Een slimme meid is op haar pensioen voorbereid
Een slimme meid is op haar pensioen voorbereid Wat de afschaffing van de partnertoeslag op de AOW betekent voor verschillende groepen vrouwen
Pascal Meppelink
EC 181
Groningen, 2007
Rijksuniversiteit Groningen
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG Een slimme meid is op haar pensioen voorbereid – Wat de afschaffing van de partnertoeslag op de AOW betekent voor verschillende groepen vrouwen, Pascal Meppelink, Groningen: Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde (Publicatiereeks Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde EC 181) -Met literatuurlijst. ISBN 978-90-5803-071-9 NUR 780
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde RUG Begeleiding: dr. P.H. van der Meer Begeleiding ENOVA: H. Barelds Begeleiding Wetenschapswinkel: dr. Frans J. Sijtsma Betrokken maatschappelijke organisaties: ENOVA emancipatie adviesbureau Drenthe en FNV Vrouwenbond Adres: Rijksuniversiteit Groningen Postbus 800 9700 AV Groningen
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde Coördinatoren: drs. E. Kamphuis en dr. F.J. Sijtsma Secretariaat: H.W. Janssen Tel. 050-363 7182 / 3754 / 3810 Fax 050-363 3720 E-mail:
[email protected] Internet: www.rug.nl/wewi/eb
Copyright 2007 Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde, Rijksuniversiteit Groningen, Groningen
VOORWOORD
Voorwoord Het Emancipatie adviesbureau Drenthe (ENOVA) en de FNV Vrouwenbond hebben de Wetenschapswinkel Economie en Bedrijfskunde van de Rijksuniversiteit Groningen gevraagd om onderzoek te doen naar het effect van de afschaffing van de Partnertoeslag voor verschillende groepen vrouwen. Deze kans heb ik met beide handen aangegrepen om een interessant en vooral nuttig afstudeeronderzoek neer te zetten. Dit onderzoek maakt hierdoor tevens deel uit van mijn eindfase van de Master Human Resource Management. Op deze plaats wil ik graag gebruik maken van de kans om een aantal personen te bedanken voor hun medewerking aan het tot stand komen van dit rapport. Allereerst wil ik mijn afstudeerbegeleider P.H. van der Meer bedanken voor zijn deskundige feedback. Een woord van dank wil ik ook uitbrengen naar H. Barelds voor haar feedback en begeleiding namens ENOVA. Ik had mij geen prettiger contactpersoon kunnen wensen. Tevens wil ik F.J. Sijtsma bedanken voor zijn feedback en begeleiding namens de Wetenschapswinkel Economie en Bedrijfskunde van de Rijksuniversiteit Groningen. Ik wil ook van deze gelegenheid gebruik maken om de geïnterviewde personen te bedanken voor de medewerking aan dit onderzoek. Hierbij wil ik alle personen en instellingen welke het mogelijk hebben gemaakt om interviews te houden onder de doelgroep ZMV-vrouwen bedanken. In het bijzonder wil ik graag mijn moeder bedanken voor haar stimulerende woorden en steun gedurende mijn studie. Zonder haar was ik niet gekomen waar ik nu ben. Daarnaast wil ik Arnaud bedanken voor zijn steun en vooral geduld tijdens de drukke momenten gedurende het project. Ook mijn zus mag niet vergeten worden, zei heeft ten allen tijde klaar gestaan om hulp te bieden. Verder wil ik iedereen bedanken die op wat voor manier dan ook heeft bijgedragen aan mijn afstuderen en het schrijven van dit rapport. Pascal Meppelink
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
i
EEN SLIMME MEID IS OP HAAR PENSIOEN VOORBEREID
ii
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
SAMENVATTING
Samenvatting Centraal in dit onderzoek staat de afschaffing van de zogenaamde ‘partnertoeslag op de AOW’ die gerealiseerd zal worden in het jaar 2015. Hoewel deze wetswijziging reeds in 1995 in het staatsblad is verschenen, zijn veel mensen hier nog niet van op de hoogte. Momenteel is het nog zo dat wanneer de jongste partner nog geen 65 jaar is en geen of weinig inkomen heeft, de gepensioneerde partner recht heeft op een partnertoeslag. Deze toeslag dient ervoor om de periode te overbruggen totdat de jongste partner ook zijn of haar AOW krijgt uitgekeerd wanneer de leeftijd van 65 jaar is bereikt. Omdat vrouwen vaak de jongste partner zijn zal deze afschaffing de grootste uitwerking op hen hebben. Dit onderzoek geeft een indicatie van het effect van de afschaffing van de partnertoeslag op de AOW wanneer deze in 2015 wordt gerealiseerd. Op basis van gemiddelde kenmerken is het percentage financiële terugval voor verschillende groepen vrouwen en de daarbij behorende huishoudens berekend. Het percentage terugval is het hoogst voor autochtone huishoudens waarbij de vrouw geen inkomen heeft. Dit betreft 29% van alle huishoudens. Deze huishoudens worden geconfronteerd met een achteruitgang van 27%. Voor ZMVhuishoudens (zwarte, migranten en vluchtelingen huishoudens) geldt ook dat huishoudens waarbij de vrouw geen inkomen heeft geconfronteerd zullen worden met het grootste percentage terugval. Deze percentages zijn echter aanzienlijk lager dan voor autochtone huishoudens. De verklaring voor de lagere percentages van ZMV huishoudens berust op twee factoren. Door een onvolledige AOW-opbouw bestaat er in eerste instantie al recht op een kleiner deel van de toeslag. De tweede factor is het gemiddeld lagere pensioeninkomen van de oudste partner. Het gevolg hiervan is dat het inkomen van deze huishoudens na afschaffing van de toeslag gedeeltelijk zal worden aangevuld vanuit de bijstand. Hierdoor is de uiteindelijke financiële terugval lager. Hoewel ZMV-vrouwen geconfronteerd zullen worden met een lagere financiële terugval dan Nederlandse vrouwen schuilt hier een adder onder het gras vanwege de grotere onbekendheid met de regelgeving. Onwetendheid kan er hier toe leiden dat ze geen actie ondernemen of de verkeerde keuzes maken. Voor ZMV-huishoudens dient hier rekening te worden gehouden met een tweede negatief effect. Door onbekendheid met de regelgeving ontstaat het gevaar dat deze huishoudens geen actie ondernemen met betrekking tot de bijstand of de verkeerde keuzes maken Met behulp van een enquête wordt duidelijk dat zowel autochtone vrouwen als ZMVvrouwen niet op de hoogte zijn van de afschaffing, waardoor er geen rekening wordt gehouden met de negatieve effecten. Uit de enquête komt ook naar voren dat het slecht gesteld is met de kennis van vrouwen met betrekking tot de eigen pensioensituatie. Voor autochtone vrouwen is de kennis slecht te noemen, voor ZMV-vrouwen is ze zelfs nog slechter. Voor vrouwen is het noodzaak om beter geïnformeerd te zijn omtrent de afschaffing
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
iii
EEN SLIMME MEID IS OP HAAR PENSIOEN VOORBEREID
en de eigen pensioensituatie. Met behulp van deze kennis is het mogelijk om nu keuzes te maken die een positief effect zullen hebben op de eigen inkomenspositie van later.
iv
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
INHOUD
Inhoudsopgave Voorwoord ................................................................................................................................. i Samenvatting ...........................................................................................................................iii Hoofdstuk 1 Inleiding......................................................................................................... 1 1.1 Onderzoeksvraagstellingen ........................................................................................ 1 1.2 Verantwoording van de opzet .................................................................................... 2 Hoofdstuk 2 Pensioen; het belang voor vrouwen ............................................................ 3 2.1 Pensioensopbouw ....................................................................................................... 3 2.2 Belang voor vrouwen ................................................................................................. 4 Hoofdstuk 3 De partnertoeslag; het belang voor vrouwen............................................. 7 3.1 Partnertoeslag ............................................................................................................. 7 3.2 Belang voor vrouwen ................................................................................................. 8 Hoofdstuk 4 De arbeidsmarkt- en inkomenspositie ........................................................ 9 4.1 Arbeidsparticipatie en economische zelfstandigheid ................................................. 9 Hoofdstuk 5 Samenhangende factoren........................................................................... 13 5.1 Zorg voor de kinderen .............................................................................................. 13 5.2 Denkbeelden van mannen en vrouwen..................................................................... 13 5.3 Herverdeling betaalde en onbetaalde arbeid ............................................................ 14 5.4 Verschillen in beloning ............................................................................................ 14 5.5 Economische factoren .............................................................................................. 15 Hoofdstuk 6 Methode....................................................................................................... 17 6.1 Methode onderzoeksvraagstelling 1......................................................................... 17 6.2 Methode onderzoeksvraagstelling 2, 3 en 4 ............................................................. 18 Hoofdstuk 7 Resultaten.................................................................................................... 21 7.1 Resultaten onderzoeksvraagstelling 1 ...................................................................... 21 7.1.1 De effecten van de factoren.................................................................................. 21 7.1.2 De factoren per etnische achtergrond................................................................... 26 7.1.3 Het aantal getroffen huishoudens ......................................................................... 31 7.2 Resultaten onderzoeksvraagstelling 2 ...................................................................... 32 7.2.1 Correlaties en regressieanalyse ............................................................................ 35 7.3 Resultaten onderzoeksvraagstelling 3 ...................................................................... 38 7.4 Resultaten onderzoeksvraagstelling 4 ...................................................................... 40 Hoofdstuk 8 Conlusie ....................................................................................................... 45 8.1 Resultaten ................................................................................................................. 45 8.2 Kanttekeningen bij het onderzoek............................................................................ 46 8.3 Implicaties voor de praktijk...................................................................................... 47 8.4 De Conclusies in het kort ......................................................................................... 48 8.5 Aanbevelingen.......................................................................................................... 49 Literatuur................................................................................................................................ 51 Appendix ................................................................................................................................. 53 Tabellen Hoofdstuk 7.1......................................................................................................... 53 Tabellen Hoofdstuk 7.2......................................................................................................... 62 Enquête ................................................................................................................................. 67
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
v
EEN SLIMME MEID IS OP HAAR PENSIOEN VOORBEREID
vi
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
1 INLEIDING
Hoofdstuk 1 Inleiding Pensioen, dat is toch pas voor later een zorg? Uit recent onderzoek van de RVS (Intomart GFK, 2005) komt naar voren dat veel mannen maar vooral vrouwen er zo over denken. Feit is alleen dat onbezorgdheid nu, bezorgdheid betekent voor later. Pensioen is juist een voorziening wat een zorg voor nu is, zodat het later geen zorg meer is. Uit een volgend onderzoek van RVS (Intomart GFK, 2006), blijkt dat vrouwen volledig vertrouwen op de pensioensinkomsten van mannen. 50% van de vrouwen blijkt nog nooit of nauwelijks over het pensioen te hebben nagedacht. Deze cijfers geven de noodzaak aan voor informatieverstrekking aan vrouwen over de keuzes die zij maken in de levensloop en wat voor effect deze keuzes hebben op hun toekomstige pensioen en inkomenspositie. Vooral voor vrouwen is de toekomstige werkgelegenheid en het inkomenstraject moeilijk te voorspellen aangezien hun familieomstandigheden, met inbegrip van huwelijk, zwangerschap, scheiding en weduwschap, diepgaande gevolgen voor hun arbeidsparticipatie zullen hebben. Zij hebben hierdoor nog meer baat bij informatieverstrekking over het pensioen dan mannen (Ginn, 2003). Om informatie te kunnen verstrekken is het belangrijk om in kaart te brengen welke groep vrouwen hier het meeste baat bij hebben. Centraal in dit onderzoek staat de afschaffing van de partnertoeslag die gerealiseerd zal worden in het jaar 2015. Hoewel deze wetswijziging reeds in 1995 in het staatsblad is verschenen, zijn veel mensen hier nog niet van op de hoogte. Momenteel is het nog zo dat wanneer de jongste partner nog geen 65 jaar is en geen of weinig inkomen heeft, de gepensioneerde partner recht heeft op een partnertoeslag. Deze toeslag dient ervoor om de periode te overbruggen totdat de jongste partner ook zijn of haar AOW krijgt uitgekeerd wanneer de leeftijd van 65 jaar is bereikt. Deze afschaffing zal dus zijn grootste uitwerking hebben op vrouwen omdat zij vaak de jongste partner zijn. Doordat veel vrouwen zich niet bezighouden met het pensioen valt er te verwachten dat bepaalde groepen vrouwen onverwachte negatieve effecten te verwerken zullen krijgen.
1.1 Onderzoeksvraagstellingen Het idee achter de afschaffing van de toeslag is aansluiting te vinden bij de voortschrijdende emancipatie en toenemende economische zelfstandigheid van vrouwen. De vraag is alleen in hoeverre deze economische zelfstandigheid al gevorderd zal zijn en in hoeverre de afschaffing daarom een (negatief) effect zal hebben voor verschillende groepen vrouwen. Noodzaak is nu om in kaart te brengen welke groepen vrouwen het meeste baat zullen hebben bij informatieverstrekking met betrekking tot pensioen en afschaffing van de partnertoeslag en wat het daadwerkelijke effect van de afschaffing zal betekenen voor verschillende groepen vrouwen.
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
1
EEN SLIMME MEID IS OP HAAR PENSIOEN VOORBEREID
Het onderzoek wordt verricht in opdracht van het Emancipatie adviesbureau Drenthe (ENOVA) en de FNV Vrouwenbond. Het onderzoek zal zich richten op de Noordelijke provincies Friesland, Groningen en Drenthe. De onderzoeksvragen worden als volgt geformuleerd: Onderzoeksvraagstelling 1 Wat is de huidige arbeidsmarkt- en inkomenspositie van verschillende generaties en groepen vrouwen in Friesland, Groningen en Drenthe? En wat is het effect van de afschaffing van de partnertoeslag op de inkomenspositie van deze groepen? Onderzoeksvraagstelling 2 In hoeverre zijn verschillende generaties en groepen vrouwen in Friesland, Groningen en Drenthe op de hoogte van de eigen pensioenpositie en de afschaffing van de partnertoeslag? Onderzoeksvraagstelling 3 Wat zijn de redenen waarom vrouwen niet op de hoogte zijn van het eigen pensioeninkomen? Onderzoeksvraagstelling 4 Welke manieren van voorlichting hebben de voorkeur van verschillende generaties en groepen vrouwen?
