"Een werkend perspectief voor jongeren met een arbeidshandicap”
Commissie Het Werkend Perspectief 5 mei 2004
Inhoudsopgave 1. Inleiding 2. De WAJONG-groep 2.1 Een korte impressie op basis van UWV-cijfers 2.2 Een typologie op basis van handicap 3. De huidige situatie 3.1 Een veelheid aan actoren en veel organisatorische en beleidsmatige veranderingen 3.2 Aansturing actoren vanuit verschillende beleidsdomeinen 4. Maatschappelijke participatie, arbeidsparticipatie en begeleid werken 5. Overzicht knelpunten 5.1 Regie en overgang in de keten van dienstverlening 5.2 Kennis, kwaliteit en professionaliteit van betrokken partijen 5.3 Financiering van onderdelen (door wie, op welke wijze) 5.4 Beeldvorming bij werkgevers, jongeren met een arbeidshandicap, ouders, andere partijen 5.5 De informatievoorziening 5.6 Externe ontwikkelingen 5.7 Wet- en regelgeving 6. Aanbevelingen van de commissie 6.1 Algemene uitgangspunten vooraf 6.2 Aanbevelingen t.a.v. beleid 6.3 Aanbevelingen op gebied van regelgeving 6.4 Aanbevelingen op uitvoeringsniveau 6.5 Aanbevelingen rond instrumenten en methodieken 6.6 Aanbevelingen rond communicatie en ‘denk-cultuur’ 6.7 Advies over stroomlijnen Regeling Begeleid Werken in WSW en REA 6.8 Financiële ondersteuning voor de uitvoering van het advies Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3 Bijlage 4 Bijlage 5 Bijlage 6
Bijlage 7 Bijlage 8 Bijlage 9 Bijlage 10 Bijlage 11 Bijlage 12 Bijlage 13 Bijlage 14 Bijlage 15 Bijlage 16
Knelpunten aangedragen door UWV Knelpunten aangedragen door CG-raad Uitwerking van voorbeeld van knelpunt bij ROC en ‘Speciaal Onderwijs’ Korte historische schets van de WAJONG Onderverdeling Klantgroep jonggehandicapten naar onderwijsvorm, beperking en uitstroommogelijkheden Belangrijkste ervaringen, verschillen en knelpunten over Begeleid Werken/Persoonlijke Ondersteuning (PO) uit zowel de NIZWPublicatie en de in het kader van het advies gevoerde interviews Schematisch overzicht van begeleid werken AWBZ, WSW en REA Adviesaanvraag ‘integrale aanpak (re)integratie jonggehandicapten Namenlijst (sub)werkgroep, geïnterviewden en expertmeeting Samenstelling Commissie het Werkend Perspectief Startnotitie Positie van jongeren met een arbeidshandicap Geraadpleegde literatuur Commentaar Landelijke Cliëntenraad Commentaar UWV Samenvatting van voorstellen Commissie Het Werkend Perspectief in kader van aanpak problematiek WAJONG Afkortingenlijst
2 4 4 6 7 7 10 11 12 12 13 13 14 15 15 15 17 17 18 19 20 24 26 29 31 33 37 38 40 41
44 47 51 55 57 58 70 75 87 89 92
1
1. Inleiding In haar meerjarenprogramma 2003 - 2006 heeft de Commissie Het Werkend Perspectief (CWP) aangegeven prioriteit te willen geven aan de positie van jongeren met een arbeidshandicap. De CWP wil dat er voor deze groep een sluitende aanpak wordt gerealiseerd. Mede op basis van deze wens heeft de minister in een officieel verzoek (8 december 2003) aan de CWP gevraagd om een advies op te stellen over hoe de regierol bij de (re)integratie van jongeren met een arbeidshandicap moet worden vormgegeven. In diezelfde brief vraagt hij de Commissie daarnaast: • een bijdrage te leveren aan de inventarisatie en oplossing van knelpunten bij de (re)integratie van jongeren met een arbeidshandicap in het licht van de jaarlijkse 11,5 miljoen euro die hij hiervoor beschikbaar stelt aan het UWV. • advies over de schakeling tussen onderwijs en werk en de rollen en verantwoordelijkheden van de diverse partijen hierbij. • advies over de nazorg en de (persoonlijke) begeleiding op de werkplek van deze specifieke groep vanuit de overweging om de regelingen Begeleid Werken vanuit de WSW en de Wet REA te stroomlijnen. Voorbereiding van dit advies Om dit advies voor te bereiden heeft de CWP de Werkgroep WAJONG Wegen naar Werk (Werkgroep WWW) ingesteld. Het secretariaat van deze werkgroep heeft op basis van literatuur, relevante beleidsstukken1 en interviews met een groot aantal relevante personen en organisaties 2 een beschrijving van de huidige situatie en basisanalyse opgesteld. Twee subgroepen hebben zich daarbij gebogen over de thema’s ‘Scenario’s en toekomstontwikkelingen’ en ‘Knelpunten en oplossingen’ . Een notitie met een eerste inventarisatie van knelpunten is besproken tijdens een expertmeeting op 11 februari 2004 waaraan ongeveer 50 experts en betrokkenen (m.n. de jongeren om wie het hierbij gaat) deelgenomen hebben. De bevindingen van deze expertmeeting zijn door de werkgroep samen met de bevindingen van de interviews verwerkt tot een conceptadvies waarmee de Commissie Het Werkend Perspectief op 9 maart mee heeft ingestemd. Op basis van de bespreking is het advies verder uitgewerkt en besproken met de LCR op 5 april. Tevens hebben de LCR en het UWV schriftelijk gereageerd (zie bijlage). Naast tevredenheid over de structuur en inhoud van het advies en expliciete ondersteuning van hoofdlijnen en veel onderdelen van het advies, bevatten beide reacties suggesties voor veranderingen. Beide reacties zijn voorgelegd aan het presidium van de CWP en hebben geleid tot aanpassingen op onderdelen van het advies. De minister heeft de commissie gevraagd om voorstellen voor oplossingen te formuleren om de geconstateerde knelpunten weg te nemen. Hij geeft daarbij aan dat bij het UWV jaarlijks 11,5 miljoen euro beschikbaar is om deze knelpunten op te lossen. De commissie onderstreept de wenselijkheid en noodzaak om aanvullend beleid te ontwikkelen voor deze doelgroep. De commissie stelt voor om de Landelijke Cliëntenraad een structurele adviesrol te geven bij het beoordelen van de voorstellen en de voorgestelde allocatie van middelen uit het budget. De LCR zal op haar beurt zorg moeten dragen voor voldoende betrokkenheid van de (WA)JONGeren. Verderop in dit advies worden een aantal concrete voorstellen gedaan die bijdragen aan het verbeteren van de regierol. De knelpunteninventarisatie en de concrete aanbevelingen in dit advies zijn een belangrijke stap zijn om de arbeidsmarktparticipatie van jongeren met een arbeidshandicap te bevorderen en tot een sluitende aanpak te komen. De commissie vertrouwt erop dat de 1
Beleidsstukken van de CG-raad en het UWV zijn opgenomen in de bijlage. Onder andere CG-raad, de Federatie van Ouderverenigingen (FvO) en cliëntenorganisaties vanuit de GGZ. In de bijlage is een uitgebreide inventarisatie opgenomen met de namen van de geïnterviewden. 2
2
aanbevelingen voortvarend opgepakt worden, waarbij zij ervan uitgaat dat de opgebouwde expertise en het netwerk van de commissie en de Werkgroep WAJONG Wegen naar Werk hierbij wordt ingezet. De commissie verzoek u de genoemde knelpunten aan de orde te stellen tijdens het regulier overleg dat het ministerie heeft met de betrokken organisaties en de bijgevoegde knelpuntenanalyse periodiek te actualiseren. De CWP wijst met nadruk op het belang van de per 1 december 2003 in werking getreden Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte. Deze wet biedt bescherming tegen discriminatie op grond van handicap of chronisch ziekte en geeft de mogelijkheid, waar nodig, specifieke voorzieningen en faciliteiten te creëren of in stand te houden. De wet verbiedt het maken van onderscheid in relatie tot arbeid en beroepsonderwijs en legt de verplichting, naar gelang de behoefte, doeltreffende aanpassingen te verrichten bij degene tot wie dit verbod zich richt. Tenzij er sprake is van een onevenredige belasting. De CWP gaat er vanuit dat deze wet een belangrijke impuls zal zijn voor opleidingen en bedrijven om meer ruimte te maken voor mensen met een handicap. Leeswijzer In dit advies gebruikt de CWP bij voorkeur de term “jongeren met een arbeidshandicap”omdat deze term een bredere lading dekt dan “jonggehandicapten”. Bijvoorbeeld jongeren met psychische klachten zullen zich daar niet snel in herkennen. Daar waar sprake is van een directe relatie met de wet is echter wel de term jonggehandicapten of WAJONGer gebruikt. Het advies start met drie hoofdstukken die een beeld schetsen van de groep jongeren met een arbeidshandicap en van de huidige praktijk en van betrokkenen die een rol (kunnen) spelen bij het bevorderen van de arbeidsparticipatie van jongeren met een arbeidshandicap. De kern van het advies wordt gevormd door de inventarisatie van knelpunten in hoofdstuk 5 en de aanbevelingen van de commissie in hoofdstuk 6.
3
2. De WAJONG-groep Jongeren met een arbeidshandicap nemen in ons samenleving een kwetsbare positie in. De arbeidsongeschiktheid is veelal ontstaan voordat zij de arbeidsmarkt betreden. Deze jongeren hebben daardoor geen werkervaring. Ook is er geen werkgever die verantwoordelijk gesteld kan worden voor de terugkeer naar betaalde arbeid. Omdat deze groep geen arbeidsverleden heeft, kan zij geen beroep doen op de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Voor deze groep is op 1 januari 1998 de Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening JONGgehandicapten (WAJONG) in werking getreden. De wet biedt jonggehandicapten en studenten die arbeidsongeschikt zijn een uitkering op minimumniveau. WAJONG-gerechtigden vormen een specifieke doelgroep met een geheel eigen problematiek. Veel WAJONG-gerechtigden zijn verstandelijk en/of meervoudig gehandicapt en ontvangen een uitkering gebaseerd op 80-100% arbeidsongeschiktheid. Dit betekent niet dat zij helemaal niet zouden kunnen werken, maar dat zij in reguliere arbeid niet het wettelijk minimumloon kunnen verdienen. Een deel van de WAJONG-gerechtigden werkt, bijvoorbeeld in het kader van de Wet sociale werkvoorziening (WSW). Dit loon wordt gekort op de uitkering. 2.1. Een korte impressie op basis van UWV-cijfers 2.1.1 Aantal WAJONG-uitkeringen in 2003 De groep jongeren die een WAJONG-uitkering ontvangt is zeer divers van samenstelling. In de meeste gevallen is er sprake van aangeboren afwijkingen lichamelijke of geestelijke beperkingen. De aard van deze beperkingen verschilt qua zwaarte. Eenderde van de WAJONG-ers is verstandelijk gehandicapt; ruim 30% verblijft in zorginstellingen. Van de WAJONG-ers heeft ruim 18% een WSW-dienstverband en werkt ruim 9% elders. Eind 2003 verstrekte het UWV 138.176 WAJONG-uitkeringen. De verwachting is dat bij onveranderd beleid het aantal WAJONG-ers in de komende jaren zal oplopen tot ongeveer 200.000 in 2030. In 2003 zijn 8218 nieuwe WAJONG-uitkeringen toegekend en 3009 aanvragen om een WAJONG-uitkering afgewezen. Daarnaast is er een groep jongeren die wel een arbeidshandicap heeft maar die na het beëindigen van de opleiding geen beroep doet of kan doen op de WAJONG. Hoe groot die groep is, is niet bekend. Het overgrote deel van de in 2003 instromende WAJONG-ers is - zoals te verwachten is jong: 81% is jonger dan 25 jaar. Meer dan 96% van deze instromers wordt volledig arbeidsongeschikt bevonden. Mannen zijn enigszins oververtegenwoordigd zowel in het totale bestand als in de instroomgroep (resp. 55 en 56%).
4
Tabel 1 Kerncijfers WAJONG 2003 Lopende uitkeringen uit. 2003 Totaal 138.176
Nieuwe uitkeringen 2003 8.218
Man Vrouw
55% 45%
56% 44%
Jonger dan 25 jr. Ouder dan 25 jr.
21% 79%
81% 19%
25-80% AO 80-100% AO
2% 98%
4% 96%
Heeft een WSW-dienstv.1 18,4% Heeft een ander dienstverband 9,4% Werkt niet 72,2%
onbekend
Met traject2 3% 10% Bron: UWV 1. werksituatie gebaseerd op lopende uitkeringen 2001. 2. netto instroom april 2002 t/m december 2003, contractjaren 2002 en 2003, berekend op bestand en nieuwe uitkeringen 2002, voorlopige cijfers
2.1.2 (re)integratietrajecten In de periode van april 2002 tot en met december 2003 zijn voor de contractjaren 2002/2003 specifiek voor de doelgroep WAJONG 5905 (re)integratietrajecten ingekocht: Van het totaal aantal trajecten zijn er 691 trajecten gestart voor 16- of 17-jarigen voorafgaand aan het toekennen van een WAJONG-uitkering en 792 trajecten voor nieuwe WAJONG-ers. Voor 3% (4.611 personen) van het totale bestand van WAJONG-ers (inclusief de nieuwe instroom) is een (re)integratietraject ingekocht. De overige trajecten (603) zijn gestart voor andere groepen, waaronder personen die minder dan 25% arbeidsongeschikt zijn. 2.1.3 Voorzieningen In 2002 zijn 3571 voorzieningen verstrekt aan personen met een WAJONG-uitkering waarvan 1731 werkgeversvoorzieningen, 1821 werknemersvoorzieningen en 19 voorzieningen voor zelfstandigen. Aan 16- en 17-jarigen zijn in 2002 717 voorzieningen toegekend waarvan 312 werkgeversvoorzieningen, 404 werknemersvoorzieningen en 1 voorziening voor zelfstandigen. 2.1.4 Klanttevredenheid 2003 Het UWV heeft in 2003 2597 WAJONG-ers schriftelijk gevraagd naar hun ervaringen met de dienstverlening. In drie vragen werd specifiek gevraagd naar de ervaringen met (re)integratieaspecten, t..w. • de begeleiding naar werk door een (re)integratiebureau • de begeleiding naar werk door het UWV • de waardering van de REA-voorzieningen De WAJONG-ers waarderen deze drie (re)integratieaspecten met rapportcijfers rond de 5,5. Zoals uit onderstaande tabel blijkt is de waardering van WAJONG-ers van deze drie aspecten van de dienstverlening - zowel gemiddeld als voor de specifieke aspecten - min of meer vergelijkbaar met de waardering van WAO/WAZ-ers en WW-ers. De scores geven
5
dus geen aanleiding tot WAJONG-specifieke conclusies over de (re)integratiedienstverlening. Tabel.2.Waardering aspecten van (re)integratiedienstverlening en totaal oordeel, 2003, WAJONG, WAO/WAZ en WW WAJONG WAO/WAZ WW Begeleiding naar werk door (re)integratiebureau 5,7 6,0 5,9 Begeleiding naar werk door UWV 5,4 5,3 5,5 REA-voorziening 5,3 5,4 4,7 Gemiddeld over alle aspecten van dienstverlening 6,5 6,6 6,4 Bron: UWV Wanneer de waarderingsresultaten uit 2003 vergeleken worden met de resultaten uit 2002, blijkt dat de tevredenheid van de WAJONG-ers over de 'begeleiding naar werk door het UWV' gedaald is van 6,0 in 2002 naar 5,4 in 2003. Ook de tevredenheid over (re)integratiebedrijven lijkt afgenomen. Door een afwijkende vraagformulering is het moeilijk hier specifieke uitspraken over te doen. 2.2 Een typologie op basis van handicap Van de nieuwe WAJONG-ers in 2003 had: • 35% een verstandelijke handicap; • 41% overige psychische aandoeningen en stoornissen; • 24% een andere aandoening. Het moge duidelijk zijn dat arbeidsgehandicapte jongeren met verschillende typen aandoeningen verschillende problemen tegen komen bij de overgang van school naar arbeidsmarkt en dat die verschillende problemen om andere oplossingen vragen. Dit blijkt ook uit de gehouden interviews. Verstandelijk gehandicapte WAJONG-ers blijven gewoonlijk hun werkzame leven lang enige begeleiding of achtervang bij problemen nodig hebben. Ze kunnen door kleine (bijvoorbeeld privé-)gebeurtenissen uit hun evenwicht raken. Ook op school is een goede begeleiding nodig. Tijdens de interviews kwam naar voren dat de indruk bestaat dat steeds meer licht verstandelijk gehandicapte jongeren tijdens hun schoolloopbaan betrokken raken bij criminele vergrijpen, waardoor zij het extra moeilijk krijgen op de arbeidsmarkt. WAJONG-ers met psychische problemen hebben door hun beperkingen forse problemen op de arbeidsmarkt. Een van de lastigste punten voor werkgevers is de discontinuïteit: WAJONG-ers uit deze groep kunnen regelmatig langere perioden uitvallen. Dat vraagt om oplossingen als flexibele banen of duobanen. Ook is er vaak een grote discrepantie tussen de intellectuele capaciteiten van deze WAJONG-ers en de wijze waarop ze met werkdruk om kunnen gaan. Ze hebben verder regelmatig moeite met gezag en arbeidsverhoudingen. Uit de interviews en het recente beeldvormingonderzoek voor de CWP ‘Onbekend maakt onbemind’ blijkt dat de beeldvorming over deze groep veel slechter is dan die over verstandelijke gehandicapten. Jonggehandicapten met fysieke handicaps lopen aan tegen problemen met de uitvoering van de zogenaamde Activiteiten van het Dagelijks Leven (ADL), zoals aankleden, wassen, eten etc. De thuiszorg komt veelal te laat om op tijd op school of werk te beginnen en op school en op het werk is te weinig (professionele) hulp voor ADL beschikbaar. Er kunnen daarnaast vervoersproblemen zijn of moeilijkheden met aanpassing van gebouwen. Ook de beeldvorming speelt deze groep vaak parten wat geen reden mag zijn voor ongelijke behandeling, maar veeleer een extra inspanning van alle partijen vraagt om vooroordelen weg te nemen en mogelijkheden van jongeren met een arbeidshandicap te benutten.
6
3. De huidige situatie In deze paragraaf geven we een globale schets van de actoren die betrokken zijn bij het begeleiden naar werk van jongeren met een arbeidshandicap. Tevens geven we een overzicht van schooltypen en een inschatting van de mate waarin leerlingen van dat schooltype een arbeidshandicap hebben en/of in aanmerking komen voor een WAJONGuitkering. Hierbij moet worden aangemerkt dat de huidige praktijk complex en ondoorzichtig is en dat veel organisaties momenteel nog te maken hebben met de gevolgen van ingrijpende reorganisatie en/of beleidswijzigingen. In de regio’s stemden de betrokken actoren hun activiteiten af in een netwerkoverleg. Het is met name voor deze doelgroep van belang dat de toch al moeilijke weg naar werk zo min mogelijk hindernissen kent. De praktijk leert echter dat een deel van deze netwerken niet (meer) goed functioneert, waardoor de meerwaarde van het netwerk onvoldoende tot uiting komt. 3.1 Een veelheid aan actoren en veel organisatorische en beleidsmatige veranderingen Bij de opleiding en begeleiding van de niet werkende jongeren met een arbeidshandicap naar de arbeidsmarkt is een veelheid aan actoren betrokken. Te denken valt daarbij o.a. aan de scholen, het UWV, CWI, gemeenten, het SW-bedrijf, orthopedagogisch centrum, MEE – consulenten (voorheen SPD), ouders, ouderverenigingen, (re)integratiebedrijven, GGZ, het Regionaal Indicatie Orgaan en zorginstellingen. Hieronder zullen we de taken van de belangrijkste actoren kort toelichten. 3.1.1. Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) Het UWV is verantwoordelijk voor de (re)integratie en arbeidstoeleiding van WAJONGgerechtigden die geen initieel onderwijs meer volgen. Om deze taak uit te oefenen beschikt het UWV over de instrumenten uit de Wet REA, t.w. • inzet van (re)integratietrajecten • scholing via de REA-scholingsinstituten • werkplekaanpassingen • werknemergebonden voorzieningen ten behoeve van het wegnemen van belemmeringen om te gaan werken • begeleiding op de werkplek. Het UWV kan de WAJONG-gerechtigde aanmelden voor arrangementen van gesubsidieerde arbeid van gemeenten en de WSW. Daarnaast is het UWV ook (re)integratieverantwoordelijk voor de 16- en 17-jarige jonggehandicapte schoolverlaters, die nog niet in aanmerking komen voor een WAJONGuitkering. Tot 2001 verzorgde Arbvo Arbeidsintegratie en later ook het GAK-Sociale Zekerheid de inbreng van het huidige UWV in het zogeheten netwerkoverleg met alle betrokkenen in de regio over de (re)integratie van jonggehandicapten. De privatisering van de (re)integratie was voor het Landelijk Instituut Sociale Verzekeringen (LISV) aanleiding deze taak expliciet op te dragen aan het GAK, nu UWV. Door het GAK en het UWV is deze taak neergelegd bij de Arbeidsdeskundige Jonggehandicapten (ADJ-er) en de zogeheten ’WAJONG-teams’ op de verschillende kantoren. Het nieuwe UWV heeft zich opnieuw georiënteerd op deze netwerkfunctie. Uit een eigen inventarisatie blijkt dat de ADJ-functie en de zogeheten WAJONG-teams niet op alle kantoren op dezelfde wijze worden ingevuld en dat in sommige regio’s de herkenbaarheid en kwaliteit van dienstverlening aan de jonggehandicapten door de verschillende reorganisaties onder druk is komen te staan.
7
3.1.2. Gemeenten Gemeenten hebben de (re)integratieverantwoordelijkheid voor de schoolverlaters zonder werk en zonder recht op een WAJONG-uitkering. Daaronder bevinden zich wel jongeren met een arbeidshandicap. Met de nieuwe Wet Werk en Bijstand beschikt de gemeente sinds 2004 niet meer over de mogelijkheid om arbeidsgehandicapte jongeren arbeid te laten verrichten via de WIW. Deze mogelijkheid werd overigens maar weinig toegepast. De Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) moet de opvolger gaan worden van de Wet Voorzieningen Gehandicapten (WVG) en de Welzijnswet en zal waarschijnlijk per 2006 in werking treden. Hiermee krijgen gemeenten een belangrijke taak op het terrein van welzijn en maatschappelijke integratie. 3.1.3. Centra voor Werk en Inkomen (CWI) CWI’s hebben de verantwoordelijkheid om werkloze schoolverlaters zonder WAJONGuitkering te beoordelen op hun arbeidsmarktkwalificaties (afstand tot de arbeidsmarkt), Voorgenomen is om in 2004 CWI’s verantwoordelijk te maken voor de indicatiestelling voor de WSW-regeling. Veel WAJONG-ers doen een beroep op deze regeling. 3.1.4. MEE-organisaties (Organisaties voor ondersteuning bij leven met een beperking) MEE-organisaties (de voormalige Sociaal Pedagogische Diensten) hebben als doel het bieden van onafhankelijke, laagdrempelige en betrouwbare cliëntondersteuning aan alle mensen met een handicap, functiebeperking of chronische ziekte. Het betreft informatie, advies en ondersteuning bij het maken van keuzes in de zorg en bij het vinden van onder ander onderwijs en werk. Tot voor kort concentreerde de dienstverlening in het netwerk zich sterk op verstandelijk gehandicapten De MEE-organisaties worden momenteel gereorganiseerd onder andere vanwege de gewenste doelgroepverbreding. 3.1.5. Onderwijs Kinderen met een arbeidshandicap volgden vroeger veelal speciaal onderwijs. Tegenwoordig is een deel van het speciaal onderwijs geïntegreerd in het reguliere onderwijs, waardoor meer rekening gehouden wordt met de capaciteiten van de kinderen zelf. Sinds medio 2003 zijn de scholen voor speciaal onderwijs (basis en voortgezet) georganiseerd binnen Regionale Expertise Centra die een functie hebben bij de arbeidstoeleiding van specifieke doelgroepen. Ook geven de REC’s ambulante begeleiding aan leerlingen met een rugzakje in het regulier basis en voortgezet onderwijs. Moeilijk lerende leerlingen of kinderen met gedragsproblemen komen vaak met Leerweg Ondersteunend Onderwijs op het VMBO, of op een van de praktijkscholen. Deze onderwijsinstellingen richten zich in toenemende mate op het realiseren van arbeidsmarktkwalificaties en het actief leiden naar de arbeidsmarkt in plaats van het opleiden voor een diploma. Hoewel dit als positief wordt ervaren, blijken in de praktijk de scholen onderling sterk te verschillen in expertise en stadium van ontwikkeling. In onderstaand schema worden deze verschillende onderwijstypen in hun onderlinge samenhang geschetst.
8
Schema van het onderwijs voor leerlingen met en zonder een handicap in Nederland 3
(samengesteld door het secretariaat)
Cluster 1 Visueel
RVC
Basis onderwijs
Regionale verwijzings commissie
Speciaal Basis onderwijs (Voorheen LOM+MLK+IOBK)
Commissie voor indicatiestelling REC
LGF
VWO
HAVO
VMBO
SO
CvI
Cluster 2 Auditief kommunicatief
(Speciaal onderwijs)
Cluster 3 Verstandelijk lichamelijk Cluster 4 Ernstige ontwikkelings gedrags psychische stoornis
VSO
PRO
Praktijkscholen Leerweg: 1.TL (Voorheen VSO -LOM+VSO-MLK) 2. gemengd basis -/beroepsgericht 3. kader gericht 4. beroepsgericht en leerweg ondersteunend onderwijs
Universiteit
HBO
ROC MBO
BBL BOL
Rea-College + EEGA
Educatie Werkgever
SWBW
SW
REA
Het UWV heeft op basis van haar expertise een omschrijving gegeven van de relatie tussen schooltype en de mate waarin hun leerlingen in aanmerking komen voor een WAJONGuitkering. Deze relatie is niet statistisch onderbouwd en door het secretariaat verwerkt in tabel 3. Deze tabel illustreert dat WAJONG-ers afkomstig zijn uit alle onderwijsdomeinen. De leerlingen in een deel van het reguliere voortgezet onderwijs (Havo/VWO) vallen buiten het bovengenoemde netwerk.4 De tabel maakt ook duidelijk dat er een groep leerlingen met een arbeidshandicap is (leerlingen van praktijkscholen met het hoogste niveau Moeilijk Lerende Kinderen (MLK)) die niet in aanmerking komt voor een WAJONG-uitkering terwijl er wel sprake is van een arbeidshandicap in de zin van de Wet REA. Omdat ze niet in aanmerking komen voor een WAJONG-uitkering ligt de verantwoordelijkheid voor het vaststellen van de arbeidshandicap bij de gemeenten. De indruk bestaat dat het aantal cursisten op ROC’s met beperkingen toeneemt. Een cijfermatig overzicht ontbreekt echter: onbekend is hoeveel gehandicapten beroepsonderwijs volgen en hoe deze groep bereikt kan worden. 3
Leerlingen vanuit het voortgezet speciaal onderwijs stromen ook door c.q. kunnen ook doorstromen naar regulier vervolgonderwijs. Deze pijlen zijn niet ingetekend. 4 Er is enige gedateerde informatie over het opleidingsniveau van WAJONG-ers. Het betreft een onderzoek uit 2000 van Kruisbergen en anderen onder een beperkt aantal WAJONG-ers die niet in een AWBZ-instelling zitten. Volgens dit onderzoek treedt er onder de nieuwe WAJONG-ers vanaf 1994 een verschuiving op van het regulier onderwijs naar het speciaal onderwijs. Over de gehele periode gezien heeft ongeveer 15% alleen (speciaal) basis onderwijs, ongeveer 45% van de WAJONG-ers heeft voortgezet onderwijs (variërend van VSO tot LBO) en ongeveer 30% heeft MAVO of hoger. Van 10% is de opleiding niet nader gespecificeerd.
9
Wet op de expertise centra WEC
Wet primair onderwijs WPO
Tabel 3 Relatie tussen schooltype en WAJONG-er en/of het arbeidsgehandicapt zijn van leerlingen Mate waarin leerlingen in aanmerkingen komen voor een WAJONG-uitkering (X) of arbeidsgehandicapt zijn (O) Zelden Veelal ‘Midden’ Veelal wel Vrijwel altijd geen Praktijkschool: bovengrens MLK X O Praktijkschool: ondergrens MLK X/O ZMLK X/O REC: ZMLK X/O REC: Mytyl X O REC: Tytyl X/O Overig speciaal onderwijs X O Voortgezet regulier onderwijs X O Middelbaar, hoger en X/O univ.onderwijs Bron: Eigen bewerking van UWV typologie Naast de genoemde organisaties kunnen ook ouders, ouderverenigingen en zorginstellingen een belangrijke rol hebben bij het vinden van op maat gesneden werk voor de WAJONGgerechtigden. 3.2 Aansturing actoren vanuit verschillende beleidsdomeinen De wet- en regelgeving op het veld van het onderwijs, de zorg, de opleiding en de (re)integratie van jonggehandicapten behoort tot het werkveld van 3 ministeries. t.w. OCW, VWS en SZW. Voor deze ministeries is arbeidsparticipatie en/of maatschappelijke participatie een belangrijke doelstelling. Zij organiseren dat echter allemaal zelf binnen en vanuit hun eigen beleidsdomein: OCW • Onderwijsorganisaties leiden hun leerlingen op voor de arbeidsmarkt en organiseren daartoe praktijkgerichte stromen. VWS • MEE-organisaties hebben hun eigen arbeidsconsulenten in dienst. • Zorginstellingen organiseren hun eigen Dag Activiteiten Centra (DAC’s) en/of organisaties voor begeleid werken. • Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de invulling en uitvoering van de WVG. • Aanvullend is een vervoersvoorziening, ADL-ondersteuning en thuiszorg mogelijk op RIO-indicatie. SZW • Het UWV biedt via private (re)integratiebedrijven, het REA-College en EEGA ondersteuning bij de integratie van jonggehandicapten • Gemeenten zijn zowel verantwoordelijk voor schoolverlaters die geen werk en geen uitkering hebben als voor de activering van WAJONG-ers die niet direct naar een traject van het UWV kunnen doorstromen. De gemeente is ook verantwoordelijk voor de invulling en uitvoering van het lokale SW-beleid. • Het CWI is verantwoordelijk voor het vaststellen van de afstand tot de arbeidsmarkt. • SZW en brancheorganisaties investeren in arbozorg en begeleiding op de werkplek. Omdat het achterliggende beleid niet wordt afgestemd en de financieringsstructuren niet op elkaar aansluiten zijn de mogelijkheden om afstemming te organiseren beperkt.
10
4. Maatschappelijke participatie, arbeidsparticipatie en begeleid werken Maatschappelijke participatie van jonggehandicapten kan op verschillende niveaus worden nagestreefd: • • • •
Dagbesteding, eventueel arbeidsmatig. Gefinancierd vanuit de AWBZ. Dit kan ook vrijwilligerswerk zijn. Werk binnen de sociale werkplaats of detachering en begeleid werken via de WSW bij een reguliere werkgever. Gesubsidieerde werkplekken. (Begeleid) Werken binnen een gewoon bedrijf al dan niet ondersteund met middelen vanuit o de WSW o de Wet REA Onder een gewoon bedrijf valt ook een door de jongere zelf opgericht bedrijf.
