Een systeem van groencertificaten - eindrapport -
Opgesteld in opdracht van: Ministerie van Economische Zaken Directoraat-Generaal voor Energie Directie Elektriciteit
Projectnummer 2663 KPMG Bureau voor Economische Argumentatie Hoofddorp, oktober 1999
Inhoudsopgave Voorwoord.................................................................................................................... 1 Samenvatting ............................................................................................................... 3 1. Inleiding ................................................................................................................... 9 2. Groencertificaten als beleidsinstrument ......................................................................11 2.1 De context..............................................................................................................................................11 2.2 Duurzame energie: doelstellingen en beleidsinstrumenten ......................................................12 2.3 Een systeem van groencertificaten..................................................................................................13 2.4 Vier varianten........................................................................................................................................15 2.5 De prijsvorming van groencertificaten.............................................................................................16 2.6 Toetsingskader ....................................................................................................................................22
3. Scope van het groencertificatensysteem ....................................................................25 3.1 Productmarkt ........................................................................................................................................25 3.2 Geografische markt.............................................................................................................................28 3.3 Afnemers ...............................................................................................................................................31
4. De markt voor groencertificaten .................................................................................33 4.1 Vormgeving van groencertificaten ....................................................................................................33 4.2 Spotmarkt..............................................................................................................................................38 4.3 Groenderivaten.....................................................................................................................................39 4.4 Transactiekosten .................................................................................................................................41
5. De institutionele inbedding ........................................................................................43 5.1 De Duurzame Energiebank ...............................................................................................................43 5.2 Uitgifte certificaten ...............................................................................................................................45 5.3 Registratie transacties .......................................................................................................................49 5.4 Inname certificaten..............................................................................................................................50 5.5 Systeemkosten ....................................................................................................................................53
6. Vergelijking van systemen ........................................................................................55 6.1 Systeemvarianten................................................................................................................................55 6.2 Vergelijking vrijwillig geleverd en verplicht opgewekt systeem ..................................................57 6.3 Toetsing van het systeem van groencertificaten ...........................................................................61
Bijlage A. Begeleidingscommissie en gesprekspartners ..................................................63 Bijlage B. Wettelijke bepalingen groencertificaten ...........................................................65 Bijlage C. Vormen van duurzame energie .......................................................................69
Voorwoord Stimulering van de duurzaamheid van de Nederlandse energiehuishouding en de liberalisering en internationalisering van marktwerking op de elektriciteits- en gasmarkt lijken moeilijk te verenigen. In opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, Directoraat-Generaal voor Energie, heeft KPMG Bureau voor Economische Argumentatie in samenwerking met KPMG Milieu onderzoek gedaan naar een systeem van groencertificaten. Uit ons onderzoek blijkt dat het mogelijk is om via de markt de duurzaamheid van de energievoorziening van de Nederlandse samenleving te vergroten. Om tot deze conclusie te komen hebben we niet alleen gebruik gemaakt van de gestaag groeiende internationale literatuur over dit onderwerp, maar hebben we ook geprofiteerd van de inzichten van deskundigen, zowel op het terrein van energie als op het terrein van de financiële markten. Bovendien hebben we geprofiteerd van de inzichten bij het DirectoraatGeneraal voor Energie van het Ministerie van Economische Zaken. Op basis van deze inzichten hebben we een systeem ontwikkeld dat in de praktijk werkbaar kan zijn. Eenvoud en helderheid zijn de succesfactoren van een systeem van groencertificaten. Het is dan ook zaak het systeem vooral in de opstartfase zo min mogelijk te belasten met andere doelstellingen dan een generieke stimulering van het gebruik van duurzame energie. Het is daarom wenselijk het systeem van groencertificaten niet te gebruiken om mogelijke knelpunten in het aanbod van duurzame energie weg te nemen, of in te zetten voor de stimulering van bijzondere vormen van duurzame energie die in vergelijking met de gevestigde vormen een extra zetje in de rug nodig hebben. Daarvoor zijn andere beleidsinstrumenten beter geschikt. We hopen met dit onderzoek een praktische bijdrage te hebben geleverd aan marktwerking én milieubeleid. Hoofddorp/De Meern, oktober 1999 Joos Francke Arnold Hardonk Michiel Langman Vincent Swinkels
Samenvatting 1. Inleiding De Nederlandse overheid streeft naar een toenemende duurzaamheid van de Nederlandse energiehuishouding. Die ontwikkeling moet plaatsvinden tegen de achtergrond van liberalisering en internationalisering van de elektriciteits- en gasmarkt. Het Ministerie van Economische Zaken heeft dan ook behoefte aan een beleidsinstrument dat de opwekking en het gebruik van duurzame energie bevordert zonder de werking van de elektriciteits- en gasmarkt te belemmeren. Een systeem van groencertificaten lijkt daartoe goede mogelijkheden te bieden. In zo’n systeem wordt de meerwaarde van duurzame energie losgekoppeld van de fysieke energielevering en afzonderlijk verhandelbaar gemaakt. Het ministerie heeft KPMG Bureau voor Economische Argumentatie opdracht gegeven om onderzoek te verrichten naar de vormgeving van een systeem van groencertificaten, waarbij invulling moet worden gegeven aan zowel een vrijwillig als een verplicht systeem. Dit rapport doet verslag van het onderzoek.
2. Groencertificaten als beleidsinstrument Een systeem van groencertificaten Een systeem van groencertificaten splitst de waarde van duurzame energie in twee componenten, de waarde van de geproduceerde energie en de meerwaarde van duurzaamheid. Producenten van duurzame energie kunnen de geproduceerde energie op de energiemarkt aanbieden en de meerwaarde van duurzaamheid op de markt voor groencertificaten. Een systeem van groencertificaten werkt in grote lijnen als volgt. Een producent van duurzame energie ontvangt van een onafhankelijke autoriteit, die hier de Duurzame Energiebank (DEB) wordt genoemd, groencertificaten. De producent kan de energie zelf verbruiken of leveren aan het net. In het laatste geval krijgt hij voor de energie dezelfde prijs als hij voor fossiele energie zou hebben gekregen. De groencertificaten kan de producent verkopen, wanneer hij daarvoor een markt weet te vinden. Een systeem van groencertificaten biedt afnemers van energie de mogelijkheid om te kiezen tussen fossiele energie en duurzame energie. Een afnemer die liever duurzame energie verbruikt, kan gewoon energie afnemen van het elektriciteits- of gasnet, en kan daarnaast groencertificaten inkopen, bijvoorbeeld voor een hoeveelheid energie die correspondeert met zijn totale verbruik. Die groencertificaten zijn een bewijs dat er een hoeveelheid duurzame energie is geleverd die correspondeert met de hoeveelheid groencertificaten die deze afnemer heeft gekocht, en dat die hoeveelheid duurzame energie maar eenmaal kan zijn verkocht. Vier varianten In de rapportage beschrijven we vier varianten van een systeem van groencertificaten. De verschillen tussen deze varianten hebben betrekking op de aard van de vraag (verplicht versus
vrijwillig) en op de aard van het aanbod dat voor certificaten in aanmerking komt (alle opgewekte duurzame energie versus alleen aan het net geleverde duurzame energie). In een vrijwillig systeem komt de vraag naar groencertificaten voort uit een spontane behoefte van afnemers aan duurzame in plaats van fossiele energie, en een bereidheid daarvoor te betalen. In een verplicht systeem legt de overheid alle afnemers de plicht op om voor een gedeelte van hun energieverbruik duurzame energie (en dus groencertificaten) in te kopen. In een ‘opgewekt’ systeem komt alle opgewekte duurzame energie in aanmerking voor groencertificaten, en dus ook energie die ‘achter de meter’ wordt opgewekt, bijvoorbeeld opwekking door middel van zonnepanelen op het eigen dak. In een ‘geleverd’ systeem komt alleen duurzame energie in aanmerking die aan het net is geleverd. De functie van een vrijwillig systeem van groencertificaten is dat afnemers zich er door de aankoop van groencertificaten van kunnen verzekeren dat de duurzame energie die ze inkopen inderdaad duurzame energie is. Daarvoor is een opgewekt systeem niet nodig. Een geleverd systeem is daarvoor voldoende. De functie van een verplicht systeem van groencertificaten is dat de afnemers ten overstaan van de overheid kunnen aantonen dat ze een bepaald deel van hun verbruik duurzaam is opgewekt. In een geleverd systeem kunnen ze slechts van een deel van de verbruikte energie aantonen dat die duurzaam is opgewekt, namelijk dat deel dat via het net is betrokken. In een opgewekt systeem kunnen ze van hun volledige verbruik van duurzame energie aantonen dat die duurzaam is opgewekt. De combinaties vrijwillig/geleverd en verplicht/opgewekt liggen dus het meest voor de hand, zij het dat er overwegingen kunnen zijn om te kiezen voor een van de twee andere varianten.
3. Scope van het systeem De productmarkt Een systeem van groencertificaten vergt een eenduidige en heldere definitie van het begrip duurzame energie en een beslissing over de vraag of bestaande en/of rendabele productieinstallaties in aanmerking komen voor certificaten. De definitie van duurzame energie vergt beslissingen ten aanzien van de soorten duurzame energie die worden meegerekend. Dit kan problemen opleveren daar waar actieve opwekking van duurzame energie niet of moeilijk te onderscheiden is van passief gebruik van duurzame energie, en daar waar de opwekking van duurzame energie niet of moeilijk te onderscheiden is van energiebesparing. Voor de economische aspecten van het systeem is niet belangrijk welke vormen van energie worden gerekend tot duurzame energie, wel is belangrijk dat de definitie helder en eenduidig is. Bestaande en/of rendabele productie-installaties voor duurzame energie hebben geen stimulering meer nodig. Dit is een argument om de productie van deze installaties niet in aanmerking te laten komen voor certificaten. Hier staat tegenover dat het uitsluiten van bestaande installaties het systeem complexer maakt en dat het uitsluiten van rendabele installaties tot een ongewenste stimulans leidt om onrendabel te produceren.
De geografische markt In een Nederlands systeem van groencertificaten komt alleen in Nederland geproduceerde duurzame energie voor certificaten in aanmerking. Internationale handel kan plaatsvinden met landen die een vergelijkbaar systeem van groencertificaten hanteren. In een vrijwillig systeem is internationale handel mogelijk wanneer afnemers van duurzame energie ook genoegen nemen met certificaten uit het buitenland. Het systeem wint aan kracht als de verschillende landen een redelijk eenduidige definitie van duurzame energie hanteren. In een verplicht systeem van groencertificaten is internationale handel mogelijk wanneer de Duurzame Energiebank buitenlandse certificaten erkent, en accepteert als bewijs van de afname van duurzame energie. Voorwaarde voor erkenning is dat in het systeem in het erkende land een vergelijkbare definitie van duurzame energie wordt gehanteerd als in het erkennende land. De afnemers In een verplicht systeem van groencertificaten zal de verplichting om groencertificaten te overleggen worden gelegd bij de afnemers van energie. Het is het overwegen waard om ter besparing van de systeemkosten de verplichting ten aanzien van de kleinverbruikers over te dragen aan de leveranciers, mits die verplichting kan worden overgedragen aan alle (dus in de toekomst ook buitenlandse) leveranciers die aan Nederlandse kleinverbruikers leveren. In een vrijwillig systeem is het aan de afnemers om te beslissen of ze duurzame energie afnemen.
4. De markt voor groencertificaten Vormgeving van de certificaten Investeringen in installaties voor de opwekking van duurzame energie zijn langetermijnbeslissingen. Die beslissingen worden vergemakkelijkt als er sprake is van min of meer stabiele opbrengsten op de langere termijn. De vormgeving van de certificaten kan een belangrijke bijdrage leveren aan de stabiliteit van de prijsvorming. In de eerste plaats kan het systeem bijdragen aan de stabiliteit van de prijsvorming door te werken met homogene groencertificaten. Op die manier wordt voorkomen dat er kleine deelmarkten ontstaan met elk hun eigen prijsvorming die afhankelijk is van mogelijke modeverschijnselen in de keuze van de duurzame energievorm. Een homogeen systeem bevordert de vraag naar alle vormen van duurzame energie in gelijke mate. Wanneer de overheid specifieke vormen van duurzame energie een extra steuntje in de rug wil geven, kan ze daarvoor andere instrumenten inzetten. In de tweede plaats kan het systeem bijdragen aan de stabiliteit van de prijsvorming door te werken met certificaten met een lange houdbaarheid. Met name in een verplicht systeem voorkomt dit dat de certificaten hun waarde verliezen als aan het einde van een jaar blijkt dat
meer duurzame energie is geproduceerd dan er certificaten door de afnemers moeten worden overlegd. In de derde plaats kan het systeem bijdragen aan de stabiliteit van de prijsvorming door te werken met een boetestelsel. In een verplicht systeem legt een boete een plafond in de prijsvorming. Wanneer afnemers hun verplichtingen kunnen ‘afkopen’ door een boete, zullen ze immers geen certificaten kopen voor een prijs die boven het niveau van de boete ligt. Vormgeving van de handel Bij de vormgeving van de handel moet de aandacht in de eerste plaats uitgaan naar de spotmarkt voor groencertificaten. Wanneer behoefte ontstaat aan groenderivaten zoals futures, opties en langlopende contracten, zal daarvoor vanzelf een markt ontstaan. Bij de vormgeving van de spotmarkt vormen de transparantie van de markt, de hoogte van de transactiekosten en het volume van de handel belangrijke aandachtspunten. In een vrijwillig systeem zijn er geen redenen om de handel nader te reguleren. In een verplicht systeem kan de overheid een bijdrage leveren aan het opzetten van een beurs. Een regelmatige veiling van groencertificaten draagt bij aan de transparantie van de markt en aan de omvang van de handel op die veiling. Zo’n markt zal alleen van de grond komen als de transactiekosten voor de handelaren aanvaardbaar zijn.
5. De institutionele inbedding De Duurzame Energiebank Om de betrouwbaarheid en de eenduidigheid van het systeem van groencertificaten te bevorderen, verdient het aanbeveling een onafhankelijke autoriteit in het leven te roepen, die hier de Duurzame Energiebank (DEB) wordt genoemd. De verantwoordelijkheden van de DEB zijn: -
het beheer van het accountsysteem waarop certificaat-tegoeden worden bijgehouden voor alle producenten en afnemers;
-
de uitgifte van certificaten aan producenten;
-
controle en meting van duurzame productie;
-
opstellen van eisen ten aanzien van toelating en deelname van marktpartijen;
-
toelating van producenten en certificering van meet- en registratiesystemen.
In een verplicht systeem gelden de volgende extra verantwoordelijkheden: -
vaststellen van het aantal te leveren groencertificaten door afnemers;
-
inname van certificaten bij afnemers;
-
controle op het saldo van certificaten en het heffen van boetes.
Een belangrijk verschil tussen een vrijwillig en een verplicht systeem is dat de DEB in een vrijwillig systeem slechts de uitgifte van certificaten hoeft te verzorgen (inclusief controle en meting van geproduceerde duurzame energie) en in een verplicht systeem ook de inname van certificaten (inclusief controle en vaststelling van het aantal te leveren certificaten).
De DEB hoeft niet alle taken zelf uit te voeren. De bewijslast voor het produceren van duurzame energie kan worden gelegd bij de producent, die zal moeten aantonen hoeveel duurzame energie hij heeft geproduceerd. Gegevens over het energieverbruik (in een verplicht systeem nodig om het aantal te leveren groencertificaten vast te stellen) kunnen worden verkregen van de netbeheerders. De informatieverzameling in een geleverd systeem is daarom eenvoudiger dan in een opgewekt systeem. Voor levering aan het net vindt reeds informatieverzameling plaats. In een opgewekt systeem is ook informatieverzameling nodig voor productie achter de meter.
6. Vergelijking vrijwillig geleverd en verplicht opgewekt systeem De twee systemen vrijwillig geleverd en verplicht opgewekt verschillen met name op drie aspecten. Karakter Het vrijwillig geleverd systeem gaat uit van vrijwillige (spontane) vraag naar duurzame energie bij de afnemers. Wie wil bijdragen aan de duurzaamheid van de energievoorziening koopt groencertificaten. Tot hoeveel extra vraag naar duurzame energie vrijwilligheid leidt is niet zeker. In een verplicht opgewekt systeem wordt de vraag gevormd door de verplichtingen die de overheid oplegt aan de afnemers. Of de verplichting wordt gehaald is afhankelijk van het bestaan van mogelijke knelpunten aan de aanbodzijde en de hoogte van de boete. In dit systeem worden andere maatregelen minder belangrijk voor generieke stimulering van duurzame energie. Markt De vrijwillige component in een vrijwillig geleverd systeem maakt dat de vraag onzeker en prijselastisch is. Dit kan een knelpunt vormen voor financiers en investeerders in duurzame energieproductie. Daarnaast is het volume van de handel beperkt, waardoor de transactiekosten per transactie relatief hoog zijn. De prijs van groencertificaten is de resultante van vraag en aanbod. In een verplicht opgewekt systeem is er een minimale vraag naar groencertificaten. Hierbovenop kan nog een vrijwillige vraag bestaan. De duurzame productie zal de minimale vraag volgen, tenzij er zich knelpunten aan de aanbodzijde voordoen. Afhankelijk van de minimale vraag die de overheid oplegt zal de het volume van de handel groot of klein zijn. De boete vormt het plafond in de prijs van groencertificaten. Institutionele inbedding In een vrijwillig geleverd systeem is de institutionele inbedding vooral gericht op een garantie van de duurzaamheid voor de afnemer van groencertificaten. Aangezien het met name gaat om de uitgifte van certificaten aan netgekoppelde productie-eenheden is de omvang van de inbedding beperkt.
De institutionele inbedding in een verplicht opgewekt systeem is naast het garanderen van de duurzaamheid ook gericht op het meten van de hoeveelheid duurzame geproduceerde energie en het meten van het totale energieverbruik van de afnemers. Dit is nodig om de hoeveelheid gekochte groencertificaten te vergelijken met de opgelegde verplichting. De inbedding is hierdoor omvangrijker en kostbaarder. Een vrijwillig systeem van groencertificaten is zinvol wanneer er voldoende spontane vraag is naar duurzame energie én de bereidheid bestaat om daarvoor extra te betalen. Wanneer dit niet bestaat, en de overheid toch de beleidsdoelstelling ten aanzien van het gebruik van duurzame energie wil realiseren, is een verplicht systeem zinvol. Naast de economische aspecten die in dit onderzoek aan de orde zijn gekomen spelen bij de uiteindelijke systeemkeuze internationale ontwikkelingen op dit terrein en juridische en politieke overwegingen een rol. Bovendien is inzicht in de potentiële vraag en het potentiële aanbod van groencertificaten nodig. Het systeem van groencertificaten kan ook als een groeimodel worden gezien. Het systeem start dan met een beperkt aantal aanbieders en afnemers en groeit door naar een uitgebreider systeem. De beperking kan liggen in de aanbodzijde en/of de vraagzijde. Het systeem kan starten met een vrijwillig geleverd systeem, dat zo nodig op termijn wordt omgezet in een verplicht opgewekt systeem. In ieder geval verdient het aanbeveling het systeem bij aanvang zo eenvoudig mogelijk te houden, en nadere verfijningen pas aan te brengen wanneer het systeem zichzelf heeft bewezen. Om het systeem succesvol in te kunnen voeren, moet aan een aantal voorwaarden voldaan zijn: -
er moet een eenduidige en heldere definitie worden geformuleerd van de duurzame energie die in aanmerking komt voor groencertificaten;
-
er moet duidelijkheid worden geschapen over het flankerende beleid;
-
er moeten afspraken worden gemaakt met de partijen die actief zijn op de elektriciteits- en gasmarkt over het gebruik van infrastructuur en informatiestromen.