1.2 Verantwoording van de opzet Om tot een goede beantwoording van de onderzoeksvragen te kunnen komen kent dit rapport de volgende hoofdlijn. Allereerst zal in hoofdstuk 2 worden aangegeven wat de drie pijlers van pensioensopbouw zijn en wat hiervan het belang is voor vrouwen. In hoofdstuk 3 wordt dit gedaan voor de partnertoeslag. In hoofdstuk 4 wordt de huidige arbeidsmarkt- en inkomenspositie voor verschillende groepen vrouwen in kaart gebracht. Vervolgens worden de factoren welke hiermee samenhangen in hoofdstuk 5 toegelicht. Hoofdstuk 6 omvat de toegepaste methode om tot beantwoording van de onderzoeksvragen te komen. In hoofdstuk 7 worden de resultaten van het onderzoek uiteengezet. De definitieve beantwoording van de onderzoeksvragen vindt tenslotte plaats in hoofdstuk 8 in de vorm van een conclusie. Aansluitend worden er op basis van de resultaten aanbevelingen gedaan.
2
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
2 PENSIOEN; HET BELANG VOOR VROUWEN
Hoofdstuk 2 Pensioen; het belang voor vrouwen Uit onderzoek van de RVS (Intomart GFK, 2005) is naar voren gekomen dat zowel mannen als vrouwen erg onwetend zijn wanneer het erop aan komt hoe het pensioen is geregeld. 50% van de vrouwen blijkt nog nooit of nauwelijks over het pensioen te hebben nagedacht. Vrouwen vertrouwen volledig op de pensioensinkomsten van mannen (Intomart GFK, 2005). Deze houding van vrouwen betekent het verlies van een stuk economische zelfstandigheid, van een zelfstandig bestaan. Zonder economische zelfstandigheid zijn gelijke rechten en plichten eigenlijk niet mogelijk (Morris, 1990). Pensioen is rechtstreeks verbonden aan het inkomen gedurende de levensloop, hierdoor worden de verschillen in inkomen tussen mannen en vrouwen op latere leeftijd vergroot (Ginn, Street, Arber, 2001: 230). Het is daarom van belang dat vrouwen nadenken over het eigen pensioen en de mogelijkheden tot pensioenopbouw. Op basis van deze kennis is het mogelijk om nu keuzes te maken welke een gunstig effect zullen hebben op de eigen inkomenspositie van later.
2.1 Pensioensopbouw Om de problematiek omtrent de onwetendheid van vrouwen over het eigen pensioen goed in kaart te kunnen brengen zal hieronder eerst een korte toelichting worden gegeven over de Algemene Ouderdomswet (AOW). AOW In Nederland is er de mogelijkheid om het inkomen na het 65e levensjaar op te bouwen. Het opbouwen van het inkomen is mogelijk aan de hand van drie pijlers. De eerste pijler is de algemene basisvoorziening, de AOW. Samenwonenden krijgen bij het bereiken van de 65 jarige leeftijd ieder 50% van het minimumloon, een alleenstaande 70%, en een alleenstaande ouder die een kind onder de 18 verzorgt ontvangt 90%. Ieder verzekerd jaar levert 2% AOW pensioen op. Ieder persoon die van zijn 15e tot zijn 65e verjaardag verzekerd is geweest, bouwt een AOW pensioen op. Voorwaarde hierbij is dat deze persoon gedurende deze periode woonachtig is geweest in Nederland. Ieder jaar waarvoor een persoon niet verzekerd is geweest betekent een 2% korting op het AOW pensioen. De tweede pijler bestaat uit de aanvullende pensioenen opgebouwd tijdens een betaalde baan bij een werkgever die hier de mogelijkheid voor biedt. De derde pijler betreft de individuele voorzieningen die men kan treffen voor een oudedagsvoorziening. Voorbeelden van mogelijkheden met betrekking tot individuele voorzieningen zijn het kopen van een lijfrente of het afsluiten van een koopsompolis bij een verzekeringsmaatschappij. Dit onderzoek zal zich beperken tot de eerst twee pijlers omdat deze de eerste prioriteit hebben met betrekking tot de voorlichting naar
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
3
EEN SLIMME MEID IS OP HAAR PENSIOEN VOORBEREID
vrouwen. Kennis van deze twee pijlers is noodzakelijk om na het 65e levensjaar niet in armoede te hoeven leven (SVB, 2007). Mogelijkheid op bijstand voor mensen boven de 65 jaar Voor mensen die gekort worden op de AOW omdat ze een aantal jaren in het buitenland hebben gewoond is het mogelijk dat het basisinkomen daalt onder het sociaal minimum. Deze mensen kunnen een beroep doen op de Wet werk en bijstand. Deze wet vult het inkomen aan tot het niveau van het netto AOW. De hoogte is afhankelijk van de leefsituatie. Voor gehuwden of ongehuwd samenwonenden, met één partner jonger dan 65 jaar bedraagt de bijstandsnorm € 1.295,10 (SZW, 2007). Hierbij moet wel rekening gehouden worden met het feit dat er eerst aanspraak moet worden gemaakt op het eventuele eigen vermogen. Voor samenwonenden en gehuwden geldt een vrijlatingbedrag van € 10.490,-. De Sociale dienst bepaalt hoeveel maanden personen kunnen leven van de rest van het eigen vermogen. Pas na deze periode bestaat er recht op bijstand.
2.2 Belang voor vrouwen AOW-opbouw Personen die in het buitenland gaan wonen dienen zich er bewust van te zijn dat ze hierdoor geen volledig AOW- pensioen opbouwen. Voor het vertrek bestaat er de mogelijkheid een vrijwillige AOW verzekering af te sluiten. Op deze manier wordt een onvolledige AOWopbouw vermeden. Voor allochtonen ligt de situatie anders. Deze groep heeft logischerwijze het meest te maken met een gekorte AOW uitkering. Van de autochtone vrouwen is 3.0% van de vrouwen gekort op het pensioen, bij Turkse vrouwen is dit 99.8%, Marokkaanse vrouwen zijn in 100% van de gevallen gekort op het pensioen, voor Surinaamse vrouwen bedraagt het percentage 92.5% en voor Antilliaanse vrouwen 84.1%. (Nederlandse mannen 5.8%, Turkse mannen 99,9%, Marokkaanse mannen 99.9%, Surinaamse mannen 89.7%, Antilliaanse mannen 78.4%) (Equality, 2007). Voor allochtonen bestaat er de mogelijkheid om het gemiste aantal verzekerde jaren te kopen binnen 5 jaar na vestiging in Nederland (E-quality, 2007). Voorwaarde is wel dat alle gemiste jaren in één keer worden gekocht. Het betreft hierdoor een zeer kostbare regeling. De verantwoordelijkheid voor de regeling ligt bij de persoon zelf, er bestaan geen voorlichtingsactiviteiten. Tot op heden is er dan ook geen gebruik gemaakt van de inkoopregeling. Uiteindelijk zullen de gekorte AOW uitkeringen aangevuld worden vanuit de bijstand. In deze situaties moet men zich er bewust van zijn dat er eerst aanspraak zal worden gemaakt op het eigen vermogen. De verantwoordelijkheid voor de aanvraag ligt ook hier bij de persoon zelf.
4
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
2 PENSIOEN; HET BELANG VOOR VROUWEN
Aanvullend pensioen Rondkomen van een minimum AOW ligt op de grens van armoede. Een aanvullend pensioen is dan ook van belang voor een goede oudedagsvoorziening. Een probleem omtrent de regelgeving met betrekking tot het aanvullend pensioen ontstaat doordat de levensloop van vrouwen nog steeds erg verschilt van de levensloop van mannen. Vrouwen werken veel vaker in deeltijdarbeid dan mannen (Portegijs, Hermans, Lalta, 2006), nemen nog steeds de meeste zorgtaken op zich en bouwen hierdoor over het algemeen veel minder pensioen op. Het inkomen van alleenstaande vrouwen die de pensioenleeftijd hebben bereikt is dan ook aanzienlijk lager dan dat van mannen (Olieman, 2007). Veel meer vrouwen dan mannen hebben hierdoor te leiden onder armoede na het 65e levensjaar. De situatie voor autochtone vrouwen is reeds zorgwekkend te noemen, de situatie voor ZMV-vrouwen (zwarte, migranten en vluchtelingen vrouwen) is echter nog problematischer. Deze vrouwen hebben vaker dan Nederlands vrouwen geen inkomen en zijn financieel afhankelijk van hun partner (Gijsberts, Merens, Groeneveld, van der Laan, Bouma-Doff, Marx, van Putten, 2004). Ook krijgen vrouwen uit etnische minderheden vaak eerder kinderen en meer kinderen dan autochtone vrouwen. Autochtone vrouwen krijgen gemiddeld rond het 29ste levensjaar hun eerste kind. Voor vrouwen uit etnische minderheden ligt dit gemiddelde rond het 25e levensjaar (Keuzenkamp, Merens, 2006). Deze auteurs schrijven ook dat de opvattingen van ZMVvrouwen met betrekking tot het combineren van arbeid en zorg traditioneler te noemen zijn dan de opvattingen van autochtone vrouwen. Deze factoren zorgen ervoor dat deze groep vrouwen een kleinere kans heeft om een aanvullend pensioen op te bouwen. Wanneer vrouwen op de hoogte zijn van regelgeving met betrekking tot het aanvullende pensioen kan dit tot andere keuzes leiden. Het vertrouwen op het pensioen van de partner biedt geen garantie voor de toekomst. Vrouwen kunnen ervoor kiezen een eigen aanvullend ouderdomspensioen op te bouwen door een betaalde baan te nemen, het niet als een vanzelfsprekend gegeven zien dat de vrouw de onbetaalde zorgverantwoordelijkheid laat voorgaan boven betaalde arbeid. Wanneer vrouwen betaalde arbeid verrichten is het belangrijk om niet teveel van baan te wisselen en te proberen om zoveel mogelijk vaste contracten te krijgen met het oog op de mogelijkheid tot het opbouwen van een aanvullend pensioen. Ook is het van belang om over de gevolgen van onbetaald verlof op de pensioensopbouw na te denken. Wanneer de situatie het niet toe laat om aanvullend pensioen op te bouwen dan is het van belang om hier treffende maatregelen voor te nemen door individueel te sparen voor later, eventueel bij een verzekeraar of pensioenfonds (E-quality, 2007).
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
5
EEN SLIMME MEID IS OP HAAR PENSIOEN VOORBEREID
6
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
3 DE PARTNERTOESLAG; HET BELANG VOOR VROUWEN
Hoofdstuk 3 De partnertoeslag; het belang voor vrouwen Allereerst zal de huidige regelgeving met betrekking tot de partnertoeslag worden toegelicht, vervolgens zal er worden ingegaan op het belang van de bekendheid van de wet en regelgeving voor vrouwen. Momenteel is het nog zo dat wanneer de jongste partner nog geen 65 jaar is en geen of weinig inkomen heeft, de gepensioneerde partner recht heeft op een partnertoeslag. Deze toeslag dient ervoor om de periode te overbruggen totdat de jongste partner ook zijn of haar AOW krijgt uitgekeerd wanneer de leeftijd van 65 jaar is bereikt.
3.1 Partnertoeslag De partnertoeslag op de AOW zal in het jaar 2015 volledig worden afgeschaft. Deze wijziging is reeds in 1995 in het staatsblad verschenen. De wetswijziging is sinds 1 januari 1996 van kracht. Vanaf 1 januari 2015 zal de toeslag niet meer worden uitgekeerd. Aangezien veel mannen maar vooral vrouwen niet op de hoogte zijn van de wet en regelgeving omtrent het eigen pensioen, valt er te verwachten dat door deze verandering een nog onbekend aantal huishoudens een onverwachte klap zullen moeten verwerken. Berekening partnertoeslag Het berekenen en uitkeren van de partnertoeslag wordt uitgevoerd door de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Voor de berekening van de AOW en dus ook de partnertoeslag wordt er geen verschil gemaakt tussen gehuwden, mensen die een geregistreerd partnerschap voeren en ongehuwden die een gezamenlijke huishouding met iemand voeren. De partnertoeslag bedraagt op dit moment € 7.956,- per jaar. Voor het vaststellen van de hoogte van de toeslag wordt er gekeken naar de inkomsten van de jongere partner. Er wordt hierbij onderscheid gemaakt tussen loon en andere inkomsten uit arbeid en inkomsten in verband met arbeid. Loon en andere inkomsten uit arbeid worden gedeeltelijk van de toeslag afgetrokken, de eerste € 2.341,44 van het jaarsalaris wordt niet afgetrokken. Het salaris boven dit bedrag wordt voor tweederde van de toeslag afgetrokken. Er bestaat geen recht meer op toeslag wanneer de partner meer dan € 14.108,64 per jaar verdient. Inkomsten in verband met arbeid zoals een arbeidsongeschiktheidsuitkering of een vervroegd pensioen worden volledig van de toeslag afgetrokken. Wanneer de partner bruto meer dan € 7.844,76 per jaar ontvangt bestaat er geen recht meer op toeslag. Net als voor het opbouwen van een AOW uitkering wordt ook hier gekeken naar het aantal verzekerde jaren van de jongere partner. Ieder jaar waarvoor een persoon niet verzekerd is geweest betekent een 2% korting op de partnertoeslag (SVB, 2007).
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
7
EEN SLIMME MEID IS OP HAAR PENSIOEN VOORBEREID
3.2 Belang voor vrouwen Volgens het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is het idee achter de afschaffing van de toeslag, aansluiting te vinden bij de voortschrijdende emancipatie en toenemende economische zelfstandigheid van vrouwen. De partnertoeslag zoals hij nu nog bestaat is gebaseerd op het oude kostwinnerschap van de man. Een groot gedeelte van met name de generatie vrouwen (47-57 jaar) die als eerst geconfronteerd zullen worden met de afschaffing, is echter nog niet economisch zelfstandig. Het valt dan ook te verwachten dat de financiële terugval zwaar zal wegen voor deze vrouwen en de betreffende huishoudens. Dit is uiteraard problematischer wanneer de oudere partner een laag inkomen heeft doordat hij zelf weinig aanvullend pensioen heeft. Migranten en vluchtelingen vrouwen zijn minder vaak economisch zelfstandig dan autochtone vrouwen. Toch valt het te verwachten dat deze groepen vrouwen met een kleinere financiële terugval geconfronteerd zullen worden. De verklaring hiervoor moet gezocht worden in de onvolledige AOW opbouw. Voor ieder verzekerd jaar en dus voor ieder jaar dat ze in Nederland zijn ontvangen ze een percentage van 2% van de partnertoeslag. Hierdoor is de hoogte van de partnertoeslag in eerste instantie al veel lager voor deze groep vrouwen. Ook hebben de partners van deze vrouwen zelf vaak een onvolledige AOW-opbouw en overwegend weinig aanvullend pensioen door de gemiddeld slechtere arbeidsmarktpositie (Ipek- Demir, 2002). Deze huishoudens vallen hierdoor na de leeftijd van 65 in veel gevallen terug op de bijstand. Hoewel de financiële terugval voor deze huishoudens lager is, schuilt er een tweede negatief effect voor deze huishoudens in de onbekendheid met de regelgeving. Deze huishoudens zijn er zelf verantwoordelijk voor om een beroep te doen op de bijstand, hierbij moeten ze het in overweging nemen dat er eerst aanspraak zal worden gemaakt op het eigen vermogen. Onwetendheid kan er hier toe leiden dat ze geen actie ondernemen of de verkeerde keuzes maken. Het ministerie van SZW geeft aan dat wanneer huishoudens op de hoogte zijn van deze verandering, zij kunnen anticiperen op de financiële klap welke de afschaffing voor hen teweeg zal brengen. De aanbevelingen van het ministerie van SZW betreffen een aantal mogelijkheden; de jongste partner gaat werken, sparen op een gewone spaarrekening, of de aanschaf van een koopsompolis of een spaarverzekering. Deze aanbevelingen zijn echter alleen uitvoerbaar voor mensen die daar nu ook daadwerkelijk het geld voor hebben. Wanneer huishoudens door de afschaffing zullen terugvallen op de bijstand is het van belang om te anticiperen op de afschaffing door kennis te hebben van de regelgeving van de bijstand.