Op de weg naar maatschappelijke participatie doen zich vele belemmeringen voor. Arbeidsparticipatie is daarbij het streven. Dit is echter niet in alle gevallen haalbaar. Toch dient deze arbeidsparticipatie en het zelf verwerven van inkomsten uit arbeid uitgangspunt te zijn. Dit moet ondersteund worden met instrumentarium, budget, kennis en informatie. Juist door het ambitieniveau hoog te leggen, krijgen meer jongeren kansen die ze nu niet krijgen. De nadruk dient daarbij niet te liggen op de beperkingen van de jongeren met een arbeidshandicap maar op de mogelijkheden die zij hebben. Over het algemeen wordt ervan uitgegaan dat een groot deel van de jongeren met een arbeidshandicap door hun arbeidshandicap niet in staat is betaalde arbeid te verrichten. De CWP vindt dit een te gemakkelijk uitgangspunt. Er zijn tal van voorbeelden bekend waarbij ook jongeren met arbeidshandicaps in staat zijn reguliere arbeid tegen een regulier salaris te verrichten. De commissie heeft sterk de indruk dat dit verwachtingspatroon al op heel jonge leeftijd het zelfbeeld van de jongeren en de uiteindelijke kansen op de arbeidsmarkt zwaar beïnvloedt. Dit zelfbeeld blijkt daarbij verstrekkende gevolgen te hebben. Het recent in opdracht van de commissie afgeronde beeldvormingonderzoek onder werkgevers5 bevestigt dit beeld: hoewel veel mensen met een arbeidshandicap wel graag aan het werk willen, zien zij zichzelf vaak als weinig kansrijk of als zij dat wel zien, gaan zij ervan uit dat de werkgever niet op hen zit te wachten. Begeleid werken betreft begeleiding op werkplekken in het vrije bedrijf. Dit kan zowel met een WSW-indicatie als vanuit een REA-traject. Daarnaast bestaat er een vorm van AWBZdagbesteding met een arbeidsmatige invulling6. Deze dagbesteding kan een voortraject voor (re)integratie vormen.7
5 Petersen, A van, Vonk, M, Bouwmeester, J. Onbekend maakt onbemind; Attitude onderzoek naar de positie van arbeidsgehandicapten op de arbeidsmarkt. Eindrapport.Een onderzoek in opdracht van Commissie het Werkend Perspectief. Leiden: januari 2004. 6 In Tanja Otte. Aan de slag met begeleid werken; Werken in een reguliere baan via de regeling WSW. NIZW Utrecht 2004 wordt een actueel beeld gegeven van deze drie vormen van begeleiding. 7 Het aanbod dagbesteding is per 1 april 2003 vertaald in de functies ondersteunende en activerende begeleiding. Onder ondersteunende begeleiding valt bijvoorbeeld ondersteuning om de dag te structureren en om beter de regie te kunnen voeren over het eigen leven. Maar ook dagverzorging of dagbesteding en hulpbij het leren zorgen voor het eigen huishouden. Onder activerende begeleiding vallen bijvoorbeeld gesprekken om gedrag te veranderen of gedrag te leren hanteren bij gedragsproblemen of een psychische stoornis.
11
5. Overzicht knelpunten Tijdens de interviews, in de knelpunteninventarisaties van UWV en CG-raad8 en in literatuur is een veelheid aan knelpunten genoemd. Een eerste inventarisatie van knelpunten is voorgelegd aan de deelnemers van de expertmeeting. Onderstaand geven we een inventarisatie van knelpunten onderverdeeld in zeven groepen. Een aantal knelpunten die samenhangen met veranderingen binnen domeinen en gebrek aan beleidsmatige afstemming tussen de domeinen is hiervoor reeds beschreven. 5.1 Regie en overgang in de keten van dienstverlening •
• • • • • •
• • • •
• •
Onduidelijk is wie er verantwoordelijk is voor het soepel verlopen van de overgangen in de keten en het optimaal inzetten van de beschikbare middelen. Dit is problematisch omdat het aantal betrokken organisaties in de keten groot is: scholen, UWV, CWI, gemeente, SW-bedrijf, orthopedagogisch centrum, MEE-organisatie, ouders, (re)integratiebedrijf, GGZ en Regionaal Indicatie Orgaan (RIO). Een aantal netwerken is door de vele reorganisaties in de sociale zekerheid verdwenen. Voor de leerlingen is van belang dat ook overige dienstverlening (vervoer, wonen, verzorging) aansluit bij het realiseren van de overgang van school naar werk. Op regionaal niveau heeft een cliënt weinig keuze uit (re)integratiebedrijven. Proces en informatie zijn niet transparant, waardoor jongeren en ouders onvoldoende in staat zijn zelf de regie te voeren. Door de invoering van de Wet Werk en Bijstand is een vacuüm ontstaan in de verdeling van rollen en verantwoordelijkheden tussen UWV en gemeenten ten aanzien van jongeren met een arbeidshandicap. Onduidelijk is wie moet zorgen voor de REA-indicatie voor scholieren Processen en financieringssystemen zijn er niet op ingericht dat jongeren en ouders ook daadwerkelijk regie kunnen voeren. Sinds de aanbesteding van (re)integratietrajecten is de overgang van school naar werk slechter geworden. Bestaande netwerken tussen UWV en school, tussen begeleidingsorganisatie en school, tussen werkgever en begeleidingsorganisatie/ (re)integratiebedrijf zijn in een deel van de regio’s verdwenen. De deskundigheid van de daarbij betrokken arbeidsdeskundigen voor jonggehandicapten (UWV) is deels al verloren gegaan of dreigt verloren te gaan. De toegankelijkheid van het beroepsonderwijs voor WAJONG-ers is op veel plaatsen problematisch. Lang niet alle ROC’s en HBO- en WO-instellingen hebben een (voldoende uitgewerkt) gehandicaptenbeleid. Er is sprake van regionale verschillen bij de toekenning van trajecten, van WAJONG-uitkeringen en van voorzieningen. De aanvraagtijd voor REA-voorzieningen is veel te lang. Vooral wanneer het gaat om een plaatsing bij een werkgever is dit een groot probleem. De wachttijden tussen onderdelen (bijv. school – WSW, REA – WSW, school – REA en school – werk) van de keten zijn te lang. Voor verstandelijk gehandicapte WAJONG-ers is dat extra problematisch omdat zij in deze wachtperiode hun kennis en vaardigheden verliezen. Er zijn te weinig werkervaringsplaatsen voor WAJONG-ers. Dit geldt ook voor hoger opgeleiden. Door de methodiek van de aanbestedingsprocedure komen sommige (potentieel geschikte) partijen niet in aanmerking om (re)integratietrajecten voor WAJONG-ers
8 De knelpuntennota van UWV is opgenomen als bijlage evenals een samenvatting opgesteld door het secretariaat van een conceptnotitie van de CG-raad.
12
• •
uit te voeren. Hierbij kan bijv. gedacht worden aan kleine regionale bedrijven of scholen. De ondersteuning door de thuiszorg houdt geen rekening met school- en werktijden. Leerlingen en werkende jonggehandicapten komen hierdoor standaard te laat. Regionale Indicatie Organen nemen de optie ‘werk/integratie’ niet mee in hun indicatiestelling.
5.2 Kennis, kwaliteit en professionaliteit van betrokken partijen •
•
•
•
Er is bij veel partijen (UWV, CWI, gemeente, (re)integratiebedrijven, werkgevers, WAJONG-ers en hun ouders) sprake van onvoldoende kennis over wettelijke regelingen (werking, mogelijkheden en bereik) en over de specifieke beperkingen en mogelijkheden van de doelgroep. Veel bestaande kennis is door de aanbestedingsmethodiek verloren gegaan. Nieuwe partijen als CWI en (re)integratiebedrijven hebben de kennis veelal niet. Werkgevers en jonggehandicapten zijn vaak niet op de hoogte van het bestaan van regelingen voor Begeleid Werken. Zelfs intermediairs die jonggehandicapten hierbij moeten adviseren, zoals stagedocenten binnen het speciaal onderwijs, consulenten bij CWI, MEE-organisaties en UWV kennen vaak de mogelijkheden van Begeleid Werken in het kader van de WSW onvoldoende. De meeste (re)integratiebedrijven zijn niet gespecialiseerd in de problematiek van jonggehandicapten. Zij hebben daardoor onvoldoende kennis van de specifieke mogelijkheden voor en belemmeringen van deze doelgroep. Hun aanpak is daardoor vaak onvoldoende afgestemd op deze groep en kwalitatief onvoldoende. Bij de meeste partijen (inclusief UWV) ontbreekt kennis over en inzicht in de mogelijkheden voor een WAJONG-ere om als zelfstandige aan het werk te gaan.
5.3 Financiering van onderdelen (door wie, op welke wijze) • • •
• •
•
Door de huidige financieringsstructuur heeft de leerling in het beroepsonderwijs geen eigen budget en dus geen zeggenschap over hoe dit voor hem of haar ingezet moet worden. Omdat de financiering via scholen verloopt, krijgt de leerling veelal niet de beschikking over ambulante hulpverlening. Scholen voor beroepsonderwijs krijgen de beschikking over een lump sum bedrag, waaruit zij ook onderwijs aan moeten bieden voor leerlingen met een handicap. Veel scholen geven aan dat dit bedrag voor de financiering van het onderwijs voor deze doelgroep te laag is. Scholen vullen de beleidsvrijheid bij het aanbieden van onderwijs voor jongeren met een arbeidshandicap zeer wisselend in. Er zijn problemen met de financiering van o.a. a) begeleiding bij stage (geen REA-middelen voor BBL-onderwijs) b) ADL-ondersteuning op beroepsopleiding en tijdens werk c) begeleiding, werkaanpassing en vervoer bij vrijwilligerswerk d) scholing via REA e) overgangstrajecten tijdens wachttijden of naar beroepsonderwijs. De Ministeries van VWS, OCW, SZW stemmen hun subsidieregelingen (en wijzigingen daarin) niet af. Zo is met het verminderen van de toepassingsmogelijkheden van artikel 22 REA9 te weinig rekening gehouden met het feit dat deze regeling gebruikt werd voor enerzijds de voorschakeling of arbeidstraining en
9 De knelpuntennotitie van UWV in de bijlage en de bijlage met voorbeeld van knelpunt bij ROC en speciaal onderwijs gaan nader in op artikel 22 REA
13
• • •
•
•
•
•
• •
anderzijds om voorafgaand aan aanmelding bij een (re)integratiebedrijf zicht te krijgen op de individuele arbeidsmogelijkheden. Door schotten tussen financieringsregelingen voor dagbesteding, voor WSW, voor REA en voor onderwijs wordt het (re)integratieproces belemmerd. WAJONG-ers en andere partijen die bij de arbeidstoeleiding betrokken zijn, krijgen te maken met een onoverzichtelijk woud aan financiële regelingen. Verschillende subsidieregelingen via de REA zijn tijdelijk, terwijl sommige WAJONG-ers en hun werkgevers deze financiële ondersteuning hun hele werkzame leven nodig hebben. Er zijn weliswaar mogelijkheden voor verlenging, maar praktijkmensen ervaren dat het UWV hier terughoudend mee omgaat. De no-risk polis (artikel 29b ZW) is in werkelijkheid een less-risk polis. De vergoeding voor de werkgever geldt bijvoorbeeld niet voor de extra kosten voor de vervangende arbeidskracht bij ziekte of voor vakantiegeld. De no-risk polis Pemba is ruimhartiger voor Wajongers. De zesjarentermijn die daar gehanteerd wordt, geldt niet indien de werknemer voorafgaande aan of tijdens de dienstbetrekking een uitkering op grond van de WAJONG (of WAZ) ontving. Veel werkgevers kennen de no-risk regeling niet blijkt uit het recente beeldvormingonderzoek dat Research voor Beleid heeft uitgevoerd voor de CWP. Daarnaast bestaat er verwarring over de duur van de regeling. Omdat de regeling een termijn kent van vijf jaar na aanvang van de dienstbetrekking van een arbeidsgehandicapte, zou dat in sommige gevallen hebben geleid tot ontslag voor een WAJONG-er. In de huidige situatie behouden personen met een arbeidshandicap die een WAJONG-uitkering of UWV-voorziening ontvangen niet automatisch het recht op verlenging van deze regeling hoewel hun status van arbeidsgehandicapte niet verjaart na vijf jaar. Verlenging is slechts mogelijk bij een verhoogd risico op ernstige gezondheidsklachten zoals MS. Voor de arbeidstoeleiding van specifieke groepen WAJONG-ers is veel investering in kennis nodig. Omdat het een relatief kleine groep arbeidsgehandicapten betreft en (re)integratiebedrijven geen zekerheid krijgen op langere termijn, is het voor hen meestal niet interessant om in deze groep te investeren. Terwijl er toch veelal wel resterende of te ontwikkelen arbeidsmogelijkheden zijn (bijvoorbeeld door gespecialiseerd onderwijs binnen de REA-centra). Veel jonggehandicapten en hun ouders maken geen gebruik van WAJONG en REA-regelingen, omdat ze deze niet of te laat aanvragen. Dit komt omdat ze niet over voldoende kennis en netwerken beschikken of omdat ze denken dat de handicap niet zwaar genoeg is om voor financiering in aanmerking te komen. De indruk bestaat dat gemeente, SW-bedrijven en werknemers door financiële belangen onvoldoende baat hebben bij uitstroom uit de WSW en bij inzetten van begeleid werken voor WAJONG-ers. Vervoersvoorzieningen kennen een scherpe inkomensgrens waarboven een gehandicapte het aangepaste vervoer deels zelf moet betalen. Overschrijding van de inkomensgrens leidt tot een daling van het besteedbaar inkomen. Bovendien telt bij die inkomensgrens het gezinsinkomen, zodat samenwonen grote financiële gevolgen kan hebben.
5.4 Beeldvorming bij werkgevers, jongeren met een arbeidshandicap, ouders, ander, partijen • •
Werkgevers, maar ook de jongeren met een arbeidshandicap zelf, hebben een slecht beeld van wat de jongeren kunnen. Jongeren met psychische (niet verstandelijke) handicaps hebben daar het meest last van. Sommige organisaties roepen een te rooskleurig beeld van WAJONG-ers op als werknemers die altijd zeer gemotiveerd zijn, niet vaker uitvallen dan een
14
•
•
•
gemiddelde werknemer en waarbij alle financiële risico’s voor werkgever gedekt zijn. Bij veel jonggehandicapten en ouders bestaat een negatief beeld over de WSW. Dat geldt ook voor een deel van de groep verstandelijk gehandicapte WAJONG-ers. Er is behoefte aan vergroting van de sociale vaardigheden van WAJONG-ers (empowerment). Veel betrokken partijen (instanties, ouders, scholen, zorg) hebben een verkeerd beeld van het (potentiële) zelfsturende vermogen van jongeren met een arbeidshandicap en treden te zorgzaam en betuttelend op. Dat vermindert het zelfvertrouwen en de mogelijkheid tot zelfsturing door de jongere. In het speciaal onderwijs vindt een kentering plaats: steeds meer scholen proberen jonggehandicapten op te leiden tot zelfstandigheid, ook op de weg naar werk. Niet alle scholen zijn echter al zo ver.
5.5 De informatievoorziening • • •
Informatie over de overgang school - werk is zeer verspreid beschikbaar en daardoor voor velen ontoegankelijk. Informatie voor de professionals wordt niet systematisch ontsloten en beschikbaar gesteld voor de lokale beleidsontwikkeling en verbeteringen van de praktijk. Informatie is niet afgestemd op het niveau van de WAJONG-ers, zeker niet op dat van de verstandelijk gehandicapte. Ook ouders hebben moeite met het begrijpen van schriftelijke informatie, bijvoorbeeld die van het UWV.
5.6 Externe ontwikkelingen • •
De recessie maakt (re)integratie moeilijker. De WAJONG-er krijgt op de arbeidsmarkt een steeds ongunstiger positie ten opzichte van de overige arbeidsgehandicapten. a) Door de nieuwe WAO zullen veel arbeidsgehandicapten met werkervaring op de arbeidsmarkt komen. b) Zowel nationaal als internationaal is er sprake van een toename van het aantal arbeidsgehandicapten, niet alleen door vergrijzing maar ook doordat een toenemend aandeel van de jongeren arbeidsgehandicapt is10. c) Door de Wet Verbetering Poortwachter voeren werkgevers een actiever beleid om hun eigen zieken en arbeidsgehandicapten te behouden en nemen daardoor steeds minder arbeidsgehandicapten van buiten aan. d) De bezuiniging van SZW op het (re)integratiebudget pakt ongunstig uit.
5.7 Wet- en regelgeving •
•
De marktwerking heeft risico’s voor de (re)integratie van WAJONG-ers. Maatwerk is niet altijd mogelijk, omdat de kosten daarvoor niet in verhouding staan tot de huidige (gemiddelde) trajectprijzen. De vraag is dan ook gerechtigd of bij een deel van deze doelgroep er geen sprake dient te zijn van publieke verantwoordelijkheid om arbeidsdeelname te bevorderen met een beroep op art. 22 Wet REA. Gesignaleerd wordt dat de consulenten van de (re)integratiebedrijven binnen hun werkvoorraad eerst de gemakkelijker groepen arbeidsgehandicapten bemiddelen. WAJONG-ers behoren daar niet toe.
10
I. Beckers, J.J.M. Besseling, A. Smits. Monitor Arbeidsgehandicapten 2002; arbeidssituatie van mensen met een langdurige aandoening. Doetinchem: Reed Business Information bv, 2004.
15
• • •
• •
•
•
11
De werkgever kan van plaatsing afzien omdat hij voorzieningen/meerkosten moet voorfinancieren. Werkgever en werkende WAJONG-er weten niet hoe zij de poortwachterrol moeten invullen en wat in deze van de werknemer verwacht mag worden. Onduidelijk is wat de gevolgen zullen zijn van de WAO-plannen voor de WAJONG-ers, zowel wat betreft het vaststellen van hun recht op uitkering als het vaststellen van hun recht op reïntegratie bij volledige arbeidsongeschiktheid, als ook het blijven bestaan van de samenloopregeling van loon en uitkering11. Het UWV geeft aan dat de 1e en 5e jaars herbeoordeling voor de groep WAJONGers geen toegevoegde waarde heeft. De regel dat een werkende WAJONG-er bij een bepaald inkomen na drie jaar het recht op WAJONG verliest, brengt voor de WAJONG-er grote financiële risico's mee. Dat geldt vooral sterk voor zelfstandig werkende WAJONG-ers, die zich bij eventuele uitval niet meer verzekerd weten door de WAZ, zich niet vrijwillig kunnen verzekeren via het UWV en ook geen betaalbare particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering kunnen afsluiten. Een niet onaanzienlijk aantal jongeren met een arbeidshandicap heeft om diverse redenen geen recht op een WAJONG-uitkering en is aangewezen op de bijstand. Met de invoering van de Wet Werk en Bijstand is de mogelijkheid tot het gedeeltelijk vrijlaten van inkomsten uit arbeid beperkt tot maximaal een half jaar. Op deze wijze loont het niet om te gaan werken als de jongere slechts gedeeltelijk in staat is inkomen te verwerven. Niet elke vrijwilligerscentrale bemiddelt (jong)gehandicapten naar vrijwilligerswerk.
Voor een toelichting, zie pagina 2 van de brief van de LCR in de bijlage.
16
6. Aanbevelingen van de commissie Uit de knelpuntenanalyse blijkt dat de knelpunten zich grofweg op vijf niveaus voordoen: 1. Beleidsniveau 2. Regelgeving 3. Organisatieniveau 4. Niveau van methodieken en instrumenten 5. Niveau van communicatie en ‘denk-cultuur’ De CWP richt haar aanbevelingen op deze vijf niveaus. Uiteraard zijn deze niveaus niet strikt gescheiden van elkaar en vloeien de aanbevelingen soms in elkaar over. Aanbevelingen ten aanzien van begeleid werken worden apart behandeld, omdat het hier een heel specifieke vraag betreft uit het adviesverzoek van de minister. De knelpunten op niveau 1 en 2 vergen vooral veel overleg en afstemming. De CWP spreekt hierbij alle betrokken partijen aan op hun eigen verantwoordelijkheid om zelf veranderingen in gang te zetten. Voor het realiseren van een deel van deze aanbevelingen wordt een beroep gedaan op het extra budget van 11,5 miljoen euro. In haar aanbevelingen en in haar advies voor de inzet van het beschikbare budget legt de commissie het zwaartepunt bij de niveaus 3, 4 en 5. Op deze niveaus kan door creativiteit, inzet, en ondernemerszin met concrete activiteiten succes behaald worden. De commissie pleit daarbij voor een evenwichtige verdeling tussen structurele verbeteringen, verbetering van beeldvorming en informatie en het stimuleren van (lokale) innovatieve projecten. 6.1 Algemene uitgangspunten vooraf De commissie doet in dit advies voorstellen voor het begeleiden naar werk van jongeren met een arbeidshandicap, het verbeteren van hun positie op de arbeidsmarkt en het invullen van de regierol daarbij. De commissie hanteert daarbij twee breed gedragen uitgangspunten: 1. Een jongere met een arbeidshandicap heeft – net als iedere andere jongere - recht op passend onderwijs en op een maatschappelijke positie c.q. arbeidsmarktpositie die aansluit bij zijn of haar mogelijkheden. 2. Een jongere met een arbeidshandicap voert primair zelf de regie over zijn of haar weg naar arbeid en krijgt daarbij de nodige ondersteuning. De jongere en diens wensen, mogelijkheden en talenten staan centraal in het proces van regievoering. Het proces en de regievoering om te komen tot maatschappelijke participatie ziet er volgens de commissie idealiter als volgt uit: • De jongere heeft eigen wensen, mogelijkheden en beperkingen en krijgt de benodigde ondersteuning om deze helder in beeld te krijgen • De jongere beheert hierbij zelf haar/zijn budget • De jongere maakt zelf een plan voor de toekomst • Dit plan is gericht op arbeidsparticipatie, tenzij ……... • Het plan wordt gedragen door alle betrokkenen in het netwerk en zij worden aangesproken op hun toegezegde inspanningen • Er is een sluitende keten van opleiding naar arbeidsparticipatie en maatschappelijke integratie • Er zijn geen wachttijden • Er zijn geen financieringsproblemen • School en arbeidsmarkt staan open voor jongeren met een arbeidshandicap.
17
Belangrijk daarbij is dat actoren in de keten tussen jongere en arbeidsmarkt het begrip arbeid divers kunnen invullen: variërend van een betaalde baan, freelance werkzaamheden of zelfstandig ondernemerschap tot het kunnen opdoen van ervaring in de zin van stage of leerwerkplekken. 6.2. Aanbevelingen t.a.v. beleid 6.2.1. Noodzaak van beleidsafstemming o.l.v. minister van SZW Een belangrijk deel van de knelpunten hangt samen met de opeenstapeling van reorganisaties en beleidsveranderingen in de afgelopen jaren en het feit dat jongeren met een arbeidshandicap voor het realiseren van hun maatschappelijke participatie afhankelijk zijn van meerdere ministeries. De commissie onderschrijft het belang van inclusief beleid zodat op alle beleidsterreinen bij beleidsontwikkelingen, beleidsmaatregelen en voorzieningen vooraf rekening wordt gehouden met het feit dat een aanzienlijk deel van de bevolking te kampen heeft met chronische aandoeningen en beperkingen. De inventarisatie leert echter dat op dit moment nog speciale beleidsafstemming gericht op het bevorderen van maatschappelijke participatie van jonggehandicapten noodzakelijk is. Ons voorstel is om de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te beschouwen als Poortwachter voor de toegang tot de WAJONG en/of Bijstand op ministerieel niveau en derhalve verantwoordelijk te maken voor de beleidsafstemming tussen de drie betrokken ministeries. Dit dient te leiden tot ontkokering en tot samenhangend beleid. Voorkomen moet immers worden dat er gaten vallen doordat een van de ministeries zijn beleid wijzigt zonder dat een ander ministerie zijn beleid er op aanpast. 6.2.2. Van onderwijs naar arbeid De gesignaleerde knelpunten hebben niet alleen betrekking op het terrein van SZW, maar raken ook de beleidsterreinen van andere ministeries. Naast VWS is vooral OCW daarbij een belangrijke actor. Veel knelpunten kunnen en moeten al binnen het onderwijs worden ondervangen of voorkomen. Het onderwijs moet daarom goed gefaciliteerd zijn om jongeren met een arbeidshandicap voor te bereiden op de arbeidsmarkt. Voor jongeren met een arbeidshandicap dienen in het voortgezet, speciaal en middelbaar beroeps onderwijs arbeidstraining en stage met begeleiding op maat een onderdeel van het onderwijsprogramma te zijn. Ook is het van belang dat ROC’s en HBO/WO-instellingen toegankelijk worden voor arbeidsgehandicapten waarbij naast de toegankelijkheid van gebouwen, ook gedacht moet worden aan de toegankelijkheid van de informatie, het onderwijsprogramma en de haalbaarheid van het studieprogramma. ROC’s en HBO/WOinstellingen moeten voldoende worden gefaciliteerd om hun onderwijs op een passende wijze in te richten voor leerlingen met een arbeidshandicap. Bij de begeleiding van deze jongeren met een ernstige arbeidshandicap moeten deze instellingen en leerlingen begeleid kunnen worden, door middel van ambulante begeleiding of door daartoe aangewezen expertise centra. En jonggehandicapten moeten - indien noodzakelijk - worden gefaciliteerd bij het vinden van werk ten behoeve van het volgen van een beroepsopleiding. Het ministerie van OCW dient hier middelen voor ter beschikking te stellen. Daarnaast moeten zonodig ook andere relevante faciliteiten beschikbaar zijn, zoals vervoer, ADLondersteuning, voorzieningen op de leerwerkplek etc. Voor zover deze faciliteiten niet regulier beschikbaar zijn, dienen deze voorzieningen aangeboden te worden in het kader van art. 22 Wet REA. De CWP is van mening dat jongeren met een arbeidshandicap niet de dupe mogen worden van deze beleidsafbakening tussen OCW en SZW en pleit ervoor zolang dit niet is gerealiseerd binnen OCW, artikel 22 Wet REA voor dit doeleinde in te
18
zetten. Wanneer mocht blijken dat door recente bezuinigingen op dit artikel de financiële middelen ontoereikend zijn verzoekt de CWP daar een begrotingsaanwijzing voor te geven. Het ligt overigens voor de hand om langs twee sporen een meer structurele oplossing vorm te geven. Enerzijds zou naar analogie van de regelingen in het primair onderwijs en in het voortgezet onderwijs ook in het beroepsonderwijs een leerlinggebonden budget moeten worden geïntroduceerd - er is geen overtuigende argumentatie om deze ongelijkheid in stand te houden. Ten tweede zou de deskundigheid die nu in de REA-centra is opgebouwd, verder veilig gesteld moeten worden via een financieringsstructuur die hen enerzijds zicht op voldoende continuïteit biedt en anderzijds hen prikkelt hun deskundigheid breed in te zetten. 6.2.3. Sluitende aanpak met werkervaringsplaatsen Sluitende aanpak voor jongeren met een arbeidshandicap vereist maatwerk. Een deel van de jongeren heeft geen of nauwelijks mogelijkheden tot arbeidsparticipatie en/of maatschappelijke integratie. Dat zal ook tot uiting komen in hun Persoonlijk Participatie Plan (zie 6.5.1). Onder sluitende aanpak voor deze doelgroep verstaat de CWP dat alle jongeren met een arbeidshandicap die over arbeidsmogelijkheden beschikken aansluitend op school werkervaringsplaatsen of een ander integratietraject worden aangeboden met ondersteuning op de werkplek. Van groot belang is dat jongeren in een arbeidssituatie ervaren wat hun mogelijkheden en wensen zijn. Het streven dient te zijn om jongeren voor te bereiden op arbeid op de reguliere arbeidsmarkt.Voor een deel van de jongeren zal blijken dat reguliere arbeid niet realiseerbaar is en dat geopteerd zal gaan worden voor arbeid in WSW-verband, arbeidsmatige invulling van de AWBZ-dagbesteding of vrijwilligerswerk Om deze sluitende aanpak mogelijk te maken dient het aantal werkervaringsplaatsen fors uitgebreid te worden. De commissie stelt voor om hiertoe een deel van het extra budget beschikbaar te stellen. 6.2.4. Eén fonds Wajong De CWP wijst erop dat juist voor deze groep jonggehandicapten voorzieningen in de vorm van aan personen gekoppelde budgetten een belangrijke stap naar werk kunnen zijn omdat het hen kan helpen hun eigen plan uit te zetten en activiteiten en dienstverlening zo optimaal mogelijk op elkaar af te stemmen. Door budgetten te koppelen aan een jongere met een arbeidshandicap en middelen neer te leggen bij de jongere zelf is deze beter in staat invulling te geven aan de eigen regierol. De commissie stelt voor om de mogelijkheid voor het creëren van één interdepartementaal fonds voor deze doelgroep te onderzoeken om daarmee de middelen voor deze doelgroep optimaal inzetbaar te maken.
6.3 Aanbevelingen op gebied van regelgeving 6.3.1 Vangnet voor werkgevers. Werkgevers moeten er langdurig op kunnen vertrouwen dat zij geen of slechts beperkt risico lopen bij ziekte of terugval in arbeidsongeschiktheid indien zij een jongere met een arbeidshandicap in dienst nemen. Hiervoor is de no-risk polis ontwikkeld. De bekendheid van deze regeling is echter beperkt zoals blijkt uit het recente onderzoek 'Onbekend maakt onbemind' van de CWP. En indien men de regeling wel kent, is de kennis over de termijn waarvoor deze polis geldig is onvolledig. Deze regeling moet in ieder geval gehandhaafd blijven en waar nodig verbeterd worden zodat werkgevers geen enkel risico meer lopen bij deze doelgroep. Voor WAJONG-ers dient standaardbeleid van het UWV te zijn dat artikel 29b verlengd wordt 5 jaar na aanvang van de dienstbetrekking. Daarnaast moet de bekendheid van de regeling worden vergroot. Naast het UWV hebben ook (re)integratiebedrijven een groot belang bij de voorlichting omtrent deze regelgeving.
19
6.3.2 Onduidelijke positie WAJONG-er binnen WVP Door UWV en anderen is gewezen op de speciale positie van werkende WAJONG-ers binnen de Wet Verbetering Poortwachter. Dit leidt tot onduidelijkheden bij werkgevers en de werkende WAJONG-ers over rechten, plichten en financiële gevolgen. Deze onduidelijkheden moeten worden weggenomen.
6.3.3 Vangnet voor individuele arbeidsgehandicapte Gedurende de hele periode dat een jonggehandicapte werk verricht, moet hij of zij recht houden op de WAJONG als vangnetvoorziening. De praktijk is nu dat veel jongeren met een handicap kiezen voor dagbesteding in zorg of werk in WSW. Door deze keuze is hun recht op een WAJONG-uitkering veilig gesteld en kiezen ze voor een veilige toekomst. Net als voor iedereen die werkt via de WSW moeten ook jonggehandicapten die werken in de reguliere arbeidsmarkt of een eigen bedrijf hebben, opnieuw een beroep kunnen doen op de WAJONG als reguliere arbeidsdeelname niet meer mogelijk is. Dat zou kunnen door artikel 50 lid 3 niet alleen tot WSW-arbeid te beperken maar voor alle arbeid van WAJONG-ers te laten gelden. 6.3.4 Versnellingsfonds voorzieningen voor WAJONG-ers Werkgevers moeten vaak voorzieningen voorfinancieren voor WAJONG-ers die zij in dienst nemen. Het gaat daarbij om relatief grote bedragen. Daarnaast duurt het lang voordat een verzoek voor financiering ook daadwerkelijk wordt toegewezen. De commissie vindt het belangrijk dat werkgevers bij het aannemen van WAJONG-ers geen onnodige financiële belemmeringen tegenkomen. Zij stelt daarom voor om voorzieningen voor de arbeidsinpassing van jonggehandicapten in een aantal nog te specificeren gevallen vooraf aan werkgevers te vergoeden. Het voorstel van het (re)integratiebedrijf is daarbij leidend. Indien en wanneer deze voorfinanciering niet uit de reguliere REA-middelen gedaan kan worden, stelt de commissie voor een deel van het extra WAJONG-budget aan te wenden om dit bedrag voor te schieten. Dit bedrag kan dan t.z.t. verrekend worden met de definitieve REA-toekenning. (Re)integratiebedrijven waarvan de aanvragen achteraf te vaak worden afgewezen en die daardoor een te groot financieel risico vormen voor het versnellingsfonds, verliezen daarmee het recht om gebruik te maken van deze verkorte procedure. Deze voorfinanciering vanuit het extra budget dient zo snel mogelijk door een reguliere oplossing vervangen te worden door de regelgeving in deze aan te passen. 6.4 Aanbevelingen op uitvoeringsniveau 6.4.1 Regierol: jongere samen met UWV Een van de hoofdvragen van het adviesverzoek betreft de vraag naar de invulling van de regierol van jongeren met een arbeidshandicap. Jongeren met een arbeidshandicap vormen geen homogene groep. De mogelijkheden tot maatschappelijke participatie en het kunnen functioneren in arbeidsorganisaties zijn zeer verschillend. Voor een sluitende aanpak is daarom maatwerk essentieel. Uit de inventarisatie van knelpunten blijkt dat het beleid en de uitvoerende organisaties in alle betrokken domeinen vrijwel continue in verandering zijn. Hierdoor ontbreekt een overall beeld van de huidige situatie, de doorgevoerde veranderingen en de effecten daarvan op de arbeidsmarktkansen voor WAJONG-ers. Nader onderzoek c.q. monitoring is dan ook gewenst. Op basis van de knelpunteninventarisatie en de huidige inzichten ziet de commissie geen aanleiding om ingrijpende structuurwijzigingen à la SUWI voor te stellen. Wel moeten er verbeteringen doorgevoerd worden door met name de invulling van de regierol binnen de huidige structuren goed te omschrijven.