Wanneer aan die voorwaarden is voldaan kan een systeem van groencertificaten - verplicht of vrijwillig, geleverd of opgewekt - vraag en aanbod van de meerwaarde van duurzame energie bij elkaar brengen, en zo op marktconforme wijze bijdragen aan het realiseren van de beleidsdoelstellingen ten aanzien van de duurzaamheid van de Nederlandse energiehuishouding.
1. Inleiding In de Derde Energienota die de minister van Economische Zaken in 1995 heeft uitgebracht staan twee thema’s centraal: -
de bevordering van marktwerking in de energiesector;
-
de bevordering van duurzaamheid in de energiehuishouding.
Tussen deze twee thema’s bestaat een zekere spanning. Marktwerking zorgt onder voorwaarden voor een economisch efficiënte energievoorziening, waarbij tegen de laagst mogelijke financiële kosten wordt voorzien in de energiebehoefte. De bevordering van duurzaamheid in de energievoorziening vergt juist de inzet van duurzame bronnen van energie, die doorgaans slechts tegen hogere financiële kosten kunnen worden aangesproken dan de conventionele (fossiele) energiebronnen. Om de twee thema’s uit de Derde Energienota met elkaar te verzoenen heeft het Ministerie van Economische Zaken behoefte aan beleidsinstrumenten die de duurzaamheid van de energievoorziening bevorderen, zonder de werking van de energiemarkt te belemmeren. Een systeem van groencertificaten lijkt daartoe goede mogelijkheden te bieden. In zo’n systeem wordt de meerwaarde van duurzaamheid losgekoppeld van de fysieke energielevering en afzonderlijk verhandelbaar gemaakt. Voor een systeem van groencertificaten bestaat een politiek draagvlak. De Tweede Kamer heeft zich in de motie-Crone van 23 maart 1999 uitgesproken voor de invoering van zo’n systeem in 2001. Vraagstelling Ten behoeve van het Energierapport dat het Ministerie van Economische Zaken dit jaar publiceert, heeft het ministerie behoefte aan een nadere uitwerking van een systeem van groencertificaten. Het ministerie heeft daartoe KPMG Bureau voor Economische Argumentatie (BEA) opdracht gegeven om onderzoek te verrichten ten behoeve van die uitwerking. De vraagstelling van het onderzoek luidt als volgt:
Ontwerp een systeem van groencertificaten en geef daarbij zowel invulling aan een vrijwillig systeem als aan een verplicht systeem.
Een systeem van groencertificaten kan op vele manieren worden vormgegeven. In de vraagstelling wordt al het onderscheid genoemd tussen een verplicht en een vrijwillig systeem. Daarnaast is er de keuze tussen een nationaal Nederlands systeem en een internationaal Europees systeem. Bovendien zijn bij de vormgeving van het systeem diverse varianten denkbaar. In ons onderzoek hebben we niet al deze varianten uitgewerkt, maar is gaandeweg een aantal keuzen gemaakt. De belangrijkste keuzen en de verantwoording daarvan zijn in dit rapport beschreven. De invalshoek die we in dit rapport hebben gehanteerd is een economische. De keuzen die uiteindelijk moeten worden gemaakt vergen een breder beoordelingskader. Een keuze tussen
de verschillende systemen die zijn beschreven kan niet louter op basis van dit rapport worden gemaakt. Deze keuze vergt ook politieke en juridische afwegingen en vergt inzicht in de feitelijke vraag- en aanbodverhoudingen op de nieuw te creëren markt. Deze aspecten zijn in het kader van dit onderzoek niet aan de orde geweest. Bij dit onderzoek hebben we gebruik gemaakt van de bestaande literatuur over het onderwerp en gesprekken gevoerd met deskundigen op het terrein van (duurzame) energie en op het terrein van de financiële markten. Groencertificaten is een onderwerp dat leeft ‘in het veld’ en waarover veel verschillende ideeën bestaan. Daardoor hebben de gesprekken een belangrijke bijdrage geleverd aan de gedachtevorming. Dit rapport, opgesteld in samenwerking met KPMG Milieu, is opgebouwd als volgt: Figuur 1.1. Opbouw van het rapport
Het systeem van groencertificaten De institutionele inbedding
De scope Producenten
De markt Duurzame Energie Bank
Vraag/aanbod
Afnemers
In hoofdstuk 2 gaan we in op de rol die een systeem van groencertificaten kan spelen als instrument voor de bevordering van een duurzame energiehuishouding. Vervolgens werken we de verschillende aspecten van de vormgeving nader uit. Het gaat daarbij om de scope van het systeem (hoofdstuk 3), de markt (hoofdstuk 4) en de institutionele inbedding (hoofdstuk 5). Bij ieder van deze aspecten geven we de verschillen aan tussen een vrijwillig en een verplicht systeem van groencertificaten en tussen een systeem waarin alleen aan het net geleverde duurzame energie in aanmerking komt voor certificaten en een systeem waarin alle geproduceerde duurzame energie in aanmerking komt voor certificaten. In een vrijwillig systeem kopen burgers en bedrijven groencertificaten, omdat ze milieubewust zijn of een milieubewust imago willen hebben. In een verplicht systeem kopen zij (ook) certificaten, omdat de overheid hen dat voorschrijft. In hoofdstuk 6 zetten we de systemen naast elkaar en vergelijken we ze.
2. Groencertificaten als beleidsinstrument In dit hoofdstuk gaan we in op de rol die groencertificaten kunnen spelen als beleidsinstrument voor de bevordering van de duurzaamheid van de energiehuishouding. We beperken ons hier tot een conceptuele beschrijving. Zonder in te gaan op de details, schetsen we in grote lijnen de werking van het instrument. De beschrijving mondt uit in een inventarisatie van de beslissingen die moeten worden genomen om te komen tot een werkbaar systeem van groencertificaten. In paragraaf 2.1 schetsen we kort de werking van een geliberaliseerde elektriciteits- en gasmarkt. In paragraaf 2.2 gaan we in op de beleidsdoelstellingen van de overheid ten aanzien van het gebruik van duurzame energie en op de beleidsinstrumenten die de overheid inzet om deze doelstellingen te bereiken. In paragraaf 2.3 gaan we in op een systeem van groencertificaten als beleidsinstrument. Dit systeem werken we in paragraaf 2.4 uit in vier varianten. In paragraaf 2.5 komt de prijsvorming van groencertificaten aan de orde. In paragraaf 2.6 inventariseren we de criteria waaraan een systeem van groencertificaten moet voldoen om een marktconforme en efficiënte bijdrage te leveren aan het gebruik en de productie van duurzame energie.
2.1 De context Met de liberalisering van de elektriciteits- en gasmarkt beoogt de overheid het aanbodgestuurde planningssysteem te vervangen door een vraaggestuurd systeem van ondernemingsgewijze productie. Om concurrentie tussen de aanbieders van energie mogelijk te maken, is in de Elektriciteitswet 1998 het netbeheer losgekoppeld van de productie en levering van energie en is in de concept Gaswet een administratieve scheiding voorgesteld. Het netbeheer heeft het karakter van een natuurlijk monopolie. Op dit terrein zal dan ook geen concurrentie ontstaan. De ontkoppeling van het netbeheer maakt echter wel concurrentie mogelijk tussen producenten en tussen leveranciers. Een goede werking van de elektriciteits- en gasmarkt vergt aan de ene kant toegang van leveranciers tot het net en aan de andere kant de vrijheid van afnemers om hun eigen energieleverancier te kiezen. Met de inwerkingtreding van de Elektriciteitswet 1998 en de concept Gaswet 1999 is voor grootverbruikers de vrijheid gecreëerd om zelf leveranciers van energie te kiezen. In 2002 krijgt een middengroep deze vrijheid. De kleinverbruikers blijven nog tot uiterlijk 2006 aan hun regionale distributiebedrijf gebonden. Uiterlijk in 2007 krijgen ook zij de mogelijkheid om zelf hun leveranciers te kiezen. Figuur 2.1 geeft een grove schets van de energiemarkt. Op de geliberaliseerde elektriciteits- en gasmarkt kunnen producenten energie direct aan afnemers leveren, of indirect, via de tussenhandel, in de figuur aangeduid als leveranciers. De leveranciers kunnen hun energie betrekken van Nederlandse of van buitenlandse producenten. Bovendien kunnen ze zelf energie opwekken die ze aan hun afnemers verkopen.
Figuur 2.1. De elektriciteits- en gasmarkt
producenten
buitenland
leveranciers
afnemers
De afnemers zijn (cq zijn uiterlijk vanaf 2002 of 2007) vrij in de keuze van hun leverancier. Ze kunnen hun energie ook direct van een productiebedrijf betrekken of in het buitenland. Bovendien kunnen ze zelf energie opwekken voor eigen gebruik. Wanneer ze meer energie opwekken dan ze zelf nodig hebben, kunnen ze deze energie leveren aan het energiebedrijf. De netwerken waarover de energie wordt geleverd, worden geëxploiteerd door de netbeheerders. Deze zijn niet in de figuur getekend.
2.2 Duurzame energie: doelstellingen en beleidsinstrumenten In de Derde Energienota uit 1995 heeft de overheid zich ten doel gesteld dat in 2020 van het Nederlandse energieverbruik 10% afkomstig is van duurzame energiebronnen. Dat is een ambitieuze doelstelling. Het aandeel van duurzame energie in het Nederlandse energieverbruik groeit, maar het groeit niet snel. In 1990 werd voor 18 PJ aan duurzame energie opgewekt, dat is 0,7% van het totale verbruik. In 1998 was de productie van duurzame energie gegroeid tot 34 PJ, goed voor 1,1% van het verbruik1. Extrapolatie van dit groeitempo levert in 2020 een aandeel van duurzame energie op van circa 5%. Dit betekent dat een aanzienlijke inspanning nodig is om de doelstelling van 10% te halen. Op het moment bestaan er verschillende stimuleringsregelingen voor duurzame energie. De belangrijkste hiervan is de vrijstelling voor afnemers van duurzame energie van de regulerende energiebelasting (REB) en de mogelijkheid tot terugsluis van een deel van de opbrengst van de REB naar producenten van duurzame energie2. Daarnaast zijn er verschillende regelingen ter stimulering van technologisch onderzoek, demonstratie- en marktintroductieprogramma’s en van investeringen in projecten voor het opwekken van duurzame energie3. De energiedistributiebedrijven hebben ook zelf initiatieven genomen om de opwekking van duurzame energie te stimuleren. In het kader van het Milieu Actieplan (MAP) zijn daartoe
1
Ministerie van Economische Zaken, Duurzame energie in Uitvoering. Voortgangsrapportage 1999, 23 juli 1999.
2
Wet Belastingen op Milieugrondslag. Artikel 36o.
3
Ministerie van Economische Zaken, Stimuleringsregelingen voor energiebesparing en duurzame energie, augustus 1998.
verschillende initiatieven ontplooid. Zo hebben de distributiebedrijven een systeem van groenlabels opgezet. Dit is een systeem van groencertificaten avant-la-lettre. Het systeem omvat afspraken over de hoeveelheid duurzame energie die de bedrijven in 2000 zullen opwekken of afnemen en het maakt de onderlinge handel in groenlabels mogelijk. Bedrijven die meer duurzame energie opwekken of afnemen dan nodig om aan hun doelstellingen te voldoen, kunnen dit overschot verkopen aan bedrijven die hun doelstelling niet halen. Het groenlabelsyteem loopt vooralsnog tot en met het jaar 2000. De energiebedrijven hebben zich ten doel gesteld in dat jaar 1.700 GWh aan duurzame elektriciteit te produceren.
2.3 Een systeem van groencertificaten In een geliberaliseerde energiemarkt schaadt de overheid de concurrentiepositie van Nederlandse energieproducenten wanneer zij voorschriften oplegt over de hoeveelheid duurzaam op te wekken energie. De productiekosten van duurzame energie zijn immers hoger dan de productiekosten van fossiele energie, en een verplichting om gebruik te maken van duurzame bronnen zou Nederlandse producenten op hogere kosten jagen dan hun buitenlandse concurrenten. Een verbetering van de duurzaamheid van de Nederlandse energiehuishouding kan ook worden bereikt wanneer de afnemers van energie bij hun leveranciers duurzame in plaats van fossiele energie inkopen. De afnemers kunnen dit uit eigen beweging doen, maar ze kunnen door de overheid ook verplicht worden gesteld om voor een deel van hun verbruik gebruik te maken van duurzame energie. In een dergelijk systeem ondervinden de Nederlandse producenten van energie geen concurrentienadeel. Wel kan er een nadeel optreden voor ondernemingen voor wie de inkoop van energie een belangrijk deel van de totale productiekosten vormen. Een praktisch probleem daarbij is dat duurzame energie bij de afnemer niet te onderscheiden is van fossiele energie. Een oplossing is een systeem van groencertificaten, waarin de meerwaarde van duurzame energie afzonderlijk verhandelbaar wordt gemaakt. Die loskoppeling is niet absoluut. In de Elektriciteitswet is vastgelegd dat het moet gaan om energie die is getransporteerd of zal worden getransporteerd naar een Nederlandse leverancier of afnemer. Duurzame elektriciteit die is geproduceerd in landen die geen verbinding hebben met het Nederlandse elektriciteitsnet, komt dus niet in aanmerking. De wet laat wel ruimte voor handel in groencertificaten voor duurzame energie die achter de meter is geproduceerd. Hoewel die energie niet aan het net wordt geleverd, komt ze immers wel bij een Nederlandse afnemer terecht, te weten, de producent zelf. Een systeem van groencertificaten bestaat in essentie uit drie elementen: -
de uitgifte van groencertificaten;
-
de handel in groencertificaten;
-
de inname van groencertificaten.
De uitgifte van groencertificaten Groencertificaten worden uitgegeven aan producenten van duurzame energie. De producenten leveren hun energie tegen een prijs die ze ook voor fossiele energie zouden krijgen. Daarnaast krijgen ze als bewijs dat de energie op duurzame wijze is opgewekt groencertificaten uitgereikt door de instantie die het systeem van groencertificaten organiseert. De handel in groencertificaten Een systeem van groencertificaten doet een markt ontstaan waarop de afnemers optreden als vragers en de producenten als aanbieders. Producenten kunnen immers de meerkosten van de door hen geproduceerde duurzame energie terugverdienen door groencertificaten op de markt aan te bieden, terwijl afnemers via deze markt kunnen voorzien in hun behoefte aan duurzame energie, of dat nu een spontane behoefte is of een door de overheid voorgeschreven behoefte. De inname van groencertificaten In een systeem van groencertificaten hebben de afnemers van energie een doelstelling om voor een bepaald gedeelte van hun energieverbruik duurzame energie af te nemen. Die doelstelling kunnen ze zichzelf opleggen, maar die doelstelling kan hen ook door de overheid worden opgelegd. Om aan die doelstelling te voldoen kunnen ze groencertificaten inkopen. In een systeem waarin de overheid doelstellingen oplegt ten aanzien van het aandeel duurzame energie in het energieverbruik, moet de overheid bij de afnemers van energie groencertificaten innemen. Een systeem van groencertificaten kan worden ingevuld met homogene of met gedifferentieerde certificaten. In geval van homogene certificaten is het systeem een generieke maatregel die alle vormen van duurzame energie op vergelijkbare wijze ondersteunt en die het aan de markt overlaat om de goedkoopste vormen van duurzame energie als eerste aan te spreken. Door differentiatie van de certificaten kunnen specifieke vormen van duurzame energie in het bijzonder gestimuleerd worden. Deze differentiatie, met bijvoorbeeld afzonderlijke zoncertificaten, kan plaatsvinden in reactie op gebleken behoeften van de consument of kan door de overheid worden opgelegd. De bijdrage die het systeem levert aan de statische efficiency van de markt voor duurzame energie is groter naarmate het geografische gebied waarop de markt betrekking heeft, groter is. In regio’s waar het vaak en hard waait zal relatief veel windenergie worden geproduceerd, in regio’s waar de zon vaak schijnt zal zonne-energie al snel aantrekkelijker zijn. Doordat groencertificaten de duurzaamheidscomponent loskoppelen van de fysieke levering van energie, maken ze het mogelijk de verschillende bronnen van energie daar aan te spreken waar de opbrengsten het hoogst zijn. Behalve de statische efficiency ondersteunt een systeem van groencertificaten ook de dynamische efficiency: het loont voor producenten de moeite om steeds door te zoeken naar manieren om goedkoper duurzame energie te produceren.