8
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
4 DE ARBEIDSMARKT- EN INKOMENSPOSITIE
Hoofdstuk 4 De arbeidsmarkt- en inkomenspositie Het basis idee dat ten grondslag ligt aan de afschaffing van de partnertoeslag is dat vrouwen in het jaar 2015 grotendeels economisch zelfstandig zullen zijn. De wetswijziging is sinds 1 januari 1996 reeds van kracht. Deze wijziging is gebaseerd op een prognose. De economische zelfstandigheid van vrouwen verloopt echter niet naar verwachting. Er ontstaat een gat tussen de wetgeving en de mate van emancipatie van vrouwen. De vraag is hoe de huidige situatie er uitziet voor vrouwen.
4.1 Arbeidsparticipatie en economische zelfstandigheid De belangrijkste indicator van de mate van emancipatie van vrouwen is de economische zelfstandigheid. Deze economische zelfstandigheid wordt voor een groot deel bepaald door de arbeidsparticipatie van vrouwen. Uit de emancipatiemonitor (Portegijs et al, 2006) blijkt dat de arbeidsparticipatie van vrouwen achterblijft bij de streefcijfers van het meerjarenplan van 2000 van het ministerie van SZW. In 2005 had 56% van de autochtone vrouwen een baan van 12 uur of meer. Naarmate de leeftijd stijgt, loopt het verschil tussen de bruto arbeidsparticipatie (werkzamen en werklozen) en netto arbeidsparticipatie (arbeidsdeelname) op (Portegijs et al, 2006). Dit geeft aan dat vooral de oudere vrouwen meer willen werken maar dat ze hier niet de kansen en de mogelijkheden toe zien. Een doelstelling is dat in 2015 65% van de vrouwen een baan heeft van tenminste 12 uur per week. Deze doelstelling draagt echter nog niet voldoende bij aan het streven naar economische zelfstandigheid van vrouwen. Een steeds groter deel van de vrouwen in Nederland werkt in deeltijd. Het aantal vrouwen met een deeltijdbaan is bijna verdubbeld (Portegijs et. Al, 2004). Werken in deeltijd is echter niet voldoende om een volwaardig aanvullend pensioen op te bouwen. Om een representatief beeld te krijgen van de mate van emancipatie dient er daarom ook te worden gekeken naar de economische zelfstandigheid van vrouwen. Iemand is economisch zelfstandig wanneer hij of zij 70% van het netto minimum loon verdient. Het gaat hierbij om inkomsten verkregen uit arbeid of eigen onderneming, uitkeringen worden hierbij niet tot inkomsten gerekend. De groei van het aantal economisch zelfstandige vrouwen loopt achter bij de streefcijfers welke gepresenteerd zijn in het meerjarenbeleidplan van 2000 van het ministerie van SZW. Het aantal economisch zelfstandige vrouwen tussen de 15 en 64 jaar zou in 2010 op 60% moeten liggen. Uit de emancipatiemonitor van het jaar 2006 komt naar voren dat het aantal economisch zelfstandige vrouwen de laatste jaren gelijk is gebleven. Tussen 2000 en 2004 steeg het aandeel van 39% naar 42%. Deze stijging werd echter geheel gerealiseerd in het jaar 2001. Van 2002 tot en met 2004 bleef het aandeel gelijk. Opvallend hierbij is ook dat bij mannen het percentage uiteindelijk is afgenomen. Het aandeel economisch zelfstandige mannen is ook in het jaar
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
9
EEN SLIMME MEID IS OP HAAR PENSIOEN VOORBEREID
2001 gestegen, daarna nam het af van 72% in 2001 naar 69% in 2004. Een verklaring van de gelijk gebleven cijfers voor vrouwen en de daling voor mannen na het jaar 2001 kan worden gezocht in de economische recessie. Vrouwen hebben het hier dus duidelijk beter gedaan dan mannen. Ook al blijft de economische situatie in Nederland echter gunstig, dan nog is het zeer onwaarschijnlijk dat het streefcijfer van 60% in het jaar 2010 gehaald zal worden. Om een duidelijk beeld te krijgen van de arbeidsmarkt en inkomenspositie van vrouwen wordt er een onderverdeling gemaakt in verschillende groepen vrouwen. Geboren tussen 1950 en 1960 Deze vrouwen zijn nu tussen 47 en 57 jaar oud. Deze groep dreigt tussen wal en schip te vallen omdat deze groep onvoldoende mogelijkheden heeft gehad om via betaalde arbeid een financieel bestaan op te bouwen. Maatschappelijke verwachtingen naar deze vrouwen toe na het afronden van de schooltijd, waren nog steeds gericht op het idee dat vrouwen niet bleven werken na de komst van kinderen. Een groep van deze generatie heeft later een inhaalslag kunnen maken als herintreedster, maar velen van hen is dat niet gelukt door onvoldoende opleiding, werkloosheid, leeftijdsdiscriminatie en geen of gebrek aan kinderopvangmogelijkheden. De netto arbeidsparticipatie (een baan van 12 uur of meer) was in het jaar 2005 voor deze groep vrouwen 61 %. In het jaar 2000 was dit nog 52%. De sterkste stijging heeft plaatsgevonden tot het jaar 2003, toen was de netto arbeidsparticipatie van deze groep vrouwen 60%. In het jaar 2004 is het gelijk gebleven en is vervolgens gestegen tot 61% in het jaar 2005. Deze toename is voor een groot deel te wijten aan de doorstroming van jongere cohorten in de hogere leeftijdsgroepen. Deze jongere leeftijdsgroepen participeren meer op de arbeidsmarkt. Dit betekent dat oudere vrouwen niet meer zijn gaan werken maar dat de jongere werkende vrouwen steeds ouder zijn geworden. 48% van deze vrouwen was in het jaar 2004 economisch zelfstandig. In het jaar 1990 was dit nog maar 20%. Tot aan het jaar 2004 is de economische zelfstandigheid van deze groep zeer gelijkmatig gestegen. Geboren tussen 1960 en 1972 Deze vrouwen zijn nu tussen de 35 en 47 jaar oud. Deze groept vormt de generatie waarin het wel steeds meer gebruikelijk was om betaald werk te gaan verrichten, maar de daarbij behorende voorzieningen bleven nog tot halverwege de jaren 90 ver onder de maat. Voor deze vrouwen geldt dat de wens tot economische zelfstandigheid overheerst, maar de kansen om dat te realiseren beperkt zijn gebleken. De netto arbeidsparticipatie van deze groep vrouwen was in het jaar 2005 66%. In het jaar 2000 was dit nog 62%. De sterkste stijging heeft plaatsgevonden tot het jaar 2002, toen was de netto arbeidsparticipatie 65%. Tot het jaar 2004 is dit gelijk gebleven om in het jaar 2005 te stijgen naar 66%.
10
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
4 DE ARBEIDSMARKT- EN INKOMENSPOSITIE
51% van deze groep vrouwen was in het jaar 2004 economisch zelfstandig. In het jaar 1990 was dit nog 26%. De toename aan economische zelfstandige vrouwen in deze leeftijdsgroep is de afgelopen 5 jaar afgezwakt. Geboren na 1972 Deze vrouwen zijn 35 jaar en jonger. De campagne ‘een slimme meid is op haar toekomst voorbereid’ richtte zich op de generatie vrouwen die in 1990 18 jaar werd, de vrouwen geboren in 1972. Dit is de generatie van de “1990-maatregel”. Van hen kan worden verwacht dat zij in principe in staat moeten zijn om zelf doormiddel van betaald werk in eigen onderhoud te voorzien. Helaas zijn ook bij hen de consequenties van de wet- en regelgeving op het gebied van de sociale zekerheid zoals de toeslagenwet niet of nauwelijks bekend, hetgeen grote gevolgen heeft voor de door hen te nemen keuzes in de levensloop. Voor deze groep vrouwen wordt er onderscheid gemaakt tussen de groep vrouwen van 15 tot 24 en de groep vrouwen van 25 tot 34. De participatie is het hoogst onder de groep vrouwen van 25 tot 34. De netto arbeidsparticipatie was in het jaar 2000 71% en is geleidelijk gestegen naar 73% in het jaar 2005. In het jaar 1987 was dit slechts 52%. Voor de jongste categorie (15-24) is de netto arbeidsparticipatie vanaf het jaar 2001 gedaald van 43% tot 37% in het jaar 2005. Deze jonge vrouwen kiezen er steeds vaker voor om te gaan studeren in plaats van te gaan werken. In het jaar 2004 was 62% van de groep vrouwen in de leeftijdsgroep 25-35 jaar economisch zelfstandig. In het jaar 1990 was dit nog 40%. De grootste stijging heeft zich voorgedaan tot aan het jaar 2000. In de afgelopen jaren was de stijging slechts 2 %. Voor de leeftijdsgroep 15-24 was 19% in het jaar 2004 economisch zelfstandig. Bij deze leeftijdsgroep is er geen stijgende trend te zien. Door de jaren heen lopen de percentages uiteen van 19 tot 22%. ZMV-vrouwen De cijfers van ZMV-vrouwen verschillen aanzienlijk van de cijfers van autochtone vrouwen. Binnen iedere groep zal er dan ook specifieke aandacht zijn voor ZMV-vrouwen. Onder de groep zwarte vrouwen vallen de Surinaamse en Antilliaanse vrouwen. Onder de migranten en vluchtelingen vrouwen valt een breed scala aan vrouwen. De grootste groep van deze vrouwen bestaat uit Turkse en Marokkaanse vrouwen. ZMV-vrouwen hebben minder vaak betaald werk dan autochtone vrouwen. Dit hangt sterk samen met het gemiddeld lagere opleidingsniveau van deze vrouwen. In 2005 had 38% van de ZMV-vrouwen een baan van 12 uur of meer tegenover 56% van de autochtone vrouwen. Voor Surinaamse vrouwen bedroeg de arbeidsparticipatie in 2005 55 %, voor Antilliaanse vrouwen was dit 48%. Voor de Turkse en Marokkaanse vrouwen liggen de cijfers aanzienlijk lager. Voor Turkse vrouwen was de arbeidsparticipatie 31%, voor Marokkaanse vrouwen was dit maar 27%. Het verschil tussen autochtone vrouwen en ZMV-vrouwen is iets kleiner (3%)
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
11
EEN SLIMME MEID IS OP HAAR PENSIOEN VOORBEREID
voor de tweede generatie allochtonen omdat het opleidingsniveau van deze generatie hoger ligt. De verschillen tussen autochtone vrouwen en ZMV-vrouwen worden kleiner maar dit proces verloopt langzaam (van Ours, 2002). Turkse en Marokkaanse vrouwen zijn minder vaak economisch zelfstandig dan autochtone, Surinaamse of Antilliaanse vrouwen. In het jaar 2002 was 20% van de Turkse en Marokkaanse vrouwen economisch zelfstandig, tegenover 43% van de autochtone vrouwen, 47% van de Surinaamse vrouwen en 38% van de Antilliaanse vrouwen. De situatie voor Nederlandse en Surinaamse en Antilliaanse vrouwen is dus nagenoeg gelijk (Portegijs, et al., 2006). Verschillen tussen Noord-Nederland en de rest van Nederland In het Noorden van Nederland bevinden zich de gebieden die in vergelijking met de rest van Nederland het minst stedelijk zijn. De leefsituatie voor vrouwen uit minder stedelijke gebieden verschilt van de leefsituatie van vrouwen uit stedelijke gebieden. Hierdoor zijn er ook verschillen in arbeidsparticipatie en economische zelfstandigheid. De nettoarbeidsparticipatie van vrouwen uit minder stedelijke gebieden ligt drie procent lager. Vrouwen met een betaalde baan werken gemiddeld 2,6 uur minder en zijn dan ook relatief vaker in deeltijdbanen te vinden (12-19 uur). Ook is het aandeel economische zelfstandige vrouwen in de minder stedelijke gebieden lager dan in de stedelijke gebieden. De economische zelfstandigheid ligt hier 4 % lager. De verschillen tussen de stedelijke en minder stedelijke gebieden zijn echter wel constant gebleven door de jaren heen, de trends met betrekking tot toename van arbeidsparticipatie en economische zelfstandigheid zijn dus gelijk in stedelijke en minder stedelijke gebieden (Vermeulen, 2006). Door de lagere arbeidsparticipatie en de lagere economische zelfstandigheid zijn er logischer wijze voor deze vrouwen ook minder mogelijkheden tot pensioensopbouw. Dit geeft aan dat goede informatieverstrekking met betrekking tot de mogelijkheden van pensioenopbouw en de daarop gebaseerde keuzes in de levensloop voor het noorden van Nederland het meest urgent is.
12
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
5 SAMENHANGENDE FACTOREN
Hoofdstuk 5 Samenhangende factoren Omdat de cijfers over de economische zelfstandigheid gebaseerd zijn op het jaar 2004 valt het te verwachten dat er nog veranderingen zullen optreden tussen nu en het jaar 2015. Hoe de economische zelfstandigheid zal uitpakken is afhankelijk van een aantal factoren. Deze factoren zullen hieronder worden toegelicht.
