouden zijn. Aanvankelijk dacht ze dat het door vermoeidheid kwam toen ze de letters zag bewegen. Eerst trilden ze een beetje. Maar al snel werd dat heftiger. Tot ze uit hun geordende verband 91
sprongen en zich aan een wilde dans overgaven. Onthutst keek ze toe hoe de letters zich losmaakten van de papiervezels, en zich omvormden tot dunne spartelende lijntjes. Ze riepen een beeld op van met zwarte inkt gevulde aaltjes die naar meer bewegingsvrijheid verlangden. Eerst maakte het wanordelijke schouwspel haar nerveus. Echter, voor ze de kans kreeg haar ogen ervan af te wenden, ontvouwde zich een fascinerend spektakel. Terwijl ze hun snelheid opvoerden, koppelden de lijntjes zich aaneen tot draden met diverse lengtes. Deze vervlochten zich vervolgens tot beelden en teksten. Het eindresultaat leek op een zwart/wit tekenfilm in drie dimensies. De eerste beelden waren een herhaling van wat ze eerder in kleur had gezien. Alleen waren tussen de scènewisselingen ditmaal vragen gelast. Waarin verschillen de kinderen en volwassenen in het vliegtuig met de onze in de kampen? Waarom moeten ze dood? Is geweld het juiste middel om een billijk doel te bereiken? Omdat zulke vragen altijd onbeantwoord bleven, wachtten de draden een reactie niet af. Ze vormden zich tot afgrijselijke beelden van verminkte lijken. Alsof de doden nog een laatste verzoek hadden, hingen er tekstwolkjes met vragen boven hen. Begrijpt de rest van de wereld wel waarom wij dit doen? Ziet men in dat dit een protest is tegen hun partijdigheid, of legt men het andermaal uit als een daad van terrorisme? Wat hebben zelfmoordacties tot nu toe opgeleverd? Als zulke protestacties niet of weinig helpen, waarom doen we het dan nog zo? Ook op die vragen bleven de antwoorden weg. Maar waarom doemden ze op, en waar kwamen ze vandaan?... “Kan ik u met iets helpen?” klonk het opeens in het Engels. Er stond een stewardess naast haar. Vriendelijk glimlachend, wachtte ze Fata's antwoord af. Als bij toverslag verkleinden de draden zich tot lijntjes, en hechtten zich weer als leestekens aan het papier.
92
“Oh nee! Niet nu!” zei Fata hardop, en keek wanhopig naar het boek. Ze wilde graag meer van het lijnenschouwspel zien. Zichtbaar geïrriteerd door het nogal bits klinkende antwoord ging de stewardess onmiddellijk weg. Ontredderd door het vele dat buiten haar wil gebeurde, keek Fata schichtig om zich heen. De bezorgde passagier naast haar was ingedommeld. Die kon niets gezien hebben van wat zo-even boven het boek had plaatsgevonden. Waarom gebeurde dat allemaal? Kwam het inderdaad door de bijwerking van de pijnstillers? Of sluimerden de vragen al veel langer in haar? Misschien hadden de pijnstillers haar versuft, maar de vragen gewekt. Die had ze zichzelf dan eerder kunnen stellen. Voor de missie al. De vragen hadden haar eventueel van de missie af kunnen houden. Was dat niet beter geweest? Nu leek het te laat. Het dalen was al begonnen. Maar wilde ze wel dat deze missie werd afgebroken? Radeloos en verward voelde ze zich. Met Jatal erover praten, was zinloos. Hij was te bezeten van zijn reis naar het hiernamaals. Zij hoefde daar niet zo nodig heen, omdat ze een manlijke god niet echt zag zitten. Bestond zo’n wezen wel? En was er een hiernamaals? Ze ziet dat Jatal helemaal klaar is om in actie te komen, zodra de cockpitdeur opengaat. Niets lijkt hun missie te kunnen stoppen. Maar wil ze dat eigenlijk wel? In volstrekte besluiteloosheid blijft ze zitten. Haar houding oogt even gespannen als bij Jatal. Ook bij haar liggen de koppeleinden van de veiligheidsriem nutteloos op de zitting. De bezorgde passagier, gewekt door de aanstaande landing, kijkt met gefronste wenkbrauwen naar haar onrustige gedrag. Intussen houdt Jatal gespannen de deur naar de cockpit in de gaten, gelijk een roofdier z’n prooi. De deur gaat open. De stewardess verschijnt met in de ene hand een vol dienblad en in de andere de deurknop. Op het moment dat ze zich omdraait om de deur dicht te doen, springt Jatal op, en rent op haar af. Een fractie van een se93
conde erna springt ook Fata op. Maar nog te suffig door de pijnstillers verliest ze haar evenwicht, en valt. “Nee, niet doen!” schreeuwt ze voor haar lichaam hard de vloer raakt. Het lijkt hierna wel of alles zich in een vertraagde film afspeelt. Tergend langzaam zweeft haar lichaam naar de vloer, waardoor ze tijd genoeg lijkt te hebben om een eind aan de val te maken. Maar haar spieren weigeren mee te werken. Vallend, ziet ze hoe Jatal zich met bruut geweld langs de stewardess ploegt. Met rode ogen en verkrampt gezicht staat Jatal in de cockpit. Schokkerig kijkt hij om zich heen, als weet hij niet waar hij is en wat hij hier doet. “Hé, wat moet dat?” roept een van de piloten. Hij draait zich snel om. Een volle seconde kijken hij en Jatal elkaar aan. Jatal tilt zijn trui op en pakt de ring beet. De piloot begrijpt wat er dreigt te gaan gebeuren, en springt met een rauwe kreet op om zich op de indringer te werpen. Jatal trekt met een ruk aan de ring... Een felle lichtflits volgt…
94
DEFINITIE VOOR HELD
Met een luide schreeuw, gelijk een dier in doodsnood, wordt Todd wakker. Het is niet de eerste keer dat hij luidruchtig uit een nachtmerrie ontwaakt. Als hij dit beseft, en weet dat hij dus nog in leven is, vervloekt hij de rest van de dag. Meestal is elke nieuwe dag voor hem een volgende periode van kwelling. Feitelijk dwingt enkel iets als overlevingsinstinct hem om in deze wereld te blijven. Ook vannacht heeft het lot er niet voor kunnen zorgen dat iets ongemerkt en snel een einde aan zijn leven maakte. Hier, diep in de wouden, zijn er kansen genoeg om die wens in vervulling te laten gaan. Zijn onderkomen in een verlaten berenhol, open en makkelijk toegankelijk gelegen onderaan een rotswand, heeft hij met opzet gekozen om het lot tegemoet te komen. Tot nu toe vergeefs. Wel leek drie keer de vervulling van zijn wens heel nabij. De eerste keer werd hij gebeten door een gifslang toen hij per ongeluk op de staart van het vermoedelijk slapende dier stapte. Terecht kwam het reptiel met z’n enige afweermiddel voor zichzelf op. Dagenlang was hij doodziek, maar zijn lichaam wist de aanslag te overleven. De tweede keer had hij prooi voor een troep jagende wolven kunnen zijn. Terugkomend van zijn eigen jachttocht naar voedsel, sneden ze hem het pad naar het berenhol af. Zonder aarzelen, liep hij echter door alsof tussen hem en het hol zich geen wolven bevonden. Kennelijk verrast door het ongebruikelijk gedrag van een prooi weken ze grommend en snauwend voor hem opzij. Aan een achtervolging waagden ze zich niet. Het enige pluspunt dat die afloop hem gaf, was dat zijn aanspraak op territorium werd erkend. Dat domein hield hij afgebakend door regelmatig te urineren op struiken en rotsblokken in de buurt van het hol. Andere bewoners van het woud deden het ook zo. 95
De derde keer had een bruine beer hem naar de eeuwige jachtvelden kunnen laten afreizen. De confrontatie met het dier gebeurde bij het krieken van de dag. Hij was wakker geworden van geschuifel en gesnuif aan het voeteneinde van zijn slaapplaats. Terwijl hij zich zo stil mogelijk hield, zag hij hoe de beer met z’n neus zijn voeten onderzocht. Aanvankelijk leek het dier zich te beperken tot wat snuffelen en likken aan zijn voetzolen. Maar toen de kolos aan zijn tenen begon te knabbelen, trok hij in een reflex zijn benen in. De beer sprong meteen bovenop hem. Eens opgeleid om in gevaarlijke situaties te overleven, greep hij instinctief een altijd naast hem liggend jachtmes, en stak dat in de keel van de aanvaller. De strijd duurde niet lang. In plaats van hij in de beer, verdween de beer in hem. Wel kostte dat hem veel meer tijd dan die veelvraat nodig zou hebben gehad. De vacht verwerkte hij tot een soort sprei dat hij ‘s nachts als deken gebruikte. Ergens speet het hem voor de beer dat die er zo bekaaid van was afgekomen. Mogelijk was het hol eens de woonplaats van het onfortuinlijke dier. Dit zou kunnen verklaren waarom de kolos de geurbakens van zijn territorium had genegeerd. Op zijn ellebogen steunend, tuurt Todd vanaf zijn slaapplek naar de in talloze groentinten geschilderde boswand voor hem. De zon, die zich al een eindje boven de horizon heeft verheven, tekent er licht- en schaduwpatronen op. De nachtelijke bosgeluiden hebben plaats gemaakt voor de klanken van het leven van overdag. Vogels voeren hierin de boventoon. Na een reeks regenachtige dagen lijkt het vandaag een mooie, zomerse dag te worden. Voor hem doet het er niet echt toe wat voor weer het is. Zijn dagelijkse probleem is om de lange uren die hem van elke volgende nacht scheiden met bezigheden te vullen. Dan kan hij weer proberen zich in het niets weg te laten zakken. Toch is er telkens ook weer de angst in een droom geconfronteerd te worden met afgrijselijke beelden uit zijn verle-
96
den. Gevangen in die vicieuze cirkel lijkt een permanente slaap de enige ontsnapping hieruit. Todd gooit het berenvel van zich af en staat op. Terwijl hij zich uitrekt, loopt hij langzaam naar het rotsplateautje voor de ingang van het hol. Daar blijft hij een poosje staan. De aangenaam warme adem van de ontwakende natuur streelt zijn naakte lichaam. Zijn stijve penis geeft aan, dat ondanks de nachtmerrie hij goed heeft geslapen. Gestimuleerd door de ochtendbries blijft zijn lid overeind staan. Todd slentert naar een nabij gelegen struik op de rand van zijn territorium, en gaat er masturberen. Even later druipen druppels sperma traag van de bladeren naar de bosbodem. Hierna loopt hij naar de andere geurbakens van zijn domein, en leegt er in porties zijn blaas. Na de vele regenval van de afgelopen tijd is het nodig zijn grondgebied opnieuw te markeren. Als hij klaar is, wandelt hij naar een dichtbij gelegen bergbeekje om zich te wassen. Een moederbeer en twee bijna volwassen jongen zijn er aan het vissen. Bij zijn nadering onderbreken ze hun bezigheid. Waakzaam steekt de moeder speurend naar geurdraden haar neus omhoog. Todd loopt kalm tot kniehoogte het snelstromende beekje in en gaat op de bedding zitten. Terwijl hij ogenschijnlijk de beren negeert, laat hij zich door het wervelende water draperen. Vanuit zijn ooghoeken ziet hij dat de beren hun visarbeid hervatten. Omhuld door het waterkleed voelt Todd zich een geheel met de natuur. Op momenten als deze vergeet hij hoelang de dagen hier kunnen duren, en geniet hij zelfs. De dagelijkse routine van overleven maakt dan plaats voor het gevoel het leven beleven. Hoewel zulke momenten altijd tekort duren om echt blij te worden, bepalen ze wel het verschil met een verblijf in de maatschappij. Daar kan hij nimmer meer het leven beleven. Nee, de menselijke samenleving heeft hem niets meer te bieden. Een jaar of tien geleden lag het allemaal heel anders. Leren ging hem goed af. Plannen voor verder studeren en een glo97
baal carrièrepad had hij klaarliggen. Maar na zijn middelbare schooltijd moest hij eerst in dienst. Dit was niet erg geweest als zijn land op dat moment niet een oorlog aan het uitvechten was in een ver weg gelegen gebied. Een regio waar, zoals hij er later tegenaan zou kijken, ze niets te zoeken hadden. Maar toentertijd zag hij dat anders. Kreten als: ‘ze bedreigen de vrije wereld’, en ‘we moeten daar onze vrijheidsidealen verdedigen’, gingen bij hem en veel van zijn leeftijdgenoten erin als koek. Sommigen, zoals hijzelf, lieten zich misleiden met een beroep op hun patriottisme, en tekenden vrijwillig voor een langere diensttijd. Gedurende de intensieve opleiding werd hen de kunst van het vechten en kunde van overleven bijgebracht. Ook werd ze een nietsontziende haat tegen de vijand ingepompt. Onder meer leerden ze, dat geslacht en leeftijd van de vijand hen er nooit van mocht weerhouden om uit lijfsbehoud altijd als eerste met vernietigen te beginnen. Deze tot op zijn botten ingegraveerde minachting tegen een deel van zijn medemedemensen zou zijn leven radicaal veranderen. Feitelijk was die opleiding een regelrechte hersenspoeling. Zo werden ze daadwerkelijk gemarteld door instructeurs, die dezelfde taal spraken, en eruit zagen als de mensen waar ze later tegenover zouden staan. Iedereen met die fysieke kenmerken was je vijand; allemaal waren ze erop uit om jou te vernietigen. Een stap die je de ander altijd voor moest zijn. Een effectieve leermethodiek, zoals later bleek. Geteld had hij ze nimmer, maar het waren er vele. Mannen, vrouwen en kinderen, die hij zonder aarzelen had afgeslacht. Een meedogenloze moordenaar hadden ze van hem gemaakt. Maar dat ging hij zich pas veel later realiseren. Pas na een intense periode van bezinning. De ontnuchtering begon met een ijskoude douche toen ze in hun eigen land terugkeerden. In plaats van een juichende menigte die hun helden stond op te wachten, werden ze verwelkomd door landgenoten die met spandoeken zwaaiden en leuzen scandeerden. ‘Kinderslachters’ en ‘Oorlogsmisdadi-
98
gers’ waren slechts enkele van de welkomstwoorden die hen ten deel vielen. Todd rilt even. Komt dit door de afkoelende werking van het beekje, of door die herinnering aan de kille thuiskomst? Hoe anders hadden hij en zijn lotgenoten zich die terugkeer voorgesteld. Hoe anders was het hen voorgespiegeld met documentaires en speelfilms over de Tweede Wereldoorlog. Na die ijskoude douche brak een periode van nadenken aan. Een fase later stelde hij zichzelf kritische vragen over de zin en rechtvaardiging van die oorlog; en elke andere. Vragen waarop hij nog geen antwoorden heeft gevonden. Tot op de dag van vandaag. Todd staat op, strijkt het water van zijn huid, en stapt het beekje uit. Als hij naar beneden kijkt, ziet hij hoe zijn penis en balzak tot minimale afmetingen zijn verschrompeld. Het koude water heeft ervoor gezorgd dat er nog maar weinig te zien is van het driedimensionale logo dat mannen met voorrang in staat stelt om de status van held te behalen. Het prestatieniveau dat men daaraan toekent, is dat van een permanente erectie. Veel mannen zouden graag over dat vermogen beschikken. Maar omdat dit fysiek onmogelijk is, is de vervulling van die wens vervangen door abstracte verheffingsvarianten. Zoals de status van held. Zelf vindt hij dat de geringe afmeting van zijn geslacht nu veel beter de grootsheid aangeeft, die men daaraan moet toekennen. Langzaam wandelt hij terug naar het berenhol. Gedempt door de zachte bosbodem breken licht krakend takjes onder zijn voetzolen. Op warme dagen als vandaag loopt hij graag naakt door de bossen. Zijn lijf heeft zich in de loop der jaren op die gewoonte ingesteld. Steekgrage insecten en doornige takken die aanslagen op zijn verharde huid plegen, deren hem niet meer. Verlost van de textielbindingen met de maatschappij kan hij beter opgaan in de natuur. En dit verkort de lange, dagelijkse uren aanzienlijk.
99
Een andere manier om de lange uren in te korten, is hardop pratend sleutelen aan zijn definitie voor een held. Deze beschrijving is intussen een vrij lange, cyclische zin geworden. Elke dag probeert hij met nieuwe woordvondsten de omtrek ervan te vergroten. - Een held is een individu van doorgaans het manlijke geslacht, die zichzelf alle plezier en levensgeluk ontzegt voor een onduidelijk, maar hoger en stervenswaardig doel, zich profileert als redder van de mensheid, ook al hoort hij daar zelf niet bij, omdat hij erboven staat met het recht om mensen te doden die behoren tot door politieke leiders als vijand aangewezen groeperingen, en de kans krijgt extra roem en glorie te verwerven door bij de vijand mensen te vernietigen met de status van een individu van doorgaans het manlijke geslacht die zichzelf alle plezier... Nee,.. hij heeft nu geen zin om de omvang te vergroten. Straks misschien. De afschuwelijke droom van de afgelopen nacht is nog te kort geleden. De pijnlijke intensiteit van die nare confrontaties met zijn verleden neemt niets af. Er wordt gezegd, dat tijd wonden heelt. In de loop der jaren had de intensiteit dan af moeten nemen. Hij krijgt echter juist het gevoel dat de nachtmerries hem alsmaar indringender bij zijn vroegere slachtpartijen betrekken. Steeds vaker is hij in die dromen zowel moordenaar als slachtoffer. De uitleg die hij daaraan geeft, is dat hem de weg naar het plegen van zelfdoding wordt gewezen. Hoewel dit beslist een verlossing voor hem zou zijn, weerhoudt tot op heden zijn overlevingsinstinct hem van die ultieme daad. Weer terug op het plateautje voor de ingang van het berenhol, gaat Todd op de rotsbodem zitten. Hij kijkt naar de plek waar zijn voedselvoorraad ligt, maar laat die daar liggen. Hij heeft nergens trek of zin in. Met zijn handen onder het hoofd gaat hij op zijn rug liggen en tuurt naar boven. Zonnestralen 100
zuigen de laatste waterdruppels van zijn huid. Ergens in de lucht boven hem vermengen die zich met de vele andere verschijnselen die de atmosfeer tot leven brengen. Het is niet omdat hij die processen niet kan zien, dat hij zijn blik door het helderblauwe strooilicht probeert te priemen. Ergens daarachter ligt de zwarte vergetelheid van de kosmos. Het paradijs van rust en stilte. Wat zou hij graag daarheen willen reizen. Hoe sneller hoe beter. Meteen het liefst. Het verblijf op aarde is hij zo ontzettend moe…
101
TOCHTJES
Ed staat blij gestemd in het trappenhuis, met zijn rug gekeerd naar de openstaande voordeur van het appartement op de bienvenue-mat. Plots voelt hij een koel tochtje langs zijn huid strijken. Omdat dit door de heersende hittegolf prettig aanvoelt, geniet hij er eventjes met gesloten ogen van. Dit had hij beter niet kunnen doen, beseft hij onmiddellijk, als achter hem onverhoeds een doffe dreun klinkt, die in het kale trappenhuis irritant lang nagalmt. De klap waarmee de voordeur dichtslaat, versteent hem hooguit enkele ogenblikken. Ogenblikken die wel seconden lijken, zo niet minuten. Dit komt niet door de dreun. Zo hard was die niet. Ook het dichtslaan van de deur had hem normaliter niet zo van slag hoeven brengen. Echter, wel de ongewone, lijfelijke staat waarmee hij in het trappenhuis staat. Op een beperkt aantal behaarde plekken op zijn lijf na, is dit vrijwel even kaal en gelijk getint als de bronskleurige muren rondom hem. Een kameleon had zich niet beter aan z’n omgeving aan kunnen passen. Het enige wat hij bij zich heeft, is de roman die hij tot kort voor de klap aan het lezen was. Sleutels, kleren, handdoekje, kortom alles wat hem uit deze penibele situatie kan redden, ligt binnen in het appartement. Tegen beter weten in probeert hij of hij de deur met flink schudden open kan krijgen. Maar vol zelfvertrouwen laat het degelijke sluitwerk weten dat het iedere poging om binnen te komen met gemak kan weerstaan. Er zit geen enkele beweging in. Ed vervloekt de spontane opwelling om voor de lol eventjes poedelnaakt op de mat in het trappenhuis te gaan staan. Dat hij naar de voordeur liep en deze opende, kwam omdat hij dacht dat hij zijn vrouw Maggy en haar Parijse vriendin Mireille - beide met zesentwintig jaar krap een jaar ouder dan hij - terug hoorde komen van boodschappen doen. Hij 102
had kunnen weten dat dit nooit zo snel had gekund, omdat ze eerst wat wilden winkelen. En hiervoor nemen ze altijd ruim de tijd. Toen hij het trappenhuis inkeek, was dat leeg. Er was niet iemand binnengekomen, maar weggegaan. Dit kon je vanuit het appartement waarin zij tijdelijk zaten nooit goed vaststellen. Het kale trappenhuis bevindt zich in een vooroorlogs appartementsgebouw met vier ruim bemeten verdiepingen. Parijs telt veel van zulke gebouwen. Op elke verdieping zijn twee appartementen, waarvan de voordeuren recht tegenover elkaar liggen. De ene voordeur grenst aan de bovenste trede van een stenen trap, die in de vorm van een spiraal alle verdiepingen verbindt. De andere aan de onderste. Jarenlange dienst heeft de traptreden aan de buitenranden flink uitgesleten. Op de begane vloer bevindt zich de dubbele toegangsdeur tot het gebouw. Een te strak gespannen veermechaniek laat de deur altijd hard dichtslaan. Versterkt door het holle trappenhuis kan je daardoor in elke woning horen wanneer iemand het gebouw in- of uitloopt. Het appartement dat Maggy en hij voor de maand juli in gebruik hebben, ligt op de eerste verdieping. Het is van een Frans echtpaar dat nu hun woning in Nederland bewoont. Maggy en hij wilden graag eens een hele zomervakantie hier doorbrengen, en het Parijse echtpaar wilde dat in Nederland. Mireille, die met haar even oude levenspartner Mona tegenover dat echtpaar woont, had dit geregeld. Omdat het appartement van de twee vriendinnen te klein is om zolang twee logees te herbergen, en het echtpaar al jaren met hen is bevriend, werd beklonken dat ze met gesloten beurzen elkaars woningen voor een maand zouden ruilen. Omdat Maggy en hij in gezelschap van Mona en Mireille vaak naar naaktstranden gingen, was de complete vrijheid van hun huid voor hen iets heel gewoons. Vanwege de hittegolf in de afgelopen dagen waren ze dagelijks over en weer bloot bij elkaar op bezoek gegaan. Ze hadden dan echter wel telkens de huissleutels en een zitdoekje bij zich. 103
Maar nu staat hij in het trappenhuis zonder die benodigdheden. Hoewel hij op warme dagen graag naakt loopt - het is een echte hobby van hem - vindt hij het nu belangrijk minder leuk. Aan zijn driedelige geslachtsgroep is dat goed te voelen en zien, want die begint in ijltempo te krimpen. Dit doet het trio altijd als het te koud is. Of wanneer hij zich lichamelijk of emotioneel niet prettig voelt, zoals nu. Omdat hij iets wil doen om aan deze netelige toestand een eind te maken, besluit hij bij de woning van de twee vriendinnen aan te bellen. Hij weet dat dit volslagen zinloos is, omdat Mireille met Maggy op stap is, en Mona aan het werk. Weliswaar komt Mona tussen de middag altijd naar huis om te lunchen, maar zover is het nog lang niet. Hoewel hij niet weet wat exact de tijd is - ook zijn horloge ligt binnen - schat hij dat het hooguit half elf is. Hij belt vier keer langdurig aan, en doet dit ook bij hun tijdelijke woning. Zo krijgt hij tenminste het gevoel dat hij er alles aan doet om zich uit zijn steeds onaangenamer voelende situatie te bevrijden. Natuurlijk leveren deze acties niets op. Er blijft niets anders over dan hier op de bienvenue-mat op Mona te wachten. Mireille en Maggy verwacht hij op z’n best pas vroeg in de middag terug. Die gaan in de stad vast nog ergens wat eten. Als het een beetje meezit, spreekt hij zichzelf moed in, komen er tot de lunchtijd geen andere mensen langs. Overdag lopen er meestal niet zoveel het gebouw in en uit. De ruim twee uur wachttijd, kan hij dus met wat geluk doorkomen zonder gezien te worden. Maar dat beetje geluk wordt hem niet gegund. Het had nog mee kunnen vallen als iemand het appartement was binnengekomen. Hij had dan naar de bovenste verdieping kunnen lopen, en hopen dat de binnenkomer daar niet heen hoefde. Maar helaas komt het geluid van een opengaande deur en stemmen van boven. Tot overmaat van ramp herkent hij onmiskenbaar de stem van een bovenbuurvrouw, die met haar tienjarige dochtertje op de derde verdieping woont. Aan elke andere bovenbuur had hij misschien uit 104
kunnen leggen waardoor het kwam dat hij hier zo luchtig staat. Maar dat aan haar uitleggen is uitgesloten. Madame H., een verkorting van Madame Hysterie, noemen Mona en Mireille haar altijd. Madame H. is volgens de twee vriendinnen een bekrompen mens, die altijd hatelijke opmerkingen maakt als naar haar mening de twee vriendinnen te strakke T-shirts dragen. Omdat ze er nooit een bh. onderaan hebben, zijn de contouren van hun borsten en tepels daardoor goed te zien. En dat zint Madame niet. Mireille en Mona menen dat zij last heeft van preutse rancune. Zelf ziet ze er ook niet slecht uit, maar kennelijk durft zij zich niet zo frivool te kleden als zij beide. Toen ze een keer tegen Mona uitviel dat ze net zo goed naakt kon lopen, trok Mona haar T-shirt uit en schudde vervolgens uitdagend haar borsten. Vooral omdat haar dochtertje daarbij aanwezig was, schold ze luidkeels Mona de huid vol. Naar later bleek, had ze direct erna de politie gebeld. Bij het hierop volgende politiebezoek kreeg Mona een proces-verbaal en kleine geldboete. Ze wilde vanzelfsprekend niet liegen over wat ze gedaan had. Sindsdien draagt Mona nog strakkere shirts, en ultrakorte rokjes waaronder ze geen slipje aan heeft. Als ze zonder dat stukje textiel Madame H. op de trap tegenkomt, zorgt ze er altijd voor dat haar kruis goed te zien is. Dit leidt altijd weer tot scheldpartijen en politiebezoek. Echter, voor het nietdragen van een slipje kan de politie Mona niet beboeten, tot grote woede van Madame. Wanneer dat mens om zulke kleine dingen al zoveel stennis maakt, is het niet moeilijk raden hoe ze zal reageren als zij en haar kind met een spiernaakte man worden geconfronteerd. Ongetwijfeld gaat ze dan opgestuwd door woorden als moord en verkrachting om hulp roepen. Hulp die ze zonder verdere uitleg best weleens zou kunnen krijgen, gezien zijn toch wel erg blote staat in de nabijheid van een minderjarig meisje. Hulp die ze vlakbij kan krijgen, want sinds Maggy en hij in hun ruilwoning zitten, zijn er 105
voor het appartementsgebouw grondwerken aan de gang. Hoewel de werklui hem een beetje kennen, omdat hij soms een praatje met hen maakt, zouden ze in deze situatie haar weleens onvoorwaardelijk kunnen geloven. Een panische, best goed uitziende vrouw met een jong kind staat daar vrijwel borg voor. Als het zo gaat lopen, kan hem iets heel naars te wachten staan. Er zit voor hem niets anders op dan naar beneden te gaan en het gebouw te verlaten. Hij kan het niet geloven. Toch kan het niet anders. Hij moet naakt de straat op! De omstandigheden dwingen hem daartoe. En hij moet nog opschieten ook, want hij hoort het hysterische gevaar en haar kwetsbare product de trap afkomen. Ed legt de roman onder de bienvenue-mat, en loopt snel naar beneden. Omdat zijn voetzolen op de stenen ondergrond goed hoorbaar plakkerige geluiden maken, gaat hij op zijn tenen lopen. Hij is er niets te vroeg mee, want de voetstappen van Madame H. en haar dochtertje stoppen opeens. Kennelijk heeft ze het gehoord. Bij de toegangsdeur van het appartementsgebouw houdt hij heel even halt. Hij haalt diep adem. Nu moet het gebeuren. Langer wachten kan niet, want de voetstappen van boven komen sneller dan zo-even naderbij. Zou Madame iets vermoeden? Hij zwaait de deur open en werpt zichzelf naar buiten. Zijn verschijning valt direct op. Zowel de grondwerkers als enkele voorbijgangers kijken hem met opengesperde monden aan. Maar niemand zegt iets. Zo onbekommerd mogelijk loopt hij door. Terwijl hij nonchalant met zijn handen langs zijn lijf strijkt, om uit te drukken waarom hij enkel zijn vel aan heeft, zegt hij in zijn beste Frans: “Het is te warm om...” Hij maakt de zin niet af. Dit hebben zijn handen al gedaan. De grondwerkers met wie hij gisteren nog heeft staan praten, begrijpen wat hij bedoelt, want ze knikken en zeggen: “Ah, ja.”
106
Meer woorden wisselen ze niet uit. Hij heeft daar ook geen enkele behoefte aan. Niet alleen omdat hij zich met slechts huid omhuld te ongemakkelijk voelt voor een gesprek, maar ook omdat elk moment Madame H. naar buiten kan stappen. Voortbordurend op haar rancuneuze reputatie acht hij haar in staat om alsnog te claimen, dat zij en haar dochter door de bloterik zijn aangerand. Dus spoedt hij zich naar de dichtstbijzijnde zijstraat. Vlak voor hij de zijstraat inloopt, kijkt hij nog even om. Slechts een enkele grondwerker en een paar voorbijgangers blikken hem na. Voor de rest ziet het straatbeeld eruit als wanneer hij gekleed op stap gaat. De eerste reacties vallen reuze mee. Ook in de straten die volgen, wordt alleen maar gekeken. Niemand zegt iets. Het is wel zo, dat in dit deel van de stad het nooit echt druk is. Verder houdt de hitte mogelijk veel mensen binnen, want het is nog stiller dan anders. Dit zal direct vast totaal veranderen, want hij wil naar het nabij gelegen winkelcentrum gaan waar hij en Maggy altijd boodschappen doen. Hij hoopt daar de twee vriendinnen te vinden. De kans dat dit gaat lukken, acht hij weliswaar minimaal, maar hij moet iets doen! Bovendien lijkt het hem goed om in beweging te blijven. Als hij ergens stil gaat staan, kan dat tot een toeloop van mensen leiden, en wellicht zelfs een opstootje. Dit moet hij vermijden. Omdat het erg warm is, en hij door het uitblijven van vervelende reacties zich steeds meer op zijn gemak begint te voelen, ontspannen zijn penis en balzak zich naar normale proporties. Zo nu en dan kijkt hij in de spiegelende ruiten waarlangs hij loopt naar zijn dubbelganger. Hoe vaak heeft hij niet gefantaseerd om zo heerlijk frank en vrij over straat te kunnen lopen. Naar wens overal vrijelijk naakt zijn, hoort eenzelfde recht te zijn als het recht op vrije meningsuiting. Immers, uit je dan niet, dat je jezelf in enkel je vel prettig voelt? Wat is daar verkeerd aan? Waarom moet je je voor je eigen lichaam generen? Het schaamtegevoel van mensen heeft zich onbegrijpelijk ontwikkeld. Geweld en de vernieti107
gende gevolgen ervan worden dagelijks schaamteloos op de televisie getoond alsof het heel gewoon is. Ronduit stuitend kan je het normaal zijn daarvan kwalificeren. Gewoon zou moeten zijn wat hij in de spiegelende ruiten ziet. Maar dat kan nog weleens erg lang duren. Best jammer, want hij voelt zich ronduit prettig met al zijn poriën vrijelijk ademend in de Parijse buitenlucht. Het nog steeds ongewoon zijn van zijn naaktheid wordt hij zich weer bewust als hij het winkelcentrum nadert. Het prettige gevoel trekt zich terug, en maakt plaats voor ongemak. Het aantal mensen dat hij nu ziet, en zij hem, neemt snel toe. De blikken die ze op hem werpen, lijken wel voorzien van gewichtjes, want ze drukken nogal. De eerste opmerkingen dringen zijn gehoorgang binnen. Gelukkig moet hij zich altijd inspannen om Frans goed te verstaan en spreken. Dus zolang hij maar niet zijn best doet met luisteren, ontgaat de betekenis van de opmerkingen hem waarschijnlijk wel. Dit scheelt. Toch kan hij niet vermijden dat enkele onvriendelijke termen, als ‘viezerik’ en ‘varken’, door zijn trommelvliezen naar zijn hersenen worden doorgegeven. Hij voelt en ziet zijn driedelige geslachtsgroep weer in rap tempo verschrompelen. Er zijn echter ook positieve reacties. Zo houdt op een gegeven moment een jong stelletje hem staande en complimenteert hem voor zijn moed. Hij bedankt ze, maar gaat wel heel gauw verder. Omdat hij in beweging wil blijven, kan hij niet uitleggen dat zijn vermeende moed feitelijk slechts domme pech is. Plotseling komt er een lugubere vraag in hem op. Waarom snapt hij niet. Misschien omdat hij enkele minuten terug aan het stuitend normaal zijn van geweld dacht. Mag hij eigenlijk niet van geluk spreken dat hij zich nu in Parijs bevindt? Stel, dat hij zo in een op zedelijkheidsgebied volstrekt intolerante omgeving had gelopen. In een islamitisch land bijvoorbeeld. Voor heel wat vergrijpen, waaronder voor westerse maatstaven tamelijk lichte, kapt men daar bij mensen gretig lichaamsdelen af. Elk lichaamsdeel dat uit de 108
romp steekt, komt in principe in aanmerking. Welk uitsteeksel aan hem voor amputatie in aanmerking komt als hij zou worden gestraft voor het luchtige vergrijp waaraan hij zich nu schuldig maakt, is evident. Misschien beeldt hij zich die weerzinwekkende situatie te sterk in, want het krimpen van het bedreigde lichaamsdeel begint opeens pijnlijke vormen aan te nemen. Het is alsof de drie-eenheid voor de zekerheid de kapkans wil verkleinen. Het lukt hem, ondanks de kwellende krimp, nog de supermarkt in het winkelcentrum te doorzoeken. Echter, Maggy en Mireille ziet hij nergens. Overal lonken textielproducten naar hem. Voor zijn gevoel doen ze dat honend, alsof ze zich bewust zijn dat hij geen geld bij zich heeft. De gewichtjes van de blikken die men op hem blijft werpen, beginnen als een loden mantel te wegen. Om zich daarvan te ontlasten, spoedt hij zich het winkelcentrum uit. Op de klok boven een juwelierszaak ziet hij dat het pas kwart over elf is. Nog veel te vroeg om terug te keren en Mona te treffen. Hij besluit wat blokjes te gaan lopen in een stille wijk die hij goed kent, hier niet ver vandaan. Een kwartiertje later, gokt hij, voelt hij zich weer even plezierig als voor hij het winkelcentrum binnenging. Even lijkt het of zijn naaktheid hier de gewoonste zaak van de wereld is. Steeds vrijer en lekkerder voelt hij zich. Op een zeker moment begint het te tintelen in zijn onderbuik, en ziet hij tot zijn schrik dat hij een erectie krijgt. Hoewel evenals naaktheid in het openbaar een erectie ook een uitingsvorm van prettig voelen is, en dus een lichamelijke vrijheid hoort te zijn, is het voor deze uitbundige variant nog veel te vroeg. Pas iets voor een verre toekomst. Eerst moet het recht op vrijheid van de huid verworven worden. Gelukkig is hij al minuten lang niemand tegengekomen. Hierdoor lijkt het wel of zijn lijf doorzichtig is. Wellicht door deze schijn van onzichtbaarheid zet het erectieproces volledig door. In dit deel van de stad lijkt het te kunnen. Het is, alsof het hier al een beetje toekomst is.