2.4 Vier varianten Een systeem van groencertificaten kan op verschillende manieren vorm krijgen. In dit rapport onderscheiden we vier hoofdvarianten. De verschillen hebben betrekking op de aard van de vraag (verplicht of vrijwillig) en op de aard van het aanbod dat voor groencertificaten in aanmerking komt (alle opgewekte duurzame energie of alleen aan het net geleverde duurzame energie). Een vrijwillig systeem van groencertificaten legt de verantwoordelijkheid bij de marktpartijen neer: de ‘verschoner’ betaalt. Dit is zinvol wanneer bij de afnemers van energie een spontane behoefte bestaat aan duurzame in plaats van fossiele energie. Het systeem van groencertificaten dient dan om producenten in staat te stellen om aan te tonen dat ze duurzame energie leveren. Een verplicht systeem van groencertificaten leidt ertoe dat alle afnemers betalen. Dit is zinvol wanneer de spontane behoefte aan duurzame energie bij de afnemers onvoldoende is om de overheidsdoelstelling ten aanzien van de inzet van duurzame energiebronnen te halen. Het systeem dwingt dan de afnemers om een bepaald percentage duurzame energie af te nemen. Ten aanzien van de aard van het aanbod kan onderscheid worden gemaakt tussen een systeem waarin alle opgewekte duurzame energie in aanmerking komt voor certificaten en een systeem waarin alleen aan het net geleverde duurzame energie in aanmerking komt voor certificaten. De verschillen tussen deze systemen hebben vooral betrekking op energie die ‘achter de meter’ wordt opgewekt. Het gaat dan bijvoorbeeld om zonne-energie van PV-systemen of zonneboilers. In een ‘geleverd’ systeem komen deze vormen van duurzame energie niet in aanmerking voor groencertificaten. In een ‘opgewekt’ systeem komen ze daarvoor wel in aanmerking. In figuur 2.2 zijn de varianten geschetst. Figuur 2.2 Vier varianten voor een systeem van groencertificaten
vrijwillige vraag
1
2
opgewekte energie
geleverde energie
3
4 verplichte vraag
Er is een belangrijk verschil in karakter tussen een verplicht systeem van groencertificaten en een vrijwillig systeem. Het doel van een vrijwillig systeem van groencertificaten is dat afnemers er zeker van kunnen zijn dat er tegenover hun certificaten een hoeveelheid duurzame energie aan het net is geleverd die niet ook aan anderen kan zijn verkocht. Deze zekerheid is met name van belang voor energie die via het net geleverd wordt. Van de duurzame energie die de verbruikers zelf opwekken, weten ze dat die duurzaam is. Daarvoor hebben ze geen certificaten nodig. Het doel van een verplicht systeem van groencertificaten is dat afnemers kunnen aantonen dat ze hebben voldaan aan de taakstelling die hen is opgelegd ten aanzien van het aandeel duurzaam in de verbruikte energie. Dit hoeft niet per se betrekking te hebben op energie die via het net is geleverd, maar kan ook betrekking hebben op zelf geproduceerde duurzame energie. Op het eerste gezicht lijken vooral variant 2 (vrijwillig geleverd ) en variant 3 (verplicht opgewekt) relevant. Er kunnen echter ook redenen zijn om te kiezen voor variant 1 (vrijwillig opgewekt) en variant 4 (verplicht geleverd). Een keuze voor een verplicht geleverd systeem in plaats van een verplicht opgewekt systeem kan worden ingegeven door kostenoverwegingen. Het is denkbaar dat met het registreren van opgewekte, niet aan het net geleverde energie hoge kosten gemoeid zijn. Wanneer de voordelen van een systeem dat alle duurzame energie omvat niet opweegt tegen de kosten daarvan, kan het zinvol zijn om voor variant 4 te kiezen. Een keuze voor variant 1 (vrijwillig opgewekt) in plaats van variant 2 kan relevant zijn in een vrijwillig systeem waarbij categorieën afnemers in convenanten de verplichting aangaan om een bepaalde hoeveelheid duurzame energie op te wekken of af te nemen. Groencertificaten creëren de mogelijkheid van handel in duurzame energie en kunnen de partijen in het convenant dus in staat stellen de duurzame energie op de markt in te kopen. In zo’n systeem kan het zinvol zijn de convenantspartijen die achter de meter meer duurzame energie opwekken dan nodig om hun afspraak na te komen, de gelegenheid te geven dit overschot op de markt aan te bieden.
2.5 De prijsvorming van groencertificaten De prijsvorming van groencertificaten is afhankelijk van de productiekosten van duurzame energie en van de aard en de omvang van de vraag naar duurzame energie. Groencertificaten vormen een markt voor de meerwaarde van duurzaamheid. Afnemers van duurzame energie betalen de gewone prijs voor hun energie en kopen daar bovenop groencertificaten die voor hen in feite als bewijs gelden dat tegenover de energie die ze hebben afgenomen ook inderdaad een equivalent aan duurzame energie aan het net is geleverd. Aan de aanbodkant geldt hetzelfde: producenten van duurzame energie krijgen voor de energie een vergoeding die vergelijkbaar is met die voor conventionele energie. Daar bovenop krijgen ze groencertificaten waarmee ze de meerwaarde van de duurzaamheid te gelde kunnen maken. Dit betekent dat de prijs voor groencertificaten mede afhankelijk is van de prijs voor conventionele energie. De kostprijsontwikkeling van conventionele energie en die van duurzame ener-
gie worden niet beïnvloed door dezelfde factoren. Als de kostprijs van conventionele energie belangrijke schommelingen vertoont, komen deze schommelingen in spiegelbeeld terug in de prijs van groencertificaten. Als de prijs van conventionele energie daalt, gaat de prijs van groencertificaten omhoog en als de prijs van conventionele energie stijgt, daalt de prijs van groencertificaten. Figuur 2.3 geeft dit weer. Figuur 2.3. Relatie prijs groencertificaten en kostprijsontwikkeling (fictief)
Kostprijsontwikkeling duurzaam
prijs
Prijs groencertificaten
Kostprijsontwikkeling conventioneel
tijd
Door prijsschommelingen verandert de verhouding tussen de vergoeding voor energie en de vergoeding voor duurzaamheid. De prijs van conventionele energie is dus van groot belang voor de concurrentiepositie van duurzame energie, omdat conventionele energie het belangrijkste substituut is voor duurzame energie. Of het systeem van groencertificaten verplicht of vrijwillig is, is van belang voor de vraag naar groencertificaten. In een vrijwillig systeem is sprake van een elastische vraag: de hoeveelheid duurzame energie die de afnemers inkopen, hangt mede af van de prijs van groencertificaten. In een verplicht systeem is de vraag in principe prijsinelastisch: de afnemers van energie worden door de overheid verplicht een bepaalde hoeveelheid groencertificaten in te kopen, ongeacht de prijs die op de markt voor groencertificaten moet worden betaald. Wel kan de overheid voorkomen dat exorbitante prijzen moeten worden betaald door een boetesysteem te hanteren. Afnemers die niet beschikken over voldoende groencertificaten worden beboet, en de hoogte van de boete vormt een prijsplafond in de markt voor groencertificaten. Bij een analyse van de prijsvorming van groencertificaten maken we onderscheid tussen de lange termijn en de korte termijn.
2.5.1 Prijsvorming van groencertificaten op de lange termijn Op de lange termijn zal de omvang van het aanbod van duurzame energie, en dus van groencertificaten zich richten naar de omvang van de vraag naar duurzame energie. De prijs van representeert de meerwaarde van duurzaamheid. Als gevolg van de marktwerking zal de prijs van groencertificaten tenderen naar het verschil in marginale productiekosten tussen duurzame energie en conventionele energie. Figuur 2.4 geeft weer hoe de vraag- en aanbodcurve tot stand komen en welke prijs vragers betalen en aanbieders ontvangen. Figuur 2.4. Opbouw aanbod- en vraagcurve
vraagcurve
aanbodcurve
prijs
A
PA
Q1 Q2
Q3
QA
hoeveelheid
De aanbodcurve geeft het aanbod weer van de producenten. Deze zijn gerangschikt van laag naar hoog naar de prijs die zij vragen voor hun groencertificaten. Producent 1 (met aanbod Q1) vraagt de laagste prijs, vervolgens komt producent 2 (met aanbod Q2-Q1), etc. De vragers zijn gerangschikt van hoog naar laag naar de prijs die zij maximaal willen betalen voor de groencertificaten. Het evenwicht is dat punt waar de vraagcurve de aanbodcurve snijdt: punt A. Alle aanbieders ontvangen de evenwichtsprijs PA en alle vragers betalen deze evenwichtsprijs. De producenten die ook tegen een lagere prijs wel hadden willen verkopen profiteren van een producentensurplus, de consumenten die ook tegen een hogere prijs wel hadden willen kopen, profiteren van een consumentensurplus.
In figuur 2.5 zijn de vraag- en aanbodcurves van groencertificaten geschetst in een vrijwillig systeem van groencertificaten met daarin het effect weergegeven van andere beleidsinstrumenten om duurzame energie te stimuleren. Figuur 2.5. Lange-termijnprijs van groencertificaten4
prijs
aanbod certificaten investerings- en productiesubsidies vrijstelling REB
PB PA
B
A
vrijwillige vraag certificaten QA
QB hoeveelheid
Zonder andere beleidsinstrumenten zou een evenwicht tot stand komen bij punt A, met een prijs van groencertificaten van PA en een verkochte hoeveelheid QA. Bij de inzet van andere beleidsinstrumenten om duurzame energie te stimuleren komt het marktevenwicht tot stand bij punt B, met een prijs PB en een verkochte hoeveelheid QB. Het gaat dan met name om de regulerende energiebelasting (REB), waarvan duurzame energie is vrijgesteld, en om de subsidieregelingen waarmee de overheid bijdraagt in de productiekosten van duurzame energie. De vrijstelling van de REB betekent dat de overheid een deel van het bedrag ‘vergoedt’. De afnemers zijn dus bereid meer te betalen voor de certificaten dan wanneer duurzame energie niet vrijgesteld zou zijn van REB. De subsidieregelingen voor producenten verlagen de (marginale) productiekosten van duurzame energie. De nationale stimuleringsregelingen vormen een punt van aandacht bij de internationalisering van systemen van groencertificaten. Een belangrijk voordeel van systemen van groencertificaten is immers dat duurzame energie daar wordt geproduceerd waar dat het voordeligste is, en niet daar waar de subsidies het hoogste zijn. Bij de internationalisering van het systeem zal dus ook moeten worden gezocht naar harmonisering van de subsidiestromen. De hoogte van de lange-termijnevenwichtsprijs is afhankelijk van de gekozen systematiek (verplicht of vrijwillig) en in een vrijwillig systeem van de mate waarin de afnemers bereid zijn voor duurzame energie te betalen. 4
De vraag- en aanbodcurves in dit rapport zijn niet ontleend aan de werkelijkheid. Het Ministerie van Economische Zaken doet onderzoek naar de vraag en het aanbod van duurzame energie.
In figuur 2.6 en 2.7 is het verschil in prijsvorming geschetst tussen een vrijwillig en een verplicht systeem. In figuur 2.6 is de situatie geschetst waarbij de overheid de lat hoger legt dan de afnemers zelf vrijwillig zouden hebben gedaan. In 2.7 is de situatie geschetst waarin de overheid de lat minder hoog legt dan (een aantal) afnemers vrijwillig zou hebben gedaan. In figuur 2.6 is geschetst dat in een vrijwillig systeem evenwicht B tot stand zal komen waarbij de prijs van groencertificaten mede afhankelijk is van de bereidheid van de consument om voor duurzame energie een meerprijs te betalen: hoe lager de prijs van certificaten, des te meer zullen er worden verkocht. In een verplicht systeem doet die bereidheid niet ter zake: de overheid schrijft voor hoeveel duurzame energie moet worden afgenomen, en de vraag naar groencertificaten is in dat geval niet afhankelijk van de prijs van die certificaten5. Als bij prijs PB de verplichte vraag groter is dan de vrijwillige vraag, zal de prijs stijgen. Het nieuwe evenwicht wordt dan punt C. Figuur 2.6. Prijsvorming met verplichte vraag groter dan vrijwillige vraag
vraagcurve verplicht systeem
marginale productiekosten duurzame energie
prijs
vraagcurve vrijwillig systeem C
PC B
PB
QB
QC
hoeveelheid
In figuur 2.7 ligt de verplichte vraagcurve links van het evenwicht dat in een vrijwillig systeem tot stand zou komen (punt B). De feitelijke vraagcurve verloopt dan conform de grijze lijn: van punt A via punt D naar punt E. Een deel van de afnemers koopt extra certificaten, bovenop de verplichting die is opgelegd. Het evenwicht in deze situatie is gegeven door punt B, de prijs van certificaten bedraagt PB en de hoeveelheid afgezette certificaten QB.
5
Afgezien van de mogelijkheid dat afnemers zelf behoefte hebben aan meer certificaten dan is voorgeschreven.
Figuur 2.7. Prijsvorming met verplichte vraag kleiner dan vrijwillige vraag
A
vraagcurve verplicht systeem
marginale productiekosten duurzame energie
prijs
vraagcurve vrijwillig systeem D B
PB
E
C
PC
QC
QB
hoeveelheid
2.5.2 Prijsvorming van groencertificaten op de korte termijn De prijsvorming van groencertificaten wijkt in een vrijwillig systeem op de korte termijn niet veel af van die op de lange termijn. In een verplicht systeem zijn er wel grote verschillen tussen de lange termijn en de korte termijn. De productiecapaciteit van duurzame energie is op korte termijn namelijk weinig flexibel. De eigenaar van een windturbine kan zijn productie niet of nauwelijks opvoeren als de prijs die hij voor de energie kan krijgen hoog is. In de figuur is dat weergegeven doordat de aanbodcurve steil verloopt: de geproduceerde hoeveelheid is nauwelijks afhankelijk van de prijs. In een verplicht systeem van groencertificaten kunnen zich op de korte termijn dan ook fricties voordoen. Dit is het geval wanneer de productie van duurzame energie afwijkt van de vraag naar duurzame energie op grond van de verplichtingen die de overheid oplegt. Als er meer wordt geproduceerd dan er wordt gevraagd kan de prijs van groencertificaten sterk dalen. Als er minder wordt geproduceerd kunnen sterke prijsstijgingen optreden. Deze laatste kunnen worden gemitigeerd door een boetesysteem. Het effect van een boetesysteem is geschetst in figuur 2.8. Zonder boetesysteem zou de prijs van groencertificaten onbeperkt kunnen stijgen. Met boetesysteem stijgt de prijs niet boven de boete uit, en blijft de hoeveelheid geproduceerde en afgenomen duurzame energie met QB achter bij de doelstelling QC.
Figuur 2.8. Prijsplafond in een boetesysteem
marginale productiekosten duurzame energie
vraagcurve verplicht systeem
prijs
boete (= maximale prijs)
hoeveelheid
QB
QC
2.6 Toetsingskader In de voorgaande paragrafen is in hoofdlijnen beschreven hoe een systeem van groencertificaten werkt. Bij het vormgeven van een verplicht en een vrijwillig systeem van groencertificaten moet een aantal keuzen worden gemaakt. Het gaat daarbij om de scope van het systeem, de markt en de institutionele inbedding. Uiteindelijk gaat het erom dat een systeem van groencertificaten effectief en efficiënt is: 1.
het systeem moet leiden tot realisatie van de overheidsdoelstelling voor de inzet van duurzame energie;
2.
het systeem moet de beoogde inzet van duurzame energie bereiken tegen zo laag mogelijke kosten.
De eisen van effectiviteit en efficiëntie kunnen nader worden ingevuld door aan het systeem van groencertificaten een aantal eisen te stellen: 1.
binnen het systeem moeten zoveel mogelijk vormen van duurzame energie in aanmerking komen om in de vraag naar duurzame energie te voorzien;
2.
het systeem moet de werking van de vrije markt voor elektriciteit en gas zo min mogelijk belemmeren;
3.
het systeem moet de concurrentiepositie van de Nederlandse producenten, leveranciers en afnemers van energie zo min mogelijk nadelig beïnvloeden;
4.
het systeem moet in principe uitbreidbaar zijn naar andere landen op een wijze dat handel in duurzame energie tot stand komt op basis van comparatieve voordelen in de productie van duurzame en fossiele energie;
5.
de markt voor groencertificaten moet een stabiele markt zijn, die niet wordt ontwricht door korte-termijnontwikkelingen. De prijs van certificaten moet met andere woorden een goede afspiegeling vormen van de schaarsteverhoudingen op de wat langere termijn;
6.
het systeem moet zo worden ingericht dat de transactiekosten en de kosten van verificatie worden geminimaliseerd.
3. Scope van het groencertificatensysteem In dit hoofdstuk bepalen we de scope van het groencertificatensysteem. Het gaat daarbij om het afbakenen van: -
de productmarkt: in paragraaf 3.1 gaan we in op de vraag welke definitie van duurzame energie wordt gehanteerd bij het uitgeven van certificaten;
-
de geografische markt: in paragraaf 3.2 gaan we in op de vraag welke eisen moeten worden gesteld aan de plaats waar duurzame energie is geproduceerd;
-
de afnemers: in paragraaf 3.3 gaan we in op de vraag wie (in een verplicht systeem) groencertificaten moeten overleggen om te bewijzen dat een deel van de energie die ze hebben verbruikt op duurzame wijze is opgewekt.
3.1 Productmarkt In deze paragraaf gaan we in op de definitie van duurzame energie die in het systeem van groencertificaten kan worden gehanteerd. We sluiten daarbij aan op een van de actiepunten van de voortgangsrapportage Duurzame energie in uitvoering, die luidt: ‘Uitwerking van duurzame energie-certificaten-systeem in 1999/2000 opdat dit systeem, indien het in werking wordt gesteld, voor alle duurzame energie toepassingen een gelijkwaardige stimulering betekent.’ 3.1.1 Definitie duurzame energie Op basis van dit actiepunt komen alle vormen van duurzame energie in principe in aanmerking voor groencertificaten. Het gaat dan bijvoorbeeld om: -
duurzame elektriciteit die aan het net wordt geleverd;
-
duurzame elektriciteit ‘achter de meter’, dat wil zeggen, niet aan het net geleverd;
-
duurzaam geproduceerd gas;
-
duurzaam geproduceerde warmte6.
Er bestaan verschillende definities van duurzame energie, die voor verschillende doeleinden zijn geformuleerd7. Zo heeft de definitie in het kader van de regulerende energiebelasting (REB) alleen betrekking op energie die aan het net wordt geleverd. In definities die in het kader van het energiebeleid worden gehanteerd valt ook niet aan het net geleverde duurzame energie binnen de definitie, omdat het overheidsbeleid ten aanzien van duurzame energie betrekking heeft op alle in Nederland geproduceerde of verbruikte energie. 6
Het aantal energievormen wat in aanmerking zou kunnen komen voor groencertificaten kan worden uitgebreid. Bij de start van het systeem is beperking tot de genoemde opties wens elijk.
7
Bij het schrijven van dit rapport hebben we nog geen gebruik kunnen maken van het ‘Protocol monitoring duurzame energie’, dat wordt opgesteld door Novem, in samenwerking met EnergieNed, het CBS en SEP. In dit protocol wordt uitgebreid ingegaan op de definitie van (de verschillende vormen van) duurzame energie.
De keuze van de duurzame energievormen voor het groencertificatensysteem is in een geleverd systeem anders dan in een opgewekt systeem. In een geleverd systeem hoeft de definitie alleen betrekking te hebben op de energie die over het net wordt geleverd. Een opgewekt systeem van groencertificaten kan niet volstaan met een definitie van duurzame energie die zich beperkt tot hetgeen over het net wordt verhandeld. De definitie in dit systeem moet ook duurzame energie omvatten die achter de meter wordt geproduceerd. In beide systemen zijn voor enkele typen duurzame energie definitieproblemen te verwachten. In een opgewekt systemen zal dat vaker het geval zijn dan in een geleverd systeem. Er is allereerst niet altijd een scherp onderscheid te maken tussen fossiele energie, duurzame energie en energiebesparing en het is ten tweede niet altijd eenvoudig de hoeveelheid duurzaam geproduceerde energie vast te stellen. Enkele voorbeelden zijn: -
industriële warmtepomp. In de voortgangsrapportage Duurzame energie in uitvoering wordt de industriële warmtepomp niet meer toegerekend aan duurzame energie maar aan energiebesparing. Warmtepompen komen vaak voor in combinatie met energieopslag in de bodem. Dit is dus een mengvorm van duurzame energie en energiebesparing die slechts arbitrair toe te rekenen is;
-
bijstook van afval. Bijstook van afval in kolencentrales zal niet altijd in dezelfde verhoudingen gebeuren en kan met gemengde fracties gebeuren waar wellicht ook kunststof in zit. Hier gaat het dus om een mengvorm van niet-duurzame en duurzame energie;
-
grootschalige hydro. Grootschalige waterkracht kan concurreren met fossiele energie. In de Elektriciteitswet worden waterkrachtcentrales die meer dan 15 MW produceren uitgesloten van de definitie van duurzame energie;
-
energieproductie achter de meter. Bij energieproductie achter de meter is het lastiger vast te stellen hoeveel duurzame energie wordt geproduceerd. Het gaat dan bijvoorbeeld om zon-PV en zon-thermisch;
-
passieve zonne-energie. Bij passief gebruik van zonne-energie is niet vast te stellen hoeveel zonne-energie wordt gebruikt.