5.1 Zorg voor de kinderen Er is een duidelijk trend te zien bij vrouwen met betrekking tot het zorgen voor de kinderen. Onder de 25 tot 30 jarigen is het hoogste percentage vrouwen te vinden; twee van de drie vrouwen zijn dan economisch zelfstandig. Vanaf 30 jaar is het aandeel economisch zelfstandige vrouwen aanzienlijk lager doordat ze vaak minder gaan werken of helemaal stoppen vanwege de zorg voor de kinderen. Naarmate vrouwen ouder worden stijgt het aandeel weer doordat er minder tijd en zorg nodig is voor de kinderen, vrouwen beginnen weer met werken of gaan langer werken dan voorheen. Bij de concrete dagelijkse combinatie van arbeid en zorg zijn het vaak vrouwen die een stap terugdoen en het eigen inkomen minder belangrijk vinden dan dat van de man. Het feit dat vrouwen nog steeds hoofdzakelijk de zorg voor de kinderen op zich nemen beïnvloed de economische zelfstandigheid van vrouwen (Portegijs et al., 2006). Het streefcijfer voor het zorgaandeel van mannen is gezet op een percentage van 40% voor het jaar 2010. In 1995 was het zorgaandeel 34,9%, in 2000 35,2% en in het jaar 2005 35,7%. Bij een gelijkblijvende ontwikkeling zal het zorgaandeel van mannen in 2015 uitkomen op 36,5%. Volgens de theorie van Becker (1973) bevinden de problemen met betrekking tot de herverdeling zich op economisch vlak. Volgens deze theorie levert het voeren van een gezamenlijke huishouding voordelen op en is een huishouden erop gebaseerd om de productiviteit en opbrengsten te maximaliseren. Onbetaalde zorgverantwoordelijkheid wordt nog steeds minder waarde toegekend dan betaalde arbeid. Omdat de man in het verleden altijd in zijn werk heeft kunnen investeren lijkt het vanuit economisch oogpunt geen voordeel op te leveren om de tijd die normaal geïnvesteerd zou worden in betaalde arbeid te verruilen voor onbetaalde zorgverantwoordelijkheid. Het is hier dus noodzaak dat onbetaalde zorgverantwoordelijkheid op juiste waarde wordt geschat zodat ook de man gaat bijdragen aan een gelijke verdeling. Enkel de bijdrage van de vrouw is niet voldoende om een gelijkwaardige verdeling te realiseren.
5.2 Denkbeelden van mannen en vrouwen Het algehele beeld is dat zowel mannen als vrouwen minder traditioneel zijn gaan denken met betrekking tot de rolverdeling van de man en de vrouw. Hoewel mannen nog steeds
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
13
EEN SLIMME MEID IS OP HAAR PENSIOEN VOORBEREID
traditioneler denken als vrouwen hebben zowel mannen als vrouwen steeds minder bezwaar tegen werkende moeders. Uit de emancipatiemonitor van 2006 wordt echter ook duidelijk dat op bepaalde punten geen ontwikkeling of zelfs achteruitgang is opgetreden in geëmancipeerde richting met betrekking tot de denkbeelden en opvattingen van vrouwen en mannen over de zorg voor de kinderen. De herverdeling van betaalde en onbetaalde arbeid wordt in het jaar 2004 niet belangrijker gevonden door jonge vrouwen en mannen (20-29 jaar) dan in voorgaande periodes, ook is de arbeidsduur van jonge vrouwen vergelijkbaar met die van jonge vrouwen in voorgaande periodes. Tevens zijn zowel vrouwen als mannen iets teruggekomen van de gedachte dat de man net zo geschikt is voor de opvoeding van kleine kinderen als de vrouw, en dat het gezinsleven niet onder een fulltime baan van de vrouw te lijden heeft.
5.3 Herverdeling betaalde en onbetaalde arbeid Over het algemeen zijn mannen wel geëmancipeerder gaan denken, dit heeft alleen geen gevolg gehad voor hun arbeidsparticipatie en het aandeel in het huishouden. Uit de emancipatiemonitor van 2006 wordt duidelijk dat de herverdeling van betaalde arbeid voortzet in tegenstelling tot de herverdeling van onbetaalde arbeid. Het tijdsaandeel van vrouwen in betaalde arbeid is in de loop van de jaren gestegen. In 1975 was het aandeel vrouwen in betaald arbeid 12%, in 2000 was dit 29% en in 2005 is het aandeel gestegen naar 31%. Bij jonge paren zonder kinderen is het aandeel van betaalde arbeid het meest gelijk verdeeld. Deze vrouwen nemen 45% van de betaalde arbeid voor hun rekening. In tegenstelling tot de herverdeling van betaalde arbeid, zet de herverdeling van onbetaalde arbeid zich niet voort. Vrouwen zijn wel iets minder aan onbetaalde taken gaan doen maar mannen hebben niet een groter aandeel van onbetaalde taken voor hun rekening genomen. De taakverdeling is nog steeds het meest scheef in huishoudens met jonge kinderen. Hoewel de verdeling lichtelijk is bijgetrokken, is deze nog steeds erg scheef te noemen. Het aandeel in betaalde arbeid van deze vrouwen is lichtelijk gestegen, in 2005 is dit 31%, een stijging van 3% tegenover het jaar 2000. Het feit dat mannen niet meer van de onbetaalde arbeid voor hun rekening nemen kan een belemmering vormen voor vrouwen om meer te gaan participeren op de arbeidsmarkt.
5.4 Verschillen in beloning In alle bedrijfstakken en in alle mogelijke dienstverbanden ligt de beloning van vrouwen lager dan dat van mannen. In het bedrijfsleven bedraagt dit verschil 7%, bij de overheid is dit iets minder maar toch ook nog 4%. Wanneer een vrouw evenveel uren werkt als een man, heeft zij dus in vergelijking minder inkomsten. Hierdoor wordt het realiseren van economische zelfstandigheid voor vrouwen bemoeilijkt.
14
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
5 SAMENHANGENDE FACTOREN
5.5 Economische factoren Economische groei en de groei van arbeidsproductiviteit spelen ook een rol bij de economische zelfstandigheid van vrouwen. Eerder kwam al naar voren dat door de economische recessie de economische zelfstandigheid van vrouwen gelijk is gebleven en de arbeidsparticipatie van mannen is gedaald. De huidige economische omstandigheden zijn echter gunstig en te verwachten valt dan ook dat de economische omstandigheden in de eerste tijd geen belemmeringen zullen vormen in de ontwikkeling van de economische zelfstandigheid van vrouwen.
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
15
EEN SLIMME MEID IS OP HAAR PENSIOEN VOORBEREID
16
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
6 METHODE
Hoofdstuk 6 Methode 6.1 Methode onderzoeksvraagstelling 1 Onderzoeksvraagstelling 1 Wat is de huidige arbeidsmarkt- en inkomenspositie van verschillende generaties en groepen vrouwen in Friesland, Groningen en Drenthe? en wat is het effect van de afschaffing van de partnertoeslag op de inkomenspositie van deze groepen? Procedure De huidige inkomens- en arbeidsmarktpositie van verschillende generaties en groepen vrouwen is middels literatuuronderzoek reeds vastgesteld. Voor het beantwoorden van het tweede gedeelte van deze vraagstelling wordt middels berekeningen aangetoond wat het effect is van de factoren welke de hoogte van de partnertoeslag bepalen. Deze factoren betreffen; het inkomen van de jongste partner, het aantal verzekerde jaren, het leeftijdsverschil tussen de partners en het gezamenlijke inkomen. De uitkomsten van de berekeningen worden gepresenteerd in grafieken. Vervolgens wordt op basis van de factoren welke kenmerkend zijn voor iedere etnische achtergrond in kaart gebracht in hoeverre ieder van deze groepen hinder zal ondervinden doormiddel van de afschaffing van de partnertoeslag. De omvang van de groepen worden in kaart gebracht aan de hand van de gegevens van het CBS. Data-analyse Voor het berekenen van de partnertoeslag is de maximale hoogte van de partnertoeslag het startpunt. De hoogte van de toeslag bedraagt op dit moment € 7.956,- per jaar. Voor de verschillende scenario’s is het loon en andere inkomsten uit arbeid gedeeltelijk van de toeslag afgetrokken. De eerste € 2.341,44 van het jaarsalaris is niet afgetrokken. Het salaris boven dit bedrag is voor tweederde van de toeslag afgetrokken. Inkomsten in verband met arbeid zijn volledig van de toeslag afgetrokken. Dit bedrag is vermenigvuldigt met het aantal jaren welke een persoon verzekerd is geweest voor de AOW. Vervolgens is het bedrag van de uiteindelijke toeslag vermenigvuldigt met het aantal jaren waar de persoon normaal gesproken recht zou hebben gehad op de toeslag. Voor gezinnen die door het wegvallen van de partnertoeslag onder het bijstandsniveau uitkomen moet er rekening worden gehouden met een aanvulling vanuit de bijstand. Het resultaat van de berekening is de uiteindelijke financiële achteruitgang (absoluut) welke iedere groep zal ervaren wanneer de partnertoeslag wordt afgeschaft. Om het relatieve effect van de afschaffing per scenario te berekenen is er gekeken naar het gezamenlijke inkomen van huishoudens. De achteruitgang door het afschaffen van de partnertoeslag is uitgedrukt in een percentage.
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
17
EEN SLIMME MEID IS OP HAAR PENSIOEN VOORBEREID
Tabel 6.1 Model voor berekening van de partnertoeslag Per jaar Inkomen van de jongste partner (vrouw) uit arbeid Deel van het inkomen uit arbeid dat niet wordt afgetrokken Overgebleven inkomen Startbedrag partnertoeslag Twee derde van het resterende bedrag (loon uit arbeid) wordt afgetrokken Premies welke worden afgetrokken Inkomen van de jongste partner in verband met arbeid (wordt geheel afgetrokken) Gezamenlijk inkomen Hoogte partnertoeslag (uitgekeerd) Gezamenlijk inkomen zonder toeslag Bijstandsniveau Aanvulling tot bijstand (gezamenlijk inkomen zonder toeslag) Gezamenlijk inkomen met toeslag Absolute achteruitgang Relatieve achteruitgang
6.2 Methode onderzoeksvraagstelling 2, 3 en 4 Onderzoeksvraagstelling 2 In hoeverre zijn verschillende generaties en groepen vrouwen in Friesland, Groningen en Drenthe op de hoogte van de eigen pensioenpositie en de afschaffing van de partnertoeslag? Onderzoeksvraagstelling 3 Wat zijn de redenen waarom vrouwen niet op de hoogte zijn van het eigen pensioeninkomen? Onderzoeksvraagstelling 4 Welke manieren van voorlichting hebben de voorkeur van verschillende generaties en groepen vrouwen? Respondenten Aan dit onderzoek hebben een 430 vrouwen meegewerkt.
18
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
6 METHODE
Tabel 6.2 Aantal respondenten uitgesplitst naar etnische achtergrond en wijze van benadering voor enquêtering FNV Vrouwenbond Nederlandse vrouwen Zwarte vrouwen MigrantenVluchtelingen
Enquête per post
Drentse Vrouwendag
Bijeenkomsten Allochtone vrouwen
Totaal
149
117
24
26
316
1
0
2
4
7
3
6
5
93
107
Tabel 6.3 Aantal respondenten uitgesplitst naar provincie en wijze van benadering voor enquêtering
Friesland Drenthe Groningen
FNV Vrouwenbond
Enquête per post
Drentse Vrouwendag
42 41 70
49 39 35
0 29 2
Bijeenkomsten Allochtone vrouwen 30 48 45
Totaal
121 109 152
Tabel 6.4 Aantal respondenten uitgesplitst naar leeftijdsgroep en wijze van benadering voor enquêtering FNV Vrouwenbond
Enquête per post
Drentse Vrouwendag
Totaal
4 1 12
Bijeenkomsten Allochtone vrouwen 43 42 27
Tot 34 35-46 47-57
4 31 68
15 48 37
57-65
50
23
14
11
98
66 122 144
Procedure Voor dit onderzoek is er gebruik gemaakt van enquêtes. In totaal zijn er 1500 enquêtes per post verstuurd. 500 enquêtes zijn via het ledenbestand van de FNV Vrouwenbond verstuurt. Van deze 500 enquêtes zijn 153 geretourneerd. Het responspercentage bedraagt 30,6%. 1000 enquêtes zijn verspreid per post, de adressen hiervoor zijn blind geselecteerd uit telefoonboeken. Van deze 1000 enquêtes zijn 123 geretourneerd. Het responspercentage bedraagt 12,3% Van de 1500 enquêtes zijn in totaal 276 enquêtes geretourneerd. Het totale responspercentage bedraagt 18,4 %. Voor de ZMV-vrouwen is voor een andere benadering gekozen. De enquêtes zijn bij verschillende bijeenkomsten voor deze vrouwen afgenomen. In totaal zijn er 123 enquêtes afgenomen.
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
19
EEN SLIMME MEID IS OP HAAR PENSIOEN VOORBEREID
Meetinstrumenten De enquête is opgebouwd uit twee onderdelen; onderdeel A, bestaande uit vragen met betrekking tot persoonsgegevens van de respondenten en onderdeel B, bestaande uit vragen met betrekking tot de houding van de respondenten tegenover het pensioen, de kennis over de eigen pensioensituatie, de voorkeur voor voorlichtingsmogelijkheden en de redenen waarom de respondenten niet op de hoogte zijn van de eigen pensioensituatie. Onderdeel A identificeert persoongegevens met betrekking tot land van herkomst, het aantal jaren woonachtig in Nederland, provincie van herkomst, leeftijd, wel of geen partner, leeftijd van de partner, beroep, hoogst genoten opleiding, aantal gewerkte uren, het gezinsinkomen en de kennis van de Nederlandse taal. Onderdeel B identificeert de houding en de kennis met betrekking tot het pensioen aan de hand van stellingen. De stellingen zijn gemeten met een 5-punt antwoordschaal en met een 2punt antwoordschaal. Voorbeeldstellingen van een 5-punt antwoordschaal betreffen “Ik leef nu, het pensioen is een zorg voor later” en “Voor mijn pensioen vertrouw ik volledig op mijn partner”. Voorbeeldstellingen van een 2-punt antwoordschaal betreffen “Ik heb al iets geregeld voor mijn pensioen” en “Ik heb eerder van de partnertoeslag gehoord”. Om de redenen te achterhalen waarom de respondenten nog niet weten wat hun pensioeninkomen is wordt er van de respondenten gevraagd alle zinnen aan te kruizen die van toepassing zijn. Voorbeelden hiervan zijn “ Het is nog ver weg, ik leef nu” en “Ik verwacht dat er nog veel gaat veranderen in de tussentijd”. Aan het eind van de enquête wordt de respondenten nog gevraagd naar tips voor een goede informatievoorziening voor het pensioen. Om de voorkeur van de respondenten voor voorlichtingsmogelijkheden met betrekking tot pensioen te achterhalen wordt er gevraagd drie van de 9 mogelijkheden aan te kruizen waar ze het liefst gebruik van zouden maken. Voorbeelden van de mogelijkheden zijn; een voorlichtingsfilm, internetsites en een brochure. Data-analyse Met behulp van het computerprogramma SPSS is de data resulterend van de enquête geanalyseerd. De vragen met betrekking tot de houding van de respondenten tegenover het pensioen en de kennis over de eigen pensioensituatie zijn op basis van een gemiddelde score voor de gehele groep en voor autochtone en ZMV-vrouwen in kaart gebracht. De resultaten van autochtone en ZMV-vrouwen zijn vervolgens opgesplitst in leeftijdsgroepen. Doormiddel van grafieken zijn de redenen waarom vrouwen niet op de hoogte zijn van het eigen pensioeninkomen en de voorkeur voor voorlichtingsmogelijkheden in beeld gebracht. Dit is gedaan voor de gehele groep vrouwen, opgesplitst in leeftijdsgroepen en voor de gehele groep vrouwen opgesplitst in autochtone en ZMV-vrouwen.