109
Plotseling hoort hij de sirene van een politieauto die snel naderbij komt. Hij bevindt zich op dat moment op een middelgroot plein, waar vijf straten op uitkomen. Door de hitte is er, behalve hij, niemand op het plein. Uit een van de straten komt de politiewagen aanrijden. Zwaailichten en sirene staan aan. Door een van de openstaande autoramen ziet hij een agent in zijn richting wijzen. Hij is kennelijk niet onzichtbaar genoeg geweest. Iemand in de buurt heeft waarschijnlijk geklaagd. Het getintel in zijn onderbuik en beetje toekomstgevoel zijn meteen weg. Ed zet het op een lopen, voorafgegaan door een hevig heen en weer zwiepende staaf vlees. Hij sprint een straat in waar de politieauto niet kan komen, omdat die als wandelgebied is afgezet door ijzeren paaltjes. Slechts enkele straten verderop, weet hij, bevindt zich een trap die naar een hoger gedeelte van de wijk leidt. Als de politie hem daarheen wil volgen, moeten ze een enorm eind omrijden. Achter hem hoort hij hoe de politieauto met gierende banden om het plein rijdt, en een van de vijf andere straten inschiet. De sirene wordt uitgezet. Vermoedelijk om te voorkomen dat hij hun positie kan bepalen. Als hij niet ver meer van de trap een smalle straat oversteekt, ziet hij vanuit een zijstraat de politiewagen de hoek omstuiven. De chauffeur kent de wijk duidelijk ook goed. Hij verhoogt zijn snelheid omdat hij in een straat rent waar de politiewagen in kan rijden. De reddende trap ziet hij recht voor zich steeds dichterbij komen. Maar ook de politieauto komt alsmaar naderbij. Uit het gieren van de banden leidt hij af dat de wagen de hoek omslaat, en de straat inrijdt waarin hij zich bevindt. Als hij zijn hoofd een kwartslag draait, ziet hij vanuit zijn ooghoeken de blauwe zwaailichten snel naderen. Echter, voor hij achter zich de auto luid hoort remmen, is hij al een stukje de trap opgerend. Halverwege de trap houdt hij halt om te zien wat zijn achtervolgers van plan zijn, en om even uit te hijgen. Zijn hele lichaam is drijfnat. Het zweet spuit zowat uit zijn poriën. Beneden ziet hij de agenten met elkaar overleggen. Dit geeft 110
hem de kans om wat op adem te komen. Na een poosje heftig gesticulerend discussiëren en naar boven kijken, stapt op een gegeven moment de chauffeur weer in de auto. Zijn partner begint de trap te beklimmen. Uit de gebaren die de agenten met elkaar hebben uitgewisseld, meent Ed af te kunnen leiden dat de auto naar het hoger liggende gedeelte van de wijk gaat rijden. Ze willen hem insluiten! Met die tactiek heeft hij geen rekening gehouden. Twee treden tegelijk nemend, spoedt hij zich weer trap opwaarts. Met zijn ruim boven het gemiddelde liggende lengte gaat dat probleemloos en snel. Qua postuur veel kleiner en gehinderd door zijn uniform volgt de agent hem op steeds groter wordende afstand. Ed heeft zich allang verstopt achter een dichtbegroeide rododendron in een klein plantsoen waar de trap bovenop uitkomt, als de agent zwaar hijgend de laatste trede neemt. Met gebogen rug, en het hoofd op en neer schokkend tussen de schouders, blijft hij eerst naar adem happen. Hierna keek hij even rond, en loopt, nog wankelend van de inspanning, een van de drie straten in waaruit hij kan kiezen. Ed wacht tot de man ver genoeg de straat in is, en rent dan terug naar de trap. Hij loopt enkele treden naar beneden, en gluurt hierna voorzichtig even over de bovenste tree om te zien of de agent zijn list door heeft. Dit is gelukkig niet het geval. Ed daalt af naar ongeveer halverwege de trap, en gaat op een trede zitten. Hier wil hij proberen de tijd te slijten. Omdat hij in deze wijk behalve zijn achtervolgers bijna niemand heeft gezien, hoopt hij op deze plek wel onzichtbaar te kunnen blijven. Zo halverwege de trap lijkt hem een prima positie. Het wijkdeel beneden kan hij van hier goed overzien, en iedereen die van boven komt, heeft hij vlug in het vizier. Jammer, dat hij nergens in de omtrek een kerktoren met klok of zoiets ziet. Hij heeft geen idee hoe laat het is, en weet dus niet of hij al terug naar huis kan gaan. Naar schatting is hooguit een half uur verlopen sinds hij het winkelcentrum heeft verlaten. En omdat het ongeveer twintig minuten lopen
111
is naar het appartementsgebouw, is het nog te vroeg om terug te gaan en Mona in haar lunchtijd thuis te treffen. Hij heeft niet goed op zitten letten! Onverwacht hoort hij een hoog stemmetje achter hem vragen waarom hij geen kleren aan heeft. Als hij verschrikt omkijkt, ziet hij twee meisjes staan. Eentje met lichtblonde haren, de ander met donkerblonde. Gelet op hun prille, vrouwelijke contouren schat hij hun leeftijd op veertien of vijftien jaar. Om hen te woord kunnen staan, richt hij zich op, en draait zich om. Hij kan het duo nu recht in ogen kijken en claimt dat hij van al zijn spullen is beroofd. De meisjes zeggen niets, maar laten merken dat ze het niet geloven. Hun blikken dalen naar een voor hen blijkbaar interessante plek onder zijn navel. Na die zone een poosje te hebben bestudeerd, kijken ze elkaar met twinkelende ogen aan en krullen hun mondhoeken. “Niet echt groot,” oordeelt de lichtblonde zelfverzekerd met schijnbaar kennis van zaken. “Nee, maar wel mooi,” vindt de donkerblonde, waarop de lichtblonde instemmend knikt. Giechelend stoten ze elkaar met de schouders aan, en kijken andermaal naar het gekeurde voorwerp. De twee meisjes zijn meester van de situatie, en voelen zich duidelijk op hun gemak. Hij daarentegen wordt alsmaar onrustiger. Hij draait zich om, loopt enkele treden naar beneden, en stopt dan. Nu keert hij alleen zijn gezicht naar hen en vraagt hoe laat het is. Ze hebben beide een horloge om de pols. “Tien over twaalf,” zeggen ze in koor. Later dan hij dacht. Dat valt mee. Het tweetal beschouwt hun antwoord kennelijk als het eind van de ontmoeting, want ze lopen naar beneden en passeren hem. Maar evenals hij zoeven, stoppen ze enkele treden lager en beginnen met elkaar te smoezen. Hij meent de donkerblonde ‘durf jij’ te horen zeggen, waarop de lichtblonde haar hoofd schudt. Zwijgend kijken ze elkaar een momentje aan. Plotseling draait de donkerblonde zich om, loopt op hem af, en tikt met een vinger speels tegen zijn pik. Hierna keert ze zich om, en snelt met 112
haar medeplichtige gierend van het lachen de trap af. Hij is perplex, en blijft als een standbeeld uit de Griekse Oudheid volkomen bewegingsloos staan. Omdat hij de meisjes beneden een huis ziet inlopen, en ze daar ongetwijfeld alles over de bizarre ontmoeting met hem zullen vertellen, lijkt het hem verstandig hier zo gauw mogelijk weg te gaan. Hij besluit het erop te wagen naar het appartement terug te keren. In gewoon tempo kan hij daar om half een zijn. Te vroeg voor Mona’s normale lunchtijd. Maar met een beetje geluk is ze vandaag wat eerder thuis. Zo niet, dan kan hij misschien de grondwerkers over de oorzaak van zijn blote tochtje door de stad vertellen, en in hun lunchwagen op haar thuiskomst wachten. Hij beseft opeens dat dit tochtje door een tochtje is veroorzaakt. Oorzaak en gevolg van zijn bizarre avontuur zijn hetzelfde woord. Ondanks het ongemak dat er nog steeds aan verbonden is, vindt hij dat best leuk. Later, als hij de onplezierige bijverschijnselen van deze belevenis kwijt is, kan hij alles over de tochtjes aan zijn vrienden en familie vertellen. Jammer dat deze leuke woordspeling voor Mona en Mireille onvertaalbaar is. De terugtocht levert geen problemen op. Behalve de hitte houdt ook de lunch veel mensen binnen. Slechts een enkeling komt hij onderweg tegen, waardoor hij zich volkomen op zijn gemak voelt, en het bijna jammer vindt dat aan zijn blote tochtje een einde gaat komen. Echter, niet meer dan bijna jammer, want als hij in de straat aankomt waarin het appartementsgebouw staat, en hij in de verte Mona erheen ziet lopen, kan hij zijn geluk niet op. Er zit toch iets mee vandaag. “Mona!” schreeuwt hij zo hard hij kan, en begint te rennen. Gelukkig, ze hoort het. Als ze hem op zich af ziet komen hollen, nemen behalve haar oogleden ook haar lippen ruime afstand van elkaar. Meteen erna klapt ze een hand voor haar mond en slaat zowat dubbel van het lachen. Bij haar aangekomen, begint hij meteen uit te leggen wat er is gebeurd. Zoiets moet bij Mona in het Frans. Bij Mireille kan hij ook in 113
het Engels terecht. Al pratend probeert hij haar mee naar binnen te nemen. Maar dit lukt niet, omdat door het lachen haar benen dienst weigeren. De uitleg doet hij daarom buiten, waardoor ook enkele vlakbij staande grondwerkers alles horen. Lachend zeggen zij, dat ze zijn motieven zeer begrijpelijk vinden om zo luchtig op stap te gaan. De mannen zeggen nog dat ook zij Madame H. een kreng vinden. Enkele dagen terug liet ze luidkeels haar ongenoegen blijken, toen de werkers in bijzijn van haar en haar dochtertje zich loffelijk uitten over de lichamelijke kwaliteiten van Mona en Mireille. Ed weet nu dat hij van hun kant dus niets te vrezen had gehad, en niet naakt door de stad had hoeven trekken. De werklui vinden zijn blote tochtje echter zo leuk, dat wat hen betreft, hij dat dagelijks mag doen. Voor wat afwisseling in deze saaie wijk. Ed lijkt het geen goed idee, al is het slechts vanwege onvermijdelijk gedonder met Madame H. Mona is uitgelachen, zodat ze de beschutting van het appartementsgebouw kunnen opzoeken. Zijn hoop dat alles nu voorbij is, blijkt ijdel. Mona heeft haar sleutels thuis laten liggen. Om dat te bewijzen, leegt ze de inhoud van haar tasje op de overloop. Ed vindt dat overbodig en nogal demonstratief. Het lijkt wel of ze geforceerd wil aantonen dat ze de sleutels niet expres is vergeten. Hieraan dacht hij wel heel even, omdat ze er laconiek over deed. Hij herinnert zich een vorige keer dat ze geen sleutels bij zich had, en toen erg emotioneel reageerde. Nu blijft ze echter kalm, alsof ze vooraf wist dat ze in de woning lagen. Als dat inderdaad zo is, waarom is ze dan naar huis gekomen? Voor zover hij weet, bevinden zich geen reservesleutels van haar woning in het ruilappartement. Ed kijkt van de ene voordeur naar de ander. Twee houten schotten scheiden hem van evenveel verlossende stukjes ijzer. Hij heeft nimmer zo de pest aan hout gehad. Ze overleggen wat ze moeten doen, maar lang lukt dat niet. Op de begane grond horen ze de toegangsdeur van het appartement opengaan, en vrijwel tegelijk de stemmen van Madame H. en haar dochtertje. Ed en Mona kijken elkaar 114
verschrikt aan. Geen van beide kunnen ze zich veroorloven in deze situatie door dat mens gezien te worden. Van de grondwerkers hoeft Ed niets meer te vrezen. Echter, zowel hij als Mona van de politie des temeer, want Madame zal die ordedienst er vast en zeker weer bijhalen. Samen schuiven ze gauw de inhoud van Mona’s tasje terug erin. Geluidloos lukt dat natuurlijk niet, waardoor van beneden plots een snerpende stem vraagt: “Wie is daar?” Ed baalt. Die verdomde bemoeial heeft veel te goede oren! Samen met Mona snelt hij naar boven. Hierbij kan hij niet vermijden dat zijn voetzolen weer plakkerige geluiden maken, en Mona evenmin dat haar houten slippers zorgelijk hard klepperen. Mogelijk gedreven door argwaan is Madame H. al een stukje naar boven gelopen. Als ze omkijken, zien ze haar hoofd net boven de traprand verschijnen. Heel even maar,... Dat is genoeg. “Merde! Een naakte man! Smeerlap!... Help!… Politie!...” Ed is totaal ontredderd en staat in mum van tijd op de vierde verdieping. Mona doet er belangrijk langer over. Niet alleen omdat ze veel kortere benen heeft dan hij, maar ook omdat ze giert van het lachen. Haar benen weigeren daardoor andermaal de gewenste diensten, en kunnen haar niet sneller naar boven dragen. Helemaal beneden sommeert Madame haar dochtertje bij de deur te blijven staan. Duidelijk hoorbaar zet ze dan de achtervolging in. Het lijkt zo goed als zeker dat Madame haar klimpartij niet tot de derde verdieping van haar woning zal beperken. Ed weet niet anders dan dat ze nu onontkoombaar de klos zijn. Maar Mona, nog steeds heftig schuddend van het lachen, loopt zonder aarzelen naar een van de voordeuren, tilt daar de deurmat op, en vist er een sleutel onder vandaan. Giechelend, en hierdoor onvast, mikt ze het verlossende staafje metaal na twee mislukte pogingen in het sleutelgat, en opent de deur. Ed duwt haar en zichzelf meteen naar binnen, en klapt met een harde smak de deur dicht. Precies op tijd. Madame H. is net aan het laatste stukje van haar 115
klim begonnen. Kennelijk ver genoeg, om te kunnen zien of horen welke deur is dichtgegaan, want even later staat ze voor de deur te foeteren. Af en toe mengt ze het woord ‘politie’ door de woordenbrij. Al die tijd staat Mona krom van het lachen tegen een muur in het halletje. Ed, aanvankelijk te verbouwereerd door het schijnbaar uit de hemel vallen van deze redding, lacht even later mee. Als Madame na enige tijd weggaat en het in het trappenhuis weer stil is, legt Mona uit dat deze redding minder hemels is dan hij even dacht. Het appartement behoort toe aan een alleenstaande vrouw van even in de dertig, die zij en Mireille vrij goed kennen. Over en weer komen ze weleens bij elkaar op bezoek. Mona weet dat ze haar huissleutel altijd onder de mat legt, omdat ze de gewoonte heeft die te verliezen. De hoge nood waarin zij en Ed verkeren, rechtvaardigen het gebruik ervan, vindt Mona. Later zal ze de vrouw, Quirine heet ze, alles natuurlijk vertellen. Ze kent haar goed genoeg om te weten dat ze dit vast een schitterend verhaal zal vinden, en met hun noodsprong in haar woning geen probleem zal hebben. Quirine heeft evenals zij en Mireille een hartgrondige hekel aan Madame Hysterie. Mona besluit een briefje voor Quirine onder de mat te leggen, waarin staat dat zij en Ed zich in haar woning bevinden. Hoewel zij slechts zelden thuis komt lunchen, kan het vandaag gebeuren. Ze zal dan vergeefs onder de mat naar haar sleutels graaien, vast ongerust worden, wellicht dan de politie bellen, en zo onbedoeld de rancune van Madame H. een handje helpen. Nadat Mona haar besluit heel behoedzaam heeft uitgevoerd, en de voordeur dichtgedaan, loopt ze naar de zitkamer en gaat pal voor Ed staan. Alsof het de gewoonste zaak van de wereld is, bekent ze dat ze doelbewust eerder naar huis is gekomen, en hiervoor expres haar sleutels thuis heeft laten liggen. Ed krijgt amper de tijd de link te leggen naar het moment dat hij dat laatste vermoedde, want ze legt meteen uit waarom ze dat heeft gedaan. Ze had een excuus nodig om bij hem aan te kunnen 116
bellen, want ze heeft een mannenbui en wil met hem neuken. Met Mireille en Maggy op stap moet dat prima kunnen. Ed is even perplex. Niet omdat ze wil neuken. Haar wens om dat eens met hem te doen, heeft ze reeds meermaals te kennen gegeven. Dat ze er zo pardoes meekomt en het vanzelfsprekend lijkt te vinden maakt hem even sprakeloos. Om haar woorden kracht bij te zetten, ritst ze aan de rugzijde haar jurk open en laat die van haar lichaam glijden. Ze heeft er niets onder aan. Haar slipje heeft ze op kantoor al uitgetrokken en ergens onder in een bureaulade gelegd, vertelt ze. Omdat ze weet dat hij in de ruilwoning de hele dag in z’n blootje loopt, wilde zij dat ook zo snel mogelijk zijn. Bovendien geeft zonder slipje de trap opgaan haar een prima kans om, als de gelegenheid zich voordoet, Madame H. weer eens te jennen. Ed weet dat Mireille honderd procent lesbisch is. Mona is een beetje biseksueel. Een enkel keertje heeft zij weleens zin in een man. Open en spontaan als ze altijd is, heeft ze meermaals gezegd dat ze hem een lekkere vent vindt met wie ze graag wil neuken als ze een mannenbui heeft. Maar met hem in de buurt is die bui nooit echt gekomen. Wel zit ze vaak op zijn schoot met Mireille en Maggy erbij. Als ze beide naakt zijn, leidt dat steevast naar een erectie. Mona gaat dan ‘joyriden’, zoals ze het benoemt, waarbij zijn ‘joystick’ de versnellingspook van een auto of stuurknuppel van een vliegtuig moet simuleren. Ze stuurt hem dan telkens naar een orgasme en ruimt als ‘joyrider’ de onontkoombare ‘lekkage’ dan zelf op. Mireille en Maggy vinden het prima en zelfs leuk als zij beide zo bezig zijn. Ze vinden het allebei ook prima als het eens op seks uit gaat draaien, mits zij er dan niet bij zijn. Jaloers zijn ze niet. Allebei zijn ze te zeker van de liefde van hun levenspartners om ongerust te worden als het op een dag er toch van komt. Bovendien kan Mona voor hem nooit een potentiële levenspartner zijn. Daarvoor is ze gewoon veel te lesbisch. Ed kijkt naar Mona. Hij heeft haar lichaam altijd gaaf en sensueel gevonden, maar hier ziet het er opeens fantastisch 117
uit. Tot nu toe gaf hij die kwalificering alleen aan het lijf van Mireille. Wild enthousiast is hij daarover. Zijn geheime, seksuele fantasieën gaan daardoor vaker over Mireille dan over Mona. Alles wat lekker is, doet hij dan met haar. Zelfs seks op een plek waar materiaaltransport slechts één richting hoort op te gaan. Tot hij haar leerde kennen, wilde hij het op die manier nooit met een ander. Ook met Maggy niet. Maar door haar volkomen lesbische geaardheid zit het verwerkelijken van zijn fantasieën er niet in. Met Mona zat er altijd meer in, en dit is nu dank zij het opwellen van een mannenbui in haar dichterbij dan ooit. Waardoor komt het dat ze er ineens fantastisch uitziet. Door de lichtval soms? Dan heeft deze plek toch iets hemels! Vanonder haar gitzwarte kortgeknipte haren kijkt ze hem met haar schijnbaar even zwarte ogen schalks aan. Er ligt een geheimzinnige glimlach over haar gelaatstrekken. Als Leonardo da Vinci nu had geleefd, moet hij deze Mona voor zijn meesterwerk nemen! Ed raakt in hoog tempo opgewonden. Mona ziet dat, en loopt naar hem toe. Ze gaat op zijn voeten staan, trekt zijn hoofd omlaag en zuigt haar mond aan de zijne. Een poosje later laat ze hem los, stapt van zijn voeten af, en sleept hem mee naar de slaapkamer. Zijn enthousiaste, volledig overeind staande middenvoor gebruikt ze daarbij als handvat. Ze zegt niets, en gaat ruggelings op bed liggen. Hierna propt ze onhandig de inhoud van haar hand in haar schoot. Een condoom hoeft niet, zegt ze opgewekt; over enkele dagen moet haar periode komen. Geen enkel risico op zwangerschap dus, voegt ze er giechelend aan toe. Manlijk bezoek in haar schoot is Mona duidelijk niet gewend. Toch verloopt zijn eerste binnenkomst aldaar tot zijn verbazing opmerkelijk vlot, en zitten hun smachtende onderdelen spoedig hecht aan elkaar vastgeklemd. Net als ze met het ritmisch bewegen van hun heupen en alsmaar zwaarder hijgen hun genoegen over dat resultaat aan het uiten zijn, wordt er bescheiden, maar goed hoorbaar op de voordeur geklopt. 118
“Mona, hallo. Ben jij hier?” “O’ la la! Dat is Quirine,” weet Mona. Ed trekt zichzelf meteen uit haar los, en gaat houterig naast het bed staan. Mona staat ook op, strijkt snel de beddensprei glad, loopt naar de zitkamer, glijdt daar soepel haar jurk in, en ritst die dicht. Ed heeft haar als een marionet gevolgd. Alles aan hem is nog stijf. “Ik kom Quirine. Een moment!” roept Mona in de richting van de deur. Voor ze daarheen loopt, blikt ze naar Ed, en schiet voor de derde keer in korte tijd in de lach. Met haar benen duidelijk weer verweekt, zwalkt ze op hem af, en leidt hem naar de wc. Hij moet maar net doen of hij aan het plassen is, stelt ze voor, want door de aanhoudend enthousiaste stemming onderaan zijn buik lijkt die actie onuitvoerbaar. Speels geeft ze de enthousiasteling enkele tikjes. Nadat Mona Quirine heeft binnengelaten, hoort Ed haar vertellen wat de oorzaak was van hun vlucht in haar woning. Zoals Mona voorspelde, blijkt uit Quirine’s reactie dat ze het een prachtverhaal vindt. Als Mona zegt dat hij even naar de wc is gegaan, bedenkt hij zich dat hij voor de schijn beter eerst kan doortrekken. Vermoedelijk leidt Mona uit het geluid daarvan af, dat alles aan hem weer ontspannen is. Ze roept dat hij rustig in z’n blootje te voorschijn kan komen om met Quirine kennis te maken. Ed lijkt dat veel te vroeg omdat zijn pik nog lichtelijk schuin omhoog staat. Hij weet wat tijd te winnen door zijn handen te wassen, maar moet dan op pad. Nog steeds te vroeg. Flink gezwollen en voelbaar heen en weer zwiepend wijst zijn pik in horizontale stand de weg. Terwijl hij Quirine de hand schudt, kijkt ze hem slechts even in de ogen. Hierna daalt haar blik naar beneden, waar ze zicht heeft op iets dat ze kennelijk interessanter vindt. In elk geval kijkt ze er langer naar, met goedkeurende oogopslag en glimlach rondom de mond. Dit verwart Ed nogal. Hij weet niet of hij dat leuk of vervelend moet vinden. Veel tijd om dat te vast te stellen, krijgt hij niet, want er wordt plots 119
aan de voordeur gebeld. Quirine loopt erheen, en kijkt door het spionnetje in de deur het trappenhuis in. “Verdomme... De politie en Madame H.,” sist ze. Mona, die zo’n situatie vaker heeft meegemaakt, heeft direct een plan. Ed moet heel gauw onder de douche gaan staan. Dit legaliseert zijn naaktheid. Vrouwenkleren aantrekken, is natuurlijk uitgesloten. Bovendien zouden die hem niet eens passen. Mona leidt hem naar de badkamer. Als hij de douchekraan heeft opengedraaid, geeft Mona Quirine een signaal dat ze de deur kan openen. Door het gekletter van het douchewater hoort Ed niet veel van de discussie. Wel snerpt nu en dan de stem van Madame er boos doorheen. De politie zint dat kennelijk niet, want na het zoveelste gekrijs gaat een mannenstem blaffen, en hoort hij haar niet meer. Erg veel moeite om de discussie te volgen, doet hij trouwens niet. Hiervoor heeft hij het onder de douche veel te moeilijk. Het water is ijskoud omdat de boiler is uitgeschakeld. Er zit wel erg veel tegen vandaag. Onder zijn navel krimpt alles nog verder dan in het winkelcentrum. Hij kan zich niet herinneren dat zijn drie-eenheid in enkele uren tijd zo vaak op rek en krimp is getest. Omdat door de kou zijn huid in kippenvel verandert, doet zijn lichaam overal pijn. Maar door zijn tijdelijk onomkeerbare naaktheid moet hij onder de kille waterstralen blijven staan. Flink het water laten kletteren, kan bovendien verhinderen dat de politie in de badkamer komt controleren. Dit moet hij absoluut zien te vermijden. Het kunnen tenslotte de agenten zijn die hem eerder vandaag achtervolgd hebben. Op een zeker moment hoort hij geen stemmen meer. Even later stapt Mona met een handdoek de badkamer in en geeft die aan Ed. Hij draait de douchekraan dicht, en begint zich totaal verkleumd traag af te drogen, terwijl Mona vertelt wat er is gebeurd. Quirine heeft met de politie het woord gevoerd. Dit leek het beste, omdat zij zonder te liegen met een gerust hart kon ontkennen dat ze een naakte vent in het trappenhuis had ge120
zien die haar woning binnenging. De enige blote man in huis was een goede vriend die onder de douche stond, vertelde ze. Als ze wilden, mochten de agenten dat controleren. Haar vriend zou dat vast niet erg vinden. Ze bracht het allemaal overtuigend. De politiemannen geloofden haar, en niet Madame Hysterie. Nadat een van hen Madame met luide stem het zwijgen oplegde, boden ze Quirine en Mona hun excuses aan. Madame kreeg vervolgens nog eens op haar donder. Ze was daardoor zo beduusd, dat ze zonder verder iets te zeggen wegging. Ed is klaar met drogen, maar heeft het nog wel erg koud. Met Mona loopt hij naar de zitkamer, waar Quirine wacht. Voor de tweede keer fixeert ze haar ogen op zijn onderbuik. Ditmaal oogt ze wat teleurgesteld. Ze biedt hen wat te drinken aan, en vertelt dat ze alleen naar huis is gekomen om iets te halen wat ze op haar werk nodig heeft. Ze wil daarom weer snel terug. Op weg naar beneden zal ze op de eerste verdieping briefjes op de voordeuren plakken, waarin Ed in het Nederlands en Mona in het Frans hebben geschreven dat zij zich beide in haar woning bevinden. Over het waarom ervan reppen ze niet. Dat is een veel te lang verhaal, en pas iets voor later. Onverwacht snel na Quirine’s vertrek bellen Mireille en Maggy aan. Hierdoor krijgt hij nog wel de kans om opnieuw opgewonden te raken en andermaal Mona’s schoot binnen te gaan, maar niet om gezamenlijk een orgasme te krijgen. Nadat Maggy het trappenhuis heeft verkend en het sein ‘veilig’ gegeven, lopen Ed en Mona naakt, en beide nog steeds flink opgewonden, met Mona en Mireille naar beneden. Allebei zijn ze een beetje teleurgesteld. Hoewel ze het liefst hun vrijpartij bij hen thuis willen hervatten, doen ze het niet. Ze weten dat hun geliefden daar niet bij willen zijn, en respecteren die wens zonder te hoeven overleggen. Ondanks die tegenvaller is Ed opgelucht eindelijk hun ruilwoning weer in te kunnen gaan. Daar vertelt hij over zijn blote tochtje en de onderbroken uitvoeringen van Mona’s mannenbui. Zoals bij iedereen die 121
het relaas over de tochtjes heeft aanhoort, worden ook de lachspieren van Mireille en Maggy geactiveerd. Hierna vertellen zij dat ze eerder naar huis zijn gekomen omdat ze het zielig vonden dat hij alleen was. Ze hadden hem voor de lunch de stad mee in willen nemen. Ed vindt dat aardig van ze, maar niet echt nodig. Hij vermaakte zich prima in z’n eentje, beweert hij. Omdat Mona terug naar haar werk moet, besluit Ed toch met Maggy en Mireille mee te gaan. Om haar honger te stillen, verwisselt Mona de gebruikelijk uitgebreide maaltijd voor een haastig belegd stuk stokbrood om onderweg op te eten. Voor ze vertrekt, zegt ze nog dat zij morgen met Ed wil lunchen, en erna de hele middag bij hem zal blijven. Maggy en Mireille kunnen wat haar betreft rustig de hele dag op stap gaan. Terwijl ze dat zegt, werpt ze hem een overdreven zwoele oogopslag en kushand toe. Het maakt iedereen duidelijk, dat zij zich morgen niet wil beperken tot slechts samen genieten van een lunch.
122
EEN BEETJE MAGIE
De driftige manier waarop ze de inhoud van haar portemonnee op het tafeltje leegt en onverholen boosheid waarmee ze ernaar kijkt, vindt Tom typerend voor een tiener. Zo emotioneel en zonder gêne zouden zijn twee studerende dochters dat op die leeftijd ook publiekelijk hebben gedaan. Omdat het emotionele tafereeltje twee tafeltjes van het zijne, recht voor hem gebeurt, kan hij niet vermijden dat hij het allemaal ziet. Hij kijkt naar de andere buspassagiers die zich nu, halverwege de middag, hier op het terras van het hotel/restaurant in het Zuid-Franse plaatsje Rosans bevinden. Evenals het jonge meisje zijn ze, op een enkeling na, zichtbaar ontstemd door het onverwachte oponthoud. Sommigen zijn dat ook hoorbaar. Het drukkend hete weer in deze eerste week van juni lijkt hun geïrriteerdheid eerder te verergeren dan verlichten. Het is de tweede keer dat het meisje zijn aandacht trekt. De eerste maal was toen ze samen met haar vriendin in de bus onderweg hierheen twee Franse mannen van een jaar of dertig uitfoeterde. Hij kon dat allemaal goed volgen, omdat de twee meisjes één rij schuin voor hem zaten. De mannen zaten aan de andere kant van het gangpad in dezelfde rij als zij. Hij had best bewondering voor hun zelfverzekerde tirade, want de leeftijd van het duo schatte hij op dat moment op hooguit een jaar of achttien. Toch wisten ze in recordtijd de twee kerels de mond te snoeren. De meisjes hadden het volste recht om zo tekeer te gaan, vond hij, want de mannen zaten hen al een tijdje met hanige opmerkingen te ergeren. Een beetje aanleiding voor hun irritante gedrag was er misschien wel, omdat beide meisjes met ontbloot bovenlijf in de bus zaten. Vanwege het hete weer hadden enkele mannen dat eerder gedaan. Kennelijk vonden de beide vriendinnen het 123
hun goed recht om exact hetzelfde te doen. Hij gaf hen groot gelijk, en vond het best moedig dat ze dat durfden. Hoewel wellicht dus wel ietwat provocerend, gaf hun vrije gedrag die eikels geen recht om met opdringerige opmerkingen te proberen met hen aan te pappen. Aanvankelijk trachtten de meisjes hen te negeren. Maar omdat dit niet hielp, en niemand in de bus zich om hun lot leek te bekommeren, citeerden ze op een gegeven moment zo’n beetje alle woorden uit het woordenboek van de Franse taal die de meeste mensen overslaan. Wat ze allemaal zeiden, kon hij niet volgen. Daarvoor was zijn Frans niet goed genoeg. De twee mannen hadden het blijkbaar prima verstaan, want behalve hun mond houden, waren ze na een tussenstop ergens anders in de bus gaan zitten. De nog steeds van boven ontblote meisjes lieten ze verder met rust. Beide koppels verloor hij daarna uit het oog, omdat hij een groot deel van de tijd door het raam van het landschap had zitten genieten, en nog groter deel geslapen. In de tijd dat hij sliep, bleek haar vriendin ergens te zijn uitgestapt, want toen de bus hen hier bij het hotel/restaurant afzette, was ze in haar eentje; en haar bovenlichaam bedekt. Het onverwachte oponthoud in Rosans was door de natuur geregisseerd. Die had de afgelopen nacht met extreem zwaar onweer een wegblokkade opgeworpen op de route naar het reisdoel van de bus: het treinstation van Bollène. Blikseminslagen en stortregens hadden volgens de nieuwsberichten een enorme hoeveelheid grond en rotsblokken van berghellingen op wegen terecht doen komen. En die ravage was nog lang niet opgeruimd. Tom vermoedt dat ook deze aardverschuiving door erosie is veroorzaakt. Door ongebreideld kappen en soms in brand steken van bossen gebeurt dat in dit deel van Frankrijk alsmaar vaker. Hij vindt het terecht dat de natuur tegen zulke, door winstbejag gedreven aanslagen protesteert en hard tegen mensen optreedt.
124
Tot Rosans verliep de reis in de comfortabele pendelbus volgens schema. In de ochtenduren waren de passagiers in door toeristen druk bezochte stadjes op verzamelplaatsen afgehaald. Tom was al om acht uur in Gap op de bus gestapt; evenals de meisjes. De twee klierige kerels kwamen er pas enkele haltes later in. Vanaf Bollène zou hij per trein doorreizen naar Nederland. In een dorpje vlak bij Gap had hij heerlijk in z’n eentje een week in een pension gezeten. Elk jaar doet hij dat. Meestal rondom de Pinksterdagen, zoals nu. Hij maakt dan lange bosen bergwandelingen. Zo krijgt hij de nodige dosis rustvitaminen binnen, waarmee hij in de stressmaatschappij weer een jaar vooruit kan. Een vitamine R-kuur noemt hij dat. Zijn stelling, dat als iedereen met een zekere regelmaat dit vitamine inneemt het predicaat stress vanzelf zal vervallen, verspreidt hij overal waar hij komt als gerucht. Omdat mensen geruchten graag tot waarheid verheffen, hoopt hij de populariteit van het vitamine te verhogen en zo een kleine bijdrage te leveren aan het ontstressen van de maatschappij. Zijn vrouw Eileen draagt op haar manier ook daaraan bij. Haar dosis vitamine R neemt zij in, door met gelijkdenkende mensen in praatgroepen spirituele informatie uit te wisselen en mediteren. Tom vindt dat teveel hocus pocus. Hij wisselt liever in zijn eentje zonder woorden informatie uit met de natuur. Maatschappelijke ongemakken als haast en op tijd aanwezig zijn raakt hij dan prima kwijt. Dat zijn reis naar Bollène, en waarschijnlijk ook Nederland, nu langer gaat duren, kan hem dus niet schelen. Afgaand op de ontstemde reacties van zijn medepassagiers is hij hoogst waarschijnlijk wel een van de weinigen. Mogelijk zelfs de enige. Het jonge meisje is vergeleken met de andere buspassagiers uitzonderlijk gepikeerd door het oponthoud. Woedend kan je zelfs zeggen. Hij vermoedt dat haar boosheid meer door de inhoud van haar portemonnee wordt veroorzaakt dan door de langere duur van de reis. Die inschatting wordt bevestigd als 125
ze met ongeduldige, rukkende bewegingen wat muntjes en een briefje van tien euro naar zich toe schuift. De passagiers is verteld dat het oponthoud weleens tot in de vroege avonduren kan duren. Om iedereen de kans te geven wat te eten, heeft de buschauffeur hen in het hotel/restaurant afgezet. Het meisje heeft daarvoor duidelijk te weinig geld bij zich. Het in plastic folie verpakte, belegde stuk stokbrood dat naast haar op het tafeltje liggende rugzakje ligt, is waarschijnlijk een tussendoortje voor de reis. Het lijkt in elk geval niet genoeg om een hele dag door te komen. Tom wil het meisje met te lang aanstaren niet verder ontregelen, en wendt zijn hoofd af. Maar op het moment dat hij dat doet, valt zijn oog op het wijnrode paspoort, dat deels uit het openliggende rugzakje steekt. Goed leesbaar staat erop in gouddruk: Europese Unie, Koninkrijk der Nederlanden. Zij is Nederlandse! Tot nu toe dacht hij dat ze een Française was. Haar vriendin was dat vermoedelijk wel, want in de bus spraken ze uitsluitend Frans met elkaar. Ook het onvervalste Frans van hun tirade tegen de twee klierige kerels had hem overtuigd van hun beider Frans zijn. Tom vermoedt dat zij of ergens in Frankrijk studeert, of hier op school zit. Welke van beide mogelijkheden de meest waarschijnlijke is, kan hij niet goed bepalen. Het inschatten van hun leeftijd kaatste tijdens de busrit tussen de zestien en achttien jaar. Die schatting maakte hij bij het beoordelen van hun borsten. Het paar van de vermoede Française hing een tikkeltje, en dat van de Nederlandse oogde door hun strakheid erg meisjesachtig. De Française gaf hij daarom de leeftijd van achttien, en de Nederlandse zestien. De zelfverzekerde tirade van het tweetal bracht hem echter op de leeftijd van achttien voor beide. Maar hun langdurige geiten erna, dat hij even had gevolgd, leidde hem naar twee maal zestien jaar; want dit ging net zo aanstellerig als bij zijn dochters op die leeftijd. Door hun puberale gedrag verdween zijn aandacht voor hen, en besteedde hij zijn reistijd aan kijken naar het landschap, en af en toe wat knikkebollen. Wel kwam hij door hun drukke 126
gedoe hun namen te weten. Het Nederlandse meisje heet Linda; de vermoede Française Chantal. Nu hij weet dat ze Nederlandse is, vraagt hij zich af of hij haar moet helpen. Hij zou haar wat geld kunnen lenen en een briefje met zijn naam, adres en bankrekeningnummer geven. Ze kan dat bedrag dan naar hem overmaken wanneer ze weer thuis is. Maar met in herinnering haar scheldpartij tegen die twee klieren besluit hij dat niet te doen. Door die nog te recente ervaring kan ze zijn goed bedoelde toenadering verkeerd uitleggen. Vooral zijn achtenveertig jaar, goed zichtbaar door grijzende haren, ziet hij als een belemmering. Van zijn dochters en hun vriendinnen weet hij dat jonge meisjes voor oudere mannen altijd meer op hun hoede zijn dan voor jonge. Omdat van de scheldwoorden die hij in de bus had verstaan, smeerlap en viezerik zo’n beetje de mildste waren, staat hem op z’n minst oude viezerik te wachten. Hij voelt niets voor die kansrijke kwalificatie. Wel wil hij op een helpende hand voorbereid zijn. Er kan zich een situatie voor gaan doen waarin het contact spontaan tot stand komt. Een jong meisje, zeker een landgenote, mag je niet in de steek laten. Op een velletje papier uit het bloknootje dat hij altijd bij zich heeft, pent hij zijn naam, adres, en bankrekeningnummer. Hij vouwt het dubbel, schuift er een briefje van honderd euro tussen, en legt dit in zijn portefeuille. Linda is intussen weggegaan en komt even later terug met een Mars en blikje frisdrank. Tom herkent de ongezonde keuze. Zijn dochters hadden in deze situatie op haar leeftijd dat vast ook gedaan. Linda gaat weer aan hetzelfde tafeltje zitten, omdat ze daarop haar rugzakje heeft laten liggen, en telt haar geld na. Ditmaal schuift ze wat munten en een briefje van vijf euro naar zich toe. Tom schat dat ze nog hooguit tien euro heeft. Ze oogt nogal wanhopig als ze de verpakking van haar Mars afwikkelt en haar tanden in de bruine massa zet. Omdat ze op hetzelfde moment opkijkt, ziet ze dat hij haar gadeslaat. Dit bevalt haar duidelijk niet, want ze kijkt hem kwaad aan, wendt hierna bewust haar blik af, vist een boek uit haar rug127
zakje, en begint te lezen. Tom vervloekt zijn ongetwijfeld als gluren beoordeelde observatie. Haar terechte reactie van ergernis wilde hij juist voorkomen. De overdracht van het geld en velletje met informatie gaat nu zo goed als zeker niet meer door. Hij pakt een boek uit zijn katoenen draagtas, en gaat ook lezen. Slechts onderbroken door de bestelling van een drankje leest Tom ruim een uur achtereen. Het is een buitengewoon boeiend boek waarmee hij bezig is. Forbidden Science van Richard Milton, een kritisch non-fictie boek over de vermeende alwetendheid van de gevestigde wetenschap. Hij heeft deze vakantie naast wandelen vrij veel kunnen lezen. Dit is alweer zijn vijfde boek. De roep om aandacht door de buschauffeur brengt hem een uurtje later terug naar de situatie waarin hij en de andere passagiers zich bevinden. De chauffeur heeft slecht nieuws. De route naar Bollène is nog steeds geblokkeerd. Met een omweg erheen gaan, door de heenweg deels terug te rijden, zit er ook niet. Op die route, is even buiten Rosans vlak nadat zij hier aankwamen, een tankwagen met olijfolie gekanteld. Die weg is nu dus ook voor langere tijd onbegaanbaar. En alle andere wegen vanuit Rosans zijn te smal en bochtig voor een bus. Kortom, ze moeten de nacht hier doorbrengen. Iedereen kan zelf bepalen om dat in het hotel of in de bus te doen. Voor haastige passagiers kunnen taxi’s geregeld worden. Maar, waarschuwt hij, dat is zeer kostbaar. Slechts enkele passagiers blijken spoed en geld genoeg te hebben om van die mogelijkheid gebruik te maken. Tom kan het oponthoud niet schelen. Van de maatschappelijke ongemakken haast en op tijd aanwezig zijn heeft hij nog steeds geen last. Dit betekent een dagje langer vakantie. Hij besluit meteen een kamer te reserveren en Eileen over deze onverwachte verlenging van zijn vakantie te bellen. Als hij opstaat, kijkt hij vanuit zijn ooghoeken naar het tafeltje waaraan Linda zit. Ze staart met een verbeten gezicht recht voor zich uit. Het boek dat ze aan het lezen was, ligt opengeklapt met de leeszijde naar beneden op het tafeltje. Voor 128
haar moet de mededeling een kleine ramp betekenen. Hij besluit meteen na het reserveren van een kamer en telefoontje naar Eileen, het geld en briefje met zijn naam, adres en bankrekeningnummer aan haar te geven. Als hij op weg naar de receptie van het hotel haar tafeltje passeert, ziet hij op de boekomslag de titel en de naam van de auteur staan: Het Keerpunt van Fritjof Capra. Een van zijn favoriete boeken, dat hij alweer enkele jaren terug gelezen heeft. Het lijkt hem geen gemakkelijk boek voor zo’n jong persoon. Of is ze ouder dan de zestien jaar die hij haar en Chantal bij zijn laatste schatting gaf. Wellicht toch achttien of zelfs ouder. Vermoedelijk ziet ze er erg jeugdig uit. Het geiten van het tweetal in de bus kan een melige bui van twee studentes zijn geweest. Ook zijn dochters hebben zulke buien nog weleens. Hun rondborstige vrijheidseis in de pendelbus wijst ook meer op lef en zelfverzekerdheid van studentes dan van scholieren. Bij de receptie van het hotel reserveert hij een kamer. Hij kan alleen een tweepersoonskamer krijgen. Eenpersoonskamers zijn er niet. Hierna haalt hij zijn koffer uit de bus, en brengt die naar zijn kamer, vanwaar hij met Eileen belt. Het bed waarop hij moet slapen, is een tweepersoonsbed. Meestal weet hij dat te vermijden. Als hij en Eileen in een hotel overnachten, kiezen ze voor een kamer met twee gescheiden bedden naast elkaar. Maar nu komt de breedte van het bed goed uit, want in de lengterichting lijkt het wat aan de krappe kant. Met zijn ruim één meter negentig heeft hij in Frankrijk altijd moeite om een hotelbed met voldoende lengte te vinden. In dit bed kan hij schuin gaan liggen. Als hij even later op het terras terugkomt, heeft hij het opgevouwen velletje papier met geld in zijn hand. Linda zit echter niet aan het tafeltje. Haar rugzakje en boek liggen er nog wel op. Waarschijnlijk is ook zij aan het bellen om haar familie op de hoogte te brengen. Dit lijkt echter niet te zijn gelukt, want als ze enkele minuten nadat hij aan zijn tafeltje is gaan zitten weer terugkomt, kijkt ze nog somberder dan
129
eerst. Tom besluit onmiddellijk in actie te komen. Hij staat op, en stapt op haar af. “Sorry, ik wil je echt niet lastig vallen, hoor. Maar ik heb je zo-even bezig gezien en weet dat je Nederlandse bent. Zoals je hoort, ben ik dat ook.” Een paar donkerbruine ogen kijken hem argwanend aan. Haar gezicht dat hij nu van dichtbij ziet, vindt hij niet uitgesproken knap, maar heeft wel iets boeiends. Dit komt vooral door de talloze sproetjes die haar neus en wangen bevolken. Sproetjes op een vrouwengezicht vindt hij erg aantrekkelijk. Samen met de kortgeknipte, donkerbruine haren maken ze van haar een leuke, frisse verschijning. “Hoe weet U dat ik Nederlandse ben?” wil ze weten. “Ik zag daarstraks je paspoort uit je rugzak steken, en zag het ook aan de titel van het boek dat je aan het lezen bent. Ik heb dat trouwens ook gelezen. Geen gemakkelijk boek lijkt me voor zo’n jong persoon als jij.” Kennelijk vindt ze dat een leuke opmerking, want er kan een glimlach af. Tom wil van dat ontspannen moment gebruik maken en vervolgt meteen: “Als ik het goed heb gezien, heb je maar weinig geld bij je. Daarom wou ik je wat lenen. Hier,... Op dit velletje papier heb ik mijn naam, adres en bankrekeningnummer geschreven. Je kan dan als je weer thuis bent het geldbedrag naar mij overmaken.” Tom legt het opgevouwen papiertje met inhoud voor haar op tafel. De glimlach verdwijnt van haar gezicht. De argwaan in haar ogen komt terug. “Hoe weet U dat ik weinig geld bij me heb? Houdt U mij soms in de gaten?” “Nee hoor. Maar zo boos als jij je portemonnee omkeerde, en na het geld tellen openlijk je teleurstelling toonde, liet aan duidelijkheid niets te raden.” De argwaan verdwijnt weer. Op haar voorhoofd verschijnen rimpeltjes die zorg lijken uit te drukken. “Was dat zo duidelijk te zien?”
130
“Ja, heel duidelijk. Maar wat betreft een andere duidelijkheid. Ik wil je alleen maar helpen. Meer echt niet. Met de honderd euro in dat papiertje, heb je meer dan genoeg om wat te eten. Slapen kan je gelukkig in de bus. Trouwens als je meer nodig hebt, zeg het dan. Ik blijf hier ook overnachten, maar doe dat in het hotel.” Tom draait zich om, en loopt terug naar zijn tafeltje. “Dank U wel,” roept ze hem na. Tom heft zijn hand op en zegt: “Oké hoor!” Als hij, nadat hij is gaan zitten, even naar haar kijkt, knikt ze naar hem, en glimlacht bedeesd. Hij knikt terug, en begint erna doelloos in zijn draagtas te rommelen. Hij hoopt door zo druk met iets bezig zijn, bij haar het laatste restje verdenking van bijbedoelingen weg te nemen. Vanuit zijn ooghoeken ziet hij haar even later naar buiten lopen. Hij pakt zijn boek, en gaat weer zitten lezen. Vele bladzijden verder - het is dan half acht - stopt hij met lezen, en gaat naar zijn hotelkamer om zich wat op te frissen. Hierna begeeft hij zich naar het restaurant. Er zijn niet veel gasten. Vermoedelijk hebben de meeste reizigers voor slapen in de bus gekozen, en zijn ze ergens anders gaan eten. Hij kan daardoor snel zijn bestelling doen. Omdat hij uit ervaring weet dat je in Frankrijk meestal lang op je eten moet wachten, begint hij weer te lezen. Als hij kort daarna in zijn ooghoeken iemand naast zijn tafeltje ziet opdoemen, is hij in eerste instantie verbaasd over de snelheid waarmee zijn eten is klaar gemaakt. Het blijkt echter niet de ober te zijn die naast zijn tafeltje staat, maar tot zijn nog veel grotere verbazing Linda. “Vindt U het goed als ik bij U aan tafel kom zitten?” vraagt ze verlegen. Tom is zo verrast dat hij aarzelt met antwoorden. Vermoedelijk ziet ze daarin een teken dat ze haar verzoek moet toelichten, want terwijl ze schichtig achterom kijkt, zegt ze:
131
“Die twee zeikerds daar bij de deur zitten de hele tijd achter me aan. Ze laten me geen moment met rust. En,... nou ja,... U was daarnet zo aardig en vriendelijk... en, ja daarom dacht ik dat ik dat wel kon vragen. Bij U voel ik met op mijn gemak, weet U...” Tom voelt zich gevlijd. Hij kijkt in de richting waar ze net had gekeken en ziet in de deuropening twee mannen staan. Het zijn dezelfde kerels die haar en Chantal in de bus hebben lastig gevallen. “Natuurlijk mag je komen zitten. Schuif maar aan. Zoals je ziet, staat er al een stoel op je te wachten.” Linda lacht, en gaat zitten. “Heb je al gegeten?” vraagt Tom. “Nee, door die twee klojo’s kreeg ik geen kans.” “Laten we dan samen eten. Als je dat wil tenminste.” “Oh, ja. Heel graag,” zegt ze met enige nadruk. “ Prima, dan zal ik de ober even wenken.” Maar die is niet in de buurt. In afwachting daarop buigt Tom zich naar haar toe, en vraagt op gedempte toon: “Die klojo’s hebben je toch niet echt lastig gevallen? Ik bedoel, handtastelijk of zo.” “Oh nee, gelukkig niet. Dan had ik ze wel in hun ballen getrapt of was gaan krijsen. Nee, ze doen alleen alsof ze op safari zijn met mij als wild en zij als natuurkenners. Tussen aanhalingstekens wel te verstaan. Ik baal van zulke kerels. Klootzakken zijn het.” “Vind ik ook. Zal ik met ze praten, en vragen om je met rust te laten?” “Nou nee, laat maar. Nu ze mij met U samen zien, zullen ze wel oprotten.” Ze blijkt gelijk te hebben, want als ze allebei in de richting van de deuropening kijken, staat er niemand meer. “Dat heb je goed ingeschat. Ze zijn weg. Waren het niet dezelfde kerels die jou en je vriendin vanochtend in de bus lastig vielen?” “Ja, alleen maar omdat we in onze blote tieten zaten. Misschien was dat een beetje te uitdagend en dachten ze dat wij 132
anders heet waren dan door de warmte. Vond U het soms ook te uitdagend?” “Nee, absoluut niet. Ik zou het hooguit ongebruikelijk willen noemen. De meeste mensen moeten nog wennen wanneer vrouwen zich even vrij gedragen als mannen. Waarom zouden mannen wel overal hun bovenlichaam mogen ontbloten, en vrouwen niet?” “Dat vinden Chantal, zo heet mijn vriendin, en ik nou ook. Daarom deden we het ook,” zegt ze met zichtbaar enthousiasme. “Dat dacht ik al, en jullie hebben groot gelijk. Maar zoals ik zei, is het alleen nog steeds ongebruikelijk in deze maatschappij.” “Ja, dat is zo, ja. Ik durf het ook alleen met Chantal erbij, hoor. Zij durft trouwens veel meer. Zo loopt ze met warm weer bij haar thuis en in de tuin rustig helemaal in haar nakie rond; ook als er bezoek is. En het is een hele open tuin. Dus alle buren en voorbijgangers kunnen zonder er moeite voor te hoeven doen haar zo zien. Maar dat kan haar niets schelen. Ze vindt dat in je eigen huis en tuin iedereen zich die vrijheid moet kunnen veroorloven. Ik vind wel dat ze gelijk heeft, maar durf zoiets alleen in een beschutte omgeving met familie en goede vrienden erbij. En met anderen erbij alleen op naaktstranden en naturistenterreinen. Bloot is voor mij wel iets heel gewoons, moet U weten. Van huis uit ben ik al jaren naturist.” “Wat leuk,” zegt Tom op zijn beurt enthousiast, “Dan hebben we samen nog meer gemeen. Ik ben dat ook, en bezoek met mijn vrouw en vroeger met mijn dochters ook al jaren naaktstranden en naturistenterreinen.” Alles aan Linda lacht nu. “Hé, dat is inderdaad hartstikke leuk. Misschien straalt U dat uit of zo, en voel ik me daarom zo op mijn gemak bij U. Alleen... U zei, we hebben meer met elkaar gemeen. Wat is dat andere dan?” “Jouw interesse voor Het Keerpunt van Fritjof Capra. Dat is altijd een van mijn favoriete boeken geweest.” 133
“Oh, ja. Dat is waar ook.” “We hebben dan een hoop onderwerpen om tijdens het eten over te praten. Overigens is het onder naturisten gewoon om elkaar bij de voornaam te noemen. De vrienden en vriendinnen van mijn dochters doen dat ook. Dus zeg alsjeblieft geen U tegen me. Ik heet Tom, maar misschien weet je dat al van het briefje dat ik je gaf.” “Oké Tom, en ik heet Linda. Dat kon U,...oh nee, jij nog niet weten.” Tom doet net of hij dat nu pas weet. Hierna ontspint zich een levendig gesprek. Tussen het eten en praten door probeert Linda nog een keer naar huis te bellen, wat ditmaal wel lukt. Tom vertelt wat over zijn werk, zijn recente vitamine R-kuur in Gap, en zijn vrouw en dochters. Linda vertelt veel uitgebreider over haar gymnasiumopleiding in Luxemburg, waar ze als enig kind met haar ouders woont, die allebei bij de Europese Unie werken. Ze vertelt ook uitvoerig over haar Pinkstervakantie met Chantal bij hun vriendin Sabine, die in Gap woont. Het drietal kent elkaar van een zomerkamp, dat ze twee jaar geleden hebben bezocht. Ze logeren sindsdien in de schoolvakanties op tourbeurt bij elkaar thuis. Chantal, die met zeventien ruim een half jaar ouder is dan Linda, woont in Grenoble, en was in Serres overgestapt op een andere bus. Linda is nog zestien. Maar, benadrukte ze, ‘al’ over vijf maanden wordt zij ook zeventien. Het verbaast Tom dat zo’n jeugdig iemand interesse heeft voor een boek van Capra, ook al blijkt ze hoogbegaafd te zijn. Ze zit al in de vijfde klas van het gymnasium, omdat ze op de basisschool een klas heeft overgeslagen. Als ze over de inhoud van het boek spreken, blijkt ze het allemaal goed te begrijpen. Ze heeft meer boekwerken gelezen, die over de verbondenheid van waarneembare en onwaarneembare verschijnselen gaan. De interesse hiervoor heeft ze van haar ouders. Het grootste deel van de eettijd filosoferen ze over de verbondenheid van alles, en hoe leuk het is om alle dingen om je heen af en toe vanuit een heel ander perspectief te 134
observeren. Zij doen dat onder meer vanuit de invalshoek van de relaties tussen subatomaire deeltjes. Tom kan bijna niet geloven dat de persoon met wie hij diepzinnig aan het spreken is pas zestien levensjaren telt. Ruim na elf uur rekent Tom af. Ondanks protesten van Linda staat hij erop dat hij haar eten betaalt. Het boeiende gesprek met haar vindt hij dat gebaar meer dan waard. Linda vindt het leuk dat hij dat zegt, en accepteert het daarom. De honderd euro wil ze hem daarna teruggeven, maar Tom zegt dat gezien de vervelende ervaringen van vandaag het goed is dat ze wat geld bij zich heeft. Linda vindt dat hij gelijk heeft, en belooft het bedrag zo snel mogelijk naar hem over te maken. Tom stelt dan voor om te gaan slapen, en wil haar naar de bus brengen. Hij staat op, maar Linda blijft zitten. Ze kijkt weer even somber als vanmiddag. Tom gaat weer zitten en vraagt: “Wat is er? Heb je nog geen zin om te slapen?” “Ja dat wel, maar...” Ze spiedt even om zich heen, en vervolgt: “Ik heb geen zin om in de bus te slapen. De twee klootzakken die achter mij aanzaten, doen dat namelijk ook. En toen ze mij achtervolgden, maakten ze daar steeds bepaalde toespelingen over.” “Ik begrijp het,” zegt Tom. Hij denkt na hoe hij haar kan helpen. Voor de optie om in haar buurt in de bus te gaan slapen, voelt hij niets. Het door zijn lengte onvermijdelijke vouwwerk verhindert dat hij ooit in zal slapen. Vroegere slaappogingen in bussen en vliegtuigen mislukten altijd. Haar uitnodigen om in zijn kamer te overnachten, is natuurlijk volstrekt uitgesloten, ook al is er een soort band tussen hen ontstaan. Hij kan beter een kamer voor haar betalen. De kosten daarvoor kan ze dan samen met de honderd euro naar hem overmaken. Het is alleen de vraag of in het hotel nog kamers vrij zijn, want zo groot is het niet. Net als hij dat wil voorstellen, vraagt ze: “Zou ik bij jou in de kamer mogen slapen?”
135
Tom is stomverbaasd. Hij heeft die optie zelf net volstrekt uitgesloten. “Ik dacht zelf meer aan het reserveren van een kamer voor jou. Dat schiet ik dan ook voor.” “Bedankt voor het aanbod. Maar dat kan niet meer. Het hotel is vol. Ik heb vlak voor het eten zelf geprobeerd een kamer te krijgen.” Tom kijkt haar verbaasd aan. Linda begrijpt zijn verbazing, en vervolgt: “Of dat gelukt was, weet ik natuurlijk niet. Ik had mijn horloge en paspoort in onderpand willen geven. Zouden ze dat geaccepteerd hebben?” “Dat weet ik niet,” zegt Tom lachend, “We kunnen eventueel een ander hotel in Rosans proberen.” Linda kijkt hem onderzoekend aan, en zegt: “Ik begrijp dat je me liever niet op jouw kamer hebt.” “Oh, nee, begrijp me niet verkeerd. Ik vind dat echt niet erg, maar het lijkt me niet leuk voor jou.” “Waarom? Ik had het anders echt niet gevraagd, hoor.” “Ja, maar toch. Ik ben tenslotte een vreemde voor je, en nog een vent ook. Gezien je ervaring met die twee klieren dacht ik dat je zoiets nooit zou willen.” “Maar ik beschouw jou niet als een vreemde. Ik heb zelfs het gevoel dat ik jou al jaren ken. Ik weet gewoon dat ik je kan vertrouwen.” “Bedankt daarvoor. Nogmaals, ik heb echt geen bezwaar om met jou de kamer te delen, maare... het is denk ik toch goed dat je vooraf nog een paar dingen weet.” “Wat dan?” “Wel, in de eerste plaats, ik slaap altijd naakt, en heb niet eens een pyjama. En in de tweede plaats zijn er geen twee gescheiden bedden in de kamer, maar is er slechts één tweepersoonsbed. Je ligt dus eventueel pal naast een naakte vent in bed.” “Wat maakt dat nou uit. Ik slaap in de zomermaanden ook altijd bloot. Verder zijn we naturisten. Allebei bloot naast
136
iemand van het andere geslacht liggen, hoort voor ons allebei iets heel gewoons te zijn. Ja, toch?” “Da’s waar. Als jij het niet erg vindt, vind ik het prima.” “Graag. Jij zal van zo’n situatie geen misbruik maken. Dat is iets voor die klootzakken in de bus. Jou vertrouw ik.” “Nogmaals bedankt voor je vertrouwen. Zullen we dan maar opstappen?” “Oké.” Terwijl ze het restaurant uitlopen, vlecht Linda haar arm door de zijne en zegt: “Laten we net doen of ik jouw dochter ben.” “Prima hoor,” zegt Tom lachend. Omdat alles wat ze nodig heeft in haar rugzakje zit, en ze dus niet naar de bus hoeft voor haar koffer, lopen ze meteen naar de hotelkamer. Daar aangekomen vraagt Tom of zij zich wil douchen. Na een hete dag als vandaag kan een verfrissende waterspoeling je een stuk plezieriger stemmen, voegt hij er snel aan toe, om niet van verkeerde intenties beticht te kunnen worden. Als ze ‘ja’ zegt, vraagt hij of ze eerst wil gaan. Dit wil ze niet. Het is duidelijk dat hij als eerste met de billen bloot moet. Letterlijk. Hij doet het zo kalm mogelijk. Of het voor een buitenstaander kalm oogt, weet hij niet. Van binnen is hij in ieder geval flink in de war. Als hij helemaal ontkleed is, loopt hij zonder een moment haar richting op te kijken naar de badkamer. Pas als hij onder de waterstralen staat, beseft hij dat hij eigenlijk niet op dit tijdstip onder waterstralen hoort te staan. Alleen als hij gesport heeft, doet hij dat weleens vlak voor het slapen gaan. Doorgaans doucht hij zich ‘s ochtends omdat hij dan ook zijn haren nat kan laten worden. Nu moet hij moeite doen dat te vermijden. De hele nacht op een nat kussen slapen, wil hij niet. Wat hem nu onder de douche heeft gedreven, weet hij niet precies. Waarschijnlijk heeft deze ongewone situatie met Linda hem enigszins ontregeld. Hij laat zich daarom langer dan gebruikelijk door het water draperen. Alleen omdat het 137
al vrij laat is, houdt hij op een zeker moment op. Liever was hij nog een poosje doorgegaan. Ook over het afdrogen doet hij langer dan normaal. Maar dan moet hij wel de badkamer uit en de kamer in. Om zijn handen ergens kwijt te kunnen, houdt hij de uiteinden van de handdoek vast, die hij om zijn nek heeft geslagen. Linda zit vlak bij de ingang naar de badkamer op de rand van het bed op zijn terugkomst te wachten. Ze heeft alleen een slipje aan. “Zo, ik ben klaar. Nu kan jij. In de badkamer hangt een droge handdoek. Die kan jij gebruiken. Morgen regel ik bij de receptie dat de kamer door twee personen is gebruikt,” zegt Tom als hij voor haar staat, en dit zo ontspannen mogelijk probeert te doen. Terwijl hij praat, bekijkt Linda hem een paar keer van top tot teen, waarbij ze telkens kort halt houdt ter hoogte van zijn kruis. Hij weet daardoor eventjes niet waarheen hij moet kijken. Met als enige reactie op zijn woorden een kort “oké” staat ze op, doet een paar stappen in de richting van de badkamer, aarzelt dan, en loopt terug naar de stoel waarop ze haar rugzakje en kleren heeft gelegd. Ze trekt haar slipje uit, legt dat op de andere kleren, en begint in haar rugzakje te rommelen. Tom kijkt zwijgend toe. Haar slanke lijf zit strak in het vel, en oogt gaaf en sensueel. Kortom, verrukkelijk. Het begint te tintelen onder zijn navel. Hij baalt, en kijkt gauw een andere kant op. Een verheffing daar beneden is wel het laatste wat hij wil. Een tevreden “Yes” uit haar mond richt zijn ogen weer op haar. Triomfantelijk heft ze haar tandenborstel en tandpasta omhoog. Dat zocht ze dus. Tom herinnert zich daardoor dat hij zijn tanden nog niet heeft gepoetst. Dit moet hij maar na haar douchen doen. Hij is wel erg in de war. De oorzaak van zijn verwarring flitst met een verlegen glimlach langs hem heen en verdwijnt in de badkamer, waar hij haar eerst haar tanden hoort poetsen. Een poosje later hoort hij haar douchen. Omdat dit achter een matglazen deur
138
gebeurt, kan hij even de badkamer in om ongezien rap zijn handdoek op te hangen. Tom gaat alvast op bed liggen, trekt deels het laken over zich heen, pakt zijn boek en probeert te lezen. Maar dit lukt niet. Hij kan zich absoluut niet concentreren. In de badkamer begint Linda te neuriën. Ze is hoorbaar ontspannen. Hij is dat aanvankelijk niet, maar zijn onrust neemt geleidelijk af, omdat ook Linda de tijd neemt met zich wassen. Op een gegeven moment stopt het geneurie en geruis van waterstralen. Vlak daarna stapt Linda de kamer in. Ze is nog drijfnat en begint zich voor hem af te drogen, terwijl ze een verhaal afsteekt. Wat ze zegt, dringt niet echt tot hem door. Iets over een belevenis met haar vriendinnen tijdens haar vakantie in Gap. Zijn aandacht wordt teveel afgeleid door haar gave lichaam, dat zich met zichtbaar genoegen door de handdoek laat afdrogen. Het is vast niet haar bedoeling, maar de afdroogbewegingen prikkelen hem. Ze hebben iets van een intieme massage. Haar strak in het vel zittende borsten lijken groter dan in de bus. Vermoedelijk door de rankheid van haar lijfje, wat nu in volle glorie zichtbaar is. Samen met de smalle reep schaamhaar op haar platte onderbuik verhogen ze haar sensualiteit. Hoewel hij uit alle macht zich ertegen probeert te verzetten, wordt onder zijn navel ongewild en onstuitbaar een groei- en stijgproces in gang gezet. Hij is blij dat hij met opgetrokken knieën met zijn onderlichaam onder het laken zit, waardoor Linda dat niet kan zien. Als ze klaar is met afdrogen, is het groei- en stijgproces voltooid, en wijst het gerezen onderdeel van hem voelbaar loodrecht omhoog. “Klaar,” zegt Linda, “Ik ben weer hartstikke schoon, tot en met mijn tanden. Heerlijk. Je had daarstraks gelijk. Ik voel me inderdaad een stuk plezieriger!” “Goh da’s waar. Ik ben vergeten mijn tanden te poetsen.” De woorden floepen eruit voor hij er erg in heeft. Hij had dat liever niet willen zeggen, want hij kan voorlopig niet het bed uitstappen.