Deze definitiekwesties vergen arbitraire beslissingen. In bepaalde gevallen kan worden gewerkt met proxies. Dit betekent dat groencertificaten worden uitgereikt voor een veronderstelde, maar niet gemeten hoeveelheid duurzaam geproduceerde energie. In andere gevallen kan het zinvol zijn bepaalde vormen van duurzame energie buiten de definitie in het kader van het groencertificatensysteem te houden. Voor het systeem van groencertificaten is van belang dat vooraf duidelijk is welke vormen van duurzame energie in aanmerking komen. Voor de economische aspecten van het systeem van groencertificaten is niet zozeer belangrijk welke beslissingen worden genomen, maar wel dat een ondubbelzinnige definitie wordt gehanteerd. Voor de effecten van het systeem is uiteraard wél van belang welke definitie wordt gehanteerd.
3.1.2 Bestaande productie-eenheden en rendabele productie Een systeem van groencertificaten kan betrekking hebben op alle geproduceerde duurzame energie of alleen op energie die is opgewekt met behulp van nieuwe installaties. Er zijn argumenten om groencertificaten alleen toe te kennen aan energie die is opgewekt met nieuwe installaties. Het systeem dient immers om investeringen in productiecapaciteit voor duurzame energie te stimuleren, en installaties die al bestaan behoeven geen verdere stimulans. Wanneer eigenaren van bestaande installaties groencertificaten ontvangen, maken ze een windfall-profit die niet van invloed is op hun gedrag. Hier staat tegenover dat een systeem van groencertificaten juist bedoeld is om op marktconforme wijze de vraag naar duurzame energie te bevorderen. Marktconform is dat producenten die geanticipeerd hebben op vraag naar duurzame energie of die uit milieu-overwegingen zelf de meerkosten van productie-installaties voor duurzame energie hebben gedragen, ook kunnen profiteren wanneer feitelijk vraag naar duurzame energie ontstaat. Het uitsluiten van bestaande installaties brengt bovendien hoge verificatiekosten met zich mee. Steeds zal moeten worden beoordeeld of onderhoud of reparaties van zodanige omvang zijn dat nog steeds sprake is van een oude installatie of inmiddels van een nieuwe installatie. Een vergelijkbaar probleem speelt bij een beslissing om het systeem te laten gelden voor alle vormen van duurzame energie of alleen voor onrendabele vormen van duurzame energie. Het uitsluiten van rendabele vormen van duurzame energie lijkt aantrekkelijk omdat er dan geen windfall profits optreden voor ondernemers die rendabele energie opwekken. Anderzijds zou zo’n selectief systeem voor producenten die rendabel zouden kunnen produceren een stimulans zijn om op zijn minst een beetje onrendabel te werk te gaan. Daar is uiteindelijk niemand bij gebaat. In beide opzichten lijkt de eenvoudigste keuze de beste keuze. Dat is de keuze dat alle producenten in aanmerking komen voor groencertificaten, dus zowel eigenaren van bestaande als eigenaren van nieuwe installaties en zowel rendabele als onrendabele producenten. Een uitzondering zou wel kunnen worden gemaakt voor specifieke vormen van duurzame energie die geen ondersteuning behoeven, zoals grootschalige waterkracht.
3.2 Geografische markt 3.2.1 Een Nederlands systeem Bij het ontwikkelen van een systeem van groencertificaten kan worden gedacht aan een Nederlands systeem en aan een internationaal (Europees) systeem. Tussen de twee systemen bestaat geen principieel inhoudelijk verschil. Alleen de geografische schaal van de systemen verschilt. Een Europees systeem is vanuit het oogpunt van marktwerking te verkiezen boven een Nederlands systeem, omdat de effectiviteit en de efficiency van een systeem van groencertificaten groter is naarmate het gebied en daarmee de markt waarop het systeem betrekking heeft, groter is. Een groter systeem maakt een verdergaande specialisatie mogelijk in de productie van fossiele en duurzame energie. Wij beperken ons in het kader van het onderzoek tot een Nederlands 8 systeem van groencertificaten. We geven wel de voorwaarden aan waaronder een dergelijk systeem naar andere landen uitgebreid kan worden. Momenteel vinden in landen, zoals Denemarken, België en Engeland, namelijk vergelijkbare ontwikkelingen plaats als in Nederland. Daarnaast zijn in het kader van het Renewable Energy Certificate System (RECS)9 Nederlandse en buitenlandse partijen al enige tijd bezig met de afstemming tussen de nationale systemen. 3.2.2 Internationale handel in duurzame energie De beschrijving van de prijsvorming op de markt voor groencertificaten in paragraaf 2.5 is gebaseerd op een systeem van groencertificaten voor een afgebakend gebied. Het is mogelijk om internationale handel in groencertificaten toe te staan. In een vrijwillig systeem van groencertificaten kan die internationale handel ontstaan doordat afnemers in het ene land ook genoegen nemen met duurzame energie die in een ander land is geproduceerd. In een verplicht systeem is internationale handel mogelijk wanneer de overheid toestaat dat de afnemers van energie buitenlandse certificaten inleveren om aan te tonen dat ze aan hun verplichtingen hebben voldaan. In een internationaal systeem zal op termijn een wereldmarktprijs voor groencertificaten tot stand komen10. De hoeveelheid gevraagde groencertificaten (in een vrijwillig systeem) en de hoeveelheid geproduceerde duurzame energie hangen af van die wereldmarktprijs. Het verschil tussen vraag en aanbod van groencertificaten in Nederland resulteert in import, respectievelijk export van groencertificaten. In figuur 3.1 is een situatie getekend met een wereldmarktprijs PW waarbij de productie van duurzame energie QA de vraag naar groencertificaten QV overtreft. In dit geval treedt Nederland op als netto exporteur van groencertificaten.
8
We gaan niet in op de vraag of vanuit de Europese regelgeving een Nederlands systeem wordt toegestaan.
9
RECS, Basic commitment for participants in RECS (first draft).
10
In ECN, Tradable green certificates, maart 1999 wordt een analyse gemaakt van de effecten van de verschillende methoden van ‘burden sharing’.
Figuur 3.1. Internationale handel in groencertificaten
aanbod
prijs
vraag export PW
QV
QA
hoeveelheid
3.2.3 Voorwaarden voor uitbreiding In een vrijwillig systeem kunnen de afnemers van energie zelf beslissen of ze groencertificaten uit andere landen accepteren. Ook in een vrijwillig systeem is het van belang dat de ‘inhoud’ van een certificaat niet verwaterd. De verschillende landen zullen daarom een zekere overeenstemming moeten hebben over de definitie van duurzame energie. Anders gaat dit ten koste van de transparantie en betrouwbaarheid van het systeem. In een verplicht systeem betekent een koppeling van systemen dat bepaalde buitenlandse groencertificaten in Nederland moeten worden erkend. Internationale handel in groencertificaten kan pas tot stand komen als ook in andere landen een vergelijkbaar systeem wordt ingericht en de certificaten wederzijds door de innemende instanties als gelijkwaardig (of in een vaste waardeverhouding) worden geaccepteerd. Het is niet per se nodig dat de systemen exact hetzelfde zijn. Beperkte verschillen vormen geen bezwaar. Daarvoor kan eventueel worden gecorrigeerd in de wisselkoers van de certificaten. Die wisselkoers moet centraal worden vastgesteld, en is in feite de verhouding waarin buitenlandse certificaten bij inname als alternatief voor Nederlandse certificaten worden geaccepteerd (en andersom: Nederlandse certificaten bij inname in het buitenland als alternatief voor de buitenlandse certificaten worden geaccepteerd). Een belangrijke vraag is of Nederland certificaten moet accepteren uit landen die niet via het elektriciteitsnet aan Nederland zijn gekoppeld. Stel dat IJsland zijn gehele energiebehoefte weet te dekken met duurzame energie, en dat het land de eigen afnemers een duurzaamheidsdoelstelling van 10% oplegt. Dan zouden ze 90% van hun groencertificaten kunnen exporteren, zonder dat er ook maar 1 kWh de grens overgaat. Volgens artikel 54 van de Elektriciteitswet zouden in een Nederlands systeem van groencertificaten IJslandse certificaten niet kunnen worden geaccepteerd, omdat er geen mogelijkheid bestaat de betreffende fysieke energie naar Nederland te transporteren.
In een verplicht systeem is een zekere uniformiteit in de definitie van duurzame energie van belang. Stel dat Nederland in het eigen systeem grootschalige waterkracht van de definitie van duurzame energie uitsluit. En stel dat Noorwegen (dat veel stroom opwekt met grootschalige waterkrachtcentrales) wel certificaten uitgeeft voor grootschalige waterkracht. Dan is koppeling van het Nederlandse en het Noorse systeem niet aan de orde. Langs een achterdeur zou Nederland dan immers toch grootschalige waterkracht in de eigen definitie toestaan. Het koppelen van een verplicht systeem aan een vrijwillig systeem hoeft op zich niet tot problemen te leiden. Wat wel kan gebeuren is dat het land met het vrijwillige systeem (en een geringe spontane behoefte aan duurzame energie) op grote schaal certificaten zal exporteren naar het land met het verplichte systeem. Als Nederlandse afnemers een verplichting kennen en certificaten van Noorse waterkrachtproducenten inkopen betekent dit Nederlandse afnemers bereid zijn meer te betalen voor die Noorse waterkracht dan binnenlandse Noorse afnemers. Hierdoor zouden de Noren meer duurzame energie gaan exporteren naar Nederland en zelf meer fossiele energie gaan gebruiken. Het systeem draagt dan niet bij aan een toename van de productie van duurzame energie, maar aan een intensivering van de handel. Verdere aandachtspunten bij internationalisering Hierboven hebben we al een aantal aandachtspunten genoemd die aan de orde komen bij de koppeling van systemen van groencertificaten. Een goede werking van de markt voor groencertificaten en daarmee van de markt voor duurzame energie is alleen mogelijk als landen elkaars certificaten onvoorwaardelijk als gelijkwaardig (of in een vaste waardeverhouding) accepteren. Dit betekent dat kleine definitieverschillen als onvermijdelijk moeten worden geaccepteerd, en dat grote definitieverschillen koppeling van systemen onmogelijk maken. Daarnaast gelden als aandachtspunten: -
garanderen betrouwbaarheid. Koppeling van systemen vergt dat de betrouwbaarheid van de systemen is gegarandeerd. Het RECS geeft handreikingen om te komen tot een internationaal erkend en betrouwbaar systeem;
-
verschillen in flankerend beleid. De internationale handel in groencertificaten moet in principe gebaseerd zijn op comparatieve voordelen in de productie van conventionele en duurzame energie. Duurzame energie is echter in veel landen onderwerp van stimulerend overheidsbeleid. Voorkomen moet worden dat van dit beleid verstoringen uitgaan op de internationale handel. Hetzelfde geldt voor verschillen in de terugleververgoeding die kleinschalige producenten van duurzame energie ontvangen;
-
houdbaarheid van certificaten. Voor reciprociteit tussen de landen is het van belang dat de certificaten vergelijkbaar zijn. Dit geldt dus ook voor de houdbaarheid van certificaten, een onderwerp dat we in hoofdstuk 5 in meer detail behandelen.
3.3 Afnemers In paragraaf 2.4 zijn we impliciet van uitgegaan dat in een verplicht systeem deze verplichting bij de afnemers 11 van energie ligt. In deze paragraaf gaan nader op dit idee en geven we aan wat de voor- en nadelen zijn. In een verplicht systeem van groencertificaten moet worden vastgesteld wie de plicht opgelegd krijgen om groencertificaten te overleggen als bewijs van het verbruik van duurzame energie. In een vrijwillig systeem is dat niet nodig. In een vrijwillig systeem is het aan de afnemers zelf om te beslissen of ze duurzame energie afnemen. De verplichting om groencertificaten te overleggen kan in principe op elk niveau van de bedrijfskolom worden opgelegd. De overheid kan de producenten verplichten aan te tonen dat een deel van de afgezette energie duurzaam is opgewekt. De overheid kan de leveranciers verplichten aan te tonen dat een deel van de afgezette energie duurzaam is opgewekt of de overheid kan de afnemers (groot- en kleinverbruikers) verplichten aan te tonen dat een deel van de verbruikte energie duurzaam is opgewekt. Uit het oogpunt van marktwerking verdient het de voorkeur de verplichting om groencertificaten in te leveren zo laag mogelijk in de bedrijfskolom te leggen. Producenten en leveranciers van energie zouden door verplichtingen in een nadelige concurrentiepositie gebracht worden ten opzichte van hun buitenlandse concurrenten. De concurrentiepositie van afnemers is alleen in het geding wanneer het gaat om in Nederland gevestigde bedrijven die op de internationale markt actief zijn en voor wie energie een belangrijke kostenpost is. In de Elektriciteitswet en concept Gaswet is ervoor gekozen dat de verplichte vraag naar groencertificaten bij de energieafnemers ligt. Dit betekent allereerst dat voor alle kleinverbruikers een administratie moet worden bijgehouden van hun energieverbruik en de verplichtingen ten aanzien van groencertificaten. Daarnaast dwingt zo’n systeem kleinverbruikers certificaten in te kopen op een markt waar grote prijsschommelingen mogelijk zijn. De kans is groot dat het tweede probleem zichzelf oplost doordat de energieleveranciers hun afnemers aanbieden tegen betaling de verplichting tot het leveren van groencertificaten over te nemen. Het eerste probleem zou daarbij kunnen worden opgelost door de verplichting tot het overleggen van groencertificaten gedeeltelijk bij de leveranciers te leggen. Grootverbruikers krijgen dan zelf de verplichting om certificaten in te leveren. Leveranciers aan kleinverbruikers 12 worden verplicht naar rato van dat kleinverbruik certificaten in te leveren. Deze verplichting moet dan wel kunnen worden opgelegd aan alle partijen die energie leveren aan Nederlandse kleinverbruikers, en dat kunnen in de toekomst dus ook buitenlandse energieleveranciers zijn. De kosten die de leveranciers maken voor het verkrijgen van deze certificaten zullen zij middels
11
De definitie van een afnemer is hier breder dan in de elektriciteitswet (artikel 1) wordt genoemd, omdat in paragraaf 3.3 ook afnemers ‘achter het net’ bedoeld worden.
12
Bij het definiëren van en kleinverbruiker kan als bovengrens een aansluiting van 3*80 Ampère worden gebruikt. Deze definitie wordt ook gehanteerd in het kader van de elektriciteitswet. De leveranciers moeten hun boekhouding inrichten, zodat dit onderscheid zichtbaar wordt. Ook na de introductie van keuzevrijheid bij deze groep (uiterlijk vanaf 2007) kan deze grens bruikbaar blijven voor de groencertificaten.
een opslag doorberekenen aan de kleinverbruikers. Hierbij moet worden voorkomen dat kleinverbruikers met eigen duurzame opwekking dubbel betalen: eerst voor hun eigen energie en vervolgens via een opslag op inkoop bij de leverancier.
4. De markt voor groencertificaten Een systeem van groencertificaten moet (potentiële) producenten van duurzame energie, en daarmee ook investeerders en financiers, voldoende zekerheid bieden om de noodzakelijke lange-termijnbeslissingen te rechtvaardigen. Hiervoor is het van belang dat de prijs van groencertificaten een goede afspiegeling vormt van het verschil in (marginale) productiekosten van duurzame en fossiele energie op de lange termijn. Een markt voor groencertificaten moet daarom aan de volgende voorwaarden voldoen: -
transparantie;
-
voldoende handelsvolume;
-
lage transactiekosten.
In dit hoofdstuk gaan we nader in op deze markt voor groencertificaten. De opbouw van het hoofdstuk is als volgt. In 4.1 komt de vormgeving van de groencertificaten aan bod. In 4.2 staat een spotmarkt voor groencertificaten centraal en in 4.3 staat de markt van groenderivaten centraal. Tenslotte gaan we in 4.4 in op de transactiekosten en de mogelijke rol van de overheid om deze kosten te verlagen.
4.1 Vormgeving van groencertificaten 4.1.1 Definitie Homogeen groencertificaat Een groencertificaat is een bewijs van duurzame energieproductie en komt overeen met een hoeveelheid geproduceerde duurzame energie13. Het is denkbaar om verschillende groencertificaten uit te geven. De certificaten zouden kunnen worden gedifferentieerd naar het soort energie (elektriciteit, gas, warmte) of naar de wijze van opwekking (zon, wind, biomassa en dergelijke (zie ook paragraaf 2.3). Een goede werking van de markt voor groencertificaten is het meest gediend met één soort groencertificaten. Dat certificaat zou de energie-inhoud van de geleverde duurzame energie moeten weerspiegelen14.
13
Daarnaast kan een certificaat ook gedefinieerd worden in termen van uitgespaarde fossiele energie of vermeden CO2. Het nadeel van deze twee benaderingen is dat het niet direct meetbaar is, terwijl de energie-inhoud wel direct te meten is.
14
In enkele gevallen kan dit tot onduidelijkheid leiden, bijvoorbeeld als duurzaam gas wordt gebruikt voor elektriciteitsopwekking. Aangezien de certificaten voor afnemers het bewijs vormen dat de energie die ze afnemen duurzame energie is, moeten de certificaten zoveel mogelijk de energie-inhoud vertegenwoordigen die aan de eindafnemers wordt geleverd.
Homogene certificaten zijn om de volgende redenen van belang: 1.
homogene certificaten bevorderen de transparantie van de markt. Wanneer er slechts één soort certificaten op de markt is, is de prijsvorming doorzichtiger;
2.
homogene certificaten bevorderen het handelsvolume. Wanneer er slechts één soort certificaten in omloop is, zal er één grote markt voor groencertificaten ontstaan. Bij heterogene certificaten ontstaan er deelmarkten die ieder aanzienlijk minder volume zullen kennen, en waarop de transactiekosten dus aanzienlijk hoger zullen zijn;
3.
homogene certificaten stimuleren producenten te zoeken naar de meest efficiënte vormen van duurzame energie. Bij differentiatie van groencertificaten naar type energie of naar wijze van opwekking valt de onderlinge concurrentie tussen de verschillende vormen van duurzame energie weg.