20
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
7 RESULTATEN
Hoofdstuk 7 Resultaten 7.1 Resultaten onderzoeksvraagstelling 1 Onderzoeksvraagstelling 1 Wat is de huidige arbeidsmarkt- en inkomenspositie van verschillende generaties en groepen vrouwen in Friesland, Groningen en Drenthe? En wat is het effect van de afschaffing van de partnertoeslag op de inkomenspositie van deze groepen? Uit het literatuuronderzoek kunnen vier factoren worden afgeleid die het effect van de afschaffing van de partnertoeslag beïnvloeden. Deze factoren zijn: het inkomen van de jongste partner (de vrouw), het aantal verzekerde jaren (AOW) van de jongste partner, het leeftijdsverschil tussen beide partners, en het gezamenlijke inkomen. Allereerst worden aan de hand van grafieken de effecten van de factoren in kaart gebracht. Vervolgens wordt aan de hand van gemiddelde kenmerken van de etnische achtergrond van vrouwen het gemiddelde effect van de afschaffing van de partnertoeslag voor deze groepen vrouwen berekend. Aan de hand van deze gemiddelden wordt duidelijk welke vrouwen, en in welke mate, hinder zullen ondervinden van de afschaffing. Het effect van de afschaffing wordt zowel absoluut als relatief in kaart gebracht. 7.1.1 De effecten van de factoren Het inkomen van de jongste partner De eerste factor betreft de meest voor de hand liggende: het inkomen van de jongste partner. Er wordt hier onderscheid gemaakt tussen inkomen uit arbeid en inkomen in verband met arbeid. Het startbedrag van de berekening voor het vaststellen van de partnertoeslag bedraagt € 7.956, - per jaar. Van de inkomsten uit arbeid wordt de eerste € 2.341,44 niet van de toeslag afgetrokken. Vervolgens wordt 2/3 van het resterende bedrag afgetrokken. Ook worden er nog een aantal premies afgetrokken. Deze zullen in de berekeningen niet verder worden gespecificeerd. Inkomen uit arbeid In figuur 7.1 wordt het effect getoond van inkomen uit arbeid op de hoogte van de partnertoeslag. Hier wordt er vanuit gegaan dat er geen inkomsten in verband met arbeid zijn. Wanneer de jongste partner meer dan € 14.108,64 per jaar aan loon uit arbeid heeft, bestaat er geen recht meer op de partnertoeslag (tabel 1, appendix). De exacte bedragen worden vermeld in het appendix (tabel 2).
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
21
EEN SLIMME MEID IS OP HAAR PENSIOEN VOORBEREID
Partnertoeslag per jaar (euro's)
9.000 8.000 7.000 6.000 5.000 4.000 3.000 2.000 1.000 0 0
2000
4000
6000
8000
10000
12000
14000
16000
Inkomen uit arbeid per jaar (euro's)
Figuur 7.1 De hoogte van de partnertoeslag per jaar in euro’s in relatie tot het inkomen uit arbeid per jaar in euro’s
Partnertoeslag per jaar (euro's)
Inkomen in verband met arbeid In figuur 7.2 wordt het effect getoond van inkomen in verband met arbeid op de hoogte van de partnertoeslag. Inkomen in verband met arbeid wordt in zijn geheel van de partnertoeslag afgetrokken. Afgezien van een klein percentage aan premies dat ook wordt afgetrokken van het startbedrag van de partnertoeslag, is de grens logischerwijze hier het volledige bedrag van de partnertoeslag: € 7.956,-. De exacte bedragen worden vermeld in het appendix (tabel 3).
9000 8000 7000 6000 5000 4000 3000 2000 1000 0 0
2.000
4.000
6.000
8.000
10.000
Inkomen in verband met arbeid per jaar (euro's)
Figuur 7.2 De hoogte van de partnertoeslag per jaar in euro’s in relatie tot het inkomen in verband met arbeid per jaar in euro’s
22
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
7 RESULTATEN
Het aantal verzekerde jaren De tweede factor betreft het aantal verzekerde jaren, het aantal jaren dat iemand in Nederland heeft gewoond van zijn 15e tot 65e levensjaar. Voor ieder jaar dat iemand verzekerd is wordt 2% van de partnertoeslag uitgekeerd. In figuur 7.3 wordt het effect van het aantal verzekerde jaren bij een volledig recht op de partnertoeslag weergegeven. De exacte bedragen worden vermeld in het appendix (tabel 4). Partnertoeslag per jaar (euro's)
9.000 8.000 7.000 6.000 5.000 4.000 3.000 2.000 1.000 0
10
20
30
40
50
Verzekerde aantal jaren
Figuur 7.3 De hoogte van de partnertoeslag per jaar in euro’s in relatie tot het aantal verzekerde jaren
Het leeftijdsverschil tussen de partners Het leeftijdsverschil bepaalt de periode waarover partnertoeslag wordt gegeven. In figuur 7.4 is weergegeven wat voor effect het leeftijdsverschil heeft voor partners die volledig recht hebben op de partnertoeslag. Wanneer er sprake is van één jaar leeftijdsverschil bestaat er recht op € 7.956,-. Voor ieder jaar extra dat er recht bestaat op de partnertoeslag wordt er € 7.956,- bijgeteld. De exacte bedragen worden vermeld in het appendix (tabel 5).
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
23
EEN SLIMME MEID IS OP HAAR PENSIOEN VOORBEREID
90000 Partnertoeslag (euro's)
80000 70000 60000 50000 40000 30000 20000 10000 0 0
2
4
6
8
10
12
Leeftijdsverschil tussen partners (jaren)
Figuur 7.4 De hoogte van de partnertoeslag per jaar in euro’s in relatie tot het leeftijdsverschil tussen partners in jaren
Gezamenlijke inkomen Wanneer de oudste partner een hoog inkomen heeft zal de afschaffing minder zwaar wegen omdat het naar verhouding een relatief kleine financiële achteruitgang zal betekenen. Voor huishoudens waarbij het inkomen van de oudste partner dusdanig laag is dat bij afschaffing van de partnertoeslag het gezamenlijk inkomen onder het sociaal minimum uitkomt, moet rekening worden gehouden met een aanvulling vanuit de bijstand. In figuur 7.5 wordt de relatieve achteruitgang in verhouding tot het gezamenlijk inkomen weergegeven. Wanneer het inkomen van een huishouden exact het bijstandsniveau bedraagt, zal de relatieve teruggang 0% zijn. Door de afschaffing van de partnertoeslag zal het weggevallen bedrag moeten worden aangevuld vanuit de bijstand. Het relatieve effect van de afschaffing is nu 0% omdat het huishouden voor de afschaffing en na de afschaffing rond zal moeten komen van bijstandsniveau (tabel 7.1). Een gezamenlijk inkomen tot € 23.497,20 valt met aftrek van de partnertoeslag terug op de bijstand. Zodra het gezamenlijk inkomen meer bedraagt, is hier geen sprake meer van. De relatieve achteruitgang is hierdoor het grootst voor huishoudens die boven het bedrag van € 23.497,20 uitkomen. Het inkomen ligt op de grens, met het wegvallen van de partnertoeslag vallen ze net niet onder het bijstandsniveau en is er dus geen sprake van aanvulling vanuit de bijstand. De relatieve achteruitgang is hierdoor 34% (tabel 7.2). Hoe hoger het gezamenlijk inkomen vanaf dit punt wordt, des te lager zal de relatieve teruggang zijn door het wegvallen van de partnertoeslag. Een hoger gezamenlijk inkomen betekent immers in verhouding een kleiner deel dat wegvalt. Hoe hoger het inkomen hoe minder het wegvallen van de toeslag zal worden gemerkt. De bedragen met bijbehorende percentages worden vermeld in het appendix (tabel 6).
24
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
7 RESULTATEN
Relatieve achteruitgang (%)
40 35 30 25 20 15 10 5 0 -5 0
10000
20000
30000
40000
50000
60000
70000
80000
Gezamenlijk inkomen (euro's)
Figuur 7.5 Relatieve achteruitgang in (%) in relatie tot het gezamenlijk inkomen in euro’s voor huishoudens met volledig recht op de partnertoeslag Tabel 7.1 Berekening hoogte partnertoeslag bij een gezamenlijk inkomen op bijstandsniveau (€ 15.541,20) Per jaar Inkomen van de jongste partner (vrouw) uit arbeid
-
€
Deel van het inkomen uit arbeid dat niet wordt afgetrokken Overgebleven inkomen Startbedrag partnertoeslag
€
7.956,00
Twee derde van het resterende bedrag (loon uit arbeid) wordt afgetrokken
€
Premies welke worden afgetrokken
€
Inkomen van de jongste partner in verband met arbeid (wordt geheel afgetrokken)
€
Gezamenlijk inkomen
€
15.541,20
Hoogte partnertoeslag (uitgekeerd)
€
7.956,00
Gezamenlijk inkomen zonder toeslag
€
7.585,20
Aanvulling tot bijstandsniveau
€
7.956,00
Gezamenlijk inkomen zonder toeslag
€
15.541,20
Gezamenlijk inkomen met toeslag
€
15.541,20
Absolute achteruitgang
€
Relatieve achteruitgang
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
-
0%
25
EEN SLIMME MEID IS OP HAAR PENSIOEN VOORBEREID
Tabel 7.2 Berekening hoogte partnertoeslag bij een gezamenlijk inkomen van € 23.497,20 Per jaar Inkomen van de jongste partner (vrouw) uit arbeid
-
€
Deel van het inkomen uit arbeid dat niet wordt afgetrokken Overgebleven inkomen Startbedrag partnertoeslag
€
Twee derde van het resterende bedrag (loon uit arbeid) wordt afgetrokken
€
Premies welke worden afgetrokken
€
Inkomen van de jongste partner in verband met arbeid (wordt geheel afgetrokken)
€
Gezamenlijk inkomen
€
23.497,20
Hoogte partnertoeslag (uitgekeerd)
€
7.956,00
Gezamenlijk inkomen zonder toeslag
€
15.541,20
Bijstandsniveau
€
15.541,20
Aanvulling tot bijstand (gezamenlijk inkomen zonder toeslag)
€
Gezamenlijk inkomen met toeslag
€
23.497,20
Absolute achteruitgang
€
7.956,00
Relatieve achteruitgang
7.956,00 -
-
34%
7.1.2 De factoren per etnische achtergrond Door te kijken welke factoren kenmerkend zijn voor de verschillende achtergronden kan het absolute en relatieve effect van de afschaffing van de partnertoeslag voor verschillende groepen vrouwen worden berekent. Op basis van het gemiddelde inkomen van de jongste partner en de gemiddelde verblijfduur in Nederland wordt de hoogte van partnertoeslag per jaar berekent. Door dit bedrag te vermenigvuldigen met het leeftijdsverschil tussen de partners wordt het totale absolute effect van de afschaffing in kaart gebracht. Om het relatieve effect te berekenen wordt er gekeken naar het gezamenlijk inkomen en dus het inkomen van de oudste partner. Het gemiddeld bruto inkomen van een partner van 65 jaar en ouder met een jongere partner beneden de 65 jaar bedraagt voor niet- westerse allochtonen € 18.500,- (Olieman, 2007). Dit kan vertaalt worden naar een gemiddeld besteedbaar inkomen van € 13.750,-. Omdat er geen verdere gegevens bekend zijn over de exacte pensioensinkomsten voor de specifieke etnische achtergronden, en de onderlinge verschillen volgens het onderzoek van de heer Olieman niet groot zijn wordt hier het bedrag van € 13.750,- aangehouden voor de berekening. Voor Nederlandse 65 plussers bedraagt dit gemiddeld bruto inkomen € 32.000,-. Dit kan vertaalt worden naar een gemiddeld besteedbaar inkomen van € 22.000,-. Het percentage vrouwen welke inkomsten in verband met arbeid heeft wordt niet meegenomen in de berekening. Er wordt hier vanuit gegaan dat deze vrouwen geen recht hebben op de partnertoeslag. De gemiddelde inkomens van vrouwen met inkomen in verband
26
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
7 RESULTATEN
met arbeid overstijgen ruimschoots het bedrag van de partnertoeslag (€ 7.956,-). Voor de overige groep wordt er onderscheid gemaakt tussen vrouwen met inkomsten uit arbeid en vrouwen zonder inkomsten uit arbeid. Voor de vrouwen met inkomsten uit arbeid wordt het jaarloon bepaalt aan de hand van het gemiddeld aantal uren gewerkt per week en het gemiddeld uurloon. Autochtone vrouwen Voor de autochtone vrouwen in de leeftijdscategorie 55 tot 64 jaar geldt dat 32% inkomsten in verband met arbeid heeft (Schellingerhout, 2004). Er wordt hiervan uitgegaan dat zij geen recht hebben op de partnertoeslag. 29% heeft geen inkomen in verband met arbeid en geen inkomen uit arbeid. De overige 39% heeft inkomen uit arbeid (Schellingerhout, 2004). Deze vrouwen werken gemiddeld 24.06 uur per week (Keuzenkamp, Merens, 2006). Het gemiddeld bruto uurloon voor autochtone vrouwen bedraagt € 15,11 (Van der Vliet, 2005). Het gemiddelde jaarloon van een Nederlandse vrouw bedraagt daarom € 17.450,24. Dit kan vertaalt worden naar een netto jaarloon van € 14.267,16. Het leeftijdsverschil tussen partners is gemiddeld 3,1 jaar (Shellingerhout, 2004). Het gemiddeld besteedbaar inkomen van de oudere partner van 65 jaar en ouder met een jongere partner bedraagt € 22.000,-. Tabel 7.3 De gemiddelde hoogte van de partnertoeslag per jaar, het totaal absoluut effect voor autochtone vrouwen en het relatief effect voor autochtonee huishoudens (berekeningen tabellen 7-9 appendix) Inkomen
Vrouwen (%)
Hoogte partnertoeslag per jaar (€) € 0
Inkomen in verband met arbeid
32%
Geen inkomen in verband met arbeid en geen inkomen uit arbeid
29%
€
7.956,00
Inkomen uit arbeid
39%
€
0
Totaal uitgekeerde partnertoeslag (€) 0
€
€ 24.663,60 €
0
Relatief effect (%) 0% 27% 0%
Voor een gemiddeld Nederlands huishouden waarbij de jongere partner geen inkomsten heeft geldt dat het relatieve effect van de afschaffing 27 % is (tabel 9, appendix). Dit betreft 29% van de huishoudens. Wanneer de jongere partner wel werkt (39%) bestaat er door de hoogte van het gemiddeld inkomen geen recht meer op de partnertoeslag (tabel 7, appendix). Hierdoor is hier geen sprake van een relatief effect. Turkse vrouwen Voor de Turkse vrouwen in de leeftijdscategorie 55 tot 64 jaar geldt dat 35 % inkomsten in verband met arbeid heeft (Schellingerhout, 2004). Er wordt hiervan uitgegaan dat zij geen recht hebben op de partnertoeslag. 63% heeft geen inkomen in verband met arbeid en geen inkomen uit arbeid. De overige 2% heeft inkomen uit arbeid (Schellingerhout, 2004). Deze vrouwen werken gemiddeld 20.26 uur per week (Keuzenkamp, Merens, 2006). Het gemiddeld
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
27
EEN SLIMME MEID IS OP HAAR PENSIOEN VOORBEREID
bruto uurloon voor Turkse vrouwen bedraagt € 11,12 (Van der Vliet, 2005). Het gemiddelde jaarloon van een Turkse vrouw bedraagt daarom € 10.813,98. Dit kan vertaalt worden naar een netto jaarloon van € 9.281, 28. Turkse vrouwen zijn gemiddeld 25 jaar in Nederland, het leeftijdsverschil tussen partners is gemiddeld 5,4 jaar (Shellingerhout, 2004). Tabel 7.4 De gemiddelde hoogte van de partnertoeslag per jaar, het totaal absoluut effect voor Turkse vrouwen en het relatief effect voor Turkse huishoudens (berekeningen tabellen 10-13, appendix) Inkomen
Vrouwen (%)
Hoogte partnertoeslag per jaar (€) € 0
Totaal uitgekeerde partnertoeslag (€) 0
Relatief effect (%) 0%
Inkomen in verband met arbeid
35 %
Geen inkomen in verband met arbeid en geen inkomen uit arbeid
63 %
€
3.978,00
€ 21.481,20
12,34%
2%
€
1.609,12
€
8.689,24
6,53%
Inkomen uit arbeid
€
Voor een gemiddeld Turks huishouden waarbij de jongere partner geen inkomsten heeft geldt dat het relatieve effect van de afschaffing een achteruitgang van 12,34 % betekent (tabel 12, appendix). Dit betreft het grootste gedeelte van de Turkse huishoudens (63%). Wanneer de jongere partner wel werkt (2%) bestaat er recht op een klein gedeelte van de toeslag. De relatieve achteruitgang is in dit geval 6,53% (tabel 13, appendix). Marokkaanse vrouwen Voor de Marokkaanse vrouwen in de leeftijdscategorie 55 tot 64 jaar geldt dat 10 % inkomsten in verband met arbeid heeft (Schellingerhout, 2004). Er wordt hiervan uitgegaan dat zij geen recht hebben op de partnertoeslag. 88% heeft geen inkomen in verband met arbeid en geen inkomen uit arbeid. De overige 2% heeft inkomen uit arbeid (Schellingerhout, 2004). Deze vrouwen werken gemiddeld 22.04 uur per week (Keuzenkamp, Merens, 2006). Het gemiddeld bruto uurloon voor Marokkaanse vrouwen bedraagt € 10,84 (Van der Vliet, 2005). Het gemiddelde jaarloon van een Marokkaanse vrouw bedraagt daarom € 11.467,85. Dit kan vertaalt worden naar een netto jaarloon van € 9.783,-. Marokkaanse vrouwen zijn gemiddeld 23 jaar in Nederland, het leeftijdsverschil tussen partners is gemiddeld 10 jaar (Shellingerhout, 2004).