20
UWV en gemeenten hebben bij het bevorderen van de arbeidsparticipatie van jonggehandicapten een complementaire rol. Samen hebben ze de (re)integratieverantwoordelijkheid voor alle (arbeidsgehandicapte) jongeren, met en zonder uitkering, die geen werk hebben of werkeloos dreigen te worden. De groep (potentiële) WAJONG-ers valt daaronder. 12 De commissie pleit er voor om het UWV, vanuit de verantwoordelijkheid voor de (re)integratie en het realiseren van een sluitende aanpak, de regierol te laten vervullen voor alle jongeren met een arbeidshandicap jonger dan 18 jaar en voor de jongeren ouder dan 18 jaar die een WAJONG uitkering krijgen. Inspanningen van UWV behoren gericht te zijn op arbeidsparticipatie en preventie van blijvende arbeidsongeschiktheid. UWV vervult daarmee de poortwachterrol voor de totale groep jongeren met een arbeidshandicap. Van jongeren die op hun 18e jaar niet in aanmerking komen voor een WAJONG-uitkering, draagt UWV de (re)integratieverantwoordelijkheid over aan de gemeente. Samenwerkingsafspraken en inspanningsverplichtingen in de vorm van Service Niveau Overeenkomsten tussen gemeenten en UWV maken de onderlinge verantwoordelijkheidsverdeling helder en sluiten aan bij de huidige ontwikkeling van de functie van werkherkansingsadviseur. De CWP is er voorstander van als gemeenten ook voor jongeren van 18 jaar en ouder met een arbeidshandicap de uitvoering van de reïntegratieverantwoordelijkheid overdragen aan het UWV. Voor de commissie heeft de regierol hierdoor twee pijlers: • de jongere met een arbeidshandicap zelf • het UWV in de persoon van een Arbeidsdeskundige Jonggehandicapten (ADJ) die onderdeel uitmaakt van een regionaal georganiseerd jonggehandicaptenteam. Deze ADJ-er wordt het vaste aanspreekpunt voor de jongere. De jongere zet samen met de Arbeidsdeskundige Jonggehandicapten een passend traject uit en beiden houden contact over het verloop. Om dit een goede kans van slagen te geven moeten jongere en arbeidsdeskundige-J letterlijk gezicht krijgen voor elkaar en geen anonieme papieren gestalte blijven. 6.4.2 Versterken UWV-jonggehandicaptenteams en netwerkformule De commissie is er voorstander van dat UWV op gestructureerde en transparante wijze invulling gaat geven aan de (re)integratieverantwoordelijkheid van het UWV voor WAJONG-ers en 16- en 17-jarige jongeren met een arbeidshandicap. Het UWV dient daartoe de regionale netwerken van partijen die een rol spelen bij de arbeidsparticipatie van jonggehandicapten nieuw leven in te blazen.13 Het UWV werkt intern hard aan het versterken van zogenaamde jonggehandicaptenteams. Uit een interne inventarisatie van UWV in november 2003 bleken er grote verschillen te bestaan in de inrichting en personele bezetting van deze teams. Het UWV geeft in een notitie van 10 december 2003 aan dat het in alle regio’s zulke teams wil gaan inrichten. Deze gaan idealiter bestaan uit: • een Arbeidsdeskundige J(onggehandicapten) die de regierol heeft en aan het externe netwerk deelneemt; • een vaste verzekeringsarts als aanspreekpunt; 12 Gemeenten zijn daarnaast bijvoorbeeld verantwoordelijk voor de invulling van het voorzieningenbeleid van de WVG en van het lokale sw-beleid. 13
Het Maatjes-project dat de CWP voorstelt in paragraaf 6.5, biedt in alle 17 toekomstige regio’s van het UWV inzicht in het netwerk bij aanvang en ongeveer een jaar later en in de lokale knelpunten en oplossingen.
21
• •
een claimbeoordelaar J voor de afhandeling van claimaanvragen resp. een continuerend behandelend beambte-J voor de betalingen; een (re)integratiemedewerker J voor de inkoop en administratieve afhandeling van (re)integratietrajecten.
De commissie beschouwt deze invulling van de (re)integratieverantwoordelijkheid in het netwerk als een reguliere taak van het UWV die tot uiting dient te komen in de reguliere begroting. De extra inspanningen van het UWV voor het herinrichten van de jonggehandicaptenteams, het nieuw leven inblazen van de netwerkformule en het transparant maken van deze netwerkformule voor andere netwerkpartners en voor de cliënten zelf kan als een eenmalige extra inspanning worden beschouwd die ten laste van het extra budget kan worden gebracht. Het UWV moet er daarbij voor zorgen dat de medewerkers die verantwoordelijk worden voor de uitvoering van deze teams over de nodige kennis, vaardigheden en houding beschikken om dit op een adequate wijze te kunnen doen. Het UWV heeft dus tot taak om in de regio de partijen bij elkaar te roepen en de informatie te stroomlijnen rond de betrokken jongeren met een arbeidshandicap. Naast de gemeente, onderwijsinstellingen en (re)integratiebedrijven kunnen dat lokale werkgevers, het RIO, vervoersbedrijven, thuiszorg etc. zijn. Samenwerking dient zowel plaats te vinden op beleidsniveau als op cliëntniveau waarbij verschillende samenwerkingsverbanden ten aanzien van regievoering en vangnetconstructie mogelijk zijn. Het netwerk moet zowel voor de deelnemers aan het netwerk als voor jongeren met een arbeidshandicap, hun ouders en andere belangenbehartigers duidelijk zijn. Bijvoorbeeld door netwerkbijeenkomsten te organiseren voor jongeren en hun ouders/verzorgers en de deelnemers aan het netwerk expliciet te benoemen in de regionale voorlichting. 6.4.3 (Re)integratiebedrijven Van meerdere kanten wordt erop gewezen dat voor het begeleiden van jonggehandicapten specifieke kennis nodig is. Enerzijds ontberen (re)integratiebedrijven financiële ruimte en bestaanszekerheid om kennis te ontwikkelen voor deze doelgroep, anderzijds staat de huidige marktwerking kennisdeling tussen de (re)integratiebedrijven in de weg. Gelet op de incidentele ervaringen van reïntegratiebedrijven met ernstig gehandicapte jongeren kunnen zij deze expertise ook niet zelf ontwikkelen en zijn zij aangewezen op ondersteuning door een expertisecentrum. Daarnaast bestaat de indruk dat te weinig gebruik gemaakt wordt van de specifieke expertise met deze doelgroep van het REA College en EEGA waardoor er een onderbenutting optreedt van de vangnetfunctie die deze instituten bieden en daarmee jongeren niet begeleid worden naar een duurzame plek op de arbeidsmarkt.
De commissie stelt voor om de huidige aanbestedingsprocedure voor WAJONG-ers te herzien zodat in de regio een cliënt keuze heeft uit meerdere (re)integratiebedrijven. Hierdoor kan aan (re)integratiebedrijven continuïteit geboden worden en kunnen zij werken aan een kwalitatiever aanbod. Het UWV krijgt daardoor de mogelijkheid om lokaal meerdere leveranciers te contracteren. Op verzoek van de individuele jongere moet het daarnaast ook mogelijk worden andere leveranciers in te schakelen. Bijvoorbeeld een school of andere instelling. Het UWV heeft daarbij de verantwoordelijkheid om alle initiatieven regelmatig te evalueren en te vergelijken met andere aanbieders. Bij onvoldoende prestaties kan het UWV de samenwerking eventueel beëindigen. De commissie vindt het van groot belang dat er een Kenniscentrum (re)integratie Jonggehandicapten komt. Dit kenniscentrum moet met periodieke kwantitatieve en kwalitatieve rapportages bij gaan dragen aan inzicht in de prestaties van de (re)integratiebedrijven, het REA-College en EEGA en kan daarmee ook bijdragen aan de kennisdeling tussen (re)integratiebedrijven. Primaire belanghebbenden voor de informatie
22
van dit kenniscentrum zijn de jongere met een arbeidshandicap en het UWV ter ondersteuning van hun keuzeproces. Afstemming dan wel afbakening met RWI is nodig aangezien het de taak van de RWI is om de reïntegratiemarkt transparant te maken. Daarnaast pleit de commissie ervoor het gebruik van een Individuele (re)integratie Overeenkomst (IRO) door deze doelgroep te stimuleren door de gebruiksmogelijkheden nadrukkelijk onder de aandacht te brengen. Het vroegere Persoonsgebonden Reïntegratie Budget (PRB) was voor deze groep een uitgelezen kans om een passend traject naar arbeid uit te zetten. In de praktijk zal moeten blijken of het IRO op een zelfde wijze kansen biedt. Van belang is dat het referentiekader voor de vergelijking van de ervaringen van de IRO primair de ervaringen met de PRB zijn en secundair de ervaringen met de reguliere trajecten. Indien het opdoen van werkervaring door middel van stages een onderdeel van het traject naar werk vormt, dient het mogelijk te zijn om begeleiding bij deze stages te verkrijgen. De hoogte van het budget moet daartoe toereikend zijn. 6.4.4 Extra (re)integratie-inspanningen voor het zittende WAJONG-bestand. Naast het bieden van oplossingen voor WAJONG-ers die nu instromen, is het van belang dat ook het ‘zittende WAJONG-bestand’ een traject naar arbeid aangeboden krijgt. Het UWV heeft de doelstelling uitgesproken om met: -het doorvoeren van de verbeteringen in de interne UWV-werkprocessen -de intensivering van de samenwerking in het netwerk voor 16- en 17-jarigen -de samenwerking met de specifieke cliëntenorganisaties -het oplossen van knelpunten in de financiering van 2004 tot 2007 in totaal 6.000 meer jongeren met een arbeidshandicap aan werk te helpen waarvan 1500 personen uit de groep die al langer een WAJONG-uitkering ontvangt. De commissie pleit ervoor dat UWV een afzonderlijk plan opstelt hoe de arbeidsparticipatie van het zittend bestand bevorderd gaat worden. Uitvoering van dit plan dient vervolgens een onderdeel te worden van de prestatieafspraken tussen het UWV en het ministerie van SZW. De commissie stelt voor om voor de extra inspanningen - voor zover die niet uit de reguliere middelen vergoed kunnen worden - geld beschikbaar te stellen uit het extra budget. 6.4.5 Jongeren denken mee Van belang is dat jongeren actief kunnen meedenken over knelpunten om betaald werk te vinden en hoe deze knelpunten op te lossen. Ook in de toekomst dient het zo te zijn dat met jongeren gesproken wordt en niet over hen. Recentelijk is bij de Landelijke Cliëntenraad AG van het UWV een commissie WAJONG ingesteld als toekomstige overlegpartner van het UWV. Bevordering van dit overleg en het bevorderen van de participatie van jongeren met een arbeidshandicap in het gemeentelijk beleid is wenselijk. 6.4.6 Werkgevers nodigen uit Uiteindelijk valt of staat een sluitende aanpak met de bereidheid van werkgevers en bedrijven om jongeren met een arbeidshandicap een kans te bieden. Zoals uit het beeldvormingonderzoek dat Research voor beleid voor de CWP heeft uitgevoerd blijkt, is 69% van de ondervraagde leidinggevenden van mening dat zij en hun bedrijf meer kunnen doen aan het in dienst nemen van mensen met een arbeidshandicap. De ervaringen met de ‘Kroon op het werk bedrijven’ laten zien dat een goed arbo- en personeelsbeleid met een betrokken OR en management een belangrijke basis zijn om te kunnen werken aan ‘(dis)ability management’. De bedrijfscultuur is daarbij veelal een dragende factor. De betrokkenheid van leidinggevenden en van collega’s is een randvoorwaarde voor geslaagde integratie.
23
Werkgevers kunnen bij (re)integratie een beroep doen op de kennis en expertise van reintegratiebedrijven en de Arbo-dienst. In dit advies pleit de CWP ervoor om de UWV voor jongeren met een arbeidshandicap een sleutelrol te laten spelen. 6.5 Aanbevelingen rond instrumenten en methodieken 6.5.1 Persoonlijk Participatie Plan De commissie acht het van groot belang dat jongeren zich - in samenspraak met zijn of haar ouders/verzorgers, met de onderwijsinstelling en (bij deze doelgroep) met inbreng van het netwerk - reeds op jonge leeftijd een beeld vormt van de arbeidsmogelijkheden, het traject daar naar toe en de gewenste/noodzakelijke ondersteuning. Hiertoe stelt de commissie voor dat alle jongeren een zogeheten Persoonlijk Participatie Plan (PPP) opstellen. Dit Persoonlijk Participatie Plan is een persoonlijk profiel waarin de mogelijkheden van de jongere worden omschreven en wordt aangegeven wat het plan is ten aanzien van werk, onderwijs en andere domeinen van maatschappelijk functioneren en de benodigde ondersteuning die hiervoor op korte en op langere termijn nodig is. Het plan geeft voor de doelgroep jongeren met een arbeidshandicap ook aan wat van de actoren in het netwerk verwacht wordt en wie verantwoordelijk is als vangnet. Het belang van dit plan is dat de jongeren al op jonge leeftijd inzicht krijgen in hun eigen mogelijkheden en zo een positief zelfbeeld kunnen opbouwen. Het plan moet derhalve ‘empowerend’ zijn voor de jongeren. Het plan mag geen administratief keurslijf worden en moet voldoende veranderingsruimte voor de jongere open laten. Dat betekent dat het in de tijd moet kunnen worden bijgesteld of aangevuld. Op basis van het Persoonlijk Participatie Plan kunnen zowel de jongere als de andere actoren in het netwerk aangesproken worden op hun toegezegde inspanningen. Het plan sluit aan bij bestaande initiatieven van een aantal mytyl en tyltyl-scholen waar al toekomstplannen worden opgesteld per leerling en bij beleidsplannen van ROC’s om per leerling zogeheten portfolio’s op te stellen. De commissie stelt voor dit Persoonlijk Participatie Plan op 16-jarige leeftijd te laten opstellen. Op dat moment kan de leerling al met een beperkte leerplicht gaan participeren op de arbeidsmarkt en komt het UWV in beeld als verantwoordelijke voor de (re)integratie vanuit de wet REA. Het Persoonlijk Participatie Plan wordt onderdeel van een lespakket dat de leerlingen voorbereidt en informeert over hun toekomstige mogelijkheden en als zodanig een verbijzondering van het bestaande HRM-instrument Persoonlijk Ontwikkelings Plan. De commissie stelt voor om onder begeleiding van een interdepartementale begeleidingscommissie waarin onder andere OCW, SZW, UWV en onderwijsbegeleidingorganisaties zitten het voorstel voor het Persoonlijk Participatie Plan verder te ontwikkelen en in een aantal proefsituaties na te gaan of dit plan bijdraagt aan het zelfsturend vermogen van jonggehandicapten. De commissie adviseert om een deel van het extra budget hiervoor te reserveren. 6.5.2 Informatievoorziening/ondersteuning Voor het opstellen van een Persoonlijk Participatie Plan is de jongere, zijn ouder/verzorger en de school afhankelijk van informatie. Deze informatie is momenteel vaak verbrokkeld, moeilijk toegankelijk en niet op de doelgroep toegesneden. De informatie is daarnaast afkomstig uit drie beleidsdomeinen waardoor het moeilijk is deze informatie goed te ontsluiten en er hoge eisen worden gesteld aan degenen die in de praktijk als vraagbaak fungeren. Belangrijk is dat deze informatie voor iedereen begrijpelijk beschikbaar komt. De commissie heeft ter voorbereiding van dit advies geen analyse gemaakt van de informatiebehoefte van de jongere maar denkt aan: •
Het instellen van participatieadviseurs in de regio. Deze adviseurs hebben - aansluitend op het initiatief van het jongerenloket en het voorstel voor werkherkansingsadviseurs van de Landelijke Cliëntenraad, UWV, CWI en
24
Divosa - zicht op het netwerk in de regio, op de praktische mogelijkheden en op de knelpunten in regio en hoe de wet- en regelgeving jongeren, ouders en de school kan ondersteunen bij het opstellen én uitvoeren van het participatieplan. Dit stelt hoge eisen aan de deskundigheid van de participatieadviseurs. Van belang is dat de participatieadviseur onafhankelijk is en niet betrokken bij de beoordeling en toekenning van uitkeringen. De participatieadviseur moet naast de jongere staan en deze desgewenst ondersteunen bij de invulling van de regierol en – indien nodig - diens belangen behartigen, bijvoorbeeld in contact met instanties. De commissie ondersteunt het initiatief om te komen tot werkherkansingsadviseurs en een jongerenloket bij het CWI zoals dat op meerdere plaatsen vorm krijgt. Van belang is dat de werkherkansingsadviseurs en het jongerenloket over voldoende kennis en expertise beschikken of een beroep kunnen doen op anderen. De participatieadviseur kan daarbij een belangrijke rol spelen. De commissie adviseert om voor de participatieadviseurs de expertise en het netwerk van de MEE-organisaties te benutten. De MEE- organisaties richten zich op de dienstverlening aan mensen met een beperking, zijn onafhankelijk en participeren nu al in de regio's binnen de zogeheten netwerkformule. Althans voor zover die nog als zodanig functioneert. De commissie adviseert om een deel van het extra budget te gebruiken om deze functie te ontwikkelen en in te richten binnen de 28 rechtspersonen van de MEE-organisatie.14 Naast de individuele ondersteuning zal het ook een taak van de participatieadviseur zijn om beschikbare informatie over het netwerk en de sociale kaart van de regio op te stellen en toegankelijk te maken voor jongeren, hun ouders, verzorgers en andere betrokkenen. De commissie stelt voor in pilotprojecten na te gaan onder welke condities een participatieadviseur als ondersteunende coach voor de jongere met een arbeidshandicap kan functioneren en of die invulling van deze functie bijdraagt aan een betere invulling van de regierol van de jongere en een hogere maatschappelijke participatie van deze jongeren. •
Brochures Om de informatievoorziening te verbeteren vindt de commissie het nodig brochures op te stellen voor jongeren om hen met informatie over de wet- en regelgeving en de mogelijkheden die wet- en regelgeving biedt te ondersteunen bij het opstellen van hun PPP.
•
Informatie op internet Er zal een internetsite moeten komen die de informatie over regionale netwerken, weten regelgeving en praktijk voorbeelden ontsluit. Ten behoeve van de jongere maar ook voor de participatieadviseurs en de overige actoren in het netwerk. Content zal afkomstig zijn van Handicap en Studie, UWV, MEE etc.
•
Ontsluiten via een portaal zoals de EHBW, 2ZW en BPV&W Voor het ontsluiten van de beschikbare informatie via internet kan gebruik gemaakt worden van de site EHBW (Eerste Hulp Bij Werk) van de CWP. De CWP zal dan als onderdeel van haar meerjarenplan 2003 - 2006 ervoor zorgen dat alle beschikbare en beschikbaar komende informatie over regeling, wetten en kennisinfrastructuur (ADJ’s, participatieadviseurs, werkherkansingsadviseurs, jongerenteams etc.) zo snel mogelijk vindbaar wordt via het internet portaal Eerste Hulp bij Werk. Een andere mogelijkheid is om gebruik te maken van de kenniskring van 2ZW met onder andere informatie over wet en regelgeving, handicaps, adressen van landelijke en regionale organisaties etc. die binnenkort beschikbaar komt. Het Breed Platform Verzekerden en Werk geeft advies via de telefonische Helpdesk Gezondheid Werk en Verzekeringen.
14 De commissie vindt het wenselijk om de (her-)inrichting van de functie binnen MEE te kunnen monitoren en bijsturen op basis van een financiële relatie tussen SZW en VWS-domein.
25
6.6 Aanbevelingen rond communicatie en ‘denkcultuur’ Veel knelpunten hebben te maken met de wijze waarop in onze samenleving wordt gekeken naar jongeren met een beperking. Dat geldt ook voor partijen in het arbeidsveld (zie onder meer het knelpuntenonderzoek van CNV-jongeren uit december 2003 en het beeldvormingsonderzoek van CWP van januari 2004). Zo wordt bij reguliere activiteiten en beleidsprogramma’s voor jongeren nogal eens vergeten dat een deel van deze groep beperkingen heeft. En in beleid en activiteiten gericht op jongeren met een beperking wordt snel vergeten dat ook zij wensen en mogelijkheden hebben als het gaat om maatschappelijke participatie. De commissie hecht daarom veel belang aan concrete projecten die de beeldvorming rond jongeren met een beperking positief beïnvloeden door te laten zien wat wel kan. Positieve voorbeelden die elders kunnen worden nagevolgd. Door daarnaast ook aansluiting te zoeken bij reguliere collectieve instrumenten voor jongeren, zullen jongeren met een beperking zichtbaarder worden en kan zo een realistischer beeldvorming ontstaan. 6.6.1 Taakstelling Taskforce Jeugdwerkloosheid De CWP wil jongeren met een arbeidshandicap vooral aanspreken op hun jong zijn en niet op hun handicap. Het uitgangspunt daarbij is ‘algemeen waar het kan en specifiek waar dat nodig is’. Zeker is dat jongeren met een arbeidshandicap maatwerk en aanvullende voorzieningen nodig hebben om aan de slag te komen. Dat kan echter ook in een reguliere setting. De Arbeidsgehandicaptenmonitor 2002 geeft aan dat 5,4% van de jongeren van 15 tot en met 24 jaar arbeidsgehandicapt is. De CWP stelt daarom voor om minstens 5% van de 40.000 jongeren die via de Taskforce Jeugdwerkloosheid gebruik kunnen maken van de (overbruggings)mogelijkheid naar werk, te laten komen uit de groep jongeren met een arbeidshandicap. Om stigmatisering te voorkomen en tegemoet te komen aan de wens van jongeren om eerst en vooral op hun mogelijkheden aangesproken te worden, zal de CWP nadere afspraken maken met de Taskforce Jeugdwerkloosheid. De Taskforce zal bij deze aanpak deskundige ondersteuning behoeven. De CWP stelt voor om deze kosten te vergoeden uit het beschikbaar gestelde UWV budget. 6.6.2 Verandering van beeldvorming speciaal onderwijs De commissie constateert dat in het speciaal onderwijs de focus nog te sterk ligt op dagbesteding of op de Sociale Werkvoorziening als eindstation. Ook binnen het speciaal onderwijs kan en moet de focus meer gericht worden op kansen op werk. Investeren in het bijscholen en opleiden van leerkrachten op dit onderwerp is kansrijk, gezien bijvoorbeeld de ervaringen van een ZMLK-school als de Kingmaschool te Amsterdam. Deze school slaagt erin verstandelijk gehandicapte leerlingen in het reguliere bedrijfsleven te plaatsen. Hun aanpak werkt en verdient navolging bij andere scholen van vergelijkbare signatuur. Dit kan o.a. door: het maken van een film voor schooldirecteuren, het maken van een film voor directeuren van bedrijven die benaderd kunnen worden voor dit begeleid werken, het ontwikkelen van foldermateriaal over begeleiding door de scholen op de werkplek (meer ondernemerschap) en door het communiceren van best practices. Gedacht kan ook worden aan een symposium voor alle betrokkenen waarin de laatste ontwikkelingen op dit gebied worden gepresenteerd. Het ministerie van OCW zal aanvullend de financiële mogelijkheden moeten scheppen zodat scholen leerlingen zelf kunnen opleiden en begeleiden naar en op de werkplek. Een andere mogelijkheid is om als variant op Kroon op het werk voor scholen die zich onderscheiden in het onderwijs aan leerlingen met een arbeidshandicap de prijs ‘Kroon op het onderwijs’ toe te kennen.
26
6.6.3 Maatjesproject De Uitdaging De CWP stelt voor landelijk en regionaal een Maatjesproject op te zetten, waarbij beleidsmakers, werkgevers en leidinggevenden, arbeidsgehandicapte jongeren helpen bij het zoeken naar werk. Het project heeft vier doelstellingen: • Beeldvorming over jongeren met een arbeidshandicap veranderen bij ondernemers, collega’s en de omgeving van jongeren door hen te laten ervaren wat jongeren die aan het werk willen meemaken. Door media bij het project te betrekken, wordt een multiplier effect bewerkstelligd. • Maatjes en jongeren in de praktijk ervaring op laten doen met het slechten van drempels bij de toegang tot werk. • Opgedane kennis vastleggen en bekijken hoe deze kennis meegenomen kan worden bij het verder uitvoeren van het WAJONG advies. • Jongeren concreet aan het werk helpen. De CWP stelt voor om deze maatjesprojecten verspreid over Nederland te starten. Voorgesteld wordt om aan te sluiten bij de 17 (toekomstige) UWV-regio’s. In elke regio worden 10 jongeren van minimaal 16 jaar en met verschillende arbeidshandicaps geworven. Deze jongeren worden gekoppeld aan maatjes afkomstig uit het bedrijfsleven, beleids(ondersteunende) instellingen, intermediaire organisaties, publieke instellingen of andere organisaties. Om zoveel mogelijk publiciteit rond dit project te genereren zullen zoveel mogelijk directeuren van grote bedrijven en belangrijke publieke instellingen worden benaderd en zal daarnaast gelet worden op een goede regionale spreiding. Gelet op de implementatie van de resultaten zullen ook directeuren van UWV, CWI-vestigingen, scholen en zorginstellingen uitgenodigd worden zich als maatje beschikbaar te stellen. Bij het opzetten van deze maatjesprojecten zoekt CWP nauw overleg met andere organisaties die met vergelijkbare projecten bezig zijn en zal waar mogelijk samenwerking worden gezocht (bijv. NIZW, UWV Alkmaar, samenwerkende jongerenafdelingen van patiëntenverenigingen of vakbonden).15 Voor het vinden van daadwerkelijke werkplekken kan ook aangesloten worden bij de houdingcampagne die de CWP in 2004 start. Deze campagne, gericht op werkgevers, wordt opgezet samen met de werkgeversorganisaties. Onderdeel van de campagne is een serie bijeenkomsten voor werkgevers rond voormalige winnaars en genomineerden van de werkgeversprijs Kroon op het Werk. De CWP gaat aan deze bijeenkomsten de concrete vraag koppelen of de deelnemende werkgevers jongeren uit het maatjesproject stage- en of werkervaringsplekken willen bieden. Naast het daadwerkelijk aan het werk helpen van jongeren en het opdoen van ervaringen door werkgevers, hecht de CWP – zoals al aangegeven - grote waarde aan het inschakelen van media om daarmee ook het grotere publiek kennis te laten maken met de positieve en negatieve ervaringen die de jongeren en hun maatjes opdoen. De Commissie Het Werkend Perspectief verwacht dat voor zo’n aanpak radio, televisie en schrijvende pers geïnteresseerd zullen zijn. Daarnaast kan overwogen worden deze maatjesprojecten met betaalde publiciteit 15
De maatjes helpen jongeren deuren openen bij reguliere bedrijven en instellingen, waar zij werkervaring op kunnen doen, dan wel gelijk aan de slag kunnen. Maatje en jongere sluiten een contract af waarin zij zich voor een nader af te spreken periode aan elkaar verbinden en waarin zij de precieze doelen, evaluatiemomenten en mogelijke duur van hun samenwerking met elkaar afspreken. Naast de individuele trajecten die maatje en jongeren met elkaar afspreken, biedt het project ook ondersteuning op groepsniveau. Onderling kunnen jongeren in groepsverband ervaringen uitwisselen, elkaar weerwoord bieden en ondersteunen bij het slechten van drempels.. Hetzelfde geldt voor de maatjes en de bedrijven waar de jongeren aan de slag gaan, zodat zij leren van elkaar en elkaar kunnen steunen.Niet in de laatste plaats biedt het project ondersteuning aan de ondernemers en instellingsdirecteuren die zich gedurende de afgesproken termijn aan het maatjesproject verbinden.
27
te ondersteunen. De commissie adviseert om het project te financieren uit het door de minister beschikbare gestelde budget van 11,5 miljoen euro aan het UWV. 6.6.4 Good practices Het maatjesproject en mogelijk ook andere genoemde initiatieven moeten een neerslag krijgen in voorlichtingsmateriaal met zogeheten good practices. Te denken valt aan een boek met individuele portretten van de jongeren die aan het maatjesproject meewerkten, hun bevindingen en die van hun maatjes. Daarnaast kan gedacht worden aan documentaires of andere audiovisuele producties. Voor andere jongeren met een beperking kunnen de ervaringen van de maatjes dienen als voorbeeld om steun en inspiratie uit te putten. Werkgevers en betrokken intermediaire instanties krijgen een beeld van de problemen en belemmeringen waarmee jongeren geconfronteerd worden en voorbeelden van hoe het eventueel wel kan. Tevens bieden de publicaties praktische tips die in andere situaties zijn over te nemen. 6.6.5 Empowerment van jongeren met een arbeidshandicap Zoals al vermeld is, vormt het zelfbeeld van jonggehandicapten een belangrijk struikelblok bij (het dromen over) arbeidsparticipatie. Er is behoefte aan gerichte empowerment van deze groep jongeren. Jongeren met een handicap moeten als het ware weer leren dat zij ambities mogen hebben en dromen kunnen ontwikkelen over hun eigen toekomst. Dit vormt natuurlijk ook het uitgangspunt voor het Persoonlijk Participatie Plan en de maatjesprojecten zoals de commissie die voorstaat en het streven naar het realiseren van meer werkervaringsplekken bij werkgevers. Daarnaast moet onderzocht worden of gerichte empowerment-activiteiten voor deze groep jongeren ook door het UWV kunnen worden aangeboden. Dit kan zowel groepsgewijs als individueel en bij voorkeur aansluitend op het concept van ervaringsdeskundigheid, waarop de CWP zich momenteel oriënteert. 6.6.6 Voorbeeldprojecten in ontwikkeling In de periode waarin de CWP informatie verzamelde voor dit advies, stuitte zij op diverse projectplannen die de kansen van WAJONG-ers op werk vergroten. Het zijn enkele voorbeelden van hoe op lokaal niveau een effectieve aanpak gerealiseerd kan worden. De CWP zou graag in het kader van het extra beschikbare budget dit soort projecten financieel ondersteund zien, er vanuit gaande dat er een financieringsbehoefte bestaat. Het gaat daarbij voor de CWP niet om volledig nieuwe projecten die hun bestaansrecht nog moeten bewijzen, maar om projecten die al gestart worden, een zeker draagvlak hebben en verder uitgewerkt, geïmplementeerd en uitgedragen kunnen worden. Succesvolle projecten moeten een structurele verankering krijgen. Een belangrijk criterium voor de keuze van projecten is daarnaast dat bij deze projecten wel samengewerkt wordt met het UWV, maar dat ze niet tot de reguliere activiteiten van het UWV behoren en niet enkel binnen het UWV worden uitgevoerd. In dit kader is het interessant dat bij de hieronder gegeven voorbeelden verschillende partijen samenwerken en dat het initiatief ervoor van heel verschillende kanten komt. De hieronder gegeven inventarisatie van projecten is uiteraard niet volledig. •
Banenmarkt CNV-jongeren wil in samenwerking met werkgevers banenmarkten organiseren die specifiek aandacht besteden aan jongeren met een arbeidshandicap. Hierbij zullen CWI en reïntegratiebedrijven betrokken zijn. Doel is zo snel en eenvoudig mogelijk werkzoekenden en vacatures bij elkaar te brengen. Dit idee van CNV-jongeren komt mede voort uit een eerder project rond WAJONG-jongeren dat resulteerde in de nota: WAJONG Talent.16
16
CNV-jongeren Wajong Talent, visie van Wajongeren op de arbeidsmarkt; Beeldvormend onderzoek uitgevoerd door CNV Jongeren. Utrecht: CNV, December 2003.
28
•
Join the moovment Dit project van Stichting Moov.nl, is een samenwerkingsverband van vier patiëntenorganisaties, t.w. de Vereniging Spierziekten Nederland, de BOSK, de JCA en de Reumapatiëntenbond. Doel is om in de vorm van een actieonderzoek de kansen en belemmeringen van jongeren met een WAJONG-uitkering in kaart te brengen bij de arbeidsbemiddeling. In het project doen jongeren uit de WAJONG-populatie ervaring op in de vorm van een stage bij bedrijven op het gebied van communicatie, grafische industrie, internet- en computertechnologie, waarna zij bemiddeld worden. Dit moet voor deze specifieke doelgroep leiden tot nieuwe inzichten in kansen en belemmeringen.