Een nadeel van homogene groencertificaten is dat het systeem geen mogelijkheden biedt om specifieke vormen van duurzame energie extra te stimuleren. Hiervoor staan de overheid echter andere beleidsinstrumenten ter beschikking. In een vrijwillig systeem kan blijken dat er bij afnemers behoefte bestaat aan specifieke vormen van duurzame energie. Het is zelfs denkbaar dat afnemers de specifieke windmolen willen kunnen aanwijzen waarvan ze hun energie betrekken. In dat geval is het uit marketingoogpunt zinvol om afnemers die informatie te bieden. In dat geval zal spontaan productdifferentiatie ontstaan. Het systeem moet dus wel ruimte bieden om informatie over de herkomst van energie aan certificaten te koppelen. Een homogeen certificaat brengt de verschillende vormen van duurzame energie onder één noemer. Aangezien de verschillende bronnen (elektriciteit, gas en warmte) niet in dezelfde grootheden zijn uitgedrukt, zijn omrekenfactoren nodig, zodat een certificaat een eenduidige hoeveelheid energieproductie weerspiegelt. Die hoeveelheid energie zou zowel kunnen worden uitgedrukt in kWh of in Joules 15. Minimumgrootte niet noodzakelijk Het is niet nodig om een groencertificaat een minimumgrootte te geven. Groencertificaten zullen voornamelijk in digitale vorm worden geregistreerd en verhandeld. Er is dan ook geen enkele reden om kleinere transacties onmogelijk te maken. Aangezien de transactiekosten niet evenredig zijn met het transactievolume is het aantrekkelijker om grotere volumes te verhandelen. Geen klimaatcorrectie Het productievolume van duurzame energie is klimaatgevoelig. Klimaatcorrectie houdt bijvoorbeeld in dat producenten van windenergie meer certificaten per kWh krijgen als het weinig waait en minder certificaten per kWh als het veel waait. Klimaatcorrectie vermindert voor producenten de onzekerheid en kan heftige prijsschommelingen als gevolg van kortetermijnfluctuaties in de productiecapaciteit voorkomen.
15
De Elektriciteitswet (artikel 53) gaat uit van een certificaat uitgedrukt in kWh.
Klimaatcorrectie bij de uitgifte van groencertificaten is echter niet wenselijk en niet nodig. Het is niet wenselijk omdat klimaatcorrecties het systeem een stuk bewerkelijker en daarmee aanzienlijk duurder maken. En het is niet nodig omdat lange houdbaarheid van groencertificaten een betere methode is om korte-termijnprijsfluctuaties te voorkomen. 4.1.2 Houdbaarheid van certificaten Bij de houdbaarheid van certificaten gaat het om de vraag of certificaten die in een bepaald jaar16 zijn uitgegeven in de jaren daarna hun waarde behouden. Groencertificaten maken handel in duurzame energie mogelijk omdat ze de meerwaarde van duurzaamheid loskoppelen van de feitelijke energielevering. Onbeperkte houdbaarheid betekent in feite dat productie en levering niet alleen geografisch, maar ook in de tijd worden losgekoppeld. Voor de werking van de markt voor groencertificaten heeft een onbeperkte houdbaarheid van certificaten de volgende voordelen: -
onbeperkte houdbaarheid van groencertificaten voorkomt waardevernietiging. Een producent die in enig jaar meer duurzame energie produceert dan er vraag is17, blijft in geval van een verplicht systeem aan het einde van een periode met certificaten zitten. In een systeem met beperkte houdbaarheid verliezen deze certificaten hun waarde. In een systeem van onbeperkte houdbaarheid kunnen de certificaten op een later tijdstip worden verkocht;
-
onbeperkte houdbaarheid van groencertificaten stimuleert investeringen in productiecapaciteit. In een systeem met beperkt houdbare certificaten kan het zinvol zijn om investeringen in extra capaciteit uit te stellen wanneer de totale capaciteit op enig moment groter is dan de behoefte aan duurzame energie op dat moment. In een systeem met onbeperkt houdbare certificaten is het niet nodig om de investeringen uit te stellen, omdat er met het oog op de toekomst altijd markt voor certificaten zal zijn;
-
onbeperkte houdbaarheid van groencertificaten leidt tot een stabieler prijsverloop. Bij beperkte houdbaarheid ontstaat een grote druk op de bezitters van certificaten, om zich van deze certificaten te ontdoen. Dit kan een grote prijsdruk opleveren. Bij onbeperkte houdbaarheid zal dit niet gebeuren. Als de prijs achterblijft bij de verwachtingen zullen arbitrageurs (‘speculanten’) certificaten inkopen, die ze weer op de markt brengen als de prijs stijgt. Arbitrage heeft zo een stabiliserende invloed op de prijsontwikkeling.
Er is in een systeem met onbeperkt houdbare certificaten zelfs geen bezwaar tegen om in enig jaar te beginnen met het uitreiken van certificaten en pas één of twee jaar later te beginnen met innen. Er ligt dan een aantal certificaten te wachten tot ze waarde krijgen. Het is zelfs wenselijk om een zekere voorraad groencertificaten in de markt te hebben, voordat met inname begonnen wordt, omdat dan minder kans op aanbodtekorten zal zijn. Figuur 4.1 geeft weer wat de effecten van voorraadvorming zijn.
16
Op de innamefrequentie komen we in hoofdstuk 5 terug.
17
Bijvoorbeeld als gevolg van klimaatschommelingen.
Figuur 4.1. Onbeperkte houdbaarheid van certificaten
aanbod en doelstelling (fictief)
inname gespaarde certificaten aanbod duurzame energie
3%
2%
sparen
1%
doelstelling: jaarlijkse inname van certificaten
0% 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
jaar
In jaar 1 begint de uitreiking van certificaten. Laten we zeggen dat de doelstelling jaarlijks aangescherpt wordt: in jaar 2 moeten de afnemers 1% van hun verbruik hebben uit duurzame energie, in jaar 2 moet dat 2% zijn en uiteindelijk in jaar 10 moet dat 10% zijn. In jaar 1 worden nog geen certificaten ingenomen en neemt de voorraad certificaten toe met de hoeveelheid productie. In de jaren 2-6 neemt de voorraad certificaten nog steeds toe, omdat het productievolume groter is dan de inname van certificaten. Vanaf jaar 7 is de inname groter dan het productievolume, zodat de voorraad certificaten jaarlijks afneemt. Deze daling kan doorgaan totdat de voorraad uitgeput is. Vanaf dat moment móeten de afnemers gaan inkopen conform de overheidsdoelstelling, omdat ze anders niet aan hun verplichting kunnen voldoen. Ze doen er dus verstandig aan om te anticiperen, en daarvoor hebben ze dan voldoende tijd.
Het belangrijkste nadeel van onbeperkte houdbaarheid is dat het kan leiden tot te grote voorraadvorming. Dit heeft de volgende consequenties: -
ontstaan van ‘temporal hot spots’. Door certificaten te sparen wordt op dat moment meer duurzame energie geproduceerd dan volgens de doelstelling. Deze certificaten kunnen dan in latere jaren ‘gebruikt’ worden. In die jaren zal de duurzame energieproductie dan lager zijn dat de doelstelling, zodat de CO2-uitstoot op dat moment niet daalt. Bij CO2 is dit probleem echter kleiner dan bij bijvoorbeeld geluid of NOX, waar het milieu-impact qua tijd en locatie directer is;
-
onzekerheid over aanbod. Afnemers die 100% van hun energieverbruik duurzaam inkopen krijgen een steeds verder groeiende voorraad certificaten. Het is onzeker of deze afnemers hun overschot aan certificaten op de markt gaan aanbieden. Er ontstaat daarom onzekerheid omtrent de prijs van certificaten;
-
waardering certificaten bij overgang van vrijwillig naar verplicht. Als er een overgang komt van een vrijwillig naar een verplicht systeem is de vraag hoe wordt omgegaan met
reeds uitgegeven certificaten. In geval van tijdelijke houdbaarheid doet dit probleem zich niet voor.
Het beperken van de houdbaarheid is wenselijk om te grote voorraadvorming te voorkomen. Als we dit afzetten tegen de voordelen die met een langere houdbaarheid samenhangen ve rdient het de voorkeur om de certificaten een houdbaarheid van meerdere perioden te geven.
4.1.3 Boetestelsel In een vrijwillig systeem worden contracten afgesloten tussen marktpartijen. In deze contracten zullen de partijen voorwaarden moeten opnemen voor gevallen dat het contract niet wordt nagekomen. In een verplicht systeem hebben alle afnemers in feite een contract met de overheid. Een belangrijk onderdeel van dit contract is hoe de overheid omgaat met afnemers die hun verplichtingen niet nakomen. In een verplicht systeem van groencertificaten kan de overheid dan boetes opleggen. De boetes zijn enerzijds een stimulans voor de afnemers om aan hun verplichtingen te voldoen, en leggen anderzijds een plafond in het prijsniveau. Een boetestelsel is daarmee een goed instrument om al te sterke prijsstijgingen te voorkomen als het totale aantal certificaten onvoldoende is om de afnemers in staat te stellen hun verplichtingen na te komen. In figuur 4.2 is weergegeven hoe een boete een plafond legt in de prijsvorming. Figuur 4.2. Effect van een boete op de prijsvorming
marginale productiekosten duurzame energie
vraagcurve verplicht systeem
prijs
boete (= maximale prijs)
hoeveelheid
QB
QC
Als de afnemer niet aan zijn verplichting voldoet (dus als het ware in rood komt te staan), zijn er twee mogelijkheden om het boetestelsel vorm te geven: -
de afnemer betaalt een rente over zijn tekort en moet het tekort in het komende jaar compenseren. De rente kan daarbij geldbedrag of een extra hoeveelheid certificaten zijn;
-
de afnemer betaalt een boete (die hoger is dan de marktprijs), waarna zijn tekort wordt kwijtgescholden.
Het voordeel van de rente is dat de uiteindelijke doelstelling van de hoeveelheid te produceren duurzame energie, hoewel met een vertraging, wordt gerealiseerd. Afnemers hebben daarnaast een extra vrijheidsgraad, als ze, tegen betaling van een rente, kunnen lenen. Deze vrijheidsgraad biedt voordelen als tijdelijke aanbodtekorten worden verwacht. Voor marktpartijen kan lenen daarnaast aantrekkelijk zijn als zij willen speculeren op een prijsdaling. Rood staan is een keuze van afnemers. Het voordeel van een boete is dat het een strafmaatregel is. Een boete heeft daardoor een grotere disciplinerende werking. Daarnaast legt een boete een plafond in de prijs van groencertificaten, zodat directe sturing van de markt mogelijk is in geval van misbruik van marktmacht door aanbieders van certificaten. De hoogte van de boete kan daarbij variëren van nul tot de kostprijs van de energie van de duurste technologie. Als de boete nul is, is het systeem in z’n werking vergelijkbaar met een vrijwillig systeem. Als de boete wordt gebaseerd op de duurste technologie is rood staan onaantrekkelijk. Een tussenvorm is om de boete te baseren op de kostprijs van een financieeleconomisch haalbare energievorm. De boete vormt daarmee een reëel alternatief voor afnemers.
Met boetes kan het marktgedrag gestuurd worden. Bij de vormgeving van het boetestelsel is daarom van belang welk gedrag wenselijk wordt geacht.
4.2 Spotmarkt In de spotmarkt voor certificaten vindt de contractering tegelijkertijd met de levering van groencertificaten plaats. Het gaat hier dus altijd om certificaten die al uitgegeven zijn. Voor afnemers is deze handel belangrijk, omdat zij door transacties op deze markt aan hun doelstelling voor het lopende jaar kunnen voldoen. Zowel in een vrijwillig als een verplicht systeem ontstaat een spotmarkt. De spotmarkt kent zowel bilaterale handel als handel op een beurs. De bilaterale markt is het natuurlijke vertrekpunt van de markt. Een groenbeurs zal ontstaan als deze een meerwaarde heeft ten opzichte van de bilaterale markt. Dit kan als het handel aanbiedt in de juiste standaardcontractvormen en minimale transactiekosten kent. Pas dan zal een beurs handel naar zich toe kunnen trekken.
Beurssystemen Er zijn grofweg twee beurssystemen en combinaties van deze twee systemen reëel. In alle gevallen is schermenhandel goedkoper dan een systeem met market makers. Gezien het relatief lage volume van de markt zullen de transactiekosten per contract dan hoger worden. De systemen zijn: -
continuous trading. Gedurende de openstellingstijden van de beurs kunnen op ieder moment certificaten gevraagd of aangeboden worden. Dit kan door een zogenaamd prikbord waarop marktpartijen certificaten vragen of aanbieden. De belangrijkste variabelen hierbij zijn de openstellingstijd van de beurs en de betrokkenheid van de beurs bij de handel. De afwikkeling van de transacties kan bijvoorbeeld door het clearingbedrijf van de beurs gedaan worden;
-
double sided auction. Aan de geregistreerde marktpartijen wordt gevraagd hoeveel zij willen kopen en verkopen en tegen welke prijs. Al deze opgaven worden geaggregeerd en de evenwichtsprijs wordt bepaald. Dit systeem is door het NEI beschreven18 en is vergelijkbaar met de elektriciteitshandel op de APX19. De belangrijkste variabelen hier zijn het aantal veilingen dat wordt gehouden en de contractvormen die geveild worden. Een veiling genereert veel prijsinformatie door de bundeling van vraag en aanbod (groter leereffect dan bij continue handel20). Aangezien afnemers in een veiling het risico lopen dat hun vraag niet wordt gehonoreerd, moeten er meerdere handelsmomenten per innameperiode zijn. Gezien het kleine handelsvolume is veilinghandel te prefereren boven continue handel. De transacties worden dan geconcentreerd op specifieke momenten;
-
combinaties. Combinaties van de beide systemen zijn ook denkbaar, namelijk dat een beurs bij het begin van de openstelling een veiling organiseert, waarna gedurende een beperkte periode schermenhandel met clearing mogelijk is.
4.3 Groenderivaten Producenten die investeren in duurzaam productievermogen willen hun risico’s zoveel mogelijk afdekken. Deze zekerheid wordt gevraagd van investeerders en met name
financiers.
Contracten met een looptijd van 8-10 jaar worden door financiers als een vereiste beschouwd. In een verplicht systeem worden financiële risico’s beperkt doordat er een vrij nauwkeurige inschatting van de minimale vraag gemaakt kan worden. Het prijsrisico blijft hierdoor wel bestaan, omdat overcapaciteit kan leiden tot prijsdaling. De afnemers in een verplicht systeem willen daarom ook mogelijkheden hebben om termijncontracten af te sluiten, om daarmee voor een lange termijn zekerheid te verkrijgen en het prijsrisico af te dekken.
18
NEI, Monitoring en verhandeling van duurzaam opgewekte elektriciteit, 1997.
19
Zie: APX, Introduction to the Amsterdam Power Exchange.
20
De EPA SO2-markt in de USA is een voorbeeld van de leereffecten die zijn uitgegaan van een veiling. Zie: Ellerman e.a. Emissions trading under the U.S. Acid Rain Program: Evaluation of compliance cost and allowance market performance, 1997.
In een vrijwillige markt is voor producenten het afsluiten van langlopende contracten met afnemers van certificaten een belangrijk instrument. Er is dus een gerede kans dat er naast de spotmarkt voor groencertificaten markten zullen ontstaan voor afgeleide producten, hier aangeduid als groenderivaten. Typen groenderivaten In de termijnmarkt worden contracten afgesloten waarbij de levering van de certificaten niet gekoppeld is aan het moment van afsluiten van het contract. Bij termijncontracten kan het gaan om reeds uitgegeven certificaten, maar zullen het veelal groencertificaten zijn die nog uitgegeven moeten worden. We onderscheiden twee typen termijncontracten: -
futures en forwards. Dit zijn een contracten waarin een aanbieder tegen een nu af te spreken prijs op een toekomstig moment certificaten verkoopt aan een vrager. Hiermee dekt de vrager en aanbieder zich in tegen prijsonzekerheden. Forwards zijn tailor-made futures, die in de bilaterale markt verhandeld zullen worden. Bij het afsluiten van deze contracten zijn goede afspraken nodig voor het geval de koper zijn verplichtingen niet kan nakomen;
-
opties. Producenten zullen bij investeringen in nieuwe productiecapaciteit behoefte hebben aan put-opties 21 die hen de zekerheid verschaffen dat ze de groencertificaten die ze verwerven tegen een gegarandeerde prijs kunnen verkopen. Een put-optie geeft hen het recht om tegen een vastgelegde prijs op een zeker moment certificaten te verkopen. De producent zal de optie alleen uitoefenen als de prijs van groencertificaten onder de uitoefenprijs van de optie ligt. Daardoor is hij verzekerd van een opbrengst van zijn duurzame energie van minimaal de uitoefenprijs van zijn opties, verminderd met de optiepremie. Het risico van prijsdalingen van groencertificaten wordt overgenomen door de marktpartij die de optie heeft geschreven.
Langlopende contracten met producenten Een mogelijk probleem voor het functioneren van de markt voor groencertificaten is dat veel duurzame energie (inclusief certificaten) onderhands, voor langere tijd, aan leveranciers wordt verkocht. De leveranciers sluiten bijvoorbeeld langlopende contracten met eigenaars van windmolens voor de afname van energie en bijbehorende groencertificaten. Dit gedrag beperkt de liquiditeit van de markt voor groencertificaten en kan zo tot sterke prijsfluctuaties op de korte termijn leiden.
21
Zie ook: NEI, Haalbaarheid van een beurs in groenlabels, juli 1998.
4.4 Transactiekosten De kosten die samenhangen met de markt noemen we de transactiekosten. Deze bestaan uit drie onderdelen: -
informatiekosten. Dit zijn de kosten voor het zoeken van een geschikte koper en verkoper, alsmede voor het bepalen van de eigen marktpositie;
-
settlement. In een bilaterale markt gaat het om de onderhandelingen. Bij een beurs gaat het om het proces om vraag en aanbod te matchen;
-
clearing. Het opstellen van contracten en de financiële afwikkeling van de handel.
Omdat het hier gaat om kosten, die samenhangen met vrijwillige acties van marktpartijen, zullen deze kosten door de marktpartijen gedragen worden. Bij een beurs kan dit door betaling van een jaarlijks bedrag en een provisie per transactie. Om de handel in certificaten zo groot mogelijk te laten zijn, zullen de transactiekosten laag moeten zijn. De transactiekosten per contract liggen hoger naarmate de markt minder liquide en minder transparant is. Indien de transactiekosten te hoog zijn, kan dat betekenen dat de handel niet voldoende op gang komt. Dit zal vooral in een vrijwillig geleverd systeem het geval kunnen zijn. In een vrijwillig geleverd systeem participeren naar verwachting minder aanbieders en afnemers op de markt, doordat het karakter van een groencertificaat anders is dan in een verplicht systeem. Het handelsvolume zal dan beperkter zijn. Een catch 22-situatie kan ontstaan22: doordat de transactiekosten hoog zijn, ontstaat er minder handel en doordat er minder handel is, is het (commercieel) minder aantrekkelijk om een systeem op te tuigen met lage transactiekosten. In een vrijwillig systeem zijn geen marktredenen om de handel nader te reguleren. De partijen vinden elkaar op basis van vrijwilligheid. Extra instrumenten, zoals een bulletin board, een beurs of een prijsindex 23 zullen ontstaan als de markt daar behoefte aan heeft. De impasse die kan ontstaan als gevolg van de hierboven beschreven catch 22-situatie, kan voor de overheid reden zijn het opzetten van de markt te financieren. Zodra de impasse doorbroken is en de markt naar behoren functioneert en aanvaardbare transactiekosten kent, kan de overheid besluiten zich terug te trekken. Wel ligt het voor de hand dat de overheid de waarde die ze heeft gecreëerd door de markt in het leven te roepen probeert te gelde te maken door deze infrastructuur te verkopen, in plaats van haar om niet over te dragen.