28
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
7 RESULTATEN
Tabel 7.5 De gemiddelde hoogte van de partnertoeslag per jaar, het totaal absoluut effect voor Marokkaanse vrouwen en het relatief effect voor Marokkaanse huishoudens (berekeningen tabellen 14-17 appendix) Inkomen
Vrouwen (%)
Inkomen in verband met arbeid
10 %
Geen inkomen in verband met arbeid en geen inkomen uit arbeid
88 %
Inkomen uit arbeid
2%
Hoogte partnertoeslag per jaar (€) € 0 3.182,40
€
€
1153,50
Totaal uitgekeerde partnertoeslag (€) 0
Relatief effect (%) 0%
€ 31.824,00
8,22%
11.535,02
4,67%
€
€
Voor een gemiddeld Marokkaans huishouden waarbij de jongere partner geen inkomsten heeft geldt dat het relatieve effect van de afschaffing een achteruitgang van 8,22 % betekent (tabel 16, appendix). Dit betreft het grootste gedeelte van de Marokkaanse huishoudens (88%). Wanneer de jongere partner wel werkt (2%) bestaat er recht op een klein gedeelte van de toeslag. De relatieve achteruitgang is in dit geval 4,67% (tabel 17, appendix). Surinaamse vrouwen Voor de Surinaamse vrouwen in de leeftijdscategorie 55 tot 64 jaar geldt dat 47 % inkomsten in verband met arbeid heeft (Schellingerhout, 2004). Er wordt hiervan uitgegaan dat zij geen recht hebben op de partnertoeslag. 28% heeft geen inkomen in verband met arbeid en geen inkomen uit arbeid. De overige 25% heeft inkomen uit arbeid (Schellingerhout, 2004). Deze vrouwen werken gemiddeld 28.83 uur per week (Keuzenkamp, Merens, 2006). Het gemiddeld uurloon voor Surinaamse vrouwen bedraagt € 13,93 (Van der Vliet, 2005). Het gemiddelde jaarloon van een Surinaamse vrouw bedraagt daarom € 19.276,89. Dit kan vertaalt worden naar een netto jaarloon van € 15.190,80. Surinaamse vrouwen zijn gemiddeld 30 jaar in Nederland, het leeftijdsverschil tussen partners is gemiddeld 3,9 jaar (Shellingerhout, 2004). Tabel 7.6 De gemiddelde hoogte van de partnertoeslag per jaar, het totaal absoluut effect voor Surinaamse vrouwen en het relatief effect voor Surinaamse huishoudens (berekeningen tabe1len 1820, appendix ) Inkomen
Vrouwen (%)
Hoogte partnertoeslag per jaar (€) € 0
Inkomen in verband met arbeid
47%
Geen inkomen in verband met arbeid en geen inkomen uit arbeid
28 %
€
4773,60
Inkomen uit arbeid
25 %
€
0
Totaal uitgekeerde partnertoeslag (€) €
0
€ 18.617,04 €
0
Relatief effect (%) 0% 16% 0%
Voor een gemiddeld Surinaams huishouden waarbij de jongere partner geen inkomsten heeft geldt dat het relatieve effect van de afschaffing een achteruitgang van 16 % betekent (tabel 20, appendix). Dit betreft 28% van de huishoudens. Wanneer de jongere partner wel werkt
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
29
EEN SLIMME MEID IS OP HAAR PENSIOEN VOORBEREID
(25%) bestaat er door de hoogte van het gemiddeld inkomen geen recht meer op de partnertoeslag (tabel 18, appendix). Hierdoor hier geen sprake van een relatief effect. Antilliaanse vrouwen Voor de Antilliaanse vrouwen in de leeftijdscategorie 55 tot 64 jaar geldt dat 27 % inkomsten in verband met arbeid heeft (Schellingerhout, 2004). Er wordt hiervan uitgegaan dat zij geen recht hebben op de partnertoeslag. 46% heeft geen inkomen in verband met arbeid en geen inkomen uit arbeid. De overige 27% heeft inkomen uit arbeid (Schellingerhout, 2004). Deze vrouwen werken gemiddeld 26.41 uur per week (Keuzenkamp, Merens, 2006). Het gemiddeld uurloon voor Antilliaanse vrouwen bedraagt € 13,51 (Van der Vliet, 2005). Het gemiddelde jaarloon van een Antilliaanse vrouw bedraagt daarom € 17.126,36. Dit kan vertaalt worden naar een netto jaarloon van € 14.115,48. Antilliaanse vrouwen zijn gemiddeld 23 jaar in Nederland, het leeftijdsverschil tussen partners is gemiddeld 5,5 jaar (Shellingerhout, 2004). Tabel 7.7 De gemiddelde hoogte van de partnertoeslag per jaar, het totaal absoluut effect voor Antilliaanse vrouwen en het relatief effect voor Antilliaanse huishoudens (berekeningen tabel 21-23, appendix) Inkomen
Vrouwen (%)
Hoogte partnertoeslag per jaar (€) € 0
Totaal uitgekeerde partnertoeslag (€)
€ 20.128,68
Inkomen in verband met arbeid
27%
Geen inkomen in verband met arbeid en geen inkomen uit arbeid
46 %
€
3.659,76
Inkomen uit arbeid
27 %
€
0
€
€
0
0
Relatief effect (%) 0% 11% 0%
Voor een gemiddeld Antilliaanse huishouden waarbij de jongere partner geen inkomsten heeft geldt dat het relatieve effect van de afschaffing een achteruitgang van 11 % betekent (tabel 23, appendix). Dit betreft bijna de helft van de huishoudens (46%). Wanneer de jongere partner wel werkt (27%) bestaat er door de hoogte van het gemiddeld inkomen geen recht meer op de partnertoeslag (tabel 21, appendix). Hierdoor is hier geen sprake van een relatief effect. De percentages zijn voor ZMV-huishoudens aanzienlijk lager dan voor autochtone huishoudens. De verklaring voor de lagere percentages berust op twee factoren. Door een onvolledige AOW-opbouw bestaat er in eerste instantie al recht op een kleiner deel van de toeslag. De tweede factor is het gemiddeld lagere pensioeninkomen van de oudste partner. Het gevolg hiervan is dat het inkomen van deze huishoudens na afschaffing van de toeslag gedeeltelijk zal worden aangevuld vanuit de bijstand. Hierdoor is de uiteindelijke financiële terugval lager. Hoewel de financiële terugval voor deze huishoudens lager is, schuilt er een tweede negatief effect voor deze huishoudens in de onbekendheid met de regelgeving. Deze huishoudens zijn
30
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
7 RESULTATEN
er zelf verantwoordelijk voor om een beroep te doen op de bijstand, hierbij moeten ze het in overweging nemen dat er eerst aanspraak zal worden gemaakt op het eigen vermogen. Onwetendheid kan er hier toe leiden dat ze geen actie ondernemen of de verkeerde keuzes maken. 7.1.3 Het aantal getroffen huishoudens In tabel 7.8 zijn het aantal samenwonende vrouwen in de voor de partnertoeslag relevante leeftijdsgroep weergegeven (47-57 jaar) naar etnische achtergrond en per provincie. Op basis van de hierboven berekende percentages kan nu in kaart worden gebracht hoeveel huishoudens geconfronteerd zullen worden met de afschaffing van de partnertoeslag. In tabel 7.9 zijn het aantal Nederlands vrouwen weergegeven. De groep autochtone vrouwen is verder uitgesplitst naar provincie. Het aantal vrouwen uit de allochtone groepen is beperkt in de provincies Groningen, Friesland en Drenthe. Deze groepen vrouwen hebben zich hoofdzakelijk gevestigd in de rest van Nederland, vaak in de grote steden. De groepen zijn dusdanig klein dat deze niet verder zijn uitgesplitst per provincie. In tabel 7.10 wordt het aantal Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en Antilliaanse huishoudens en het bijbehorende percentage financiële terugval weergegeven. Tabel 7.8 Aantal samenwonende vrouwen in de leeftijdsgroep 47 - 57 Etniciteit Nederlands Turks Marokkaans Surinaams Antilliaans
Totaal Nederland 764.536 8.484 8.444 11.189 3.097
Groningen*
Friesland* 28.288 107 24 20 94
Drenthe* 32.875 41 46 9 40
25.995 39 21 5 19
Bron: gegevensstatistiek CBS * Om het aantal samenwonende vrouwen per provincie in de leeftijdscategorie 47-57 te bepalen is eenzelfde spreiding aangehouden over de provincies als het totaal aantal vrouwen in de leeftijdscategorie 47-57 in Nederland (losstaand van de leefsituatie). Tabel 7.9 Het relatieve effect voor autochtone huishoudens en de daarbij behorende aantallen voor heel Nederland, uitgesplitst naar de provincies Groningen, Friesland en Drenthe Nederland Inkomen Inkomen in verband met arbeid Geen inkomen in verband met arbeid en geen inkomen uit arbeid Inkomen uit arbeid
Groningen
Friesland
Drenthe
Relatief effect 0%
Aantal huishoudens 244.652
Aantal huishoudens 9.901
Aantal huishoudens 11.506
Aantal huishoudens 9.098
27%
221.686
17.821
20.711
16.377
0%
298.130
566
666
529
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
31
EEN SLIMME MEID IS OP HAAR PENSIOEN VOORBEREID
Tabel 7.10 Het relatieve effect voor Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en Antilliaanse huishoudens en de daarbij behorende aantallen huishoudens
Inkomen Inkomen in verband met arbeid Geen inkomen in verband met arbeid en geen inkomen uit arbeid Inkomen uit arbeid
Turkse huishoudens Aantal Relatief effect 2.969
0%
Marokkaanse huishoudens Aantal Relatief effect 8.444 0%
5.345
12,34%
7.431
8,22%
170
6,53%
168
4,67%
Tabel 7.10 (vervolg) Het relatieve effect voor Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en Antilliaanse huishoudens en de daarbij behorende aantallen huishoudens
Inkomen Inkomen in verband met arbeid Geen inkomen in verband met arbeid en geen inkomen uit arbeid Inkomen uit arbeid
Surinaamse huishoudens Aantal Relatief effect 5.259 0%
Antilliaanse huishoudens Aantal Relatief effect 836 0%
3.133
16%
1.425
11%
2.909
0%
836
0%
7.2 Resultaten onderzoeksvraagstelling 2 Onderzoeksvraagstelling 2 In hoeverre zijn verschillende generaties en groepen vrouwen in Friesland, Groningen en Drenthe op de hoogte van de eigen pensioenpositie en de afschaffing van de partnertoeslag? Om tot een beantwoording van de tweede onderzoeksvraag te komen zullen eerst de resultaten voor de gehele groep vrouwen worden toegelicht, hierna worden de autochtone vrouwen met de ZMV-vrouwen vergeleken, om vervolgens de resultaten per leeftijdsgroep uiteen te zetten. Dit wordt zowel voor de autochtone als voor de ZMV-vrouwen gedaan. Uiteindelijk zullen correlaties tussen de variabelen worden beschreven. Een aantal van deze relaties worden verder uitgediept middels een regressieanalyse. De resultaten zijn ook vergeleken per provincie, omdat er echter geen beduidende verschillen zijn waargenomen, zijn deze resultaten niet opgenomen in het appendix en zullen deze niet verder worden toegelicht. Gehele groep Uit de resultaten voor de gehele groep (tabellen 24, 25, appendix) wordt duidelijk dat vrouwen wel beseffen dat het pensioen iets is waar ze zelf op dit moment in hun leven verantwoordelijk voor zijn. Daarentegen weten ze niet precies wat ze zelf netto krijgen wanneer ze met pensioen gaan, zijn niet alle vrouwen op de hoogte van de drie manieren van
32
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
7 RESULTATEN