139
“Dan doe je dat toch nu,” stelt Linda voor, “Wacht ik zal nog even mijn handdoek ophangen, dan kan jij de badkamer weer in.” In een mum van tijd is ze terug, en gaat met haar handen op de rug en schouders naar achteren kaarsrecht aan zijn kant van het bed staan. In die pose windt ze hem nog meer op. “Oké, ga je gang. Ik ben klaar.” Ontspannen en zichtbaar opgewekt blijft ze staan. Tom weet zich geen raad. Waarom blijft ze daar staan? Misschien durft ze het bed niet in, omdat hij erin ligt, en wacht ze op een kans om als eerste erin te kunnen gaan liggen. Als dat inderdaad de bedoeling is, moet hij wel opstaan! Zo nonchalant mogelijk haalt hij zijn benen onder het laken vandaan, en slaat die over de rand van het bed. Hierbij houdt hij het laken geplooid om zijn heupen gewikkeld, en doet alsof het toevallig zo uitkomt. Of het hem lukt de bron van zijn ongemak te verhullen, weet hij niet. Hij kan niet naar beneden kijken. Zij zal dat dan vast ook doen. Hij kijkt haar daarom recht in de ogen, en blijft zonder iets te zeggen onbeweeglijk zitten. “Waarom wacht je?” wil ze weten, en kijkt hem met een verwonderde blik in de ogen aan. Tom sluit zijn ogen en haalt diep adem. Hij voelt dat onder zijn navel zijn pik nog knalhard is en strak overeind staat. Wat nu? “Oh, ik zie het al. Je pik staat stijf.” Geschrokken kijkt Tom naar beneden. Is dat zo goed te zien? Ja, verdomd. Het laken zit dusdanig rond zijn heupen gewikkeld, dat zijn opstandige onderdaan wat weg heeft van een obelisk die onthuld moet worden. “Ja sorry. Dit overkomt me gewoon. Het heeft echt niets te betekenen.” Linda is daar kennelijk minder zeker van. “Heb ik jou soms opgewonden?” Tom aarzelt even met een antwoord, maar knikt dan. “Ja, toen je je afdroogde. Voor mij was dat erg prikkelend. Nogmaals sorry. Ik heb dat niet gewild. Je bent een prachtig 140
meisje om te zien. En dan kunnen zulk soort reacties bij ons mannen gebeuren. Maar je hoeft niet bang te zijn hoor. Stijf of niet, ik ben echt ongevaarlijk.” “Oh, dat weet ik wel, hoor. Ik ben ook niet bang. Echt niet. Ik heb vaker in de nabijheid van stijve pikken getoefd. Ik vind dat niet erg. Sta dus maar rustig op, en ga je tanden poetsen. Dan kunnen we gaan slapen.” Tom staat op. Linda kijkt aandachtig naar de onthulling van de obelisk. Als dat is gebeurd, zegt ze zichtbaar en hoorbaar heel verbaasd: “Jeetje wat staat’ie strak zeg!” Tom voelt zich verlegen worden, en vraagt: “Wat bedoel je?” “Ik heb tot nu toe in totaal bij vijf kerels hun stijve pikken gezien. Bij mijn vader en twee ooms, en bij twee vriendjes met wie ik heb geneukt. Maar zo loodrecht omhoog heb ik nog nooit een pik gezien. Ook niet op foto’s of video. Hij staat zowat parallel met jouw buik.” Tom weet niet wat hij moet zeggen. “Ik vind het wel gaaf, zo strak,” oordeelt Linda. Tom weet nu helemaal niet meer wat hij moet zeggen. “Zal ik laten zien hoe de pikken van die anderen ongeveer erbij stonden?” Tom nog steeds verstomd, knikt alleen maar. Linda loopt naar hem toe, en duwt het object van haar aandacht naar beneden in standjes die variëren tussen schuin omhoog en horizontaal. Bij elke variant vertelt ze bij wie ze het zo gezien heeft. Ze doet dat ontspannen en duidelijk zonder enige seksuele intentie. Toch windt haar aanraking hem nog meer op. Linda laat het object los als het horizontaal staat. Met een doffe tik klap het tegen zijn buik. Ze vindt dat kennelijk leuk, want ze doet het twee keer over. “Jeetje wat staat die ongelooflijk strak, zeg. Net een katapult. Ik vind dat wel grappig. Je vindt het toch niet erg dat ik dit doe, hè? Bij mijn vader en ooms stoei ik ook weleens met hun stijve pikken. Ik hang er dan allerlei dingen aan. Zoiets
141
moeten kunnen bij mensen die je goed kent, vind ik. En ik zei al, het is net of ik jou al jaren ken.” “Ik vind het niet erg. Echt niet, maar het windt me wel steeds meer op.” “Mij helaas niet. Anders was ik misschien wel met je gaan neuken. Ik slik de pil, dus het had gekund. Zonder condoom. Na alles wat je me verteld hebt, hoor je denk ik niet tot de risicogroep. Klopt dat?” “Dat klopt, ja. Maar meen je dat? Ik bedoel, seks met mij? En zonder condoom?” “Ja. Ik snap alleen niet dat ik dat zomaar durf te zeggen. Ik voel me echt heel erg op mijn gemak bij jou. Ik had nooit gedacht dat ik zoiets tegen iemand van mijn vaders leeftijd zou zeggen. Tot vandaag moest ik er niet aan denken om met een oude vent te neuken. Maar jou lichaam ziet er hartstikke goed uit. Heel erg lekker zelfs. Als ik opgewonden was geweest, was ik echt met je gaan wippen. En zonder condoom omdat ik dat veel fijner vind. Maar had jij eigenlijk wel met mij willen neuken?” Ze keek hem met een uitdagende glimlach aan, en kantelt hierbij haar hoofd een beetje. Tom is even beduusd door haar openhartige vraag. “Wel, uh... Wat je lichaam en jouw persoonlijkheid betreft, ja natuurlijk. Graag zelfs. Maar ik heb moeite eventueel seks te bedrijven met een zestienjarige, wat ik erg jong vind. Ik ben al hard op weg naar de vijftig en vind ons leeftijdverschil toch wel heel erg groot.” “Waarom? Wat maakt dat nou uit. Leeftijdsverschil mag geen belemmering zijn bij liefde en seks, vind ik. Net zomin als seks hebben met iemand van hetzelfde geslacht.” “Dat ben ik absoluut met je eens. Maar ik zou jouw vader kunnen zijn.” “Ja, maar je bent het niet. Met mijn vader wil ik natuurlijk nooit neuken. En met mijn ooms ook niet. Maar met jou wel als ik opgewonden was geweest. Je ziet er echt gaaf uit. Atletisch, enzo. De twee vrienden met wie ik heb gewipt, hadden
142
beide ook zo’n atletisch lijf. Atletische mannenlijven kunnen mij erg opwinden.” “Je streelt mijn ijdelheid behoorlijk. Ik raak er steeds meer door opgewonden. Misschien kunnen we beter gaan slapen. Dan komt alles weer tot rust.” “Waarom ga je niet intimeren? Dat brengt sneller rust. Ik vind het prachtig om een atletisch gebouwde man te zien intimeren.” “Wat bedoel je met intimeren?” vraagt Tom, al heeft hij een vermoeden. “Oh, dat woord gebruiken wij thuis voor masturberen. Maar masturberen doe je in je eentje. Thuis vinden we dat jezelf bevredigen in gezelschap gewoon moet kunnen. Alleen in intiem gezelschap hoor. Met familie en goede vrienden bijvoorbeeld. Ik doe dat vaak samen met mijn vader en de twee ooms die ik eerder noemde. Mijn moeder en tantes doen ook weleens mee, maar meestal hebben ze geen zin. Daarom noemen we het intimeren. Intieme massage in intiem gezelschap, snap je?” “Ik snap het. Best wel een leuk en passend woord, vind ik. Ik heb dan trouwens ook meermaals geïntimeerd. Steeds in hetzelfde intieme groepje, met mijn vrouw Eileen en haar twee zusjes Daphne en Nora.” Tom bedenkt dat behalve zijn eigen handen, ook de handen van Eileens zusjes hem weleens intimeren. Zij vinden dat oprecht leuk, en hij natuurlijk heel erg lekker. Eileen is daar meestal bij, maar doet dan niet mee. Ze weet dat hij het lekkerder vindt wanneer alleen haar zusjes zich in zo’n situatie met zijn piemel bemoeien. Seks heeft hij nooit met hen bedreven. Geen van allen willen ze dat. Maar binnenshuis in intieme kring jezelf of elkaar verwennen en een orgasme krijgen moet kunnen, vinden ze. Tom wil Linda niets over de verwennerijen van Eileens zusjes vertellen. Ze kan dat als een onwelkome, stille hint uitleggen. Dit moet hij vermijden. Maar omdat hij over de intieme massagesessies met de drie zussen wel iets meer kwijt wil, voegt hij eraan toe: 143
“Ik ben dan altijd wel de enige man. Ik weet niet of ik het in aanwezigheid van een andere vent zou kunnen.” “Oh, maar dat went wel, denk ik. Mijn vader en ooms doen dan als spelletje wie het verst zijn sperma schiet. Ik vind dat hartstikke leuk om naar te kijken en ben dan de scheidsrechter. Maar jij kan het nu zonder een andere man erbij doen. Dus wat let je.” Linda staat op en loopt naar de badkamer. Even later komt ze terug met een handdoek, en spreidt die voor Tom op de vloer. Vervolgens gaat ze tussen hem en de handdoek wijdbeens op de rand van de stoel zitten, die ongeveer twee meter van het bed staat. Hierna en duwt ze zonder enige gene een hand tussen haar dijen. “Oké, ga je gang. Als mijn vader en oom het binnenshuis doen, leggen ze altijd een handdoek op de vloer om het zaad op te vangen. Uit solidariteit ga ik met jou meedoen. Opgewonden zal ik er denk ik niet door raken. Al dat gedoe van vandaag zit me nog teveel dwars. Maar jou help ik er misschien mee. Ik denk dat je nogal verlegen bent om in je eentje voor mij te intimeren. Dat hoeft echt niet. Voor mij is het iets heel gewoons en ik vind het echt hartstikke leuk om naar te kijken. Heus.” Goed zichtbaar begint ze met snelle cirkelvormige bewegingen van haar hand haar clitoris te masseren. Tom spat bijna uit elkaar van spanning, en volgt haar initiatief. Enkele minuten later komt hij met zo’n intense genotkramp klaar, dat hij bijna zijn evenwicht verliest. Zo lekker is zelfbevrediging zelden geweest. Het lijkt veel op de orgasmen die Nora en Daphne met hun handen in hem weten op te wekken. Tijdens de genotspasmen die hij met gesloten ogen krijgt, hoort hij Linda een kreetje slaken. Als hij zijn ogen weer opent, begrijpt hij waarom. Enkele druppels sperma zijn ruim over de handdoek heen geschoten, en vlak voor haar voeten op de grond terecht gekomen. “Jeetje, wat een ver schot zeg,” zegt ze verbaasd. Tom kijkt beteuterd. Hij voelt zich opeens schuldig. Niet vanwege het verre schot, al maakt dit het schuldgevoel wel 144
erger. Schuldig voelt hij zich omdat hij voor zo’n piepjong meisje is klaargekomen. Maar, vraagt hij zich meteen af, is dat eigenlijk wel nodig? Tenslotte heeft Linda hem voorgesteld en gestimuleerd om het te doen. Verder vindt hij, anders dan de meeste mensen, zelfbevrediging geen seks, maar een vorm van intieme massage. Zulke handelingen moet je gewoon in het intieme gezelschap van vrienden en familie kunnen doen. Intimeren is daarvoor best wel een mooi woord. Eileen, Nora en Daphne delen zijn opvatting over het onderscheid bij intieme verwennerijen, en in welke situaties je openlijk daarmee bezig kan zijn. Linda en haar familie hebben daar duidelijk vergelijkbare gedachten over. Hoewel er dus genoeg te zeggen is om zich niet schuldig te hoeven voelen, blijft dat toch in hem hangen. Hij vindt het daarom nodig om een excuus te maken, en zegt: “Sorry. Zover was echt niet mijn bedoeling.” “Hoezo? Er is toch niets gebeurd. Je hebt me niet geraakt. Dat had ik trouwens helemaal niet erg gevonden. Weet je dat ik toch een beetje opgewonden ben geraakt. Alleen niet genoeg voor seks. Jammer hè?” Haar opmerkingen blijven hem verwonderen en verwarren. Daarom pakt hij gauw de handdoek op om de vloer schoon te boenen. Hierna loopt hij naar de badkamer om de veroorzaker van zijn schuldgevoel schoon te poetsen, en meteen erna zijn tanden. “Zullen we gaan slapen?” stelt hij voor, als hij weer in de kamer is, waar Linda al op bed ligt. “Oké.” Linda heeft alleen haar voeten onder het laken. Tom volgt haar voorbeeld. Het is te warm om het hele lichaam te bedekken. Praten doen ze niet meer. Niet lang nadat het licht uit is, hoort Tom aan zacht ronken naast hem dat ze slaapt. Zelf is hij te verward om in te slapen. Allerlei gedachten en vragen spoken door zijn hoofd en houden hem klaarwakker.
145
Seks met gave, jonge meisjes en andere lijfelijke genietingen in hun aanwezigheid, zoals intimeren, speelden zich tot nu toe alleen maar af in zijn fantasieën. Veel mannen doen dat, en hierop is in principe natuurlijk niets tegen. Nooit echter, had hij gedacht dat zoiets hem echt zou overkomen. Zeker niet met een pas zestienjarige. Hoe betoverend en spannend hij deze belevenis ook vindt, borrelen er opnieuw schuldgevoelens in hem op; nog intenser dan na zijn orgasme. Waarom eigenlijk? Allebei hebben ze er plezier aan beleefd. Er is dus niets verkeerds gebeurd. Waarom worden zinnelijke intimiteiten bij personen met een leeftijdsverschil als tussen hem en Linda in de maatschappij nog steeds veroordeeld? Zelfs als de direct betrokkenen het prettig vinden? Zijn schuldgevoel heeft overduidelijk uitsluitend dat onuitroeibare vooroordeel als bron. Hij heeft dat rare vooroordeel altijd belachelijk gevonden. Maar nu hem een intimiteit met een jong meisje is overkomen, heeft hij er opeens moeite mee. Waarom? Hij heeft niet eens seks met haar bedreven. Bovendien, zelfs als zij wel zin in neuken had gehad, had hij het vermoedelijk niet gedaan omdat hij haar te jong vindt. Dit maakt het hebben van enig schuldgevoel nog meer onnodig. Maar had hij dan wel schuldgevoel moeten krijgen als hij seks met haar had bedreven? Het is in de wereld helaas wel zo, dat wanneer een veel ouder en heel jong persoon met elkaar neuken er in de meeste gevallen van een gedwongen situatie sprake is. Zoals bij incest, kinderprostitutie en ander kindermisbruik. De maatschappelijke vooroordelen komen uit zulk soort afschuwelijk misbruik voort. In een zekere zin is het dus begrijpelijk, dat die vooroordelen er zijn. Het is ook van belang om alert te blijven op misbruik. Men moet alleen niet automatisch en zonder nadenken mensen zomaar veroordelen. Vaak genoeg komen seksuele contacten tussen personen met een groot leeftijdsverschil spontaan tot stand, en beleven beide er plezier aan. Toch probeert men met schijnbaar satanisch genoegen van iets moois iets lelijks te maken; zelfs al weet men dat er door 146
de direct betrokkenen uitsluitend is genoten. Waarom? Jaloezie? Of wordt het ingegeven door overdreven ethiek? Of is chronische onwetendheid, domheid dus, hiervan de oorzaak? Waarschijnlijk speelt een mix van al die aanleidingen een rol in de standvastigheid van zulke kritieken. Meer dan jammer. Zinnelijke relaties tussen individuen met een groot leeftijdsverschil zouden heel gewoon kunnen zijn. Oudere personen met seksuele ervaring kunnen adolescenten leren wat lekker is, en zichzelf dan weer eens jong voelen. Omdat intimeren geen seks is, moet dit in bijzijn van personen van alle leeftijden zeker kunnen. Intimeren is in alle opzichten volkomen onschuldig en veilig? Het is spannend, lekker, en gezellig met meerdere personen erbij, weet hij uit ervaring. En risico op zwangerschap of geslachtsziekten is uitgesloten. Waarom vinden veel mensen het toch zo belangrijk om in lichamelijk opgewonden situaties altijd naar een pik-in-kut-contact te streven? Intimeren is beslist een prima en verrukkelijk alternatief. Hoe intens geniet hij niet als hij zichzelf pal voor Eileen en haar zusjes intimeert; en nog veel intenser als zij die handeling met zijn pik verrichten. Intimeren is beslist bijna even lekker als seks. Zijn zelfverwennerij voor Linda heeft hij als een soort betovering ervaren. En betoverd voelt hij zich nog steeds, en dit hindert hem bij het inslapen. Echter ook dat verdomde, onnodige schuldgevoel houdt hem wakker. Telkens als hij het heeft weggeredeneerd, duikt het weer op; als een spook. Waarom zorgt de betoverde staat waarin hij zich nog steeds bevindt er niet voor dat het spook verdwijnt? Hiervoor is misschien maar een beetje extra magie nodig. Pas als het buiten licht begint te worden, slaapt hij in. Maar dat besefte hij pas als hij wakker wordt, en merkt dat Linda dicht tegen hem aanligt. Ze zegt dat ze al een tijdje wakker is en heel erg opgewonden. Zonder enige gêne voegt ze eraan toe dat haar kut kletsnat is, en dat ze wil neuken. Hij wil dat vast ook, vermoedt ze, omdat zichtbaar ook hij opgewonden 147
is. Ze is daarover duidelijk enthousiast en pakt ongevraagd zijn pik stevig beet. Hierna komt ze overeind, gaat wijdbeens op hem zitten, en schuift de inhoud van haar hand in haar onderbuik. Heel makkelijk en snel gaat dat. Niet verwonderlijk, na haar beeldende opmerking over de opgewonden staat van die plek, bedenkt Tom. Hoewel de betovering van gisteren zich merkbaar nog in de kamer bevindt, duikt als een spook toch het schuldgevoel weer op. Maar haar oprechte enthousiasme en de energieke ritmische bewegingen van haar heupen genereren precies dat beetje extra magie om het fantoom te elimineren. Als ze uren later in de TGV naar Parijs, samen in een coupé, over hun genotvolle onderonsje napraten, vergelijken ze dat met de kwantumdans van subatomaire deeltjes. Immers, met innig samen zijn, kunnen zij gave dingen als een kosmos met levende wezens maken. Gisteravond, tijdens het eten in het hotel, hadden ze tal van aspecten in het leven ook vanuit een subatomaire invalshoek bekeken. Alleen door vanuit dat perspectief ernaar te kijken, begrijpen ze waarom ze hèt met elkaar hebben gedaan. Bekeken vanuit het gevestigd maatschappelijke perspectief, verbaast het Tom dat hij hèt met zo’n jong meisje heeft gedaan. En Linda dat hèt met een oude kerel zo fijn kan zijn. Ook zij heeft het als betoverend ervaren. Een betovering waarvan ze weten dat die eenmalig is, omdat ook de uitzonderlijke omstandigheid waaronder ze elkaar ontmoet hebben een rol heeft gespeeld. Met die wetenschap nemen ze later op de dag in Parijs afscheid van elkaar. Linda gaat vandaar per trein naar Luxemburg en Tom richting Nederland. Ze spreken af om elkaar als goede vrienden te schrijven. Beide weten, zonder het te hoeven zeggen, dat dit niet lang zal duren. Voor het overmaken van de honderd euro hoeft dat niet, want die heeft Linda vlak voor ze in Parijs aankwamen teruggegeven. Zo dicht bij huis heeft ze die niet meer nodig.
148
Hoewel hij erg moe is, omdat hij vannacht amper heeft geslapen, kan hij in de trein naar Nederland niet knock-out gaan. De hele tijd houden de gebeurtenissen van het afgelopen etmaal hem bezig. Het schuldgevoel dat af en toe weer opduikt, verdrijft hij telkens met partjes magie die onlosmakelijk aan de gebeurtenissen vastzitten. Er is slechts een beetje magie nodig om je prettig te voelen, realiseert hij zich. Elk mens zou alles om zich heen eens vanuit een totaal ander perspectief moeten observeren, hierdoor alle verbondenheid zien, en aldus de magische kanten van het leven ontdekken. Dit is beter dan blind de vastgeroeste normen overnemen, die anderen ooit eens meenden te moeten verzinnen en medemensen opdringen. Omdat de gebeurtenissen van afgelopen nacht ermee verbonden zijn, peinst hij een tijdje over de gevestigde schaamtenormen. De mensheid schaamt zich absoluut voor de verkeerde dingen. Waarom zou je je moeten schamen voor het bedrijven van seks met wie dan ook; of nog verwerpelijker voor het op openbare plekken toeven in enkel je vel? Eigenlijk moeten zulke aangename dingen overal vrijelijk kunnen, omdat ze mensen binden. Schamen moet iedereen zich voor onaangename dingen, als geweld, intimidatie en bedriegen, omdat die mensen van elkaar vervreemden. Toch gebeurt al dat onaangename in de wereld wel openlijk, en nog op grote schaal ook. Hoe zou je kunnen bereiken dat mensen zich meer openstellen voor de betoveringen die alom aanwezig zijn? Hoe kan je iedereen overtuigen dat voor meer levensgeluk een beetje magie voldoende is?
149
ONTSPOORD
Als hij weer terug is in het kamertje achter de coulissen, gaat hij gauw op een stoel zitten. Zijn voordracht op het jaarlijkse ‘Man en Vrouw’ congres is achter de rug. Alleen is hij behoorlijk ontregeld over wat hij allemaal gezegd heeft. Wat bezielde hem om zo te ontsporen? Zijn gevoelens slingeren tussen twee uitersten heen en weer. Enerzijds voelt hij zich bedrukt, maar anderzijds opgelucht. Wat hij al jarenlang had willen zeggen, heeft hij onaangekondigd, ook voor hemzelf, er vandaag uitgegooid. Nog geen uur geleden zat hij op dezelfde stoel nerveus naar voren en achteren te wippen toen hij op zijn voordrachtbeurt wachtte. Die onrust was heel ongewoon. Hij had zoiets nooit eerder gehad, en begreep niet waarom hij zo ongedurig was. Maar nu weet hij het wel. Iets dat al jaren in hem broeide, wilde er uit. En dat is zo-even gebeurd. Ook dit jaar was hij weer uitgenodigd om te spreken voor een gemêleerd gezelschap van uitersten uit de samenleving. Van mannenhaters tot vrouwenhaters. Het congres vond altijd plaats aan het begin van het jaar, omdat het zo aardig aansloot bij het aandoenlijke gehannes met Nieuwjaarsvoornemens. In deze eruptie van goede bedoelingen verwachtte men ook van hem een passende bijdrage. Hij moest zijn gehoor dan gortdroog, in tabellen en grafieken verwerkt cijfermateriaal voorschotelen over hoe in het afgelopen jaar het was gegaan met de verdeling van betaald werk tussen mannen en vrouwen. Elk jaar weer probeerde hij zijn presentatie verteerbaar te maken met plaatjes. Maar dit kon niet verhinderen dat veel van zijn toehoorders de cijferbrij gapend consumeerden. Nooit ontving hij uit de zaal enig signaal dat zijn inspanningen meer deden dan het openvallen van monden en in trilling 150
brengen van trommelvliezen. Dit laatste was trouwens niet meer dan een vermoeden. Met telkens op zijn netvlies gegrift het beeld van een zieltogend publiek kwam na elke presentatie steevast dezelfde vraag in hem op. Waarom handhaafde men zijn voordracht? Het was beter om die enkel op schrift aan de congresgangers te overhandigen. Iedereen kon dan naar wens de informatie eruit halen waarvoor hij of zij belangstelling had. Maar tot nu toe had niemand daarvoor het initiatief genomen, terwijl met maximaal een halfvolle zaal al jaren duidelijk was, dat men niet voor zijn presentatie kwam. De andere voordrachten trokken vrijwel alle volle zalen. De driehoeksrelatie man-vrouw-werk heeft al heel wat jaren zijn warme belangstelling. Hij heeft er veel over gelezen en nog meer over nagedacht. Op talrijke manieren, als bijvoorbeeld met dit congres, proberen mannen en vrouwen de starre structuur van die driehoek flexibeler te maken. Heel langzaam lukt dat ook. Maar alsof mannen en vrouwen een stil verbond met elkaar hebben gesloten, richten zij hun inspanningen voornamelijk op betaald werk. Waarom? Wat is er mis met onbetaald werk? Waarom is er onderscheid tussen betaald en onbetaald werk? Is dat er altijd geweest? Zo niet, wanneer heeft dat onderscheid zich dan in de geschiedenis geopenbaard, met wat als oorzaak? De laatste vraag herinnert hem aan het moment, dat de inhoud van zijn voordracht abrupt veranderde. Tot dat moment voerde hij de zaal weer zijn jaarlijkse cijferbrij in schijnbaar gulzig openstaande monden. Terwijl hij doorging met voeren, openden alsmaar meer monden zich. Door een groeiende informatiehonger leek dat niet te komen, omdat tegelijkertijd alsmaar meer ogen dichtklapten. Plotseling vroeg hij zich af of het nog wel zin had om door te gaan. Kon hij niet beter stoppen? En dat gebeurde… Zomaar!.. Onaangekondigd!.. Ook voor hem! In de zaal viel seconden lang een oorverdovende stilte, die wel minuten leek te duren. In de ogen die nog niet waren 151
dichtgeklapt, meende hij deels medelijden en deels leedvermaak te bespeuren. Zonder enige uitleg en met slechts een minimale inleiding, boog hij zijn voordracht toen om in een ook voor hem nog onbekende richting: “Ik wil mijn presentatie over de verdeling van betaald werk beëindigen.” Om de stomverbaasde zaal niet met een waaromvraag te laten komen, ging hij op ongewoon familiaire wijze direct verder: “Wisten jullie dat er voor de huidige, patriarchale samenlevingen, matriarchale samenlevingen hebben bestaan met de vrouw in een dominante rol?” Niemand reageerde. Maar dat was ook niet te bedoeling, en dus ging hij snel door: “Die dominante positie had de vrouw vermoedelijk te danken aan haar natuurlijke functie van kinderen baren en verzorgen. Het was een periode waarin het aandeel van de man in het voortplantingsproces nog onbekend was, en zijn aanwezigheid weinig relevant leek. Waardoor en wanneer de dominantie in geslachtsrollen omdraaide, zal hoogstwaarschijnlijk nooit met zekerheid vastgesteld kunnen worden. Wel bestaat er een hypothese, die ingegeven door archeologisch speurwerk in de laatste jaren heel redelijk lijkt.” Het beeld van de zaal begon te veranderen. Monden klapten dicht. Ogen openden zich. Maar hij liet zich daardoor niet van de wijs brengen, en praatte onverstoorbaar verder: “Omdat in de eerste samenlevingen mannen werden buitengesloten bij het opvoeden van kinderen, zochten ze noodgedwongen naar andere bezigheden. Dit begon met jagen. Mettertijd kwam er landbouw bij. Ze ontwikkelden daardoor 152
speciale kennis en bekwaamheden waaraan vrouwen niet of weinig toekwamen. Dat leverde hen een stuk aanzien op, waardoor hun ondergeschikte rol mettertijd verdween. Vermoedelijk is dat heel lang goed gegaan, omdat er eeuwenlang een opperrijk met manlijke en vrouwelijke goden heeft bestaan. Echter, de specifieke kennis en bekwaamheden van mannen bleef zich verder ontwikkelen. En dit bracht hen macht, en uiteindelijk een dominante positie ten opzichte van vrouwen. De machtsrollen werden dus verwisseld. Dramatisch was dat in het begin nog niet. Dat werd het pas toen hun dominantie overging in overheersing. Dit gebeurde nadat mannen ontdekten, dat ze aantoonbaar een aandeel in het voortplantingsproces hadden. Op zich zou dat geen probleem zijn geweest als ze niet doorgedrukt hadden gekregen, dat hun aandeel verreweg het belangrijkste was bij de aanmaak van een kind. Ze ontleenden deze wijsheid - tussen aanhalingstekens - aan de landbouw. Hun zaad zagen ze als de enige kiem van nieuw leven. De vrouw was slechts de grond waarin dat leven kon groeien. Waar de patriarchale overheersing ons allen heen heeft geleid, weten we nu helaas maar al te goed.” In de zaal stonden de meeste monden weer open. Toch honger, of was het iets anders dat ze opensperde? Er waren meer tekens die op een complete omslag van de interesse van zijn toehoorders duidden. Zo waren onderuitgezakte zitposities omgezet in rechtop en op het puntje van de stoel. Onduidelijk was alleen, of dat oprechte aandacht voor zijn woorden inhield. Het kon natuurlijk zijn dat door het plotseling wegvallen van de gebruikelijke dosis slaapverwekkende elementen men vanzelf wakker was geworden. Zelf verbijsterd over wat hij aan het doen was, en waar hij het allemaal vandaan haalde, ging hij snel verder om niet de draad van zijn relaas kwijt te raken. Ook was hij benieuwd waar het nog onzichtbare einde van die draad hem zou brengen. Hij ging toen in op de gangbare definities van betaald en onbetaald werk, en noemde wat voorbeelden. Dit maakte de 153
zaal rustiger. Wellicht, omdat het herkenbaar was. Dit veranderde weer toen hij de zaal de vraag voorlegde waarom er onderscheid bestond tussen beide soorten werk, en voor een antwoord hierop opnieuw terugging naar de oudheid. “Het opvoeden van kinderen was ooit eens de belangrijkste bezigheid die de mens kende. Nu is vrijwel het tegenovergestelde het geval, want het is onbetaald. Daar moet iets aan veranderen. Niet alleen voor het opvoeden van kinderen, maar voor alle bezigheden die nu nog onbetaald zijn. En dat zijn er heel wat; vooral in de hoek van de verzorging van zieken en ouderen. De enige oplossing daarvoor is een basisinkomen voor iedereen.... Niets nieuws zullen jullie zeggen. Daar praten we al jaren over. Ja zeg ik dan, maar we presenteren dat telkens als een pleister op de wonde voor werk dat nog steeds ondergewaardeerd wordt. Waar we naar toe moeten, is de overtuiging dat elk soort werk gelijkwaardig is. Pas dan zullen ook alle mensen gelijkwaardig zijn. Nu is het nog zo, dat vrijwel alle vooroordelen en normen die mensen uit elkaar drijven, van het milieu vervreemden, en het streven naar macht tot een lust maken, als oorzaak een waardeonderscheid tussen mensen heeft. Er mag dus niets meer zijn dat de ene mens schijnbaar beter maakt dan de ander. Dit betekent onder meer dat we het waardeonderscheid tussen betaald en onbetaald werk moeten opheffen.” Hier was hij even gestopt om met een slok water zijn kurkdroge mond te bevochtigen, en een aanval van onzekerheid te verdrinken. Zijn gehoor leek in opperste verwarring. Onrustig beproefden sommigen de slijtvastheid van hun zitplaats. Anderen leken het programmaboekje van het congres op drukfouten te onderzoeken. Door al dat gedoe wist hij eventjes niet hoe hij verder moest. Maar na het schrapen van zijn keel sprongen de woorden er vanzelf weer uit. “Aan het eind van elk congres maken we, passend in deze periode van het jaar, altijd goede voornemens. We beloven 154
elkaar dan om op het volgende congres vorderingen te kunnen melden. Tot nu toe is dat elk jaar weer gelukt. Ik zou er dit jaar een ander voornemen aan toe willen voegen. Daarover kunnen we eventueel straks tijdens de paneldiscussie van gedachte wisselen. Ik zou namelijk tot de oprichting van een werkgroep willen komen. Die zou dan een aantal malen per jaar bijeen moeten komen om te praten over, hoe het waardeonderscheid tussen betaald en onbetaald werk opgeheven kan worden... En hiermee ben ik aan het eind van mijn presentatie…” Even abrupt als hij was begonnen, eindigde hij. Toen hij zijn horloge raadpleegde, zag hij dat hij nog flink wat spreektijd over had. Hij had het einde wel erg kort gemaakt, maar wist er niet meer aan toe te voegen dan zo langzaam mogelijk: “Bedankt voor jullie aandacht.” Hoewel zijn benen van rubber leken en zijn hart hevig stampend zijn borstkas uit dreigde te springen, pakte hij zo kalm mogelijk zijn papieren op, en verliet het podium. Toen hij omkeek, zag hij dat een deel het publiek aarzelend opstond. Uit het tumult dat erna volgde, maakte hij op dat sommige mensen enthousiast applaudisseerden, en anderen met luid roepen van hun ongenoegen kennis gaven. Maar toen was hij al uit hun zicht verdwenen. Zittend op de stoel, dringt nu pas tot hem door wat hij heeft gedaan. Het congres volgt het dagprogramma altijd als een spoorboekje. Hij is vast de eerste spreker die ooit is ontspoord! Wat deed hem van zijn oorspronkelijke spreekroute afwijken? Waarom is dat hem overkomen? Hij haalt zijn schouders op. Wat doet het er eigenlijk toe. Teruggaan in de tijd kan nu eenmaal niet. Bovendien heeft hij voor het eerst in alle jaren dat hij meedeed een emotionele reactie op zijn voordracht gekregen. Hoewel er ook negatieve bij zijn, vindt hij dat beter dan een zieltogend publiek in 155
de zaal achterlaten. Hij kijkt op zijn horloge. Nu moet ongeveer de paneldiscussie gaan beginnen. Hij staat op. Zijn hart raakt weer van slag, en zijn benen worden opnieuw van rubber. Heel even lijken ze hem niet naar de zaal te willen dragen. Maar het moet. Een zekere confrontatie met ontstemde congresgangers ontlopen, kan hij zich niet veroorloven, en wil hij ook niet.
156
DE BIOLOGISCHE FACTOR
Nee, het zit er gewoon niet in vanavond. Amy werpt de balpen op het bureaublad, en haar romp tegen de rugleuning van de bureaustoel. Deze zetel heeft ze kort geleden voor weinig geld op de rommelmarkt gekocht. Eens was het koopje een rollende stoel. Nu is het eigenlijk een gewone stoel. Op het draaien om de verticale as na, zijn alle andere bewegende onderdelen in de loop der jaren vastgelopen. Toch kocht ze het bejaarde meubel, omdat ze er comfortabel in kon zitten voor een prijs die haar beviel. Voor haar op het bureaublad liggen opengeslagen boeken en volgeschreven vellen papier. Ergens ertussen ligt de weggeworpen balpen. In die afgedankte positie drukt dat ding treffend haar onmacht uit. Ruim drie uur is ze bezig, maar niets schijnt ze in zich op te kunnen nemen. Ontmoedigd staart ze naar het bloemetjesbehang recht voor haar. De fleurige aanblik deugt niet, omdat die niet rijmt met haar stemming. Maar elke poging om met venijnig kijken de bloemen te laten verwelken mislukt. Dat wordt weer balen. Als altijd in zulke buien vindt ze dan dat haar levenspad een onafgebroken aaneenschakeling van tegenslagen is. Ze kan zich dan niet meer voorstellen dat die weg ooit eens zonovergoten leek. De omwenteling kwam totaal onverwacht, op de dag dat ze voor haar eindexamen atheneum slaagde. Het levenspad dat ze voor de periode erna voor zichzelf had uitgestippeld, liep toen met een daverende klap stuk op een wal van voorbestemming. De nagalm van die klap is nog steeds niet weggeebd, ook al is het alweer vier jaar geleden. Naderhand bleek de bouw van de muur reeds begonnen te zijn op de dag dat haar broertje werd geboren. Zij was destijds tien. Haar ouders hadden nooit gedacht dat ze zo laat 157
nog een tweede kindje zouden krijgen. Ze hadden zich erbij neergelegd dat hun dochter het enige kind zou blijven. Met haar komst waren ze na talloze vruchteloze pogingen al erg blij geweest, vertelden ze haar meer dan eens. Op school was ze van het begin af een redelijk goede leerlinge. Haar vader had als kostwinnaar geen hoge opleiding gevolgd, en hierdoor altijd een matig betaalde baan gehad. Toch wisten haar ouders de eindjes zo aan elkaar vast te knopen, dat ze maandelijks wat geld opzij konden leggen. Een deel was bestemd als buffer voor tegenslagen. De andere portie ging naar een spaarrekening, en was bestemd voor de universitaire studie van hun dochter. Al heel jong had ze kenbaar gemaakt arts te willen worden. Maar toen verscheen dat verdomde ventje. Amy kan zich niet meer voorstellen, dat ze over zijn komst indertijd enthousiast was geweest. Ook in de ongeveer acht jaar erna was het tussen hen altijd prima gegaan. Een beetje een tweede moeder was ze voor hem. Met zijn komst leek in die periode niets veranderd. Dat bleek pas aan het eind van de dag dat ze de uitslag van haar eindexamen kreeg. In de uren direct erna had ze dat met haar klasgenoten uitbundig gevierd. Later op de dag deden ze dat nog eens in gezinsverband dunnetjes over, met een etentje buitenshuis. De hele dag door had ze zich enthousiast uitgelaten over de universitaire studie waaraan ze over enkele maanden kon beginnen, en waarvoor ze zich al had ingeschreven. Pas achteraf realiseerde ze zich dat haar ouders tijdens het eten erg stil waren. Later op de avond, toen haar broertje in bed lag, bleek waarom. Zichtbaar onzeker riepen ze haar bij hen in de woonkamer om: ‘in alle rust over haar toekomst te praten’. Opgewekt, vanwege de hoge verwachtingen die ze daarvan had, ging ze voor hen zitten. Ze herinnert zich nog goed het beeld van haar ouders tijdens dat gesprek. Haar moeder zat zwijgend op haar nagels te bijten, en haar vader schoof nerveus heen en weer op zijn stoel, terwijl hij stotterend zei wat hij vond dat hij vertellen 158
moest. Wat hij precies had gezegd, weet ze niet meer. Wel, dat naarmate hij met zijn relaas vorderde ze het steeds kouder kreeg, alsof tergend langzaam een emmer ijswater over haar werd uitgegoten. Samengevat kwam het erop neer dat ze niet kon gaan studeren. De resultaten van haar eindexamen waren niet hoog genoeg voor een beurs, en het geld dat haar ouders opzij hadden gelegd was bestemd voor haar broertje. Dit hadden ze al jaren geleden besloten, omdat ze te weinig geld hadden om twee kinderen te laten studeren. En omdat het in deze wereld nu eenmaal zo is, dat het belangrijker is dat een jongen een goede opleiding kan volgen, vroegen ze haar begrip voor hun beslissing. Verbijsterd had ze zitten luisteren. Toen hij klaar was met zijn verhaal, en na een lange stilte, vroeg ze waarom hij dat nu pas vertelde. Als antwoord kreeg ze te horen, dat hij haar schooltijd niet wilde vergallen, en vurig hoopte dat haar examenresultaten voldoende zouden zijn voor een beurs. Helaas was dat dus niet gelukt. Maar, zei hij troostend, ze had nu wel een goede basis voor een leuke baan. De laatste opmerking was teveel voor haar. Ze kreeg een huilbui en rende naar haar kamer. Niets dan duisternis zag ze meer voor zichzelf. De ontgoocheling was zo groot, dat er iets in haar knapte. Verbitterd, omdat haar opleiding naar haar broertje ging, die het waarschijnlijk niet eens kon omdat hij op de basisschool al een keer was blijven zitten, gedroeg ze zich op alle eindexamenfeesten als een slet. Ze liet zich door elke, beetje aardig uitziende jongen neuken. Soms openlijk, waar iedereen het kon zien. Niet één keer genoot ze ervan. De walging, die ze wel telkens had, spoelde ze weg met flinke hoeveelheden alcohol. Om haar ouders te kwetsen, vertelde ze elke keer in detail en in zo grof mogelijke taal wat ze op een feest had uitgespookt. Dit bleek hen inderdaad veel verdriet te doen. Tevergeefs probeerden ze haar tot inkeer te brengen. Ze zeiden begrip te hebben voor haar boosheid, maar wezen erop dat door het op deze manier te uiten, ze zichzelf weggooide. Pas 159
later vond ze dat laatste zelf ook, en kreeg ze spijt. In plaats van zich te verweren tegen spuitgasten, zoals ze mannen nadien lange tijd noemde, had ze hen de kans gegeven op iets waar ze steevast op uit waren: een vrouw gebruiken als stortplaats voor hun zaad. Nadat ze zich dat echt bewust was geworden, besloot ze haar leven totaal anders in te richten. Om te beginnen, vertrok ze rap uit het ouderlijk huis, en ging op kamers wonen. Hoewel ze haar ouders dankbaar is voor een best wel fijne jeugd, is er tussen hen onherstelbaar iets stuk. Slechts zelden bezoekt ze hen. Met haar broertje wil ze niets meer te maken hebben, ook al kan hij er niets aan doen. Emotioneel heeft ze grote afstand van hen genomen. Wel is in de loop der jaren de ergste bitterheid geluwd, en wie weet, verdwijnt die eens op een dag. Alleen op stroeve momenten als deze lijkt dat oneindig ver weg. Ze heeft nu een redelijk betaalde baan bij een bank. Het geld dat ze overhoudt, na aftrek van huur en levensonderhoud, besteedt ze bijna geheel aan een universitaire avondstudie rechten. Arts worden, zit er met deze manier van leven helaas niet in. Voor haar zal dat beroep voor altijd een droom blijven. Gedurende de eerste maanden dat ze zelfstandig woonde, wilde ze niets met mannen te maken hebben. Voor haar waren het allemaal kwalijke spuitgasten. Later nuanceerde ze dat oordeel wat, toen ze herontdekte dat er ook minder verdorven exemplaren tussen liepen, en zelfs enkele heel aardige. Maar dat was pas nadat ze een kortstondige seksrelatie had gehad met een wat oudere vrouw. Dit bleek ook niet te zijn wat ze in het leven zocht. Waarom maakt het in de wereld nog dikwijls zoveel uit of je man of vrouw bent? Wat is de oorzaak van die verfoeilijke voorbestemming van geslachtsrollen? Omdat onmiskenbaar de biologische factor de drijvende kracht achter die verachtelijke rolverdeling is, en om zich te troosten voor de diefstal van haar opleiding tot arts, bekijkt ze die vragen graag vanuit 160
een anatomische invalshoek met een flinke dosis cynisme. Door dat op die manier te doen, kan ze zich toch een beetje een dokter wanen. Wanneer je mannen en vrouwen in alle beschikbare maten en gewichten naakt naast elkaar oplijnt, is er in fysiek opzicht feitelijk slechts weinig verschil. Omdat dikke mannen ook borsten hebben, beperkt het enig duidelijke verschil zich tot een klein gebiedje op de onderbuik. Bij mannen zit daar onder het plukje haar wat vlees in de vorm van een zweepje en twee ballen in een rekbaar zakje. Meer is het niet! Toch maakt dat minimale onderscheid veel uit bij het krijgen van kansen in de maatschappij. Waarom maakt dat lullige zweepje zoveel uit? Gebruiken mannen dat symbolisch om de rest van de mensheid te geselen? In slappe staat kan dat niet, omdat de meeste dan veel te klein zijn. In stijve staat lukt het beter, al houdt geen enkele vent zo’n hoogstandje zonder ritmische hulp lang vol. Hebben mannen vanwege dat fysieke onvermogen soms gezocht naar vervanging, en die gevonden met de bouw van pistolen, geweren en kanonnen? Die dingen staan altijd stijf, kunnen prima schieten, en je kan er uitstekend mensen mee geselen. Amy kan zich prima amuseren met zulke cynische beschouwingen. Ze zijn voor haar een uitlaatklep, die ze af en toe even open moet zetten om de nog vaak in haar opborrelende gevoelens van onmacht te laten ontsnappen. Het bestaan van het fenomeen man kan ze niet los zien van haar lot niet als arts door het leven te kunnen gaan. Toch heeft ze van enkele mannen best veel gehouden; haar vader en broertje even niet meegerekend. In de afgelopen jaren leerde ze mannen kennen, die helemaal niet blij waren met hun geforceerde verhevenheid, en het liefst enkel mens wilden zijn. De hardnekkigheid waarmee manlijke verhevenheid zich in de maatschappij kan handhaven, is vanzelfsprekend niet alleen de schuld van mannen. Ook de apathische houding van veel vrouwen die zich schikken in hun voorbestemde rol 161
als huishoudelijk artikel draagt eraan bij. Vrouwen die voor zichzelf en hun lotgenoten verandering in die voorbeschikking proberen te brengen, ondervinden altijd weerstand. Ook haar overkwam dat een keer op pijnlijke wijze. Kort geleden liep een hele warme relatie met een man stuk op de nog altijd diep verankerd verplichte levensrollen. Ze had zielsveel van hem gehouden, en met hem voor het eerst in haar leven genoten van seks. Maar toen ze op een gegeven moment plannen begonnen te maken om samen te gaan wonen, bleef hij onwrikbaar vasthouden aan een veel te huishoudelijke rol voor haar. Ondanks het verdriet die het bracht, brak ze de relatie af. Vrij zijn in het zelf richting kunnen geven van haar leven was haar liever. Het idee gedurende de rest van haar bestaan hoofdzakelijk voor man, kinderen en huisraad te moeten zorgen, brengt haar koude rillingen. Bij veel vrouwen die een dergelijk leven leiden - meer lijden in haar beleving - waaronder haar moeder, heeft ze onvrede bespeurd. Zelf zien zij dat niet als sluimerende frustraties over hun vastgeroeste levens, ook al oppert ze dat bij gelegenheid weleens. Toch wordt een toenemend aantal van hen op latere leeftijd zich dat alsnog bewust. Bij haar moeder heeft ze zo’n bewustwording nog niet gezien. Maar dat komt misschien, omdat haar zoontje nog thuis woont, en de moederrol haar gevangen houdt. Hierdoor krijgen ook de bij haar rijkelijk aanwezig artistieke talenten nog steeds geen kans om uit te breken. Als jong meisje schreef ze in haar puberteitsjaren prachtige gedichten. Jammer is alleen, en kwalijk zelfs, dat haar vader die dichtpogingen indertijd met afbrekende kritiek had ontmoedigd, en uiteindelijk om zeep geholpen. Gelukkig heeft ze een aantal van die gedichten bewaard. Er is één gedicht dat Amy altijd ontroert, omdat hieruit een hunkering naar vrijheid spreekt. Het lijkt alsof haar moeder, toen ze dat schreef, daarmee uiting wilde geven aan zoiets als aanvaard verdriet vanwege haar vastgespijkerde levenspad. Amy kent dat gedicht uit haar hoofd. Wanneer ze in de 162
put zit, citeert ze het hardop. Dit helpt altijd weer een poosje om door te gaan op haar eigen, soms ontmoedigend hindernisvolle pad. O’VOGEL Och vogel hoe heerlijk zo vrij in de lucht Zo vrij in je doen en je laten Soms wens ik dat ik een vogeltje was Maar wat zal dat wensen mij baten O’vogel wat zie je toch veel in je vlucht Verschillende landen en zeeën Terwijl ik beneden dat alles niet zie Ja vaak ben ik zeer ontevreeën Maar vogel jij hebt net zo zeker als ik Ook nare en ak’lige dingen Jij kunt ook niet iedere dag steeds opnieuw Vol vreugde jouw liedje gaan zingen Dus vogel laat ik maar net doen als jij En niet steeds naar anderen kijken Dan zal mijn leven hieronder ook wel Als het jouwe gelukkig nog blijken Of haar moeder bewust de betekenis erin heeft gelegd die zij eruit haalt, weet ze niet. Ze heeft er nooit met haar over gesproken. Hoe haar toekomst eruit gaat zien, is natuurlijk gissen. Wel weet ze één ding zeker. In geen geval zal ze zich economisch van iemand afhankelijk maken. Met een eigen inkomen wil ze altijd in haar eigen levensonderhoud kunnen voorzien. Maar zoiets als carrière maken, wil ze beslist niet, want in plaats van slaaf van een huishouden, zou dat haar slaaf van een baan maken. Dat dus nooit. Wat zij wil, is heel gewoon 163
leuk werk krijgen. En zo goed als zeker in deeltijd, omdat ze het wil afwisselen met een hoop plezier in eigen tijd. Tijd, die ze wil besteden aan allerlei menselijke contacten, zoals in gezinsverband; maar ook geheel los hiervan in een eigen vriendenkring. En wanneer een gezin er niet inzit overal in de wereld fijne vriendschappen opzetten. Amy begint weer wat op te fleuren. Ze is overtuigd van de haalbaarheid van het levenspad dat ze voor zichzelf heeft uitgestippeld. Met het einde van haar rechtenstudie over een half jaar in zicht voelt ze dat dichterbij komen. Kijkend naar het behang voor haar, besluit ze de bloemetjes met rust te laten. Ook haar studieboeken gunt ze wat rust? Die krijgen elke dag voldoende aandacht. Eigenlijk geeft ze zichzelf te weinig aandacht door met anderen wat plezier te maken. Dit moet vanavond maar weer eens gebeuren. Ze begint de losse vellen papier op haar bureaublad te sorteren, en verwerkt enkele ervan tot proppen. Hierna draait ze de stoel een kwartslag om de as, en probeert de papierballen in de prullenbak te mikken, die in een hoek van de kamer staat. Bijna alle vallen ernaast. Ze haalt haar schouders op. Morgen wil ze die pas oprapen. Amy staat op, en loopt naar de kapstok om haar jas te pakken. Met de jas om de schouders en deurknop in de hand blikt ze enkele momenten de kamer in, als is ze iets vergeten. Vervolgens draait ze zich om, trekt de deur achter zich dicht, en gaat op weg naar haar stamcafé. Eenmaal daar komt de goede stemming haar vast wel na, zodra ze met vrienden aan het bomen is over hoe het in de wereld allemaal anders en beter kan.