22
Een voorbeeld hiervan is beschreven in: KPMG Bureau voor Economische Argumentatie, Solar Energy: from perennial promise to competitive alternative, july 1999.
23
In de EPA SO2-markt in de USA hebben drie private makelaars een prijsindex ontwikkeld. Deze hebben een rol gehad in het vergroten van de prijstransparantie, aangezien de prijsindices steeds meer geconvergeerd zijn.
In een verplicht systeem kan eenzelfde insteek gevolgd worden. Mocht blijken dat de markt voor groencertificaten imperfect is, dan kan de overheid kiezen voor een stimulerende rol, zoals: -
organiseren van een regelmatige veiling. Mochten er belangrijke drempels bestaan voor het opzetten van een beurs, dan kan de overheid een stimulerende rol spelen in het organiseren van een veiling;
-
prijsmelding voor bilaterale contracten. In het systeem, zoals dat in hoofdstuk 6 beschreven wordt, gaan we uit van een registratie van de groencertificaten door de Duurzame Energiebank. Om de bilaterale markt transparanter te maken is naast een registratie van de transactie ook een meldingsplicht van de prijs wenselijk. De bank kan op basis van deze gegevens een prijsindex publiceren.
5. De institutionele inbedding In dit hoofdstuk gaan we in op de institutionele inbedding van het groencertificatensysteem. Het doel is het creëren van een controleerbaar, betrouwbaar en betaalbaar systeem. In hoofdstuk 2 hebben we aangegeven dat een systeem van groencertificaten bestaat uit drie hoofdactiviteiten, namelijk de uitgifte van, de handel in en de inname van certificaten. De vraag die we in dit hoofdstuk willen beantwoorden is tweeledig: -
wie voert de noodzakelijke activiteiten uit? Hiertoe introduceren wij de Duurzame Energiebank. We gaan daarbij in op de verdeling van de verantwoordelijkheden tussen de Duurzame Energiebank en de marktpartijen (paragraaf 5.1);
-
wat is er voor nodig om deze activiteiten uit te voeren in termen van activiteiten en informatieverzameling? En hoe kan daarbij zo goed mogelijk worden aangesloten bij bestaande activiteiten? (paragraaf 5.2 t/m 5.4).
In het veld zijn reeds ideeën ontwikkeld over de institutionele inbedding van het systeem. De ‘basic commitments’ van RECS, mede ontwikkeld door EnergieNed, is hier een voorbeeld van. Figuur 5.1 geeft de hoofdfuncties weer van de institutionele inbedding. Figuur 5.1. Belangrijkste activiteiten institutionele inbedding
Duurzame energiebank
Accounts
certificaten informatie
De markt
Uitgifte
Producenten
Registratie transacties
Vraag/aanbod
Inname
Afnemers
5.1 De Duurzame Energiebank 5.1.1 Keuze voor onafhankelijke partij Om de betrouwbaarheid en de eenduidigheid van het systeem van groencertificaten te vergroten is een onafhankelijke, door de overheid aangewezen organisatie nodig, die verantwoordelijk is voor de uitgifte en inname van certificaten en de registratie van transacties. Wij noemen dit de Duurzame Energiebank (DEB). De verantwoordelijkheden van de DEB zijn:
-
het beheer van het accountsysteem waarop certificaat-tegoeden worden bijgehouden voor alle producenten en afnemers;
-
de uitgifte van certificaten aan producenten;
-
controle en meting van duurzame productie;
-
opstellen van eisen ten aanzien van toelating en deelname van marktpartijen;
-
toelating van producenten en certificering van meet- en registratiesystemen.
In een verplicht systeem gelden de volgende extra verantwoordelijkheden: -
vaststellen van het aantal te leveren groencertificaten door afnemers;
-
inname van certificaten bij afnemers;
-
controle op het saldo van certificaten en het heffen van boetes.
De DEB is een organisatie die geen belangen heeft in de energiemarkt. De taken van de DEB zouden ook bij de netbeheerders gelegd kunnen worden. De netbeheerders in de elektriciteitsmarkt moeten volledig onafhankelijk zijn. In de gasmarkt moeten de netbeheerders boekhoudkundig gescheiden worden van de commerciële activiteiten. Het systeem van groencertificaten is echter breder van opzet, omdat ook voor producten achter de meter deelname mogelijk is. Daarnaast moeten de verschillende informatiestromen gebundeld worden. De DEB is een organisatie die deze bundeling verzorgt. Het accountsysteem Het accountsysteem geeft voor alle rekeninghouders de mutaties en het tegoed aan certificaten weer. De gegevens uit het accountsysteem zijn vertrouwelijk. De rekeninghouder krijgt periodiek een rekeningoverzicht. Daarop staan de transacties van de rekeninghouder vermeldt. De DEB publiceert periodiek de totale hoeveelheid uitgegeven en ingenomen certificaten. De reden om het accountsysteem onder te brengen bij de DEB is dat deze dan de controle heeft op de uitstaande certificaten, zodat er géén vervalste certificaten in omloop gebracht kunnen worden. 5.1.2 Invulling verantwoordelijkheden Om invulling te geven aan deze verantwoordelijkheden kan de DEB een aantal activiteiten uitbesteden aan derden of meeliften op bestaande activiteiten. Daarnaast kan de DEB voor de benodigde informatie gebruik maken van bestaande informatiestromen. In het vervolg van het hoofdstuk gaan we na in hoeverre bij de invulling van de verantwoordelijkheden zoveel en zo goed mogelijk kan worden aangesloten bij het bestaande. Uitbesteding van activiteiten Voor het uitvoeren van een aantal taken kan de DEB gebruik maken van derden. Instellingen die de diensten voor de DEB willen verrichten zullen hun deskundigheid en onafhankelijkheid moeten aantonen. De Duurzame Energiebank houdt een lijst bij van geaccrediteerde instellingen. Activiteiten die zich goed lenen voor uitbesteding zijn certificering, controle en incasso
van boetes. De netbeheerders en de belastingdienst zijn partijen die een belangrijke rol kunnen spelen bij de uitvoering van activiteiten van de DEB. Gebruikmaken van bestaande informatiestromen Om de taken van DEB te kunnen uitvoeren, heeft deze drie informatiestromen nodig: -
uitgifte: productiegegevens van duurzame energie (wie produceert hoeveel). De netbeheerders verzamelen de productiegegevens. De registratie van de subsidieverlening van zonneboilers 24 levert informatie over het bezit van duurzame productie-eenheden;
-
registratie: handelstransacties tussen marktpartijen;
-
inname: energieverbruik van de afnemers. Deze is nodig voor het berekenen van de verplichting. De energiebedrijven registreren periodiek het verbruik van hun afnemers.
Gebruikmaken van bestaande infrastructuur Bij de bundeling van de informatiestromen kan gebruik gemaakt worden van reeds bestaande infrastructuur. In het kader van het groenlabelsysteem is bijvoorbeeld een infrastructuur opgezet met accounts. Ook de APX heeft een infrastructuur voor het opzetten van een schermenhandel. De investeringskosten voor het opzetten van de infrastructuur voor het systeem van groencertificaten kunnen hierdoor beperkt worden. De DEB zal met de partijen die verantwoordelijk zijn voor de nuttige informatiestromen en de bruikbare infrastructuur afspraken moeten maken over de toegang tot deze informatie of de overname van of aansluiting op de infrastructuur. Beoordeling van de betrouwbaarheid is daarbij belangrijk.
De overheid zal een onafhankelijk Duurzame Energiebank in het leven roepen en verantwoordelijk maken voor de uitgifte, registratie en inname van certificaten. Voor een aantal activiteiten kan de Duurzame Energiebank mogelijk gebruik maken van derden en ‘meeliften’ op bestaande informati estromen en infrastructuur.
5.2 Uitgifte certificaten Proces van uitgifte De uitgifte van certificaten is gebaseerd op geproduceerde duurzame energie. Daartoe is het noodzakelijk dat de DEB de hoeveelheid geproduceerde energie kent 25. Deze kan bepaald worden met een meter of via een proxy. De producent geeft, op basis van een goedgekeurd meetsysteem, de geproduceerde hoeveelheden energie periodiek door aan de DEB. Als de DEB de meting heeft ontvangen boekt het elektronisch een aantal certificaten bij op de account van de desbetreffende producent. Hiermee brengt de DEB dus certificaten in omloop. Op de elektronische certificaten staat de naam van de producent, het type duurzame energie 24
Subsidieregelingen a ctieve zon-thermische systemen 1998.
25
De hoeveelheid geproduceerde energie zal gecorrigeerd moeten worden voor netverliezen.
en de periode van productie vermeld. Om dit proces mogelijk te maken zijn de volgende activiteiten belangrijk: -
meten van duurzame productiegegevens. Dit kan ofwel door gebruikmaking van een geijkte meter of door het hanteren van een proxy;
-
doorgeven van duurzame productiegegevens;
-
toelaten en registreren van duurzame producenten (paragraaf 5.2.3).
Bij het meten en doorgeven van productiegegevens maken we onderscheid tussen netgekoppelde producenten (paragraaf 5.2.1) en producenten achter de meter (paragraaf 5.2.2). Dit verschil is in paragraaf 2.4 toegelicht. 5.2.1 Netgekoppelde producenten Netgekoppelde producenten zijn bemeterd. Het doorgeven van meetgegevens bestaat uit twee stappen: 1. van producent naar netbeheerder (of energiebedrijf) en 2. van netbeheerder naar DEB. In de eerste stap worden de meters periodiek uitgelezen, ofwel op afstand of ter plaatse door een meteropnemer in opdracht van de netbeheerder. Voor grote afnemers gebeurt dit uitlezen in ieder geval maandelijks en voor de kleine producenten jaarlijks. De netbeheerder is degene die verantwoordelijk is voor de meteropname. De regels rond het meten zullen in de komende tijd wellicht aangescherpt worden. EnergieNed heeft onlangs een meetcode26 voorgesteld in het kader van de Elektriciteitswet. Deze meeteisen zijn bedoeld voor de uitvoering van de programmaverantwoordelijkheid. Voor producenten met een gecontracteerd vermogen groter dan 1 MW worden meetperioden van 5 minuten gehanteerd. Deze data verzamelt de netbeheerder elektronisch. En voor aangesloten met een gecontracteerd vermogen groter dan 0,1 MW worden meetperioden van 30 minuten gehanteerd en worden de data jaarlijks uitgelezen door de netbeheerders. Voor de netgekoppelde elektriciteitsproducenten met een vermogen kleiner dan 0,1 MW zal de jaarlijkse meting dan kunnen blijven bestaan. Ditzelfde geldt voor de netgekoppelde duurzame gasproducenten en de netgekoppelde duurzame warmteproducenten. Voor de tweede stap zal de DEB afspraken moeten maken met de netbeheerders over de wijze van doorgifte. Voor deze tweede stap zal additionele infrastructuur gebouwd moeten worden. Betrouwbaarheid van gegevens De DEB gaat de productiegegevens gebruiken voor de uitgifte van certificaten. Betrouwbaarheid van de gegevens is daarom van belang. De productiegegevens die de netbeheerder verzamelt, zijn betrouwbaar vanwege het tegengestelde belang van producent en leverancier: de leverancier wil niet teveel betalen aan de producent en de producent wil krijgen waar hij recht op heeft. 26
Deze meetcode is onderdeel van het voorstel van de gezamelijke netbeheerders aan de directeur van de DTe voor de technische voorwaarden, zoals bedoeld in artikel 26 van de Elektriciteitswet 1998.
Uitgiftefrequentie Het bijboeken van certificaten op de rekening van de producenten (de uitgifte), kan voor de producenten waarvan de meetgegevens elektronisch worden verzameld meerdere keren per jaar plaatsvinden (tot iedere 5 minuten). Voor de producenten, waarvan de meter jaarlijks wordt uitgelezen, kan de uitgifte van certificaten jaarlijks plaatsvinden. Als de producenten, waarvan de meters jaarlijks worden uitgelezen, vaker groencertificaten willen ontvangen, staan hiervoor twee opties open: -
deelnemers aan het systeem kunnen het op afstand aflezen door de netbeheerder mogelijk maken. De uitgifte van certificaten kan dan frequenter plaatsvi nden;
-
het wordt mogelijk gemaakt dat deze producenten maandelijks meetgegevens telefonisch of elektronisch doorgeven, waarbij de jaarlijkse meteruitlezing blijft bestaan. Bij dit systeem bestaat echter wel de prikkel om in tijd van hoge marktprijzen een hogere productie door te geven. De DEB zal daarom steeksproefgewijs moeten controleren of de hoeveelheid opgewekte elektriciteit in lijn is met de capaciteit van de installatie.
5.2.2 Producenten achter de meter Een gedeelte van de producenten ‘achter de meter’ heeft een eigen meter. Deze meter is dan meer voor eigen gebruik en niet bedoeld als basis voor afrekeningen met derden. Dit betekent de DEB moet beoordelen of de meter betrouwbaar genoeg is om als basis te dienen voor de uitgifte van certificaten. Voor de kleine producenten, zoals de eigenaars van zonneboilers en zon-PV zijn de kosten van plaatsing van een meter relatief hoog (als percentage van de productieopbrengst). Voor deze niet-bemeterde eenheden kan met een proxy worden gewerkt. Voor zonneboilers wordt nu in het kader van subsidieverlening al met proxies gewerkt. De voorwaarde is wel dat de bronnen dan een min of meer voorspelbare opbrengst moeten hebben. De overheid zal de proxies vaststellen en de DEB zal deze periodiek evalueren. Uitgiftefrequentie De producent zal moeten aantonen dat het productiemiddel daadwerkelijk in gebruik genomen is. Dit doet zij door een bewijs van de installateur te overleggen. De uitgifte van certificaten kan variëren van jaarlijkse uitgifte tot één keer voor de totale verwachte opbrengst van de productie-eenheid: -
jaarlijkse uitkering. Het voordeel van jaarlijkse uitkering is dat een nauwkeuriger verband tussen uitgifte van certificaten en werkelijke productie bestaat;
-
in één keer. Bij deze methode zal de minimale levensduur bepaald moeten worden. Als het apparaat dan langer in gebruik is, zal de producent dit moeten aantonen, middels een bewijs.
5.2.3 Toelaten en registreren producenten De Duurzame Energiebank stelt eisen op voor de toelating van installaties als ‘duurzame productie-eenheid’. Het gaat om de volgende eisen:
-
meet- en doorgiftesysteem. De producent zal een betrouwbaar meet- en doorgiftesysteem moeten inrichten dat gebaseerd is op de normen die de DEB heeft opgesteld. Dit betekent dat ofwel de meter geijkt of de proxy goedgekeurd moet zijn. Daarnaast moet de wijze van doorgifte van gegevens zodanig zijn dat geen misbruik van gegevens mogelijk is;
-
duurzaamheid. De producent zal moeten aantonen dat zijn eenheid valt onder de definitie van duurzame energie, zoals die in het systeem van groencertificaten wordt gehanteerd.
Bij de aanvraag overlegt de producent een beschrijving van zijn installatie én een beschrijving van zijn meet- en doorgiftesysteem. Indien de aanvraag voldoet aan de eisen en controle van de meetinstallatie heeft plaatsgevonden, accepteert de Duurzame Energiebank de aanvraag en vindt inschrijving in het register plaats. De Duurzame Energiebank kan de inschrijving ongedaan maken als er niet (meer) aan de eisen voldaan wordt. Voor niet-bemeterde bronnen is een bewijs nodig van ingebruikname van de installatie. Installateurs kunnen een dergelijk bewijs afgeven. Aanmelding producenten In een vrijwillig systeem ligt het initiatief tot toelating bij de producent. Deze zal zelf de investeringen moeten plegen om aan de eisen van de DEB te voldoen. In een verplicht systeem kan de DEB bij het opstarten van het systeem voor groencertificaten de bestaande duurzame producenten benaderen en informeren over de mogelijkheden voor deelname aan het systeem. Hiertoe kan voor een aantal typen installaties gebruik worden gemaakt van registraties in het kader van subsidieverlening of de fiscale regelingen. Ook in een verplicht systeem kan het initiatief voor aanmelding bij de producenten liggen. Doordat certificaten waarde hebben, hebben producenten belang bij deelname aan het systeem. 5.2.4 Geleverd versus opgewekt Bij de uitgifte van certificaten ligt er een belangrijk verschil tussen een systeem voor geleverde duurzame energie (alleen netgekoppeld) en een systeem voor opgewekte duurzame energie (inclusief achter de meter). Als alleen netgekoppelde producenten participeren in het systeem is het aantal bronnen waarvoor meting, doorgifte en toelating nodig is kleiner dan in een systeem, waarin ook producenten achter de meter participeren. In de kosten van de meting en doorgifte scheelt dit aanzienlijk, omdat voor de netgekoppelde producenten reeds informatiestromen bestaan. Voor producenten achter het net is het optuigen van informatiestromen met bijbehorende infrastructuur een grotere investering en controle-inspanning. De meting van producenten achter de meter is door het gebruik van proxies te vereenvoudigen en daarmee goedkoper te maken. In een opgewekt systeem zijn de kosten van toelating en registratie ook hoger. Bij de start van het systeem zullen meer toelatingsverzoeken van producenten beoordeeld moeten worden. Daarnaast is een sterke groei te verwachten van kleine productie-eenheden, zodat de kosten van toelating hoger zullen blijven.