•
WorkSkills TNO Arbeid heeft een workshop voor jongeren ontwikkeld waar gewerkt wordt aan het vertrouwen in eigen mogelijkheden (self efficacy). Uitgangspunt bij de workshop is dat jongeren met een handicap in het beroepsonderwijs vanuit een achterstand moeten proberen aan het werk te komen. Niet alleen het gevoel van eigenwaarde bij deze jongeren kan achter gebleven zijn maar ook de gevolgen van een handicap kunnen voor werkgevers een obstakel vormen. In deze workshop wordt aandacht besteed aan het functioneren in sociale relaties, het denken als een werkgever en hoe om te gaan met tegenslag of afwijzing. In een soortgelijke aanpak voor langdurig werklozen heeft de methodiek haar effect bewezen. Langdurig werklozen die een workshop volgden hadden meer kans aan het werk te komen dan werklozen die een reguliere behandeling kregen. De workshop WorkSkills wordt nu getest in een pilotstudy waaraan voortijdig schoolverlaters deelnemen. TNO Arbeid verwacht dat verdere benutting van de methodiek van betekenis kan zijn voor bestrijding van jeugdwerkloosheid in het algemeen en in het bijzonder voor gehandicapte jongeren.
•
Sluitende aanpak WAJONG in Alkmaar In Alkmaar heeft men al ervaringen opgedaan met het bieden van een sluitende aanpak voor WAJONG-ers met een verstandelijke handicap. Op basis van deze ervaringen heeft men daar een plan ontwikkeld om ook andere groepen WAJONG-ers deze aanpak aan te bieden. Gedacht wordt in eerste instantie aan jongeren met een psychiatrische achtergrond. Doel van het project is een sluitende aanpak te bieden en uitval uit onderwijs te voorkomen door middel van een regelmatig georganiseerd afstemmingsoverleg met de belangrijkste betrokken partners. De projectleiding is een samenwerking van UWV, Radar, ROC, Heliomare, GGZ en het REA College Nederland. Het project wordt zoveel mogelijk gefinancierd uit reguliere middelen en maakt gebruik van bestaande expertise van instanties voor (re)integratieactiviteiten. Doel van het project is tevens nieuwe producten of diensten te ontwikkelen, zoals een assessment en klantprofielen rond bepaalde beperkingen, zoals ADHD en psychose. De commissie vindt het belangrijk dat de resultaten van dit soort projecten beschikbaar komen voor alle regio's.
6.7 Advies over stroomlijnen Regeling Begeleid Werken in WSW en REA De minister vraagt in zijn brief van 8 december ook de nazorg en (persoonlijke) begeleiding van WAJONG-ers op de werkplek mee te nemen in het advies, mede omdat hij overweegt de regelingen Begeleid Werken vanuit de WSW en de Wet REA te stroomlijnen Begeleid werken kan momenteel zowel met een WSW-indicatie als vanuit een REA-traject (de zogenaamde Persoonlijke Ondersteuning (PO)). Het betreft zowel ondersteuning op de werkplek bij gesubsidieerde werkplekken als in het vrije bedrijf. Daarnaast is er een vorm van begeleid werken (onbetaald, met behoud van uitkering) mogelijk vanuit AWBZ. In bijlage 7 is een overzichtstabel opgenomen uit een publicatie van het NIZW waarin deze
29
drie regelingen naast elkaar gezet zijn. Tevens is in de bijlage een beschrijving van het secretariaat opgenomen van de belangrijkste ervaringen, verschillen en knelpunten van deze drie vormen van begeleid werken. De commissie heeft geen eigen onderzoek verricht naar de mate en de wijze van gebruik van de diverse regelingen Begeleid Werken. Ultimo 2003 maakten 3708 personen gebruik van de PO-regeling op grond van de Wet Rea17. Medio 2003 hadden 1110 personen vanuit de WSW een arbeidsovereenkomst voor begeleid werken18. Naar de PO-regeling is voor zover bekend slechts in beperkte mate onderzoek gedaan. Begeleid werken WSW is sinds 1998 in de wet opgenomen en heeft nog niet die resultaten laten zien die er bij de start van verwacht werden. In het kader van het moderniseringstraject WSW zal in 2004 het stimuleren van het gebruik van begeleid werken centraal staan. De commissie onderstreept het belang van de mogelijkheid van begeleid werken om de arbeidsparticipatie te bevorderen. De commissie is van mening dat het geringe gebruik van begeleid werken via de WSW-regeling deels veroorzaakt wordt door het negatieve beeld van de WSW dat bij jongeren met een arbeidshandicap bestaat. Daarnaast draagt Begeleid Werken niet bij aan het exploitatiebudget van het SW-bedrijf. Dit stimuleert SWorganisaties niet om vaker gebruik te maken van begeleid werken, maar met name de uitplaatsing van de ‘betere werknemers’ wordt door hen waarschijnlijk eerder ervaren als een bedreiging voor de continuïteit van de eigen organisatie. Tot slot zijn de regelingen nauwelijks bekend en bestaat de indruk bij werkgevers, jongeren en professionals in het netwerk dat werken in het vrije bedrijf de WAJONG-uitkering in gevaar brengt. Op korte termijn constateert de commissie weinig problemen in het naast elkaar laten voortbestaan van beide regelingen. Zij pleit er zelfs voor dat beide regelingen naast elkaar blijven voortbestaan. Beide regelingen voorzien in een behoefte en worden ingezet voor verschillende groepen WAJONG-ers. Daarnaast kan de inzet van de PO-regeling uit de REA ook voor mensen die later uitvallen in het kader van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid noodzakelijk zijn. Het afschaffen van de PO-regeling kan voor deze groep een aanzuigende werking hebben op de WSW, wat de commissie niet wenselijk acht. Begeleid Werken vanuit de WSW is een veel zwaardere voorziening waarbinnen meer begeleiding wordt geboden dan via de PO-regeling. De commissie stelt daarom voor de PO-regeling als een voorliggende voorziening voor Begeleid Werken vanuit de WSW te beschouwen en aan de regeling - met de uitzonderingsmogelijkheden op basis van de zogeheten hardheidsclausule - via voorlichting meer bekendheid te geven. Ook werknemers die via een regulier (re)integratietraject een baan hebben gevonden, kunnen meer begeleiding nodig hebben dan het (re)integratiebedrijf in het kader van de nazorg kan bieden. Ook voor hen moet het mogelijk zijn om via de PO-regeling meer begeleiding op de werkplek te krijgen. De commissie raadt de Minister aan meer ervaring op te doen met beide regelingen en deze ervaringen intensief te gaan monitoren. De commissie pleit ervoor allereerst na te gaan welke knelpunten er in de praktijk bestaan met het naast elkaar bestaan van deze twee regelingen en welke knelpunten er zullen ontstaan als regelingen gestroomlijnd worden vanuit één van beide regelingen. Oftewel wat er gebeurt wanneer de PO-regeling overgaat in WSW-regeling Begeleid Werken en omgekeerd, wanneer de WSW-regeling Begeleid Werken overgaat in Begeleid Werken via de PO-regeling.
17
Bron: 4e kwartaalrapportage 2003 van UWV. Plooij e.a. WSW-statistiek, rapportage over het eerste halfjaar van 2003, samenvatting. Leiden: RvB 2004.
18
30
De commissie pleit er daarnaast voor de regeling Begeleid Werken uit te breiden dan wel de uitvoering in de praktijk te verbeteren voor: • vrijwilligers, zelfstandigen en ten behoeve van stages in het onderwijs (voortgezet onderwijs, voortgezet speciaal onderwijs, praktijkscholen, en ROC's). Bij deze groepen is begeleid werken momenteel niet mogelijk terwijl er bij deze groepen wel grote behoefte is aan deze regeling. • fysiek gehandicapten, psychisch gehandicapten en hoger opgeleide gehandicapten. Bij deze groepen wordt begeleid werken in beide regelingen momenteel weinig of niet ingezet. • de onderlinge doorverwijzing. Gekeken moet worden waar er knelpunten zijn bij de onderlinge doorverwijzing c.q. doorstroming tussen de twee regelingen Begeleid Werk en de AWBZ-dagbesteding. 6.8 Financiële ondersteuning voor de uitvoering van het advies De commissie heeft in dit advies verscheidene beleidsaanbevelingen en verbetervoorstellen gedaan. Een deel van de aanbevelingen en verbetervoorstellen kan gerealiseerd worden door overleg en beleidsafstemming binnen het domein van het ministerie van SZW of tussen de drie meest betrokken ministeries Dit betekent dat veel verbeteringen al gerealiseerd kunnen worden zonder een beroep te hoeven doen op extra budget. Bij een aantal voorstellen en aanbevelingen heeft de CWP geadviseerd het extra WAJONGbudget in te zetten. Het moge duidelijk zijn dat de plannen die in dit advies genoemd zijn slechts zeer globaal zijn en nader onderbouwd en goedgekeurd dienen te worden. Om in aanmerking te komen voor een financiering uit het extra budget, zullen plannen getoetst moeten worden op haalbaarheid en kwaliteit en zullen haalbare doelen geformuleerd moeten worden. De CWP stelt voor een begeleidingscommissie in te stellen bestaande uit diverse partijen uit het veld die de ingediende projectaanvragen gaat beoordelen op criteria als nut, noodzaak, kwaliteit en verwachte positieve bijdrage aan beeldvorming en arbeidsparticipatie van jongeren met een arbeidshandicap. De door de CWP opgerichte werkgroep WAJONG Wegen naar Werk kan daarbij - dankzij de opgebouwde expertise en netwerk – behulpzaam zijn. De commissie adviseert daarnaast om de LCR een structurele adviesrol toe te kennen om het cliëntenperspectief in de uitvoering van het programma te bewaken en zowel het UWV als de minister daarover te adviseren. De commissie is in het verzoek van de minister gevraagd om richting te geven aan de besteding van het extra budget. In onderstaande tabel doet de commissie daarom een globaal voorstel voor de verdeling van het extra budget op korte termijn en op langere termijn. Gezien het moment van indienen van het advies, heeft zij hierbij juli als ingangsmoment voor de budgettoekenning aangehouden. Tabel 4. Indicatie voor verdeling extra jaarlijks budget Terrein
Onderwerp
Budgetindicatie (x 1 miljoen) 2004
2005
6.1 Beleid
Monitoring, evaluatie en empirische ondersteuning van de knelpunten
0,5
0,5
6.2 Regelgeving
Versnellingsfonds voor realisatie voorzieningen
0,5
0,5
6.3 Organisaties
Operatie UWV-jonggehandicaptenteams Opstellen en uitvoeren plan voor zittend
2 0,5
0 0,5
31
WAJONG-bestand Subtotaal 6.3 6.4 Instrumenten en methodieken
2,5 Persoonlijk Participatie Plan ontwikkelen, testen en uitrollen Participatie-adviseurs (concept ontwikkelen, testen en uitrollen) Informatieprodukten doelgroep, brochures etc Ontwikkelen en vullen content websites en internetapplicaties Portaal tot internet met EHBW Nieuwe initiatieven
1
1,5
1
1,5
0,5 0,5
0,5 1
0,5 0,5
0,5 1
Subtotaal 6.4
4
6.5 Communicatie en Bijdrage aan taakstelling Taskforce cultuur Jeugdwerkloosheid Maatjesproject Good practices, kennisdisseminatie Ontwikkelen/bevorderen werkervaringsplaatsen Nieuwe initiatieven Subtotaal 6.5 Beheersfunctie Totaal
0,5
6
0,5
0,5
1 0,5 1 0,5
0,5 0,5 1 1
3,5
3,5
0,5 11,5
0,5 11,5
Veel aanbevelingen en verbetervoorstellen sluiten aan bij bestaande ontwikkelingen in de praktijk. De commissie vindt het belangrijk te benadrukken dat ze bij het opstellen van dit advies veel medewerking heeft gehad van betrokken personen en actoren. Om de gewenste verbeteringen te kunnen realiseren is ook weer de medewerking van velen nodig. Speciaal wil de commissie daarbij een beroep doen op werkgevers. Zij kunnen door het beschikbaar stellen van stageplaatsen, werkervaringsplaatsen en daadwerkelijke arbeidsplaatsen jongeren met een arbeidshandicap helpen een eigen weg uit te stippelen en zo een bijdrage te leveren aan onze samenleving. De commissie hoopt de minister met dit advies handvatten te bieden om de maatschappelijke participatie van jongeren met een arbeidshandicap te vergroten en blijvende arbeidsongeschiktheid te voorkomen. De commissie waardeert het ten zeerste dat de minister haar om dit advies heeft gevraagd en is graag bereid ook aan de realisatie van de voorstellen een bijdrage te leveren.
32
Bijlage 1 Knelpunten op het gebied van regelgeving en samenhang van andere actoren aangedragen door UWV UWV Werkgroep Jonggehandicapten 2 maart 2004 (versie 2) 1. Inleiding De doelstelling werk boven uitkering betekent voor de klantgroep jongehandicapten het bevorderen van maatschappelijke participatie bij voorkeur in de vorm van betaalde arbeid. Een en ander staat of valt met de samenwerking tussen de betrokken ketenpartners en de inzet van een effectief (re)integratie-instrumentarium. Wat betreft het eerste hebben UWV en SPD (Mee) sinds enkele jaren een activerende en coördinerende rol op zich genomen. Door de recente ontwikkelingen op het gebied van scheiding van verantwoordelijkheden zowel binnen het publieke domein als tussen publieke en private partijen en de ophanden zijnde taakstellingen van de overheid met name op het financiële vlak is de bestaande praktijk rondom de (re)integratie van jonggehandicapten onder druk komen te staan. Netwerk- en ketenpartners stellen zich steeds vaker de vraag of deelname meerwaarde heeft voor de eigen organisatie. Onderlinge samenhang en gezamenlijke verantwoordelijkheid dreigen zo verloren te gaan. Juist waar het voorkomen van instroom in een WAJONG- of bijstandsuitkering voor deze klantgroep gaat spelen, namelijk op het moment, dat zij het onderwijs gaat verlaten en aan het werk willen kan dit een schadelijk effect hebben. Maar ook voor de jonggehandicapten die al jarenlang thuis zit, kunnen knelpunten ontstaan door herschikking van verantwoordelijkheden en budgetten. Daar tegenover wordt door alle partijen een steeds groter belang gehecht aan dereguleren, ontschotten, activeren, werk boven uitkering stellen en het uitgaan van mogelijkheden en niet van beperkingen van mensen met een handicap. Wet- en regelgeving vragen in toenemende mate werkgever, uitkeringsverstrekker, werknemer en werkzoekende, actief te zijn en eigen verantwoordelijkheid daarin te nemen. UWV heeft een inventarisatie gemaakt van de knelpunten op het gebied van de veranderende regelgeving en de invloed hiervan op de dagelijkse praktijk van reïntegreren van jonggehandicapten tezamen met de betrokken partijen uit het netwerk. 2. Knelpunten Hieronder worden de verschillende knelpunten behandeld die UWV in de uitvoering van zijn opdracht om de (re)integratie van jonggehandicapten te bevorderen tegenkomt. Deze knelpunten liggen deels binnen de regelingen die UWV zelf uitvoert en deels op de grensvlakken van de verschillende regelingen en de verantwoordelijkheid van de uitvoerende (netwerk)partijen. 2.1 Persoonlijke ondersteuning op de werkplek (jobcoaching) artikel 31 wet REA Begeleid werken / persoonlijke ondersteuning is voor UWV een belangrijk (re)integratieinstrument om jonggehandicapten in het bijzonder verstandelijk gehandicapten te laten deelnemen aan reguliere arbeid. Het wordt vaak in combinatie met loondispensatie toegepast. Het aanleren, intrainen en vasthouden van vaardigheden, die nodig zijn, om een functie naar behoren uit te kunnen oefenen, vraagt over een langere periode de inzet van de specifieke deskundigheid van een jobcoach. Naast deze mogelijkheid van begeleidwerken van de wet Rea bestaat er sedert 1998 een vergelijkbare vorm van begeleid werken in de WSW (art 7 1.b.) Momenteel wordt onderzocht hoe beide vormen van begeleid beter gestroomlijnd kunnen worden. Indien de WSW-vorm leidend wordt, is de doelgroep voor deze wijze van maatschappelijke participatie weer geheel aangewezen op de WSW. De introductie in 1994
33
van begeleid werken in de AAW was juist bedoeld om de doelgroep ook arbeidsmogelijkheden buiten de WSW te bieden. De jobcoachvoorziening van art.31 Wet REA wordt – zij het in samengestelde perioden- in principe voor onbepaalde tijd toegekend. Dat is in wezen strijdig met tijdelijke karakter van de WSW dat gericht op doorstroming naar reguliere arbeid. E.e.a pleit voor handhaving van beide vormen van begeleid werken. 2.2 Scholing artikel 22 wet REA Met de nieuwe (re)integratiecontracten die vanaf 1 juli 2003 zijn gesloten, is scholing onderdeel van het (re)integratietraject geworden. Aparte scholing naast dit traject ogv art 22 wet REA is niet meer mogelijk. Alleen in het geval van een baangarantie en voor scholing aan een van de 5 REA-scholingsinstituten is scholing ogv art 22 nog toegestaan. Overwogen wordt om deze scholingsmogelijk op termijn geheel te laten vervallen. Het beperken en op termijn elimineren van de op zichzelfstaande scholing wordt in de praktijk beleefd als het wegvallen van een instrument om in situaties waarbij de reïntegratie nog niet speelt de arbeidsmogelijkheden van de klantgroep Jonggehandicapten (maar ook van de mensen met een volledige WAO-uitkering!) op peil te houden en de cliënt voor te bereiden op een reïntegratietraject. In de overgangsfase van school naar werk, of van sociale activering naar toeleiding naar werk werd van dit artikel gebruik gemaakt, om: mensen in beweging te krijgen en meer geschikt te maken voor de (reguliere) arbeidsmarkt (o.a. voorschakeling, arbeidstraining), beter zicht te krijgen op de (arbeids)mogelijkheden van de individuele klant Jonggehandicapte, nog vóór het moment, dat aanmelding plaatsvindt / plaats kan vinden bij een (re)integratiebedrijf (diagnosefase). In de voorfase (school, of sociale activering) zijn daardoor minder mogelijkheden, om maatwerk te leveren t.b.v. uitstroom naar betaalde arbeid. Het gericht inkopen van trajecten wordt daardoor eveneens bemoeilijkt. Door het wegvallen van de scholingsvoorziening zijn jonggehandicapten soms ook onnodig aangewezen op een (duurder) traject via een (re)integratiebedrijf. Indien de scholingsmogelijkheid van art 22 m.n. voor jonggehandicapten in bepaalde goed omschreven situaties behouden blijft, kan UWV hiermee in combinatie met de (re)integratietrajecten maatwerk voor de (re)integratie van deze doelgroep blijven leveren. 2.3 UWV en gemeenten als (re)integratieverantwoordelijken De (re)integratieverantwoordelijk van UWV is niet beperkt tot jonggehandicapten met een WAJONG-uitkering (art 10 lid 1.c). Ook voor 16 en 17 jarige schoolverlaters die als arbeidsgehandicapt kunnen worden aangemerkt dient UWV zijn (re)integratietaak uit te voeren. Ieder er geen sprake is van een arbeidshandicap ligt de (re)integratieverantwoordelijkheid bij de gemeente. Voor de schoolverlaters hebben UWV en gemeenten dus ieder een eigen verantwoordelijkheid Met de invoering van de Wet Werk en Bijstand (WWB) is een nieuwe situatie ontstaan in de rolverdeling tussen UWV en gemeenten t.a.v. de klantgroep Jonggehandicapten. Vanaf 1 januari dit jaar is de wettelijke grondslag voor de gemeenten om iets met gesubsidieerde arbeid en/of sociale activering voor de UWV-cliënten te moeten doen komen te vervallen. De gemeenten hebben tot 1 januari de tijd gekregen om voor de (re)integratieartikelen uit de WWB een verordening op te stellen en in te voeren. Door gemeenten (VNG) en UWV is de intentie uitgesproken om ondanks het ontbreken van een expliciete grondslag, sociale activering en gesubsidieerde arbeid te blijven inzetten voor de UWV cliënten. Wel is met de invoering van de WWB de zorgplicht van de gemeente om alternatieve vormen van arbeid ook aan te bieden aan cliënten met een UWV-uitkering vervallen. Ondanks de uitgesproken intenties vanuit de gemeenten kan hier voor de (re)integratie van de REA-cliënten een lacune ontstaan. Vooral voor de schoolverlaters dienen de tijdelijke
34
gesubsidieerde banen ter overbrugging van bv. het schoolverlaten en de datum, waarop in dienst getreden kan worden bij de sociale werkvoorziening. 2.4 Wet Sociale Werkvoorziening UWV en gemeente kennen een gedeelde verantwoordelijkheid voor mensen die naast een WSW-indicatie een WAJONG-uitkering hebben. De gemeente heeft de zorgplicht voor personen met een WSW-indicatie en is verantwoordelijk voor het plaatsen van deze personen in een dienstbetrekking dan wel in een arbeidsovereenkomst in het kader van begeleid werken. Maar zolang er nog geen sprake is van een WSW-dienstverband vallen WSW-geïndiceerden onder de verantwoordelijkheid van UWV. In wezen betekent dit dat een WSW-indicatie en een WAJONG-uitkering onafhankelijk van elkaar tot stand kunnen komen. Ook de WSW en REA zijn niet complementair aan elkaar. Aan de ene kant is de WSWsluitpost van het arbeidsmarktbeleid, maar aan de andere kant kan de WSW ook startpunt zijn voor uitstroom naar reguliere arbeid, soms ook met de inzet van het instrumentarium van de wet REA. De (kennis en kunde van de) WSW biedt ook allerlei mogelijkheden voor de klantgroep Jonggehandicapten, die een traject naar betaalde arbeid in het vrije bedrijf zou kunnen ondersteunen. Nu biedt de WSW pas haar diensten aan, op het moment dat er sprake is van een WSW-dienstverband. Voor de financiering van stages en trainingstrajecten wordt ter voorbereiding op een WSW-plaatsing door de gemeenten zelfs verwezen naar de wet REA. Soms sluit de werkwens en / of de beperking niet aan op de arbeidsmogelijkheden, die de sociale werkvoorziening aan de klantgroep Jonggehandicapten te bieden heeft. Bij een duurzame plaatsing in het vrije bedrijf als alternatief voor WSW wordt in de praktijk het verschil in beloning en pensioenrechten als knelpunt ervaren. Alleen voor het begeleid werken is daarvoor compensatieregeling -het zgn ‘Bremanwetje’ waardoor het inkomen tot boven het minimumloon wordt opgetrokken- getroffen. 2.5 De (re)integratieverantwoordelijk van de werkgever Een duurzame plaatsing van een jonggehandicapte gaat zeker de eerste 3 jaar gepaard met behoud van de WAJONG uitkering (art. 50 WAJONG). De werkgever resp. werknemer kan dan bij kortdurend verzuim terugvallen op de no risk polis van de ziektewet, bij langdurige uitval op de WAJONG-uitkering. Echter op langere termijn indien de cliënt geen WAJONG-uitkering meer heeft, zal de werkgever volledig aangesproken worden op zijn poortwachtersrol. In geval het niet gevergd kan worden van een werkgever dat hij een specifiek en kostbaar (re)integratietraject voor zijn jongehandicapte werknemer zou moeten inkopen, zou hij blijvend moeten kunnen terugvallen op de no risk polis en/of de WAJONG en zou UWV zijn (re)integratieverantwoordelijkheid over moeten kunnen nemen. 3. Conclusie UWV is verantwoordelijk voor de (re)integratie van jong(arbeids)gehandicapten vanaf de leeftijd dat zij de school verlaten en de stap naar arbeid willen maken. UWV heeft zich tot doel gesteld om deze (re)integratieopdracht in de komende jaren intensief ten uitvoer te leggen. De maatschappelijke participatie van de doelgroep bij voorkeur in de vorm van betaalde arbeid is daarbij het uitgangspunt. UWV zal daartoe zijn interne werkprocessen herinrichten. Voor de klantgroep jonggehandicapten wordt als eerst de functie van (re)integratiecoach vorm gegeven. Naast de regie op het interne UWV-proces zal deze functionaris zich ook richten op het netwerk rondom de jonggehandicapte. Maar uit voorstaande knelpunteninventarisatie is een ontwikkeling waar te nemen dat een aantal belangrijke instrumenten die UWV nodig heeft om zijn doel te bereiken, dreigt te verdwijnen althans niet meer zelfstandig door UWV kan worden ingezet voor de doelgroep. Te denken valt hierbij aan persoonlijke ondersteuning op de werkplek en de scholingsvoorzienig.
35
Ook in de samenwerking tussen de ketenpartners zijn door recente wetswijzigingen in de Wet Rea en op het terrein van gesubsidieerde arbeid, verschuivingen waar te nemen. UWV pleit er voor het huidige instrumentarium van de wet REA waarmee de klantgroep jonggehandicapten op weg naar arbeid gebracht kunnen worden te handhaven. Voorts is UWV voorstander van een samenwerking met de ketenpartners die gebaseerd is op complementaire acties en budgetten.
36
Bijlage 2 Knelpunten aangedragen door CG-raad (Samenvatting door secretariaat) De CG-raad bereidt momenteel een notitie voor met een inventarisatie van knelpunten die jongeren met een lichamelijke handicap of chronische ziekte ervaren bij het vinden en behouden van betaalde en onbetaalde arbeid. Met een conceptversie van januari 2004 is de werkgroep geïnformeerd over de stand van zaken op dat moment. De knelpunten ordent de CG-raad naar probleemeigenaren te weten: • Werkgever (bijvoorbeeld angst voor en slecht geïnformeerd over financiële risico’s). • Collega’s op het werk (onvoldoende geïnformeerd over beperkingen van collega, angst voor regelmatige uitval). • Opleidingen (problematiek artikel 22 REA en ontbreken van ambulante begeleiding in beroepsvormende educatie). • (re)integratiedienstverleners (aanbieden minimale trajecten en afroming). • UWV (bijvoorbeeld te traag de REA-voorzieningen krijgen, willekeur bij toekennen REA-voorzieningen en WAJONG-uitkeringen, stoppen persoonlijke ondersteuning, geen regie op sociale activering). • WSW ( bijvoorbeeld te lang op wachtlijst staan, weinig detacheringmogelijkheden, onbekend met de mogelijkheid van begeleid werken en geen goede begeleiding krijgen bij begeleid werken). • Activiteitencentra ( bijvoorbeeld begeleiding is niet gericht op werk). • Gemeente (bijvoorbeeld geen vervoersvoorzieningen voor vrijwilligerswerk en vrijwilligerscentrales zijn niet allemaal ingesteld op het bemiddelen van deze doelgroep naar vrijwilligerswerk). • Rijksoverheid (bijvoorbeeld angst voor verlies recht op uitkering na werk, doordat gezinsinkomen in de REA als grens wordt gehanteerd bij toekenning van een vervoersvoorziening moeten mensen soms zelf de kosten van aangepast vervoer naar hun werk betalen). • Jongeren (grote diversiteit, volgen niet altijd adequate scholing en weten vaak zelf niet wat hun rechten zijn zodat ze ook werkgevers niet kunnen informeren). De CG-raad hanteert de volgende nog nader uit te werken uitgangspunten bij het zoeken van oplossingen voor gesignaleerde knelpunten: • Regie ligt bij persoon zelf. Indien hij/zij of diens wettelijk vertegenwoordiger ondersteuning wenst bij het voeren van die regie moet die ondersteuning geboden worden. • Onderschrijven uitgangspunten SUWI: publieke beoordeling door UWW, gemeenten en CWI en private uitvoering (re)integratiedienstverlening. Hierbij horen: • Helder vastgelegde rechten. • Kwalitatief goede beoordeling door publieke ‘beoordelaars’. • Kwalitatief goede dienstverlening door private ((re)integratie)bedrijven. • Ondersteuning bij het voeren van die regie.
37
Bijlage 3
Uitwerking van voorbeeld van knelpunt bij ROC en ‘Speciaal onderwijs’
ROC biedt beroepsonderwijs in het kader van de BVE aan mensen die praktijkschool hebben afgerond. Deze opleidingen worden in twee varianten aangeboden; BBL-variant: Beroeps Begeleidende Leerweg: Mensen werken (betaald) en volgen in deeltijd opleiding BOL-variant: Beroeps Ondersteunende Leerweg; Mensen lopen stage en volgen in deeltijd onderwijs. Onder andere bij ROC Utrecht is in de afgelopen jaren een aantal beroepsopleidingen aangepast voor leerlingen afkomstig uit het MLK, thans praktijk onderwijs. Aanpassingen behelzen: kleinere groepen, aanpassen leermateriaal, meer individuele begeleiding en oprekken modulen, d.w.z. duur opleiding niet één maar twee jaar. Resultaten waren positief. Gemiddeld haalde 70% een diploma. In de BBL-variant kon via de PO-regeling (Persoonlijke Ondersteuning) begeleiding op de werkplek worden geboden. Er is immers sprake van betaald werk. Dat geldt nog steeds. Knelpunten: 1
Het vinden van betaald werk in de BBL-variant. Als leerlingen geen werk vinden kan de opleiding in de BBL variant geen doorgang vinden. ROC Utrecht had met Gak later UWV de afspraak dat zij bijdroegen aan de kosten voor de arbeidsbemiddeling van deze groep. Dit deed GAK, later UWV, op titel van artikel 22 wet REA. Thans is dat niet meer mogelijk.
2
Bij BOL-variant is sprake van stage. Bij deze leerlingen is begeleiding op de werkplek een knelpunt omdat er geen sprake is van betaald werk.
3
Een ander probleem is dat een deel van deze leerlingen een WAJONG-uitkering hebben maar een deel niet. Bij een leerling met een WAJONG-uitkering is UWV verantwoordelijk voor (re)integratie en heeft de school één aanspreekpunt met betrekking tot (re)integratie en het zoeken naar middelen voor kosten van de bemiddeling. Als leerling geen uitkering heeft of een bijstandsuitkering heeft, is de gemeente verantwoordelijk voor (re)integratie. De ROC’s hebben een streek functie en hebben dus met veel gemeenten te maken.
4
Een ander knelpunt voor ROC is dat de extra kosten die gemoeid zijn bij het verzorgen van onderwijs aan de groep praktijkleerling niet volledig worden vergoed door ministerie OC en W. Het ministerie financiert wel voor twee jaar opleiding (per jaar is er per leerling een budget voor het volgen van onderwijs voor school) maar het aanpassen van leermateriaal, de extra begeleidingsuren worden niet vergoed. Voor het verzorgen van onderwijs in de BOL variant is meer geld beschikbaar vanuit OC en W. Daarom wordt door ROC’s ook gekozen voor het bieden van beroepsonderwijs via deze variant. Probleem is dan echter de begeleiding op de werkplek.
Oplossingsmogelijkheden: • In de Wet REA de mogelijkheid bieden tot het financieren van de arbeidsbemiddeling voor het volgen van een beroepsopleiding in BBL-variant. • In de Wet REA de mogelijkheid bieden tot het verzorgen van begeleiding op de werkplek bij het volgen onderwijs in het kader van de BOL-variant.
38
•
Ministerie van OC en W zou voor leerlingen met een handicap die beroepsonderwijs volgen de mogelijkheid moeten bieden tot extra financiële middelen, bijvoorbeeld door het systeem van het rugzakje uit te breiden tot beroepsonderwijs.
Speciaal onderwijs (tegenwoordig Regionale Expertise Centra) en Praktijk Onderwijs ZML-onderwijs en mytyl/tyltyl onderwijs hebben onvoldoende middelen om hun leerlingen adequaat voor te bereiden op de arbeidsmarkt. In diverse regio’s zijn werkleerprojecten ontstaan waar deze leerlingen van gebruik maakten. Deze werden gefinancierd met behulp van art 22 Wet REA. Dat is niet meer mogelijk. Dat betekent dat daar waar geen andere middelen (bijvoorbeeld ESF) zijn gevonden deze leerlingen niet meer van deze werkleerplaatsen gebruik kunnen maken. Dit probleem speelt ook bij Praktijk scholen maar deze scholen zijn met betrekking tot arbeidsvoorbereiding van hun leerlingen iets beter gefinancierd dan ZML-onderwijs en mytyl/tyltyl-onderwijs door het ministerie van OC en W. Knelpunt is tevens dat scholen onvoldoende middelen hebben voor de begeleiding bij stages van leerlingen van ZML-onderwijs en mytyl/tyltyl onderwijs. Oplossing: Op grond van het Persoonlijk Participatie Plan verstrekt het ministerie OC en W extra persoonsgebonden middelen voor de arbeidsintegratie voor leerling speciaal onderwijs en praktijk onderwijs.