164
PAP
“Kijk eens wat ik hier heb Pap,” en van opwinding struikelend over haar woorden, vervolgt ze, “Ik... uh... heb het helemaal alleen... van mijn eigen geld gekocht...” Een zware zucht besluit haar inspanning. Voor hem staat zijn zesjarig dochtertje. Ze opent haar stijf dichtgeknepen vuistje, en laat trots een puntenslijper en bijpassend vlakgummetje zien. Beide zijn versierd door kleurrijke figuurtjes die meedogenloos kinderogen weten te trekken. De jonkies doen er vervolgens alles aan om de lonkende spulletjes in handen te krijgen. Het feit dat zulke hebbedingetjes met andere lokversierselen erop, al in meervoud bij de onoverzichtelijk vele andere schatten in hun kamer liggen, verraadt een groeiend materialistische instelling. De schuld van deze ontwikkeling kan niet enkel bij de fabrikanten van dat spul gelegd worden. Ook de geefzucht van ouders en grootouders geeft voeding aan de toenemende hebberigheid. Hij kijkt misnoegd naar de attributen in haar handpalm, en hierna naar haar door bruine lokken omlijste gezichtje. Grote diepbruine ogen kijken hem verrukt aan. “Maar poppetje. Je hebt al zoveel van die rotsooi op je kamer liggen.” Als hij de ontgoocheling op haar gezichtje ziet, voegt hij er snel aan toe: “Toch ben ik heel erg trots op je, dat je het helemaal in je eentje hebt gekocht. Het is de eerste keer dat je dat hebt gedaan, hè?” Kennelijk vindt ze het laatste erg belangrijk. Heftig knikkend, keert haar geestdrift zichtbaar terug. Voorzichtig trekt hij haar naar zich toe voor een knuffel. Gevoelens van trots en ontroering gaan door hem heen. Terwijl hij haar bij de 165
schoudertjes vastpakt, duwt hij haar wat van zich af, en kijkt in haar stralende ogen. “Hartstikke goed hoor. Ga er maar fijn wat mee doen.” Ze geeft hem pardoes een zoen op zijn mond, draait zich om, en huppelt de zitkamer uit. Hij kijkt haar na, laat zich in de fauteuil onderuit zakken, en begint een dagdroom. Het zijn uiteindelijk allemaal nestvlieders. Door hun afhankelijkheid koppelde hij aan de nabijheid van zijn beide kinderen jarenlang een zekere eeuwigheidswaarde. Echter, toen zijn zoontje twee jaar geleden, en eveneens zes, hem met een vergelijkbaar avontuur confronteerde, kortte hij het eeuwige wat in. Nu weet hij, dat sneller dan hij wil ze allebei eens het huis gaan verlaten. De zekerheid van dat toekomstige gebeuren schokt hem een beetje. Best vreemd trouwens, hoe op dat punt de gevoelens voor je kinderen fluctueren. Van het ene moment op het andere kunnen die in uitersten overgaan, van: - direct het huis uit -, tot: - nooit laten gaan -. Dit kaatsen van gevoelens ligt niet uitsluitend aan hun af en toe ronduit drakerige gedrag. Ook je eigen stemming, in combinatie met reserves aan geestelijke weerstand, heeft invloed op waar tussen die uitersten je emoties op zo'n moment liggen. Meestal bevinden ze zich aan de kant van thuis houden. Hoewel het in tijd nu nog best ver weg is, zullen hij en zijn vrouw de dag van uitvliegen eens vast met lede ogen zien aanbreken. En zodra ze weg zijn, zal het zeker moeizaam wennen zijn om met de achtergebleven lege plekken verder te leven. Hij voelt een traan over zijn wang traag naar beneden biggelen. “Laat je niet zo gaan, joh,” mompelt hij. Als man mag je niet je emoties tonen. Een man is niet zomaar een mens, maar meer. Wat dat meer is, weet hij niet. Het is gewoon zo wanneer je een pik hebt. Iedereen met zo'n vleesrol tussen de benen mag na een zekere leeftijd niet meer huilen. Dit staat gelijk aan ontmanning. Snel verwijdert hij het verdachte vochtverschijnsel.
166
Ergens bevalt hem die ongevraagde meerwaarde niet. Wat heeft hij daarvoor gedaan? Gezien het tijdstip, waarop die verheven status ingaat, is de verkrijging ervan onafhankelijk van capaciteiten en prestaties. Is, in een kinderterm uitgedrukt, zoiets niet ongelofelijk ‘stom’?... Een luidruchtig debat tussen zijn kinderen scheurt hem uit zijn dagdroom; net nu hij er plezier in begint te krijgen. Met dat stel in huis kan je nooit eens een wat langer met je gedachten alleen zijn! Zijn bloeddruk en lichaamstemperatuur neigen in opwaartse richting te gaan. Als het dispuut het niveau van kabaal dreigt te bereiken, doemen allerlei straffen in hem op. Als eerste eenzame opsluiting in hun eigen kamers, op de voet gevolgd door geen tv kijken. Maar omdat de kabaalgrens rap wordt overschreden, komen hardere straffen in beeld. Hij kan ze veel beter achter het behang plakken, en aldus de geluidsbron isoleren. Of is vastbinden met een appel in de mond een effectievere manier om ongewenste decibellen te dempen. Een speenvarken krijg je daarmee ook stil. In een obscure hoek van zijn brein verschijnt even het silhouet van iets dat op een schandpaal lijkt. Nee, zo erg is het ook weer niet. Resoluut bant hij het laatste beeld uit zijn schedel. Tot zijn verbazing verstomt het lawaai opeens. Zomaar... Spontaan!... Dat is, voor zover hij weet, nog niet eerder gebeurd. Zoiets kan dus wel!... Met de terugtrekking van het kabaal, keert het plezier in het vaderschap terug, en hervat hij de dagdroom. Je kinderen bij hun de ontwikkeling van hun persoonlijkheid observeren, is heel leuk. Jammer dat veel seksegenoten dat niet of amper doen. Ze gaan voor belangrijker dingen in het leven, zoals zwoegen voor een carrière. Dat ze, eenmaal in een hoge functie, slaaf zijn van hun baan zien ze niet. En als ze het wel zien, ontkennen ze dat feit. Voor geld en macht verankeren ze zich graag in een knellend tijdschema. 167
Meer dan jammer, want ze kunnen veel van kinderen leren. Zo zouden ze het ongeremd uiten van emoties van kinderen moeten overnemen. Huilen bij verdriet bijvoorbeeld, is geen blijk van zwakte, maar van mens-zijn. En het bij hen onbevangen ontbreken van schaamte voor het eigen lichaam, zou iedereen als iets natuurlijks eveneens over moeten nemen. Voor geen enkele vierkante centimeter van je vel hoef je je te schamen. Het observeren van zijn kinderen heeft hem op veel punten een terugblik gegeven op zijn eigen karakterontwikkeling. Hij is de talrijke hindernissen gaan herkennen die zijn pad naar volwassenheid moeilijk hebben gemaakt. Als man in wording moest hij op heel wat gebieden zijn gedrag onnatuurlijk aanpassen ten koste van verlies aan menselijk emoties. Wat zonde toch. De laatste gedachtegang lijkt een verwijt naar zijn ouders. Maar gezien het tijdvak en sociale omgeving waarin hij was groot gebracht, kon zijn proces van opgroeien waarschijnlijk niet beter. Vergeleken met de kindertijd van zijn ouders had hij bovendien een heel wat vrijere jeugd gehad. Zijn ouders hadden wat dat betreft een flinke sprong in de goede richting gemaakt. Hij vindt dat zijn generatie een vergelijkbare grote sprong heeft gemaakt. Als dit zo doorgaat, leidt het misschien eens naar een hele fijne wereld. Hiervan kan nu nog niemand zich een goede voorstelling maken. Een kans om zich aan een toekomstgissing te wagen, krijgt hij niet. Een heidens kabaal op de bovenverdieping brengt hem terug naar de dagelijkse werkelijkheid. Het herinnert hem aan zijn voornemen om vandaag een reeks huishoudelijke klussen te klaren. Hoewel hij een groot voorstander is om die karweitjes eerlijk tussen man en vrouw te verdelen, heeft hij er nooit echt warm voor kunnen lopen. Met het elan van een bejaarde staat hij op, en loopt de kamer uit. Op de gang aangekomen, hoort hij boven de woordenwisseling in alle hevigheid doorgaan. Hoogst waarschijnlijk is weer iets onbenulligs de oorzaak. Wat dat betreft zijn 168
kinderen soms net volwassenen. Wanneer bepaalde geluiden doen vermoeden, dat er over en weer rake klappen vallen, besluit hij de voorgenomen klussen een plaatsje in rangorde op te verschuiven. Andermaal nestelt het sussen van kinderstrijd zich op de eerste plaats.
169
SJEKKIE
Verkleumd door de kou en ongedurig door het urenlange wachten, wiebelt Sjekkie van zijn ene bil op de andere. Hij zit op een kniehoog afgebrokkeld muurtje in de sloopwijk die hij als zijn koninkrijk beschouwt. Tot zijn verdriet zijn de melkachtige mistsluiers die hem al die tijd omringen nog steeds niet opgetrokken. Slechts een beperkte hoeveelheid lichtstralen van de nog schrale, opkomende zon slagen erin door de massa minuscule waterdruppeltjes heen te dringen. Beelden en geluiden van de rest van het universum lukken dat niet. Het lijkt daardoor wel of alles om hem heen door de vochtmassa is opgeslokt. Het uitblijven van enig teken van leven heeft zijn hoop op een snelle ontdekking allang weggenomen. Waarom moet hij zolang wachten om zijn wensdroom in vervulling te zien gaan? Sjekkie stemt zijn gelaatsuitdrukking af op de grauwheid van de mistsluiers. Hij kijkt naar het lichaam van zijn vriend Ferry dat bewegingsloos vlak voor hem op de grond ligt. Ferry’s wijd openstaande ogen zijn dof en staren naar boven. Een groot gat in zijn keel geeft de plaats aan waar het leven zijn lichaam heeft verlaten. Het bloed dat uit het gat is gevloeid, heeft zijn bovenkleding doordrenkt en is gestold in een abstract patroon van zwartpaarse vlekken. Sjekkie haalt zijn blik van het lichaam van zijn vriend, en richt die weer op de mist. Hij zou er wel gaten in willen boren. Enkele uren geleden, rond middernacht, hadden hij en Ferry op deze plek tezamen nog luchtkastelen zitten bouwen. De geestverruimende inhoud van een gestolen fles whisky hielp hen bij die bezigheid. Voorts hield de whisky hen van binnen warm. Voor de buitenkant van hun lichaam deden ze dat met een vuurtje dat ze hadden aangemaakt met tussen het puin gevonden hout. Echt nodig was dat niet, want het verdoven170
de vermogen van de drank had hen ongevoelig voor de kou gemaakt. Het door het vochtige hout knetteren en vonken van het vuurtje bracht wel de illusie van gezelligheid. Sjekkie en Ferry trokken al jaren met elkaar op. Broederlijk deelden ze het lot dat hen door het leven was toegeschoven. Omdat ze zich geen van beide meer herinnerden waar ze vandaan kwamen en hoe oud ze waren, was wat hen betreft hun hele leven nooit anders geweest dan zoals ze het nu kenden: een in alle vrijheid rondtrekkend bestaan. Slapen deden ze waar het uitkwam, in een portiek, onder een brug, of als het weer het toeliet ergens onder het hemeldak waar het naar bloemen rook. In extreem koude periodes zochten ze beschutting in het wijktehuis voor daklozen. Het gebied waarin ze rondtrokken, was slechts enkele wijken groot. Daarbuiten was het voor hen vreemd terrein waar ze niet durfden komen. De sloopwijk was hun territorium, hun koninkrijk. Daar regeerden zij. Omdat er vrijwel nooit mensen kwamen, was hun rijk voornamelijk bevolkt door dieren: ratten, zwerfkatten, en een enkele hond. Iedereen die in de nabije omgeving van de sloopwijk woonde of werkte, kende het aanzien en de onafscheidelijkheid van beide zwervers. In het tehuis en wijkpolitiebureau kende men hen tevens bij naam. Omdat ze alleen naar die locaties gingen om aan iets eetbaars te komen of een praatje te maken, noemden ze die uitstapjes: ‘Knabbel en Babbel excursies’. Deze pleziertochtjes hoorden tot hun favoriete bezigheden. Een andere geliefkoosde bezigheid was het observeren van de hordes mensen die in de ochtend- en avonduren heen en weer pendelden tussen werk en huis. Ze deden dat niet uit bewondering of afgunst, maar omdat ze het een dwaze bezigheid vonden. Wie legde zijn leven nou vast in dergelijke dwangmatige routines? Goed, zoiets leverde bezit op. Maar was bezit niet iets dat je vrijheid beperkte? Dat verplichtte je tenslotte er steeds weer naar terug te keren om erop te letten dat het niet gestolen werd. Als je niets bezat, had je dat probleem niet. Nee, bezit interesseerde Sjekkie en Ferry niet. 171
Toch zat aan dat machinale bestaan iets dat leuk was. Iets, dat die bezitters dus wel hadden. Wat dat was, wisten ze niet meer precies. De herinnering aan vroegere belevenissen was te vaag geworden. Het was iets warms. Iets, dat ook heel wat minder eenzaamheid inhield dan zij gewend waren. Het was iets dat ze beide misten. Maar dit openlijk aan elkaar bekennen, deden ze nooit. Wel lieten ze het in hun onderlinge gesprekken in bedekte termen soms merken. Waar ze wel openlijk en vaak over spraken, was de harde noodzaak om iets te presteren. Het was van belang om waardering van anderen te krijgen. Een heel bijzondere prestatie hadden ze vandaag verricht met het stelen van de fles whisky die ze de afgelopen uren hadden leeggedronken. De diefstal hadden ze in een winkel pal naast het wijkpolitiebureau verricht. Zo’n daad gold in hun kringen als een topprestatie. Slechts weinig van hun lotgenoten durfden zoiets. Tijdens hun nachtelijke drankgelag steeg met het niveau van het alcoholgehalte in hun bloed, het niveau van die prestatie in gelijke mate mee. Ferry had wel vrede met zulk soort verdiensten. Sjekkie niet. Zijn ambities voor het verkrijgen van erkenning gingen belangrijk verder. Te vaak, meende hij, werden ze met betere prestaties geconfronteerd wanneer ze lotgenoten over een van hun wapenfeiten vertelden. Hij was daarom altijd bezig om iets bijzonders te bedenken waarmee ze boven de verdiensten van anderen uit konden stijgen. Tot nu toe had hij daar nog maar weinig succes mee gehad, hoewel niets hem te driest was. Het verst was hij gegaan met pogingen om enkele moorden te claimen die hier in de omgeving waren gepleegd. Met een moordzaak kwam je altijd in het middelpunt van de belangstelling. Dit betekende gegarandeerd een topwaardering. Het kon Sjekkie niet schelen hoe hij zo’n prestige kreeg. Als het met de hulp van een willekeurig lijk moest, was dat prima. Er waren in de wereld heel wat mensen tot helden verheven, omdat ze anderen om zeep hadden geholpen. Dus waarom zou hij niet proberen een vergelijkbaar aanzien te bemachti172
gen, zelfs als hij de moord niet had gepleegd. Misschien had ook niet elke held al die mensen gedood waarvoor hij was geprezen. Wie controleerde dat? De eerste keer dat hij op het politiebureau aanspraak kwam maken op een moord, leverde hem een lange ondervraging op. Na enige tijd bleek hij echter te weinig over de details van de moord te weten. De antwoorden die hij moest geven, begon hij toen te verzinnen, waarna hij snel door de mand viel. Toch was hij machtig trots op de belangstelling die hij als verdachte had gekregen. Ook Ferry had zich lovend over die prestatie uitgelaten. Aangemoedigd door dat succes probeerde Sjekkie het nog een paar maal. Maar telkens bleken anderen veel meer voor moordenaar in aanmerking te komen. Elke volgende ondervraging werd bovendien korter, zodat de lol er snel afging. De laatste poging was zelfs een complete afgang. In plaats van ondervraagd, hadden twee rechercheurs hem verzocht niet meer naar een moordenaarsfunctie te komen solliciteren omdat anderen daarin aanzienlijk beter waren. Ondanks aanhoudende pogingen van Ferry om hem op te beuren, was hij de rest van die dag ontroostbaar. Maar met het bietsen van de fles whisky, vlak onder hun neus, had hij wraak genomen op dat stelletje zakken. Nadat de fles was leeggedronken en aan diggelen geslagen, hadden ze luid zingend en stevig omarmd rond het geleidelijk krimpende vuurtje gehost. Uitgeput lieten ze zich na een tijdje op de grond ploffen, en staarden minutenlang hijgend naar de knetterende vonken en vlammen. Onder invloed van de alcohol en overwinningsroes zat Sjekkie in die tussenpoos te broeden op een verdienste met topwaardering. Zijn enige wensdroom. Als was het ontstoken door een vonk uit het knetterende vuurtje lichtte er plots een idee in hem op. Hij vertelde het onmiddellijk aan Ferry. Dit deed hij altijd wanneer hem iets van belang inviel. Hij wilde een moord beramen met hemzelf als moordenaar en Ferry als slachtoffer. Hoewel hijzelf ook best slachtoffer wilde zijn, leek het hem beter om de rol van 173
dader op zich te nemen. Tenslotte had hij daarin al de nodige ervaring opgedaan met het claimen van moorden die hij niet had gepleegd. Ferry ging meteen akkoord. Dit deed hij meestal als Sjekkie met een voorstel kwam om iets bijzonders te gaan doen. Bovendien was hij weer eens depressief. Dit gebeurde vaker na een drankgelag. Hij verlangde dan intens naar de dood, en zei dit altijd. De rol van slachtoffer kwam hem dus eigenlijk prima goed uit. Ze besloten de daad direct uit te voeren. Ferry gaf Sjekkie zijn roestige stiletto die hij eens tussen het puin in hun koninkrijk had gevonden. Omdat zijn tong hem in de weg zat, moest Ferry drie keer zijn laatste wens herhalen om hem zo pijnloos mogelijk te doden. Sjekkie beloofde het. Hierna ging het voor hun doen allemaal heel snel. Met een sjaal omwikkelde Sjekkie deels het heft van de stiletto en deels zijn rechterhand. Hij wilde het zo professioneel mogelijk doen. Ferry was intussen met zijn hoofd naar hem toegekeerd op de grond gaan liggen. Krachtig plantte hij toen het lemmet in de keel van Ferry. Nadat het staal er voor de helft inzat, begon hij dat energiek rond te draaien. Luid krakend verzette het strottenhoofd zich tegen de aanslag. Het bloed welde golvend uit het gat. Reutelend maakte Ferry duidelijk dat het veel pijn deed. Om zijn belofte na te komen, ging Sjekkie toen nog energieker in de keel wroeten. Nadat het lichaam van Ferry was verslapt, en hij geen antwoord meer gaf op zijn vragen, trok Sjekkie het lemmet eruit. Hij maakte het schoon met de sjaal, en veegde zijn handen af aan Ferry’s kleren. Vervolgens ging hij op het muurtje zitten, en legde de stiletto naast zich neer. Geduldig wachtte hij sindsdien de dageraad af, om gezien en gearresteerd te worden. Maar hoewel nu, uren later, het nachtelijke duister plaats heeft gemaakt voor het ochtendgloren, is het zicht niets beter geworden. Het opwarmende vermogen van de alcohol is allang uitgewerkt, en het beetje warmte van het vuurtje ook. 174
De kou en het groeiende ongeduld zijn niet de enige oorzaken die Sjekkie van zijn ene bil op de andere doen wiebelen. Ook alsmaar opnieuw opkomende, pijnlijke krampen in zijn buik dragen aan de ongedurigheid bij. Het gebeurt vaker dat zijn darmen na overmatig alcoholgebruik in opstand komen. Vooral wanneer hij hun frequent verzonden signalen voor bevrijding van hun last een daglang heeft genegeerd, zoals het afgelopen etmaal. De krampen worden heviger. Hoewel hij bij een dergelijk hoge nood in zijn koninkrijk altijd onbeschaamd direct zijn broek laat zakken, wil hij dat nu niet. Hij vindt dat hij dat tegenover zijn dode vriend niet kan maken. Bovendien zijn al zijn vingers zo verkleumd dat hij ze nauwelijks kan bewegen. De knopen van zijn overjas en broek zou hij niet eens open kunnen krijgen. Zijn darmen doen steeds meer pijn. Erg lang kan hij hun last niet meer binnen houden. Het lijkt hem het beste om naar het opvangtehuis te gaan. Dit is hooguit een kwartiertje lopen van hier. Als hij daar wat is opgewarmd, krijgt hij de macht over zijn vingers vast weer terug. Omdat de mist onveranderlijk dicht blijft, verwacht hij weer terug te kunnen zijn voor die optrekt. Het irriteert hem mateloos dat hij hier een poosje weg moet. Met een boze blik in zijn ogen en verstijfde, gevoelloze vingers pakt hij de stiletto op, en gaat op pad. Als hij de brug heeft bereikt, die zich hoog boven de door de stad stromende rivier uitstrekt, gooit hij het mes in het water. Als je het goed wil doen, moet je het moordwapen zien kwijt te raken. Elke serieuze moordenaar doet dat. Deze ongewenste tocht is zo toch nog ergens goed voor. De boze blik in zijn ogen verdwijnt, en zijn gezicht ontspant zich. Maar vrijwel meteen vertrekt dat weer. Ditmaal van pijn. Met gevoelige steken laten zijn darmen weten, dat ze met spoed geleegd willen worden. Snel loopt hij verder. De tocht naar het tehuis duurt langer dan anders. Extra verstijfd door de kou bemoeilijken zijn al gewoonlijk stramme 175
spieren zijn benen de gewenste dienst. En dikwijls moet hij een irritant lang poosje stilstaan om de pijnlijke krampaanvallen weg te laten ebben. Ook de mist werkt opnieuw tegen, want die geeft gebouwen de kans om verstoppertje te spelen tussen de ijle sluiers. Hierdoor slaat hij herhaaldelijk een verkeerde straat in. Het opwarmen in het tehuis gaat tergend langzaam. Wel uren lijkt het te duren voor zijn vingers minder stijf zijn, en hij de knopen van zijn broek open kan peuteren. Te trots om hulp te vragen, betekent dat veel lijden bij het soms zwaar hijgend pareren van de krampaanvallen. Als zijn darmen zich eindelijk kunnen ontlasten, wil zelfs dat niet vlotten. Elke keer wanneer hij denkt dat ze leeg zijn, laten ze met felle steken weten nog niet zo ver te zijn. Pas na veelvuldig kermen en zuchten, kan hij eindelijk zijn broek weer ophijsen, en verlaat hij met spoed het gebouw. Buiten merkt hij tot zijn schrik dat de mist vrijwel is verdwenen. Hij kijkt boos naar het waterige zonnetje. Als een volgezogen spons hangt de gele bol tussen de nevelresten, nog niet in staat warmte af te geven. Verontrust spoedt hij zich naar de plek waar hij Ferry heeft achtergelaten. Als hij op een punt aankomt vanwaar hij in de verte de sloopwijk kan overzien, versteent hij. Niet ver van de plek waar Ferry moet liggen, staan twee politieauto’s en een lijkwagen. De blauwe zwaailichten op de voertuigen lijken sarcastisch naar hem te wuiven. Een brancard met erop onder een wit dek de contouren van een mens wordt achterin de lijkwagen geschoven. Kort erna rijdt die weg. Rondom de plek waar Ferry had moeten liggen, scharrelen nog enkele agenten rond. Ze wisselen wat woorden en handgebaren met elkaar uit, en vertrekken dan. Met het hoofd in de handen gaat Sjekkie op een stoeprand zitten. Wat nu? Het was heel lang naar wens gegaan. De triomf leek nabij. Een tegenslag als deze heeft hij niet voorzien. Hij ziet het niet meer zitten. De ochtend is alweer een eind gevorderd als hij opstaat. Evenals het weer is ook zijn gezicht opgeklaard. Hij weet 176
wat hem te doen staat. Gewoon naar het politiebureau gaan en de moord op Ferry claimen. Tenslotte heeft hij het ditmaal echt gedaan. Het moordenaarschap kunnen ze hem nooit ontnemen, omdat hij alle details van de moord nu wel weet. Jammer is alleen dat hij het moordwapen heeft weggegooid. Dat had hij als bewijsmateriaal kunnen gebruiken. Maar zonder dat bewijs moet het ook lukken, overtuigt hij zichzelf. Als Sjekkie het politiebureau binnenstapt, en de dienstdoende agent achter de ontvangstbalie herkent, ziet hij het weer helemaal zitten. Jaap heet hij. De eerste keer dat hij hier een moord kwam claimen, had Jaap ook dienst. Die claim leverde hem destijds een lange ondervraging op. Hij heeft dus een goede herinnering aan hem. “Hallo Jaap.” Sjekkie grijnst, waardoor zijn zwartgeblakerde gebit zichtbaar wordt. De kleur van zijn gebit en roepnaam zijn nauw met elkaar verbonden. Die benaming had hij van lotgenoten gekregen, vanwege zijn gewoonte sigaren- en sigarettenpeuken van straat op te rapen, en vervolgens tot een soort shag te verwerken. Buksjek noemt Sjekkie die mix. Met eveneens van straat geraapt papier, meestal krantenpapier, maakt hij er sigaretten van, die hijzelf rookt of verkoopt. Omdat de rook van zijn sigaretten het gebit beroet, noemen kopers zijn product meestal peksjek en hem als producent Sjekkie. In vochtige periodes, zoals nu, ligt zijn handeltje stil, omdat zowel buksjek als papier te nat zijn. “Zo Sjekkie, wat brengt jou hier? Toch weer geen moord gepleegd, hè?” De spottende toon in Jaaps woorden ontgaat Sjekkie niet, en gepikeerd bijt hij hem toe: “Jazeker. Maar dit keer heb ik het echt gedaan! Ik heb Ferry gedood. Alleen was ik net even weg toen jullie hem vonden en weghaalden!” De mond van Jaap valt open. “Wat?”
177
Hij weet duidelijk van niets. Sjekkie vermoedt dat Jaap net wacht heeft gewisseld, en dat nog niemand hem iets heeft verteld over recente incidenten in de wijk. “Jij hebt je beste vriend gedood? Waarom?” “Hij wilde niet meer leven en ik heb hem daarbij geholpen.” Jaap reageert niet. Zou hij hem niet geloven? Misschien moet hij er nog bij vertellen hoe hij het heeft gedaan. Maar dat hoeft niet, want Jaap pakt de hoorn van een telefoontoestel op de balie en zegt: “Ga maar op de bezoekersbank zitten, dan bel ik iemand van moordzaken.” Sjekkie sloft naar de bank, en gaat zitten. Wat Jaap door de telefoon zegt, kan hij niet horen. Tijdens het gesprek kijkt Jaap eerst ernstig; maar nadat hij de hoorn heeft neergelegd, is zijn gezicht getooid met een glimlach. “Je wordt zo door iemand opgehaald,” roept hij. Sjekkie glundert; eindelijk gaat het gebeuren. De tijdschatting‘zo’, blijkt ruim een half uur te duren. Maar dat kan hem niets schelen. Hij heeft alle tijd. Onderuitgezakt wacht hij kalm de komende gebeurtenissen af. “Sjekkie, kom eens hier. Dan gaan we samen even wat babbelen!” Opgeschrikt door de harde stem veert Sjekkie op. In de opening van een gang staat een morsig uitziende man met een omvangrijk postuur hem te wenken. Uit zijn manier van gebaren en van zijn gezicht is verveeldheid af te lezen. Sjekkie kent hem, al weet hij niet zijn naam. Het is de rechercheur die hem bij zijn laatste moordclaim, samen met een collega, misselijk te woord had gestaan. Tien minuten later staat hij weer buiten. De zon hangt nog altijd als een natte spons aan de hemel, waardoor de buitenlucht wederom geen kans heeft gehad om wat op te warmen. Binnen in hem is de temperatuur echter wel gestegen. Flink zelfs. Hij kookt. Woedend is hij over het onrecht dat hem is aangedaan.
178
De ondervraging was korter dan ooit. Een ondervraging kan je het niet eens noemen. Zijn vadsige opponent had hem meedogenloos afgepoeierd. Op harde toon gaf hij hem te verstaan dat het wel heel erg onbenullig was om te proberen de moord op zijn beste vriend te claimen. Voorts werd hem duidelijk gemaakt dat hij het voortaan moet laten de kostbare tijd van anderen te verspillen. Aangeslagen door het verbale geweld had hij alleen maar geluisterd. Voor hij er erg in had, was de ‘ondervraging’ voorbij, en werd hij met lichte dwang naar buiten geloodst. Met een rood hoofd staat hij op de stoep. Over zijn hele lichaam trilt hij. Hoe durven ze hem zijn moord te ontnemen. Deze heeft hij echt gepleegd. Hij is razend. Op iedereen. Ook op Ferry. Hem is het wel gelukt de gewenste aandacht te krijgen. Maar liefst twee politieauto’s, vier agenten en een lijkwagen met inzittenden hebben zich vanochtend om hem bekommerd. Voor hemzelf, de dader nota bene, is slechts een schrobbering weggelegd. Hardop mopperend slaat Sjekkie een willekeurige richting in en willekeurige hoeken om, terwijl alle gebeurtenissen van de afgelopen uren door zijn brein wervelen. Wat is er ditmaal misgegaan? Waarom lukt het niet om erkenning als moordenaar te krijgen? Waarom lukt dat anderen wel? Wat doen zij anders en beter? De politie zoekt dikwijls zonder resultaat naar een moordenaar; en in plaats van dankbaar te zijn dat hij zich aanbiedt, blijven ze liever met een onopgeloste moord zitten! Waarom? Je kan beter slachtoffer zijn, want dan krijg je wel de gewenste erkenning en aandacht. Ook Ferry is dat gelukt. Wat een bofkont! Met een donkere blik in zijn ogen dwaalt Sjekkie uren rond, in gedachte steeds dezelfde vragen herhalend. Plotseling blijft hij staan. Ja, dat is het!... Het is hem opeens duidelijk wat hij tot nu toe verkeerd deed. Zonder het te beseffen, heeft hij het al ettelijke malen tegen zichzelf gezegd. Hij maakt telkens de foute keuze! De enige zekerheid op erkenning en veel aandacht krijg je wanneer je bij een moord het slachtoffer bent! 179
De donkere blik in zijn ogen verdwijnt. Er is nog niets verloren. Hij leeft nu nog, en kan er dus nog wat aan doen. Op een schlemielige manier onopgemerkt doodgaan, zoals door bevriezing of ziekte, wat best veel van zijn collega-zwervers overkomt, wil hij beslist niet. De rol van slachtoffer brengt wel een belangrijk probleem met zich mee. Wie moet hem vermoorden? Als Ferry nog had geleefd, was dat geen punt geweest. Wat nu? Zijn blik versombert weer. Er is niemand aan wie hij het kan vragen. Hij vertrouwt domweg geen mens. Op Ferry had hij kunnen rekenen. Maar ieder ander kan hem belazeren. Bijvoorbeeld door hem stiekem te begraven, waardoor hij niet gevonden wordt. Ontmoedigd door dit zoveelste probleem gaat hij in een steegje tegen een muur zitten. Als aan het eind van de middag het buiten donker en mistig begint te worden, wordt het in Sjekkie licht en helder. Hij weet nu echt wat hij moet doen. Verstijfd door de kou klimt hij traag overeind en loopt het steegje uit. Hij moet gewoon zowel slachtoffer als dader worden. Een bijkomend voordeel is dat hij zo dubbel scoort. Dit idee kwam al vrij snel nadat hij ging zitten in hem op. Heel lang moest hij echter nog peinzen over de manier waarop hij zich van het leven kon beroven, want hij wil niet teveel pijn lijden. Daarvoor was hij altijd nog banger dan Ferry. Maar dat laatste probleem is opgelost. Van horen zeggen herinnert hij zich, dat verdrinken een milde dood is. En omdat hij de politie af en toe heeft zien dreggen naar vermiste personen - een gebeurtenis waarnaar hij en Ferry graag keken - is het terugvinden van zijn lichaam gegarandeerd. Zijn wensdroom kan zo toch in vervulling gaan. Uitgeput door meer dan een dag niet eten en chronisch tekort aan slaap schuifelt hij langzaam naar de brug waar hij het mes in de rivier heeft gegooid. Om er zeker van te zijn dat hij in het water gaat zinken, vult hij onderweg zijn broeken jaszakken met steentjes. De straten zijn gelukkig vrijwel verlaten. Een potentiële levensredder is wel het laatste wat
180
hij kan gebruiken. Extra vertraagd door de ballast is het bijna donker als hij de brug bereikt. Aan het eind van zijn krachten overtuigt hij zich eerst er nogmaals van dat er niemand in de buurt is, die hem bezig kan zien. Hierna klautert hij op de brugleuning en springt zonder aarzelen met een hese, als triomfkreet bedoelde keelklank zijn wensdroom tegemoet. Door de klap waarmee hij het wateroppervlak raakt, verliest hij meteen het bewustzijn. Snel erna verdrinkt hij. Sjekkies hoop, geen pijn te hoeven lijden, gaat in vervulling. Zijn lichaam zinkt naar de rivierbodem, waar een sterke onderstroom hem en zijn wensdroom afvoert naar zee.
181
182
Waar gebeurde onaardse vertellingen
IVOREN TORENS
Op de planeet Herma leven mensen die tweeslachtig zijn. Als ze willen, kunnen ze zichzelf bevruchten, maar dit doen ze zelden. Het op de andere manier samen doen, wordt leuker en lekkerder gevonden. Herma is verdeeld in heel veel landen. Onderling hebben die nooit conflicten omdat in elke staat de sociale en economische situatie precies dezelfde is. Zoiets als oorlogen kent men dus niet. In elk land staan reusachtige torens die gemaakt zijn van hout en versierd met ivoor. Ivoren torens worden ze genoemd. Zowel van binnen als buiten zijn ze vrijwel identiek. Allemaal reiken ze tot in de wolken. De mensen die in zo’n toren wonen, heten insiders. Ze zijn trots op hun toren, en praten graag over de prestatie die ze met de bouw ervan hebben geleverd. Nog liever praten ze over de enorme bedragen die het bouwen en onderhoud van hun toren kosten. Buiten de toren wonen ook mensen. Die mogen niet in de toren komen en heten outsiders. De prijs voor bouw en onderhoud van de toren kennen zij ook, want met hun dagelijkse bezigheden betalen ze nog steeds daarvoor. De prijs die de natuur ervoor heeft betaald, is overal zichtbaar, want er is bijna geen natuur meer. Elke toren is verdeeld in verdiepingen, waarvan uitsluitend de drie bovenste voorzien zijn van ramen. De insiders spreken nooit over verdiepingen, maar over niveaus. Op elk niveau zijn mensen druk bezig. Werken noemen ze dat. Om het werken beheersbaar te houden, is dat georganiseerd in een Systeem. Dit zit heel eenvoudig in elkaar. Wie insider wil blijven, moet elke dag een zekere hoeveelheid werk verrichten. De aard van het werk, en manier waarop men dat moet doen, wordt door mensen op hoger gelegen niveaus bepaald. Over het nut van het opgedragen werk stelt niemand vragen, 185
want daar staan sancties op. Belangrijk is dat ook niet, zolang je er maar druk bezig mee bent. Mensen die het drukst bezig zijn, en dit op de hogere niveaus weten te etaleren, maken kans een verdieping te kunnen stijgen. Promotie noemt men dat. Op promotie beluste mensen kunnen bijna alle denkbare middelen gebruiken om hun doel te bereiken. Eenmaal daar mag je meebeslissen wat er op lagere niveaus gedaan moet worden. Sommigen noemen dat leiding geven, anderen managen. Voor de aard van het werk maakt dat niet uit. Onder beide noemers betekent het druk bezig en bazig zijn. Iedereen die een niveau hoger komt, krijgt de beschikking over een groter vloeroppervlak waarop die actief mag zijn. Omdat het totaaloppervlak van iedere etage gelijk is, werken er op elk hoger niveau minder mensen. Op de bovenste verdieping werkt slechts één mens. De topmens. Daar, helemaal alleen in de wolken, denkt die de uitverkorene te zijn. Toch voelt elke topmens zich dikwijls eenzaam. Echter, een uitverkoren persoon moet zulke gevoelens opzij kunnen zetten. Alleen lukt dat niet altijd. Op die momenten voelt een topmens zich meer lijder dan leider. Dat topniveau is zo hoog dat het naar beneden toe moeilijk is om zich verstaanbaar te maken. Omdat het geven van volledige opdrachten teveel energie kost en de stembanden doet slijten, gaat dat meestal met weinig woorden. Vaak zelfs met afkortingen. De opdrachten worden op de lagere niveaus wel ontvangen, maar dikwijls niet begrepen. Dit geeft verwarring bij het delegeren van de diverse taken, maar niemand durft dat tegen de topmens te zeggen. Als dat toch wordt geprobeerd, helpt dat echter niet. Zodra iemand topmens is geworden, krijgen diens oren momentaan een open verbinding met elkaar. Door die handicap bereiken menselijke signalen nooit de hersenen. Hierdoor blijft elke topmens doorgaan met het coderen van opdrachten. Omdat niemand op de lagere niveaus van die handicap weet, denkt men aldaar dat het zo hoort te gaan. En dit komt best goed uit, omdat het teveel tijd kost om de takenpakketten te deco186
deren alvorens ze naar nog lagere niveaus door te geven. Het gevolg is dat met het dalen van de opdrachten de verwarring op elke lagere verdieping steeds groter wordt. Echt veel dat doet er niet toe, zolang iedereen met de werkzaamheden die eruit voorvloeien maar druk bezig is. Behalve via promotie een weg naar hogere niveaus, is er ook een route naar lagere. Voor oude en zieke mensen noemt men die gang natuurlijk verloop. Als iemand dezelfde weg moet gaan vanwege een straf, noemt men het degradatie. Dit lot treft iedereen die niet druk genoeg bezig is, of het onvoldoende naar boven etaleert. Ook mensen die te vaak naar de betekenis van een niet begrepen opdracht vragen, of het nut ervan ter discussie stellen, komen voor degradatie in aanmerking. Iedereen die meent dat het werk teveel bestaat uit sluwe tong- en elleboogoefeningen, die een weg naar boven moeten vergemakkelijken, tuimelt zelfs meerdere verdiepingen naar beneden. Op de laagste verdieping van de toren krioelt het van de mensen. Zij hebben het erg druk met vechten en op elkaar klauteren om weer een verdieping hoger te kunnen komen. Maar soms is het er zo vol dat er niemand meer bij kan. Op de hoogste verdiepingen besluit men dan te reorganiseren. Afslanken of schonen van de arbeidsreserve noemt men dat. Bij zo’n actie opent men een valluik waardoor een deel van het overschot aan mensen buiten de toren belandt. Zij worden hierdoor outsiders, en dit verandert nooit meer. Outsiders zijn ook altijd druk bezig. Alleen noemen zij dat niet werken, maar overleven. Dit bestaat hoofdzakelijk uit landbouw en veeteelt. Voor slechts een heel klein deel zijn de voedselopbrengsten bestemd voor de eigen levensbehoefte. Het grootste deel moeten ze afstaan aan de insiders. Belasting noemen zij dat. Alleen outsiders voelen aan den lijve de precieze betekenis van dat woord. Op Herma gaat het leven al eeuwen zo. Alleen insiders op de drie bovenste verdiepingen, waar ramen zijn, hebben overzicht op wat er in en buiten de toren gebeurt. Ze menen dat 187
ze rechtvaardig zijn voor alle mensen. Dat insiders veel meer luxe hebben dan outsiders vinden ze volkomen terecht, omdat hun werkzaamheden hoogwaardiger zijn. De enige luxe voorwerpen die outsiders hebben, zijn ivoren ballen. Iedere outsider heeft één bal. Alle ballen hebben dezelfde kleur. Elk jaar moet de bal worden ingeruild voor een bal met een andere kleur, die door een commissie van insiders wordt vastgesteld. De bedoeling van zo’n omruiling is outsiders gelukkiger maken. Dit wordt telkens weer door de commissie gezegd. Echter, geen enkele outsider ervaart dat als zodanig. Toch laten ze lijdzaam de opgedrongen blijmakerij over zich heen gaan. De ervaring leert dat je je ongenoegen daarover beter kan verzwijgen. Iemand die weigert de bal in te ruilen, omdat de oude kleur bevalt of nieuwe juist niet, moet dat onder bedreiging van een lijfstraf alsnog doen. Een lijfstraf wordt onmiddellijk uitgevoerd als iemand de bal in een andere kleur heeft overgeverfd. Vrijheid noemen de outsiders zo’n daad. De insiders noemen die handeling commissieschennis, en dit is een misdaad. In een van de landen op Herma is de vrijheidsdrang van outsiders echter niet te stuiten. Steeds meer schilderen de bal over in een kleur naar keuze. Ze beginnen er met elkaar over te praten, wat ze nooit eerder hebben gedaan. Praten over iets dat is verboden, wordt door de insiders als samenzwering bestempeld. Dit is een zware misdaad, waarop een reeks lijfstraffen volgt. Maar de angst voor die straffen vermindert. Voor het eerst beseffen de outsiders in dat land, dat ze een gemeenschappelijk doel hebben. In het begin beperken ze zich tot het overschilderen van de bal. Maar door hun gesprekken komen meer grieven tegen de torenbewoners naar voren. Langzaam groeit er een stemming om iets tegen hun onderdrukking te doen. Er komt een samenwerkingsverband tot stand om daarvoor een plan te maken. Dit gebeurt zonder leiders omdat niemand die wil. Verheven figuren vinden ze overbodig. 188
Maar er zijn verraders onder hen. Zij denken dat ze met het verklikken van het plan een kans gaan krijgen om in de toren te mogen wonen. Echter, omdat ze voor de insiders nuttiger zijn buiten de toren dan erbinnen gebeurt dat niet. Ze krijgen slechts een kleine materiële beloning, maar door hun verraad wordt het plan wel verijdeld. Toch gebeurt het daarna nog een paar keer. Telkens volgt een zuivering door de insiders. Bij elke volgende zuivering worden meer outsiders hardhandig gestraft. Een willekeurig aantal van hen wordt als leiders aangewezen, en ter dood gebracht. Alle outsiders moeten de executies bijwonen. Desondanks gaan de outsiders door met het bereiden van plannen, en leren van de mislukkingen. Steeds beter weten ze de kans op verraad te verkleinen. Tot ze dat een keer volledig weten te vermijden. Er volgt een opstand. De outsiders noemen dit een vrijheidsstrijd, de insiders een aanslag door subversieve elementen. Bij hun vrijheidsstrijd bekogelen de outsiders de toren met harde voorwerpen. Ook de ivoren ballen gebruiken ze als projectielen. Alle ballen zijn voor dat doel in de eigen kleuren geschilderd. Er vallen grote gaten in de muren. Maar de strijd is ongelijk. Veel beter bewapend lukt het de insiders een eind aan de opstand te maken. Veel opstandelingen worden gevangen genomen, en publiekelijk op weerzinwekkende wijze ter dood gebracht. Hoewel de opstand door de outsiders is verloren, krijgt die afloop een onverwacht vervolg. Door de gaten in de muren kunnen nu ook op lagere verdiepingen insiders naar buiten kijken. Voor het eerst zien ze dat er buiten de toren mensen wonen als zijzelf. Dit is voor hen een enorme schok. Tot nu toe was hen vanaf de hogere verdiepingen verteld, dat daarbuiten niets is wat de moeite van het bekijken waard is. Wel, dat er enge wezens rondlopen, en het voor hun gezondheid beter is dat ze die niet zien. Veel insiders voelen zich bedrogen. Op last van hogerhand worden de gaten snel gedicht. Het uitzicht naar buiten verdwijnt, maar de kennis over een buitenwereld met mensen 189
blijft. Er komen bulletins van de drie hoogste niveaus die zeggen dat outsiders kwaadaardig zijn, en niets anders willen dan hun posities in de toren afpakken. Echter, op de lagere verdiepingen gelooft men dat niet. Hun ogen en intuïtie zeggen heel wat anders. Op en tussen alle raamloze verdiepingen beginnen mensen over de buitenwereld te praten. Al gauw wordt dat verboden omdat het lasterpraat is. Maar niemand trekt zich daar iets van aan. Zoals eerder bij de outsiders ontstaat er bij de insiders een tendens om iets tegen hun onderdrukking te doen. Hieruit ontstaan samenwerkingsverbanden zonder niveauverschillen en zonder leiders. In het begin zijn er op promotie beluste insiders die dat verklikken. Afhankelijk van de kant waar je staat, worden de verklikkers loyalisten of likkers genoemd. De meeste samenzweerders belanden via het valluik op de onderste verdieping buiten de toren. Een poosje blijft het daarna rustig. In en buiten de toren lijkt alles als voorheen. Maar dat is schijn, want er is onomkeerbaar veel veranderd. Vanuit de toren weten insiders contact te maken met de outsiders. Dit wordt goed geheim gehouden. Samen bereiden ze een aanval voor tegen het gehate systeem in de toren. Ook dat blijft onopgemerkt. Als de aanval komt, noemen de aanvallers zich bevrijders. De loyalisten noemen de aanvallers in de toren verraders en erbuiten anarchisten. Hun gecombineerde actie wordt een anarchistische revolutie genoemd, met anarchisme als synoniem voor terrorisme. De bevrijders spreken van een anarchistische bevrijding, met anarchisme in de zuivere betekenis van het woord. Dit houdt in, streven naar een samenleving zonder hiërarchie, waarin niemand beter is dan een ander. De term revolutie bevalt hen niet, omdat dit systeemhandhaving betekent met enkel andere hoofdrolspelers. Zij willen het systeem van overheersen en het stoffelijke symbool ervan, de ivoren toren, juist vernietigen. Omdat de aanval ditmaal van binnen en buiten de toren komt, lukt die; zij het ten koste van heel veel doden. 190
Kort daarna gebeurt hetzelfde in alle landen op Herma. In de jaren die volgen, herstelt de natuur zich, en verdwijnen alle grenzen. Herma is nu weer wat het was, voor er mensen bestonden. Een wereld waarop alle levensvormen even waardevol zijn.