5.3 Registratie transacties De DEB beheert het accountsysteem. In het accountsysteem staan de transacties en het certificatensaldo van alle partijen. Certificaten kunnen van eigenaar veranderen als de DEB een overboeking doet van de account van partij A naar de account van partij B. De DEB doet dit als het een verzoek krijgt van de verkopende partij of van een partij die door de verkopende partij geautoriseerd is. Als partijen een optiecontract met elkaar afsluiten, zal de overboeking van de certificaten plaatsvinden als de certificaten daadwerkelijk veranderen van eigenaar, dat is op het moment van uitoefening van de optie. Periodiek zal de DEB aan de rekeninghouders een overzicht sturen met het saldo. De Duurzame Energiebank heeft geen bemoeienis met de financiële afwikkeling van de transactie. Voor de marktpartijen betekent bovenstaande procedure dat zij de transacties waarbij overdracht van certificaten plaatsvindt elektronisch doorgeven aan de DEB. Marktpartijen die nog geen rekening hebben, zullen deze eerst moeten openen bij de DEB, waarna zij een uniek rekeningnummer krijgen en de autorisatie om transacties aan te melden. Producenten en afnemers kunnen de aanmelding van transacties onderbrengen bij een commerciële partij. De beurs kan bijvoorbeeld alle contracten die worden afgesloten bij de DEB aanmelden op het moment dat overdracht van certificaten plaatsvindt. Het opzetten van een dergelijk accountsysteem is zowel bij een vrijwillig als een verplicht systeem noodzakelijk. De initiële investering is dus vrijwel gelijk. Het aantal accounts is in een verplicht systeem groter, omdat meer afnemers een account nodig hebben. Dit leidt tot hogere registratiekosten. Daarnaast is het aantal accounts groter als alle producenten in aanmerking komen voor certificaten en niet alleen de netgekoppelde. De meerkosten zullen dan echter met name liggen in het beoordelen van de toelating en de controle op de hoeveelheid geproduceerde energie. Het aantal transacties in een verplicht opgewekt systeem zal daarom naar verwachting groter zijn dan in een vrijwillig geleverd systeem. De registratiekosten zullen dan ook hoger zijn.
5.4 Inname certificaten Het karakter van inname verschilt in een vrijwillig en een verplicht systeem. In de navolgende uitwerking hanteren we daarom dit onderscheid. 5.4.1 Vrijwillig systeem In een vrijwillig systeem is geen verplichte inname door de DEB. Een afnemer van energie die vrijwillig het gebruik van duurzame energie wil kunnen verantwoorden, boekt groencertificaten over naar de Duurzame Energiebank. De DEB controleert of het om echte, bestaande certificaten gaat door de nummers met de uitgegeven certificaten te vergelijken. De afnemer ontvangt dan een bewijs van inname. Met dit bewijs van inname kan de afnemer aantonen een duurzame energieverbruiker te zijn. Het bewijs van inname is daarmee een marketinginstrument. Daarnaast kan hij zich met het bewijs bijvoorbeeld verantwoorden bij zijn brancheorganisatie, de vergunningverlener of de fiscus. 5.4.2 Verplicht systeem In een verplicht systeem zal de DEB automatisch certificaten afboeken ter grootte van de verplichting van de afnemer. De verplichting van de afnemer is daarbij gebaseerd op het totale energieverbruik. Naast de controle van echtheid zal een controle moeten plaatsvinden of de afnemer niet rood komt te staan als de afboeking plaatsvindt. Dit betekent dat in een verplicht systeem drie zaken geregeld moeten zijn: 1.
bepalen innamefrequentie. Het gaat hier om het bepalen van de perioden tussen de automatische afboekingen;
2.
berekenen verplichting. Het totale energieverbruik van de afnemer zal bekend moeten zijn bij de DEB om de verplichting van de afnemers te bepalen;
3.
controleren saldo. De DEB zal boetes moeten kunnen geven voor het geval dat de afnemer rood komt te staan na afboeking van de certificaten.
Jaarlijkse inname Bij de inname van certificaten in een verplicht systeem is de frequentie van de inname een belangrijke variabele. Hoe langer deze periode is hoe minder gevoelig het systeem wordt voor afname- en productieschommelingen: -
de vraag naar energie fluctueert met de seizoenen. De ontwikkeling van het energieverbruik over de jaren kent een meer trendmatig karakter;
-
de duurzame productie is ook klimaatafhankelijk. Het wind- en zonaanbod fluctueert. Hoe langer de periode hoe meer de fluctuaties uitmiddelen.
Een kortere periode leidt tot frequentere handel, waardoor de markt sneller volwassen wordt. Een te korte periode verhoogt echter de systeemkosten. Een jaarlijkse inname van certificaten lijkt een goede balans tussen de genoemde overwegingen en lijkt dus een natuurlijke innamefrequentie te zijn.
Berekenen verplichting Om de grootte van de verplichting per afnemer te bepalen is het noodzakelijk het totale energieverbruik van afnemers te kennen. Dit betekent dat het totale verbruik van elektriciteit, gas en warmte aggregeren voor afname van netgekoppelde producenten en afname van producenten achter de meter. Figuur 5.2 geeft dit weer. Figuur 5.2. Energieverbruik afnemers
Achter het net
Netgekoppeld
Duurzame productie
Niet-duurzame productie
Afnemers
Producenten
meter
Leveranciers
Afname van netgekoppelde producenten (zowel duurzaam als niet-duurzaam) is bemeterd. Dergelijke informatie is bekend bij de netbeheerders en betrouwbaar. Bij kleinschalige duurzame productie achter de meter heeft de producent vaak maar één afnemer. De meting of proxy die bij de uitgifte van certificaten wordt gehanteerd, kan dan tegelijkertijd gebruikt worden bij het bepalen het energieverbruik. Voor duurzame bronnen achter het net, waarvan meerdere partijen gebruikmaken (bijvoorbeeld in de glastuinbouw), is bij de DEB niet bekend wie de energie afneemt. Wel is informatie beschikbaar van de uitgifte van certificaten (ofwel de productie). Wat ontbreekt, is een meting van het aandeel van de verschillende afnemers. Hiertoe moeten de producenten en de afnemers tot een verdeelsleutel komen. Van de afname van niet-duurzame producenten achter het net is geen informatie beschikbaar bij de DEB. Of dit een reëel probleem vormt, zal nader geïnventariseerd moeten worden. Bundeling van informatie Het bepalen van het energieverbruik vergt een bundeling van verschillende informatiestromen voor ruim 6 miljoen afnemers. In een groot aantal gevallen kan daarbij gebruik worden gemaakt van informatiestromen die ook voor andere doeleinden gebruikt worden (afrekening energieverbruik). Alleen voor het bepalen van de afname van producenten achter net is aanvullende informatieverzameling noodzakelijk. Tabel 5.1 vat dit samen.
Tabel 5.1. Gegevens energieverbruik Afname Netgekoppeld • elektriciteit
• •
gas warmte
Achter het net • kleinschalig duurzaam (producent = afnemer) • grootschalig duurzaam (meerdere afnemers) • niet-duurzaam
Gegevens Netbeheerder, leverancier: • voor de grote afnemers vindt uitlezing op afstand plaats • voor de kleinverbruikers vindt jaarlijks ter plaatse uitlezing van de meter plaats Netbeheerder, leverancier Warmtedistributiebedrijf
Gegevens uitgifte certificaten Gegevens uitgifte certificaten, wel verdeelsleutel nodig voor bepaling aandeel verschillende afnemers Alternatieve methodiek nodig
Variant verplicht systeem: de leverancier krijgt verplichting voor kleinverbruikers Een variant in een verplicht systeem is de overname door de energieleverancier van de verplichting van de kleinverbruikers, waarbij de kleinverbruiker het recht behoudt om het alsnog zelf te regelen (zie paragraaf 3.3). De leverancier krijgt dan de verplichting om certificaten aan de DEB over te leggen en zal de kosten van de aankoop van groencertificaten doorberekenen aan de kleinverbruikers middels een toeslag. Dit heeft de volgende voordelen ten opzichte van het systeem waarin alle kleinverbruikers een verplichting kennen: -
er hoeft geen account te worden bijgehouden van de kleinverbruikers;
-
de kleinverbruikers hoeven geen actie te ondernemen om groencertificaten te verwerven;
-
de inname van certificaten beperkt zich tot minder dan 60.000 afnemers en de leveranciers. Het berekenen en controleren van de verplichting en het innen van boetes kost dan minder.
Kleinverbruikers met eigen duurzame opwekking kunnen nadeel ondervinden van deze werkwijze, omdat zij naast de meerkosten voor aankoop van hun eigen eenheid ook nog een duurzaamheidstoeslag betalen voor het deel van de energie dat zij nog wél van hun leverancier betrekken. Een oplossing hiervoor is dat kleinverbruikers met eigen duurzame opwekking hun certificaten verkopen aan de leverancier en daarvoor de marktprijs ontvangen. De leverancier kan daarmee aan zijn verplichting voldoen en de afnemer met eigen opwekking wordt in dit geval dubbel beloond.
Boetes innen Op basis van het energieverbruik en de daaruit af te leiden verplichting controleert de DEB of de afnemer rood staat na de automatische afboeking van de certificaten. Als dit het geval is zal de DEB de boete of de rente innen. In hoofdstuk 4 zijn hiervoor opties aangegeven. Het innen van de rente of de boete kan rechtstreeks door de Duurzame Energiebank of kan meeliften op de rekening van de netbeheerder, zoals in de Elektriciteitswet is aangegeven. Deze laatste optie zal goedkoper zijn. 5.4.3 Vrijwillig versus verplicht In een verplicht systeem is de inname van certificaten een vaste activiteit. In een vrijwillig systeem gebeurt dit alleen op verzoek van de afnemer. Dit betekent dat de kosten bij het verplichte systeem hoger liggen. Deze meerkosten liggen met name in het bepalen van de hoogte van de verplichting, omdat daarvoor inzicht nodig is in het energieverbruik van de afnemers. De kosten kunnen beperkt worden door de verplichting voor de kleinverbruiker over te hevelen naar de leverancier. Daarnaast zijn kosten verbonden met het geven van de boetes als een afnemer een tekort heeft.
5.5 Systeemkosten In de voorgaande paragrafen hebben we voor de drie activiteiten van het systeem aangegeven hoe de kosten samenhangen met de keuze voor één van de vier varianten. De uitgiftekosten zijn met name afhankelijk van de vraag of alleen de producenten van geleverde of alle duurzame producenten participeren. In het laatste geval zijn de uitgiftekosten hoger, doordat voor meer productie-eenheden meting, doorgifte en toelating plaats zal vinden. De registratiekosten worden hoger naarmate meer partijen participeren. De innamekosten zijn hoger in een verplicht systeem dan in een vrijwillig systeem.
6. Vergelijking van systemen Een van de centrale thema’s in dit onderzoek is het verschil tussen een verplicht systeem van groencertificaten en een vrijwillig systeem van groencertificaten. In de vraagstelling van het onderzoek hebben we dit als volgt geformuleerd.
Ontwerp een systeem van groencertificaten en geef daarbij zowel invulling aan een vrijwillig systeem als aan een verplicht systeem.
In de voorgaande hoofdstukken is steeds ingegaan op de verschillen. Op basis daarvan is in dit hoofdstuk een vergelijk gemaakt tussen de twee systemen. Het verschil tussen de systemen is vooral een verschil in het karakter dat zich vervolgens uitdrukt in de markt en de institutionele inbedding van het groencertificatensysteem. In 6.1 beschrijven de vier varianten. In paragraaf 6.2 vergelijken we het vrijwillig geleverde systeem en het verplicht opgewekte systeem. Paragraaf 6.3 beoordelen we de systemen aan de hand van het toetsingskader. We beoordelen het systeem hierbij vanuit het oogpunt van marktwerking en systeemkosten. Bij de uiteindelijke keuze van een systeem spelen ook overwegingen over de aanbod- en vraagzijde een rol.
6.1 Systeemvarianten Een systeem van groencertificaten kan op verschillende manieren vorm krijgen. In dit rapport onderscheiden we vier hoofdvarianten (zie paragraaf 2.4). De verschillen hebben betrekking op de aard van de vraag (verplicht of vrijwillig) en op de aard van het aanbod dat voor groencertificaten in aanmerking komt (alle opgewekte duurzame energie of alleen aan het net geleverde duurzame energie). Figuur 6.1 geeft de vier varianten weer. Figuur 6.1. Vier varianten voor een systeem van groencertificaten
vrijwillige vraag
1
2
opgewekte energie
geleverde energie
3
4 verplichte vraag
Hieronder geven we aan, waarom variant 2 en variant 3 de meeste aannemelijke zijn. Er zijn echter ook redenen aan te dragen om te kiezen voor variant 1 en met name variant 4. Vrijwillig systeem: voornamelijk geleverde duurzame energie Een vrijwillig systeem betekent dat de afname van groencertificaten vrijwillig is. De afnemers kunnen zelf bepalen of ze groencertificaten aanschaffen. Afnemers die bereid zijn te betalen voor duurzaamheid krijgen de mogelijkheid om duurzame energie te kopen. Daarmee is voor een groot deel het karakter van het systeem bepaald. Een groencertificaat is dan namelijk vooral een bewijsstuk of garantie dat aangeeft dat energie op een duurzame wijze is geproduceerd. Afnemers die hun eigen duurzame energie produceren, weten dat die energie duurzaam is. Uitgifte van een groencertificaat is dan niet nodig. Het bewijsstuk is dus alleen nodig voor duurzame energie die aan het net geleverd is. Variant 1 lijkt daarom minder relevant dan variant 2. Er kunnen echter redenen zijn om te kiezen voor variant 1: -
het is denkbaar dat grotere duurzame energieproducenten die de productie zelf afnemen certificaten willen ontvangen, om dit als marketinginstrument te gebruiken. De duurzame energieproductie zal dan bemeterd moeten zijn;
-
kleine producenten zullen deze afweging tussen de kosten van bemetering en de opbrengsten van groencertificaten ook maken en zullen eerder tot de conclusie komen dat de kosten van bemetering te hoog zijn.
In hoeverre het systeem zich zal ontwikkelen richting variant 1 of variant 2 is afhankelijk van de ontwikkeling van de kosten van bemetering en de opbrengsten van het groencertificatensysteem. Op dit moment lijkt variant 2 het meest relevant. Verplicht systeem: alle opgewekte duurzame energie De overheid bepaalt in een verplicht systeem het aandeel duurzame energie dat een gebruiker moet afnemen. De afnemer zal dit moeten doen door groencertificaten aan te schaffen en deze vervolgens periodiek te overleggen aan de overheid. Het karakter van een groencertificaat is daarmee geheel anders dan in een vrijwillig systeem. In een verplicht systeem is het groencertificaat het middel om aan te tonen dat aan de bepalingen van de overheid is voldaan. Dit betekent dat alle vormen van duurzame energie in aanmerking moeten komen voor groencertificaten. Een producent achter de meter wil immers ook certificaten krijgen voor zijn duurzame energieopwekking. In een verplicht systeem zullen alle aanbieders moeten participeren: variant 3 lijkt daarmee relevanter dan variant 4. Zoals we al hebben aangegeven zijn er kosten gemoeid met het meten van productie achter de meter (zie ook tabel 5.2). Om deze kosten te verminderen zijn er verschillende mogelijkheden. De leveranciers moeten de verplichting van de kleinverbruikers overnemen of de productie achter de meter wordt niet meegenomen. Deze laatste mogelijkheid zou een reden kunnen zijn om te kiezen voor 4.
6.2 Vergelijking vrijwillig geleverd en verplicht opgewekt systeem In de volgende paragrafen vergelijken we daarom de volgende twee varianten: -
vrijwillig geleverd: een vrijwillig systeem waarbij de uitgifte van certificaten vooral gekoppeld is aan het net geleverde duurzame energie (variant 2 in figuur 6.1);
-
verplicht opgewekt: een verplicht systeem waarbij de uitgifte van certificaten is gekoppeld aan alle duurzaam geproduceerde energie (variant 3 in figuur 6.1).
Allereerst benoemen we kort de overeenkomsten tussen de systemen. Daarna geven we in hoofdlijnen de verschillen weer en werken we de drie belangrijkste verschillen voor beide systemen nader uit. 6.2.1 Overeenkomsten De belangrijkste keuzes uit de hoofdstuk 3, 4 en 5 geven we kort weer. Scope: -
productmarkt. Het is belangrijk dat vooraf duidelijk is welke vormen van duurzame energie in aanmerking komen voor groencertificaten. Ook bestaande installaties kunnen participeren in het systeem;
-
geografische markt. Het uitgangspunt is een Nederlands systeem. Internationalisering kan alleen onder bepaalde voorwaarden.
Markt: -
homogeen groencertificaat. Differentiatie mag ontstaan;
-
lange houdbaarheid van certificaten. Certificaten behouden hun waarde voor langere tijd. Dit is overigens van groter belang in een verplicht dan in een vrijwillig systeem;
-
handelskanalen. In de markt zullen de optimale handelskanalen ontstaan. Van overheidswege is in eerste instantie geen faciliterende rol nodig, tenzij een catch-22 ontstaat.
Institutionele inbedding: -
onafhankelijke Duurzame Energiebank . Voor de uitgifte, registratie en inname van certificaten wordt de DEB ingesteld.