pensioenopbouw (71%), en heeft slechts iets meer dan de helft (58%) al iets geregeld voor het pensioen. 52% van de groep vrouwen heeft eerder van de partnertoeslag gehoord, slechts 18% is op de hoogte van de wetswijziging van de partnertoeslag. Autochtone en ZMV-vrouwen Door de autochtone vrouwen van de ZMV-vrouwen te scheiden (tabellen 26, 27, appendix) wordt het duidelijk dat de kennis van autochtone vrouwen met betrekking tot het pensioen slecht is maar dat de kennis van ZMV-vrouwen slechter is. Autochtone vrouwen zijn vaak niet op de hoogte van het eigen pensioeninkomen, ZMV-vrouwen zijn hier nog minder van op de hoogte. 69% van de autochtone vrouwen heeft al iets geregeld voor het pensioen, tegenover 24 % van de ZMV-vrouwen. Het overgrote deel van de ZMV-vrouwen (65%) weten niet wat de drie manieren van pensioensopbouw inhouden. Ook neigen ZMV-vrouwen er eerder naar om te vertrouwen op de overheid. 61% van de autochtone vrouwen heeft eerder van de partnertoeslag gehoord, slechts 22 % is op de hoogte van de wetswijziging. Van de ZMV-vrouwen heeft 24% van de partnertoeslag gehoord en is slechts 4% op de hoogte van de wetswijziging. Autochtone vrouwen en leeftijd Voor autochtone vrouwen (tabellen 28, 29 appendix) geldt dat het besef dat het pensioen geen zorg voor later is groeit naarmate de leeftijd toeneemt. Dit is ook het geval voor de kennis van het eigen pensioeninkomen en het vertrouwen op de overheid. Alle leeftijdsgroepen vertrouwen niet volledig op het pensioen van de partner. Het is opvallend dat de score voor zowel de jongste als de oudste leeftijdsgroep hoger ligt dan voor de rest. De verwachting zou eerder zijn dat het vertrouwen op de partner voor de jongste leeftijdsgroep lager zou liggen in verband met het loslaten van traditionele denkwijzen. Tot aan de leeftijdsgroep 47-57 loopt het percentage vrouwen dat iets geregeld heeft voor het pensioen op tot 76%. Vervolgens zakt dit percentage tot 65% in de oudste leeftijdsgroep. In de enquête is de mogelijkheid geboden om een andere reden aan te geven voor het feit dat vrouwen nog niets hebben geregeld voor het pensioen. De meest voorkomende reden welke werd aangeven door de respondenten betrof een onvolledige pensioensopbouw door wisselende en deeltijdbanen en het gebrek aan vermogen om dit recht te trekken. De verklaring voor het lagere percentage voor de oudste leeftijdsgroep kan in deze reden gezocht worden, deze vrouwen hebben immers vaker te maken met een onvolledige pensioensopbouw dan de jongere categorieën. De kennis van de drie manieren van pensioensopbouw volgt eenzelfde, zij het een iets lichtere trend. Een mogelijke verklaring hiervoor berust op dezelfde genoemde reden, door een onvolledige pensioensopbouw en gebrek aan vermogen hebben deze vrouwen er geen baat bij om zich met de tweede en derde manier van pensioenopbouw bezig te houden. Een aanvullend pensioen, het kopen van lijfrente of het afsluiten van een koopsompolis is voor deze vrouwen geen optie. Met betrekking tot de partnertoeslag is de
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
33
EEN SLIMME MEID IS OP HAAR PENSIOEN VOORBEREID
leeftijdsgroep 47 tot 57 interessant omdat deze categorie straks geconfronteerd zal worden met de afschaffing. 67 % van deze vrouwen heeft eerder gehoord van de partnertoeslag, 23 % is echter slechts op de hoogte van de afschaffing. Dit geeft aan dat deze vrouwen straks geconfronteerd zullen worden met een onverwachte negatieve effecten. ZMV-vrouwen en leeftijd Voor ZMV-vrouwen is het aantal respondenten voor de oudste leeftijdsgroep (57-65) dusdanig klein dat hier geen uitspraken over kunnen worden gedaan. De verschillen tussen de overige leeftijdsgroepen zijn over het algemeen niet groot en bevatten niet dezelfde trend als de autochtone vrouwen (tabellen 30, 31, appendix). De kennis met betrekking tot pensioen loopt niet op met de leeftijd. Alle leeftijdsgroepen zijn slecht op de hoogte van pensioenzaken en het eigen pensioeninkomen. Ook voor ZMV-vrouwen is het opvallend dat de jongere leeftijdsgroep zelfs nog eerder op de partner vertrouwd voor het pensioen dan de oudere leeftijdsgroepen. Opvallend is ook dat vooral de leeftijdsgroep 35 tot 46 ernaar neigt zich geen zorgen te maken over het pensioen omdat de overheid hier wel voor zorgt. Voor ZMV-vrouwen is het percentage vrouwen welke iets geregeld heeft voor het pensioen het hoogst in de leeftijdsgroep 35-46, namelijk 35%. Voor ZMV-vrouwen ligt het hoogste percentage één leeftijdsgroep lager dan bij autochtone vrouwen. Dit zou kunnen duiden op het achterliggende emancipatieproces van de ZMV-vrouwen ten opzichte van autochtone vrouwen. Hoewel hoger dan in de rest van de categorieën is ook dit percentage van 35 % erg laag. Voor de kennis van de drie manieren van pensioensopbouw is er eenzelfde trend te zien, ook hier is de kennis het hoogst in de leeftijdsgroep 35-46. Ook hier zou het een mogelijkheid kunnen zijn dat ZMV-vrouwen pas op deze leeftijd baat hebben bij kennis over de manieren van pensioensopbouw omdat ze ook pas op deze leeftijd kans zien om gebruik te maken van de mogelijkheden. Met betrekking tot de partnertoeslag is wederom de leeftijdsgroep 47 tot 57 interessant omdat deze categorie straks geconfronteerd zal worden met de afschaffing. 24 % van deze vrouwen heeft eerder gehoord van de partnertoeslag, 6 % is echter slechts op de hoogte van de afschaffing.
34
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
7.2.1 Correlaties en regressieanalyse
Tabel 7.11 Correlaties van de variabelen
Variabelen
1
2
3
4
5
6
7
1. Leeftijd 2. Opleiding
- .01
3. Gemiddeld aantal uren gewerkt per week
.03
.39**
4. Netto gezinsinskomen
.18**
.50**
.49**
5. Voor mijn pensioen vertrouw ik volledig op mijn partner
.01
-.18**
-.28**
6. Ik weet precies wat ik zelf netto krijg wanneer ik met pensioen ga
.30**
.14*
.21**
.36**
-.14*
7. Ik heb al iets geregeld voor mijn pensioen
.25
.32**
.36**
.51**
-.15**
.39**
8. Ik weet wat de drie manieren van pensioensopbouw inhouden
.25
.32**
.30**
.50**
-.06
.41**
** p < 0.01 * p < 0.05
-.03
.48**
EEN SLIMME MEID IS OP HAAR PENSIOEN VOORBEREID
Correlaties van de variabelen De Pearson correlaties van de variabelen zijn weergegeven in tabel 7.11. Leeftijd blijkt positief gecorreleerd te zijn met het netto gezinsinkomen (.18, p < .01), en de kennis van het eigen netto pensioenbedrag (.30, p < .01). Opleiding blijkt positief gecorreleerd te zijn met het gemiddeld aantal uren gewerkt per week (r = .39, p < .01), het netto gezinsinkomen (.50, p < .01), het regelen van het eigen pensioen ( .32, p < .01) en de kennis van de drie manieren van pensioensopbouw (.32, p < .01). Opleiding en de kennis van het eigen netto pensioenbedrag is ook positief gecorreleerd, maar op een lager significantieniveau (.14, p < .05). Verder blijkt opleiding negatief gecorreleerd te zijn met het vertrouwen op de partner met betrekking tot het pensioen (-.18, p < .01). Het gemiddeld aantal uren gewerkt per week blijkt positief gecorreleerd te zijn met het netto gezinsinkomen (.49, p < .01), de kennis van het eigen netto pensioenbedrag ( .21, p < .01), het regelen van het eigen pensioen ( .36, p < .01) en de kennis van de drie manieren van pensioensopbouw (.30, p < .01). Het gemiddeld aantal uren gewerkt per week blijkt negatief gecorreleerd te zijn met het vertrouwen op de partner met betrekking tot het pensioen (-28, p < .01). Het netto gezinsinkomen blijkt positief gecorreleerd te zijn met de kennis van het eigen netto pensioenbedrag( .36, p < .01), het regelen van het eigen pensioen ( .51, p < .01) en de kennis van de drie manieren van pensioensopbouw (.50, p < .01). Het vertrouwen op de partner met betrekking tot pensioen is negatief gecorreleerd met het regelen van het eigen pensioen ( -.15, p < .01) en met de kennis van het eigen netto pensioenbedrag maar wel op een lager significantieniveau ( -.14, p < .01). De kennis van het eigen netto pensioensbedrag is positief gecorreleerd met het regelen van het eigen pensioen ( .39, p < .01) en de kennis van de drie manieren van pensioensopbouw (.41, p < .01). Het regelen van het eigen pensioen is positief gecorreleerd met de kennis van de drie manieren van pensioensopbouw (.48, p < .01). Bovenstaande correlaties zijn ieder erg voor de hand liggend. Opvallend is dat leeftijd niet positief gecorreleerd blijkt te zijn met het vertrouwen op de partner voor het pensioen. Regressieanalyse Correlaties tonen enkel verbanden aan. Met een regressieanalyse is het mogelijk om te kijken of verandering in één variabele daadwerkelijk tot verandering van de andere variabele leidt, of er sprake is van een causaal verband. Een regressieanalyse kan enkel verricht worden voor variabelen welke worden gemeten op een antwoordschaal. Dit biedt hier mogelijkheden voor de variabelen “Voor mijn pensioen vertrouw ik volledig op mijn partner” en “ik weet precies wat ik zelf netto krijg wanneer ik met pensioen ga”. Het vertrouwen op de partner voor het pensioen is negatief gecorreleerd met opleiding en het gemiddeld aantal uren gewerkt per week. Een regressieanalyse wijst uit of er sprake is van een causaal verband binnen deze correlaties. Voor opleiding geldt dat er alleen een causaal verband is aangetoond voor vrouwen met een universitaire opleiding, deze vrouwen vertrouwen minder op het pensioen van de partner. Voor de overige opleidingniveaus zijn de
36
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
7 RESULTATEN
verbanden niet significant aangetoond. Voor het gemiddeld aantal uren gewerkt per week is er een causale relatie aangetoond voor vrouwen die 28 uur of meer werken. Doordat deze vrouwen meer uren werken bestaat er meer kans op pensioenopbouw en is er minder reden om te vertrouwen op het pensioen van de partner. Voor de categorieën beneden de 28 uur is er geen sprake van significante causale verbanden. Wanneer het erom gaat of vrouwen precies weten wat ze zelf netto krijgen wanneer ze met pensioen gaan geeft een regressievergelijking aan dat er bij de variabele leeftijd sprake is van een causaal verband. Dit verband verklaard een klein deel van de variantie (6,5%) in de variabele of vrouwen weten wat ze zelf netto krijgen wanneer ze met pensioen gaan. Ook is er een causaal verband aangetoond voor de hoogste categorie (meer dan € 2.200,-) met betrekking tot het gezamenlijk inkomen. Een mogelijkheid hier is dat bij deze hogere categorie sprake is van tweeverdieners waardoor ook de vrouw een aanvullend pensioen opbouwt en hierdoor meer kennis heeft van de eigen pensioensituatie. De regressieanalyse heeft voor de overige variabelen geen significante causale verbanden aangetoond.