39
Bijlage 4 Korte historische schets van de WAJONG In 1976 werd de AAW als volksverzekering tegen arbeidsongeschiktheid geïntroduceerd. Voor 1976 konden vroeggehandicapten aanspraak maken op een uitkering krachtens een speciale rijksgroepsregeling die de gemeente verzorgde. Vanaf dat moment waren zowel werknemers, zelfstandigen als vroeggehandicapten via de AAW verzekerd. Uitgezonderd van dit recht waren gehuwde vrouwen, die zo’n verzekering niet nodig hadden: ‘zij hadden immers een echtgenoot die in hun levensonderhoud voorzag.’ Verzekerd waren zij wel: als zij op een zeker moment zouden scheiden, dan kon ook voor hen een aanspraak op uitkering ontstaan. Deze uitzonderingspositie bleek in latere jaren niet houdbaar. De AAW hanteerde hetzelfde arbeidsongeschiktheidscriterium als de WAO. Om die reden was de uitvoering van deze wet in handen gelegd van de bedrijfsverenigingen die de WAO uitvoerden. Aangezien de SVB de volksverzekeringen AOW en AWW uitvoerde, had dat orgaan ook een logische uitvoerder kunnen zijn. Echter, de AAW was in tal van bepalingen verweven met de WAO: zo kregen werknemers bij ongeschiktheid voortaan in plaats van een WAO-uitkering een gecombineerde AAW/WAO-uitkering en stonden de zgn. woon- en werkvoorzieningen (een soort voorloper van REA) open voor zowel werknemers als voor ‘kale AAW-ers’ zoals jonggehandicapten en zelfstandigen in de AAW. Per 1 januari 1998 is de AAW afgeschaft en zijn werknemers tegen arbeidsongeschiktheid verzekerd via de WAO, zelfstandigen via de WAZ en jonggehandicapten zijn niet langer ‘verzekerd’ maar komen in aanmerking voor een uit de algemene middelen betaalde voorziening via de Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jonggehandicapten. Een deel van de voorzieningen, m.n. de werkvoorzieningen wordt voortaan geregeld via de Wet REA, een deel via de WVG die door de gemeente wordt uitgevoerd (m.n. woon- en leefvoorzieningen) en een deel valt nu onder de AWBZ. De systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling voor de WAJONG is in hoofdlijnen gelijk aan die van de WAO en de WAZ. De WAZ wordt binnenkort afgeschaft. Het beleidsvoornemen is om het arbeidsongeschiktheidscriterium voor de WAO zwaarder te maken en de uitvoering deels te privatiseren en te laten uitvoeren door verzekeringsmaatschappijen. De WAJONG is een voorziening op minimumniveau in tegenstelling tot de WAO, die een loongerelateerde verzekering is. De uitvoering van die voorziening bleef in handen van (de rechtsopvolger van) de bedrijfsverenigingen, het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. De regeling verschilt in twee opzichten van de meeste andere voorzieningen of sociale zekerheidsregelingen die uit de algemene middelen gefinancierd worden: niet de gemeenten voeren uit maar het UWV en er wordt geen acht geslagen op eigen middelen, partnerinkomen of bijvoorbeeld eigen vermogen. Voor de WAJONG komt iemand in aanmerking als hij op zijn 17e verjaardag arbeidsongeschikt is of als hij na zijn 17e arbeidsongeschikt wordt en in het daaraan voorafgaande jaar tenminste 6 maanden gestudeerd heeft.
40
Bijlage 5 Onderverdeling klantgroep Jonggehandicapten naar onderwijsvorm, beperking en uitstroommogelijkheden Bron:UWV, Klantgroep Jonggehandicapten: (re)integreren doen we zo! Concept interne notitie werkgroep Jonggehandicapten 30 januari 2004 In deze bijlage wordt méér inzicht gegeven in de samenstelling van de klantgroep Jonggehandicapten. Tegelijkertijd wordt duidelijk gemaakt, dat een directe relatie te leggen is met de (re)integratieverantwoordelijkheid van ketenpartner gemeente, indien er geen WAJONG-recht wordt vastgesteld. Daarnaast is een relatie te leggen met de verantwoordelijkheid van UWV voor beoordeling en toekenning van WAJONGuitkering en/of toepassing benodigde (werk)voorzieningen in het kader van de wet REA. De eventuele samenloop met WSW en AWBZ wordt aangestipt, omdat dit relevant kan zijn bij (financiering) toeleiding en plaatsing van mensen, waarvoor UWV (re)integratieverantwoordelijkheid draagt. Speciaal onderwijs De Praktijkschool is officieel regulier onderwijs, maar is in allerlei opzichten nog steeds speciaal. Praktijkschool: bovengrens Moeilijk Lerende Kinderen a. licht verstandelijk gehandicapt, geen lichamelijke handicap; b. veelal geen recht op WAJONG-uitkering, wel arbeidsgehandicapt in kader wet REA; c. soms tijdelijk jobcoach t.b.v. inbedding in organisatie en aanleren van vaardigheden; d. veelal plaatsing in vrije bedrijf; Praktijkschool: ondergrens Moeilijk Lerende Kinderen a. grotere ontwikkelingsachterstand, ook sociaal emotioneel, geen lichamelijke handicap; grijs gebied overlopend naar onderwijs aan Zeer Moeilijk Lerende Kinderen; b. veelal recht op WAJONG-uitkering en arbeidsgehandicapt in kader wet REA; c. langdurige inzet jobcoach noodzakelijk, mede t.b.v. behoud van werk, vaak ook inzet van instrument loondispensatie; d. soms plaatsing in vrije bedrijf, soms in sociale werkvoorziening Zeer Moeilijk Opvoedbare Kinderen a. ontwikkelingsniveau kan sterk uiteenlopen, gedragsmoeilijkheden bepalen het beeld, met al dan niet gediagnosticeerde (psychiatrische) problematiek, geen lichamelijke handicap; b. veelal recht op WAJONG-uitkering en arbeidsgehandicapt in kader wet REA, soms samenloop met AWBZ; soms training (werknemersvaardigheden!) vooraf, regelmatig inzet jobcoach c. voor met name brandjes blussen, vaak begeleiding op afstand omdat vanuit problematiek het accepteren van (bege)leiding contraproductief kan werken en goede afspraken met werkgever / leidinggevende over o.a. aansturing en begeleiding voldoende kunnen zijn; d. veelal plaatsing in vrije bedrijf, waar op langere termijn de situatie kan ontstaan, dat definitief geen aanspraak meer hoeft te worden gedaan op een WAJONG-uitkering; Regionaal Expertise Centrum: Zeer Moeilijk Lerende Kinderen a. grote ontwikkelingsachterstand, ook op sociaal emotioneel gebied; b. vrijwel altijd recht op WAJONG-uitkering en arbeidsgehandicapt in kader wet REA, vrijwel altijd samenloop met AWBZ; c. langdurige en meestal intensieve inzet van jobcoach en toepassing loondispensatie noodzakelijk bij plaatsing in vrije bedrijf;
41
d. soms plaatsing in vrije bedrijf mogelijk, soms plaatsing in sociale werkvoorziening en wat vaker plaatsing (onbetaald) in dagactiviteitencentrum, of arbeidsmatige dagbesteding; Regionaal Expertise Centrum: Mytyl a. functioneren meestal op vbo/mavo-niveau, soms theoretisch wél op dit niveau maar praktisch juist op niveau Praktijkschool, er is daarnaast sprake van (forse) lichamelijke handicaps (bv. rolstoelgebonden, motorische handicap); b. lang niet altijd recht op WAJONG-uitkering, wel arbeidsgehandicapt in kader wet REA, soms samenloop met AWBZ; c. soms inzet jobcoach noodzakelijk, vaak aanpassing werkplek en / of vervoersvoorziening noodzakelijk; bij uitstek een groep, die vervolgonderwijs op m.b.o.- of h.b.o.-niveau gaat volgen en pas in een later stadium (weer) in beeld kan komen i.v.m. aanvraag WAJONG en / of verzoek opstarten toeleiding naar betaalde arbeid in vrije bedrijf; d. plaatsing schoolverlaters Mytyl soms vrije bedrijf, soms sociale werkvoorziening, soms dagbesteding; Regionaal Expertise Centrum: Tytyl a. licht verstandelijk gehandicapt tot grote ontwikkelingsachterstand, in combinatie met lichamelijke handicap(s); b. vrijwel altijd recht op WAJONG-uitkering en arbeidsgehandicapt in kader wet REA, vaak samenloop met AWBZ; c. langdurige en meestal intensieve inzet van jobcoach en toepassing loondispensatie noodzakelijk bij plaatsing in vrije bedrijf; vaak ook aanpassing werkplek en / of vervoersvoorziening noodzakelijk; d. soms plaatsing in vrije bedrijf mogelijk, soms plaatsing in sociale werkvoorziening, maar meestal plaatsing (onbetaald) in dagactiviteitencentrum, of arbeidsmatige dagbesteding; Overig speciaal onderwijs a. met name georganiseerd rond mensen met een auditieve (doof, slechthorend), of visuele (blind, slechtziend) handicap, chronisch zieken, en al dan niet in combinatie met andere handicaps (bv. spraakstoornis, autisme), functioneringsniveaus lopen sterk uiteen; b. recht op WAJONG-uitkering sterk individueel bepaald, meestal wel arbeidsgehandicapt in kader wet REA; c. inzet instrumentarium wet REA sterk individueel bepaald; soms inzet jobcoach noodzakelijk, regelmatig aanpassing werkplek en / of vervoersvoorziening noodzakelijk; d. deels een groep, die vervolgonderwijs op m.b.o.- of h.b.o.-niveau gaat volgen en pas in een later stadium (weer) in beeld kan komen i.v.m. aanvraag WAJONG en / of verzoek opstarten toeleiding naar betaald werk in vrije bedrijf; plaatsing in vrije bedrijf, of sociale werkvoorziening;
Regulier onderwijs Voortgezet onderwijs a. zeer gemêleerde groep onderwijsvolgende, dan wel voortijdige of gediplomeerde schoolverlaters, met sterk uiteenlopende functioneringsniveaus (theoretisch en praktisch), waarbij vaak sprake is van (gediagnosticeerde) psychische problematiek en soms van lichamelijke handicaps; b. recht op WAJONG-uitkering sterk individueel bepaald, vaak wel arbeidsgehandicapt in kader wet REA;
42
c. inzet instrumentarium wet REA sterk individueel bepaald; bij psychische problematiek vaak (langdurige) inzet jobcoach noodzakelijk en bij lichamelijke handicaps meestal tijdens onderwijs en bij uitstroom in betaald werk, voorzieningen nodig zijn, zoals aanpassing werkplek en / of vervoersvoorziening; d. plaatsing wordt meestal nagestreefd in vrije bedrijf, soms sociale werkvoorziening; Middelbaar, hoger en universitair onderwijs eveneens zeer gemêleerde groep onderwijsvolgende, dan wel voortijdige of gediplomeerde schoolverlaters, met sterk uiteenlopende functioneringsniveaus (theoretisch en praktisch), waarbij vaak sprake is van (gediagnosticeerde) psychische problematiek en soms van lichamelijke handicaps; bij deze groep ontstaat het WAJONG-recht meestal tussen het 18e en 30e jaar, of vormt de beperking een forse belemmering voor toetreding tot de arbeidsmarkt; voor het overige eveneens vergelijkbaar met groep uit voortgezet onderwijs.
Rea-scholingsinstituten Last resort schooling Voor de Rea-scholingsinstituten is tijdelijk een uitzondering gemaakt op de regel dat scholing niet meer apart naast een reïntegratietraject mag worden gefinancierd. De reden hiervoor is dat zij voor scholing een moeilijke doelgroep bedienen die niet bij de reguliere scholingsinstellingen terecht kan. De betrokken instituten zijn het Rea College Nederland en Eega. Het Rea College Nederland is een samenwerkingsverband van Hoensbroeck, Werkenrode, Sonneheerdt en Heliomare. Zij vervullen voor de scholing van arbeidsgehandicapten waaronder jonggehandicapten een zogenaamde ‘last resort functie’. Door UWV zijn selectiecriteria vastgesteld ter bepaling van de doelgroep die is aangewezen op een scholingstraject bij één van de REA-scholingsinstituten. Er moet minstens aan een van de volgende criteria worden voldaan: 1. De cliënt is voor het adequaat kunnen deelnemen aan het (klassikaal) onderwijs aangewezen op een specifiek op de handicap ingerichte groepsgrootte van maximaal 5 personen. 2. De cliënt is aangewezen op een integraal opleidingsprogramma waarin minimaal drie uur per week individuele studievaardigheidstraining, studiemethodiektraining en/of praktijkbegeleiding wordt aangeboden. 3. Ten behoeve van noodzakelijke beroepspraktijkvorming is de handicap gerelateerde kennis van een Rea-scholingsinstituut onontbeerlijk. 4. De cliënt is gebaat, gelet op eerder verworven competenties en leeftijd, bij een verkort kwalificerend scholingstraject terwijl het reguliere vergelijkbare scholingsaanbod in tijd en kosten niet als adequaat kan worden beschouwd. 5. De cliënt heeft als gevolg van medisch noodzakelijke rustpauzes, therapie, of door een te beperkte belastbaarheid, bij deelname aan een reguliere opleiding een verzuim van meer dan 3 uur per week. (incl. reistijd) 6. De cliënt is i.v.m. algemene dagelijkse levensaspecten (ook) in de schoolse situatie aangewezen op specifieke zorg en/ of ondersteuning welke regulier niet realiseerbaar is. 7. De cliënt is in de schoolse situatie aangewezen op persoonlijke hulpmiddelen of een specifiek op de handicap ingerichte leeromgeving welke regulier niet realiseerbaar is.
Jonggehandicapten stromen in vanuit de reguliere opleiding bij een ROC of AOC, als blijkt dat de opleiding aldaar vanwege de beperkingen niet (langer) mogelijk is. Als vooraf al blijkt dat een reguliere beroepsopleiding niet mogelijk is, dan kan een jonggehandicapte direct aangemeld worden bij het Rea-scholingsinstituut.
43
Bijlage 6 Belangrijkste ervaringen, verschillen en knelpunten over Begeleid werken/Persoonlijke Ondersteuning (PO) uit zowel de NIZW-publicatie en de in het kader van het advies gevoerde interviews Opgesteld door het secretariaat. •
•
•
•
•
•
•
De PO-regeling als voorliggende voorziening vóór de WSW én als vangnet. Regulier werk, eventueel met inzet van REA-middelen, verdient altijd de voorkeur boven een dienstbetrekking in het kader van de WSW. De PO-regeling is daarom een voorliggende voorziening vóór WSW-begeleid werken. Arbeidsgehandicapten boven de bovengrens WSW kunnen dus in aanmerking komen voor de PO-regeling. Echter: De functie-eisen voor de WSW (zowel begeleid werken als beschutte werkplek of detachering) en de eisen aan de loonwaarde zijn soms hoger dan die voor de PO-regeling. Het komt daardoor ook voor dat arbeidsgehandicapten onder de ondergrens WSW via de POregeling naar arbeid toegeleid worden. De PO-regeling heeft in zo’n geval voor de werknemer duidelijk voordelen. Onbekendheid bij werkgevers, arbeidsgehandicapten, intermediairs. Beide regelingen voor begeleid werken zijn onbekend bij werkgevers. En dat terwijl de regelingen een goed antwoord bieden op de aarzelingen van veel werkgevers tegen het in dienst nemen van arbeidsgehandicapten. Bij de doelgroep en bij intermediairs zijn volgens het NIZW de mogelijkheden van SW-begeleid werken vaak onbekend. Te weinig doorverwijzing door UWV naar WSW. Het UWV verwijst volgens het NIZW te weinig door naar de WSW als REA-begeleid werken niet mogelijk is. Één van de redenen is dat plaatsing in de WSW (begeleid werken of anders) voor het UWV niet geldt als uitstroom, omdat slapend recht op WAO/WAJONG blijft bestaan. Dit zou gemakkelijk op te lossen zijn, door het UWV uitstroom naar de WSW als aparte categorie te laten opnemen. Indicatie en wachtlijst. In vergelijking met de PO-regeling is de WSW-indicatie- en plaatsingsprocedure intensief en langdurig. Bij de WSW is plaatsing na indicatie afhankelijk van de beschikbaarheid van voldoende subsidie op dat moment in de betreffende gemeente. Dat kan leiden tot grotere rechtsongelijkheid voor arbeidsgehandicapten in verschillende gemeenten dan bij de PO-regeling. De verwachting van het Ministerie van SZW is wel, dat de verschillen in indicatie kleiner zullen worden bij overheveling van de WSW-indicatie naar het CWI. De (financiële) drempel voor plaatsing wordt daardoor echter niet opgeheven. Ook tussen UWV-regio’s bestaan volgens geïnterviewden verschillen in toekenning van voorzieningen, maar deze verschillen zijn naar zeggen minder groot. WSW is arbeidsrechtelijk gunstiger voor werknemer. Voor een WAJONGer heeft werken in de WSW verschillende arbeidsrechtelijke voordelen, zoals een hoger loon, betere pensioenrechten, behoud van uitkeringsrechten WAO of WAJONG, voorkómen armoedeval bij WAJONG-ers die AWBZ-zorg ontvangen. Er zijn ook geluiden dat de goede arbeidsrechtelijke voorzieningen in de WSW uitstroom naar regulier werk belemmeren. PO-regeling is gunstiger voor werkgever.Verschillende geïnterviewden kennen voorbeelden waaruit blijkt dat de PO-regeling voor de werkgever financieel (veel) gunstiger is. Bij eenzelfde productiviteit van een arbeidsgehandicapte werknemer krijgt de werkgever een hogere vergoeding via loondispensatie (UWV) dan via loonkostensubsidie (SW-bedrijf). Naar zeggen vraagt het SW-bedrijf in verhouding een te hoge vergoeding, wat samen zou hangen met de financieringsstructuur van SWbedrijf en gemeente. WSW-begeleiding is zekerder. Zowel WSW-begeleiding als PO zouden in principe voor lange tijd mogelijk moeten zijn. Met name voor verstandelijk gehandicapten blijft enige begeleiding of achtervang vaak het hele werkzame leven nodig. PO wordt voor een
44
•
•
•
•
• •
• •
•
periode van vijf jaar toegekend. Verlenging is wettelijk mogelijk, maar het UWV wijst aanvragen voor verlening in veel gevallen af, aldus geïnterviewden. De cliënt als partij. Voordeel van de PO-regeling boven die van de WSW, is dat het een regeling voor de cliënt is. Begeleid werken via een SW-bedrijf is een contract tussen werkgever en de gemeente, de cliënt is daarin geen partij. Vanuit de empowermentgedachte is dat minder wenselijk. Beeldvorming over WSW-begeleid werken is ongunstig. Bij scholen voor voortgezet onderwijs, zorgorganisaties, intermediairs en jonggehandicapten en hun familie bestaat vaak een negatief gekleurd beeld ten aanzien van de WSW. Dat beeld betreft onder andere het werk zelf en is vaak gebaseerd op onjuiste feiten of oude situaties. Onbekend is vaak dat er mogelijkheden zijn tot begeleid werken of detachering in het vrije bedrijf. Dat doet de betrokkenen vaak kiezen voor de PO-regeling. Daar is niets op tegen, als de afweging op basis van juiste informatie gemaakt zou zijn. Overigens komt de gedachte bij veel betrokkenen dat regulier werk met begeleiding de voorkeur verdient boven gesubsidieerd (WSW-)werk met begeleiding overeen met het gedachtengoed van "inclusief beleid" van de overheid. Ontbrekende kennis van indicatiestellers. Een deel van de huidige indicatiecommissies beschikt over te weinig kennis over begeleid werken WSW en bij de CWI’s die de indicatie WSW gaan uitvoeren moet deze kennis opgebouwd worden. Commissieleden verschillen in de mogelijkheden die ze begeleid werken toedichten. Sommige denken dat begeleid werken alleen voor de ‘betere’ kandidaten’ WSW is, anderen menen dat begeleid werken een ‘last resort’ is voor de groep die extra veel begeleiding nodig heeft, en weer anderen menen dat de begeleid werken bij de WSW de voorliggende keuze zou moeten zijn (want het bevordert integratie beter), tenzij bepaalde factoren dat onmogelijk maken. De CWI’s hebben (nog) onvoldoende kennis over de specifieke situatie van arbeidsgehandicapten en over de doelgroepen voor de WSW en REA. Tegenstrijdige belangen SW-bedrijven rond begeleid werken. Het NIZW haalt het rapport van de Algemene rekenkamer over de SW aan, waaruit blijkt dat de belangen en de invloed van de SW-bedrijven niet altijd stroken met de doelstelling om begeleid werken te stimuleren. Dat wordt ook genoemd door een aantal geïnterviewden. Begeleid werken voor zelfstandig werkende arbeidsgehandicapten. Voor zover bekend is begeleid werken SW en PO niet mogelijk voor (jong)gehandicapten die een eigen bedrijf starten. Dat zou volgens geïnterviewden wel wenselijk zijn. Begeleid werken voor leerlingen praktijkschool en ROC. Momenteel is er volgens een geïnterviewde veel uitval van jongeren die vanuit de praktijkschool zijn gaan werken: 50%. Dat komt, omdat de school te weinig geld heeft voor nazorg. Pas na uitval en met een REA-indicatie is begeleid werken mogelijk. Met goede jobcoaching is bij deze leerlingen veel te bereiken. Het gaat om vaardigheden als arbeidsdiscipline, gezeglijkheid, angst voor verandering. Ook voor ROC-leerlingen geldt dat begeleid werken pas na uitval en REA-indicatie mogelijk is. Vanuit het budget van de school is daar geen ruimte voor. Dat vertraagt de overgang van school naar werk. Begeleid werken in vrijwilligerswerk is nu niet mogelijk, terwijl vrijwilligerswerk wel een opstap naar (begeleid) werk kan zijn. Onderbenutting voor bepaalde doelgroepen. De PO-regeling wordt volgens een geïnterviewde weinig gebruikt voor lichamelijk en psychisch (niet verstandelijk) gehandicapten. Waarom is onduidelijk. Daar liggen mogelijkheden en een markt. Ook voor hoger-opgeleide (jong)gehandicapten worden beide begeleidingsregelingen niet of nauwelijks gebruikt. Begeleid werken zou ook mogelijk moeten zijn om na te gaan wat een psychisch gehandicapte kan. Dat zoekproces duurt voor deze doelgroep langer dan voor mensen met fysieke handicaps. Loopbaanontwikkeling moet mogelijk zijn. De getroffen voorziening zal loopbaanontwikkeling moeten kunnen ondersteunen. De beide regelingen nu zijn onterecht gebaseerd op het idee dat de arbeidsgehandicapte eenmaal in een baan, altijd
45
in diezelfde baan zal blijven werken. Dit is geen realistisch beeld gezien de steeds veranderende arbeidsmarkt, reorganisaties waarmee WAJONGeren ook kunnen worden geconfronteerd alswel het feit dat ook de WAJONGere loopbaanaspiraties heeft Een deel van de populatie zal bij de verandering van werk opnieuw tijdelijk ondersteuning nodige hebben. De regeling moet hierin voorzien.
46
Bijlage 7 Schematisch overzicht van begeleid werken AWBZ, WSW en REA Bron: Tanja Otte. Aan de slag met begeleid werken; Werken in een reguliere baan via de regeling WSW. NIZW Utrecht 2004 1 Aanvraag en indicatie begeleid werken AWBZ WSW Aanvraag/ Een aanvraag voor Via een aanvraag voor aanmelding AWBZ-indicatie een WSW-indicatie bij via het regionaal de gemeente. In de loop indicatieorgaan / van 2004 via het RIO. Centrum Werk en Inkomen / CWI.
Wet REA Voor WAJONG- of WAOgerechtigden via het plaatselijke UWV-kantoor. Voor anderen via de gemeente.
Advies bij aanvraag
Ondersteuning indicatieaanvraag door zorgconsulent MEE (vh SPD) of school.
Bij aanvraag WSW kan de school, arbeidsconsulent MEE (SPD) of begeleidwerken organisatie ondersteuning bieden.
Vaak met behulp van school, arbeidsconsulent MEE ( SPD) of begeleidwerken organisatie.
Indicatie
AWBZ-indicatie voor de functies ondersteunende of activerende begeleiding.
WSW-indicatie met aanvullende indicatie begeleid werken. Deze indicatie betekent niet dat men verplicht via begeleid werken moet gaan werken.
REA-gerechtigd door WAO of WAJONG, anders REA-toets. UWV of gemeente beslist of begeleidwerken noodzakelijk is voor (re)integratie.
Eisen
Toets op noodzaak en omvang van de gevraagde begeleiding of zorg. Afweging o.a. aan de hand van de beperkingen van de betrokkene bij activiteiten en participatie.
Minimale eisen WSW algemeen (de zogenoemde 4x10norm): minimum prestatie kunnen leveren van 10% van een normale arbeidsprestatie; meer dan één functie kunnen vervullen; inwerktijd niet langer dan 10 weken per functie; persoonlijke begeleiding gelimiteerd tot een tiende van de werktijd; ten minste één uur per dagdeel aaneengesloten kunnen werken.
Wettelijk wordt geen ondergrens gehanteerd voor begeleid werken via de Wet REA. In de praktijk worden door de begeleidwerken organisatie of het UWV wel eisen gesteld, bijvoorbeeld (op termijn) een dienstbetrekking van minimaal 20 uur per week en/of een loonwaarde van minstens 25-40%.
47
2 Uitvoering en begeleiding begeleid werken Begeleiding
Begeleiding door een begeleider of jobcoac1h van de zorginstelling.
Begeleiding door een job-coach in dienst van een begeleidwerken organisatie.
Begeleiding door een jobcoach in dienst van een begeleidwerken organisatie.
Uitvoerder
Zorginstelling, dagcentra, activiteitencent rum. Ook organisaties zoals begeleidwerke n organisaties kunnen een contract aangaan met een zorgkantoor.
Begeleidwerken Begeleidwerken organisatie organisatie die door erkend door het landelijk bureau gemeente is UWV. gecontracteerd voor uitvoering WSW begeleid werken. Dit mag vanaf 2004 ook een SW-bedrijf zijn1. Indien na een half jaar geen baan is gevonden, is de cliënt vrij om een andere begeleidingsorganisatie te kiezen.
Beschikbaar budget
Toegekend budget voor ondersteunend e of activerende begeleiding. Uit dit budget moeten ook reiskosten e.d. worden gefinancierd.
Vast subsidiebedrag per jaar. Uit dit budget moet de gemeente zowel het voortraject, de loonkostensubsidie, de noodzakelijke aanpassingen op de werkplek als de vervoersvoorziening en bekostigen.
Variabel. Diverse REA-subsidies die gestapeld kunnen worden. Naast werkgeverssubsidies zijn er werknemerssubsidies, waaronder meeneembare aanpassingen op de werkplek, vervoersvoorziening, persoonlijke ondersteuning.
Proefplaatsing N.v.t.
Proefplaatsing niet Met toestemming van de wettelijk vastgelegd. opdrachtgever 6 maanden werken In de praktijk zijn met behoud van uitkering. hierover afspraken te maken.
Omvang Afhankelijk persoonlijke van budget ondersteuning AWBZ.
De aanspraak op begeleidingstijd blijft gelijk: maximaal 15% van het aantal te werken uren per jaar.
Aflopend: in principe in het eerste jaar 15% van het aantal te werken uren per jaar, het tweede jaar 7,5% en het derde en de volgende jaren 6%.
1 In het wetsvoorstel dat de overdracht van de indicatiestelling naar de CWI regelt, is opgenomen dat vanaf de datum overdracht ook sw-bedrijven zich als begeleidingsorganisatie mogen opwerpen.
48
3 Dienstverband en betaling Omvang Geen dienst- Individueel bepaald, Individueel bepaald. Zowel deeltijd als voltijd dienstverband verband. zowel deeltijd als mogelijk. Wel voltijd mogelijk. combinatie Combinatie met van WSW AWBZen dagbesteding is dagbestedin mogelijk bij g mogelijk deeltijdindicatie. bij deeltijd WSWindicatie. AWBZ N.v.t.
WSW Zowel voor bepaalde als onbepaalde tijd
Wet REA Minimaal 6 maanden. Voorzieningen REA zijn tijdelijk, verlenging moet worden aangevraagd bij UWV.18
Uitbetaling loon
N.v.t. Plaatsing via stagecontrac t of vrijwilligers Contract
De werknemer ontvangt het gehele loon via de werkgever. De werkgever kan loonkostensubsidie ontvangen indien de werknemer een lagere productiviteit heeft.
De werkgever betaalt gedeeltelijk loon bij lagere loonwaarde / verminderde productiviteit van de werknemer (loon-dispensatie). De werknemer ontvangt een aanvulling via WAO- of WAJONG-uitkering of de bijstand.
Aanvulling loon met uitkering
N.v.t.
Meestal is aanvullende uitkering niet nodig, alleen bij een deeltijdindicatie c.q. deeltijdaanstelling. Er wordt volledig functieloon uitbetaald over de gehele werktijd, ongeacht de productiviteit. Uitkeringsrecht WAJONG / WAO blijft bij WSW altijd slapend bestaan.
Aanvullende uitkering op het gedispenseerde loon en Regeling samenloop: aanvulling tot maximaal (bij een voltijddienstbetrekking) 120% van het minimumloon. Bij de regeling samenloop blijft het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering slapend bestaan.
Duur dienstverband
18
REA-voorzieningen zijn formeel gezien niet tijdelijk maar worden in principe voor onbepaalde tijd toegekend. Er wordt wel jaarlijks bekeken of de begeleiding nog steeds (in dezelfde mate) nodig is.
49
4 Aanspraak AWBZ en uitkeringsrechten AWBZ WSW Uitkerings- en N.v.t. Opbouw van rechten pensioenrecht over het gehele loon.
Wet REA Opbouw van pensioen en uitkeringsrechten alleen over het loonbestanddeel, niet over de uitkering.
Gevolgen WAO/ N.v.t. WAJONG-rechten
Uitkeringsrecht WAO Blijft gedurende minimaal 3 jaar slapend of WAJONG blijft bestaan, indien afgestemd met UWV. slapend bestaan.
Terugkeergarantie N.v.t. AWBZ dagbesteding
Bij verlies van WSW- Mogelijk moet eerst WSW-indicatie indicatie door worden aangevraagd voordat dagbesteding ondergrens (4x10kan worden aangevraagd. norm) krijgt men weer indicatie voor AWBZgefinancierde dagbesteding of begeleiding.
Bepaling eigen bijdrage AWBZ
Inkomsten uit arbeid worden voor 15% vrijgesteld bij de bepaling van de eigen bijdrage AWBZ (voor bijvoorbeeld woonbegeleiding).
Eigen bijdrage wordt vastgesteld aan de hand van de AWBZrichtlijnen.
Inkomsten uit arbeid worden voor 15% vrijgesteld bij de bepaling van de eigen bijdrage AWBZ, inkomsten uit uitkering ten gevolge van loondispensatie niet.