6.2.2 Verschillen Tabel 6.1 geeft de verschillen tussen een vrijwillig geleverd en een verplicht opgewekt systeem weer. Tabel 6.1. Verschillen Vrijwillig geleverd systeem •
•
•
• •
•
•
• •
•
•
•
Verplicht opgewekt systeem Karakter op basis van vrijwillige (spontane) vraag. • op basis van overheidsdoelstellingen. Behalen overheidsdoelstelling niet zeker Doelstelling wordt gehaald, tenzij de boete een aantrekkelijk alternatief is of er knelpunten aan de aanbodzijde zijn verantwoordelijkheid bij de afnemers: wie • verantwoordelijkheid bij de overheid, die wil bijdragen aan duurzaamheid, koopt verplichtingen oplegt aan afnemers. Mogegroencertificaten lijk concurrentienadeel met buitenland (hogere energiekosten) andere stimuleringsmaatregelen blijven • andere stimuleringsmaatregelen worden belangrijk minder belangrijk (behalve voor stimulering specifieke vormen van duurzame energie) Scope in een geleverd systeem: alleen certificaten • in een opgewekt systeem: alle duurzame voor leveringen aan het net energieproductie. Dus ook achter de meter vrijwillige participatie door afnemers • alle afnemers moeten participeren. Optie: leverancier moet dit voor kleinverbruikers regelen Markt • minimale vraag naar groencertificaten is zeker en prijsinelastisch (behoudens plafond door boete) toename van duurzame productie afhanke• duurzame productie volgt de vraag, tenzij er lijk van de spontane vraag. Voor investeerknelpunten zijn aan de aanbodzijde ders en financiers kan dit een knelpunt zijn volume van de markt relatief laag en trans• volume van de markt afhankelijk van hoogte actiekosten per transactie relatief hoog verplichte vraag prijs uitkomst vraag en aanbod • boete vormt prijsplafond vraag naar groencertificaten is onzeker en prijselastisch
Institutionele inbedding institutionele inbedding vooral gericht op • institutionele inbedding ook gericht op het garantie duurzaamheid voor afnemer meten van de duurzame productie en de energieafname omvang institutionele inbedding beperkt. • omvang institutionele inbedding groot. Geen verplichte inname en beperkte uitgifte Noodzaak inname certificaten en in opgewekt systeem ook uitgifte voor kleine productie-eenheden kosten als gevolg van de beperkte omvang • kosten als gevolg van de grote omvang rerelatief laag latief hoog
De belangrijkste verschillen vanuit het perspectief van de overheid zijn de (on)zekerheid van de vraag en de kosten van de institutionele inbedding. Naast deze verschillen is vanuit het perspectief van de marktpartijen het verschil in de omvang van de handel belangrijk. Deze verschillen werken we uit in de volgende paragrafen. 6.2.3 Het vrijwillig geleverd systeem Onzekere vraag Afnemers zullen vanuit maatschappelijke betrokkenheid (sparen van het milieu) en/of vanuit marketingoogpunt (onderstrepen groenheid van een bedrijf) certificaten kopen. Hoeveel geld afnemers van energie bereid te betalen voor duurzame energie (groencertificaten) is niet zeker. De vraag naar certificaten zal dus - net als in vele andere markten - onzeker zijn. Het is echter de vraag of de vrijwillige vraag groot genoeg zal zijn om de uiteindelijke beleidsdoelstellingen te halen. Voor producenten van duurzame energie zijn de marketinginspanningen een belangrijk middel om de vraag te vergroten. Een groencertificatensysteem garandeert afnemers dat zij ook daadwerkelijk duurzame energie afnemen. Voor afnemers wordt het daarmee makkelijker en meer inzichtelijk om te kiezen voor duurzame energie. Investeerders en financiers van projecten in duurzame energie willen de financiële risico’s zoveel mogelijk afdekken. Flankerend overheidsbeleid (vrijstelling en terugsluis REB, investeringssubsidies) blijft daarom belangrijk om het kostennadeel van duurzame energie ten opzichte van conventionele energie te verkleinen. Institutionele inbedding met lage kosten De institutionele inbedding van het vrijwillige systeem is vooral gericht op het garanderen dat de opgewekte duurzame energie ook daadwerkelijk duurzaam is. De Duurzame Energiebank verzorgt de uitgifte van certificaten en registratie van transacties. Inname doe de DEB alleen op verzoek van afnemers. Daarnaast laat de DEB productie-eenheden toe. Dit zullen voornamelijk netgekoppelde producenten zijn. De activiteiten van de DEB zijn dus redelijk beperkt en daarom ook de daarmee gemoeide kosten. Beperkte handel Door de afbakening aan de aanbodzijde en het ontbreken van een verplichting aan de vraagzijde zal het aantal en de diversiteit van partijen op de markt beperkt blijven. Waarschijnlijk zullen daarom met name grotere transacties plaatsvinden. Deze beperkte markt heeft invloed op de werking. Het handelsvolume zal relatief klein zijn (mede afhankelijk van de onzekere hoogte van de vraag) en de transactiekosten per contract relatief hoog. De kans op het spontaan ontstaan van een beurs van groencertificaten is gezien het handelsvolume en de transactiekosten niet direct aannemelijk. De meeste handel zal in de beginfase bilateraal zijn.
6.2.4 Het verplicht opgewekt systeem Gegarandeerde minimumvraag Een verplicht systeem heeft een gegarandeerde minimumvraag naar certificaten en daarmee naar duurzame energie. Voor investeerders en financiers van duurzame productie-eenheden vermindert dit de financiële risico’s. Dit kan leiden tot lagere investeringsdrempels. De overheid is ervan verzekerd dat de doelstelling wordt gehaald. In geval dat deze niet gehaald wordt, betalen de afnemers een boete aan de overheid. Andere subsidie- en stimuleringsregelingen zijn minder belangrijk in een verplicht systeem. Ze stimuleren nog wel de vrijwillige vraag die bovenop de verplichte vraag komt. Indien het verplichte groencertificatensysteem alleen in Nederland ingevoerd wordt en andere landen geen prijsverhogende stimuleringsmaatregelen nemen, zal het verplichte systeem leiden tot een verslechtering van de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven die in een internationale markt concurreren. Deze bedrijven zullen extra kosten moeten maken voor de verplichte afname van groencertificaten. Institutionele inbedding kostbaar Het verplichte systeem is duurder dan het vrijwillige systeem. De DEB geeft certificaten uit aan alle duurzame productie-eenheden. Dit betekent dat zij dit ook doet voor producenten achter de meter. De benodigde informatiestroom en bijbehorende infrastructuur is daardoor omvangrijker. Daarnaast verzorgt zij de verplichte inname van certificaten. Kennis van het energieverbruik van de afnemers is noodzakelijk om de verplichting te kunnen bepalen en om te controleren of het saldo van de afnemers toereikend is. Al deze activiteiten zijn dus omvangrijker in vergelijking tot het vrijwillige systeem. Omvangrijke handel De markt van groencertificaten zal in een verplicht systeem omvangrijker zijn dan in een vrijwillig systeem. Het aantal afnemers (in principe iedereen) en het aantal producenten (ook achter het net) is groter. Dit komt het handelsvolume en de transactiekosten per contract ten goede. De marktwerking en prijsvorming zal daarmee een stabieler karakter kennen. Perverse effecten bijvoorbeeld als gevolg van marktmacht of grootschalige projecten zullen eerder uitgesloten zijn. Een beurs verlaagt de transactiekosten per contract. Aangezien de vraag en het aanbod dusdanig groot zijn, ligt het in de lijn der verwachting dat een beurs wordt opgezet: de lagere transactiekosten per contract rechtvaardigen de hoge opzetkosten. Om financiële risico’s af te dekken is het zeer wel denkbaar dat een markt van groenderivaten ontstaat. In het verplichte systeem zal gewerkt worden met sancties ofwel boetes. De prijs van een groencertificaat zal daardoor de hoogte van een boete niet overstijgen. Een boetesysteem heeft zo ook invloed op het ontstaan van ‘te’ hoge prijzen, bijvoorbeeld als gevolg van een korte termijn aanbodtekort.
6.3 Toetsing van het systeem van groencertificaten In paragraaf 2.6 hebben we een toetsingskader geformuleerd. Dit toetsingskader stelt de eisen van effectiviteit en efficiëntie aan het groencertificatensysteem. In deze paragraaf leggen we het systeem van groencertificaten langs deze meetlat. Tabel 6.2 geeft een overzicht. Daarnaast geven we aan op welke punten nadere onderbouwing gewenst is. Tabel 6.2. Toetsingskader en vrijwillig geleverd versus verplicht opgewekt Eisen aan het systeem 1. Alle vormen van duurzame energie komen in aanmerking 2. Geen belemmering vrije markt energie 3. Geen verslechtering concurrentiepositie
4.
Uitbreidbaarheid naar andere landen
5.
Stabiele markt voor groencertificaten
6.
Transactie- en verificatiekosten minimaal
Toetsing • in een verplicht opgewekt systeem zal ook energie achter de meter meegenomen worden. Verder is er geen ve rschil tussen vrijwillig systeem en verplicht systeem • de systemen voldoen in dezelfde mate aan deze eis, omdat de vrijwillige of verplichte vraag bij de afnemers ligt • indien een verplicht systeem alleen in Nederland wordt ingevoerd dan kan dat tot verslechtering van de concurrentiepositie van energie-intensieve internationaal concurrerende bedrijven leiden • beide systemen zijn uitbreidbaar naar het buitenland. Daartoe moet wel aan een aantal voorwaarden voldaan zijn. Buitenlandse systemen moeten vergelijkbaar zijn met het Nederlandse systeem • door lange houdbaarheid van homogene certificaten wordt de stabiliteit van de markt vergroot. In een verplicht systeem kunnen boetes een plafond in de prijsvorming leggen en daardoor bijdragen aan de stabiliteit • bij het opzetten van het systeem kan in een groot aantal gevallen worden aangesloten bij bestaande informati estromen. De kosten van institutionele inbedding zijn in een verplicht systeem hoger dan in een vrijwillig systeem door de noodzaak van inname van de certificaten
Indien de minimalisering van de syteemkosten een van de belangrijkste eisen is dan lijkt het vrijwillige systeem het meest voor de hand te liggen. Indien de stabiliteit van de markt en het in aanmerking laten komen van alle vormen van duurzame energie de belangrijkste eisen zijn dan zal het verplichte systeem de voorkeur genieten. Naast de economische aspecten die in dit onderzoek aan de orde zijn gekomen spelen bij de uiteindelijke systeemkeuze internationale ontwikkelingen op dit terrein en juridische en politieke overwegingen een rol en bovendien is inzicht in de potentiële vraag en het potentiële aanbod van groencertificaten nodig. Het systeem van groencertificaten kan ook als een groeimodel worden gezien. Het systeem start dan met een beperkter aantal aanbieders en afnemers en groeit door naar een uitgebreider systeem. De beperking kan liggen in de aanbodzijde en/of de vraagzijde. Het systeem kan starten met een vrijwillig systeem, dat zo nodig op termijn wordt omgezet in een verplicht systeem.
Om het systeem per 2001 succesvol in te kunnen voeren, moet aan een aantal voorwaarden voldaan zijn: -
er moet een eenduidige en heldere definitie worden geformuleerd van de duurzame energie die in aanmerking komt voor groencertificaten;
-
er moet duidelijkheid worden geschapen over het flankerende beleid;
-
er moeten afspraken worden gemaakt met de partijen die actief zijn op de elektriciteits- en gasmarkt over het gebruik van infrastructuur en informatiestromen.
Wanneer aan die voorwaarden is voldaan kan een systeem van groencertificaten - verplicht of vrijwillig, geleverd of opgewekt - vraag en aanbod van de meerwaarde van duurzame energie bij elkaar brengen.
Bijlage A. Begeleidingscommissie en gesprekspartners Tabel A.1. Begeleidingscommissie ministerie van Economische Zaken •
M. Blijeveld
directie energiebesparing en duurzame energie
•
A. Hermans
directie elektriciteit
•
H. Koenen
directie energiebesparing en duurzame energie
•
T. Schimmelpennink
directie elektriciteit
•
H. Snoep
directie olie en gas
Tabel A.2. Gesprekspartners •
APX
E. Moltmakers
•
ECN
G.J. Schaeffer
•
EDON Duurzaam
C.J. Arthers, J.C.C. Meijers
•
EnergieNed
P. Niermeijer
•
Holland Solar
T. Bokhoven
•
KEMA
W. Ruigrok
•
NUON ENW
A. Goedmakers
•
ODE
R. Kelder, F.A. van der Loo
•
Pawex
M.A.J. Kortenoever, E. Maliepaard
•
Pontier Associates
J.H. Pontier
•
Projectbureau Duurzame Energie
A.C.G.M. Borgtrop
•
Rabobank
D. Dijk
•
TenneT
B.G.M. Voorhorst
Bijlage B. Wettelijke bepalingen groencertificaten Elektriciteitswet Artikel 53 1.
Onze Minister kan ter stimulering van de productie van duurzame energie overeenkomstig het bij of krachtens deze paragraaf bepaalde een systeem voor het uitgeven en innemen van certificaten instellen.
2.
In deze paragraaf en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. certificaat: een overdraagbaar document dat aantoont dat een producent in een daarin aangegeven jaar een daarin aangegeven hoeveelheid duurzame elektriciteit, uitgedrukt in kWh, heeft opgewekt of zal opwekken; b. duurzame elektriciteit: elektriciteit, opgewekt met een waterkrachtcentrale voor de opwekking van elektriciteit met een vermogen van minder dan 15 MW of door middel van windenergie, zonne-energie, of installaties waarin biomassa zonder bijstook of bijmenging van kunststoffen thermisch wordt verwerkt onder omzetting in elektriciteit.
Artikel 54 Onze Minister verleent op aanvraag een certificaat voor de hoeveelheid duurzame elektriciteit waarvan de aanvrager heeft aangetoond dat deze is opgewekt of zal worden opgewekt met behulp van een energiebron, genoemd in artikel 53, tweede lid, onder b, en is getransporteerd of zal worden getransporteerd naar een in Nederland gevestigde leverancier of afnemer. Artikel 55 1.
Iedere afnemer is verplicht vóór een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen datum aan Onze Minister zoveel certificaten over te leggen als voor het desbetreffende jaar vereist is op grond van het bij of krachtens het tweede lid bepaalde.
2.
De hoeveelheid certificaten waarvan de overlegging door een afnemer in een jaar is vereist, wordt vastgesteld met toepassing van een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen formule, waarin tot uitdrukking komt dat voor een daarbij aan te geven factor van de totale hoeveelheid elektriciteit die in een jaar wordt geleverd, certificaten worden overgelegd.
Artikel 56 Onze Minister stelt een toeslag op de tarieven voor het transport van elektriciteit vast die verschuldigd is indien een afnemer vóór een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen datum niet of in onvoldoende mate voldoet aan de verplichting, bedoeld in artikel 55, eerste lid.
Artikel 57 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot: a.
de informatie die door producenten, leveranciers, afnemers of netbeheerders verstrekt wordt aan onze Minister;
b.
de wijze waarop aan de verplichting tot het overleggen van certificaten, bedoeld in artikel 55, eerste lid, wordt voldaan;
c.
het verhandelen, innemen, registreren, ongeldig maken en bewaren van certificaten;
d.
de berekening van de toeslag, bedoeld in artikel 56, tweede lid, voor ieder certificaat dat in afwijking van de verplichting, bedoeld in artikel 55, eerste lid, niet is overgelegd;
e.
de procedure tot vaststelling en oplegging van de toeslag op de tarieven voor het transport van elektriciteit;
f.
de afdracht van de bedragen, verkregen met toepassing van de toeslag op de tarieven voor het transport van elektriciteit, door een netbeheerder aan Onze Minister.
Concept Gaswet Artikel 30 Ter stimulering van de productie van duurzame energie zijn de artikelen 53 tot en met 57 van de Elektriciteitswet 1998 van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de productie van gas, met dien verstande dat: a.
de totale hoeveelheid gas die in een jaar wordt geleverd aan eindafnemers mede als grondslag wordt genomen voor de vaststelling van de hoeveelheid certificaten die een afnemer dient te overleggen;
b.
aan de verplichting certificaten over te leggen mede moet worden voldaan door afnemers van gas, in welk geval onder certificaat mede wordt begrepen een overdraagbaar document dat aantoont dat een producent in een daarin aangegeven jaar een daarin aangegeven hoeveelheid gas heeft gewonnen of zal winnen uit biomassa of andere niet-fossiele bronnen en dit gas is getransporteerd of zal worden getransporteerd naar een in Nederland gevestigd gasbedrijf dat zich bezighoudt met de levering van gas of naar een in Nederland gevestigde afnemer en
c.
een toeslag op de vergoeding voor de levering van gas vastgesteld wordt en dat de in artikel 57, onderdeel f, van de Elektriciteitswet 1998 bedoelde afdracht geschiedt door een gasbedrijf dat zich bezighoudt met de levering van gas aan eindafnemers.
Motie van het lid Crone C.S. Voorgesteld 23 maart 1999 De Kamer, gehoord de beraadslaging, -
overwegende dat, in een geliberaliseerde elektriciteitsmarkt de marges voor nietconforme investeringen smal zijn;
-
constaterende dat, daardoor de concurrentiepositie voor duurzame energieopwekking aanzienlijk zal verslechteren;
-
constaterende dat, de consumentenvraag naar duurzame energie nog steeds lijkt toe te nemen;
-
spreekt uit dat vastgehouden moet worden aan de door de Kamer vastgelegde doelstelling van 10% duurzame energieopwekking in 2020;
-
verzoekt het kabinet het systeem van het verhandelen van certificaten voor duurzame energieproductie conform artikel 53 e.v. van de Elektriciteitswet met ingang van 2001 ten uitvoer te brengen.
Deze motie is door de tweede kamer aangenomen.
Bijlage C. Vormen van duurzame energie
Type duurzame energie
techniek
Beschrijving
Netgekoppeld
REB
Windenergie
Windmolens
Opwekken van elektriciteit d.m.v. windmolens, met verbinding naar netwerk, bijvoorbeeld: windmolenparken, of individuele windmolen op het erf van een boer Opwekken van elektriciteit d.m.v. windmolens met verbinding naar accu. Bijvoorbeeld: gebruik op schepen.
Elektriciteitsnet
ja
Onafhankelijk
n.v.t.
Opwekken van elektriciteit d.m.v. zonnecellen, met verbinding naar netwerk, bijvoorbeeld zonnecellen op dak van woning Opwekken van elektriciteit d.m.v. zonnecellen met verbinding naar accu. Bijvoorbeeld gebruik op schepen
Elektriciteitsnet
ja
Onafhankelijk
n.v.t.
Verwarmen van water door zonnewarmte en opslag in reservoir, bijvoorbeeld voor huishoudelijk gebruik in woningen of voor industriële toepassingen Gebruik van zonnewarmte bijvoorbeeld door oriëntatie en/of ontwerp van gebouwen
Onafhankelijk
n.v.t.
Onafhankelijk
n.v.t.
Het gebruik van waterkracht voor de opwekking van elektriciteit < 15 MW Het gebruik van waterkracht voor de opwekking van elektriciteit > 15 MW
Elektriciteitsnet
nee
Elektriciteitsnet
ja
Windmolens
Fotovoltaïsche zonne-energie
Zonnecellen
Zonnecellen
Thermische Zonne-energie
Zonneboiler
Passief
Waterenergie
Grootschalig Kleinschalig
Afval en biomassa
Verbranding/ Vergassing
Verbranding/ Vergassing
Vergisting
Vloeibare brandstoffen Omgevingswarmte
Industriële Warmtepomp Warmtepomp Woningbouw / utiliteit
Energie-opslag
Aardwarmte
Warmte of koude opslag in de bodem, al of niet in combinatie met warmtepomp
Het verbranden van afval/biomassa voor productie van warmte. Het omzetten van biomassa in gas en verbranden van het gas voor de productie van warmte, bijvoorbeeld bij gebruik van biomassa voor verwarming van een tuinbouwkas Het verbranden van afval/biomassa (uitgezonderd kunststofafval) voor de productie van elektriciteit, vaak als ‘bijstook’ in kolencentrales. Het omzetten van biomassa (en afval) in gasvormige brandstof die gebruikt wordt voor de productie van elektriciteit Het verwerken van nat afval/biomassa voor de productie van (bio-)gas, het opvangen van stortgas op stortplaatsen Omzet van biomassa in biofuels, voor gebruik in auto’s, stadsbussen e.d.
Onafhankelijk
n.v.t
Elektriciteitsnet
ja
Gasnet
ja
Onafhankelijk
n.v.t.
Het ‘opkrikken’ van industriële restwarmte m.b.v. een warmtepomp voor gebruik als ruimte of procesverwarming Het ‘opkrikken’ van warmte in bodem, oppervlaktewater, lucht voor gebruik als ruimteverwarming
Onafhankelijk
n.v.t.
Onafhankelijk
n.v.t.
Een hele scala van mogelijke systemen waarbij de aarde als buffer g ebruikt wordt voor opslag van energie waar, afhankelijk van het seizoen, een overschot of tekort van bestaat Bijvoorbeeld: Opslag van winterkou in de bodem die ’ s-zomers gebruikt wordt voor koeling van een gebouw of als industrieel koelwater;
Onafhankelijk
n.v.t.
Gebruik van warmte uit de diepte van de aarde
Onafhankelijk
n.v.t.