191
IEMANDLAND
Iemandland is het merkwaardigst gevormde land ter wereld. Als een vlechtwerk van gelobde linten ligt het over de planeet gespreid. Het bezit daardoor het record van smalste en langste staat. De breedte van de smalstaat, zoals het land vaak wordt genoemd, varieert van enkele meters tot maximaal een kilometer. Ongeveer een generatie mensen geleden heette het nog Niemandsland. Gewoon, omdat er toen niemand woonde. Alle aan elkaar grenzende landen hadden in die tijd verdragen gesloten, waarin was bepaald dat er tussen hun grenzen een strook land onbewoond zou blijven. Dit hadden ze gedaan, omdat toen dat ze nog pal naast elkaar lagen er vaak hoogoplopende spanningen ontstonden over slechts enkele meters grondgebied. Soms liepen die spanningen uit op oorlogen. Een bufferzone tussen de grenzen bleek de oplossing. Met wat afstand tussen de grenzen konden ze elkaar tevens beter in de gaten houden, en hadden ze meer tijd om in te grijpen wanneer er mensen van het ene land naar het andere overliepen. Omdat buurlanden bilateraal de breedte van hun bufferzones bepaalden, varieerden de verschillende stroken grond plaatselijk aanzienlijk. De smalstaat werd indertijd bij toeval opgericht. Door een commune van tien mannen en vrouwen. Zij hadden in verschillende landen gewoond, om te zien waar ze het best een bestaan naar wens konden opzetten. Hun belangrijkste wensen waren: echte vrijheid en gelijkheid, en een evenwichtige verdeling van de macht. In alle bestaande politieke stelsels hadden ze geprobeerd dat te verwezenlijken. Na een lange reeks teleurstellingen besloten ze op een dag een kamp op te slaan in Niemandsland om hun ervaringen te evalueren. Op een zeker moment vonden ze dat Niemandsland een veel te 192
negatieve benaming was voor een prima bewoonbare strook grond. Dat bracht hen op de gedachte om het Iemandland te noemen, en er te gaan wonen. Het bestaansfundament van de smalstaat, vastgelegd in een grondwet, is gezondheid. Niet alleen mensen, maar ook de natuur wordt daarbij betrokken. In Iemandland zijn alle levensvormen aan elkaar gelijk. Iedereen mag denken en zeggen wat die wil. Levensbeschouwingen die mensen angst aanpraten, zoals veel religies, zijn verboden. Om deze doelstellingen te verwezenlijken, is het nodig dat iedereen in het dagelijkse leven zo min mogelijk spanningen ervaart. In dat licht heeft men onder meer geprobeerd om in alle organisaties hiërarchische structuren te vermijden. Maar dit is slechts deels gelukt. Niet omdat zoiets niet kan, maar omdat het daarvoor nog te vroeg is. Volledige zelforganisatie van de samenleving, in analogie met het niet-hiërarchisch functioneren van de natuur en het eigen lichaam, is volgens de Iemandlanders beslist mogelijk. Als tussenoplossing heeft men een maximaal democratisch organisatiemodel ontwikkeld. Zo wordt iedereen met beslissingsbevoegdheid in een organisatie gekozen door de mensen die er werken. In alle bestaande segmenten van de maatschappij gebeurt dat, zoals bij overheden, bedrijven en verenigingen. Heel belangrijke beslissingen worden via een stelsel van referenda genomen. Dit gaat erg ver, zoals landelijk meebeslissen over technologieprogramma’s bij universiteiten en bedrijven. Vooral ontwikkelingen op het gebied van de biotechnologie houdt men goed in de gaten, omdat missers daar veel invloed kunnen hebben op het gezondheidsfundament van de smalstaat. Iedereen kent het rampzalige voorbeeld van de synthese van de het hiv-virus, de katalysator van de ziekte Aids. Elke Iemandlander boven de achttien heeft recht op een basisinkomen. Hiervoor moet als tegenprestatie maatschappijdiensten worden verricht, als ouderen- en ziekenzorg, en natuurprojecten. Een meerinkomen kan men op dezelfde 193
manier verdienen als in andere landen. Alleen mag niemand meer dan twee dagen in economische verbanden werken om de inkomensverschillen niet te groot te maken. Meer werken mag wel, maar men krijgt er niet voor betaald. De overvloed aan vrij besteedbare tijd gebruikt men voor bezigheden als sport, creatieve activiteiten, studeren en meebesturen van land en allerhande organisaties. Een mix van gezonde, nodige en sociale bezigheden. Sommige hebben een dubbeldoel. Studeren bijvoorbeeld, doet men niet alleen voor een toekomstige betaalde baan, of hiervoor de kennis bijhouden. Maar ook om puur voor het plezier het eigen kennisniveau te verrijken. En creatief bezig zijn, is behalve een leuke, sociale bezigheid tevens een middel om anders tegen het leven aan te kijken, en zich een deel van de natuur te voelen. Dit levert altijd ideeën op om het bestaan van alle levensvormen te verbeteren. Allerlei vrijheden die in andere landen zijn verboden, zijn het in Iemandland niet. Zo is het gebruik van alcohol en drugs onbeperkt toegestaan, behalve wanneer er gevaarlijke situaties kunnen ontstaan, zoals rijden in het verkeer. Openbare naaktheid is evenals het openlijk bedrijven van seks gewoon. Grappige scènes die in andere landen ondenkbaar zijn, als het bungelen van een boodschappentas aan een stijve penis, zijn een dagelijks straatbeeld. Zolang niemand een ander bewust lastig valt of ergert, moet alles kunnen. Deze leefregel is vastgelegd in de grondwet. Omdat elke Iemandlander tevreden is over het eigen stoffelijke en onstoffelijke welzijn, bestaat er nauwelijks misdaad. Daarom heeft het land slechts een vrij klein politieapparaat. Een militaire krijgsmacht is er zelfs helemaal niet, omdat de Iemandlanders niet geloven in het gewelddadig oplossen van conflicten. In de beginperiode van de smalstaat wisten de buurlanden niet hoe ze zich tegenover deze vrije samenleving moesten opstellen. De afspraak dat geen enkele inwoner van een land 194
zich in een bufferzone mocht vestigen, ging in dit geval niet op, want de eerste tien bewoners presenteerden zich aanvankelijk als stateloos en later als Iemandlanders. Omdat ze geen bedreiging leken voor de gevestigde machten in de buurlanden liet men ze met rust, en raakte men er na een poosje aan gewend. Mettertijd werden zelfs handelsverdragen met de smalstaat gesloten. Alle landen in de wereld werden daar beter van. Niet alleen in economische zin. Ook de kwaliteit van het leven verbeterde voor iedereen. Wapensystemen werden afgebouwd, en over en weer wisselden mensen van woongebied. De wens om naar Iemandland te emigreren was erg groot. Te groot. Hoewel in principe iedereen in de smalstaat mocht komen wonen, kwam de aanwas van de bevolking op een gegeven moment in conflict met de belangen van de natuur. Tegen hun zin moesten de Iemandlanders de toestroom van nieuwe bewoners toen stoppen. Veel mensen in de buurlanden probeerden daarna de Iemandlandse ideeën over vrijheid, gelijkheid en evenwichtige verdeling van macht in hun eigen land te introduceren. Maar dit stuitte vrijwel overal op veel verzet bij de gevestigde machten. Hierdoor was het de laatste tijd nogal onrustig in alle buurlanden. De autoriteiten aldaar vonden dat de beschikbare macht niet teveel verdeeld mocht worden. Ze hadden naar hun mening al genoeg daarvan afgestaan, en wilden dit verloren deel zelfs weer terug. Om dat te bereiken, grepen ze naar een beproefde bindmiddel. Een beroep op nationalistische gevoelens, en reclame voor etnische zuiverheid. Een deel van de verloren macht herwonnen ze ermee. Maar omdat ze daarmee nog niet tevreden waren, zochten ze naar een beter bindmiddel. Ze vonden dat door een staat tot gezamenlijke vijand te verklaren: Iemandland. Welk land ermee begon, weet niemand meer. In ieder geval hebben op een dag alle staten in de wereld hun strijdkrachten gemobiliseerd. Behalve Iemandland, want die heeft men niet. Toch staan langs de gehele grens van de smalstaat kanonnen 195
op hen gericht. De gevestigde machtsorde in de buurlanden is het gelukt om antieke wapens die in de Iemandlandse musea liggen als een bedreiging voor de eigen staatsveiligheid aanvaard te krijgen. Door de plaatselijk zeer geringe breedte van Iemandland leunen op sommige locaties de kanonslopen van buurlanden vrijwel tegen elkaar. Tussen dit machtsvertoon proberen de Iemandlanders met veel overleg de spanningen weg te nemen. Anders dan in de buurlanden doen alle inwoners daaraan mee. Communicatie is hèt middel om problemen op te lossen en de juiste beslissingen te nemen. Hierbij hoort elke inwoner betrokken te zijn. De Iemandlanders zijn vol vertrouwen dat ze op die wijze het beoogde doel gaan bereiken.
196
DE POORT
Allebei komen ze vrijwel tegelijk aan bij de Poort. Anders dan de stroom mensen die non-stop in beide richtingen er doorheen blijven lopen, houden zij er halt. Vanuit hun ooghoeken observeren ze elkaar. Het duurt hierdoor even voor ze in de gaten krijgen, dat zij de enige zijn die onder het vele meters hoge gewelf stilstaan. Als op bevel, maar zonder dat er een woord wordt gezegd, lopen ze op een zeker moment naar een van de talrijke nissen in de poortwand, en hijsen zich erin op. Op nog geen meter afstand van elkaar, met hun ruggen naar de wand gekeerd, observeren ze nu de drommen mensen die voor hen langs kruisen. Hij in kleermakerszit. Zij met de kin op haar opgetrokken knieën. De Poort is een vormeloos, kartelig gat dat in een hoog de hemel in rijzende muur zit. Het immense bouwwerk omspant gelijk een riem de gehele planeet. Aan de ene kant ligt de Regelwereld; aan de andere de Chaoswereld. In de Regelwereld leven mensen die vinden dat de balans van bezit en vrijheid min of meer aan hun wensen voldoet. Mensen die dat niet zo ervaren, zoeken een beter bestaan in de Chaoswereld. De Poort is de enige verbinding tussen de twee werelden. Iedereen heeft weet van het bestaan van de Poort. Toch kan niemand uitleggen hoe je er kan komen. Maar wie de Poort gaat zoeken, vindt die altijd. Na een tijdje zwijgend de drommen mensen observeren, komen ze met elkaar in gesprek. Twijfel en Onzeker heten ze. Hun motieven om de Poort te gaan zoeken, blijken dezelfde te zijn. Geboren, opgegroeid en klaargemaakt voor de Regelwereld, waren ze eens vol goede moed aan de strijd begonnen om er een plaatsje in te veroveren.
197
Echter, na jaren proberen, zijn ze tot de conclusie gekomen dat het onmogelijk is echt grip te krijgen op het naar wens bepalen van een eigen levensritme. Veel te vaak wordt hun bestaan bepaald door invloeden van buiten. Dit geeft hen het gevoel dat hun leven meer wordt geleefd dan dat ze het beleven. Ze hebben van alles geprobeerd om daar verandering in te brengen. Dikwijls betekende dat inroeien tegen de stroom levenswijzen die door de meeste mensen als normaal wordt beschouwd. In de Regelwereld zit het dagelijkse leven vrijwel onwrikbaar vast in een gestolde brei van geschreven en ongeschreven regels. Er zijn mensen die zich hierin uitstekend thuis voelen. Een aan regels en tijd gebonden levensritme in een hiërarchisch systeem van menselijke relaties is hun hoogste doel. Als hoeders van dat systeem verzamelen zij de meeste macht. Omdat ze de beschikbare macht niet over teveel mensen verdeeld willen hebben, gebruiken ze zowel legale als illegale middelen om het systeem te handhaven. De rest van de bewoners in de Regelwereld schikken zich in die manier van leven, ook al weten ze dat het beter kan. Mensen die zich minder inschikkelijk tonen, lopen risico in een gevangenis te belanden of paria te worden. Dit risico wordt zekerheid als je je openlijk tegen het systeem verzet. Zelfs al doe je het geweldloos. Iedereen die het systeem helemaal zat is, rest nog maar één ding om te doen. Op zoek gaan naar de Poort, en proberen in de Chaoswereld een beter bestaan op te bouwen. Twijfel en Onzeker willen dat ook. Vanaf het moment dat ze in de nis zijn gaan zitten, heeft een warm moedgevend gevoel hen omringd. Ze denken dat dit door de nabijheid van de Chaoswereld komt. Waarschijnlijk zitten aldaar moedgevende elementen in de atmosfeer die tot in de Poort voelbaar zijn. Van het leven aan de andere kant van de muur weten ze niet veel. Alleen dat het een veel tolerantere samenleving is dan de maatschappij waarin zij tot nu toe hebben geleefd. Hoopvol gestemd door de warme, op-
198
wekkend elementen spreken ze af om samen de Chaoswereld te gaan verkennen. Veel mensen die ze in de Chaoswereld tegenkomen, zijn naakt. Andere zijn omhuld door bizar uitziende kledingstukken. Niemand stoort zich aan de manier waarop een ander erbij loopt. Een ongekend gevoel van vrijheid maakt zich van Twijfel en Onzeker meester. Ze besluiten zich van hun kleren te ontdoen, en werpen die in een textielbak voor hergebruik. Hand in hand vervolgen ze hun tocht. Het moedgevende gevoel dat ze vanaf het begin van hun reis meedragen, zorgt voor uitbundige blijheid en opgewondenheid. Hij krijgt daardoor een erectie, en ook dit stoort niemand. Flink opgewarmd door een intens gevoel van verbondenheid met deze wereld, merken ze een poosje niet dat de buitenlucht hier veel koeler is dan in de Poort. Wel valt het hen op een gegeven moment op, dat vrij veel mensen er nogal vertwijfeld en onzeker uitzien; alsof ze de weg kwijt zijn. Misschien zijn die, net zoals zij, hier voor het eerst, en kunnen ze de weg nog niet goed vinden, zeggen ze tegen elkaar. Maar echt geloven, doen ze het niet omdat alle straten, gebouwen en parken hier exacte kopieën lijken van die in de Regelwereld. Het is alsof ze met het passeren van de Poort door een spiegelwand zijn getunneld. Maar, hoe komt het dan dat zoveel mensen de weg kwijt lijken te zijn? Het is natuurlijk mogelijk, dat ze in de Regelwereld in een andere stad of ander land hebben gewoond. Echter ook dat geloven Twijfel en Onzeker niet echt. Als ze bemerken dat ondanks de herkenbaarheid van alles ook zij de weg niet kunnen vinden, nemen twijfel en onzekerheid bezit van hen. Doelloos lopen ze door. Vreemdelingen in hun eigen stad lijken ze wel. De blije, opgewonden stemming begint plaats te maken voor onrust. Bij hem houdt de erectie hierdoor geen stand. Penis en scrotum beginnen zelfs naar veel kleinere afmetingen dan normaal te krimpen. Voor het eerst bespeuren ze, dat het om hen heen een stuk kouder is dan in de Poort.
199
Twijfel en Onzeker spreken elkaar moed in, en besluiten hun tocht voort te zetten. Straks zal het vast beter worden. Een verklaring voor hun oriëntatieproblemen zullen ze dan ook wel vinden. Het zou te mooi zijn als hen in de Chaoswereld geen problemen hadden gewacht. Echter, waar zijn de warme, moedgevende elementen in de lucht gebleven? Deze kwamen toch van deze kant van de muur? Of hebben ze het koud omdat ze naakt zijn? In portieken en parken zien ze dikwijls vrijende mensen. Openlijk genieten hetero- en homoseksuelen van elkaar. Zelf zouden zij het nooit zo publiekelijk doen. Ze zeggen dit niet tegen elkaar. Wel, spreken ze uit dat vrijen of jezelf bevredigen in het openbaar moet kunnen. Hiervoor hoef je je niet te schamen. Wie dat niet wil zien, moet het hoofd maar afwenden. Zijn openlijk lijfelijke verwennerijen trouwens niet veel beter dan dito lijfelijke pijnigingen? Dit laatste gebeurt op veel plekken in de wereld op grote schaal, zoals in oorlogen en bij executies. Daarvoor hoor je je te schamen. Waarom schamen mensen zich voor de mooie dingen in het leven, en doen ze schaamteloos wat lelijk is? Het wordt alsmaar killer. Ze krijgen rillingen en spijt dat ze hun kleren hebben weggedaan. Omdat ze geen textielbakken voor hergebruik zien, moeten ze voorlopig in enkel hun vel de toenemende kou zien te pareren. Ze komen mensen in gevechtstenue tegen. Zowel mannen als vrouwen. De meeste zijn bewapend. Sommige zijn bezig explosieve voorwerpen te monteren. Als ze ernaar vragen, krijgen Twijfel en Onzeker te horen dat ze vrijheidsstrijders zijn, en acties in de Regelwereld beramen. Openlijk spreken ze met hen over het waarom daarvan. Hoewel Twijfel en Onzeker vinden dat conflicten enkel door gesprekken opgelost moeten worden, kunnen ze begrip opbrengen voor de radeloosheid die mensen soms tot gewapend verzet drijft. Meestal zijn in de Regelwereld de gevestigde machten die als eerste geweld gebruiken wanneer intimidatie bij het opleggen van hun wil niet helpt. Roept zo’n gangbaar geweldspatroon gewapend verzet soms niet op? 200
De tocht begint steeds onaangenamer te worden. Het is nu ronduit koud. Van top tot teen is hun huid in kippenvel veranderd. Alles wat aan de buitenkant van hun lichamen kan krimpen, verschrompelt. Dit komt niet alleen door de kou. Ook het ontmoedigende beeld van eenzame, wanhopig kijkende mensen draagt aan het krimpproces bij. Sommige van hen lopen doelloos rond in kringetjes. Andere zitten met gebogen hoofd en injectiespuiten om hen heen bewegingsloos op de grond. Een onheilspellend gevoel van eenzaamheid bekruipt Twijfel en Onzeker. Instinctief pakken ze elkaars hand steviger beet. Het kippenvel zit nu zo strak om hun lijven gesnoerd, dat het pijn doet. Ondanks een intense angst die hen dreigt te verlammen lopen ze door. Het lijkt of een onzichtbare kracht hen daartoe dwingt. Hoewel het pas vroeg in de middag is, begint het toch al donker te worden. Dit wordt veroorzaakt door de komst van een ijskoude mist die in hoog tempo dichter wordt. Straten en gebouwen vervagen tot surrealistische schimmen. Plotseling blijven ze als bevroren staan. Vlak voor hen, nevelig maar toch goed waarneembaar, staan mensen zich van het leven te beroven. Vol afgrijzen zien ze hoe iemand zichzelf aan een boom ophangt, een ander zich met een mes toetakelt tot die nagenoeg leeggebloed niet meer kan, en een derde het hoofd tegen een muur te pletter beukt. Panisch van angst draaien Twijfel en Onzeker zich om, en rennen weg. Stevig houden ze elkaars handen vast. Hoewel ze geen idee hebben waar ze zich bevinden, brengt hun tot wil geworden wens hen bij de Poort. Zo ging het ook toen ze die vanuit de Regelwereld wilden bereiken. Zwaar hijgend ploffen ze neer in de nis, waarin ze zaten voor ze de Chaoswereld introkken. Met de armen krampachtig om de opgetrokken knieën geslagen, zitten ze dicht tegen elkaar aan bij te komen. Zwijgend, met de hoofden op de knieën, kijken ze naar de mensenmassa die nog steeds in beide richtingen door de Poort trekt.
201
Sneller dan gedacht komen ze weer op krachten. Ze vermoeden dat dit door de moedgevende elementen komt, die als een warme gloed weer voelbaar in de lucht zitten. Nu begrijpen ze dat die uitsluitend in de nabije omgeving van de Poort aanwezig zijn. Hoewel ze allebei nog steeds naakt zijn, voelt de lucht weer net zo warm aan als toen ze hier gekleed zaten. Ze zien dat ze opnieuw de enige zijn die zitten. Alle andere Poortgangers blijven in beweging. Wat drijft hen om van de ene naar de andere wereld te pendelen? Waar zoeken ze toch naar? Een stukje levensgeluk misschien? Meer vrijheden soms? Zijn die wensen wel op maat in een van beide werelden aanwezig? Hoeveel mensen zijn meer dan eens door de Poort gegaan, omdat ze nergens kunnen vinden wat ze zoeken? Hoeveel van hen zullen het op een zeker moment opgeven, en hun speurtocht gruwelijk beëindigen in de ijskoude nevels waaruit zij konden ontsnappen? Als Twijfel en Onzeker met hun ruggen tegen de poortwand willen leunen, vallen ze achterover. Verrast zien ze dat een flink stuk van de muur is verdwenen. Zoals na lange tijd het collectief van wind en water gaten in elke steensoort knaagt, heeft in ongekend korte tijd iets hier een forse hap uit de muur genomen. Ze hebben er niets van gemerkt. Zou het soms iets te maken hebben met de gloedvolle atmosfeer in de Poort? Misschien zijn zij de enige die zich dat kunnen afvragen, omdat zij de enige zijn die hier zitten en de warme gloed kunnen voelen. Twijfel en Onzeker maken van de extra ruimte in de nis gebruik om, op hun ellebogen steunend, languit te gaan liggen. Opgeladen door de moedgevende elementen en elkaars nabijheid raken ze lichamelijk opgewonden. Penis, clitoris en tepels staan verwachtingsvol fier naar boven gericht. Zich bewust van elkaars opgewondenheid, kijken ze elkaar aan. Zonder iets te zeggen, beginnen ze elkaar te strelen. In het begin behoedzaam. Maar al gauw gaat dit over in hartstochtelijk masserende bewegingen. Hun monden gebruiken ze uitsluitend om die van de ander te beroeren. Communiceren doen ze via hun ogen en huid. Woorden zijn ook niet nodig 202
om zich even later achter in de nis terug te trekken, en daar geestelijk en lichamelijk tot één geheel te versmelten. Met het blije resultaat uit de smeltkroes, aan wie ze de naam Hoop hebben gegeven, wonen Twijfel en Onzeker een jaar later op de plek waar ze Hoop hebben verwekt. De Poort als een vormeloos kartelig gat in de muur bestaat niet meer. Op de plek waar die heeft gezeten, is tussen de twee afgebrokkelde uiteinden van de muur een open ruimte ontstaan met een doorsnede van vele kilometers. Op dit stukje grondgebied leeft nu een multiraciale gemeenschap van enkele duizenden mensen. In het afgelopen jaar hebben ook zij op een dag hier halt gehouden, zich gelaafd aan de gloedvolle ambiance, rust gevonden, en hun zoektochten beëindigd. Met het toenemen van het aantal mensen dat er kwam wonen, brokkelde de muur geleidelijk steeds verder af. Het grondgebied waarop de moedgevende elementen actief zijn, is in hetzelfde tempo geëxpandeerd. Niet alleen in de lengterichting van de muur, maar ook aan weerszijden ervan, als ligt de gloedvolle sfeer onder een onzichtbare, alsmaar zwellende kaasstolp. Iedereen die hier woont, weet dat er nog een lange weg te gaan is om de rest van de muur te slechten. Maar waar een wil is, is een weg. Eens gaat dat lukken. Eens zullen Regelwereld en Chaoswereld één wereld zijn, waarin iedereen het leven kan beleven. Gewoon, zoals het altijd had horen te gaan.
203
HET MYSTERIE VAN WATER
*Het wijgebeuren/vier* Het is voor ons altijd weer wennen in een heelal met een eindig aantal dimensies. Vooral als het er zo weinig zijn als in het universum waarin we ons net hebben getransformeerd. Deze kent slechts vier vrijheidsgraden: drie van ruimte en één van tijd. Nog wat verward, dwalen we er een poosje kris kras doorheen. Maar omdat we ons vaker naar een omgeving met weinig vrijheidsgraden hebben getransformeerd, verdwijnt de verwarring weer snel. Wel genieten we nog even na van het extatische genot waarmee elke transformatie gepaard gaat. Transformaties naar een kosmos met een eindig aantal dimensies vernauwen het bewustzijn, omdat we dan het multidimensionale gebeuren - ofwel Het Worden - moeten verlaten. Hoe kleiner dat aantal, des te groter de vernauwing. Het zicht op het geheel van het multidimensionale gebeuren raken we dan kwijt. Wel blijven we ons nog enigszins bewust waarom we af en toe transformeren. Al onze bezigheden houden verband met Het Worden, dat je een project zonder einde kan noemen. De stabiliteit blijkt altijd beter te kunnen. Telkens als we denken dat we er bijna zijn, rijst er toch weer twijfel. Twijfel is bijgevolg de drijvende kracht achter elke transformatie die we vanuit Het Worden ondernemen. Elke kosmos krijgt tot in de kleinste details gelijke aandacht en behandeling. Met als doel Het Worden complexer en stabieler maken. We doen dat met het vervullen van opdrachten. Gewoonlijk is het aantal van ons dat naar een kosmos gaat even groot als eruit terugkeert. Alleen wanneer er ergens iets uitzonderlijks aan de hand is, dat extra aandacht vraagt, gaan er meer heen dan terug. Dit moet nu 204
naar de kosmos van ruimte en tijd. Het overleg tussen de geestelijke entiteiten die hier alles plannen, heet: het kristallen gefluister. Hun handelingen en tevens groepsnaam hebben we als noemer: het wijgebeuren/vier gegeven. In elke kosmos krijgen zowel handelingen als groepsnaam van de er in actieve entiteiten het etiket ‘wijgebeuren’ opgeplakt; met als enig onderscheid de getalextensie die het aantal dimensies aangeeft. Hoewel we weer even moeten wennen, is deze kosmos niet nieuw voor ons. Elk van ons is al eens eerder met slechts vier vrijheidsgraden actief geweest. Tijdens het multidimensionale overleg hebben we dus al een beetje in kunnen schatten welke taken ons alhier wachten. In dit non-stop overleg bespreken we behalve iedere kosmos afzonderlijk tevens hun onderlinge interacties. Onze belangrijkste taak is met het wijgebeuren/vier meedoen aan het kristallen gefluister over een uitermate moeilijk probleem. Dit betreft de vrijwel tegengestelde evolutionaire situatie op twee planeten. Op beide wilden we de evolutie parallel laten lopen. Een duplo-evolutie noemen we dat. In elke kosmos zijn zulke evoluties in gang gezet om te zien of, en hoe precies we binnen Het Worden kunnen plannen. De meeste verlopen naar wens overal min of meer parallel. Echter bij deze is het totaal anders gegaan. Vanuit de ruimte merk je dat niet. Je ziet dan twee ogenschijnlijk precies dezelfde, voornamelijk blauwwit gekleurde planeten. Ook bij een globale aanschouwing vlak boven hun oppervlak kan je niet direct iets bijzonders waarnemen, en lijkt er niets aan de hand. Zo zijn de diverse levensvormen die zich op beide planeten hebben ontwikkeld voor een groot deel gelijk aan elkaar. Op elke planeet heeft de meest bewuste levensvorm met het hoogst ontwikkelde communicatievermogen zichzelf de naam mens gegeven. Het woordgebruik van de mensen voor alles wat hen bezighoudt, verschilt op beide planeten niet veel van elkaar. Daarom gebruiken wij de meeste daarvan als wij over deze 205
duplo-evolutie spreken. Dit maakt het makkelijker voor entiteitengroepen die er taken moeten gaan verrichten. Slechts af en toe gebruiken wij woorden met een andere betekenis voor eenzelfde verschijnsel of gebeurtenis. Zo spreken wij over kosmische afspraken wanneer er gepraat wordt over waarom in deze kosmos van alles gaat zoals het gaat. Mensen spreken dan over natuurwetten. Echter, de woorden voor hun in mootjes verdeelde tijdervaring, als jaar, dag, en uur, hebben wij van hen overgenomen, terwijl wij tijd eigenlijk als een ondeelbaar geheel ervaren. Hoewel op beide planeten zich dus veel op dezelfde manier heeft ontwikkeld, is het niet met alles het geval. Verreweg het belangrijkste dat zich volkomen anders heeft ontwikkeld, zijn de relaties tussen mensen onderling, en hun relaties met alle andere levensvormen. Deze zijn in vrijwel tegengestelde richtingen gegaan. Op de ene planeet zijn de relaties ver uit evenwicht en zorgwekkend verstoord. Op de andere in balans en opwekkend symbiotisch. Die vrijwel tegengestelde relationele ontwikkeling is door de mensen onder meer in de naamgeving van de eigen planeet uitgedrukt: Aarde en Water. Gezien de rol van water op beide planeten vinden we in het wijgebeuren Water een passender naam. Immers, behalve dat de oppervlakken op beide planeten voor het overgrote deel door water is bedekt, is die substantie het belangrijkste stoffelijk bestanddeel van alle levensvormen. Noch op Aarde, noch op Water weet men van het bestaan van elkaars planeet. Hiervoor liggen ze met een afstand van enkele tientallen miljoenen lichtjaren veel te ver van elkaar verwijderd. Nog beter dan in de naamgeving, komt de vrijwel tegengestelde relationele ontwikkeling tot uitdrukking wanneer op beide planeten het aantal mensen met elkaar wordt vergeleken. Op Aarde leven ruim zes miljard mensen, en houdt men gelaten - willoos dus - rekening met een ongewenst aantal van tien miljard binnen een halve eeuw. Op Water houden de mensen hun aantal bewust onder de twee miljard. Men is er aldaar van overtuigd, dat anders de diversiteit in dier- en 206
plantensoorten wordt verstoord, en bijgevolg al het leven geschaad, waaronder de eigen soort. Om die reden wordt op Water homoseksualiteit als een natuurlijke rem op een teveel aan mensen gezien, en dus gekoesterd. Totaal anders dan op Aarde, waar die geaardheid doorgaans wordt vernederd en bestreden. Als gevolg van een collectief autisme wordt die remedie voor een milde aanpak van de overbevolking daar door het gros van de mensen niet eens gezien. Deze totaal tegengestelde houding ten aanzien van de omvang van de eigen soort, heeft in de loop der eeuwen - en vooral in de laatste zestig jaar - tot twee totaal verschillende situaties van stabiliteit geleid. Op Aarde zijn de consequenties van de enorme hoeveelheid mensen desastreus voor alle levensvormen. De mensheid daar pleegt op grote schaal non-stop moordaanslagen op de eigen soort en al het andere leven. Het hierdoor onomkeerbaar uitsterven van talloze dier- en plantensoorten heeft geleid tot een onthutsende terugloop van de diversiteit in levensvormen. In het wijgebeuren verwachten we, dat ruimschoots voor het bereiken van het getal van tien miljard mensen het leven op Aarde extreme catastrofes te wachten staat. Met ook voor ons onvoorspelbare gevolgen. We kunnen hier prima plannen maken en uitvoeren, maar met zekerheid voorspellen hoe ze mettertijd uit gaan pakken, kunnen we helaas niet. Op het punt van toekomstige gebeurtenissen inschatten, moeten we nog veel leren. Wellicht kan de situatie op Aarde alleen maar gered worden met drastisch ingrijpen. Iets wat we bij duplo-evoluties hoogst zelden doen, omdat met zo’n ingreep de uitkomst nooit zeker is. Op zowel Aarde als Water hebben we dat een paar keer gedaan, omdat het voor de ontwikkeling van het leven op beide planeten nodig leek. Zo hebben we miljarden jaren geleden in slechts enkele honderden millennia tijd hun anaerobe atmosfeer in een aerobe omgezet. En in een tien keer snellere tijdspanne stuurden we met onder meer vloedbasalt erupties en kosmische inslagen van alles dusdanig, dat 207
meermaals het overgrote deel van het planetaire leven uitstierf. De bedoeling hiervan was om de evolutie van het leven een totaal andere kant op te laten gaan. Op zowel Aarde als Water is het allemaal eonen gelijk op gegaan, en leidden de ingrepen naar wens tot complexere levensvormen. Maar nu is aan de gelijk opgaande ontwikkeling een einde gekomen. In slechts zestigduizend jaar tijd; de tijdspanne waarin de homo sapiens op beide planeten geschiedenis maakte. Het gebeurt zelden dat in zo’n extreem korte tijd op een planeet een evolutie in deze mate kan mislopen. Die korte tijd heeft ons verrast en voor een groot probleem geplaatst. Als nu drastisch ingegrepen moet worden, is dat uitsluitend op Aarde nodig. Vanwege hun ongewenste invloed op de evolutie moeten de mensen dan verdwijnen. Dit zou het einde betekenen van de duplo-evolutie, wat we eigenlijk niet willen. En zoiets hoeft nu ook niet. Nog steeds hebben we hoop, dat we met het plannen van nieuwe taakstellingen naar Aarde via de gebruikelijke transformatieroute tijdig de vernietigende handelingen van de mensheid kunnen stoppen. Dat het maken van plannen totaal anders en vrijwel naar wens kan uitpakken, is op Water te zien. De diversiteit in dier- en plantensoorten is er ongeveer even groot als in de tijd dat de homo sapiens geschiedenis begon te maken. Er zijn nog veel meer opmerkelijke verschillen te zien. Zo kent men op Water bijvoorbeeld het fenomeen oorlog niet, terwijl dat op Aarde een vrijwel willoos aanvaard verschijnsel is. Een heel ander, duidelijk merkbaar verschil is dat de mensen op Water bij het plannen van al hun handelingen eerst de ecologische gevolgen ervan bekijken, en pas erna de economische. Precies andersom dan op Aarde, waar bovendien de aantoonbaar nadelige gevolgen door de meeste mensen worden ontkend, genegeerd of gebagatelliseerd. Omdat binnen Het Worden alles om relaties draait, en dus erg belangrijk wordt gevonden, beoordelen wij deze problematiek als zeer ernstig. Als altijd in zulke gevallen vraagt dat om extra aandacht en een bijzondere aanpak. In het multi208
dimensionale overleg hebben wij slechts een globale inschatting kunnen maken over het verdelen en uitvoeren van taken. Preciezer kan dat pas op het bewustzijnsniveau van ruimte en tijd. Wij hebben daarbij recente inzichten van de reeds in deze kosmos aanwezige entiteiten nodig. Het kristallen gefluister levert een taakverdeling op die aardig overeenkomt met de inschatting die wij in het multidimensionale overleg hadden gemaakt. Een klein deel van ons zal een verdere bewustzijnsvernauwing ondergaan, door te transformeren naar stoffelijke levensvormen. Dit gaat steevast groepsgewijs. Hoe complexer de levensvorm, des te groter de groep entiteiten. De uit te voeren stoffelijke taken worden gelijkmatig over Aarde en Water verdeeld. Het overgrote deel van ons blijft als geestelijke entiteiten de hoofdfunctie van kosmisch geheugen vervullen. Tot zij aan de beurt zijn om naar een stoffelijke levensvorm te transformeren. Een entiteitengroep, genaamd Kwant, krijgt een speciale taak. Deze was in het multidimensionale overleg niet voorzien, maar bleek tijdens het kristallen gefluister in het wijgebeuren/vier noodzakelijk. Deze taak vereist een stoffelijke transformatie die slechts met grote uitzondering wordt uitgevoerd. Met een geboorte die totaal afwijkt van de gebruikelijke route via eicel en zaadcel naar foetus. Echter, gezien de ernst van het probleem vinden we dat het zo moet. Wel is er nog discussie over de plek waar deze taak uitgevoerd moet worden. Velen vinden dat het op Aarde moet gebeuren, omdat de evolutie daar ver uit evenwicht is. Echter, een belangrijk bezwaar om een speciale taak via zo’n transformatie op Aarde te verrichten, is dat het daar nogal eens verkeerd heeft uitgepakt. Groepen entiteiten met zulke taken worden tijdens hun stoffelijke leven vaak ongewenst op voetstukken geplaatst. En soms verheven tot een Messias of andersoortige verlosser voor uitsluitend de mensheid. Dit had in het verleden bij de zoektocht naar de werkelijkheid en strijd om de macht grote invloed op het scheppen van dogma’s, die gehoorzaamheid als fundament heb209
ben. Lange tijd waren deze dictaten religieus van aard, maar in ongeveer twee eeuwen tijd zijn ze in belangrijke mate vervangen door politieke en wetenschappelijke. Water is dat bespaard gebleven. Daar hebben speciale taken steeds bijgedragen tot het verbeteren van de symbiose tussen alle levensvormen. Nimmer tot enige strijd om de macht. Omdat dit type geweld het leven op Aarde mede ver uit evenwicht heeft gebracht, en speciale taken deze toestand veelal verergerden, huiveren we om een uitzonderlijke transformatie op Aarde uit te voeren. Daarom hebben we besloten dat op Water te doen. Voor de duplo-evolutie als geheel lijkt het beter uit te zullen pakken. Als het inderdaad zo zal gaan, is het ook beter voor het kosmische leerproces. Beter dus ook voor Het Worden, waar het allemaal voor bedoeld is. Voor de speciale taak hebben we Kwant gekozen. Deze groep heeft zoiets al eens op Aarde gedaan, en het mens zijn dus ervaren. Met matig succes overigens, zoals de meeste aldaar uitgevoerde, speciale taken.
210
*Kwant* Het is de bedoeling dat Kwant op Water in een mannelijk exemplaar van een mens gaat transformeren. Daarom probeert Kwant alvast aan de status van ‘hij’ te wennen. Hoewel hij in die eenslachtige status op Aarde al eens met een speciale taak actief is geweest, doet het toch weer vreemd aan. Als entiteitengroep ben je geslachtloos. Maar het voortplanten van complexere levensvormen op Water en Aarde gaat nu eenmaal met twee exemplaren van een soort. Zij beschikken voor dat doel over in elkaar passende organen waarvoor de mensen op beide planeten talloze synoniemen hebben bedacht. Louter uit gemakzucht worden ze gewoonlijk met zo weinig mogelijk letters verwoord, en in het dagelijkse taalgebruik doorgaans kut en pik genoemd. Woorden, die in het wijgebeuren ook worden gebruikt, als veel andere van hun taalvondsten. Vaker echter, worden bij kosmisch overleg over hun geslachtsorganen de poëtische woorden yoni en lingam gebruikt. Gewoon, omdat deze termen in het wijgebeuren mooier worden gevonden. Toen het wijgebeuren met de evolutie van deze kosmos een eindje was gevorderd, kwam op Aarde en Water de ontwikkeling van complexere dier- en plantensoorten in beeld. Met als doel samenwerking op hogere bewustzijnsniveaus te bevorderen werd op beide planeten tot voortplanting via in elkaar passende geslachtsorganen besloten. En om op menselijk bewustzijnsniveau een goede samenwerking extra te stimuleren, werd ervoor gezorgd dat hun paringsdaad met een intense genotsensatie gepaard gaat. Op zowel Water als Aarde noemt men die daad meestal seks, en de genotsensatie orgasme. Wederom woorden met een compact aantal letters, gekozen uit een breed arsenaal van synoniemen. Omdat in het wijgebeuren ook zuinig met het gebruik van letters wordt omgesprongen, worden deze woorden daar vaak gebruikt. Behalve seks noemen mensen op beide planeten dit tijdverdrijf vaak neuken. Omdat seks koel en klinisch klinkt, en neuken heet en smeuïg, neuken 211
veel mensen liever dan dat ze seksen. Maar omdat in het wijgebeuren voor deze woorden geen voorkeur bestaat, worden ze gebruikt zoals het uitkomt. Mensen zijn op Aarde en Water een van de weinige levensvormen die zich op elk gewenst moment aan deze genotvolle bezigheid kunnen overgeven wanneer ze er zin in hebben. Seks is een activiteit die meer het hebben van plezier dan het verwekken van nageslacht tot doel heeft. Mede door de zelfbeschikking op het hebben van lichamelijk genot wordt in het wijgebeuren van alle transformaties naar een stoffelijke levensvorm op Aarde of Water, die naar mens het leukst gevonden. Hoewel seks op beide planeten een geliefkoosd tijdverdrijf is, is het vooral op Water een waar genoegen. Anders dan op Aarde, waar seks vaak of nog in een taboesfeer zit, of tot een prestatiebezigheid vervalt, beschouwt men het op Water als een hoogwaardige vorm van communiceren. Op elke openbare plek, en naar wens met iedereen die het zelf ook graag wil, kan je ervan genieten. Wat het openlijk bedrijven van seks op Water makkelijk maakt, is dat op warme dagen de meeste mensen geen kleren dragen. Als twee mensen het willen, kan dus de één er bij de ander vrijwel meteen in. Niet iedereen wil het trouwens zo openlijk. Op Water doet ongeveer de helft van de mensen het liever alleen te midden van familie en vrienden. Iedereen mag dat zelf bepalen. Op Aarde is dat allemaal verboden, en zelfs strafbaar. Omdat vergeleken met op Aarde, de mensen op Water een veelvoud aan vrij besteedbare tijd hebben, is seks op Water een vaak bedreven hobby. Een andere genotvolle hobby, die nog meer wordt bedreven, is jezelf of een ander met de hand en mond bevredigen. En omdat ook dat openlijk gaat, beleven jong en oud veel plezier met eraan meedoen of enkel kijken. Een welkom gevolg van die openlijke vrijmoedigheden op Water is, dat het onnodig hoog oplopen van seksuele spanningen nooit gebeurt. Hierdoor komt een bepaalde categorie misdaden er niet voor: seksmisdrijven. Het is een natuurlijk 212
gegeven dat adolescenten en volwassenen na een wisselende hoeveelheid tijd in hun lichaam zinnelijke spanningen opbouwen. Omdat op Water iedereen die accumulatie op elk gewenst tijdstip en overal zonder schaamte kan lozen, bouwt niemand die op tot een ondraaglijk peil. Dit gebeurt helaas wel vaak op Aarde. Verkrachtingen, incest, kindermisbruik, en seksuele intimidatie zijn bijgevolg op Water even ondenkbaar als op Aarde openbare naaktheid, publiekelijk jezelf bevredigen, en in het bijzijn van anderen seks bedrijven. Op Water kunnen vrouwen, meisjes en kinderen op elk tijdstip van de dag zich volkomen veilig overal naakt ophouden. En als ze zin hebben, kunnen ze zichzelf dan intiem masseren zonder dat iemand het ongewild van hen overneemt, om de eigen lusten te bevredigen. Behalve het ontbreken van een gevaarlijke overmaat aan seksuele spanningen, ontbreekt op Water elk ander teveel aan maatschappelijke druk. Bijgevolg is iedere vorm van criminaliteit aanzienlijk kleiner dan op Aarde. Dit komt omdat op Water iedereen in z’n dagelijkse bezigheden enorm vrij is in het maken van keuzes. En dit komt weer omdat men daar aanzienlijk meer vrij besteedbare tijd heeft dan op Aarde. De dagelijkse bezigheden van mensen op Water zitten niet geketend aan het juk van verblindend materialisme, of aan het lot van overleven onder armoedige omstandigheden. Men houdt daar alles in het leven in balans. Op Aarde heeft men het leven vergaand ontwricht. Als de mensen daar wisten dat er een wereld als Water bestond, zouden ze het vast een waar paradijs vinden. Met zijn aanstaande, tijdelijke verblijf op dat paradijs in het vooruitzicht tolt en buitelt Kwant opgewekt langs en om alle objecten in het zonnestelsel. Geholpen en begeleid door de achterblijvende entiteiten in het wijgebeuren is voor hem de tweede fase van het transformatieproces begonnen. Straks volgt het tunnelen door de zon en planeten. Alvorens hij de stoffelijke omstandigheden op Water kan ervaren, moet hij
213
eerst alles weten over de samenstelling en organisatie van de hemellichamen hier. Elke transformatie vanuit het wijgebeuren naar een stoffelijke levensvorm gaat in drie fasen. Iedere stap heeft een zekere bewustzijnsvernauwing tot gevolg. Bij de eerste is de vernauwing nog beperkt. Wat niet meer kan, is actief deelnemen aan het kristallen gefluister. Wel fungeert het wijgebeuren dan nog een poosje als informatiebron. Min of meer als extra geheugen dus. De tweede fase is een intensief leerproces. In detail wordt dan de omgeving van de aanstaande plaats van verstoffelijken bestudeerd. Zoals de samenstelling en organisatie van alle objecten in het zonnestelsel. Het wijgebeuren fungeert dan als een veel beperkter geheugen. In deze fase wordt alleen de leerstof die van belang is voor de stoffelijke levensperiode bruikbaar opgeslagen. Elk besef van Het Worden en het bestaan van andere kosmossen is dan volledig verdwenen. Ook de gedetailleerde kennis van alle andere verschijnselen in het heelal vervaagt in dat stadium. Maar het bewustzijnsvermogen vernauwt pas echt in de derde fase: de verstoffelijking. Wat je in de tweede fase aan kennis hebt opgebouwd, is na de verstoffelijking alleen nog latent aanwezig. Afhankelijk van de complexiteit van je levensvorm kan die kennis met een volgend leerproces deels opnieuw worden opgebouwd. Voor complexe organismen als mensen duurt dat best wel een tijdje, omdat gewone transformaties pas beginnen na een geslaagde voortplantingsdaad. Het geleidelijk terugkomen van de leerstof wordt op zowel Aarde als Water beleefd als iets dat hoort bij het stoffelijke en geestelijke groeiproces van kind naar volwassene. In werkelijkheid gaat het allemaal anders, maar deze gang kan niet goed in woorden worden uitgedrukt. Kwant gaat zich niet via een gewone transformatie met een natuurlijk groei- en leerproces op Water vestigen. Hij zal dat 214
via een sterk ingekorte procesgang meteen als volwassene doen. Waarom weet hij niet meer. Wel, dat het iets te maken heeft met Het Worden. Wat dit is, weet hij ook niet meer, nadat hij door alle planeten en de zon heen is getunneld, en op Water aankoerst. Hij weet over Het Worden alleen nog, dat het een samengesteld woord is voor iets waarvan hij noch de betekenis, noch herkomst kent. Wonderlijk eigenlijk, hoeveel dit zonnestelsel lijkt op dat bij Aarde. Niets lijkt de speciale aard van zijn aanstaande taak te rechtvaardigen. Ook de nadering van de overwegend blauwwit getinte planeet doet dat niet. De vorm van de oceanen en continenten ogen precies eender. Even lijkt het wel, of hij zich dadelijk voor een tweede keer op Aarde gaat verstoffelijken. Toch is er een subtiel visueel verschil. Water en Aarde zijn vanuit de ruimte bekeken exact elkaars spiegelbeeld. Zou dat van invloed zijn geweest op de relatieproblemen op Aarde? In het wijgebeuren wordt er dikwijls over gespeculeerd. Iets moet die problemen veroorzaakt hebben. Miljarden jaren lang is op beide planeten de diversificatie van levensvormen gelijk opgegaan, waardoor alle levensvormen en hun onderlinge relaties wel kopieën van elkaar leken. Tot zo’n zestigduizend jaar geleden de homo sapiens verscheen. Op Aarde ging erna van alles mis met de relaties. Door die ongewenste ontwikkeling dreigen de evoluties op beide planeten binnen afzienbare tijd aan elkaar tegengesteld te raken. Vermoedelijk heeft het wijgebeuren het uiteengaan van die evoluties te lang op hun beloop gelaten. Op zich is dat niet ongewoon. Het is de beste manier om op lange termijn leren plannen. Ook bij andere duplo-evoluties in deze en andere kosmossen zijn de ontwikkeling van complexe verschijnselen na een lange periode van gelijk opgaan verschillende richtingen ingeslagen. Zelden leidde dat tot ernstige relatieproblemen. Nu echter, zijn alle entiteiten in het wijgebeuren het erover eens dat veel eerder ingrijpen in deze duplo-evolutie beter was geweest.