50
Bijlage 8 Adviesaanvraag ‘integrale aanpak (re)integratie jonggehandicapten
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
De voorzitter van de Commissie Het Werkend Perspectief de heer mr. A.A. Westerlaken Postbus 718 2130 AS Hoofddorp
Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Telefoon (070) 333 44 44 Telefax (070) 333 40 33
Uw brief
Ons kenmerk SV/R&S/03/90419
Doorkiesnummer
Onderwerp Aanvullende adviesaanvraag "integrale aanpak (re)integratie jonggehandicapten"
Datum
Contactpersoon
Geachte heer Westerlaken,
Jonggehandicapten vormen een specifieke aandachtsgroep in onze samenleving. Als gevolg van hun handicap kan het vinden van een passende arbeidsplaats extra moeilijkheden met zich meebrengen. Voor de (re)integratie van jonggehandicapten naar werk zijn onder andere de instrumenten uit de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (Wet REA) beschikbaar. Het gaat daarbij om de mogelijke inzet van een (re)integratietraject, al dan niet met scholing via de REA-scholingsinstituten, werkplekaanpassingen en werknemer gebonden voorzieningen ten behoeve van het wegnemen van belemmeringen om te gaan werken, inclusief begeleiding op de werkplek. Daarnaast bestaat de mogelijkheid van werken via de Wet sociale werkvoorziening (WSW) voor diegene die alleen onder aangepaste omstandigheden kunnen deelnemen aan het arbeidsproces. In de ontwikkeling van mijn arbeidsongeschiktheids- en (re)integratiebeleid heeft de werkgever een steeds belangrijkere rol als belanghebbende en financier van (re)integratie. Kenmerkend voor een jonggehandicapte is dat er in beginsel geen werkgever is. Het is een belangrijke taak van de overheid om ook de (re)integratie van de jonggehandicapten zorgvuldig vorm te geven. De Wet gelijke behandeling speelt hierbij natuurlijk een belangrijke rol. Voor de participatie en de inkomenspositie is arbeid juist voor deze groep van belang. Het benutten van hun arbeidscapaciteit moet ondersteund worden zodat jonggehandicapten niet duurzaam buiten het arbeidsproces staan. Tijdens ons overleg van 18 augustus 2003 heb ik u daarom gevraagd mij in maart 2004 te adviseren over de invulling van de regierol bij de (re)integratie van jonggehandicapten. Met
51
deze brief wil ik u aanvullend verzoeken om in uw advies in ieder geval ook de volgende twee onderwerpen aan de orde te stellen. Aanvullend op de reguliere middelen heb ik jaarlijks € 11,5 miljoen extra beschikbaar gesteld op mijn begroting zodat het UWV gerichte acties ter oplossing van specifieke knelpunten bij de (re)integratie van jonggehandicapten kan realiseren. Voor de volledigheid stuur ik als bijlage de brief die ik de Tweede Kamer heb gestuurd over de besteding van dit bedrag. Ik verzoek u om met uw advies een bijdrage te leveren met betrekking tot de inventarisatie en oplossing van knelpunten bij de (re)integratie van jonggehandicapten in het licht van de genoemde jaarlijkse extra middelen van € 11,5 miljoen. Er hebben mij signalen bereikt dat de aansluiting tussen onderwijs en werk een aandachtspunt vormt. Jonggehandicapten moeten tijdens hun deelname aan onderwijs goed worden voorbereid op de arbeidsmarkt. Tijdens het laatste schooljaar is begeleiding bij het maken van een beroepskeuze of doorverwijzing naar een passende vervolgopleiding met goede arbeidsmarktperspectieven van belang. Indien na het volgen van onderwijs geen passend werk is gevonden moet ondersteuning naar werk geboden worden. Dit geldt ook voor de jonggehandicapte schoolverlater die geen uitkering heeft en hierdoor minder zichtbaar is voor het UWV of de gemeente. Daarnaast blijken er diverse partijen betrokken te zijn bij het vinden van een passende arbeidsplaats voor een jonggehandicapte. Naast de school en het UWV spelen bijvoorbeeld de ouders, ouderverenigingen, de Sociaal Pedagogische Dienst, het CWI, (re)integratiebedrijven, het SW bedrijf en zorginstellingen een rol. Graag zie ik de schakeling tussen onderwijs en werk alsook de verantwoordelijkheid en de rol van de diverse betrokken partijen in uw advies aan de orde komen. Ten tweede vraag ik u om het element nazorg en (persoonlijke) begeleiding op de werkplek mee te nemen in uw advies. Niet alleen het verwerven maar vooral ook het behouden van passende arbeid is van belang. Zowel de Wet REA als de WSW biedt de mogelijkheid van (intensieve) begeleiding op de werkplek. Begeleiding op de werkplek is een kostbaar instrument dat vooral wordt ingezet bij de (re)integratie van jonggehandicapten. Ik bezin mij momenteel op stroomlijning van beide regelingen. Uit oogpunt van deregulering is het immers niet wenselijk om in twee verschillende wetten een vergelijkbaar instrument te handhaven. Het gebruik, de intensiteit en de duur van het instrument begeleid werken moeten daarom nader bezien worden. Ondertussen heeft uw Commissie de werkgroep “WAJONG Wegen naar Werk” opgestart. Ik vertrouw erop dat u met deze werkgroep en met uw advies een waardevolle bijdrage kunt leveren aan de toekomstige gedachtevorming over de (re)integratie van jonggehandicapten. Graag zie ik uw advies in maart 2004 tegemoet, in afwachting hierop verblijf ik, Hoogachtend, de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus) i.a.a. de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Bijlage:brief aan de Tweede Kamer omtrent besteding van € 11,5 aan optimalisering (re)integratie WAJONGgerechtigden.
52
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Telefoon (070) 333 44 44 Telefax (070) 333 40 33
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a 2513 AA ‘s-GRAVENHAGE
Uw brief
Ons kenmerk SV/R&S/03/47304
Datum Onderwerp amendement Verburg/Noorman-den Uyl
Doorkiesnummer
Contactpersoon
Tijdens de behandeling van de begroting van SZW is een amendement ingediend (VerburgNoorman-den Uyl)(TK 2002–2003, 28 600 XV, nr. 39) (herdruk). In de toelichting van het ingediende amendement staat het volgende: “Jonggehandicapten en leerlingen die praktijkonderwijs volgen, dienen een kans te krijgen op de arbeidsmarkt. Daartoe wordt in aansluiting op de REA een scholings- en begeleidingsbudget toegevoegd aan de WAJONG”. Tijdens het algemeen overleg op 15 mei 2003 over de wijziging van Besluit SUWI en Besluit taakuitoefening IWI heb ik toegezegd u nader te informeren over de stand van zaken met betrekking tot de wijze van invulling van het amendement. Deze invulling geschiedt uiteraard op een wijze die aansluit bij de verantwoordelijkheden van mijn departement. De middelen op de SZW-begroting lenen zich bijvoorbeeld niet voor uitgaven aan instellingen voor initieel onderwijs, zoals praktijkscholen (zie ook mijn brief aan de TK hierover d.d. 22 april 2002). Met deze brief voldoe ik aan de toezegging de Kamer te informeren over de stand van zaken betreffende de invulling. WAJONGgerechtigden vormen een specifieke doelgroep met een geheel eigen problematiek. De meeste WAJONGgerechtigden zijn verstandelijk en/of meervoudig gehandicapt en ontvangen een uitkering gebaseerd op 80-100% arbeidsongeschiktheid. Dit betekent niet dat zij helemaal niet zouden kunnen werken maar dat zij in reguliere arbeid niet het wettelijk minimumloon kunnen verdienen. Een groot deel van de WAJONGgerechtigden werkt, bijvoorbeeld in het kader van de Wet sociale werkvoorziening (WSW). Dit loon wordt gekort op de uitkering. Bij de opleiding en begeleiding van de niet werkende WAJONGgerechtigden naar de arbeidsmarkt speelt een uitgebreid netwerk van organisaties, ieder vanuit haar eigen specifieke deskundigheid, een belangrijke rol. De school heeft tot taak de jonggehandicapte
53
op te leiden en te begeleiden naar werk. Het UWV heeft de taak belemmeringen weg te nemen die de WAJONGgerechtigde ondervindt bij het volgen van initieel onderwijs. Voor WAJONGgerechtigden die geen initieel onderwijs meer volgen is de taak waar mogelijk zorg te dragen voor (re)integratie en arbeidstoeleiding middels artikel 30 Wet SUWI belegd bij het UWV. Om deze taak uit te oefenen beschikt het UWV reeds over de instrumenten uit de Wet REA. Het gaat daarbij om de mogelijke inzet van (re)integratietrajecten, al dan niet met scholing via de REA-scholingsinstituten, werkplekaanpassingen en werknemer gebonden voorzieningen ten behoeve van het wegnemen van belemmeringen om te gaan werken, inclusief begeleiding op de werkplek. Het UWV kan de WAJONGgerechtigde aanmelden voor gesubsidieerde arbeid zoals de Wet inschakeling werkzoekenden (Wiw) en de WSW. Naast de school en het UWV kunnen de ouders, de ouderverenigingen, de Sociaal Pedagogische Dienst en zorginstellingen een belangrijke rol hebben bij het vinden van op maat gesneden werk voor de WAJONGgerechtigde. Deze organisaties hebben veel kennis over deze doelgroep en hebben een functioneel regionaal netwerk ten behoeve van arbeidsbemiddeling. Op deze manier komen WAJONGgerechtigden in een vertrouwde en beschermde werkomgeving. Het is met name voor deze uitzonderlijke doelgroep van belang dat de toch al moeilijke weg naar werk zo min mogelijk hindernissen kent. Het benutten van de arbeidsmogelijkheden van de WAJONGgerechtigden moet optimaal worden gefaciliteerd. Derhalve krijgt het UWV, naast de bestaande middelen, ruime mogelijkheden om de (re)integratie verder te optimaliseren. Het bedrag dat met dit amendement beschikbaar komt wordt aan het UWV toegekend. Met deze additionele middelen kan het UWV, vanuit zijn jarenlange expertise en met inbreng van het veld, projecten ondersteunen, experimenten uitvoeren en voorstellen realiseren die gericht zijn op opheffing van bestaande knelpunten op het gebied van (re)integratie van WAJONGgerechtigden in de praktijk. Hierbij denk ik bijvoorbeeld, gezien de eerder genoemde betrokkenheid van meerdere (hulpverlenings)disciplines, aan het verbeteren van de arbeidsgerichte netwerkondersteuning en stimulering van samenwerking binnen de keten. De betrokken organisaties kunnen voorstellen indienen met effectieve oplossingen voor in beeld gebrachte knelpunten. Van te voren moeten duidelijke afspraken gemaakt worden over de met deze voorstellen concreet te behalen resultaten. De keus om de middelen via het UWV in te zetten past bij de verdeling van verantwoordelijkheden tussen mijn departement en het UWV. Ik stel de kaders waarbinnen het UWV de uitvoering ter hand neemt. Dit komt de flexibiliteit van de uitvoering mijns inziens ten goede en sluit aan bij de gedachte van deregulering. Het UWV bespreekt de inzet van de bovengenoemde middelen ter besteding van het bedrag met SZW en legt verantwoording af over de realisatie. Voorstellen dienen uiteraard in overeenstemming te zijn met het huidige beleid en mogen geen inbreuk maken op de verantwoordelijkheidsverdeling met andere departementen. De verantwoording kan in het reguliere verantwoordingsproces van het UWV worden meegenomen. De nadere uitwerking van bovengenoemde beleidslijn en de bepaling van de condities vindt momenteel plaats in onderling overleg met het UWV. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus)
54
Bijlage 9 Namenlijst (sub)werkgroep, geïnterviewden en expertmeeting (opgave voor deelname)
Naam - organisatie
Werkgroep WAJONG Wegen naar Werk
Subgroep Subgroep Interviews knelpunten formuleren scenario's/ modellen
Expertmeeting
Boon, Dhr. M. - Werkenrode Tilburg, Dhr. A. van - ROC Utrecht Man, Mw. A. de - UWV Andriessen, Mw. S. - TNO Arbeid Besseling, Dhr. J. - TNO Arbeid Krogt, Dhr. M. van der - Cap Gemini E&Y
X X X X X X X
X X X X
X X
Menken, Dhr. M. - Ministerie SZW Vesseur, Mw. N. - Ministerie VWS Huson, Mw. - Stichting Pandora Berben, Mw. J.C.J.M. - CWI Blokland, Dhr. A. - CNV Jongerenorganisatie Foeken, Dhr. H. - Subcommissie Psychische Problematiek Ginkel, Dhr. W.J. van - Commissie het Werkend Perspectief Kool, Mw. J. (vz CWP-werkgroep ) - zelfstandig trainer, adv. Krug, Mw. A. - ministerie SZW Traas, Mw. M. - United Restart Jong, Mw. I. de - Handicap en Studie Spigt, Dhr. H. - Wethouder Dordrecht Westgeest, Dhr. J. - Handicap en Studie Duijndam, Mw. B. - ministerie VWS Hagen, Dhr. B. - KLIQ Lagendijk, Mw. J. - CG-raad Krogt, Dhr. R. van der - United Restart Bergmans, Dhr. C. - Federatie van Ouderverenigingen Steendam, Dhr. F. - vereniging voor Mytyl- en tyltylscholen Triest, Mw. C. van - P2O personeelprojecten Wester, Mw. N. - Borea Nijhuis, F. - REA-college Wiselius, H. - Stew Verwer, S. -
[email protected]. Gosker, Dhr. H. - Rozij Werk Fermin, B. - TNO Arbeid Roetering, Mw. E. - Landelijke Cliëntenraad Crijns, B. - Mee Bosch, L. - NIZW Fijn, P. - Cliëntenbond in de GGZ Brinke, H. ten - Mee 't Gooi e.o. Asten, Dhr. R. van - POG Brabant Bekker, Mw. J. - WIG Bellemakers, Mw. C. - Kantel Konsult Bökkering, Mw. M. - NIZW Bugter, Dhr. J. - Salcon Groep
X X X X X X
X X X X X X X X X X X X
X X
X X X X X X X X X X X X
X X X
X X X X X X X X X X X X X X X X X X
X X X X X X X
X X X X X
55
Naam - organisatie
Cuijpers, Mw. M. - NIZW Dhr. L. Roubos - Handicap + Studie Dijk, Dhr. J. van - WAJONGer Dongen, Mw. M. - Syndion Eshuis, Mw. N. - Fed. Slechtzienden en Blindenbelang Fransen, Dhr. N. - CNV Jongerenorganisatie Groot, Mw. M. de - CINOP Harms, Dhr. M. - UWV Heijmans, Dhr. H. - Emma Kinderziekenhuis Hoeven, Dhr. W. van der - Groenlinks werkgroep gehandicapten Houx, Dhr. L. - tweede kamer fractie PvdA Jongma, Dhr. J. Vademecum Jorissen, Mw. P. - zelfstandige Kelderman, Mw. E. - VSN Kersten, Dhr. B. - Heliomare Koersveld, Dhr. V. - Nierstichting, LVD Kroes, Mw. J. - Revalidatiecentrum de Hoogstraat Laan, Mw. E. van der - WAJONGer Mogendorff, K. - IRV Molenbroek-Balder, Mw. R. - Ned. Vereniging van Slechthorenden Muller, Dhr. H. - KREW Paliwoda, Mw. - WAJONGer Pels, mw. G. - CG-raad Pijnenburg, Mw. I. - Wethouder Arnhem Uden, Dhr. E. van - VSN Verschuren, Mw. C. - TNO Arbeid Waveren, Dhr. C. van - ROC Friese Poort Zwart, Dhr. K. - BPV&W
Werkgroep WAJONG Wegen naar Werk
Subgroep Subgroep Interviews knelpunten formuleren scenario's/ modellen
Expertmeeting
X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X
56
Bijlage 10 Samenstelling Commissie Het Werkend Perspectief Jacques Allegro, psychische problematiek Ernest Briët, gezondheidszorg Anette Dümig, uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen Wouter van Ginkel, secretaris Ton Heerts, FNV Jacqueline Kool, zelfstandig ondernemer en ervaringsdeskundige Dick van der Laan, arbodienst Ronald de Leij, werkgeversorganisatie Kick van der Pol, verzekeraar Cees Smit, ggz-cliëntenorganisatie Tof Thissen, Taskforce Vermaatschappelijking GGZ/Divosa Jenny Thunnissen, werkgever rijksoverheid André Timmermans, centra werk en inkomen Josine Westerbeek-Huitink, werknemersorganisatie Anton Westerlaken, verstandelijk gehandicaptenzorg, voorzitter Bernard Wientjes, Villeroy & Boch en werkgeversorganisatie, voorzitter Peter van Lieshout, voorzitter subcommissie psychische problematiek Waarnemers: Hans de Goeij, ministerie van VWS Wilmar Schaufeli, Universiteit van Utrecht Henk Schrama, ministerie van SZW
57
Bijlage 11 Startnotitie Positie van jongeren met een arbeidshandicap
Positie van jongeren met een arbeidshandicap
Notitie t.b.v. Werkgroep Wajong Wegen naar Werk Versie 19-03-2004 Jan Besseling Saskia Andriessen
58
Inleiding In deze notitie van het secretariaat wordt een eerste beeld gegeven van de Wajongpopulatie en reïntegratie. Op verzoek van het secretariaat heeft het UWV statistische gegevens verstrekt (tabel 1 t/m 4). Met deze gegevens over de huidige reïntegratiepraktijk die nog niet op reguliere wijze gepubliceerd zijn, kan de werkgroep haar advies en activiteiten onderbouwen. Daarnaast heeft het secretariaat een korte samenvatting gemaakt van de resultaten het klanttevredenheidsonderzoek dat UWV heeft uitgevoerd onder de Wajongpopulatie en die geplaatst naast de bevindingen voor WAO/WAZ en WW. UWV heeft aangegeven tevens een eigenstandige inbreng te gaan leveren voor de werkgroep met o.a. een beschrijving van de huidige praktijk en een knelpunteninventarisatie. Statistische gegevens over trajecten en voorzieningen
Voor deze statistische gegevens zijn over reïntegratietrajecten twee verschillende invalshoeken gehanteerd, een cohortperspectief en een bestandsperspectief. Het cohortperspectief sluit aan bij het concept van sluitende aanpak. Van het cohort van nieuwe Wajongers in 2002 heeft UWV aangegeven voor wie er reïntegratieactiviteiten zijn gestart binnen de aanbestedingscontracten van 2002 of in 2003. Eerder gestarte trajecten konden niet worden meegeteld. Het ‘bestandsperspectief’ geeft aan voor hoeveel Wajongers binnen de aanbestedingscontracten van 2002 en 2003 reïntegratietrajecten zijn gestart . Ook voor deze groep geldt dat eerdere trajecten niet konden worden meegeteld. Deze gegevens staan in tabel 1. Deze tabel kan op meerdere manieren worden gelezen. De eerste kolom geeft een beschrijving van de Wajongpopulatie ultimo 2002. Van de 134.351 Wajongers is meer dan de helft man (74.170), zijn slechts 13.163 personen ouder dan 55 jaar, hebben 73.926 personen als hoofddiagnose ‘psychische stoornissen’, werkt 18,4% in WSW-verband en 9,4% heeft een ander dienstverband en zijn 131.462 personen 80-100% arbeidsongeschikt. 19 De vierde kolom geeft op overeenkomstige wijze een beeld van de nieuwe Wajong’ers in 2002. Van deze groep kon de werksituatie niet worden bepaald. Uiteraard is deze groep overwegend jong. Ook van deze 7654 nieuwe Wajongers is meer dan de helft man, het merendeel heeft als hoofddiagnose ‘psychische stoornissen’ en bijna iedereen is 80-100% arbeidsongeschikt. Van de nieuwe Wajong’ers is 63,5% op medische gronden 80-100% arbeidsongeschikt. De laatste kolom geeft aan voor welk percentage van de nieuwe Wajongers binnen de aanbestedingscontracten van 2002 of 2003 een reïntegratietraject is gestart. Voor 792 personen, d.w.z. 10%, is een traject gestart. Personen van 25 tot 55 die in 2002 in aanmerking zijn gekomen voor een Wajong-uitkering zijn relatief minder vaak (2 tot 6%) in aanmerking gekomen voor een reïntegratietraject dan jongeren onder de 25 jaar (12%). De tweede en derde kolom geven aan voor hoeveel personen in het bestand van Wajongers een reïntegratietraject is gestart binnen de aanbestedingscontracten van 2002 of 2003. Onder deze 4.611 personen bevinden zich ook de 792 personen met een nieuwe Wajonguitkeringen in 2002.
19
Uit onderzoek blijkt dat 19% actief is als ‘vrijwilliger of anderszins’. In hetzelfde onderzoek wordt ook de verwachting uitgesproken dat bij onveranderd beleid in 2030 het aantal Wajongers zal zijn opgelopen tot rond 200.000 (M.Brandes. Onderzoek onder cliënten met een Wajonguitkering. Gak Nederland b.v. januari 2000).
59
Ruim 80% van de trajecten die gestart zijn binnen de aanbestedingscontracten 2002/2003 heeft betrekking op personen die langer dan een jaar een Wajong-uitkering ontvangen. Er zijn 691 trajecten zijn gestart voorafgaand aan de Wajong-uitkering. Voor overige jongeren met een arbeidshandicap zijn 603 trajecten ingekocht. Totaal zijn in de periode april 2002 tot en met december 2003 5905 trajecten ingekocht voor de doelgroep Wajong. Tabel 2 geeft statistische gegevens over het aantal ingezette wettelijke REA-instrumenten voor de Wajong-populatie in 2002. Ook voor 16-17 jarigen worden REA-instrumenten ingezet. Aan personen met een Wajong-uitkering zijn 3571 voorzieningen verstrekt waarvan 1731 werkgeversvoorzieningen, 1821 werknemersvoorzieningen en 19 voorzieningen voor zelfstandigen. Aan 16-17 jarigen zijn 717 voorzieningen toegekend waarvan 312 werkgeversvoorzieningen, 404 werknemersvoorzieningen en 1 voorziening voor zelfstandigen. Tabel 3 geeft informatie over de Wajong-populatie van 2002 en 2003 (de tabel overlapt gedeeltelijk met tabel 1). De tabel laat zien dat het aantal nieuwe Wajong-uitkeringen in 2003 7% hoger was dan in 2002, namelijk 8.218. Vergeleken met 2003 heeft een groter deel van de personen met een Wajong-uitkering de diagnose psychische stoornissen, terwijl het aandeel van Wajongers met klachten van het bewegingsapparaat juist is afgenomen. In 2003 heeft een groter percentage van de Wajongers een gedeeltelijke uitkering, namelijk 2,6% (3.163 van 138.176) tegenover 2,2% (2.889 van 134.351). In tabel 4 is te lezen hoeveel aanvragen voor Wajong-uitkeringen zijn afgewezen. In 2002 zijn 1848 aanvragen afgewezen, waarbij echter sprake was van onderrapportage. Voor 2003 is het voorlopige cijfer 3009; dit cijfer is gedeeltelijk gebaseerd op een raming en zal nog omlaag bijgesteld worden.
60
Tabel 1. Wajong uitkeringen naar een aantal aspecten, bron UWV Kerncijfers Wajong, stand t/m dec 2003 (voorlopig) ult. 2002
Lopende uitkeringen met traject 3 %
2002
Nieuwe uitkeringen met traject 3 %
geslacht Man Vrouw
74.170 60.181
2.584 2.027
3% 3%
4.109 3.545
471 321
11% 9%
Leeftijd < 25 25-35 35-45 45-55 > 55
27.142 35.645 33.180 25.221 13.163
2.891 1.250 376 82 12
11% 4% 9% 0% 0%
5.934 1.089 397 174 60
711 61 15 4 1
12% 6% 4% 2% 2%
diagnose infectieziekten nieuwvormingen ziekten van bloed endocriene ziekten psychische stoornissen ziekten van zenuwstelsel ziekten van oog ziekten van oor ziekten van hart en vaatstelsel ziekten van ademhalingsstelsel ziekten van spijsverteringsstelsel ziekten van huid ziekten van bewegingsapparaat ziekten van urogenitaal stelsel zwangerschap en bevalling aangeboren letsels onvoldoende omschreven onbekend
673 739 224 815 73.926 7.639 1.391 927 803 654 603 234 3.331 350 64 8.340 6.382 26.548 708
26 41 8 43 3.204 259 66 53 28 25 26 11 327 32 2 270 105 220 36
4% 6% 4% 5% 4% 3% 5% 6% 3% 4% 4% 5% 10% 9% 3% 3% 2% 1% 5%
28 73 26 71 5.657 377 79 62 32 34 59 17 250 28 20 451 183 164 43
2 8 1 9 604 42 13 11 4 1 4 2 30 7 31 16 8 7
7% 11% 4% 13% 11% 11% 16% 18% 13% 3% 7% 12% 12% 25% 0% 7% 9% 5% 16%
werk-leefsituatie 1 heeft een WSW-dienstverband heeft een ander dienstverband inrichting overig
18,4% 9,4% 30,5% 41,7%
248 4.363
9% 3%
281 7.373 63,5%
42 750
15% 10%
Mate ao 15- 80% 80-100% w.w medisch 80-100 2
2.889 131.462
Totaal 134.351 4.611 3% 7.654 792 1) percentages werksituatie gebaseerd op lopende uitkeringen 2001 2) percentage medisch 80-100 betreft het percentage GDBM (geen duurzaam benutbare mogelijkheden ) bij de claimbeoordelingen van 2002 3) netto instroom van trajecten uit contractjaren april 2002 t/m december 2003, voorlopige cijfers
61
10%
Tabel 2. Wettelijke REA instrumenten voor Wajongers en voor 16- en 17-jarigen in 2002, bron UWV Wajong uitkering 16- en 17-jarigen Werkgeversvoorzieningen herplaatsingsbudget 10 1 plaatsingsbudget 415 49 pakket op maat 29 0 voorzieningen eigen werk 574 241 loondispensatie 703 21 Werknemersvoorzieningen voorziening scholing proefplaatsing en deelname activiteit reïntegratie-uitkering vervoersvoorziening leef en werk persoonlijke ondersteuning communicatievoorziening voor doven loonsuppletie persoonsgebonden budget Voorzieningen voor zelfstandigen inkomenssuppletie toelage arbeidsgehandicapte zelfstandige starterkrediet Totaal
637 7 16 460 680 18 0 3
1 3 15 3.571
156 0 0 196 36 16 0 0
0 0 1 717
62
Tabel 3. Cijfers Wajong 2002 en 2003, bron UWV 2002
2003 1
Nieuwe uitkeringen naar mate van arbeidsongeschiktheid deels arbeidsongeschikt volledig arbeidsongeschikt totaal
281 7.373 7.654
297 7.921 8.218
6% 7% 7%
Nieuwe uitkeringen naar diagnose psychische stoornissen hart- en vaatstelsel bewegingsapparaat overig totaal
5.657 32 250 1.715 7.654
6.217 35 200 1.766 8.218
10% 9% -20% 3% 7%
Nieuwe uitkeringen naar geslacht man vrouw totaal
4.109 3.545 7.654
4.562 3.656 8.218
11% 3% 7%
Nieuwe uitkeringen naar leeftijd 15 - 24 jaar 25 - 34 jaar 35 - 44 jaar 45 - 54 jaar 55 - 64 jaar totaal
5.934 1.089 397 174 60 7.654
6.627 961 389 186 55 8.218
12% -12% -2% 7% -8% 7%
Lopende uitkeringen naar mate van arbeidsongeschiktheid deels arbeidsongeschikt volledig arbeidsongeschikt totaal
2.889 131.462 134.351
3.163 135.013 138.176
9% 3% 3%
Lopende uitkeringen naar diagnose psychische stoornissen hart- en vaatstelsel bewegingsapparaat overig totaal
73.926 803 3.331 56.291 134.351
81.081 830 3.415 52.850 138.176
10% 3% 3% -6% 3%
Lopende uitkeringen naar geslacht man vrouw totaal
74.170 60.181 134.351
76.143 62.033 138.176
3% 3% 3%
1 Voorlopige
perc. +/-
cijfers
63
Tabel 3 Cijfers Wajong 2002 en 2003 (vervolg) 2002
2003 1
perc. +/-
Lopende uitkeringen naar leeftijd 15 - 24 jaar 25 - 34 jaar 35 - 44 jaar 45 - 54 jaar 55 - 64 jaar totaal
27.142 35.645 33.180 25.221 13.163 134.351
28.834 36.157 33.598 25.834 13.753 138.176
6% 1% 1% 2% 4% 3%
Lopende uitkeringen samenloop met wao en/of waz nuluitkeringen betalingen gemiddelde daguitkering
7.483 7.298 127.053 € 36,87
7.942 7.195 130.981 € 38,56
6% -1% 3% 5%
Percentage Wajong-ers met dienstverband deels arbeidsongeschikt volledig arbeidsongeschikt totaal
66,7% 26,9% 27,8%
Beëindigde uitkeringen naar reden einde herstel/herbeoordeling pensionering overlijden detentie overige redenen totaal
841 943 1.052 246 845 3.927
982 1.035 1.183 283 910 4.393
17% 10% 12% 15% 8% 12%
Beëindigde uitkeringen naar mate van arbeidsongeschiktheid deels arbeidsongeschikt volledig arbeidsongeschikt totaal
186 3.741 3.927
213 4.180 4.393
15% 12% 12%
Beëindigde uitkeringen naar diagnose psychische stoornissen hart- en vaatstelsel bewegingsapparaat overig totaal
1.653 47 160 2.067 3.927
1.979 38 154 2.222 4.393
20% -19% -4% 7% 12%
Beëindigde uitkeringen naar geslacht man vrouw totaal
2.396 1.531 3.927
2.585 1.808 4.393
8% 18% 12%
1 2
Voorlopige cijfers Beëindigde uitkeringen / (lopende uitkeringen ultimo begin jaar + nieuwe uitkeringen) * 100
64
Tabel 3 Cijfers Wajong 2002 en 2003 (vervolg)
Beëindigde uitkeringen naar leeftijd 15 - 24 jaar 25 - 34 jaar 35 - 44 jaar 45 - 54 jaar 55 - 64 jaar totaal Gemiddelde uitkeringsduur van beëindigde uitkeringen herstel/herbeoordeling overig totaal Beëindigde uitkeringen per 100 uitkeringen2 Herbeoordelingen naar soort 3 1e jaars herbeoordeling 5e jaars herbeoordeling professionele herbeoordeling overige herbeoordelingen totaal Herbeoordelingen naar effect 3,4 mate ao gelijk gebleven mate ao gedaald mate ao gestegen uitkering wordt beëindigd onbekend effect uitkering is beëindigd niet a.g.v. herbo of herstel uitkering is beëindigd met onbekende reden Mate ao gedaald en/of beëindigd a.g.v. herbo/herstel naar soort 3 1e jaars herbeoordeling 5e jaars herbeoordeling professionele herbeoordeling 4 overige herbeoordelingen 4
2002
2003 1
perc. +/-
802 760 546 490 1.329 3.927
952 842 526 583 1.490 4.393
19% 11% -4% 19% 12% 12%
7,1 17,0 14,9
7,0 17,8 15,4
-2% 4% 3%
2,8
3,1
8%
3.929 24.190 10.937 732 39.788
6.696 21.917 11.511 499 40.623
41% -10% 5% -47% 2%
95% 1% 1% 2% 2% 0% 0%
95% 1% 1% 2% 1% 0% 0%
3% 1% 6% 1%
4% 2% 7% 1%
Voorlopige cijfers kunnen vaker dan 1 keer herbeoordeeld zijn 4 2003 t/m 3e kwartaal 1
3 Uitkeringen
65
Tabel 4. Afgewezen Wajong-aanvragen 2000 en 2003, bron UWV 1,2 2002
2003
Perc +/-
1.176
1.353
15,1%
25 t/m 34 jaar
374
439
17,4%
35 t/m 44 jaar
198
203
2,5%
45 t/m 54 jaar
82
94
14,6%
55 jaar en ouder
18
19
5,6%
0
901
man
880
1.030
17,0%
vrouw
968
1.077
11,3%
0
902
921
1.094
18,8%
530 397 0
506 508 901
-4,5% 28,0%
1.848
3.009
62,8%
Naar leeftijdsklasse t/m 24 jaar
onbekend Naar geslacht
onbekend Naar reden <25% ao of geschikt eigen werk hersteld voor EW overige redenen onbekend Totaal afgewezen Wajong-aanvragen
1 In het kwartaalverslag was de verdeling over de uitkomsten in het 4e kwartaal 2003 deels geraamd. Reden hiervoor is dat de uitkomst van een claimbeoordeling soms later pas geregistreerd wordt. Voor een deel zijn uitkomsten die eerder onbekend waren nu wel bekend, maar voor een deel nog niet. Deze uitkomsten 'onbekend' zijn nu vermeld bij de afwijzingen. Een klein deel hiervan zal naderhand nog wijzigen in een toekenning. De definitieve cijfers zullen daarom nog wijzigen ten opzichte van de hier gepresenteerde cijfers. 2 Onderrapportage in 2002 3 Voorlopige cijfers
66
Klanttevredenheid20. Het UWV heeft in 2003 de klantgroep Wajong benaderd met een schriftelijke vragenlijst over de ervaren dienstverlening. De steekproef bestond voor de helft uit personen van wie de Wajong-uitkering na 1 januari 1999 is ingegaan en voor de helft uit personen die al voor 1 januari 1999 een Wajong-uitkering ontvingen. De vragenlijst is in 2003 zoveel als mogelijk afgestemd op de vragenlijst voor de andere klantgroepen waaronder de WAO. In mei 2003 zijn 7427 vragenlijsten verstuurd aan Wajongers en de respons bedroeg 2597 (35%). De verschillende aspecten van dienstverlening konden gewaardeerd worden op een schaal van 1 (= zeer slecht) tot 10 (= uitmuntend). Het gemiddelde oordeel op17 onderscheiden aspecten van dienstverlening scoort een 6,5. Dit is ook het gemiddeld voor alle klantgroepen van het UWV. Waardering reïntegratiedienstverlening Er zijn 3 aspecten die specifiek betrekking hebben op reïntegratieaspecten. Dat zijn Begeleiding naar werk door reïntegratiebureau Begeleiding naar werk door UWV REA-voorziening Beoordeling op deze aspecten geschiedt alleen indien de situatie van toepassing is. Zo is 24% van de Wajongers begeleid naar werk en 16% doorverwezen naar een reïntegratiebedrijf 21 en heeft 15% een REA-voorziening aangevraagd. Van de respondenten werkt 32%. Van de respondenten die (nog) niet werken is 14% begeleid door UWV en 8% door een reïntegratiebedrijf. In onderstaand tabel plaatsen we de scores van de drie klantgroepen Wajong, WAO/WAZ en WW naast elkaar. Tabel 5.Waardering drie aspecten van reïntegratiedienstverlening en totaal oordeel, 2003, Wajong, WAO/WAZ en WW Wajong WAO/WAZ WW Begeleiding naar werk door reïntegratiebureau 5,7 6,0 5,9 Begeleiding naar werk door UWV 5,4 5,3 5,5 REA-voorziening 5,3 5,4 4,7 Gemiddeld over alle aspecten van dienstverlening 6,5 6,6 6,4
De waardering van de dienstverlening op deze drie aspecten ligt voor de drie kantgroepen dicht bij elkaar. Voor elke klantgroep geldt dat deze drie aspecten tot de vijf ongunstigst beoordeelde aspecten van dienstverlening behoren. Als bijlage zijn de waarderingen van de Wajongers en WAO/WAZ'ers op de afzonderlijke vragen van deze drie aspecten weergegeven. Mogelijk bieden de waarderingen aanleiding tot Wajong-specifieke aanbevelingen. Met name de deelaspecten 'duidelijke informatie over mogelijke gevolgen van reïntegratie voor pensioen of uitkering' en 'duidelijke informatie over mogelijkheid van kiezen van een reïntegratiebedrijf' scoren laag.