215
Kwant begint aan zijn studie van Water. Dit doet hij gedetailleerder dan bij de andere planeten en zon. Gebruik makend van het kosmische geheugen tunnelt hij sneller dan het licht door de Waterse structuren. Omdat hij aanneemt, dat alle levensvormen, waaronder de mens, stoffelijk precies hetzelfde zijn samengesteld als op Aarde, en hij dit nog weet, besteedt hij daar minder aandacht aan dan indertijd vlak voor zijn Aardse taak. Veel meer aandacht schenkt hij aan de bestudering van hun onderlinge relaties. Vooral aan het denken en handelen van mensen, omdat hun dadendrang totaal anders is dan op Aarde. Hij heeft echter nog een andere, praktische reden om extra aandacht aan die relaties te geven. Die komt voort uit een ervaring tijdens zijn Aardse taak. Daar had Kwant zich via het ingekorte groei- en leerproces in de gedaante van een volwassen vrouw getransformeerd. Echter, hierna bleek de Kwantgroep in de leerfase onvoldoende de gedragsnormen van de mensen te hebben bestudeerd. Dit kwam tot uiting op een bijzonder warme dag tijdens een feestje te midden van een vrij groot gezelschap. Zij kleedde zich daar helemaal uit, wat voor flinke commotie zorgde. Pas toen besefte ze, dat ze een frontale botsing had met de verstikkende fatsoensnormen die iedereen op Aarde knevelen. Omdat ze haar Aardse leven op een naturistenterrein begon, dacht ze tot die dag dat naar wens naakt zijn overal kon. De start op een naturistenterrein was nodig, omdat evenals de aanvang van een stoffelijk leven via het gewone transformatieproces, een begin via de versnelde route in naakte staat gaat. Op Aarde kan dit uitsluitend in een omgeving met naturisten. In zo’n leefgemeenschap had Kwant zich als vrouw gepresenteerd, die naast haar bezit ook haar geheugen kwijt was. Dit was in het wijgebeuren vooraf gepland, en ook goed gegaan. Ze had van de tolerante naturistengroep alle hulp gekregen om een leven op Aarde in te richten. Alleen bracht het spontane, blote optreden op het feestje haar in conflict met de bekrompen normen voor lichamelijke vrijheden overal elders. Oorzaak: ze had in de Kwantfase die normen niet 216
goed genoeg bestudeerd, waardoor ze die in de stoffelijke fase grotendeels weer kwijt was. Gelukkig gebeurde dat allemaal op een van de eerste dagen van haar Aardse leven. Ze kon toen nog gebruik maken van haar tijdelijke, hypnotische gave, en de situatie herstellen. Over dat vermogen beschikt elke entiteitengroep die met een speciale taak versneld naar een volwassen levensvorm transformeert. Je kan daarvan echter slechts een erg korte periode gebruikmaken. In de Aardse en Waterse situatie maximaal een week. Met die gave kan je iedereen in de directe omgeving hypnotiseren, en als entiteitengroep uit je stoffelijke omhulling treden. In onmeetbaar korte tijd kan je erna het kosmische geheugen raadplegen, en aldus een inhaalstudie doen. Vanuit een Aards of Waters stoffelijk perspectief komt zo extreem snel en druk bezig zijn neer op het vrijwel stilzetten van de tijd. Dat hij ditmaal een volwassen man gaat worden, is omdat hij op Aarde een vrouw was. Het ervaren van de leefwereld van een andere sekse past in het kosmische leerproces. De onderdrukte positie van vrouwen op Aarde was indertijd de reden om daar in die gedaante actief te zijn. Die groep kon een weerbaar persoon goed gebruiken. Hoewel Kwant, als iedere entiteitengroep met een speciale taak, zich op de achtergrond hield, had zij, bekeken vanuit een Aards perspectief, nuttige dingen kunnen doen. Vanuit het perspectief van het wijgebeuren werd het volbrengen van de taak beoordeeld als een matig succes. Maar het leidde wel tot betere resultaten dan een lange reeks taken die groepen entiteiten eerder hadden uitgevoerd via de gewone transformatieweg. Kwants taak op Water zou een totaal andere worden dan op Aarde. Vanuit zijn huidige perspectief is die qua problematiek veel makkelijker. Vanuit het perspectief van een bewoner van Water ligt dat echter totaal anders. Het probleem waarmee hij te maken gaat krijgen, is dan zelfs erg moeilijk. Straks zal hij dit ook zo ervaren.
217
De plek waar hij de derde fase in zal gaan, heeft hij al uitgekozen. Een betoverend mooi bosgebied in de buurt van de stad Somar. De natuur is er nog ongerept. Een plezierige situatie die zich op het overgrote deel van Water voordoet. Deze keer heeft hij zich daardoor helemaal kunnen concentreren op het zoeken naar een transformatieplek die hij uitzonderlijk mooi vindt. Op Aarde kon dat niet, omdat aan twee voorwaarden voor een transformatieplek pas na erg lang zoeken voldaan werd. De belangrijkste was dat het daar schoon moest zijn. Alleen dan kan een gezond lichaam samengesteld worden. Verder moest er een leefgemeenschap zijn, waarin je naakt kon integreren. Aan beide voorwaarden bleken op Aarde slechts enkele ver van de bewoonde wereld gelegen naturistenterreinen te voldoen. Op Water is het kiezen van zo’n plek geen enkel probleem. Overal is het schoon, en mag je naakt zijn. Hier kan hij het zich veroorloven een optimale keuze te maken uit de vele bijzonder gave. Op Aarde was de zoektocht naar een geschikte transformatieplek slechts één van de vele problemen waarmee Kwant te maken kreeg. Vooral na de verstoffelijking tot vrouw ervoer hij die intensief. Al deze problemen, weet hij, bestaan daar nog steeds, en zijn in omvang en intensiteit zelfs veel ernstiger geworden. Op Water kennen de mensen slechts één echt probleem; maar hiermee zijn ze wel dagelijks bezig. Ze noemen dat: Het Mysterie. Het Mysterie draait om wat de mensen daar geluksbollen noemen. Dit zijn ronde lichtverschijnselen die af en toe om personen te zien zijn. Duidelijk voor iedereen is, dat ze een maat zijn voor het welzijn van iemand. Echter, niemand kan verklaren waarom die verschijnselen schijnbaar naar willekeur aan- en uitgaan. Bovendien verschilt de omvang en kleur van de bollen van persoon tot persoon soms flink. Dit alles wordt op Water als een echt mysterie ervaren, en hierdoor als een groot probleem.
218
Vanuit kosmisch perspectief is het slechts een minimaal probleem. Zeker als het wordt afzet tegen de talloos veel grotere op Aarde. Het wijgebeuren weet dat alle problemen op Water en Aarde prima, en zelfs vrij makkelijk op te lossen zijn. Maar voor de bewoners op beide planeten ligt dat totaal anders. Op Aarde is overduidelijk waarom. Toch blijkt ook op Water Het Mysterie een bron voor veel getob. Kwant doet zijn best om zich in die zorgen in te leven. Als dat is gelukt, is hij klaar voor de derde transformatiefase. Aangekomen op de uitgekozen transformatieplek, neemt Kwant de omgeving minutieus in zich op. Het is van belang om bij de samenstelling van zijn lijf de natuur minimaal te verstoren. Het klaterende beekje dat hier stroomt, voldoet perfect aan de kwaliteit schoon water die hij voor de aanmaak van zijn lichaam nodig heeft. Verder zijn er voldoende in ontbinding verkerende resten van dieren en planten te vinden voor de organische bestanddelen. Als Kwant alle benodigde materialen heeft gelokaliseerd, begint hij aan de laatste transformatiefase. Met vrijwel de snelheid van het licht bouwt hij met de uitgezochte materialen in atomaire porties zijn lichaam op. Dit is een uiterst complex en precies werkje. Regelmatig raadpleegt hij het kosmische geheugen. Omdat vanuit zijn perspectief bouwen met nagenoeg de snelheid van het licht iets heel gewoons is, ziet hij zijn lijf geleidelijk vorm krijgen. Vanuit de ervaringswereld van een bewoner van Water gaat dat veel sneller. Een hier aanwezig persoon zou als vanuit het niets in slechts enkele minuten tijd een mannenlichaam zien verschijnen. Het enige wat hij of zij dan ook nog opmerkt, zijn vreemde stofwervelingen op de bosbodem en ongewone turbulenties in het beekje, met vandaar amper zichtbaar materiaaltransport naar het snel verschijnende mannenlichaam. Maar er is nu niemand hier. Vooraf heeft hij zich ervan verzekerd dat er geen mens in de nabijheid is. Niemand op Water mag weet hebben van deze speciale taak. Eenmaal gevangen in het beperkte bewust219
zijnsvermogen van mens, zal hij dat als bewoner van Water na ruim een week ook niet meer weten. Het lichaam is klaar. Tevreden cirkelt Kwant er omheen; af en toe tunnelt hij er doorheen. Het ziet er goed uit. Een stuk zal hij door vrouwen gevonden worden. De romp en ledematen zijn lang en atletisch, en het gezicht voldoet aan de norm van knap zijn hier. Op Aarde had hij het vrouwenlichaam ook volgens daar gangbare schoonheidsnormen gemaakt. Dit had haar leven aanzienlijk veraangenaamd. Op vergelijkbare wijze verwacht hij op Water hetzelfde. Lang kan hij echter niet doorgaan met tevreden buitelen en tunnelen. Nu zijn lichaam af is, bestaat er een risico dat het door een mens of dier wordt gevonden. Als een mens het vindt, betekent dit de vondst van een stoffelijk overschot. Een begrafenis ter plekke, of met wat meer moeite een crematie elders, is dan onvermijdelijk. In geval een roofdier zijn lijf vindt, betekent dit de vondst van een welkom maal. Maar wie het ook vindt, in beide gevallen moet hij de stoffelijke transformatiestap naar een manlijke bewoner van Water ergens anders helemaal overnieuw moet doen. Om dit te vermijden, besluit hij zijn lichaam snel tot leven en bewustzijn te laten komen, door zich als geest eraan te binden. Met een wervelende kwantumdans versmelt Kwant met het kersverse lijf tot de Waterse mens Larik Nomad. Het directe contact met het wijgebeuren gaat hij nu verliezen. Toch hoort hij van daaruit nog net, dat hij bij het samenstellen van Lariks lichaam een foutje heeft gemaakt. Maar omdat hij denkt dat dit niet een al te ernstige kan zijn, zet hij de versmelting door. Het risico op het vinden van zijn levenloze lichaam wanneer hij eerst het foutje gaat corrigeren, vindt hij ernstiger. Straks zal hij wel verder zien. Als het toch iets van belang is en problemen geeft, kan hij in de komende dagen met hypnose en uittreden daar nog wat aan doen. Zo had hij als vrouw dat op Aarde ook gedaan.
220
Als Larik Nomad kan hij zonder identiteitsproblemen meteen aan zijn Waterse leven beginnen. Tijdens zijn omzwervingen in de tweede leerfase heeft Kwant over enkele bankrekeningen verspreid voor een voldoende financiële basis gezorgd. En in alle gegevensbestanden op Water heeft hij een korte, algemene persoonsbeschrijving van Larik gedeponeerd: -
naam : geslacht: leeftijd: lichaamslengte : andere fysieke kenmerken:
- beroep: - woonplaats: - diversen:
. Larik Nomad . man . 39 jaar . 1,88 m. . donkerblond haar . bruine ogen . horizontaal litteken op voorhoofd . kleine verminking van linkerpink . natuurgenezer . momenteel geen (trekt tijdelijk rond in de natuur) . alleenstaand . voor meer details, zie privébestanden . achternaam gekozen op basis van zijn periodiek nomadische bestaan
221
*Larik* Met een tevreden glimlach om zijn lippen en afwezige blik in zijn ogen staart Larik voor zich uit. Heerlijk voelt hij zich. Hoewel,… heerlijk. Eigenlijk is het gevoel dat door zijn lijf trekt niet in een enkel woord uit te drukken. Zelfs niet in meerdere. Als altijd is de verstoffelijking extatisch verlopen. Een poosje geniet hij met gesloten ogen nog wat na. Als hij ze weer opent, ziet hij pal onder zijn kin, zonder dat hij zijn hoofd hoeft te buigen zijn lingam loodrecht omhoog staan. Het extatische plezier van de transformatie echoot lichamelijk nog zichtbaar na, stelt hij vast. Hoewel dit normaal is, en dus niet verwonderlijk, verdwijnt in één klap toch zijn afwezige stemming. Is zijn opstandige onderdaan, waarmee hij met gemak zijn onderkaak kan raken, niet veel te kolossaal bemeten? Hij schat de staaf vlees op zeker veertig centimeter. Ongewoon groot lijkt hem, en daarom doet hij een beroep op zijn lange termijn geheugen. Zo kort na de transformatie beschikt hij nog onbeperkt over de herinneringen van vorige stoffelijke taken in deze kosmos. Over enkele dagen verdwijnen die. Dit moet om als bewoner van Water normaal te kunnen functioneren. Het zich blijven herinneren van vorige stoffelijke ervaringen kan teveel verwarren, en zelfs vergaand verstoren. Nu weet hij nog, dat hij indertijd op Aarde als goedogende vrouw vaak mannen had opgewonden. Maar hij herinnert zich niet zulke kanjers onder aan hun buiken te hebben zien staan. Zo kolossaal hadden ze vermoedelijk niet in haar yoni gekund, en zeker niet in haar mond. Het zou hem verbazen als vrouwen op Water met die holtes wel zoveel opgewonden worst kunnen verzwelgen. Op Aarde was hij met zo'n kolos een zeldzame uitzondering geweest; mogelijk zelfs een bezienswaardigheid. Circa drie maal zo groot als de gemiddelde lengte van stijve rakkers daar was zijn lingam nu. Zou hij hiermee soms ook op Water een uitzondering zijn? Dit mag beslist niet, omdat het niet spoort met de bedoeling zijn taak onopvallend te ver222
richten. Omdat naaktheid op warme dagen heel gewoon is op deze planeet, en hij hieraan mee wil doen, zou hij met een uitzonderlijk grote lingam juist opvallen. Even overweegt hij om uit te treden en het wijgebeuren te raadplegen. Nu lijkt dat nog probleemloos te kunnen. Voor zover hij van hieruit kan zien, is er geen mens of dier in de buurt, die dat kan verstoren. Maar opeens herinnert hij zich van zijn leerfase als Kwant dat alle mannen op Water forse lingams hebben. In alle warme streken, zoals hier rondom Somar, zijn de meeste mensen voor het overgrote deel van het jaar de hele dag naakt. En omdat hij in die studieperiode grondig de omgeving van Somar heeft verkend, heeft hij ook dikwijls forse lingams gezien. Alleen in stijve staat herinnert hij er geen gezien te hebben. Best vreemd, want het bedrijven van seks gaat gewoon openlijk. Stijf zijn lingams op Water vast groter dan slap. Op Aarde is dat tenslotte ook het geval. Dus zo'n knaap als waar hij nu zicht op heeft, en waarvan hij met slechts een beetje voorover buigen de glans volledig in zijn mond kan stoppen, moet hier dus ook heel gewoon zijn. Vermoedelijk is er niets aan de hand. Toch is het vervelend dat hij het niet zeker weet. Ondanks de ergerlijke onzekerheid besluit hij niet uit te treden. Ook al ziet hij niemand, het lijkt hem te riskant. Tijdens het uittreden kan er onverwacht alsnog een bewoner van Water opdagen. En dan staat zijn lichaam vrijwel zeker een doodsoordeel en aansluitend passende opruimactie te wachten. Nog onwennig manoeuvrerend met zijn kersverse lijf staat Larik op. Niet alleen zijn lingam, maar alle andere uit zijn romp stekende lichaamsdelen zijn nog stijf en stram. Voorzichtig loopt hij wat rond om de spieren in benen en armen wat soepeler te maken. Zijn eerste dorst lest hij met het kristalheldere water van het beekje. Hierna doet hij liggend op de stoffige bosbodem wat lichamelijke oefeningen. Geleidelijk ontspannen zijn lichaamsdelen zich. Enkel zijn lingam doet niet mee aan het proces van ontspannen, en blijft gede-
223
cideerd naar de wolkeloze hemel wijzen. Daar moet hij gauw wat aan doen! Omdat hij in Kwants leerfase geen stijve lingams heeft gezien, lijkt om de een of andere rare reden een openlijke erectie op Water ongewoon. Vervelend dat hij ook dat niet zeker weet. Waarom kan seks in het openbaar dan wel? Misschien heeft hij de zedelijke gewoonten van Water toch niet goed genoeg bestudeerd. Vanwege de vervelende ervaring als vrouw op Aarde had hij op dat studieonderdeel juist erg zijn best gedaan. Waarschuwde het wijgebeuren hem soms voor een leemte in zijn kennis op dat onderdeel toen Kwant en het lijf van Larik aan het versmelten waren? Nee, dat kan het niet zijn; er werd gesproken van een foutje in zijn lichaam. Iets stoffelijks dus. Hij besluit er niet te lang bij stil te blijven staan. Beter lijkt het om zo snel mogelijk in het dagelijkse Waterse leven te integreren. Zolang hij nog over de tijdelijke, hypnotische vaardigheden beschikt en het vermogen tot geestelijk uittreden, kan hij elk foutje corrigeren. Omdat de opstandeling niet het initiatief neemt om zich te ontspannen, besluit hij dat maar ter hand te nemen. Letterlijk. Na een poosje met de mond aan de kolos zuigen en tegelijk met beide handen masseren, moet hij vanwege kramp in zijn kaakspieren met sabbelen stoppen. De vleeskolom is veel te omvangrijk om lang oraal te prikkelen. Daarom doet hij dat energiek met enkel zijn handen. Even later springen met een sierlijke verre boog meerdere druppels sperma richting bosbodem, die hij voor de lol met zijn mond probeert op te vangen. Zo te zien en voelen werkt alles in en op zijn onderbuik prima, stelt hij hijgend vast. In het samengestelde geheel van zijn geslachtsorgaan lijkt het stoffelijke foutje dus niet te zitten. Terwijl hij met beide duimen en wijsvingers stevig over zijn lingam strijkt om de laatste druppels zaad eruit te stuwen, denkt hij na over hoe tegengesteld mensen op Aarde en Water lichamelijke zelfbevrediging beoordelen. Om te beginnen merk je het aan het woordgebruik. Op Aarde noemt 224
men het meestal masturberen of aftrekken. Nogal klinisch en geforceerd, vindt hijzelf. Op Water noemt men het intiem masseren of even lekker gezellig krampen. Heel ontspannen en ludiek dus. Heel veel Aardse mannen vinden zelfbevrediging een minderwaardige manier om een orgasme te krijgen. Een echte man komt alleen maar klaar in een vrouw, is daar een populaire ongeschreven regel. Met de hand klaarkomen doe je noodgedwongen als het echt niet anders kan. Hiervoor hoor je eigenlijk je te schamen, en dus spreek je er doorgaans niet over. Waterse mannen daarentegen, vinden zelfbevrediging gewoon een erg fijne manier om een orgasme te krijgen. Of je dat hoogtepunt in een vrouw krijgt of het met je handen zelf opwekt, doet er niet toe. Je schamen voor jezelf intiem verwennen, komt in niemand op. In tegendeel. Een potje lekker gezellig krampen, doe je thuis gewoon in aanwezigheid van familie en goede vrienden. En als het uitkomt op een willekeurig openbare plek. Klaarkomen te midden van anderen is gezelliger en spannender. Nog veel spannender én lekkerder is het wanneer iemand je een handje of mondje erbij helpt. Op Aarde bevredigen alleen onbevooroordeelde mannen met lef zichzelf in aanwezigheid van anderen. Althans, wanneer ze een even vrijdenkende familie- en vriendenkring hebben. Echter, zelfs als ze zich in zo’n bevoorrechte situatie bevinden, moeten ze het noodgedwongen naar de rest van hun leefomgeving verzwijgen. Meer dan jammer natuurlijk, en strikt genomen zelfs jammerlijk. Gemiddeld hebben mannen van nature een grotere geslachtsdrift dan vrouwen en dus meer behoefte aan orgasmen. In besloten kring openlijk intiem masseren is een prima manier om op aangename wijze het libido te reguleren. Op Water wordt dat herkend en erkend, en stimuleren vrouwen mannen en jongens dikwijls om in hun aanwezigheid intiem bezig te zijn. Ze moedigen hen dan aan om bijvoorbeeld hun zaad zover mogelijk weg te schieten. Iets wat elke man en
225
jongen extra opwindt, waardoor hij zich graag aan zulke intimiteiten overgeeft. Vrouwen kijken graag toe wanneer een atletisch gebouwde man of jongen zo bezig is, omdat zijn spieren zich dan fraai spannen. Hen passief prikkelen, geeft ook rust omdat vrouwen en meisjes doorgaans minder behoefte hebben om aan die hijgsessies mee te doen. Hun enige actieve bijdrage is af en toe een handje en mondje hulp bij het schietklaar maken van een wellustige lingam. Op Aarde gingen zulke verwennerijen duizenden jaren geleden ook zo vrijelijk. Een welkom bijverschijnsel om zonder seks het libido van mannen en vrouwen ongeremd te reguleren, is dat de kans op soa’s aanzienlijk vermindert. Echter, in de loop der tijd gingen die plezierige handelingen op Aarde verloren. Met als gevolg extreem veel seksueel leed voor met name vrouwen en meisjes. Voorts woedt er al vele eeuwen een ware epidemie van allerhande geslachtsziekten, waaraan voorlopig geen eind lijkt te komen. Wat een sukkels zijn mensen op Aarde toch, want ze houden nog veel meer ellendige situaties in stand. Larik kijkt toe hoe de laatste zaadresten op de grond druppelen en zich met zandkorreltjes mengen. Wanneer zo-even bij de aanmaak van zijn voortplantingssysteem alles goed is gegaan, is zijn zaad niet levenskrachtig. In het wijgebeuren is afgesproken, dat alle levensvormen die voor speciale opdrachten via de versnelde transformatieroute worden samengesteld onvruchtbaar moeten zijn. De emotionele gebondenheid met het stoffelijke leven zou met eigen nageslacht anders te sterk kunnen worden. En dit is ongewenst. Elke speciale opdracht houdt een relatief kort verblijf op een planeet in. Maximaal een jaar of tien. Om de krimp van zijn nog deels stijve lingam te bespoedigen en van zaadvocht te ontdoen, stapt hij het koele water van het beekje in. Het stof dat door de gymnastische oefeningen op zijn lichaam terecht is gekomen, kan hij zo ook meteen wegwassen. Een poosje spettert en zwemt hij wat in het rond. 226
Als hij even later het water uitstapt en zijn lichaam inspecteert, lijkt zijn huid niet bruin genoeg om aan te kunnen tonen dat hij maandenlang in de natuur heeft geleefd. Omdat dit lange verblijf een belangrijk onderdeel is van het verhaal waarmee hij hier in de maatschappij wil integreren, besluit hij nog twee dagen op deze plek te blijven om bij te bruinen. Hij kan dan tevens wat meer wennen aan zijn stoffelijke hulsel. Langer mag niet, als hij nog gebruik wil maken van het tijdelijke vermogen om kennisleemtes uit zijn leerfase als Kwant te corrigeren. Na de waarschuwing van het wijgebeuren moet hij er rekening mee houden, dat hij die tijdelijke vaardigheden nodig heeft. Tijdens zijn tweedaagse verblijf hier wil hij er geen gebruik van maken. Misschien betreft de waarschuwing zijn onvoldoende bruine huid; dit probleempje kan hij met wat extra zon oplossen. Foutjes op een natuurlijke manier corrigeren, is altijd nuttiger dan met hulp van de speciale gave; want je leert ervan. Voldoende gebruind stapt Larik twee dagen later door een heuvelachtig landschap in de richting van Somar. Opgewekt kijkt hij om zich heen. Het bosgebied hier is erg gevarieerd en overal even fraai. Hij loopt door een dal dat is uitgesleten door het stroompje waaruit hij tijdens en na de opbouw van zijn lichaam water heeft gehaald, en volgt de oevers ervan. Rondom hem kleuren bomen en struiken de vanuit het dal omhoog rijzende hellingen in alle mogelijke groentinten. Talrijke parfums, gul door bloemen afgestaan, veraangenamen het verblijf van al het leven hier. De muzikale bijdragen van zingende vogels en zoemende insectenvleugels vervolmaken dat allemaal. Een beetje zweverig van genoegen loopt Larik ruim drie uur over ongerept en geaccidenteerd terrein. Dan bereikt hij een onverhard, stoffig landweggetje. Grillig, als een uit de hemel neergedwarreld lint, slingert het zich door het heuvellandschap. Het is het eerste teken van menselijke invloed op de natuur. Toch verstoort het door de zon matgeel verbleekte 227
lint de harmonie van het landschap niet. Eerder lijkt het of de natuur het er zelf heeft neergelegd. Als Kwant heeft hij tijdens zijn leerfase gezien, hoe evenwichtig de mensen op Water al hun handelingen op de natuur afstemmen. Bouwwerken en infrastructuur voor transport en communicatie worden als het ware pas na overleg met al het andere Waterse leven gerealiseerd. Het goed begaanbare weggetje stelt Larik in staat zijn reis sneller te vervolgen. Tijdens het lopen, herhaalt hij in gedachten het verhaal waarmee hij zichzelf in Somar gaat presenteren. Hij wil zich in de stad als natuurgenezer vestigen. Tijdens zijn tweedaagse bruinkuur in de bossen heeft hij tijd genoeg gehad om een goed in elkaar zittende levensgeschiedenis samen te stellen. Nog geen uur later blijkt hij daarmee eerder voor de dag te moeten komen, omdat twee mannen en twee vrouwen hem tegemoetkomen. Evenals hij zijn ze alle vier naakt. Tot zijn geruststelling ziet hij dat de lingam van een van de mannen een flink stuk groter is dan de zijne. Stijf moet die dus nog kolossaler zijn. Met dat lichaamsdeel van hem lijkt nu definitief alles in orde. Larik wordt door het groepje opgewekt begroet. Hij beantwoordt hun groet gelijkgestemd, waarna ze een gesprek beginnen. Van zijn leerfase als Kwant herinnert hij zich hoe gemakkelijk mensen op Water met totaal onbekenden spontaan en open een gesprek beginnen, over ieder willekeurig onderwerp. Ook hele persoonlijke. Anders dan op Aarde is hier niets dat mensen tot een onnodig afstandelijke houding beweegt. Ze vertellen hem, dat ze in Somar wonen, en op weg zijn voor een flinke wandeling door de bossen. Ook zeggen ze wie ze zijn. De mannen heten Kenf en Sert; de vrouwen Tela en Joli. Larik noemt zijn naam en vertelt wat over zijn recente, nomadische bestaan. Vier maanden heeft hij in de bossen geleefd, liegt hij, en blijft dit doen. Een periodiek verblijf van enkele maanden in de natuur acht hij nodig om zijn beroep als natuurgenezer 228
goed te kunnen vervullen. Een kluizenaarsstage, noemt hij zijn terugtrekking in de natuur altijd. Vandaag wil hij weer terug naar de bewoonde wereld. Hij heeft echter vanochtend flink pech gehad. Tijdens de oversteek van een rivier op een boomstam verloor hij zijn evenwicht, en raakte bij de hierop volgende tewaterlating al zijn bagage kwijt. Hij heeft nu helemaal niets meer. In de stad wil hij zich zo snel mogelijk weer van persoonspapieren en geld voorzien, zodat hij de belangrijkste benodigdheden kan aanschaffen. Ook vertelt hij dat hij van plan is om in Somar te gaan wonen, en hier een praktijk voor natuurgenezing wil opzetten. Hij vindt het leuk om zijn periodes van wonen en werken telkens op een andere plaats op Water te doen. Terwijl hij aan het vertellen is, merkt hij plots dat zijn toehoorders hem met gefronste voorhoofden aankijken, alsof ze verbaasd zijn. Af en toe kijken ze elkaar even aan. Waarom begrijpt hij niet, maar het maakt hem wel wat onzeker. Zijn verhaal kort hij daarom een stuk in. Zoals op Water de gewoonte is, verwacht hij dat het viertal hem onverbloemd zal zeggen wat hun voorhoofden deed fronsen. “Weet je van me opviel toen je aan het praten was?” begint Kenf. Een reactie van Larik wacht hij niet af: “En ik denk dat ik niet de enige ben. Je praat op een manier die wij niet kennen. Zonder expressieklik bedoel ik. Ik dacht dat iedereen op Water die had. Maar kennelijk is dat niet zo. Waar op Water hebben ze die klik niet? Ofwel, waar kom jij vandaan?” Larik weet meteen wat hij bedoelt. Tijdens zijn onstoffelijke leerfase viel de expressieklik hem onmiddellijk op, omdat hier iedereen die heeft. Op Aarde spreken slechts enkele volken daarmee. De Bosjesmannen in Afrika bijvoorbeeld. Eigenlijk had hij die klik gedurende zijn tweedaagse verblijf in de bossen hardop moeten oefenen. Met zijn levensverhaal, waarover hij net wat heeft verteld, had dat prima gekund. Maar gelukkig biedt het beetje dat hij over zijn leven heeft 229
geopenbaard hem een prima kans om zich uit deze vervelende situatie te redden. “Waar ze praten als ik nu doe, kan ik je niet vertellen,” antwoordt Larik lachend, ”Voor zover ik weet, wordt de expressieklik inderdaad overal gebruikt. Tijdens mijn verblijf in de bossen heb ik me die afgeleerd. Gewoon, als spelletje. Kennelijk is me dat te goed gelukt, en ben ik in de loop van de tijd eraan gewend geraakt. Het ziet er naar uit dat ik mijn best zal moeten doen om de klik weer aan te leren. Weet je dat ik het niet eens door had. Als Kenf er niet over begonnen was, had misschien pas veel later iemand het tegen me gezegd. En al die tijd had iedereen me voor een buitenwaters wezen aangezien.” Alle vier lachen ze. “Je zal er dan meteen mee moeten beginnen, want het valt echt op, hoor. Als je wil, kunnen we je helpen. Dat zal, denk ik, niet zolang hoeven te duren. Je moet dan wel met ons meewandelen,” stelt Joli voor. Larik schat haar leeftijd op een jaar of vijfentwintig. Al voor hij met het viertal in gesprek kwam, hadden zijn ogen haar uit het groepje gefilterd. Niet alleen vanwege haar expressieve gezicht en fraaie lichaam. Er zit iets ondefinieerbaar in haar dat hem meteen boeide. Het liefst zou hij op haar voorstel willen ingaan. Maar omdat hij zich snel in Somar wil vestigen, besluit hij dat niet te doen. Bovendien lijkt het hem beter om de expressieklik zelf te oefenen. Als volstrekte nieuweling op Water heeft hij die klik nooit eerder gebruikt. Dus het op de wijze aanleren als door Joli voorgesteld tijdens een enkele boswandeling zal vast niet lukken. Hij kent een manier om dat wel voor elkaar te krijgen, en nog heel snel ook. Via een vluchtige vorm van meditatie wil hij de hulp van het wijgebeuren inroepen, maar dan moet hij wel alleen zijn. “Bedankt voor je aanbod Joli. Ik zou het heel graag willen,” zegt Larik, ”Maar nu ik mijn spullen kwijt ben, wil ik eerst weer aan geld en persoonspapieren zien te komen. Officieel besta ik nu niet. Samen met het nog bij het spreken ontbre230
ken van de klik maakt me dat echt buitenwaters. En van die status wil ik zo gauw mogelijk af.” Lachend geven Joli en haar metgezellen hem gelijk. Larik neemt nog eens intens haar verschijning in zich op. Hij is ronduit verrukt over haar. Kortgeknipt zwart sluik haar bedekt haar hoofd, waarin een paar grote donkere ogen hem aankijken alsof ze hem ermee wil verzwelgen. Haar stevig ogende, appelvormige borsten en platte onderbuik, luchtig bekleed met gitzwarte krulhaartjes, wekt tintelingen op in zijn onderbuik. Ze heeft een donkerbruine huid. Veel donkerder dan de zijne of haar drie vrienden. Vermoedelijk hebben niet al te verre voorouders van haar zich pas vrij laat gemengd met andere rassen. Van zijn onstoffelijke studiefase weet hij dat op Water nog maar weinig echt blanke en donkere mensen leven. Toen lange reizen naar andere continenten hier gewoon werden, mengden alle rassen zich vanzelf en snel, waardoor grote kleurverschillen verdwenen. Wat kan een donkere rassenmix als in Joli toch mooi zijn, oordeelt hij stilletjes. Hoewel,… Slechts mooi?… Gaaf vindt hij een beter woord, maar toch weer niet. Voor een verschijning als Joli bestaat geen passend woord. In zijn onderbuik begint het opeens flink te tintelen. Omdat een openlijke erectie op Water mogelijkerwijs ongewoon is, en wellicht zelfs ongepast, zou dat onaangenaam duidelijk maken dat hij nogal voyeuristisch bezig is. Daarom kijkt hij snel naar haar metgezellen en vraagt: “Kunnen jullie mij misschien enkele tips geven, waar ik in Somar een geschikte woon- en praktijkruimte kan vinden? Zodra dat is gelukt, wil ik jullie trouwens graag komen opzoeken; als ook jullie dat willen, natuurlijk.” “Natuurlijk willen we dat. Jouw inleiding over je nomadische bestaan heeft in elk geval mij benieuwd gemaakt naar meer. Maar ik denk jullie ook,” zegt Tela, die haar vrienden ziet knikken, “Wacht, ik zal onze adressen op een papiertje schrijven. In mijn schoudertas heb ik altijd een bloknoot en balpen bij me. Als je wil, kan je een van ons al vanavond 231
bellen of opzoeken. Na acht uur, ofzo. Dan zijn we denk ik wel weer terug. We kunnen je dan eventueel helpen bij het zoeken van een woning.” “Heel graag. Hartstikke bedankt alvast.” De schrijfbenodigdheden blijken helemaal onderin haar volle schoudertas te zitten, waardoor ze alles uit moet pakken. Joli neemt daarom het schrijfklusje van haar over en krabbelt hun namen en adressen op een velletje. Met een warme glimlach en knipoog geeft ze het aan Larik, waarop hij teruglacht en knipoogt. Beide voelen ze zich tot elkaar aangetrokken, en laten dit merken. Op Water is dat heel gewoon. Zolang je niet opdringerig iemand laat merken dat je hem of haar leuk vindt, moet dat kunnen, vindt iedereen. Hoe onaangenaam anders wordt die manier van contact maken veelal op Aarde uitgelegd. Vooral door vrouwen en meisjes. Helaas gegrond. Als Larik afscheid van het kwartet neemt, gaat dit alsof ze elkaar al jaren kennen. Af en toe zwaaien ze elkaar na. Plotseling ziet hij om elk van hen geluksbollen verschijnen. In kleur en omvang verschillen ze van elkaar, maar veel is het niet. Op Aarde kan je om mensen soms ook dergelijke lichtverschijnselen zien. Alleen zitten die als een nauwsluitende folie om een lichaam gespannen, waardoor het lijkt alsof dat erin bekneld zit. Aura’s noemt men die fenomenen op Aarde. Geluksbollen op Water. Slechts weinig mensen op Aarde kunnen aura’s direct zien. Wel kunnen ze met kirlianfotografie zichtbaar gemaakt worden. Op Aarde ontkent vrijwel iedereen dat het lichtverschijnsel een link heeft met de toestand van welzijn van een persoon. Op Water is iedereen overtuigd van die link. Voorts kan iedereen hier het lichtverschijnsel wel direct zien, al is het niet voortdurend. Voor het eerst ziet Larik vanuit stoffelijk perspectief de geluksbollen. Voor het eerst ook voelt hij emotioneel wat Het Mysterie is, en ervaart hij het als het enig echt grote probleem op Water. Waarom zijn de bollen niet de hele tijd te zien? Ze lijken volstrekt naar willekeur aan en uit te gaan! 232
En waarom zijn ze niet bij iedereen even groot? Dat hun afmetingen en kleur indicaties zijn voor het welzijn van een persoon is duidelijk. Maar welke andere factoren en in welke mate deze invloed op geluksbollen hebben, weet niemand. Voor een belangrijk deel ligt dat natuurlijk aan het probleem dat ze niet de hele tijd te zien zijn. Larik vervolgt zijn weg. Om de expressieklik zo goed mogelijk aan te kunnen leren, spreekt hij alles wat hij overdenkt hardop uit. “Daarnet heb ik me (klik) nog zonder problemen uit de nesten weten te redden. Maar of me (klik) dat een volgende keer weer zal lukken, moet ik (klik) afwachten.” Het gaat behoorlijk stroef met de klik, en veel te nadrukkelijk. Nog erg onnatuurlijk klinkt alles wat hij zegt. Maar hij weet dat het straks vloeiend zal gaan, omdat hij dan hulp van het wijgebeuren heeft gekregen. Niemand zal straks meer kunnen horen dat hij de klik pas vandaag heeft geleerd. Om daarvan zeker te zijn, vervolgt hij hardop: “Ik (klik) ben namelijk bang dat ik (klik) tijdens de voorstudie meer details over het hoofd heb gezien. Het is misschien goed om vannacht even uit te treden om alle lacunes in mijn (klik) kennis op te vullen.” Het gaat nog waardeloos met die verdomde klik. Alsof het verschil kan maken, stapt hij met lange passen flink door. Hardop pratend, blijft hij de klik oefenen, en maakt geholpen door het wijgebeuren snel vorderingen. Als Larik ruim een uur later in Somar aankomt, begeeft hij zich naar het eerste bankgebouw dat hij ziet. Op de identificatieafdeling onderwerpt hij zich aan een optisch en elektronisch onderzoek van zijn netvlies en vingerafdrukken. Dit levert geen problemen op. Tevreden stelt hij vast, dat in de voorbereidingsfase van zijn Waterse taak Kwant dat allemaal naar wens heeft gedaan. De keuze voor zijn achternaam, Nomad, vindt hij prima. Op Water mag iedereen behalve een eigen voornaam ook een eigen achternaam kiezen, en deze naar wens op elk gewenst tijdstip veranderen. Van hem hoeft 233
dat echter niet. Als hij in de Kwantfase niet voor deze bij zijn levenswandel passende achternaam had gekozen, had hij het nu alsnog gedaan. De Kwantgroep heeft alle persoonlijke gegevens van Larik in centrale gegevensbanken gezet, en er tevens voor gezorgd dat hij over een banksaldo kan beschikken. Het saldo bestaat uit twee delen. Het eerste deel is het ’tegoed’ dat hij al had voor hij zich in de natuur terugtrok. Kwant heeft dit tegoed zo bijeengeschraapt dat niemand op Water meer kwijt is dan een enkele kleinste munteenheid. Het tweede deel is het totaal aan basisinkomen over de maanden die hij weg was. Iedereen boven de achttien heeft recht op een basisinkomen. Wel heeft iedereen dan de plicht om gemiddeld één dag per week maatschappijdiensten te verrichten, zoals zieken- en ouderenzorg, hulp bij het opvoeden en opleiden van kinderen, en natuurzorg. Zijn achterstand in die diensten wil hij zo gauw mogelijk in een aaneengesloten periode goedmaken. Iedereen mag maximaal een jaar lang maatschappijdiensten opsparen. Op een later tijdstip kan je die taken op een plek naar keuze uitvoeren. Water is niet opgedeeld in door grenzen van elkaar vervreemde landen zoals Aarde, maar in mondiaal met elkaar verbonden provincies zonder hinderlijke scheidslijnen. Lariks banksaldo is meer dan toereikend om een huis te huren en in te richten. Omdat gegevensbestanden op Water openbaar zijn, en bijgevolg voor iedereen toegankelijk, gaat het onderzoek snel. Binnen een uur heeft hij geld, een persoonsbewijs en infopasje waarmee hij alle bestaande gegevensbestanden in kan. Met het pasje vraagt Larik aan het stedelijk informatiecentrum, dat kortweg stadsinfocentrum wordt genoemd, om tien huizen met woon- en praktijkmogelijkheden te zoeken. Terwijl het infocentrum speurt, raadpleegt hij de elektronische privégegevensbestanden om meer over de levens van zijn nieuwe vrienden te weten te komen.