20
Deze paragraaf is gebaseerd op de UWV-rapporten: UWV. Klanttevredenheidsonderzoek UWV, totaalrapport meting 2003. UWV-BIV Amsterdam oktober 2003. Brouwers Y.C.J., K. Frederiks en W. Landheer. Klanttevredenheidsonderzoek UWV, landelijk rapport Wajong, meting 2003. UWV-BIV, Amsterdam augustus 2003. Sande R. van de, W. van der Tol en W. Landheer. Klanttevredenheidsonderzoek UWV, landelijke rapport WAO/WAZ, meting 2003. UWV-BIV, Amsterdam augustus 2003. 21 Overigens wordt op pagina 30 gesproken over 20% begeleid naar werk door UWV en 13% doorverwijzingen naar een reïntegratiebedrijf.
67
Wajongers die naar werk zijn begeleid zijn minder tevreden (6,5) dan Wajongers die niet zijn begeleid (6,8). Van Wajongers die naar werk worden begeleid, is de algehele tevredenheid lager (6,2) dan gemiddeld (6,5). Wajongers die werken zijn nog ontevredener (6,1). Beide tendensen zijn ook aanwezig bij de klantgroep WAO/WAZ al zijn de werkende Wajongers naar verhouding iets ontevredener dan de werkende WAO/WAZ'ers22. Ook als een voorziening is aangevraagd, is de tevredenheid lager (6,1). Als de voorziening is afgewezen is de algehele tevredenheid slechts 5,3.
Tevredenheid is gedaald In 2003 is de tevredenheid van de Wajongers over de 'begeleiding naar werk door UWV' gedaald van 6,0 in 2002 naar 5,4 in 2003. Ook de tevredenheid over reïntegratiebedrijven is afgenomen al is de onderlinge vergelijkbaarheid tussen de jaren beperkt door een iets afwijkende formulering van de vraag.
Belang van reïntegratie De respondenten konden aangeven welke van de zeventien verschillende aspecten van dienstverlening zij het belangrijkst vinden door de drie belangrijkste aan te kruisen. Begeleiding naar werk door UWV en door reïntegratiebedrijf wordt door 12% van de Wajongers als een van de drie belangrijkste aspecten aangekruist. De 24% Wajongers die begeleid zijn naar werk vinden dit vaker belangrijk dan gemiddeld namelijk 20%. Wajongers vinden iets vaker dan WAO-ers deze aspecten belangrijk. De verschillen zijn echter klein en vallen bijna weg als alleen het oordeel van degenen die begeleid zijn, wordt gevraagd.
Verbeterplannen UWV In het totaalrapport over de klanttevredenheid 2003 formuleert het UWV over verbeteringen t.a.v. reïntegratie geen specifiek beleid voor Wajongers. Kort samengevat benoemt UWV als verbeterplannen: Verbetering van communicatie, met name door de klantbehoefte aan informatie uitgangspunt te maken van de communicatie en de informatievoorziening. Een persoonlijke benadering door het invoeren van het klantmanagement voor arbeidsongeschikten. Nu loopt het reïntegratieproces binnen UWV voor de klant over teveel schijven. De onderlinge samenwerking moet worden verbeterd en UWV eist van de reïntegratiebedrijven betere prestaties bij de nazorg en -duurzame- plaatsing. Met de reïntegratietelefoon stimuleert UWV het eigen initiatief van mensen om met een WAO-uitkering weer aan het werk te komen. UWV zal nog in 2003 een nieuw werkproces invoeren bij de verstrekking van voorzieningen om te komen tot een snellere afhandeling In 2003 zijn reïntegratietrajecten sneller gestart en voor de gemotiveerde WAO- ers die via de reïntegratietelefoon aangeven weer aan het werk te willen, is een voorrangsprocedure ontwikkeld die een snelle aanpak garandeert. Jan Besseling, Saskia Andriessen, TNO Arbeid, 19-03-2004
22
WAO/WAZ begeleid (6,2), niet begeleid (6,8), werkend (6,5), niet werkend (6,8).
68
Bijlage: Rapportcijfers op deelaspecten t.a.v reïntegratie en voorzieningen van Wajong en WAO/WAZ, 2003. Bron: UWV klanttevredenheidsonderzoeken 2003. Rapportcijfers 'begeleiding naar werk door UWV' 2003, Wajong en WAO/WAZ Duidelijke informatie over de procedure tijdens de reïntegratieperiode Duidelijke informatie over mogelijke gevolgen van reïntegratie voor pensioen of uitkering Duidelijkheid over wat ik van de begeleiding mag verwachten Inlevingsvermogen van de medewerker in mijn situatie Medewerker motiveert mij voldoende om werk te zoeken Duidelijke informatie over reïntegratie en sollicitatieplicht Medewerker wijst op solliciteren nar andere functies De inspanningen van de medewerker vergroten mijn kans op werk Duidelijke informatie over doorverwijzing naar reïntegratiebedrijf Duidelijke informatie over de mogelijkheid van kiezen van een reïntegratiebedrijf Gemiddeld oordeel 'begeleiding naar werk door UWV
Wajong 5,4 5,2
WAO/WAZ 5,6 4,7
5,5 6,0 5,7 5,3 5,3 5,5 5,5 4,8
5,2 5,8 5,6 5,6 5,4 5,1 5,5 4,5
5,4
5,3
Rapportcijfers 'begeleiding naar werk door reïntegratiebedrijf' 2003, Wajong en WAO/WAZ Wajong Tijdige oproep van het reïntegratiebedrijf na doorverwijzing van UWV 5,6 Duidelijkheid over de procedure 5,7 Een vaste contactpersoon bij het reïntegratiebedrijf 6,2 Voldoende informatie vooraf over de reïntegratie- en 5,6 scholingsmogelijkheden Voldoende ruimte om mijn ideeën naar voren te brengen 6,0 Een op mijn persoonlijke situatie toegesneden reïntegratieplan 5,7 Voldoende hulp en motivatie door de reïntegratiemedewerker 6,0 Tijdige start van mijn reïntegratietraject 5,4 Goede kans op werk dankzij het reïntegratiebedrijf 5,6 Gemiddeld oordeel over 'begeleiding door reïntegratiebedrijf'
5,7
WAO/WAZ 6,0 6,1 6,7 5,8 6,5 6,1 6,3 5,7 5,1 6,0
Rapportcijfers 'REA-voorziening' 2003, Wajong en WAO/WAZ Heldere procedure bij de aanvraag van een voorziening Regelmatig op de hoogte worden gehouden van de stand van zaken Snelle afhandeling van mijn aanvraag Ingeval van afwijzing duidelijk aangeven van de reden Goede afstemming met andere instanties die voorzieningen verstrekken zoals de gemeente Gemiddeld oordeel over 'Rea-voorzieningen
Wajong 5,5 5,2 5,2 5,7 5,1
WAO/WAZ 5,5 5,2 5,5 5,3 4,8
5,3
5,4
69
Bijlage 12 Geraadpleegde literatuur Aarts L, Ph de Jong Het echte WAO-probleem ESB 84 (1999) 4195 (19 maart) pag. 217- 218. Aarts L.J.M., Been I. Kosten van coachen; doelmatigheid en effectiviteit van Begeleid Werken bij de arbeidsintegratie van jonggehandicapten met een verstandelijke handicap. Amsterdam : Lisv, 2000. Asscher-Vonk I.P.,Boonman A.J.L., Bruin P.E.M., Huijgen F., Zwartjes M. Gelijk aan het werk; voorwaarden voor arbeidsdeelname van gehandicapten en chronisch zieken. Doetinchem: Elsevier, 2002.. Bavel, HWM van, Dam, GAH ten, Cremer, R. De cliënt als onderhandelaar op de reïntegratiemarkt: Kwaliteit vanuit het perspectief van de reïntegrant. Hengelo: Arcon belangenbehartigers, januari 2003. Beckers I, J.J.M. Besseling, A. Smits Monitor Arbeidsgehandicapten 2002; arbeidssituatie van mensen met een langdurige aandoening. Doetinchem: Reed Business Information bv, 2004. Blauw W, Bosch L. Arbeidstoeleiding van jeugdigen met leer- en gedragsproblemen; de uitvoeringspraktijk bij het Orthopedagogisch Instituut De La Salle. Utrecht: NIZW, 2000. Bosch, L, Cuijpers, M, Spiernburg, M. Arbeidstoeleiding via VSO-onderwijs biedt perspectieven. Handicap Beleid, 9 (2002) nr 12, pag. 1-5. Bosch L, Spierenburg M. Wielen H. van der. Arbeidstoeleiding binnen het VSO-onderwijs; resultaten van een inventarisatie onder scholen. Utrecht: NIZW, 2001. Bosch L, Spierenburg M. Wielen H. van der. VSO-schoolverlaters aan het werk? Reïntegratie, december 2002, pag. 33-37. Brandes M. Onderzoek onder cliënten met een WAJONG-uitkering. Amsterdam: Gak Nederland BV, 2000. Brouwers Y.C.J., K. Frederiks, W. Landheer. Klanttevredenheidsonderzoek UWV; landelijk rapport Wajong, meting 2003. Amsterdam: UWV, 2003. Buis H.A.M., De positie van studerende gehandicapte jongeren. Arbeid integraal 3 juni 2001, pag. 97.
70
CNV-jongeren Wajong Talent, visie van Wajongeren op de arbeidsmarkt; Beeldvormend onderzoek uitgevoerd door CNV Jongeren. Utrecht: CNV, December 2003. Cuijpers, M, Otte, T Richtlijnen voor resultaatgericht werken aan doorstroom naar werk. Utrecht: NIZW, 2003. Cuijpers, M, Zomerplaag, J Het werkt! Voorbeelden van mensen met ernstige beperkingen die ondersteund werken. Utrecht: NIZW/ Princenhofgroep, 2003. Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling (DMO) en het GPI Het Amsterdams Speciaal Onderwijs in Ontwikkeling. Februari 2003 http://www.onderwijs.amsterdam.nl/publicaties Donselaar, G van, Moret, J, Schwegler, D, Verstraete, F. Moeilijk en mogelijk; Doorlopende leerlijnen voor moeilijk lerenden naar ROC Utrecht. ROC Utrecht, september 2003. GAK Nederland Matrix onderwijsvoorzieningen.Jongeren met een handicap of chronische ziekte in het reguliere beroepsonderwijs. Een inventaristaie door GAK Nederland i.s.m. een brede vertegenwoordiging van het onderwijsveld. Concept d.d. 28 september 2001. Groot Marian de, Gaalen Ineke van, m.m.v. anderen Financiering onderwijs aan deelnemers met een handicap in het Bve veld Den Bosch: Cinop, 2002. Hofmans, T, Uittenbogaard, A. Projectplan Sluitende Aanpak Wajong Alkmaar. Amsterdam: Radar, 2004. Hoog Kees de. Waarom is de integratie mislukt? Ingezonden artikel in HC 24-9-02 IBAS Consultancy i.s.m. NOSW Op zoek naar de 'Gouden Kruk'; brainstormverslag integratie van arbeidsgehandicapten. 23 januari 2003. Kenniscentrum EVC M2M; Een sluitende aanpak voor het jongerenpaspoort met behulp van EVC én Europass, een ketenbenadering. z.j.
71
Krogt M. van der, C. Funke. Scholing van zwaardere gehandicapten sleutel tot werk. Maandblad reïntegratie mei 2003 pag. 31-34 Krogt, M van der. De belangrijkste ontwikkelingen in directe omgeving van CWI-organisatie Sheets CWI-fonferenttie 20 mei 2003. Utrecht: Cap Gemini Ernst & Young, 2002.
Kruisbergen E, Kok L, Broeke L ten. Ontwikkelingen in de Wajong Zoetermeer: IOO, 2000. Lagendijk, J. Voorstel voor het vergroten van het aantal WAJONG-gerechtigden in betaalde arbeid. Utrecht: Gehandicaptenraad, 27 november 2000. Leemans, E. Gehandicapt, nou en? Jongeren met een lichamelijke handicap vertellen over anderszijn en toch gewoon meedoen. Utrecht: NIZW,2003 Marseille, A Controversieel rugzakje start in stilte Handicap en beleid 08-09 2003 pag. 10-13. Marseille, A Verzorgingsstaat staat arbeidsparticipatie in de weg Handicap en beleid 10 2003 pag. 10-12. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Toepassing van de Wet REA voor leerlingen in het praktijkonderwijs. Brief aan de Voorzitter van de Vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dd 22 april 2002, kenmerk SV/R&S/01/40195a. Nes, P van, Gravesteijn-ligthelm, J, Goudriaan, M. Evaluatie van Begeleid Werken in het kader van de WSW. Eindrapport. Onderzoek verricht in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Rotterdam: SEO, mei 2001. Netwerk Arbeidsinpassing Eindhoven en Kempen Additionele financiering vanuit de REA. Brief aan staatssecretaris Hoogervorst van het Ministerie van Sociale Zaken en werkgelegenheid dd 14 juni 2004, kenmerk CB/LM/02/0544. Nieuwe Algemene Bedrijfsvereniging Nota Bemiddeling vroeggehandicapten door de NAB. Beleid 1996. NAB, oktober 1995.
72
Nieuwe Algemene Bedrijfsvereniging Naar een op maat gesneden, integrale aanpak van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid; Beleidsplan NAB najaar 1992-1993. Nijboer I.D., E.L. de Vos, R.W.M.Gründemann Behoefte aan beroepsopleidingen voor vroeggehandicapten en arbeidsongeschikten: verslag van het onderzoek naar personen met gezondheidsbeperkingen die door het volgen van een beroepsopleiding in principe tot de arbeidsmarkt zouden kunnen (her)intreden. Min SZW, TNO PG GAK/GMD1995. Otte, T. Maak werk van werk; Arbeidsintegratie van menszen met een handicap. Utrecht: NIZW, 2002. Otte, T. Aan de slag met begeleid werken; Werken in een reguliere baan via de regeling WSW. Utrecht: NIZW, 2004. Petersen, A van, Vonk, M, Bouwmeester, J. Onbekend maakt onbemind; Attitude onderzoek naar de positie van arbeidsgehandicapten op de arbeidsmarkt. Eindrapport. Een onderzoek in opdracht van Commissie het Werkend Perspectief. Leiden: januari 2004. Plooij, P., E. Mandos, E. Flapper, P. van Santen WSW-statistiek, rapportage over het eerste halfjaar van 2003, samenvatting. Leiden: Research voor Beleid 2004. PS Documenta Kamervragen over toename aantal gerechtigden. PS Documenta nr. 8, 23 juni 1999. Schets, G Stagebegeleiding leerlingen ZMLK. Bergen op Zoom: SPD West-Brabant, 10 juni 2002. Sonsbeek J.M. van, J.H. Schepers Evaluatie Arbeidsongeschiktheids- en Ziekteverzuimmaatregelen sinds 1992 SZW-rapportage oktober 2001. Steendam F. Eindrapportage Overbruggen landelijke coördinatie; een NSGK-project gericht op de arbeidstoeleiding van jongeren met een lichamelijke handicap. Groningen: RBO, 2002. Sweegers J. Wordt jong Nederland nog zieker? ESB 86 (2001) 4326 (28 sept) pag. 748- 750. Timmer, J, Mulder, A Op weg naar werk; Leidraad voor ondersteuning en assessment. Utrecht: NIZW, 2003.
73
UWV Programma van Eisen Reïntegratiecontracten 2003. Bijlage 6.1: Doelgroepspecifieke aanvulling op het Programma van Eisen. September 2003. UWV Klanttevredenheidsonderzoek UWV, totaalrapport meting 2003. Amsterdam: UWV, 2003 UWV Werk boven uitkering voor jonggehandicapten, Interne notitie UWV d.d. 10-12-2003 UWV Werkwijze en criteria toeleiding naar scholing bij de erkende Reascholingsinstituten. Amsterdam: UWV versie januari 2004. UWV Klantgroep jonggehandicapten: (re)integreren doen we zo!. Concept interne notitie van de werkgroep Jonggehandicapten d.d. 30-1-2004 Witte L.P. de, Benjaminsen S. en Heuvel W. van den. Participatie van kinderen en jong volwassenen met een functiebeperking; een analyse van knelpunten t.a.v. participatie en een voorstel voor een landelijk programma van onderzoek, ontwikkeling, informatievoorziening en implementatie. iRv, Hoensbroek, 2003. Zegger M., Ypma M.E Correspondentie vanuit SPD-en over indicatiestelling, problemen met financiering aanvullende arbeidsinpassingsactiviteiten voor toekomstige schoolverlaters vanwege de overgang van verantwoordelijkheid van SZW naar OCW, en de praktijk van artikel 10 Rea dat het mogelijke maakt dat UWV een traject inzet terwijl de primaire verantwoordelijkheid voor toeleiding tot de arbeidsmarkt nog bij de school ligt. Zon, WMT van. Kader voor arbeidstoeleiding VSO; Context, structuur en doelen. Concept versie 3. Enschede: SLO, september 2003. Zouw M. van der Het echte WAO-probleem: jonggehandicapten ESB 84 (1999) 4212 (2 juli) pag. 510- 513.
74
Bijlage 13 Commentaar Landelijke Cliëntenraad
Aan Commissie Werkend Perspectief T.a.v. de heer A. Westerlaken P/a Postbus 718 2130 AS HOOFDDORP
Den Haag, 15 april 2004 Betreft: Commentaar Landelijke Cliëntenraad bij advies van Commissie Werkend Perspectief over Wajong Ref.: LCR/040161/JL/ER
Geachte heer Westerlaken, De Landelijke Cliëntenraad heeft met waardering kennisgenomen van uw advies aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over: hoe de regierol bij de (re)integratie van jongeren met een arbeidshandicap moet worden vormgegeven. Daarbij is tevens gevraagd: • een bijdrage te leveren aan de inventarisatie en oplossing van knelpunten bij de (re)integratie van jongeren met een arbeidshandicap in het licht van de jaarlijkse 11,5 miljoen euro die hij hiervoor beschikbaar stelt aan het UWV. • advies over de schakeling tussen onderwijs en werk en de rollen en verantwoordelijkheden van de diverse partijen hierbij. • advies over de nazorg en de (persoonlijke) begeleiding op de werkplek van deze specifieke groep vanuit de overweging om de regelingen Begeleid Werken vanuit de WSW en de Wet REA te stroomlijnen. De LCR wil u hierbij zijn commentaar op het advies doen toekomen. Algemene opmerkingen De Landelijke Cliëntenraad constateert met de Commissie Werkend Perspectief dat er vele actoren betrokken zijn bij de begeleiding naar werk van de jongeren met een arbeidshandicap. De wet en regelgeving bestrijkt het veld van onderwijs, zorg, opleiding en (re)integratie van jonggehandicapten. Deze behoren tot het werkterrein van 4 ministeries, OCW, VWS, SZW en Financiën. Zij organiseren dat binnen en vanuit hun eigen beleidsdomein. Het achterliggende beleid wordt niet afgestemd en de financieringsstructuren sluiten niet op elkaar aan. Daardoor zijn de mogelijkheden om afstemming te organiseren beperkt. De vele reorganisaties, binnen de sociale zekerheid en binnen andere organisaties betrokken bij de begeleiding van jonggehandicapten naar werk, hebben er toe geleid dat jongeren met een arbeidshandicap tussen wal en schip zijn geraakt.
75
In het advies worden terecht vele knelpunten genoemd. De LCR wil van de gelegenheid gebruikmaken hierop nog enige aanvullingen te geven. In ons commentaar komen we daar nog op terug. De commissie doet veel waardevolle aanbevelingen. Voor de LCR staat voorop het wegnemen van knelpunten in de wet en regelgeving, het verbeteren van de uitvoering door het UWV, een goede informatie en voorlichting aan Wajongers en het scheppen van randvoorwaarden om Wajongers werkelijk aan het werk te krijgen en te houden. De LCR is net als de Commissie Werkend Perspectief van mening dat de regie bij (re)integratie bij de jonggehandicapten moet liggen. De LCR is echter van mening dat dit onvoldoende tot zijn recht komt in de aanbevelingen van het advies. De Commissie Werkend Perspectief stelt voor de LCR een adviesrol te geven bij het beoordelen van voorstellen en de voorgestelde allocatie van middelen uit het budget van 11,5 miljoen van het UWV. U zult begrijpen dat de LCR hiermee kan instemmen. In de LCR is er via de lidorganisaties FvO, CG-Raad, Cliëntenbond/LPR, LVA en de centrale cliëntenraad UWV voldoende betrokkenheid van de jonggehandicapten. Aanvulling op de Knelpunten Wij willen u in overweging geven de volgende knelpunten toe te voegen. Deze hebben betrekking op invoering van de Wet werk en bijstand, de gevolgen van de WAO-plannen en onderwijs: •
Wet werk en bijstand Een niet onaanzienlijk aantal jongeren met een handicap, hieronder zijn ook jongeren met zware beperkingen, heeft om diverse redenen geen recht op een Wajong uitkering en is derhalve aangewezen op de bijstand. Met de invoering van de Wet werk en bijstand is de mogelijkheid tot het gedeeltelijk vrijlaten van inkomsten uit arbeid in combinatie met een bijstandsuitkering komen te vervallen. Deze vrijlating kan maximaal een halfjaar worden toegestaan. Dit heeft tot gevolg dat jongeren met een arbeidshandicap die als gevolg van deze handicap maar gedeeltelijk in staat zijn een inkomen uit arbeid te verwerven, tijdens hun arbeidszaam leven slechts een aanvulling van hun loon uit de bijstand tot het sociaal minimum ontvangen. Op deze wijze loont arbeid niet.
•
Gevolgen WAO-plannen In het advies is geen aandacht besteed aan de plannen tot wijziging van de WAO. Onduidelijk is nog welke gevolgen de WAO-plannen zullen hebben voor de Wajong. Wel is duidelijk dat het nieuwe schattingenbesluit ook voor de nieuwe instroom van de Wajong van toepassing is. Dit blijkt uit het voorstel van wet tot wijziging van de arbeidsongeschiktheidswetten in verband met de wijziging van de systematiek van de herbeoordeling, welke de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 1 april aan de Tweede Kamer heeft gezonden. De vraag is wat dit voor jonggehandicapten gaat betekenen. Als alleen jongeren die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn nog in aanmerking komen voor een Wajonguitkering, wat betekent dit voor hun recht op reïntegratie? Bijvoorbeeld mensen met een verstandelijke handicap. Een aantal van hen kan en wil werken maar zij zijn niet in staat het minimumuurloon te verdienen. Op grond van deze constatering komen zij in aanmerking voor een Wajonguitkering. Krijgt deze groep in de toekomst wel
76
een Wajonguitkering maar geen mogelijkheid om deel te nemen aan een traject naar de reguliere arbeidsmarkt? Dat zou betekenen dat deze groep uitsluitend via het wettelijk kader van de WSW kan werken. Op dit moment is er de mogelijkheid via de regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering en inkomsten uit arbeid om een aanvulling op het loon, bij toepassing van loondispensatie, te ontvangen vanuit de Wajonguitkering tot maximaal 120% minimumloon. Zal deze mogelijkheid ook na het invoeren van de herziene wetgeving over de WAO blijven bestaan? •
Onderwijs Leerlingen vanuit het voortgezet speciaal onderwijs stromen ook door naar regulier vervolgonderwijs. In het schema op pagina 9 van het advies is dit niet aangegeven. In dit vervolgonderwijs zijn geen extra middelen beschikbaar om het onderwijs ook daadwerkelijk toegankelijk te maken voor deze leerlingen. In de sector Beroeps vormende educatie (Bve) is helaas geen specifieke voorziening geïntroduceerd zoals de LGF (leerlinggebonden financiering, het rugzakje). Dit is in het bijzonder opmerkelijk te noemen omdat door twee oorzaken de financiering van het beroepsonderwijs aan de Bve instellingen voor gehandicapten drastisch is verslechterd. Door de invoering van leerlinggebonden financiering in het Voortgezet Onderwijs verdween per 1 augustus 2003 de regeling ambulante begeleiding voor Bve deelnemers. Op dezelfde datum heeft de staatssecretaris van SZW (brief 22 april 2002) aangekondigd dat REA middelen artikel 22 niet langer gebruikt mogen worden voor deelnemers in het Bve onderwijs die geen arbeidsverleden hebben. Dit zijn vrijwel alle leerlingen. Daarmee zijn alle extra middelen om in te spelen op de specifieke behoefte aan ondersteuning, begeleiding en aanpassing van het onderwijs aan gehandicapte leerlingen weggenomen. Dit past geenszins in een beleid dat gericht is op bevordering van gelijke behandeling en volwaardige deelname aan de samenleving.
Aanbevelingen De LCR deelt de algemene uitgangspunten zoals door de Commissie Werkend Perspectief zijn verwoord onder het hoofdstuk aanbevelingen. De LCR bepleit dat deze algemene uitgangspunten scherper worden vertaald in de aanbevelingen. Aanbevelingen t.a.v. beleid Noodzaak beleidsafstemming De LCR deelt de noodzaak tot beleidsafstemming op ministerieel niveau. Eveneens kan de LCR instemmen om deze belangrijke taak bij het ministerie van SZW te leggen. Van onderwijs naar arbeid Het onderwijs moet goed worden gefaciliteerd om jongeren met een arbeidshandicap toe te leiden naar de arbeidsmarkt. Dit betekent: • Scholen voor voortgezet speciaal onderwijs: ZML- en tyltylscholen moeten in staat worden gesteld om arbeidstraining en stage met begeleiding te bieden aan hun leerlingen.
77
• •
•
Praktijkscholen moeten arbeidstraining en stage met begeleiding kunnen bieden. Ook na het voortgezet onderwijs moeten leerlingen ten behoeve van het volgen van onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs, Bve, enzovoorts deelnemersgebonden financiering kunnen krijgen om de extra kosten voor het volgen van dit onderwijs te kunnen financieren. Met behulp van de deelnemersgebonden financiering dienen de extra kosten om te kunnen inspelen op de specifieke behoefte aan ondersteuning, begeleiding en aanpassingen van het onderwijs aan de leerlingen met een handicap te worden gefinancierd. Te denken aan: vervoer, ADLondersteuning, voorzieningen in onderwijs en voorziening op leerwerkplek, bemiddeling naar een stageplaats of arbeidsplaats en training van sociale vaardigheden. Onderwijsinstellingen dienen gericht te worden gefaciliteerd om hun onderwijs op passende wijze in te richten voor leerlingen met een handicap.
De LCR is met de CWP van mening dat jongeren met een arbeidshandicap niet de dupe mogen worden van de beleidsafbakening tussen het ministerie van SZW en OCW en pleit er voor zolang OCW bovenstaand niet heeft gerealiseerd artikel 22 Wet REA voor deze doeleinden in te zetten. Eén fonds Wajong De LCR heeft twijfels bij de aanbeveling om één fonds Wajong in te stellen. Wij zijn van mening dat de diverse ministeries de aanspraken van jonggehandicapten op adequate wijze moeten afstemmen en financieren. Daarbij moet duidelijk zijn welk ministerie voor welke aanspraak verantwoordelijk is. Transparantie van beleid. Als het beleid van de betrokken ministeries transparant is en op elkaar afgestemd, zijn jonggehandicapten in staat om hun aanspraken ook op de daartoe bestemde plaatsen te doen. Jongeren denken mee De LCR wil dat jongeren actief op beleidsmatig niveau kunnen meedenken over de knelpunten om betaald werk te vinden en hoe deze op te lossen. Het dient zo te zijn dat mét jongeren gesproken wordt en niet óver hun. De ervaring leert dat jongeren dit het liefst doen in onderling overleg. De LCR is daarom zeer positief over het feit dat recentelijk bij de Landelijke Cliëntenraad AG van het UWV een commissie Wajong is ingesteld. Deze commissie zal in de toekomst de overlegpartner zijn van het UWV over de positie van jonggehandicapten. De LCR adviseert om voldoende budget beschikbaar te stellen voor de ondersteuning van de participanten in deze commissie Wajong van de cliëntenraad AG van het UWV; maar ook voor de participatie van jongeren met een arbeidshandicap in het gemeentelijk beleid. Aanvullende aanbeveling op gebied van beleid Advies over Wajong Op dit moment is onduidelijk hoe de WAO-plannen ingrijpen op de Wajong. In het eerste SER-advies over de WAO, Werken aan arbeidsongeschiktheid maart 2002, wordt kort aandacht gevraagd voor de Wajong. Daarin stelt de SER dat: “een mogelijke doorwerking van de voorstellen van de raad ten aanzien van de beoogde WAO naar de Wajong een aantal vragen oproept”. Vervolgens stelt de SER dat “de complexiteit van de gestelde vragen noodzaakt tot een nadere verkenning van deze vragen”.
78
De LCR deelt deze mening van de SER. De LCR stelt dan ook voor dat in aanvulling op het advies over een nieuwe WAO, een nadere verkenning over de Wajong wordt uitgevoerd. De LCR is uiteraard bereid medewerking te verlenen bij de uitvoering van deze verkenning. Aanbeveling op gebied van regelgeving Vangnet werkgevers Werkgevers moeten er langdurig op kunnen vertrouwen dat zij geen of slechts beperkt risico bij ziekte of terugval in arbeidsongeschiktheid lopen als zij een jongere met een arbeidshandicap in dienst nemen. Hiervoor is de no-risk polis ontwikkeld. De LCR deelt de aanbeveling van de CWP dat deze no-risk polis gehandhaafd moet blijven. Tevens zijn wij van mening dat de no-risk polis voor werkgevers die jonggehandicapten in dienst hebben na vijf jaar moet kunnen worden verlengd. De LCR is van mening dat zolang het arbeidzaam leven van de jonggehandicapte duurt de werkgever een beroep moet kunnen doen op de norisk polis. De werkgever die een jonggehandicapte in dienst neemt moet adequaat geïnformeerd worden over de no-risk polis. Het UWV dient hiervoor zorg te dragen dan wel er op toe te zien dat dit gebeurd.
Wet verbetering poortwachter CWP is er door het UWV en anderen op gewezen op de speciale positie van werkende Wajong-ers binnen de Wet Poortwachter. Dit lijdt tot onduidelijkheden bij werkgevers. De LCR is van mening dat deze onduidelijkheden nader in kaart moeten worden gebracht en moeten worden weggenomen. Vangnet individuele arbeidsgehandicapte De LCR deelt de aanbeveling dat de jonggehandicapte die werkt gedurende zijn werkzaam leven zijn recht op de Wajong-uitkering (slapend) moet behouden. Artikel 50 van de Wet arbeidsongeschiktheid jonggehandicapten dient hiertoe te worden gewijzigd. Versnellingsfonds voorzieningen Wajong-ers De LCR is van mening dat er geen versnellingsfonds hoeft te komen. Voorzieningen voor jonggehandicapten moeten wel snel worden verstrekt. Het UWV dient hiertoe de zogenaamde spoedprocedure te hanteren. Het UWV dient zijn medewerkers hiertoe adequaat te instrueren. Aanvullende Aanbeveling op gebied van regelgeving Sluitende aanpak De LCR mist een aanbeveling over de sluitende aanpak. De LCR is van mening dat juist voor jonggehandicapten een sluitende aanpak van groot belang is. De LCR is van mening dat voor iedere jonggehandicapte schoolverlater aansluitend na het verlaten van de school een traject of een werkervaringsplaats moet worden aangeboden. Dit dient ook te gelden voor jonggehandicapten die op de wachtlijst staan voor de WSW. De LCR is van mening dat dit mede kan worden gefinancierd uit de extra middelen voor Wajong-ers. Echter de sluitende aanpak en deze middelen
79
moeten niet alleen aan de jongeren met een Wajonguitkering ten goede komen. Ook jonggehandicapten zonder wajonguitkering moeten aansluitend op het verlaten van de school recht hebben op deze sluitende aanpak. Vrijwilligerswerk Voor jongeren met een arbeidshandicap kan vrijwilligerswerk een volwaardig alternatief zijn om in de samenleving te participeren, eventueel kan dit een opstap naar betaald werk (met behulp van Wet Rea) zijn. Voorzieningen (vervoer, werkplekaanpassingen, etc) die nodig zijn om vrijwilligerswerk op basis van een vrijwilligerscontract te verrichten dienen adequaat te worden gefinancierd. Aanbevelingen op organisatieniveau Regierol: versterken UWV jonggehandicaptenteams Het UWV is verantwoordelijk voor de reïntegratie van alle jonggehandicapten tot 18 jaar en van alle jonggehandicapten met een Wajong uitkering. Het UWV dient deze taak op adequate wijze in te vullen. De LCR betreurt het dat de zogenaamde jonggehandicaptenteams vrijwel verdwenen zijn. De LCR stelt voor dat het UWV de zogenaamde jonggehandicapten teams nieuw leven in blaast en in alle regio’s beschikbaar stelt. De LCR kan dan ook instemmen met het voorstel van het UWV hiertoe éénmalig 1.5 miljoen euro ten laste kan brengen van de extra middelen. De regie van het UWV, in het bijzonder van het jongehandicaptteam, houdt in dat zij een vast aanspreekpunt zijn voor de jonggehandicapte. Het jonggehandicaptenteam is procesbewaker binnen het UWV. Dat wil zeggen dat zij verantwoordelijk zijn voor de besluitvorming en de bewaking van de procesgang met betrekking tot de toekenning van de uitkering en de reïntegratie van de cliënt. Als de jonggehandicapte een plan heeft voor zijn reïntegratie dient dit plan door het jonggehandicaptenteam te worden beoordeeld. Tevens dient te worden bekeken of de cliënt zijn plan met behulp van de IRO wil realiseren of via inkoop door het UWV. Regierol jonggehandicapte Het UWV moet de jonggehandicapten in staat stellen de regie over zijn reïntegratie te voeren. Voor het vervullen van de regierol door de jongere zelf is het van belang dat de jongere zicht heeft op zijn rechten en plichten. Tevens is het van belang dat het aanbod op de reïntegratiemarkt transparant is. Dat het duidelijk is welke mogelijkheden er zijn op het terrein van scholing en reïntegratie. De mogelijkheden van de IRO enz. Zoals reeds gezegd kan de jonggehandicapte een beroep doen op de werkherkansingsadviseur om hem te helpen dit inzicht te verkrijgen. De LCR stelt voor om structureel extra middelen beschikbaar te stellen voor de werkherkansingsadviseur t.b.v. de ondersteuning van jonggehandicapten. Netwerkformule Netwerken worden ingesteld om problemen op te lossen. Netwerken scheppen, brengt echter ook een aantal risico’s met zich mee. In netwerken wordt over de cliënt gepraat in plaats van met. Er gaat veel energie zitten in het in stand houden van het netwerk en deze energie kan beter worden aangewend in het realiseren van een aanbod. Tevens geldt dat UWV de deelnemers aan het netwerk niet kan verplichten hun verantwoordelijkheid te nemen.
80
Om deze redenen pleiten wij ervoor de regie inderdaad bij de cliënt te leggen en de uitvoering bij de UWV zo in te richten dat de cliënt in staat wordt gesteld de regie te voeren. Het Persoonlijk Participatie Plan kan hierbij een belangrijk hulpmiddel zijn. Jongere met arbeidshandicap en de gemeente De jonggehandicapte van 18 jaar en ouder die geen recht heeft op een wajonguitkering is volgens de Wet Suwi en de Wwb voor zijn reïntegratie aangewezen op de gemeente. De UWV moet de jonggehandicapte die 18 jaar is geworden en geen recht heeft op een Wajonguitkering overdragen naar de gemeente. De LCR vindt dit geen goede zaak. De LCR is van mening dat het UWV verantwoordelijk moet worden voor alle jonggehandicapten ongeacht de uitkering die zij genieten. De LCR heeft hiervoor de volgende argumenten. De gemeente heeft weinig financieel belang bij de reïntegratie van de jonggehandicapte. Jongeren tussen de 18 en 21 jaar hebben slechts recht op een lage bijstandsuitkering. Als de gemeente hun kansen op de arbeidsmarkt laag inschat, zal de jonggehandicapte niet in aanmerking voor een traject worden gebracht. Zoals al aangeven in onze aanbeveling over de sluitende aanpak is de LCR van mening dat ook jonggehandicapte zonder wajonguitkering recht moeten krijgen op een sluitende aanpak. De extra middelen voor Wajongers moeten in dit kader ook voor hen beschikbaar zijn. Dit is ook een reden om de reïntegratieverantwoordelijkheid voor deze groep bij het UWV onder te brengen. (Re)integratiebedrijven De LCR kan instemmen met de aanbeveling inzake het herzien van de aanbestedingsprocedure van Wajongers. Dit past geheel in de visie van de LCR dat de jonggehandicapte de regie over zijn reïntegratie moet kunnen voeren. Dat betekent dat onder andere de jonggehandicapte zelf moet kunnen kiezen door welk reïntegratiebedrijf of bedrijven hij zijn traject naar arbeid wil laten uitvoeren. Kenniscentrum (re)integratie De CWP vindt het belangrijk dat er een Kenniscentrum (re)integratie jonggehandicapten komt. Ook de LCR ziet wel iets in een dergelijk kenniscentrum. Echter de LCR ziet het niet tot de taak van dit kenniscentrum om kwantitatieve en kwalitatieve rapportage te leveren over reïntegratiebedrijven. Het transparant maken van de reïntegratiemarkt is een taak van de Raad van Werk en Inkomen. De Raad van Werk en Inkomen maakt serieus werk van deze taak. De LCR acht het ongewenst dat ook andere organisaties zich bezig gaan houden met de transparantie van de reïntegratiemarkt. Dit werkt volgens de LCR contra productief. De LCR vindt het wel belangrijk dat organisaties die zich bezighouden met jonggehandicapten waaronder reïntegratiebedrijven, scholingsinstituten en REACollega hun kennis delen. De vraag is echter of dit ook kan werken in een private (commerciële) reïntegratiemarkt. Reïntegratiebedrijven zullen hun kennis niet met concurrenten willen delen. Wanneer de regie bij reïntegratie werkelijk bij de cliënt wordt gelegd dan hebben reïntegratiebedrijven, scholingsinstituten, enzovoorts er belang bij dat de cliënt weet wat er aan aanbod is. Tevens zullen bedrijven en instellingen er belang bij krijgen meer cliënt gericht te gaan werken en op grond daarvan nieuwe methodieken gaan ontwikkelingen. Het inzichtelijk maken van methodieken en instrumenten is een onderdeel van het transparant maken van de reïntegratiemarkt.
81
Extra (re)integratie-inspanningen voor het zittend Wajongbestand De LCR kan zich vinden in de aanbeveling om extra aandacht te besteden aan het zittend Wajongbestand. Aanbevelingen rond instrumenten en methodieken Persoonlijk Participatie Plan Ook de LCR acht het van groot belang dat de jongere zich een beeld vormt van zijn arbeidsmogelijkheden. En dat dit wordt vastgelegd in een Persoonlijk Participatie Plan. De Commissie Werkend Perspectief stelt voor het voorstel over het Persoonlijk Participatie Plan verder te ontwikkelen onder de begeleiding van een interdepartementale begeleidingscommissie bestaande uit onder andere OCW, SZW, UWV en onderwijsbegeleidingsorganisaties in een aantal proefsituaties en na te gaan of dit bijdraagt aan het zelfsturend vermogen van jonggehandicapten. De LCR acht dit niet noodzakelijk. De LCR vindt het, zoals reeds gezegd, van groot belang dat iedere jonggehandicapte een Persoonlijk Participatie Plan opstelt en dat dit periodiek wordt bijgesteld op basis van de activiteiten die plaatsvinden of plaatsgevonden hebben. De LCR hecht eraan dat het Persoonlijk Participatieplan van de cliënt is. Wij zijn van mening dat niet gedraald moet worden met het introduceren en invoeren van dit plan. De LCR stelt voor dat het UWV, in overleg met een aantal organisaties waaronder het onderwijs, op korte termijn een model ontwikkeld t.b.v. het opstellen van het Persoonlijk Participatie Plan. Vervolgens dient het ministerie van Onderwijs verplicht te stellen dat scholen dit plan in overleg met hun jonggehandicapte leerlingen op 16-jarige leeftijd invullen. Desgewenst kan de jonggehandicapte bij het opstellen van dit plan ook een beroep doen op de werkherkansingsadviseur. Op zich is het ook niet nieuw dat mensen een plan moeten maken over hun arbeidstoekomst. Mensen die gebruik willen maken van een IRO moeten ook een dergelijk plan maken. Het UWV heeft reeds eisen opgesteld waaraan dit plan moet voldoen. Informatievoorziening en/ondersteuning Het instellen van participatieadviseurs De LCR een groot voorstander van onafhankelijke ondersteuning van jongeren met een arbeidshandicap. In een experiment in Alkmaar23 met een dergelijke adviseur bleken jongeren zeer tevreden over de geboden onafhankelijke ondersteuning. Per 1 juli 2004 komt de werkherkansingsadviseur voor iedere werkzoekende zonder werkgever beschikbaar. De formatie waarmee gestart wordt zal nog beperkt zijn. Ook de jonggehandicapte kan een beroep doen op deze werkherkansingsadviseur. De LCR acht het onwenselijk dat naast de werkherkansingsadviseur voor verschillende doelgroepen steeds weer nieuwe adviseurs worden ingevoerd. Dit is ook geen bijdrage aan de transparantie. De door de CWP geschetste taken van de participatieadviseur behoren ook tot de taken van de werkherkansingsadviseur.
23
Onderzoek in opdracht van GAK Nederland b.v.; Aarts De jong Wilms Goudriaan Public Economics bv (APE b.v.); Den Haag, december 2002
82
Zoals reeds aangegeven stelt de LCR voor om een deel van de extra middelen voor jonggehandicapten beschikbaar te stellen aan de werkherkansingsadviseur voor de ondersteuning van jonggehandicapten. Brochures De LCR acht het ook noodzakelijk dat er heldere brochures komen over wet en regelgeving, mogelijkheden voor reïntegratie en scholing. De LCR ziet dit als een taak van het ministerie van SZW en het UWV. Daarnaast dient er ook informatiemateriaal te worden ontwikkeld over type scholing, reïntegratie instrumenten enzovoorts. Gelet op het feit dat dit mede in het belang is van reïntegratiebedrijven en scholingsinstituten zullen zij dit materiaal moeten ontwikkelen. Deze informatie kan worden gekoppeld aan de reïntegratiemonitor. Informatie op internet De CWP is van mening dat er internetsite moet komen die de informatie voor jonggehandicapten ontsluit. De LCR vindt het ook belangrijk dat informatie voor jonggehandicapten wordt ontsloten via internet. De LCR vindt het echter niet noodzakelijk om hiervoor een nieuwe internetsite te ontwikkelen. 2ZW heeft een internetsite ontwikkeld, kennisnet, deze komt binnenkort beschikbaar. Deze website geeft en bundelt o.a. informatie over alle wet en regelgeving, informatie over handicaps, adressen van organisaties landelijke en regionaal, enz.. De informatie op deze website wordt overzichtelijk aangeboden en op eenvoudige wijze met elkaar verbonden. 2ZW beschikt over een uitgebreid team dat deze informatie ook actueel houdt. De LCR pleit ervoor dat 2ZW in staat wordt gesteld om deze website ook in de toekomst beschikbaar te houden. De informatie op de website EHBW vinden wij vooralsnog te fragmentarisch. Aanbevelingen rond communicatie en denk-cultuur Taakstelling Taskforce Jeugdwerkloosheid De LCR kan zich vinden in deze aanbeveling. Al eerder hebben wij verwoord dat de sluitende aanpak voor jonggehandicapten direct na het verlaten van de school moet worden gerealiseerd. De LCR stelt voor dat de Taskforce Jeugdwerkloosheid een plan opstelt om inderdaad 5% van de 40.000 jongeren (2.000) te laten bestaan uit jongeren met een arbeidshandicap en hen gebruik te laten maken van de (overbruggings)mogelijkheden naar werk. De extra kosten, bijvoorbeeld vervoer of begeleiding op de werkervaringsplaats, die dit met zich meebrengt dienen uit de extra middelen voor jonggehandicapten te worden gefinancierd. Verandering beeldvorming speciaal onderwijs Beeldvorming in het onderwijs is belangrijk. Dat geldt niet alleen voor het speciaal onderwijs. Een symposium, en het bundelen van best practices kan hiertoe bijdragen. De LCR vindt dit een taak van het ministerie van OCW. De LCR stelt voor dat daarnaast een prijs wordt geïntroduceerd zoals “de kroon op het werk” voor de school die op bijzondere bijdrage heeft geleverd in het onderwijs aan leerlingen met een handicap. Verbeteren van de beeldvorming kan een onderdeel van deze bijdrage zijn.
83
Maatjesproject de uitdaging Wij vinden het onjuist dat reeds één mogelijk vernieuwend project er wordt uitgelicht, mede gelet op het beslag op de extra middelen, zonder dat dit wordt afgewogen tegen nut, noodzaak, kwaliteit en een mogelijke positieve bijdrage aan beeldvorming en arbeidsparticipatie van jonggehandicapten van andere vernieuwende projecten. Wij stellen voor om een deel van de extra middelen voor Wajongers beschikbaar te stellen voor vernieuwende experimenten met als doel jonggehandicapten naar werk te begeleiden. In dit kader kunnen organisaties vernieuwende initiatieven indienen bij het UWV. De voorstellen worden beoordeeld door het UWV waarbij de LCR om advies moet worden gevraagd. Good practices De LCR deelt de aanbevelingen dat goede praktijkvoorbeelden moeten worden gebundeld en voor iedereen zichtbaar gemaakt. Het moet hierbij gaan om een breed beeld van praktijkvoorbeelden. Het openbaar maken van good practices kan gekoppeld worden aan de reïntegratiemonitor. Empowerment van jonggehandicapten Empowerment van jonggehandicapten is belangrijk. Echter niet alle jonggehandicapten hebben behoefte aan empowerment. Daar waar nodig moet empowerment onderdeel kunnen uitmaken van een traject naar werk. Voorbeeldprojecten in ontwikkeling In het verlengde van de aanbeveling van de LCR om middelen uit de extra middelen voor Wajongers beschikbaar te stellen voor vernieuwende experimenten met als doel jonggehandicapten naar werk te begeleiden kan de LCR zich vinden in deze aanbeveling. De genoemde projecten maar ook nieuwe initiatieven dienen daartoe een plan in te dienen. Beoordeling van deze initiatieven dient plaats te vinden door het UWV waarbij de LCR om advies wordt gevraagd. Advies over stroomlijnen regeling begeleid werken in WSW en REA De LCR kan zich volledig vinden in het advies van de Commissie over het naast elkaar laten voortbestaan van de regeling begleid werken via REA en de WSW.
84
Besteding extra financiële middelen t.b.v. Wajongers De LCR stelt voor de extra 11,5 miljoen euro voor wajongers als volgt te verdelen. Terrein
6.1 Beleid
Onderwerp
Monitoring, evaluatie en empirische ondersteuning van de knelpunten Sluitende aanpak jonggehandicapten Faciliteren dat jongeren met een handicap een inbreng kunnen hebben in beleid
Subtotaal 6.1 6.3 Organisaties Operatie UWV-jonggehandicaptenteams Opstellen en uitvoeren plan voor zittend WAJONG-bestand Subtotaal 6.3 6.4 Persoonlijk Participatie Plan ontwikkelen Instrumenten en methodieken Werkherkansingsadviseur jonggehandicapten Informatieprodukten doelgroep, brochures etcetera Inzet rea middelen t.b.v. scholing en training tot ministerie OCW financiering adequaat heeft geregeld
Budgetindicatie (x 1 miljoen) Juli 2004/ Juli 2005/ Juni 2005 Juni 2006 0,5 0,5 1,0 0,7
1,0 0,7
2,2 1,5 1,0
2,2 0 1,0
2,5 0,1
1,0
2,0
3,6
0,5
0,5
1,5
1,5
0,5 5,1 0,5
0,5 6,6 0,5
1,2 0,5
1,2 0,5
Subtotaal 6.5
2,2
2,2
Totaal
11,5
11,5
Beheer internet website 2ZW Subtotaal 6.4 6.5 Communicatie en cultuur
Bijdrage aan taakstelling Taskforce Jeugdwerkloosheid Innovative initiatieven Prijs voor scholen die zich onderscheiden in het onderwijs aan leerlingen met een handicap
85
Tot slot De LCR heeft het op prijs gesteld om met een delegatie van de Commissie Werkend Perspectief te spreken over uw advies. In het overleg hebben wij een reactie op hoofdlijnen gegeven. In dit schriftelijk commentaar zijn wij uitvoerig ingegaan op uw advies. De LCR stelt het op prijs om nader met uw Commissie te overleggen over uw en onze activiteiten. Met vriendelijke groet,
Jan Laurier voorzitter
Samenstelling Landelijke Cliëntenraad • Landelijke cliëntenorganisaties: Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV), Chronisch zieken en Gehandicaptenraad Nederland (CG-Raad), Cliëntenbond in de geestelijke gezondheidszorg/Stichting Landelijke Patiënten en Bewonersraden in de geestelijke gezondheidszorg (Cliëntenbond/LPR), Coördinatieorgaan Samenwerkende Ouderenorganisaties (CSO), Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV), Federatie van Ouderverenigingen (FvO), Landelijke Vereniging van Arbeidsongeschikten (LVA), Samenwerkingsverbanden Landelijk Overleg Minderheden (LOM). • vertegenwoordigers van cliëntenraden bij UWV, CWI en SVB. • vertegenwoordigers van de gemeentelijke cliëntenparticipatie te weten: Landelijk Netwerk Cliëntenorganisaties/Samenwerkingsverband Mensen Zonder Betaald Werk (LNCO/SMZBW), Landelijke Vereniging Thuislozen (LVT), Landelijk overleg cliëntenraden Sociale Zekerheid (LocSZ).
86
Bijlage 14 Commentaar UWV
Datum
13 april 2004 Van
F.Lanen T 020 - 687 52 54 Aan
Jan Besseling (TNO/werkgroep WWW) C.c.
Wouter van Ginkel (TNO/werkgroep WWW)
Onderwerp
Concept eindadvies CWP, versie 1 april 2004 inzake Jonggehandicapten
Beste Jan, Ik heb het concept eindadvies van de Commissie Het Werkend Perspectief gelezen en vergeleken met de vorige versie en het commentaar dat wij daarop gegeven hebben. Mijn commentaar hieronder lever ik in samenspraak met mw. A. Dümig, voorzitter Raad van Bestuur UWV. Enerzijds ziet mijn commentaar toe op algemene punten. Anderzijds beperk ik me tot die zaken die het UWV rechtstreeks aangaan en die mogelijk gemeld moeten worden als kritiek- of vraagpunten. Algemene punten Allereerst wil ik melden dat ik een positieve indruk heb van het concept eindadvies. Ten op zichten van het vorige advies is deze versie duidelijk verbeterd zowel qua structuur als qua inhoud. UWV wordt wel officieel om commentaar gevraagd op onjuistheden. Dit kan UWV alleen op die gebieden doen waar zij voor verantwoordelijk is.
In het concept eindadvies komen nieuwe zaken naar voren die niet in de werkgroep WWW zijn besproken. Het is dan ook niet duidelijk vanuit welke achtergrond deze worden Ingebracht; de Minister van SoZaWe, de organisatie zelf of de cliëntenraden. UWV is budgethouder voor het Verburggeld ad € 11,5 miljoen en dient verantwoording af te leggen van de besteding zowel voor- als achteraf. Bij de voorgestelde besteding is niet duidelijk wie de lead heeft en wie verantwoordelijk is voor het resultaat. Verder wordt voor de verdeling van dit budget uitgegaan van een jaarcyclus die loopt van juli t/m juni. Onze voorkeur gaat uit de jaarcyclus in de pas te laten lopen met de jaarcyclus januari t/m december zoals het Ministerie SoZaWe en UWV hanteren. Overigens is in de verdeling van het budget geen geld gereserveerd voor de kosten van deze extra beheersfunctie die aan UWV is toebedacht. Een jaarlijks bedrag van € 0,5 miljoen lijkt hier toch wel nodig. Dit bedrag is indicatief; verdere concretisering moet nog plaatsvinden
87
Op blz. 30 zin 8 en verder wordt het voorstel gedaan dat de werkgroep WWW de basis kan zijn voor een in te stellen begeleidingscommissie. Naar onze mening is dat geen goed plan. De werkgroep WWW is maar twee maal bij elkaar geweest en bij de start is gememoreerd dat ieder op persoonlijke titel aanwezig was. Bij organisaties en cliëntenraden heeft dit geleid tot kritiek. Dit pleit er niet voor om de huidige werkgroep de basis te laten zijn voor de voortgang. Specifieke punten Op blz. 23 onder paragraaf 6.5.2 wordt de participatieadviseur geïntroduceerd. De introductie van deze functionaris verbaast mij, omdat in de werkgroep WWW hierover niet is gesproken. Mogelijk dat dit is gebeurd na bespreking met de Minister van SoZaWe. Op zich zijn wij niet tegen de participatieadviseur zoals die in deze versie naar voren wordt gebracht. De participatieadviseur wordt gepositioneerd bij MEE en dient als onafhankelijk ondersteuner van de jonggehandicapte die zoveel mogelijk zelf de regie voert over zijn reïntegratie. Bovendien heeft hij een expertfunctie binnen het netwerk. De beschrijving van de regierol van UWV op blz. 20, waarin de cliënt een van de twee pijlers vormt, doet de vraag rijzen of er hier geen sprake is van een doublure met de regiefunctie van de AD-j die zijn rol samen met de cliënt invult en ook beschikt over specifieke expertise. Het valt op dat er veel geld voor de ontwikkeling van deze nieuwe adviesfunctie is gereserveerd: € 2,5 miljoen voor 2 jaar. Wat betreft de operatie UWV-jonggehandicaptenteams is op het aanvankelijk door UWV naar voren gebrachte budget van € 2 miljoen € 0,5 miljoen gekort. De berekening van dit bedrag is gebaseerd op het gehele jaar 2004 en betreft alleen de extra capaciteit van AD-j. Administratieve ondersteuning is hierin niet meegenomen. We zien dan ook graag dat de korting van € 0,5 miljoen achterwege blijft aangezien de extra inzet voor de netwerken reeds in gang is gezet. Voor het zogenoemde ‘maatjesproject’ is veel geld uitgetrokken: € 2,5 miljoen (!) voor 170 cliënten. In de werkgroep WWW is destijds besproken dat zoveel mogelijk mensen via de reguliere weg moeten participeren in de maatschappij (zie blz. 17 voor de 2 geformuleerde algemene uitgangspunten). Hierover was ook geen enkele discussie. In dat kader en gelet op voorgestelde besteding, kunnen vraagstekens gezet worden bij de huidige omvang van het ‘maatjesproject’. Als alternatief stelt UWV voor werkervaringsplaatsen beschikbaar te stellen voor jonggehandicapten en dit ook te bevorderen bij de andere genoemde bedrijven. Tot slot valt op dat in het overzicht op blz. 30 van de te verdelen gelden op 2 plekken geld gereserveerd is voor nieuwe initiatieven namelijk: bij instrumenten/methodieken en bij communicatie/cultuur. Alleen voor het eerste worden in het advies voorbeeldprojecten genoemd. Hier geldt als voorwaarde dat samengewerkt wordt met UWV buiten de reguliere activiteiten om. Een extra argument voor een budget voor de beheersfunctie van UWV in het kader van de besteding van het Verburggeld. Tot zover mijn reactie. Anuscka de Man
88
Bijlage 15 Samenvatting van voorstellen Commissie Het Werkend Perspectief in kader van aanpak problematiek WAJONG
Voorstel Beleidsafstemming met vier ministeries Monitoring, evaluatie en empirische ondersteuning van knelpunten Faciliteren onderwijs voor voorbereiden jonggehandicapten op arbeidsmarkt Toegankelijkheid ROC’s, HBO en WO-instellingen verhogen voor jonggehandicapten voor wat betreft • Gebouwen • Informatievoorziening • Onderwijsprogramma/haalbaarheid studieprogramma Arbeidstraining en stage met begeleiding op maat in voortgezet onderwijs Vervoer, ADL, voorzieningen op de leer/werkplek Arbeidsbemiddeling voor leerlingen via wet REA Voor WAJONG-ers wordt standaardbeleid van het UWV dat de periode van 5 jaar voor toepassing van artikel 29b (de no –risk polis) wordt verlengd Verhogen bekendheid no-risk`polis Onduidelijkheden over speciale positie WAJONG-ers in Wet Poortwachter wegnemen Vangnet voor individuele arbeidsgehandicapte: hernieuwd beroep op WAJONG indien arbeidsdeelname niet meer mogelijk is Instellen van een versnellingsfonds om voorfinanciering van voorzieningen tot minimum te beperken Aanpassen regelgeving rondom beroep op voorzieningen Mogelijkheid voor het creëren van één interdepartementaal fonds Wajong Onderzoek naar en monitoring van effect en gevolgen van veranderingen van beleid en uitvoerende organisaties op positie van WAJONG-ers Verbeteren invulling regierol binnen huidige structuren Regierol neerleggen bij jonggehandicapte (en ouders/verzorgers) daarbij ondersteund door Arbeidsdeskundige Jonggehandicapten UWV Poortwachterrol en dus verantwoordelijkheid voor reïntegratie en sluitende aanpak neerleggen bij UWV voor • alle jongeren jonger dan 18 jaar met arbeidshandicap • alle jongeren van 18 jaar en ouder met WAJONG-uitkering Gemeenten worden gestimuleerd om in een SNO de uitvoering van de reïntegratieverantwoordelijkheid voor jongeren van 18 jaar en ouder met een arbeidshandicap over te dragen aan het UWV Opstellen Service Niveau Overeenkomst tussen gemeenten en UWV (samenwerkingsafspraken en inspanningsverplichting) Versterken ADJ-functie bij UWV Herinrichten jonggehandicaptenteams Samenwerkingsverbanden in de regio oprichten op beleid- en cliëntenniveau Huidige aanbestedingsprocedure voor WAJONG-ers herzien. Aandacht voor kennisontwikkeling van en kennisdeling tussen reïntegratiebedrijven en REAColleges en bredere keuze van reïntegratiebedrijven. Mogelijkheid inbouwen dat op verzoek van jonggehandicapten ook andere leveranciers ingeschakeld kunnen worden
89
Niveau 1 1 1 1
1 1 1 2 2 2 2 2 2 2 2 3 3 3
3
3 3 3 3 3
Oprichten Kenniscentrum Reïntegratie Jonggehandicapten Voorstel maken voor periodieke kwantitatieve en kwalitatieve rapportage reïntegratiebedrijven en REA-Colleges Stimuleren gebruik Individuele Reïntegratie Overeenkomst Invoeren begeleiding bij stage indien stage onderdeel is van traject Plan opstellen voor arbeidsparticipatie zittend bestand WAJONG-ers Uitvoering van plan zittend bestand onderdeel maken van prestatie-afspraken tussen UWV en SZW Samenstellen begeleidingscommissie uitvoering voorstellen CWP-advies De LCR krijgt een structurele adviesrol bij het beoordelen van voorstellen en de allocatie van middelen uit het jaarlijks extra budget van 11,5 miljoen euro Inventarisatie bestaande informatie Voorstel rol en taakomschrijving participatieadviseurs binnen MEE-organisaties • Individuele ondersteuning • Informatie verzamelen over netwerk en sociale kaart in de regio • Toegankelijk maken informatie voor alle betrokkenen Pilotprojecten om rol en effect van participatieadviseur als persoonlijke coach voor WAJONG-ere in kaart te brengen Opstellen brochures voor jongeren met informatie over wet- en regelgeving Bouwen internetsite met informatie over regionale netwerken, wet- en regelgeving en praktijkvoorbeelden voor alle betrokkenen Ontsluiten informatie via internetportaal EHBW, 2ZW en BPV&W Afspraken maken met Taskforce Jeugdwerkeloosheid over • Percentage arbeidsgehandicapten in hun activiteiten • Deskundige ondersteuning • Vergoeding extra kosten Investeren in bijscholen en opleiding van leerkrachten speciaal onderwijs over creëren van kansen op werk • Film voor schooldirecteuren • Film voor directeuren van bedrijven ter ondersteuning van benadering voor begeleid werken • Ontwikkelen van foldermateriaal over begeleiding door scholen op de werkplek • Verzamelen en communiceren van best practices • Eventueel symposium Uitvoeren Maatjesproject De Uitdaging voor werkenden om een jonggehandicapte te begeleiden bij het vinden van werk Voorlichtingsmateriaal met good practices en praktische tips voortkomend uit Maatjesproject • Individuele portretten jongeren • Bevinden van maatjes • Documentaire voor onderwijs • Audiovisuele producties Veder ontwikkelen en implementeren kansrijke projecten Banenmarkt voor Jonggehandicapten Joint the moovment – actieonderzoek om kansen en belemmeringen in kaart te brengen bij de arbeidsbemiddeling Work skills, workshop in ontwikkeling gericht op empowerment van schoolverlaters met een beperking 90
3 3 3 3 3 3 4 4 4 4
4 4 4 4 5
5
5 5
5 5 5 5
met een beperking Sluitende aanpak WAJONG – proefproject in Alkmaar Onderzoek mogelijkheden voor aanbieden empowermentactiviteiten door UWV Persoonlijke Ondersteuning vanuit de REA en regeling Begeleid Werken vanuit WSW handhaven Voorlichting over PO-regeling intensiveren Monitoring ervaringen met twee regeling van Begeleid Werk, inventariseren huidige knelpunten en eventuele knelpunten als regelingen samengevoegd zouden worden. Regeling Begeleid Werken en PO uitbreiden, versterken en verbeteren
91
5 5 6 6 6 6
Bijlage 16 Afkortingenlijst AAW ADJ ADL AG Arbvo AWBZ BBL BOL BVE CBB CNV CWI CWP DAC EHBW ESF GGZ HBO HRM IRO LCR LGF LISV MEE Nederland MLK NIZW OCW PO PPP PRB REA REC RIO ROC RWI SNO SO SPD SUWI SW SWBW SZW
: Algemene Arbeidsongeschiktheidswet : Arbeidsdeskundige Jonggehandicapten : Activiteiten van het Dagelijks Leven : Arbeidsgeschiktheid : Arbeidsvoorziening : Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten : Beroeps Begeleidende Leerweg : Beroeps Ondersteunende Leerweg : Beroeps vormende educatie : Continuerend Behandelend Beambte : Christelijk Nationaal Vakverbond : Centrum voor Werk en Inkomen : Commissie het Werkend Perspectief : Dag Activiteitencentrum : Eerste Hulp Bij Werk : Europees Sociaal Fonds : Geestelijke Gezondheidszorg : Hoger Beroepsonderwijs : Human Resource Management : Individuele reïntegratieovereenkomst : Landelijke Cliëntenraad : Leerling gebonden financiering : Landelijk Instituut Sociale Verzekeringen : Vereniging voor ondersteuning bij leven met een beperking : Moeilijk lerende kinderen : Nederlands Instituut voor zorg en Welzijn : (ministerie van) Onderwijs en Wetenschappen : Persoonlijke ondersteuning : Persoonlijk Participatie Plan : Persoonsgebonden Reïntegratie Budget : Wet op de (re)integratie van arbeidsgehandicapten : Regionaal Expertise Centrum : Regionaal Indicatie Orgaan : Regionaal Opleidings Centrum : Raad voor Werk en Inkomen : Service Niveau Overeenkomst : Speciaal Onderwijs : Sociaal Pedagogische Dienst : Structuur Uitvoering Werk & Inkomen : Sociale Werkvoorziening : Sociale Werkvoorziening Begeleid Werken : (ministerie van) Sociale Zaken en Werkgelegenheid
92
UWV : Uitvoeringsinstituut WerknemersVerzekeringen VMBO : Voorbereidend Middelbaar Beroepsonderwijs VNG : Vereniging van Nederlandse Gemeenten VSO : Voortgezet Speciaal Onderwijs VWS : (ministerie van) Volksgezondheid, Welzijn en Sport WAJONG : Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jonggehandicapten WAO : Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering WAZ : Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen Werkgroep WWW : Werkgroep Wajong Wegen naar Werk WIW : Wet Inschakeling Werkzoekenden WMO : Wet Maatschappelijke Ondersteuning WO : Wetenschappelijk onderwijs WSW : Wet sociale werkvoorziening WVG : Wet Voorzieningen Gehandicapten WVP : Wet Verbetering Poortwachter WW : Werkloosheidswet WWB : Wet Werk en Bijstand ZMLK : Zeer moeilijk lerende kinderen ZW : Ziektewet
93