234
Over Joli wil hij alles weten. Ze blijkt achtentwintig jaar oud te zijn. Slechts een paar jaar ouder dan hij dacht. In een holistische kliniek met zowat alle geneeskundige specialismen, is zij oogarts. Evenals hijzelf, is zij dus een genezer! Is dat toeval, of in het wijgebeuren gepland? Hij kan het zich niet meer precies herinneren. De bewustzijnsvernauwing gaat wel erg snel! Larik is opgetogen dat ook Joli als genezer door het leven gaat. Dit schept een extra band naast de warme gevoelens die ze onmiskenbaar voor elkaar hebben. Straks als ze thuiskomt, zal haar huisterminal vermelden dat hij persoonlijke gegevens over haar heeft ingewonnen. Elk speurwerk in de privégegevensbestanden van iemand wordt door het informatiesysteem aan de desbetreffende persoon doorgegeven, met vermelding wie de speurder is. Zodra Joli weet dat hij onbegrensd nieuwsgierig bezig is geweest over haar leven, zal ze vast alles over hem gaan opvragen. Het stadsinfocentrum levert hem, conform zijn opdracht, tien adressen met woon- en praktijkmogelijkheden. De rest van de dag loopt hij ze alle af. Aan het begin van de avond moet hij teleurgesteld vaststellen dat zijn tocht langs de huizen vergeefs was. De meeste hebben geen geschikte praktijkruimte, en in de huizen die dat wel hebben, vindt hij het woongedeelte niet leuk. Eveneens vergeefs na de huizentocht is zijn gang langs Joli’s woning. Ze is niet thuis. Kenf, Tela en Sert belt hij, maar ook zij zijn er nog niet. Omdat het ernaar uit ziet dat vandaag niemand hem verder kan helpen, en het ook te laat ervoor wordt, besluit hij op zoek te gaan naar een hotel. Maar eerst wil hij wat eten. Vlak bij de woning van Joli vindt hij een knus restaurantje. Gezeten op een zitdoekje, het enige stuk textiel dat hij vandaag heeft gekocht, neemt hij de menulijst door. Als hij een keuze heeft gemaakt en een ober wil wenken, hoort hij een bekend klinkende stem achter zich:
235
“Zo, kluizenaar, of moet ik je nomade noemen. Hoe weet je dat dit mijn stameethuisje is? Dat heb je niet uit mijn privébestanden kunnen halen.” Larik draait zich verrast om, en ziet een spiernaakte, jonge vrouw. Door de gedimde verlichting in het restaurant oogt haar donkere huid als gemaakt van chocolade. “Joli!” stoot hij uit, en staat op. Enkele seconden kijken ze elkaar aan. Beide wachten af wie er wat gaat zeggen. Larik schraapt zijn keel en vraagt: “Maar, wat bedoel je met jouw stameethuisje, en dat het niet in jouw privébestanden staat?” “Wel, ik eet hier dikwijls. Alleen, of met vrienden. Daarom noem ik dit mijn stameethuisje. Verder weet ik dat jij via de privébestanden mijn persoontje hebt bestudeerd. Van binnen en van buiten kan je wel zeggen. Toen ik een uurtje geleden thuiskwam, meldde mijn huisterminal me dat. Jouw intensieve gesnuffel maakte mij natuurlijk ook nieuwsgierig, en dus ben ik alles over jou nagegaan. Als de bestanden juist zijn, weten dus al een heleboel van elkaar.” Ze kijkt hem schalks aan, en vervolgt: “Meer dan genoeg hoop ik om voor een hapje bij jou aan tafel aan te schuiven. Mag dat? Ik wil graag weten waarom je over mij in de bestanden hebt geneusd, en hoe je mijn stameethuisje hebt weten te vinden. Dit staat, voor zover ik weet, in geen enkel computerbestand.” “Natuurlijk, vanzelfsprekend,” en terwijl hij weer gaat zitten, vervolgt hij: “Dat ik in dit restaurant verzeild ben geraakt, is puur toeval. Ik heb inderdaad persoonlijke gegevens over jou verzameld, omdat ...” Voor hij kan bekennen waarom hij zo nieuwsgierig is, ziet hij dat Joli licht strompelt als ze naar de stoel tegenover hem loopt. “Hé, wat heb jij? Ben je soms gevallen?” “Ja. We waren in het bos op een dol moment haasje over aan het springen. Ik probeerde dat telkens zo hoog mogelijk. En dat was één keer een beetje te hoog. Ik schoot toen finaal 236
over iemand heen... Wie dat was, weet ik trouwens niet meer. Maar dat doet er ook niet toe... In elk geval, ik maakte een soort pirouette in de lucht, en landde keihard met mijn kont op de grond. Kijk en voel maar. De rechterhelft is nog steeds flink gezwollen en behoorlijk pijnlijk. Gelukkig heb ik geen schaafwond opgelopen.” Ze loopt naar Larik en draait haar billen naar hem toe. In het schaarse licht lijken ze zwart, waardoor de zwelling moeilijk te zien was. Daarom probeert Larik die met zijn handen op de tast te vinden. Joli praat intussen verder. “Je begrijpt wel, dat de terugweg behoorlijk moeizaam was. Kenf en Sert hebben me om beurten grote stukken op hun rug gedragen. Heel lief van ze. Maar we hadden geluk. Halverwege de terugweg naar Somar kwam iemand met een elektro-busje ons achterop, en gaf ons een lift. Dit scheelde zeker een uur of twee lopen.” Larik heeft intussen de beurse plek gevonden, omdat Joli dan even pijnlijk zucht. Hij betast de zwelling voorzichtig, en vraagt: “Zal ik met mijn hand de pijn en zwelling wegnemen? Ik denk dat ik dat in een kwartiertje kan klaren. Voor mij is dat na maanden weer een goede oefening.” “Oké. Ik ben dus je eerste patiënt na al die tijd?” “Inderdaad ja,” en hij legt voorzichtig beide handen op de pijnlijke bilhelft. Maar Joli loopt van hem weg, en terwijl ze heel behoedzaam gaat zitten, zegt ze: “Laten we die behandeling straks na het eten bij mij thuis doen. Dan hebben we alle tijd, want nu wil ik eten. Ik heb enorme honger.” “Prima, doen we.” Haar voorstel komt op het goede moment. Het betasten van haar billen heeft hem behoorlijk opgewonden. Hij baalt daar enorm van, en hoopt dat ze het niet heeft gemerkt. De erectie zou ze als een verkeerde intentie van zijn kant kunnen uitleggen, en dit is absoluut niet het geval. Hij wilde haar alleen maar helpen. Deze zinnelijke reactie kan hij bij een fraaie 237
meid als Joli echt niet vermijden. Omdat ze niets zegt, neemt hij aan dat ze het niet heeft gezien, en prijst zich gelukkig daarmee. Ongenadig hard drukt zijn stijve lingam tegen de onderkant van de tafel. Ongezien moffelt hij het gevaarte tussen zijn dijen, en klemt het daar vast. Het risico is te groot dat anders, of de tafel omhoog gaat, of bij een onhandige beweging de kolos een flink deel boven de tafelrand uitschiet. Hij weet nu zeker dat een stijve lingam op Water iets ongewoons is. Na zijn aankomst in Somar heeft hij tijdens het zoeken naar een woning wel veel naakte mannen gezien, maar niet één met een erectie. Zo langzamerhand vindt hij dat ronduit belachelijk, omdat andere intieme lichamelijkheden vrijelijk en open gaan. Zo heeft hij verliefde paren naast hand in hand ook lingam in hand zien lopen. Verder heeft hij op afgelegen plekjes in parken mensen zien vrijen. Van zijn studiefase herinnert hij zich, dat als hier twee mensen elkaar aardig vinden, en zin in seks hebben, dit genoeg is om tot een zalig onderonsje over te gaan. Vannacht tijdens zijn voorgenomen uittreding, moet hij zich maar eens goed in die onverklaarbare tegenstrijdigheden verdiepen. Tot zijn opluchting duurt de ongewenste revolte niet lang. Tussen het eten door vertellen hij en Joli elkaar over allerlei gebeurtenissen in hun leven. Omdat hij nog geen woonruimte heeft gevonden en evenmin een hotel geregeld, nodigt Joli hem uit om bij haar te komen slapen. Uiteraard naast haar in bed. Dit is groot genoeg voor twee, zegt ze, en voegt eraan toe dat ze dolgraag met hem wil rampetampen. Larik zegt meteen dat ook hij dat graag wil. Na het eten lopen ze hand in hand naar de woning van Joli. Omdat door de pijn het lopen haar moeite kost, gaat dat zwijgend. Hierdoor hoeft Larik zich niet te concentreren op een gesprek, en kan hij met een snelle meditatie een beroep doen op zijn speciale, hypnotische gave. Hij richt die op een deel van hemzelf, en elimineert tijdelijk het vermogen van de zwellichaampjes in zijn lingam om bloed op te nemen. Dit 238
werkt, want als op een zeker moment Joli zijn hand loslaat om zijn lingam beet te pakken, blijft die gedurende de rest van de wandeling tot zijn opluchting slap. Om het stof van hun huid te wassen, nemen ze eerst samen een douche. In Joli's ruime douchecel met veel douchekoppen gaat dat gepaard met veel stoeien en lachen. Op Water is douchen een sociale bezigheid. Je doet dat vaak samen met gezin, familieleden, of vrienden, en dit maakt een ruim bemeten doucheruimte noodzakelijk. Iedereen op Water investeert graag in alles wat sociale contacten bevordert. Tijdens het stoeien, kijkt Larik af en toe naar beneden. Zijn lingam bungelt nog steeds. Het opnamevermogen van de zwellichaampjes heeft hij kennelijk te goed uitgeschakeld. Anders dan op weg naar haar huis heeft hij daar nu de pest over in. Het lijkt wel of het nooit goed gaat komen met dat ding. Stilletjes hoopt hij dat Joli het niet op zal vatten als hij nu doet, want het lijkt wel of de aanrakingen met haar lichaam hem niets doen. Van binnen is hij echter enorm opgewonden; alleen is dat aan de buitenkant niet te zien. Zelfs langdurig zoenen, waarbij hun tongen elkaar rusteloos aftasten en ze hun lichamen stevig tegen elkaar aandrukken, zorgen niet voor een opstand onder zijn navel. Maar wie weet, is haar bips te pijnlijk voor het bedrijven van seks, spreekt hij zichzelf hoop in, en is zij niet opgewonden. Uit niets blijkt ook dat zij dat wel is. Maar net als hij zich over die mogelijkheid opgelucht begint te voelen, blijkt het ijdele hoop. Nadat zij op een zeker moment de doucheknoppen heeft dichtgedraaid, en ze elkaar afdrogen, pakt ze het object van zijn ergernis beet, en fluistert het met een veelbetekenende glimlach toe: “Als jouw baasje me straks voor de pijnlijke plek op mijn billen heeft behandeld, zal ik je in me zuigen. Even geduld nog graag.” Een orale massage is kennelijk haar plan. Iets anders kan hij van haar woorden niet maken. Onder normale omstandigheden lijkt dat hem best wel fijn. Hoewel hij zich niet kan her239
inneren, dat iemand dat ooit eerder bij hem heeft gedaan; behalve de afgelopen dagen hij bij zichzelf, lijkt het toch geen nieuwe ervaring. Misschien is hem dat al eens overkomen in een vorig leven. Als er zoiets bestaat althans. Misschien heeft hij het dan wel als vrouw gedaan. Even voelt hij zich verward. Omdat hij door een of andere mistige reden zich maar weinig herinnert van zijn leven vóór zijn laatste kluizenaarsstage in de bossen, kan hij zich ook geen seksuele ervaringen meer herinneren. Toch lijkt hij de verrukkelijke gevoelens die met seks samengaan te kennen. Alleen anders, al weet hij niet precies hoe. Hij begrijpt niet goed wat er op dit moment in hem omgaat. Even komt de gedachte in hem op dat hij pas op Water is aangekomen. Wat een absurde opwelling! Snel vergeten maar! Larik probeert aan iets anders te denken. Zou Joli het echt leuk vinden om aan zijn lingam te zuigen? Kon die kolos wel haar mond in? Toen hij er de afgelopen dagen meermaals zelf aan zoog, ging dat maar net, en kreeg hij na een poosje behoorlijk kramp in zijn kaakspieren. En zijn mond is absoluut groter dan de hare. Zou ze het misschien uit medelijden doen, omdat zijn lingam niet stijf wordt? Deze mogelijkheid bevalt hem niet. Er rijst tegenzin in hem op als Joli, nadat ze zijn lingam heeft gezoend en gelikt, het gevaarte in haar mond neemt. Nu pas ziet hij dat de kolos er zo’n beetje ingepropt moet worden. Ondanks een drukkende lading schuldgevoelens zwijmelt hij van genot. Maar enige rek heeft dat niet tot gevolg. Wellicht is dit ook beter. Het oprekken van haar mond zou weleens zo groot kunnen zijn dat haar mondhoeken erdoor uitscheuren. Nee, dat kan hij haar niet aandoen. Hij moet er alles aan doen om verdergaande mondhulp te vermijden. Dus stelt hij haar voor om nog eventjes met seks te wachten. Hij wil eerst de pijnlijke plek op haar bil behandelen omdat het haar plezier kan vergallen, pleit hij, en bovendien heeft ze dat tijdens het douchen zelf ook voorgesteld. Joli is het gelukkig met hem eens. 240
Een poosje later in de slaapkamer hoeft hij zich over het weifelende gedrag van zijn lingam geen zorgen meer te maken. Terwijl hij de pijnlijke plek op Joli's billen behandelt, komt het erectievermogen terug. Met verve strekt de kolos zich in korte tijd helemaal uit. Hij vindt dat zijn lingam zich hiermee volledig heeft gerehabiliteerd. Joli merkt niets van dat eerherstel, omdat ze ontspannen op haar buik op bed ligt, en hij ernaast met zijn knieën op de vloer. Met gesloten ogen geniet ze zichtbaar van de behandeling. Larik voelt hoe met het slinken van de zwelling de pijn langzaam maar zeker uit de gekwetste bilhelft wegtrekt. Als ze op een zeker moment haar bovenlichaam opheft en met een hand over haar zitvlak strijkt, merkt ze dat pijn en zwelling volledig zijn verdwenen. Ze draait zich om, spreidt meteen haar benen en zegt: “Kom, ik ben dank zij jouw behandeling behoorlijk opgewonden geraakt, en wil nu graag je pik in me zuigen.” Larik kijkt haar glimlachend aan en zegt: “Ik vind het heel lief dat jij me met jouw mond wil helpen. Maar dat hoeft niet meer.” Terwijl zijn glimlach overgaat in trots glunderen, staat hij op, stelt zich voor haar op, en vervolgt: “Kijk maar, hij is nu hartstikke stijf.” Larik verwacht een blij gezicht tegenover zich te zien. Maar er gebeurt iets totaal anders. Joli slaakt een luide kreet van angst, en komt vanuit haar half liggende, wijdbeense houding overeind. Ze drukt zich met gesloten benen en opgetrokken knieën met de rug tegen de muur. Haar donkerbruine gezicht kleurt asgrauw. “Oh, nee! Wat is dat daar? Hoe kan dat?” stamelt ze. Met wijd opengesperde ogen staart ze naar het kolossale orgaan waarop Larik na lang vertwijfeld wachten zichtbaar trots is. Maar die trots is in één klap helemaal weg. Hakkelend zoekt hij naar een antwoord op haar onmiskenbaar door angst ingegeven vragen. Hij is verbijsterd en begrijpt er helemaal niets meer van. 241
“Wel,.. uh... Daarstraks was ik,… wat nerveus, en bleef hij bungelen. Maar nu staat hij eindelijk overeind.” Even denkt Larik dat het enorme formaat van zijn lingam haar angstig maakt. Pas als ze met vragen doorgaat, beseft hij dat niet het formaat, maar het stijf zijn de oorzaak van haar angst is. Terwijl ze ernaar wijst, vraagt ze huilend en sidderend: “Wat is dat voor een ding? Hoe kan dat nou? Wat gebeurt hier eigenlijk? Wie ben jij? Heb ik een nachtmerrie? Ben jij soms toch buitenwaters?” Larik wordt zich bewust van de ernst van de situatie. Snel maakt hij gebruik van zijn hypnotische vermogen, en brengt Joli in een diepe slaap. Haar verkrampte lichaam ontspant zich, en in haar gezicht komt de donkerbruine kleur weer terug. Voorzichtig legt hij haar languit op bed en gaat zelf op de rand zitten om te mediteren. De kennis over zijn speciale opdracht op Water komt terug in zijn herinnering, evenals de speciale taak die hij op Aarde heeft uitgevoerd. Een megamisser als deze plotse angst van Joli had hij min of meer verwacht. De kleinere missers van vanochtend kondigden al aan dat er zoiets ging komen. Uit die kleinere kon hij zich nog makkelijk redden, maar het corrigeren van deze moet hij heel anders aanpakken. Het is duidelijk, dat hij nog iets moet leren dat van belang is om met zijn taak door te kunnen gaan. Toch is deze megamisser minder ernstig dan indertijd op Aarde. Toen moest hij, of beter zij, een kamer vol mensen in slaap brengen, en vervolgens de ontkledingscène uit hun geheugen wissen. Dit was een nogal ingewikkelde en langdurige bezigheid. Het wissen van een misser in slechts één persoon is stukken makkelijker. Overigens blijft elke gehypnotiseerde persoon zich altijd iets van het gebeurde herinneren. In Joli’s geval is dat geen probleem. Zij zal zich het gebeurde als een nare droom herinneren. Op Aarde kwamen de preutse zedelijkheidsnormen de megamisser te hulp. Nadat ze zich had aangekleed, en hierna iedereen uit de hypnose gehaald, legden alle aanwezigen het 242
feit dat ze haar naakt hadden gezien voor zichzelf uit als een wereldvreemde gedachte. In verlegenheid gebracht dat zulke rare bedenksels zomaar op kunnen komen, sprak niemand er over. De vrouwen verzoenden zich ermee dat ze een jaloerse gedachte hadden gekregen. De mannen verstopten de als opwindend ervaren gedachte in hun overvolle geheugenvakje ‘erotische fantasieën’. De megamisser op Water maakt Larik duidelijk, dat de geslachtsorganen van de mensen hier belangrijk anders werken dan op Aarde. Dat is dus het foutje waarop het kristallen gefluister probeerde hem te attenderen, toen Kwant als geestelijk bestanddeel met het lichaam van Larik samensmolt. Hoe die organen dan wel werken, weet hij alleen nog niet. Het is dus hard nodig om weer contact op te nemen met het wijgebeuren. Omdat hij dat voor vannacht toch al van plan was, besluit hij het meteen te doen. Larik gaat naast Joli languit op bed liggen. Met een wervelende kwantumdans weekt Kwant zich los van het lichaam van Larik. Het wijgebeuren maakt snel contact met hem en begint meteen de hiaten in zijn kennis op te vullen. Terwijl dit gebeurt, tunnelt hij dwars door Water en alle levensvormen erop heen. Behalve meer erover weten, wil hij de kennis waarmee de hiaten worden opgevuld ook zien, en aldus min of meer ervaren. Als Kwant naar Larik en Joli teruggaat, weet hij precies wat hij in Lariks lichaam moet veranderen. Vergeleken met de Aardse manier van seks bedrijven is de Waterse een ware zegen voor vrouwen. Bij alle zoogdieren, dus ook bij mensen, wordt het mannelijke geslachtsdeel nooit stijf, en kan dus niet overeind staan. Het enige dat een beetje verstijft, is de urinebuis zodra de zwellichaampjes die eromheen liggen zich met bloed vullen. De geringe verstijving dient het transport van sperma te optimaliseren. Op dit punt is er geen verschil met de functie van het verstijven van een Aardse lingam. Alleen moet daar de lingam in z’n geheel stijf zijn om een yoni in te kunnen komen.
243
Op Water gaat dat totaal anders. Hier kan een lingam pas de onderbuik van een vrouw in als zij seksueel opgewonden is, en het dus echt wil. De yoniwand begint dan ritmisch peristaltische bewegingen te maken. Vergelijkbaar met de slokdarm bij voedselinname. Een lingam wordt dus als het ware naar binnen geslikt. Daarom zegt een Waterse vrouw als ze in een dolle bui zin heeft in seks: ‘mijn kut heeft honger, of: ‘ik heb trek in pik’. Bij seks komt echter niet enkel de yoniwand in actie. Eenmaal opgewonden en deels in de yoni, gaat de huid van de lingam vergelijkbare bewegingen maken. Dit gebeurt pas als de man seksueel opgewonden is. Om in het lingamweefsel die extra bewegingsfunctie onder te kunnen brengen, is een lingam op Water met gemiddeld dertig centimeter flink groter dan op Aarde. En om in opgewonden toestand, en hierdoor iets gezwollen, die vleesmassa in te kunnen slikken, is ook een yoni ruimer bemeten. Op Water kan seks dus pas als beide partners het willen. Seks met geweld is uitgesloten. Anale seks kan niet. Homoseksuele mannen op Water kunnen elkaar alleen met de hand of mond bevredigen. Door orale seks vaak te bedrijven, rekt een mond mettertijd ver genoeg op om elk formaat lingam te kunnen omvatten. Vrouwen en mannen die dat vaak doen, zijn te herkennen aan vrij brede monden. Kwant corrigeert, wederom onnavolgbaar snel, de functies in Lariks lingam. Hiervoor hoeft hij geen extra materiaal uit de omgeving aan te voeren. In het onjuist geconstrueerde lid van Larik zit alles wat hij nodig heeft om een correcte te bouwen. Het is gewoon een kwestie van de atomen en moleculen in het weefsel wat anders organiseren. Eenmaal klaar, versmelt Kwant weer als geestelijk bestanddeel met het lichaam van Larik. Als Larik nog even nagenietend van de wederom extatisch verlopen transformatie overeind gaat zitten, ziet hij dat zijn lingam ditmaal niet stijf staat. Hij is tevreden. Zijn hele lijf zit nu in elkaar zoals het moet. Omdat hij zich snel om Joli wil bekommeren, breekt hij het nagenieten abrupt af. Eerst 244
wist hij in haar geheugen de onaangename confrontatie met een stijve lingam als werkelijke ervaring, en maakt er een nachtmerrie van. De diepe hypnotische slaap verandert hij in een gewone. Hierna gaat hijzelf slapen. De volgende ochtend wordt Larik gewekt door het gefluit van vogels die buiten de nieuwe dag verwelkomen. Met enige moeite opent hij zijn ogen. Wat versluierd door restanten slaap ziet hij pal boven zich Joli's gezicht. “Zo slaapkop. Eindelijk wakker. Ik probeer jou al zeker een half uur wakker te kijken.” Ze geeft hem een zoen en gaat wijdbeens op zijn dijen zitten. Met een ernstig gezicht pakt ze zijn lingam beet, en rolt die van de ene hand in de andere. “Weet je, ik heb zo bizar over jouw pik gedroomd. Hoewel, bizar,… eigenlijk was het meer een nachtmerrie.” “Vertel eens,” moedigt Larik aan, ”Hoe kan zoiets vriendelijks als een pik een monster worden, want dat moet die dan geweest zijn.” “Klopt, ja. Nu bungelt hij weer lief, maar in mijn droom was hij monstrueus. Heel groot, en zo stijf als een uh,… als een stok ofzo. Oh ja, en hij was ook nog enorm opgezwollen. Geen stok dus, maar meer een boomstam.” Ze richt de bungelaar op, en rekt deze een stukje uit om aan te geven hoe het gedrocht er ongeveer uit moet hebben gezien. “Het leek allemaal heel echt, omdat het meteen volgde op jouw behandeling van mijn bil. Want toen de pijn weg was, en ik jou voorstelde om deze schat in me te zuigen, stond hij ongeveer zo, loodrecht omhoog, als een heipaal. Ja, een heipaal vind ik een beter woord dan boomstam. Hij leek wel twee keer zo groot als nu. Nou nee, ik overdrijf. Een beetje minder dan, maar zeker wel een halve meter. Afschuwelijk! Vooral het idee dat je dat gevaarte in me wilde rammen. Zo ongeveer ervoer ik jouw intentie in elk geval. Dat had natuurlijk nooit gekund. Een halve meter gezwollen loeiharde pik in mijn kut. Ik moet er niet aan denken. Mijn kut was dan 245
vast opengescheurd. Heel eng was ook dat jij het allemaal heel gewoon vond, en zelfs erg trots op de stijve engerd leek te zijn.” Larik kijkt haar zo schuldig mogelijk aan, en zegt: “Dus niet dat ding, maar ik was het monster!” “Nee, natuurlijk niet. Je trekt het je toch niet echt aan, hè? Het was maar een nachtmerrie.” “Ja, maar die heb ik je min of meer bezorgd. Het is heel gewoon dat je tijdens een manuele behandeling een beetje rozig wordt en in slaap valt. Zeker als je ook een vermoeiende dag achter de rug hebt gehad, zoals jij gisteren. Je moet goed moe zijn geweest, want je viel vrij snel in slaap.” “Wat gek. Ik herinner me niet dat ik zo moe was. Het tegenovergestelde eerder, want ik had ontzettend veel zin om met je te neuken.” “Toch viel je op een gegeven moment in slaap. Weet je, het is natuurlijk prima dat ik de zwelling en de pijn weg heb kunnen nemen. En de slaap die ik bij de behandeling heb opgewekt, is ongetwijfeld ook goed voor je geweest. Maar ik vind het rot dat ik kennelijk ook een nachtmerrie in je hebt opgewekt. Sorry!” “Kom nou. Doe niet zo mal. Ik vind het helemaal niet erg. Ik heb trouwens wel engere nachtmerries gehad. Een paar keer heb ik gedroomd dat mijn geluksbol totaal verschrompelde. Ik kreukelde toen helemaal in elkaar, als een propje papier. Mijn lijf kon zo de prullenbak in. Nou, dat is pas echt griezelig, hoor. Dat kan ik je verzekeren.” “Ik weet het. Zulk soort nachtmerries heb ik ook soms. Veel mensen hebben die. Ongetwijfeld omdat we Het Mysterie maar niet kunnen oplossen…” “Ho, stoppen jij! Over Het Mysterie kunnen we nog vaak genoeg praten. Maar mijn kut heeft reuzehonger, en wil dus graag die lekkere pik van je opvreten. Dat had gisteren al gekund en moet nu dus alsnog gebeuren. Meteen als het kan. Althans als jouw pik even graag door mijn kut opgepeuzeld wil worden.” “Nou, reken maar,” zegt Larik enthousiast. 246
“Zal ik bovenop je blijven zitten? Ik voel me erg sterk en energiek, en zo vol zuigkracht dat ik mijn benen niet hoef te sluiten.” “Goed. Dan kan ik met je tieten spelen. Mijn ogen kennen die twee al erg goed, maar mijn handen nog niet.” Joli giechelt, buigt zich voorover en perst zijn gezicht tussen het duo. “En je mond dan? Kan er voor die twee soms geen kusje af, als je meent wat je zegt?” “Ja hoor.” Larik begint ze voorzichtig te zoenen. Vervolgens zet hij zijn tanden erin. Luid smakkend bijt hij overal waar hij kan. Telkens als hij bij een tepel komt, zuigt hij er hard aan. Joli kreunt dan, en sluit haar ogen. Na een poosje zegt ze met gesmoorde stem: “Zeg, je laat er toch nog wel wat vlees aan zitten hè. Als ik het goed begrepen heb, willen jouw handen ook nog wat voelen.” Larik grinnikt, en mompelt met volle mond: “Ja zeker... Hoewel... Het is wel erg lekker!” “Nou, dan spaar ik ze wel voor je handen. Je mag trouwens niet met volle mond praten.” Joli gaat weer overeind zitten. “Kom! Ik wil nu jouw pik opvreten.” Ze pakt zijn lingam en brengt die naar de ingang van haar yoni. Als ze de glans er een eindje in heeft geduwd, zorgen de ritmische bewegingen van de yoniwand en snel volgende bewegingen van de lingamhuid voor een volledige en snelle koppeling. Hun heupen nemen de ritmische bewegingen van yoni en lingam over. Door elkaar toe te fluisteren wat ze het lekkerst vinden, bezorgen ze elkaar meerdere orgasmen in de vele minuten die volgen. Omdat hij zijn lange termijn geheugen nog niet helemaal kwijt is, kan Larik gedurende die minuten een vergelijk maken met zijn seksuele ervaringen op Aarde. Hier op Water ervaart hij seks veel intenser, en duurt het orgasme langer. Het komt zelfs aardig in de buurt van het
247
transformatiegenot van geestelijke eenheid naar stoffelijk leven, en vice versa. Later op de dag stelt Joli hem voor om voorlopig bij haar in te trekken. Behalve heerlijk met elkaar knuffelen en lekker experimenteren met elkaars lichamen, kan hij dan op zijn gemak naar een woning zoeken. Die hoeft volgens haar misschien niet eens geschikt te zijn voor een praktijk. Binnenkort komt er in de kliniek waar ze werkt een vacature voor natuurgenezer. Gezien zijn ervaring die ze gisteren via haar huisterminal is nagegaan, denkt ze dat hij een goede kans maakt. Eigenlijk is ze er al nagenoeg zeker van dat hij wordt aangenomen. De persoon die gaat vertrekken, lijkt qua karakter best veel op hem. De gebruikelijke stemprocedure voor het in dienst nemen van een nieuwe collega gaat volgens haar dus vast geen problemen geven. Zij heeft hem in elk geval al gekozen. Alle andere wil ze verleiden om met haar keuze in te stemmen; met intieme massages. Het laatste is voor haar een makkie. Van de meeste collega's, mannen en vrouwen, weet ze uit ervaring allang wat ze lekker vinden. En omdat ze de massages die zij haar dan geven ook altijd lekker vindt, kijkt ze ernaar uit om met verleiden te beginnen.
248
*Joli en ik* Joli ploft met een diepe zucht op de zitbank. “Zeg Larik, heb jij enig idee hoeveel mensen wij in de afgelopen jaren op onze speurtochten naar jouw verleden hebben gesproken, en op hoeveel plaatsen we zijn geweest?” vraagt ze mat. Haar koffer die ze zelf naar binnen droeg, had ze kort voor haar eigen vrije val op de woonkamervloer neergekwakt. We komen net thuis van een korte queeste naar mijn afkomst. De reis is lang, warm en vermoeiend geweest. “Ik weet het niet. De tel ben ik allang kwijt, en echt interesseren doet het me eigenlijk ook niet meer,” antwoord ik, en zucht met haar mee. Ik zet mijn koffer naast de hare, en ga languit op de grond liggen. De bank is voor mij een paar stappen te ver weg, en enige puf om me met zoiets banaals als de rekenkunde bezig te houden, heb ik helemaal niet. Op deze tocht zijn we enkele adressen langsgegaan in de stad Temnalan, een van mijn vroegere woonplaatsen. Veel heeft dat niet opgeleverd. Feitelijk niets. Zowel mijn eigen herinnering als die van mensen die we hebben gesproken, leverden slechts vage beeldfragmenten op van mijn vroegere leven. Vreemd is weer, dat we ook ditmaal niet de personen konden vinden die mij beter gekend moeten hebben. Daarom noemen we onze vergeefse speurtochten naar mijn onnaspeurbaar lijkende verleden ons minimysterie. Soms vraag ik me hardop af, of ik voor mijn komst naar Somar wel bestond. Joli spreekt dat telkens fel tegen. “Ben je soms toch het buitenwaterse wezen, dat je op onze ontmoetingsdag suggereerde, en ik na jouw pijnbehandeling even dacht?” schertst ze dan. Een zotte gedachte, waar we telkens weer om moeten lachen. Toch zijn er vaak genoeg momenten dat ik niet zeker ben van de zotheid daarvan.
249
Joli en ik wonen alweer ruim vijf jaar samen. Direct na mijn indiensttreding als haar collega bij de holistische kliniek besloten we het aanvankelijk voorlopige karakter van ons samenwonen voor onbepaalde tijd te verlengen. Dit was nog geen week na onze eerste ontmoeting. Ongebruikelijk snel dus. We kennen maar weinig mensen die zo snel na de eerste kennismaking aan zoiets risicovol als langdurig samenwonen zijn begonnen. Een woning dagelijks delen en beide aan je trekken komen, is erg moeilijk. Vele malen moeilijker dan bijvoorbeeld af en toe een tijdje hokken in elkaars woning, wat vaak alleen maar wordt ingegeven voor het bedrijven van seks. Geen al te stevige basis om langere tijd samen te zijn. Bovendien kan je een seksuele relatie op elk gewenst moment met meer mensen aangaan, en in een reeks latrelaties onderbrengen. Veel mensen doen dat zo. Maar met één of meer partners voor langere tijd onder hetzelfde dak wonen, is heel wat anders. Iedereen op Water, van jong tot oud, weet dat. Misschien is onbewust ons minimysterie de prikkel achter die ongebruikelijk spoedige beslissing. Vanaf zo’n beetje de eerste dag van ons samenzijn was Joli gebiologeerd door mijn onnaspeurbaar lijkende komaf. Hierover is zo weinig terug te vinden, dat het inderdaad wel lijkt of ik me pas op Water heb gevestigd. Vergeleken met Het Mysterie is het zoek zijn van mijn afkomst natuurlijk maar een klein mysterie. Er zijn meer mensen die geen familie meer hebben. Wij kennen er enkele. Ook hen kost het veel moeite om verloren gegane herinneringen en mensen die je erbij kunnen helpen terug te vinden. Echter, in mijn geval vinden we slechts heel erg weinig terug. Vrijwel niets eigenlijk. Alleen uit de gegevens in de verschillende stadsinfocentra blijkt dat ik mijn leeftijd lang heb bestaan. Omdat elke zoekvakantie telkens weer op een teleurstelling uitliep, kreeg ik er al na een paar keer genoeg van. Maar Joli liet zich er nooit door ontmoedigen. Onvermoeibaar en gedreven, neemt zij telkens weer het initiatief om voor de zoveelste keer in en rondom mijn vroegere woonplaatsen te gaan speuren. 250
Er is trouwens iets dat ons minimysterie nog geheimzinniger maakt: de drijfveer van mijn tijdelijke terugtrekkingen in de natuur. De gegevensbanken van stadsinfocentra melden niets over mijn motieven voor de kluizenaarsstages. Ik kan op dat punt uitsluitend afgaan op mijn geheugen, en dit lijkt wel gatenkaas. Zelfs met hypnose is het niet gelukt de leemtes in mijn herinnering op te vullen. Het weinige dat ik weet, is dat steeds iets onbedwingbaars mij af en toe richting natuur beweegt. Ik verklaar die drang naar mezelf en anderen als noodzakelijk voor mijn beroep. Maar ik zeg dat eigenlijk alleen maar om er een verklaring voor te hebben. Iets volslagen anders drijft mij tot de pendel tussen natuur en maatschappij. Ik voel dat gewoon. Alleen heb ik geen idee wat het kan zijn. Vanaf mijn twintigste heb ik me vier keer voor een kluizenaarsstage teruggetrokken. Telkens om de vier tot vijf jaar, voor een periode van drie à vier maanden. Wat ik ook weet, is dat na elk vertrek uit de bewoonde wereld ik al mijn bezittingen weggaf aan minder bedeelde mensen; op het beetje wat ik meenam na. Na terugkomst in de bewoonde wereld, wat altijd op een andere plek op Water was, voelde ik me telkens herboren. Vrijwel letterlijk; klaar om aan een totaal nieuwe episode van mijn leven te beginnen. Na de laatste terugkeer was het splinternieuw zijn van mijn huidige portie leven wel heel erg duidelijk. Nooit eerder heb ik zolang achtereen met een ander samengewoond. Joli trouwens ook niet. In de periode hiervoor woonde ze krap twee jaar met Tela samen. Allebei vonden ze dat eigenlijk al te lang. Maar gelukkig had het hun vriendschap niet geschaad. Ook hun seksuele relatie heeft er niet onder geleden. Het bedrijven van seks brengt hen af en toe voor meerdere dagen weer onder één dak. Als dat bij ons thuis is, doe ik vaak met ze mee. Joli vindt het altijd prachtig om toe te kijken wanneer ik met Tela neuk, Tela ervaart hetzelfde kijkplezier als ik het met Joli doe, en ik op mijn beurt geniet in dezelfde mate als zij samen lekker aan het gummen
251
zijn. Degene die toeschouwt, verwent dan altijd zichzelf naar een climax. Hoe klein ons minimysterie ook is, het houdt ons behoorlijk doende. De laatste tijd meer dan ooit, want sinds mijn laatste kluizenaarsstage zijn vijf jaren verlopen. Als de gegevens in de stadsinfocentra kloppen, moet een volgende nabij zijn. Maar tot nu heb ik nog niet de onweerstaanbare aandrang gevoeld die ik me van de vorige keren kan herinneren. Vooral Joli is blij dat die wegblijft. Al maanden kijkt zij op tegen het onvermijdelijk lijkende moment, dat ons gezamenlijke leven drastisch zal veranderen. Dit onwelkome toekomstscenario heeft ons leven nog anderszins beïnvloed. Het houdt ons al vijf jaar lang af van het verwekken en opvoeden van een kind. Een kind van ons tweeën zal het nooit kunnen worden, want ik ben onvruchtbaar. Maar met Kenf hebben we een paar jaar geleden afgesproken, dat als we tot de aanmaak van een kindje besluiten, hij het in Joli gaat verwekken. Een groot feest gaan we dan van die gebeurtenis maken, en al onze vrienden uitnodigen. Maar omdat Joli vanzelfsprekend niet alleen wil staan voor de opvoeding van een kind, hebben we het alsmaar weer uitgesteld. En als bijna altijd met het verschuiven van voornemens in de tijd, komt van uitstel afstel. De eerste jaren van ons samenwonen hadden we nog best veel hoop, dat het oplossen van ons minimysterie het hebben van een kindje mogelijk kon maken. We hadden in dat geval misschien meer geweten over het waarom van mijn periodieke terugtrekking in de natuur, en er wat aan kunnen doen. Maar na vijf jaar speuren, heb ik die hoop tot het niveau van vrijwel nul teruggebracht. Wel koesterde ik al die jaren stilletjes een andere hoop, die een kindje in ons leven mogelijk kon maken. De hoop dat de periodieke aandrang voor altijd weg zal blijven. Tot nu toe lijkt die hoop uit te komen, want ik voel absoluut niets van de onrust die me alle vorige keren naar een tijdelijk kluizenaarsbestaan dreef. Met een kindje zouden we bovendien mijn mysterieuze verleden tot een permanent verleden kun252
nen verklaren. We kunnen ons dan met alles op enkel de toekomst richten. Eigenlijk heb ik mijn stille hoop veel te lang voor me gehouden. De tijd lijkt rijp om er eens met Joli over te praten. Ondanks mijn vermoeidheid besluit ik het meteen te doen. “Weet je Joli, ik leef nu ruim vijf jaar in de bewoonde wereld. Langer dan ooit, sinds ik met mijn kluizenaarsstages begon. En ik heb nog steeds geen enkele aandrang om aan een volgende te beginnen.” “Gelukkig niet, maar hoe lang zal die nog wegblijven?” Joli blijft lusteloos onderuit gezakt op de bank liggen, en kijkt me lodderig aan. “Misschien voor altijd, want normaliter had die er allang moeten zijn. Met voor altijd bedoel ik natuurlijk zolang ik op Water te leven heb, en dat is uiteraard onvoorspelbaar. Wat echter tot nu toe wel voorspelbaar was, is de cyclus van mijn kluizenaarsbestaan. Met nu meer dan vijf jaar achtereen in dezelfde stad wonen en werken, ben ik er vrij zeker van dat mijn behoefte aan terugtrekken er niet meer is, en ook niet terugkomt.” “Denk je dat echt?” “Ja, en ik denk dat het door jou komt. Of beter, door ons samen. Geen van ons beiden heeft ooit eerder zolang met een ander samengewoond. Ik heb de kluizenaarsstages gewoon niet meer nodig. Telkens een nieuw leven in een andere stad beginnen, hoeft niet meer. Met jou ben ik eindelijk gesetteld. Dit verandert nooit meer.” Joli lijkt door te hebben waar ik heen wil, en begint langzaam overeind te komen. “Je bedoelt…,” ze maakt de zin niet af, omdat dit niet hoeft. “Ja. Ik wil ophouden met het speuren naar ons minimysterie. Het lijkt toch onoplosbaar. Ik wil het definitief tot het verleden verklaren door met jou aan een periode met een kindje te beginnen, en alleen nog aan de toekomst denken. Wat vind je daarvan?” Weg lijkt haar vermoeidheid. Ze springt op, en gaat wijdbeens op me zitten. Ze pak mijn pik beet en voedert die aan 253
haar kut. Ondanks mijn vermoeidheid doet de huid van mijn pik mee, en is de koppeling snel en hecht. “Dit doe ik symbolisch,” legt ze uit, “Om jouw voorstel tot ons gezamenlijke besluit te maken. Wacht effe. Ik wil het officieel doen.” Ze probeert haar gezicht in strakke plooien te trekken, neemt mijn rechterhand in de hare, en zegt zo plechtig mogelijk als ze kan: “Met deze hand-, pik- en kutdruk verklaar ik ons besluit bezegeld en onomkeerbaar.” Ik schiet in de lach. Haar gekke invallen zijn altijd verrassend, en komen op de meest onverwachte momenten. “Hé joh, niet zo schuddebuiken, want dan floept je pik eruit. Ik wil de bezegeling van ons besluit nog met een heleboel hoogtepunten vieren.” “Jeetje, waar haal je de energie vandaan. Ik ben doodop.” “Kom op, ex-kluizenaar. Vergeet dat even, en laat zien hoe taai je bent. In de natuur ben je dat ook altijd.” Ze kijkt me met een pesterige grijns aan. Hier kom ik niet onderuit. Letterlijk ditmaal, want ze zit bovenop me. “Oké. Om het te vieren dan. Maar stel je niet teveel voor van een heleboel hoogtepunten.” Ik moet mijn laatste energiereserves aanspreken. Zoals ik verwachtte, is het aantal orgasmen gering. Bij allebei. Joli erkent dat ze vermoeider is dan gedacht. De rest van de dag pakken we in slakkentempo de koffers uit en doen de noodzakelijke boodschappen. Pas als dit achter de rug is, bloeien we allebei weer een beetje op. We gebruiken de opleving om Kenf en Tela te bellen, en brengen hen van ons besluit op de hoogte. Allebei zijn ze opgetogen. We spreken af om met z’n vieren morgen al bij elkaar te komen. Nu het besluit genomen is, willen we zo snel mogelijk een datum voor het bevruchtingsfeest vast gaan stellen en hiervoor allerlei plannen maken. Na het telefoontje zijn onze energiereserves uitgeput. Zowat kruipend zoeken we ons bed op.
254
Hoewel ik heel erg moe ben, lukt het me niet om in slaap te komen. Het aanstaande bevruchtingsfeest blijft mijn gedachten bezig houden. En hierdoor ook het levenseindefeest. Als ieder ander op Water vind ik, dat zowel het begin van een nieuw leven als het eind van elk bestaand leven in een intieme kring van familie en vrienden gevierd moet kunnen worden. Angst voor de dood kennen we niet. Toch komt het me voor dat beide vieringen niet echt vanzelfsprekend zijn. Mijn twijfel erover verwart me. Zou dit door mijn periodieke kluizenaarsstage komen? Of ervaringen in een vroeger leven? Nee,… ik moet die vreemde twijfel zo snel mogelijk uit mijn gedachten bannen. Iedereen op Water is zich ervan bewust dat de meest dodelijke aandoening die je in een bestaan alhier kan overkomen het leven zelf is. Dus waarom zou het eind van elk leven niet even mooi kunnen zijn als het begin. Sterven doet iedereen daarom op een moment, waarbij het gevoel overheerst dat je leven voltooid is. Je kiest dat dus zelf. In de regel gebeurt dit ergens in je zeventiger jaren. Wat later in je tachtiger kan natuurlijk ook; bijvoorbeeld als je een heel fijn levensmaatje hebt. Je kan dan als je samen het gevoel hebt klaar te zijn, ervoor kiezen om tegelijk te sterven. Ik hoop dat het zo bij mij en Joli zal gaan. Ervoor kiezen om al voor je zeventiger jaren met je stoffelijke bestaan te stoppen, gebeurt natuurlijk ook. Vooral in gevallen dat je een fijn levensmaatje had, die je te vroeg verloor. Je moet dan vanzelfsprekend wel rekening houden met naasten die je met heel veel pijn zullen gaan missen. Om te proberen alsnog in slaap te komen, probeer ik mijn gedachten te verplaatsen naar Het Mysterie. Mijmeren over de geluksbollen heeft me vaker…… . De discussie verloopt vanavond bijzonder heftig en energiek. Weliswaar gebeurt dat vaker met gedachtewisselingen over Het Mysterie, maar zo fel als het nu gaat, heb ik maar zelden met mijn vrienden meegemaakt. Vooral Mara en Sert laten zich horen. Kenf, Tela en Joli wat minder. 255
Aanvankelijk wilden we met z’n zessen enkel over het bevruchtingsfeest van Joli praten en de bevruchtingsceremonie oefenen. Hiervoor zijn we allemaal naakt. Maar als vaker loopt ook deze avond uit op een discussie over Het Mysterie. Overal in de wereld is dat frequent een spontaan opkomend gespreksonderwerp bij vrijwel alle sociale gebeurtenissen; grote en kleine. Ik doe nauwelijks mee aan het dispuut, maar volg het op afstand. Mijn gedachten zijn teveel bij het bevruchtingsfeest, wat al volgende week is. Twee weken geleden hebben we met Kenf en Tela een datum vastgesteld, waarop de kans op bevruchting maximaal lijkt. Twee dagen na Joli’s ovulatie. Bij haar is de maandelijkse cyclus zo regelmatig, dat we de bevruchtingsdaad zo’n beetje op het uur nauwkeurig kunnen plannen. In de dagen erna begonnen we met de voorbereidingen. Elk van ons vieren kreeg een taak. Het feest willen we bescheiden houden. De meeste van onze vrienden doen dat met hun bevruchtingsfeesten ook. Het gaat dan om de gezelligheid, en het bereiken van het juiste gevoel van eenheid tijdens de bevruchtingsceremonie. Samen met Kenf en Tela hebben we de ceremonie al een paar keer in onze woonkamer geoefend op speciaal voor die gelegenheid op maat gemaakte matjes. Tela’s huidige levensgezellin Mara doet voor de gezelligheid soms mee. Sert, al bijna tien jaar de levenspartner van Kenf, wilden we ook bij onze zinnelijke bezigheden betrekken. Maar zo intiem bezig zijn met anderen erbij wil hij liever niet. Dat vindt hij iets voor hem en Kenf alleen. Omdat de bevruchtingsceremonie goed moet gaan, neuken bij het oefenen meestal Kenf met Joli, en ik met Tela. Maar om het eenheidsgevoel tussen ons te verhogen, doen we het soms andersom. Het hangt van het eenheidsgevoel van ons vieren af hoe groot de verbondenheid van alle aanwezigen op het feest zal worden. “Wat vind jij er nou van Larik?” Mara stelt de vraag. Ik kijk haar aan. 256
“Ik denk dat het allemaal wel zal lukken,” antwoord ik. Iedereen staart me open mond en ogen aan. Het brengt me terug naar het heden. “Sorry. Ik was er even niet. Waar zijn jullie? Met de discussie bedoel ik. Want jullie zitten natuurlijk hier, … In ons huis… Laat maar. Ik zit te zwammen!” zeg ik, en maak een hefbeweging met mijn armen. Het is eruit voor ik er erg in heb. Iedereen lacht. De hoog opgelopen spanning van het dispuut ebt wat weg. “Jij was met je gedachten zeker een week verder?” vermoedt Kenf. “Inderdaad, ja.” Ik zucht en klem mijn lippen op elkaar. Ik voel me verward. Joli die op een stoel naast me zit, staat op en gaat wijdbeens op mijn knieën zitten. Een hand legt ze op mijn schouder en met de ander grijpt ze mijn pik. Zichtbaar vertederd kijkt ze me aan, en geeft me zoen op mijn mond. Hierna draait ze zich deels om, en terwijl ze dreigend mijn pik heen en weer zwiept, gelijk een buigzaam slaghout, zegt ze boosheid veinzend: “Pas op hoor. Als jullie hem plagen krijg je met mij en deze flexibele honkbalknuppel te maken. En reken maar dat ik er flinke tikken mee kan uitdelen.” Een lachsalvo volgt. De spanning slinkt nog verder, maar verdwijnt niet helemaal. Het lijkt me een goed moment om andermaal over Het Mysterie te beginnen. Ik vind dat ik dat moet doen, omdat ik zo-even nauwelijks meedeed, terwijl ik degene was die het als discussieonderwerp had aangedragen. Het Mysterie is een onderwerp waarover ik vaak nadenk en graag praat. Het leeft erg sterk in mij, meer dan bij ieder ander die ik ken. Waarom weet ik niet. Het is gewoon zo. Voor ik de kans krijg opnieuw over Het Mysterie te beginnen, stuurt Tela het die kant op. “Weet je, misschien is het best wel goed dat Larik elders was. Het heeft rust gebracht. Ik vond dat de spanning hier onaangenaam hoog was opgelopen. Het leek zelfs een beetje op een oorlogsstemming, vinden jullie niet?” 257
Allemaal knikken ze. Oorlog… Wie dat merkwaardige woord ooit heeft verzonnen, weet niemand. Het is een woord dat iedereen kent. Toch beschrijft het een situatie, die niemand op Water ooit heeft meegemaakt. Een situatie, die zich op deze wereld naar ieders overtuiging ook stellig nooit voor zal kunnen doen. De opeenstapeling van onaangename gebeurtenissen moet ondenkbaar groot worden om naar zo’n verwoestend gebeuren te kunnen leiden. Als gespreksonderwerp komt oorlog alleen op als over Het Mysterie wordt gepraat. Een discussie zover opdrijven, dat dit virtuele fenomeen ter sprake komt, gebeurt echter weinig, omdat iedereen het te riskant vindt om over zo’n situatie te praten. Verzinsels die aanvankelijk alleen in de gedachten en gespreksonderwerpen van mensen zitten, worden dikwijls gerealiseerd. Dit leert de geschiedenis. En met zoiets als een oorlog mag dat natuurlijk nooit gebeuren. Meestal blijven discussies over Het Mysterie na een poosje steken; bijna altijd bij ongeveer hetzelfde punt. Men verzandt dan in de veelheid factoren die invloed op de geluksbollen hebben. Hierdoor kan de invloed van elk afzonderlijk niet bepaald worden. Dit kan alleen met de factor gezondheid, want die heeft altijd een positieve invloed op de omvang van een bol. Andere factoren als persoonlijk bezit, vrije tijd, intelligentie en uiterlijke schoonheid hebben een wisselende invloed op de bolgrootte. Meestal is hun invloed positief, maar dikwijls genoeg ook negatief. Zo hebben ronduit lelijke mensen soms een grotere geluksbol dan mooie, en rijke lieden een kleinere dan arme. Door zulk soort uitkomsten weet niemand hoe je de omvang van een geluksbol naar wens kan sturen. Voorts kunnen mensen met een relatief grote geluksbol vaker de bollen van henzelf en anderen zien. Maar precies wat, behalve steevast een goede gezondheid, hen in die bevoorrechte positie brengt, is volkomen onduidelijk. Omdat al die onduidelijkheden mistig blijven en onoplosbaar lijken, stok-
258
ken bij dat punt aangekomen doorgaans de discussies over Het Mysterie, en stoppen hierna vanzelf. Een enkel keertje gaat men echter door. Dan worden allerlei onaangename situaties verzonnen die de bollen kunnen laten krimpen. Zoals het terugbrengen van vrij besteedbare tijd door de tweedaagse werkweek te verlengen, of het verbieden van seks in het openbaar, of nog onaangenamer en ronduit kwalijk: het verbieden van naaktheid in het openbaar. Elke geluksbol zou volgens iedereen dan vast krimpen tot dicht nabij de huid, gelijk een veel te krap kledingstuk. Het kan echter nog een stuk erger. De bol kan in principe het lichaam even strak omklemmen als verpakkingsfolie om voedingsmiddelen. Voor zo’n situatie onaangenaamheden verzinnen, lukt soms ook. Al dan niet in groepsverband zouden mensen zich bijvoorbeeld beter kunnen voelen dan anderen door allerlei waanzinnige redenen, zoals fraaier uiterlijk, verschil in huidskleur, of onderscheid in sekse. Eenmaal bij zulke beklemmende gedachten beland, breekt een discussie altijd abrupt af, omdat er dan een onplezierig spanningsveld ontstaat die vergeleken wordt met een fictieve oorlogsstemming. Door Tela’s opmerking daarover denk ik ineens aan de reeks dromen, meer nachtmerries eigenlijk, die ik de afgelopen weken over zulke vernietigende fantasieën had. “Weet je dat ik de laatste tijd veel heb gedroomd over oorlogen. Zo intens dat het leek of ik ze echt had beleefd. Doodeng. Heel vreemd was vooral, dat in die dromen vaak de ongelijke verdeling van stoffelijke bezittingen op de een of andere manier oorzaak was van een oorlog. Ik heb vaak en lang over dat alles nagedacht, en een link gelegd naar Het Mysterie. Ik heb namelijk het idee dat bezit een veel grotere invloed op de grootte van de geluksbollen heeft dan iedereen tot nu toe denkt.” “Alleen bezit? Hoe kom je daarbij?” vraagt Tela. “Ja, en waarom heb je er nooit met mij over gesproken?” wil Joli weten.
259
Ze laat mijn pik los, staat op en gaat weer op de stoel naast me zitten. Ze lijkt een beetje ontstemd. Ik kijk haar aan en antwoord: “Daar is het gewoon niet van gekomen. Ik wist er trouwens niet goed raad mee.” “Een reden te meer om ermee voor de dag te komen, zou ik zeggen. Dat doen we toch altijd met problemen.” “Dat is zo, ja. Maar dit ligt anders. Hoeveel moeite hebben we al niet om zoiets vaags als een oorlog onder woorden te brengen. Dromen zijn doorgaans ook niet goed te beschrijven. Laat staan een droom over iets vaags. Dubbel vaag dus. Het is vrijwel onmogelijk om voor zoiets de juiste woorden te vinden.” “Toch had je het kunnen proberen.” Joli perst haar lippen samen en kijkt me strak aan. Als altijd pruttelt ze nog even tegen, maar in haar ogen lees ik dat ze zich in mijn uitleg kan vinden. Ik lach naar haar, en keer me vervolgens naar Tela om op haar vraag te reageren: “Tja, waarom bezit?…” Ik zoek even naar de juiste woorden. Iedereen wacht af. We zijn met z’n zessen in de kamer, een aantal waarbij ik geen moeite heb de enige spreker te zijn. Dit begint ongeveer bij het aantal van acht. Ligt dat getal hoger, dan weiger ik lange verhalen af te steken. Als het enigszins kan, houd ik mijn verbale inbreng trouwens altijd kort. Lang praten over wat dan ook, ligt mij niet, en doe ik dus ook niet. “Het is niet makkelijk om daar iets duidelijks over te zeggen als je het zo kort wil doen als ik altijd probeer.” Ik kijk naar het plafond. Maar daar staat natuurlijk niets. Ik moet een plafond lager zijn. Mijn schedeldak. “Ik weet dat ik niets nieuws zeg als ik stel dat materie een product is van de geest; een illusie dus. Dat we die als harde werkelijkheid ervaren komt, omdat we in ons collectieve bewustzijn het daarover eens zijn. Met we bedoel ik natuurlijk alle levensvormen op Water, plus alle andere verschijnselen in de kosmos, die we grotendeels niet begrijpen en onder woorden kunnen brengen.” 260
Niemand onderbreekt me. Ik kan doorgaan. “Maar dank zij die illusie is van alle bekende factoren die invloed hebben op de grootte van een geluksbol materie de enige die tastbaar en meetbaar is. Ga maar na, gezondheid, een knap uiterlijk, een mooi lijf, intelligentie, vrijheid; deze factoren zijn abstract. Alleen materieel bezit kan je rekenkundig met de omvang van geluksbollen in verband brengen. Die kant wou ik dus op.” Alle luisterzin in de kamer is plots weg. Niemand is het met me eens. Allemaal praten ze door elkaar heen. Slechts wat gespreksflarden vang ik nog op. Het verbaast me dat zo weinig woorden tot deze heftige reactie kunnen leiden. “Toe maar!... Een ondervinding als geluk rekenkundig beschouwen. Je bent zo goed als zeker de eerste die met dat idee komt. Maar ja, wie denkt er nou aan zulke klinkklare nonsens,” hoor ik Sert vinnig zeggen. “Inderdaad ja, en hoe wou je dat trouwens doen? Alle bollen opmeten? Je zal er dan telkens precies op het goede moment met een meetlint bij moeten zijn. Dit lijkt me ondoenlijk,” meent Mara. “Waarom haal je trouwens het illusionaire aspect van materie erbij. Ik zie het verband absoluut niet. Iedereen vindt het leuk om iets aan het eigen bezit toe te voegen. Dit draagt duidelijk bij aan geluk, lijkt me, en is alles behalve een illusie,” zegt Tela. Ze lijkt wat geïrriteerd. Heel ongebruikelijk, want dat is ze hoogst zelden. Sert lijkt het meest geërgerd, en zegt: “Ik ben het met je eens Tela. Op wat uitzonderingen na, is duidelijk dat meer bezit het geluk verhoogt. Dit rekenkundig gaan beschouwen, lijkt me stompzinnig. Bovendien is de rekenkunde bewezen inconsistent en dus onbruikbaar.” Mara knikt. Zij en Sert lijken het volkomen eens te zijn. Tela in mindere mate, want zij zegt: “Ja, maar niet onbruikbaar voor alles. Voor onze dagelijkse bezigheden is rekenen een heel handig hulpmiddel, en in de wetenschap en technologie is het zelfs erg goed bruikbaar. En ook al zijn deze voorbeelden uitzonderingen in de natuur, 261
het maakt de rekenkunde voor ons mensen dus best wel nuttig. En dit verhoogt het gelukgevoel.” Sert lijkt zijn ergernis door haar sussende woorden niet te willen laten temperen. “Maar Het Mysterie kan je slechts intuïtief benaderen. Het is pure nonsens om daarbij de rekenkunde te halen.” Een poosje praat iedereen zoveel door elkaar heen, dat ik vrijwel niets van de gesproken woorden op kan vangen. Ik besluit er ook geen moeite voor te doen. Behalve ik, zegt ook Kenf niks. Hij lijkt na te denken. Joli probeert de opwinding in te dammen door bij iedereen erop aan te dringen weer naar mij te luisteren. Ze zegt te vermoeden dat ik nog niet uitgesproken ben. Met gezicht- en handsignalen probeert ze bij mij bevestiging van haar vermoeden te krijgen. Ik knik. Als er op een zeker moment even een stilte valt, neemt voor het eerst Kenf het woord: “Ik denk dat de opmerking waar Sert mee begon klopt. Voor zover ook ik weet, is inderdaad nog nooit iemand op het idee gekomen Het Mysterie rekenkundig te beschouwen. Evenals jullie vind ik het in eerste instantie een vreemde gedachte. Toch lijkt het me de moeite waard om erover te praten. Wetenschap en technologie hadden nooit het huidige hoge kennisniveau kunnen bereiken als allerlei nieuwe ideeën, hoe gek of onzinnig ze aanvankelijk ook leken, geen kans hadden gekregen. Mijn voorstel is dan ook om het idee van Larik een kans te geven.” De anderen stemmen in door met hun hoofden te knikken. Zelfs Sert, die door Kenfs bedaard en helder geformuleerde voorstel een stuk minder geprikkeld lijkt. Joli is er zichtbaar verheugd over. Kenf vervolgt: “Als jullie het goed vinden, zou ik graag van start willen gaan, en Larik een vraag stellen.” Omdat niemand dat lijkt te willen verhinderen, richt hij zich tot mij: “Waarom denk je dat het leggen van een rekenkundige relatie tussen bezit en geluksbollen ons verder zal helpen? Meer bezit verhoogt in de meeste gevallen duidelijk het persoonlij262
ke geluk van mensen. Behalve in deze discussie is dat in eerdere discussies vaker naar voren gekomen. De uitzonderingen die er op die duidelijkheid zijn, bevestigen mijns inziens dat alleen maar. Waarom dit dan nog eens met getallen bevestigen?” “Dat is het nou net. Ik denk namelijk dat het tegenovergestelde het geval is. Zeker weten, doe ik dat niet. Maar dat zou onderzocht kunnen worden.” “Je bedoelt dat meer bezit geluk verlagend kan werken? Dit lijkt me stug. Ik denk dat niemand dat zo ervaart.” “Je moet ook alleen de min of meer uiterste situaties bekijken. Die van de relatief rijken en dito armen. Van de laatste categorie zijn er op Water gelukkig maar weinig. Bovendien moet je in deze categorie alleen de onvrijwillig armen beschouwen, omdat de meeste vrijwillig afstand doen van hun bezit. Zoals ik dat vroeger voor mijn kluizenaarsstages ook telkens deed.” Er is even wat geroezemoes. Als het weer stil is geworden, vraagt Mara: “Wat denk je dat anders is bij de relatief rijken en armen, dat het de moeite waard maakt om nader te bekijken?” “Ik heb het gevoel dat er een zekere grens bestaat aan bezit, waarbij het prettig is om er wat bij te krijgen. Boven die grens gaat het de vrijheid belemmeren, omdat je teveel tijd moet besteden aan het beheer ervan. Dit werkt dus negatief op de geluksbol. In eerdere discussies hebben we het al eens over iets dergelijks gehad. We gingen dan met gedachte-experimenten denkbeeldig uit van de ongelijke verdeling van macht. Hier kwam steevast uit, dat zoiets onontkoombaar gepaard zou gaan met extreem ongelijke verdeling van bezit. We waren het er toen over eens, dat dit niet alleen funeste gevolgen zou hebben voor geluksbollen van de mensen die dan arm zouden worden. Ook bij de rijken met veel macht zou de bol flink krimpen, omdat ze zich dan zo intensief met hun machts- en bezitspositie bezig moeten houden, dat er voor hen bijna geen vrije tijd meer overblijft.”
263
“Dat klopt. Zulke gedachte-experimenten hebben we inderdaad gedaan,” zegt Kenf, “Maar van zo’n situatie is hier in de verste verte toch geen sprake?” “Gelukkig niet. Daarom kennen we hier geen verschrikkingen als massale armoede en honger. En evenmin catastrofes als oorlogen en door mensen veroorzaakte natuurvernietiging. Tot zulke afschuwelijke uitkomsten kwamen we altijd bij die gedachte-experimenten.” “Maar we weten niet of uitgangspunten als ongelijke verdeling van macht en bezit in werkelijkheid tot zulke extreme situaties kunnen leiden. Tenslotte fantaseren we er maar een beetje op los wanneer we over die dingen aan het filosoferen zijn,” meent Mara. “Dat is zo. Maar je weet ook, dat tot nu veel verzinsels die bij mensen opkwamen, zijn gerealiseerd. Tot nu toe gelukkig altijd ten goede van het leven op Water. We moeten dus ver van fictieve catastrofes blijven, en dit kan als we ook ver van hun mogelijke uitgangspunten blijven.” “Maar om die catastrofes te vermijden hebben we toch geen rekenkundige analyse van bezit en geluksbollen nodig? Tot nu toe is zonder dat te doen het hier op Water toch altijd goed gegaan,” vindt Tela. “De rekenkunde hebben we niet nodig om die catastrofes te vermijden. Maar daarover had ik het ook niet toen ik met mijn idee kwam.” Joli die zich nog niet met de discussie heeft bemoeid, veert opeens overeind. “Ik denk dat ik je begin te begrijpen schat. Je wil een parallel trekken tussen onze gedachte-experimenten en Het Mysterie. Dat teveel bezit een negatieve rol kan spelen bij geluk was bij die experimenten duidelijk, omdat de mogelijke gevolgen excessief ernstig waren. Bij Het Mysterie is de ernst weliswaar een stuk minder, maar de mogelijk negatieve rol van teveel bezit erin is in principe hetzelfde.” “Precies. Voor alle duidelijkheid nogmaals, ik weet niet zeker of boven een zeker niveau bezit het geluk van mensen kan belemmeren. Maar de parallel tussen onze gedachte264
experimenten en Het Mysterie maakt mijns inziens de moeite van een onderzoek waard.” “Dat vind ik ook!” zegt Joli enthousiast. Kenf zegt lachend: “Wel Larik je hebt alvast een fan. Niet verwonderlijk natuurlijk, want die heb je al jaren. Maar ik moet zeggen, dat ook ik voor jouw idee warm begin te lopen.” “Kenf, je bent een engel!” Terwijl Joli dat zegt, springt ze op en gaat op zijn schoot zitten. Spontaan als ze altijd is, duwt ze meteen zijn pik deels in haar kut, en begint die in te slikken. Kenf blijkt geen bezwaar tegen haar initiatief te hebben. De huid van zijn pik wordt actief, en nadat ze helemaal zijn gekoppeld, beginnen ze hun heupen ritmisch te bewegen. Gestimuleerd door hun gehijg koppelen ook Tela en ik ons aan elkaar. Van de geplande oefening van de ceremonie komt nu toch nog wat terecht. Alleen doen we het niet liggend op matjes, maar zittend op stoelen. Echter, tot een volledige samensmelting van iedereen leidt het niet, omdat Sert en Mara niet meedoen. Niet alleen omdat zij beide volledig homoseksueel zijn, in tegenstelling tot de biseksualiteit van Kenf, Tela, en Joli. Zij blijven mijn idee twijfelachtig vinden en discussiëren er samen over verder. Een week later liggen we met z’n vieren dicht naast elkaar op de bevruchtingsmatjes. Terwijl Kenf en ik met onze heupbewegingen in cadans proberen te blijven, houdt ik een hand van Joli vast. Vanaf het begin van de bevruchtingsceremonie hebben we alles zoveel mogelijk synchroon gedaan. Ook het inslikken van onze lingams door de yoni’s van Joli en Tela gingen precies gelijk. Dat alles tot enthousiasme van de ongeveer zestig vrienden en familieleden - volwassenen en kinderen - die allemaal naakt om het podium staan waarop we met de bevruchtingsmatjes liggen. Zingend en ritmisch in hun handen klappend, stimuleren ze ons om door te gaan. Als zichtbaar en hoorbaar het moment van onze orgasmen nadert, raakt ongeveer de helft van de 265
volwassenen zo opgewonden, dat ze in paren verdeeld met ons mee gaan doen. Meer ingegeven door nieuwsgierigheid dan door zinnelijke opgewondenheid doen ook enkele kinderen mee, door zichzelf en elkaar met de hand intiem te masseren. Iedereen die niet met de verwennerijen meedoet, gaat door met zingen en ritmisch in de handen klappen. Wat we gehoopt hadden, gebeurt. Alsof we allemaal worden opgetild door een magische wolk, verheffen we ons ver boven het gemiddeld dagelijkse gevoel. Hierdoor beleven we ons samenzijn en alles wat het bestaan op Water waard maakt om te leven vanuit een onbeschrijfelijk gaaf perspectief. Een perspectief dat uitsluitend op bevruchtingsfeesten bereikt kan worden. Deze dag had voor Joli en mij beslist niet mooier gekund. * Ik denk nog vaak aan ons bevruchtingsfeest. Vooral op een dag als vandaag, omdat het precies vier jaar geleden is dat Tadi, onze dochter, door Kenf in Joli werd verwekt. Als altijd hebben we de vierde verjaardag van die vreugdevolle gebeurtenis gevierd. Maar behalve de verrijking met haar in ons leven is er sinds het bevruchtingsfeest in termen van immateriële verrijking veel meer gebeurd. De immateriële verrijking hing samen met mijn idee om Het Mysterie rekenkundig te beschouwen. Na talloze discussies met groepjes vrienden bleken steeds meer zich in het idee te vinden. Voor mij werd de hoeveelheid mensen op een zeker moment echter veel te groot om actief mee te doen. Joli en Kenf gingen er toen mee verder. Eerst in wijkraden. Later in stads- en provincieraden. Soms ging ik met hen mee. In de eerste plaats als luisteraar, maar ook als adviseur. Nooit echter als spreker. In de grotere overlegraden bleken na een periode van scepsis en weerstand geleidelijk steeds meer mensen voor266
stander van het idee te worden. Er kwamen fondsen ter beschikking voor een eerste kleinschalig onderzoek. Dit werd afgesloten met een rapport. De conclusie was in overeenstemming met de verwachtingen. Er waren duidelijk aanwijzingen, dat boven een zekere grens meer bezit het geluk kon belemmeren. De enige reserve die in het rapport naar voren kwam, was dat het onderzoek te kleinschalig was om als bewijs te kunnen dienen. Voor mij deed dat er niet toe. Ik was opgetogen dat mijn gevoelens juist waren geweest. Alleen Joli en onze beste vrienden wisten van mijn stille blijdschap. Vanaf het begin had ik hen op het hart gedrukt nooit bekend te maken dat ik met het idee was gekomen. Ik wilde dat gewoon niet, en dit respecteerden zij. Het eerste onderzoek bleef beperkt tot Kjnerpala, de provincie waarin wij woonden. In Kjnerpala was de conclusie voor de meeste mensen niet opzienbarend, omdat er al veel over gepraat en geschreven was. Wel werden de resterende sceptici overtuigd. Maar buiten Kjnerpala baarde het rapport veel opzien. Binnen een dag berichtten de media in alle provincies op Water er uitvoerig over. Aangezien niemand op Water zonder discussie belangrijke conclusies op basis van rekenkundige resultaten aanvaardt, en het onderzoek nog klein in opzet was, restte er veel reserve. Hoewel dit voorbehoud hardnekkig was, besloot men na enige tijd een breed opgezet mondiaal onderzoek te organiseren. Elk idee dat Het Mysterie tot oplossing kan brengen, is genoeg om reserves erover als een soort ruis in het onderzoek mee te nemen. Omdat iedereen op Water het met het opzetten van zo’n onderzoek eens moet zijn, werd er een referendum gehouden. Via de huisterminal kon men meerdere keuzes maken. Onder meer was er de basisvraag: ‘moet het mondiale onderzoek wel of niet gehouden worden’, en de vervolgvragen: ‘uit welke deelonderzoeken moet het bestaan’, ‘wat moet er met de conclusies gedaan worden’, en ‘wie van de via regionale
267
verkiezingen te selecteren kandidaten mag in de onderzoekscommissie zitting nemen’. Aangezien elk onderzoek op Water openbaar is, kon iedereen de vorderingen direct volgen. Ik deed dat ook. Intensief. Vrijwel dagelijks raadpleegde ik zo’n beetje alle bestaande informatiebronnen, als radio, televisie, internet, kranten en weekbladen. Vanaf het begin was het voor mij kristalhelder, dat het eindresultaat van het mondiale onderzoek en dat in Kjnerpala precies hetzelfde zou zijn. Gezien alle publiciteit bleek dat bij de presentatie met een lijvig rapport voor bijna niemand een verrassing meer. Er was wel een verrassing bij een van de deelonderzoeken. De commissie die dat had uitgevoerd, was nagegaan wat het gevolg kon zijn van een gelijke verdeling van alle bezit op Water. Klip en klaar was vooraf als voorwaarde gesteld, dat bezitsverdeling nooit wettelijk afgedwongen mocht worden. Het moet eventueel spontaan gebeuren. De conclusie van het deelonderzoek was dat de geluksbollen bij iedereen behalve ongeveer even groot, tevens gemiddeld groter zouden worden. Vooral de laatste verwachting was voor iedereen een verrassing. Ook voor mij. Nog verrassender waren de gebeurtenissen na het mondiale onderzoek. Vooral het tempo waarin ze plaatsvonden. Het proces van gelijke bezitsverdeling kwam spontaan op gang. Nog geen jaar later bleek de conclusie van het deelonderzoek juist. De geluksbollen werden bij iedereen inderdaad ongeveer even groot en gemiddeld groter. Het laatste werd toegeschreven aan de toename van het collectieve geluk. Iedereen kan nu elkaars geluksbollen permanent zien. Het naar willekeur aan en uit gaan van het lichtverschijnsel is geschiedenis. Het Mysterie is geen mysterie meer. Iedereen op Water voelt dat er een nieuw tijdperk op komst is. Wat dat precies gaat brengen, weet niemand. Wel zijn we ervan overtuigd, dat we een flinke stap voorwaarts in de evolutie van het leven op onze planeet gaan meemaken. Hierover wordt veel gefilosofeerd en gediscussieerd. De rekenkunde houdt men 268
ver van die discussies. Het aardige van de oplossing van Het Mysterie is, dat de rekenkunde slechts een achtergrondrol heeft gespeeld. De bollen zijn nooit echt gemeten. Er zijn wel globaal schattingen gemaakt, en tegenover de diverse groottes van bezit afgezet. De terugblik naar die fijne uitkomst van mijn idee zou me eigenlijk vrolijk moeten stemmen. Maar het tegenovergestelde is het geval. Uitgeblust liggen Joli en ik naast elkaar in bed. Allebei voelen we dat we erover willen praten, maar de fut ontbreekt. Dit komt niet door de viering van Tadi’s verwekdag. We hebben geprobeerd die zo uitbundig mogelijk te vieren. Maar onder druk van het probleem dat ons al weken kwelt, is dat slechts deels gelukt. Tadi was de hele dag minder levendig en speels dan we op feestjes van haar gewend zijn. Ze voelt en ziet onze zorgen waar we geen raad mee weten. Onze beste vrienden, Kenf, Tela, Sert, en Mara hebben ons geprobeerd te helpen. Maar we weten dat hun goede bedoelingen niet zullen werken. In dit voor ons persoonlijke geval staan we er met z’n tweetjes helemaal alleen voor. * Ik houd het niet meer. Ik moet weg. Bijna tien jaar is de onrust in mij weggebleven. Slechts een paar maanden geleden nog dacht ik dat die nooit meer terug zou komen. Echter, onbarmhartig ontwaakte enkele maanden voor Tadi’s vierde verwekdag de kluizenaarsgeest weer in mij. Gesluimerd had die slechts lange tijd. Een poosje hoopte ik nog dat de liefdesband tussen Joli, Tadi en mij sterk genoeg was om de onrust te kunnen onderdrukken. Maar die hoop was ijdel. Ook talloze gesprekken met Kenf, Tela en andere vrienden temperden de ongedurigheid in mij niet. Inspanningen, door met hernieuwde speurtochten naar mijn verleden alsnog een oorzaak en mogelijke oplossing te vinden, leverden niets op. Ons minimysterie blijft een mysterie. 269
Joli en ik nemen snel afscheid. Dit lijkt ons het beste. Allebei twijfelen we aan mijn voornemen om na deze kluizenaarsperiode weer bij haar en Tadi terug te komen. Niet alleen mijn onnaspeurbare verleden, maar nog iets anders zegt ons dat we elkaar nooit meer zullen zien. Dit hoeven we niet tegen elkaar te zeggen. We weten het gewoon. Gelukkig is de afgelopen maanden de liefde tussen Joli en Tela weer opgebloeid. En zelfs zo sterk, dat ze willen proberen om weer samen te wonen. Minstens voor de tijd dat ik weg zal zijn, had Tela mij verzekerd. Ook Kenf zegde toe om minstens voor die periode nog meer dan tot nu zich met de zorg voor Tadi bezig te zullen houden. Het schuldgevoel dat ik heb om de opvoeding van Tadi aan Joli over te moeten laten, is er wat door verminderd. Maar omdat ik beter weet, lucht het me niet echt op. Ik sluit de voordeur van de woning en laat, terwijl mijn ogen overlopen, de twee dierbaarste personen uit mijn leven in een huis met nog meer tranen achter. We hadden afgesproken dat ze mij niet zouden uitzwaaien. Met slechts een rugzak als bagage verlaat ik zo snel ik kan Somar. Meer dan wat geld, persoonlijke papieren, kampeerspullen en eten voor de eerste dagen denk ik niet nodig te hebben. De voorgaande keren had ik ook enkel deze dingen bij me. Pas als ik de stad uit ben, kom ik een beetje tot rust. Zonder dat ik het van plan was, neem ik dezelfde route de natuur in, als tien jaar geleden eruit. Als ik uren later na een lange wandeling door een prachtig dal diep in de bossen op een oogstrelend mooie plek aankom, stop ik. Vlakbij stroomt een kristalhelder beekje. Ik voel hier een ongewoon sterke binding. Waarom weet ik niet, want herkennen doe ik het niet.
270
Het begint te schemeren. Direct zal ik een beschutte plek gaan zoeken om de nacht door te brengen. Maar eerst wil ik proberen met van de omgeving genieten een deel van mijn verdriet en onrust weg te nemen. Ik leg de rugzak bovenop een groot rotsblok, en ga er met mijn rug tegenaan staan.
271
*Larik* Nadat Larik een poosje van de omgeving heeft genoten, gaat hij in yogahouding op de bosbodem voor het rotsblok zitten. Voor hij een beschutte slaapplaats gaat zoeken, wil hij nog even van alles overdenken. Hij hoopt zo een flink deel van de onrust uit zich te kunnen bannen, die hem anders kan beletten vanavond in slaap te vallen. Bewegingsloos blijft hij zitten als het schemer geleidelijk overgaat in duister. Vlakbij klinkt plots het gebrul van een groep leeuwen. Als het bijna donker is, sluipen laag over de grond voorzichtig donkere gedaanten naderbij. Larik lijkt het niet te merken, en blijft roerloos voor zich uit staren. De leeuwen aarzelen met naderen. Ze lijken argwanend door het passieve gedrag van hun beoogde prooi. Maar honger blijkt sterker dan achterdocht. *Kwant* Kort nadat de dominante leeuwin met haar muil de keel van Larik heeft omklemd, en zo het leven uit hem perst, maakt Kwant zich los van zijn lichaam. Nog verward door de transformatie kijkt hij verbaasd toe hoe Lariks lichaam door de groep leeuwen wordt verscheurd. Kwant kan zich niet herinneren dat zo’n heftige recycling van zijn lichaam was voorzien. Maar lang erover nadenken, kan hij niet. Het wijgebeuren roept hem. Oude bekenden uit deze en voorgaande transformatieperiodes zullen straks ervoor zorgen, dat hij weer snel aan het kristallen overleg mee kan doen. Het is tijd om de banden met zijn geliefden op Water te breken. Joli, Tadi, en al die anderen zal hij over een poosje als entiteiten in deze kosmos of andere ik-eenheden elders weer tegenkomen, zodra hun leertaken op Water zijn afgelopen. Dat hadden ze vaker gedaan, na een afspraak die nooit eindigt. Nog niet helemaal los van zijn stoffelijke opdracht loopt Kwant in een flits zijn 272
korte bestaan als Larik door. Dan wordt hij door een lange tunnel getransporteerd naar een verre ruimte met licht en liefde van een extatische intensiteit. *Het wijgebeuren/vier* We zijn blij dat op Water alles volgens plan loopt. Toch is onze zorg over de bijzondere problematiek in deze ruimte niet verminderd. In de jaren dat op Water een sprong voorwaarts in de evolutie werd gemaakt, is de situatie op Aarde aanzienlijk verslechterd. Gelukkig voor de duplo-evolutie als geheel is er wel van een vooruitgang sprake. Deze kosmos is weer wat complexer en stabieler geworden. De speciale leertaak op Water is dus niet voor niets uitgevoerd, en we zijn hoopvol dat het geleerde verder benut kan worden. In andere kosmossen is dat in vergelijkbare situaties ook gelukt. Op de een of andere manier moeten we het geleerde op Aarde zien toe te passen. Niet eenvoudig gezien het collectief autistische gedrag van de mensen aldaar in hun volstrekt verknoopte en verstarde samenleving. Hierin heeft in schrille tegenstelling met de situatie op Water materieel bezit in de loop der eeuwen een bijna goddelijke status verworven. Evenals de rekenkunde, die met wetenschappelijke waarheden en economische wetmatigheden er stevig aan is vastgeknoopt. Dit zijn slechts enkele van de talloze misstanden op Aarde. Soms zouden we al die excessen graag recht willen zetten, door vanuit de kosmos pamfletten en andersoortige berichten met oplossingen rond te strooien. Maar dat kan helaas niet. Het kosmische leerproces gaat nu eenmaal anders. Op Aarde zullen de mensen hun denken en handelen radicaal moeten veranderen. Dit doel kunnen we alleen bereiken door te proberen entiteitengroepen gerichte taken op Aarde uit te laten voeren. Echter, tot nu toe verlopen alle pogingen daartoe weinig succesvol. Nog veel te vaak komen entiteitengroepen nadat ze zijn verstoffelijkt niet toe aan hun kosmische taak. 273
Meestal wordt het vernauwde bewustzijn al vroeg gevangen door de een of andere misstand in de directe leefomgeving. Hierdoor draaien op verbetering gerichte taken vaak uit op verslechtering van allerlei situaties. Toch is vanuit kosmisch perspectief de situatie op Aarde niet hopeloos. Alles kan er nog worden als op Water. De weg zal natuurlijk wel totaal anders zijn. Hoe anders weten wij niet. Precies voorspellen kunnen we nu eenmaal niet. Of het zonder geweld kan, weten we bijgevolg ook niet. Uiteraard willen we met gerichte taakstellingen geweld in principe volledig vermijden. Niet gemakkelijk, want op Aarde is hardhandige agressie als middel om problemen op te lossen diep in het menselijk denken geworteld. Er bestaat op Aarde gelukkig ook een vorm van geweld die zonder enige vernietiging gepaard gaat. Het wapen dat hierbij wordt gebruikt, is zowel vlijmscherp als fluweelzacht: het geschreven woord. Meer dan tot nu toe moet dat daar ingezet worden. We zouden kunnen proberen om die toename vanuit het wijgebeuren te sturen. Meer entiteitengroepen moeten met gerichte taakstellingen met dat wapen leren omgaan. Maar dan wel zo, dat het vooral in stelling wordt gebracht om een samenleving als op Water te realiseren. Alle mensen op Aarde moeten te weten kunnen komen dat er planetaire samenlevingen als op Water bestaan; en dat zoiets ook op hun planeet haalbaar is. Ja, dat is het wat er moet gebeuren! Het is van belang dat de mensen op Aarde kennis gaan nemen van positieve ontwikkelingen als recent op Water. Dit stukje geschiedenis moet op de een of andere manier aan hen worden doorgegeven. Met het vlijmscherpe, fluweelzachte wapen kan dat bij uitstek. Het is dé manier om het weten over welkome ontwikkelingen te verspreiden. Mensen op Aarde kunnen ervan leren, zoals ook wij ervan leren. Alleen zo kan iedereen daar eens zien, weten en ervaren, waar iedereen op Water zich allang van bewust is. Dat alles om hen heen meer wij is dan jij en ik.
274
Wanneer de mensen op Aarde dat niet in gaan zien, en op dezelfde vernietigende wijze doorgaan als ze al vele eeuwen doen, wordt het tijd om totaal andere plannen uit te gaan voeren. Plannen die al klaar zijn, en waarvoor we alleen nog nieuwe taakstellingen hoeven af te spreken. In het wijgebeuren/vier discussiëren we al een tijdje over welke richting we de evolutie op Aarde in gaan sturen. Kan de levensbalans daar nog worden als op Water? Of moeten we werken aan een totaal andere? In het wijgebeuren/vier is er op dit moment nog geen consensus voor één van beide richtingen. Toch lijkt het duidelijk welke kant het op zal gaan. Hoewel het nog steeds zo is, dat we toekomstige gebeurtenissen niet precies kunnen voorspellen, kunnen we ze wel alsmaar beter inschatten. Hierdoor kunnen we wellicht voorkomen dat bij komende duploevoluties de ontwikkelingen volledig tegengesteld aan elkaar gaan verlopen. Zoals in deze kosmos waar je de mensheid op Water een succesvol experiment kan noemen, maar op Aarde tot op heden een mislukking. Er zijn op Aarde mensen die dat laatste onderkennen, zoals blijkt uit de aldaar geschreven parabel: Het Postulaat. Een vertelling die best weleens waar zou kunnen gaan gebeuren!
275
276
Een waar te gebeuren aardse vertelling?!
HET POSTULAAT
Alle vijf zijn ze terug. Onwennig, alsof ze in deze samenstelling pas voor de eerste keer aan de ronde tafel zitten, kijken ze elkaar aan. Niemand zegt wat. ‘Iets’ heeft hen ongevraagd hier neergezet. Dit zijn ze niet gewend. En evenmin, dat ze over een onderwerp moeten gaan praten, dat ze niet zelf op de agenda hebben gezet. Het is bovendien het enige agendapunt; en ook dit is ongewoon. Onthutsend ongewoon. Verder zijn ze vele jaren na hun dood op aarde nu onstoffelijk. Aan de laatste toestand zijn ze weliswaar al een poosje gewend, maar wel op een andere plek. Hier ervaren ze het alle vijf als surrealistisch. Heel vroeger, in hun stoffelijke tijd, was het allemaal anders. Elke maand kwamen ze hier bijeen om over allerlei onderwerpen te praten. Dit waren steevast belangrijke onderwerpen, die alleen zij op de agenda mochten plaatsen. De Raad van Vijf noemden ze zich. De functionele samenstelling van de Raad was altijd dezelfde. Alleen de persoonlijke invulling veranderde mettertijd. Niemand had het eeuwige leven, al vonden ze dat dit op hun niveau van macht en aanzien eigenlijk wel zo had moeten zijn. Als Raad hadden hun besluiten formeel de status van advies. Maar in de praktijk was elk advies zo dwingend, dat het moeiteloos de status van decreet haalde. In de wereld gebeurde daardoor altijd alles wat zij wilden. Hoe ze dat gedaan kregen, wisten alleen zij. Niemand anders had weet van hun bestaan. Elk nieuw Raadslid werd steeds unaniem door de anderen gekozen. Na in het diepste geheim door hen te zijn aangezocht, en hieraan vooraf minutieus doorgelicht. Ze moesten er zeker van zijn dat ze een geheime Raad bleven. Eeuwenlang was dat goed gegaan.
279
Door de vele, kleurrijke oneffenheden op zijn uniform, met overheersend gouden, was in De Raad de Superbevelhebber de meest opvallende. Hij behartigde de belangen van alle militairen in de wereld, ongeacht het krijgsmachtonderdeel of politieke systeem waartoe ze hoorden. Om het aantal militairen zo groot mogelijk te houden, en hiermee zijn invloed in De Raad, was het de kunst om op zoveel mogelijk plekken op aarde vijandschappen te handhaven, maar grootschalige oorlogen te vermijden. Het laatste kon immers het aantal militairen teveel doen dalen, en hierdoor zijn invloed in De Raad. Kleine oorlogen waren prima. Die hielden de dreiging van een veel grotere in stand, en zorgden ervoor dat wapensystemen beproefd konden worden, wat zeer welkom was bij de wapenindustrie en voor de economie. Een veel minder opvallend lid in De Raad, maar wel de machtigste, was de Hiërarch. Hij behartigde de belangen van alle gekozen en zelfbenoemde politieke leiders in de wereld, ongeacht het systeem of machtsblok waartoe ze hoorden. Hij voorzag hen tijdig van agressieve retoriek, waarmee ze elkaars politieke systemen konden bestoken. Zo hielp hij de Superbevelhebber om vijandschappen in stand te houden, en dit stelde hem in staat om maximaal greep op de maatschappij te houden. Het hoofddoel van elke politicus. De Macronoom behartigde in De Raad de belangen van alle economen in de wereld. Om die zeker te stellen, had hij een universeel rekenmodel ontwikkeld, die het uitwisselen van materiële zaken regelde. Voor elk politiek systeem verschilde dat een beetje, maar het kerndoel van elk model was hetzelfde: de economie moet blijven groeien. Met het aanbrengen van de verschillen hielp de Macronoom de Hiërarch aan zijn behoefte aan agressieve retoriek. Voor de aanmaak van materiële zaken die nodig waren voor een groei-economie zat de Technocraat in De Raad. Hij zorgde ervoor, dat binnen ieder politiek systeem regelmatig geclaimd kon worden, dat men op een bepaald technologiegebied een achterstand had. Politici konden daarmee agressieve retoriek bedrijven en maatregelen nemen, waarmee de 280
productie van materiële zaken ongehinderd door kon gaan, en met de economie groeien. Een beetje een vreemde eend in de bijt was het vijfde lid van De Raad, de Patriarch. Hij behartigde de belangen van alle religies die een manlijke god aanbaden. Zijn belangrijkste bijdrage was ervoor zorgen dat er veel nageslacht kwam. Met name de Hiërarch was daar blij mee. Voor meer zielen van alles kunnen beslissen, betekende tenslotte meer macht. Bij de daad die voor het verkrijgen van nazaten nodig was, mochten mensen echter niet teveel genieten; en zeker niet openlijk. Dit kon immers naar teveel vrijheid en een te sterke eigen wil leiden, wat zeer onwenselijk was. De Patriarch had aan wereldse zaken eigenlijk de pest, en hij deed maar zelden mee aan de discussies. Omdat de vier andere leden meestal niet religieus waren, konden zij hem voor de dagelijkse gang van zaken best wel missen. Toch bleef hij Raadslid, omdat zijn inbreng soms van pas kwam; zoals bij de instandhouding van de zeer snelle aanwas van de wereldbevolking. Een enkele keer was zijn bijdrage zelfs onmisbaar. Een heel belangrijk moment was toen De Raad in toenemende mate werd gedwarsboomd door organisaties die ongewenste doelen nastreefden. Ongewenst voor De Raad wel te verstaan. Tot hun ongenoegen goed geargumenteerd, verspreidden die groeperingen - met lezingen, artikelen en boeken - beweringen in de wereld, dat de manier waarop de mensheid bezig was binnen afzienbare tijd naar mondiale catastrofes zou leiden. Dit kon alleen vermeden worden als ecologische belangen voorrang kregen op economische. Op een zeker moment werden al die organisaties voor De Raad een echt probleem, omdat steeds meer mensen het verlangen naar een volledige ommekeer van eco-voorrang overnamen. Het werd zelfs erger, want ook een oproep voor massale ongehoorzaamheid kreeg gehoor, en won in rap tempo aanhang. Het predicaat ‘doemdenkers’ dat de loyale achterban van De Raad hen altijd had opgeplakt, kaatsten ze terug met de kritische term ‘doemdoeners’ als verzamelnaam voor 281
hen. Hierdoor gefrustreerd en geagiteerd besloot De Raad met hulp van slaafs gehoorzame volgers tot actie over te gaan. Eerst met propaganda via alle media. Maar toen na een poosje bleek, dat de ideeën van dwarsliggende groeperingen bij het publiek meer aansloegen dan de hunne, grepen ze naar veel rigoureuzere middelen. Om hun harde aanpak een rechtsbasis te geven, vaardigden ze een in advies verpakt decreet uit. Voor de duidelijkheid met een ultrakorte tekst. Slechts drie regels telde het, elk ferm dichtgeslagen met een uitroepteken. Ze gaven het als titel: Postulaat. Met zo’n gewichtig klinkende aanhef en stoere opmaak kreeg het voor hun gevoel een eeuwigheidswaarde. Het was het enige advies dat ooit in de Raadskamer aan de muur werd gehangen. In gouden letters op luxueus, duurzaam papier; om de tand des tijd te kunnen weerstaan. POSTULAAT De wereld heeft geen doemdenkers, maar no-nonsense doeners nodig! Doemdenkers mogen geen kans krijgen de wereldorde te verstoren! Realiseer dit zo nodig met geweld en al onze beschikbare middelen!
Dit advies werd, aangepast aan plaatselijke omstandigheden, in de hele wereld verspreid, en kreeg het gewenste succes. In dictatoriale landen werden dwarsliggers als subversieve elementen eenvoudig geliquideerd. In zich democratisch noemende landen werden ze even makkelijk buiten economische circuits gezet. Juridisch gaf dat nergens problemen, want wetten paste men er gewoon voor aan. Jarenlang ging het in de wereld als De Raad wilde. Bij elke bijeenkomst wentelden de vijf leden zich in tevredenheid. De zon kwam immers elke dag weer op, en iedere lente werd wat van planten en bomen restte weer groen. Wat ze niet wilden zien, zagen ze niet. Dit was bij hen en hun aanhangers al jarenlang een goede gewoonte. Toch ging er op een zeker moment iets verschrikkelijk fout. Onomkeerbaar. Niemand in De Raad wist echter pre-
282
cies wat, omdat het tempo waarin zich dat allemaal voltrok het verhinderde. Het is vanwege die foute gebeurtenissen dat ze nu hier bijeen zijn. ‘Iets’ heeft hen opgedragen om dat allemaal op een rijtje te zetten, en naar oorzaken te zoeken. Nog steeds zwijgend, zitten ze tegenover elkaar. De reeks heftige incidenten kennen ze maar al te goed. Elk Raadslid weet dat ze vrijwel het pad hadden gevolgd, dat jarenlang door die vermaledijde dwarsliggers was voorspeld. Maar dit nu erkennen, doen ze niet. Je ongelijk toegeven, betekent gezichtsverlies, en dit willen ze geen van vijven. Al dat foute begon na de bevolkingsexplosie in de tweede helft van de twintigste eeuw met het massaal afsterven van bossen, die nog niet waren weggekapt of platgebrand. Dit werd in de eerste decennia van de eenentwintigste eeuw gevolgd door het verschroeien van oogsten door harde uvstraling. Deze kregen vrije doorgang, omdat de ozonlaag erg poreus was geworden door oververzadiging met allerlei milieuvreemde stoffen. Het overstromen van laag gelegen landen vond in dezelfde periode plaats, omdat de poolkappen waren gesmolten en oceanen gezwollen. Een te hoog koolzuurgas gehalte in de atmosfeer hield de warmtestralen van de zon gevangen, wat de aarde in een broeikas veranderde. Dit waren slechts enkele voorbeelden van voorspelde, klimatologische catastrofes die in ongekend korte tijd de wereld geselden. Via hun snel krimpende, volgzame achterban lukte het De Raad nog een poosje om de vernietigingen af te doen als natuurrampen die door de eeuwen heen vaker hadden plaatsgevonden. Echter, kort daarna stortten vrijwel tegelijk alle economische stelsels in. Onverbiddelijk kwam toen de verbondenheid tussen economie en ecologie aan het licht, wat ze altijd hadden ontkend. Hierdoor in verlegenheid gebracht, wisten de vier wereldlijke Raadsleden geen passende verklaring te 283
verzinnen. Op dat moment bleek hoe belangrijk de sporadische inbreng van de Patriarch soms kon zijn. Hij herinnerde het viertal aan vergelijkbare, in heilige geschriften beschreven rampspoed. Het verschroeien van oogsten, sturen van een zondvloed en andere catastrofes waren beproevingen waarmee elke god de mensheid weleens strafte. Het instorten van de economische stelsels was een variant van zo’n sanctie, preekte hij. Hoewel geen van zijn mederaadsleden zich in die uitleg kon vinden, onderschreven ze het gretig. Elke sussende verklaring naar de rest van de wereld was welkom. Een god als dader om de lawine aan rampen te verklaren, was best wel handig. Maar helaas bleef het niet bij de serie ‘verklaarbare’ rampen. Verreweg de zwaarste van de in goddelijke context gezette straffen moest nog komen. Door de klimatologische catastrofes waren rond de evenaar in slechts enkele jaren tijd grondgebieden ter grootte van duizenden vierkante kilometers uitgedroogd en in woestijnen veranderd. Met als gevolg dat in noordelijke en zuidelijke richting een massieve volksverhuizing op gang kwam. Honderden miljoenen mensen die nog niet aan honger of overlevingsoorlogen waren bezweken, probeerden dat lot te ontlopen. Maar de landen waarheen ze trokken, konden die stroom niet opvangen. Noch huisvesten, noch voeden, kon men de vluchtelingen. Buitensporige regens in het ene land, en extreme droogtes in het andere hadden oogsten vernietigd, waardoor men overal met enorme voedseltekorten kampte. Tegenhouden en terugsturen van de stroom wanhopige lukte niet. Daarom begon men vluchtelingen die de grenzen probeerden te passeren af te schieten. De Hiërarch coördineerde dat, en zorgde ervoor dat landen elkaar bij het ‘verdedigen’ van hun grenzen hielpen. Omdat langs de grenzen de lijken al gauw metershoog lagen opgestapeld, en hierdoor een ondraaglijke stank veroorzaakten, werd besloten om speciale verdelgingstroepen de droge gebieden in te sturen. In nog geen half jaar tijd slacht284
ten gecombineerde lucht- zee- en landmachtonderdelen meer dan drie miljard mensen af. In dezelfde periode groeide in alle landen die bij de slachtingen betrokken waren het aantal mensen dat het met die massamoord niet eens was. Aanvankelijk uitten ze dat alleen met demonstraties. Maar toen de slachtingen doorgingen, kwam men in opstand. Dit betekende werk voor de Superbevelhebber en zijn gehoorzame achterban. Misleid door patriottische praatjes lieten strijdkrachten zich inzetten voor het doel waarvoor ze in de allereerste plaats waren opgeleid: het beheersen van landgenoten. Tegelijkertijd probeerde de Hiërarch de gelederen in elk land te sluiten. Om dit te bereiken, wilde hij de strijdkrachten tevens inzetten voor het doel waarvoor ze in de tweede plaats waren opgeleid: het bevechten van een gemeenschappelijke vijand buiten het eigen land. De geschiedenis leerde, dat dit een prima remedie was om de bevolking in het gareel te krijgen en houden. Wel mocht dat pas als laatste redmiddel gebruikt worden. Pas wanneer bij binnenlandse correcties de bevolking teveel uitdunde. Maar hier liep het volkomen mis. Onvoorzien grepen in vrijwel alle landen politici naar het laatste redmiddel. Onafwendbaar zette men overal het als afschrikking bedoelde arsenaal kernwapens in. En alle andere wapensystemen die in bomvolle bunkers lagen opgeslagen. Met als breuklijnen de vele barsten die er al zaten, spatte kort erna de biosfeer uiteen, gelijk een flinterdunne glazen bol. Tergend langzaam, als in een vertraagde film, maar onomkeerbaar. In luttele maanden stierf het grootste deel van het aardse leven door mechanisch geweld en stralingseffecten. Dat deel kwam er nog het best vanaf. De rest deed er na veel lijden jaren langer over. In slechts enkele decennia tijd werd de aarde één van de levenloze planeten in het zonnestelsel. ‘Iets’ heeft ervoor gezorgd dat ze alle vijf weer bijeen zijn. Gezeten aan de ronde tafel kijken ze elkaar strak aan. Hun 285
blikken verlaten het kringetje niet. En omdat ze dat vroeger ook zo deden, lijkt alles als vanouds. Maar buiten hun kringetje zijn alle spectrale kleuren verdwenen. Tinten grijs en zwart zijn ervoor in de plaats gekomen. Van de Raadskamer is niet veel meer over. Teksten van verkoolde documenten die op de grond verspreid liggen, zijn totaal onleesbaar. In wat eens buiten was, maar nu een kleurloos geheel is met de Raadskamer liggen talloze, in vorm onherkenbare objecten. Overal is het doodstil. Niets krijgt de kans om met zacht geritsel of ander geluid wat te vertellen over hoe dat had kunnen gebeuren. Dat voorrecht is de leden van De Raad gegund. Maar zij zwijgen. Vier van hen bewegen zich niet eens. Alleen de Superbevelhebber zit heen en weer te schuiven. Iets als schuldgevoel houdt hem in beweging. Om van dat knagende gedoe af te komen, begint hij plots herinneringen op te halen over de glorietijd van De Raad. Drie van zijn collega’s doen direct mee. Alleen de Patriarch blijft zwijgen. Hij is zich nauwelijks van zijn omgeving bewust. Na zijn stoffelijke dood werd hij eerst geconfronteerd met wat hij op aarde anderen had aangedaan; en dat bleek heel wat. Hierbij moest hij al het hiermee samengaande leed ervaren. Na deze straf kwam hij in een niet te beschrijven omgeving terecht. Prachtig was het daar. Een plek met onvoorwaardelijke liefde, het helderste licht, de mooiste muziek, en alles weten wat geweten kan worden. Echter, een manlijke god had hij ondanks lang zoeken niet kunnen vinden. Verbijsterd door al die onverwachte belevenissen, kan hij enkel nog aan de straf en vergeefse zoektocht denken. Het ophalen van herinneringen over hun glorietijd door de vier andere Raadsleden duurt slechts kort. Tijdens het praten, ontspant het kwartet zich wat, waardoor hun blikken niet meer op elkaar zijn gericht. Onvermijdelijk vallen hun ogen hierdoor op het kleurloze decor rondom hen. De onzinnigheid van het in herinnering brengen van hun glorietijd is opeens beschamend duidelijk. Ook weten ze op 286
dat moment weer, dat ze hier zitten om naar oorzaken te zoeken van de gebeurtenissen die de wereld dat troosteloze aanzien hebben gegeven. Als op bevel richten de Hiërarch, Macronoom en Technocraat gezamenlijk hun schuldpijlen op de Superbevelhebber. Ze betichten hem ervan, dat hij met de inzet van afschrikkingwapens het leven op aarde heeft vernietigd. Maar de Superbevelhebber laat niet over zich heenlopen. Hij vindt dat de Hiërarch hem geen andere keus liet, omdat hij ervoor had moeten zorgen dat politici slechts met retoriek elkaar bestookten. En de Macronoom en Technocraat hadden met hun hebberigheid opwekkende activiteiten de maatschappij en natuur al zo verziekt, dat er geen redden meer aan was. Met zijn aandeel had hij de vernietiging van het aardse leven enkel versneld. Gelijk een spervuur vliegen beschuldigingen over oorzaak en gevolgen over en weer. Nooit eerder zijn ze het onderling zo hevig oneens geweest. Alleen de Patriarch blijft zwijgend voor zich uitstaren. Plotseling vervagen hun gestalten en sterven hun stemgeluiden weg. Het terugvallen in oude rollen blijkt geen goed uitgangspunt om de dadendrang van weleer te analyseren. ‘Iets’ doet een grotendeels verkoold blad papier op de grond ritselen. De tekst die erop heeft gestaan, is als geheel niet meer leesbaar. Maar op enkele grauwe plekken zijn vaag nog wat goudkleurige woorden en leestekens zichtbaar. Achter elkaar geplaatst, lijken ze een advies te vormen: P S doem mogen geen kans krijgen Realiseer dit met geweld l o ze
doeners ! middelen!
287
288
Onze titels met tussen haakjes jaartallen waarin de papieren en elektronische versies (p-boeken/e-boeken) uitkwamen. Het meer van herinneringen (2008/2013) Wensdroom (2008/2013) De belofte aan mijn kleine (2009/2013) Terugblikken in de toekomst (2009/2013) Oproep voor massale ongehoorzaamheid (2010/2013) Familierimpeling (2010/2013) Orchideevlinders (2011/2013) Een zwerk vol aardse en onaardse verhalen (2011/2013) Beslisbomen met lef (2013/2013) -------------------------------------------------------------------------Alle negen boeken zijn volkomen op zichzelf staande werken, maar ze zijn met elkaar verbonden door gedurfd andere visies op wezenlijke aspecten in het leven van alledag.
289
290
291