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
37
EEN SLIMME MEID IS OP HAAR PENSIOEN VOORBEREID
7.3 Resultaten onderzoeksvraagstelling 3 Onderzoeksvraagstelling 3 Wat zijn de redenen waarom vrouwen niet op de hoogte zijn van het eigen pensioeninkomen? Het is nog ver weg, ik leef nu Ik verwacht dat er nog veel gaat veranderen in de tussentijd Ik ben geen hoofdkostwinner Ik heb geen zin om erover na te denken Ik vind het te ingewikkeld Ik weet niet waar ik mij moet laten informeren Ik kan mij niet genoeg redden met de Nederlands taal Ik weet het niet Een andere reden namelijk
50,0%
40,0%
%
30,0%
20,0%
10,0%
0,0% tot 34
35-46
47-57
57-65
Leeftijdsgroepen
Figuur 7.6 Redenen van vrouwen voor onwetendheid over het eigen pensioeninkomen uitgesplitst naar leeftijdsgroepen in (%)
Redenen per leeftijdsgroep (fig.7.6) Wanneer er per leeftijdsgroep naar de redenen waarom vrouwen niet op de hoogte zijn van het eigen pensioeninkomen wordt gekeken, komen er een aantal trends naar voren. De reden het is nog ver weg, ik leef nu, neemt logischerwijze af naarmate de leeftijd oploopt. De vrouwen uit de eerste drie leeftijdsgroepen verwachten dat er nog veel gaat veranderen in de tussentijd. De laatste leeftijdsgroep bevindt zich al zeer dichtbij de pensioensleeftijd en geeft dit daarom minder vaak als reden aan (21%). Toch is ook dit percentage nog vrij hoog, dit geeft aan dat er veel onzekerheid bestaat met betrekking tot pensioenregelingen. Bij de oudste leeftijdsgroep wordt er het vaakst gekozen voor de reden geen hoofdkostwinner te zijn (49%), deze reden wordt echter ook nog vrij vaak gekozen in de jongere leeftijdsgroepen. In de leeftijdsgroep tot 34 jaar kiest 14 % voor deze reden, in de leeftijdsgroep 35-46 is dit 17% en voor de leeftijdsgroep 47-57 is het percentage 33%. Tot aan de leeftijdsgroep 47-57 loopt het
38
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
7 RESULTATEN
percentage vrouwen dat geen zin heeft om erover na te denken op tot 22%, om vervolgens te zakken naar 10 % in de leeftijdsgroep 57-65. Een groot percentage van alle leeftijdsgroepen geeft aan het te ingewikkeld te vinden, voor de laatste drie leeftijdsgroepen varieert dit van 33 tot 36%. Voor de jongste groep is dit iets minder namelijk 20%. Waarschijnlijk mede door het feit dat deze groep zich hier nog niet veel mee bezig houdt. Het percentage vrouwen dat zegt niet te weten waar ze zich moeten laten informeren loopt op met leeftijd. Vooral in de laatste twee leeftijdsgroepen is dit percentage vrij hoog (26%). Dit zou mogelijk samen kunnen hangen met het gebruik van internet. De jongste leeftijdsgroepen weten tegenwoordig immers alles te vinden op internet, in tegenstelling tot de oudere categorieën. Ik kan mij niet genoeg redden met de Nederlandse taal komt vaker in de jongere leeftijdsgroepen voor dan in de oudere. Deze optie wordt het meest gekozen door de ZMV-vrouwen, welke onder worden vertegenwoordigt in de oudere leeftijdsgroep. Dit zorgt ervoor dat deze keuze minder vaak voorkomt in de oudste leeftijdsgroep. Zoals al eerder naar voren kwam is de meest voorkomende andere reden welke werd aangeven door de respondenten een onvolledige pensioensopbouw door wisselende en deeltijdbanen en gebrek aan vermogen om dit recht te trekken. Het is nog ver weg, ik leef nu Ik verwacht dat er nog veel gaat veranderen in de tussentijd Ik ben geen hoofdkostwinner Ik heb geen zin om erover na te denken Ik vind het te ingewikkeld Ik weet niet waar ik mij moet laten informeren Ik kan mij niet genoeg redden met de Nederlands taal Ik weet het niet Een andere reden namelijk
40,0%
%
30,0%
20,0%
10,0%
0,0% Autochtonen
ZMV - vrouwen
Etniciteit
Figuur 7.7 Redenen van vrouwen voor onwetendheid over het eigen pensioeninkomen uitgesplitst naar etniciteit in (%)
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
39
EEN SLIMME MEID IS OP HAAR PENSIOEN VOORBEREID
Redenen autochtonen en ZMV-vrouwen (fig. 7.7) De meest gekozen reden door autochtone vrouwen is; “ik vind het te ingewikkeld” (38%), gevolgd door “ik verwacht dat er nog veel gaat veranderen in de tussentijd” (37%), op de derde plaats komt de reden “ik ben geen hoofdkostwinner (31%). Voor ZMV-vrouwen is de meest gekozen reden; ik kan mij niet genoeg redden met de Nederlandse taal (29%), gevolgd door “ik verwacht dat er nog veel gaat veranderen in de tussentijd” (28%), op de derde plaats komt de reden “ik weet niet waar ik mij moet laten informeren” (23%). Autochtone vrouwen zijn minder zeker van de stabiliteit van pensioensregelingen dan ZMVvrouwen. 37% verwacht dat er nog veel zal veranderen in de tussentijd, tegenover 28% van de ZMV-vrouwen. Opvallend is dat 31% van de autochtone vrouwen aangeeft geen hoofdkostwinner te zijn, tegenover 16% van de ZMV-vrouwen. Hier moet de kanttekening worden geplaatst dat de oudere groep ZMV-vrouwen ondervertegenwoordigd is binnen het onderzoek. Dit levert mogelijk een vertekend beeld. Ook is er een groot verschil tussen het percentage vrouwen dat het te ingewikkeld vind, 38% van de autochtone vrouwen vind het te ingewikkeld, tegenover 22% van de ZMV-vrouwen. ZMV-vrouwen geven echter veel vaker aan (29%) zich niet goed te kunnen redden met de Nederlandse taal. Dit antwoord bevindt zich in dezelfde richting als “ik vind het te ingewikkeld”.
7.4 Resultaten onderzoeksvraagstelling 4 Onderzoeksvraagstelling 4 Welke manieren van voorlichting hebben de voorkeur van verschillende generaties en groepen vrouwen? Om tot een beantwoording van de derde onderzoeksvraag te komen zullen de voorkeuren uitgesplitst naar leeftijdsgroep worden toegelicht, aansluitend wordt er gekeken naar de verschillen tussen autochtone en ZMV-vrouwen. De resultaten zijn ook vergeleken per provincie, omdat er ook hier geen beduidende verschillen zijn waargenomen, zijn deze resultaten niet opgenomen in het appendix en zullen deze niet verder worden toegelicht.
40
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
7 RESULTATEN
Voorlichtingsfilm Internetsites Een brochure over pensioenen Een gesprek met familie of vrienden Een persoonlijk gesprek met een adviseur op kantoor Een persoonlijk gesprek met een adviseur thuis Een (groep) cursus over pensioenen in een vergaderruimte Een (groep) cursus over penioenen bij iemand thuis Eigen pensioenfonds
60,0%
50,0%
%
40,0%
30,0%
20,0%
10,0%
0,0% tot 34
35-46
47-57
57-65
Leeftijdsgroepen
Figuur 7.8 Voorkeuren van vrouwen voor voorlichtingsmogelijkheden met betrekking tot pensioen uitgesplitst naar leeftijdsgroep in (%)
Verschillen tussen de leeftijdsgroepen (fig. 7.8) Het algehele beeld van de leeftijdsgroepen laat zien dat er niet erg grote verschillen zijn. De enige beduidende verschillen bevinden zich in twee voor de hand liggende trends. Omdat de oudere leeftijdsgroepen niet met internet zijn opgegroeid neemt de voorkeur voor internetsites met leeftijd af. De voorkeur voor het eigen pensioenfonds is bij de jongste leeftijdsgroep laag en neemt met leeftijd toe. Dit met het oog op toetreding tot de arbeidsmarkt, hierdoor heeft de jongste leeftijdsgroep het minst met een eigen pensioenfonds.
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
41
EEN SLIMME MEID IS OP HAAR PENSIOEN VOORBEREID
Voorlichtingsfilm Internetsites Een brochure over pensioenen Een gesprek met familie of vrienden Een persoonlijk gesprek met een adviseur op kantoor Een persoonlijk gesprek met een adviseur thuis Een (groep) cursus over pensioenen in een vergaderruimte Een (groep) cursus over penioenen bij iemand thuis Eigen pensioenfonds
60,0%
50,0%
%
40,0%
30,0%
20,0%
10,0%
0,0% Autochtonen
ZMV - vrouwen
Etniciteit
Figuur 7.9 Voorkeuren van vrouwen voor voorlichtingsmogelijkheden met betrekking tot pensioen uitgesplitst naar etniciteit in (%).
Verschillen tussen autochtonen en ZMV-vrouwen (fig.7.9) De eerste voorkeur van autochtone vrouwen gaat uit naar een brochure over pensioenen (51%), gevolgd door het eigen pensioenfonds (41%), de derde voorkeur wordt gegeven aan internetsites (36%). De eerst voorkeur van ZMV-vrouwen gaat uit naar internetsites (36%), gevolgd door een persoonlijk gesprek met een adviseur thuis (31%), de derde voorkeur gaat uit naar een brochure over pensioen (29%). ZMV-vrouwen geven eerder de voorkeur om pensioenzaken in een huiselijke omgeving te bespreken dan autochtone vrouwen. Een gesprek met familie of vrienden wordt door 26 % van de ZMV-vrouwen als voorkeur aangegeven tegenover 11 % van de Nederlandse vrouwen. 31% van de ZMV-vrouwen geeft de voorkeur aan een persoonlijk gesprek met een adviseur thuis, tegenover 22 % van de autochtone vrouwen. 14 % van de ZMV-vrouwen geeft de voorkeur aan een cursus over pensioenen bij iemand thuis, tegenover 4% van de ZMVvrouwen. Opvallend is ook het verschil in percentage bij de keuze voor het eigen pensioenfonds, 41% van de autochtone vrouwen geeft hier de voorkeur aan, tegenover 19% van de ZMV-vrouwen. Een verklaring hiervoor kan gezocht worden in de slechtere inkomenspositie en
42
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
7 RESULTATEN
arbeidsmarktpositie van vrouwen. Hierdoor zullen deze vrouwen minder vaak in aanraking komen met een pensioensfonds.
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
43
EEN SLIMME MEID IS OP HAAR PENSIOEN VOORBEREID
44
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
8 CONCLUSIE
Hoofdstuk 8 Conlusie 8.1 Resultaten De vraag die in dit onderzoek centraal stond luidde; Wat is de huidige arbeidsmarkt- en inkomenspositie van verschillende generaties en groepen vrouwen in Friesland, Groningen en Drenthe? En wat is het effect van de afschaffing van de partnertoeslag op de inkomenspositie van deze groepen? De huidige arbeidsmarkt- en inkomenspositie is van belang omdat deze ten grondslag ligt aan de afschaffing van de partnertoeslag. In 1996 is de wetswijziging ingevoerd dat de toeslag in het jaar 2015 zal worden afgeschaft. De basis voor deze wetswijziging is de prognose dat vrouwen in 2015 grotendeels economisch zelfstandig zullen zijn. Echter, zowel de cijfers van de arbeidsparticipatie als de cijfers van de economische zelfstandigheid liggen achter bij de streefcijfers van het meerjarenplan van 2000 van het ministerie van SZW. Het totale aandeel economisch zelfstandige vrouwen zou in 2010 op 60 % moeten liggen. In 2004 bedroeg het percentage economisch zelfstandige vrouwen 42%. Het is dus zeer onwaarschijnlijk dat het streefcijfer van 60% daadwerkelijk wordt gehaald. Huishoudens waarvan de vrouwen geen of een laag inkomen hebben zullen door de afschaffing geconfronteerd worden met een financiële terugval. Autochtone huishoudens waarvan de vrouwen geen inkomen hebben worden geconfronteerd met het hoogste percentage terugval. Dit betreft 29% (aantal: 221.686) van alle autochtone huishoudens. Deze huishoudens gaan er gemiddeld 27% op achteruit in vergelijking tot de oude situatie. Bij autochtone vrouwen met een gemiddeld inkomen in verband met arbeid of een gemiddeld inkomen uit arbeid bestaat er nu ook geen recht meer op de partnertoeslag, hierdoor is er bij de rest van de autochtone huishoudens geen sprake van een financiële terugval. Voor Surinaamse en Antilliaanse huishoudens is de situatie vergelijkbaar. Ook hier geldt dat enkel de huishoudens waarvan de vrouw geen inkomen heeft geconfronteerd zullen worden met een financiële terugval. Dit betreft 28 % van de Surinaamse huishoudens (aantal: 3.133) en 46% (aantal: 1.425) van de Antilliaanse huishoudens. Deze Surinaamse huishoudens zullen geconfronteerd worden met gemiddelde terugval van 16%, voor Antilliaanse huishoudens is dit gemiddeld 11%. Voor Turkse en Marokkaanse huishoudens geldt ook dat het relatieve effect voor vrouwen zonder inkomen het hoogst is. Dit betreft 63% (aantal: 5.345) van de Turkse huishoudens en 88% (aantal: 7.431) van de Marokkaanse huishoudens. Deze Turkse huishoudens zullen geconfronteerd worden met financiële van gemiddeld 12,34 %, voor de Marokkaanse huishoudens is dit gemiddeld 8,22%. Voor de Turkse en Marokkaanse huishoudens worden ook de huishoudens waarbij de vrouw inkomen uit arbeid heeft geconfronteerd met een financiële terugval. Het gaat hier om 2% van alle huishoudens (170 Turkse huishoudens, 168
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
45
EEN SLIMME MEID IS OP HAAR PENSIOEN VOORBEREID
Marokkaanse huishoudens). Het gemiddeld inkomen van deze vrouwen is dusdanig laag dat er nog wel recht bestaat op een gedeelte van de partnertoeslag. Deze Turkse huishoudens zullen geconfronteerd worden met een financiële terugval van gemiddeld 6,53%, voor Marokkaanse huishoudens bedraagt het percentage gemiddeld 4,67%. De percentages terugval zijn voor ZMV-huishoudens lager dan voor autochtone huishoudens. Door een onvolledige AOW-opbouw bestaat er recht op een kleiner deel van de partnertoeslag, tevens is het gemiddelde pensioeninkomen van de oudste partner lager. Hierdoor vallen deze huishoudens gedeeltelijk terug op de bijstand. Hoewel de financiële terugval voor deze huishoudens lager is, schuilt er een adder onder het gras, vanwege de onbekendheid met de regelgeving. Deze lagere terugval geldt immers alleen wanneer de huishoudens ook daadwerkelijk een beroep doen op de bijstand. Dez huishoudens zijn hier zelf verantwoordelijk voor. Hierbij moeten ze ook in overweging nemen dat er eerst aanspraak zal worden gemaakt op het eigen vermogen. Onwetendheid kan er hier toe leiden dat ze geen actie ondernemen of de verkeerde keuzes maken. Uit de enquête wordt duidelijk dat maar weinig vrouwen op de hoogte van de afschaffing. Van de groep vrouwen in de leeftijdsgroep 47 tot 57 heeft 67% eerder van de partnertoeslag gehoord, 23% is op de hoogte van de afschaffing. Dit geeft aan dat deze vrouwen niet voorbereid zullen zijn op het negatieve effect van de afschaffing. Kennis van de eigen pensioensituatie is van belang om de juiste keuzes te maken. De keuzes van nu zijn bepalend voor het inkomen op latere leeftijd. Wanneer vrouwen over meer kennis beschikken, biedt dit de mogelijkheid om hiernaar te handelen. Vrouwen weten echter niet precies wat ze zelf netto krijgen wanneer ze met pensioen gaan, ook zijn niet alle vrouwen op de hoogte van de drie manieren van pensioenopbouw1 (71%), en heeft slechts iets meer dan de helft (58%) al iets geregeld voor het pensioen. Autochtone vrouwen geven aan dat de reden voor de slechte kennis van de eigen pensioen situatie moet worden gezocht in het feit dat het te ingewikkeld is. Het middel waar ze het liefst gebruik van willen maken voor informatie is de brochure. Voor ZMV-vrouwen is de kennis van de eigen pensioenssituatie zelfs aanzienlijk slechter dan voor autochtone vrouwen. Zij geven aan dat dit grotendeels veroorzaakt wordt doordat ze zich niet goed kunnen redden met de Nederlandse taal. Deze vrouwen maken voor informatie het liefst gebruik van Internet.
8.2 Kanttekeningen bij het onderzoek Bij het interpreteren van het aantal huishoudens en het percentage terugval moet de kanttekening worden geplaatst dat de berekeningen gebaseerd zijn op de gemiddelden van de factoren welke de hoogte van de partnertoeslag en het percentage terugval bepalen. Er is gekeken welke gemiddelden kenmerkend zijn voor de verschillende groepen. Hierdoor zullen
1
Respectievelijk: AOW, aanvullend pensioen vanuit betaald werk, individuele voorzieningen. Zie hoodstuk 2.
46
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
8 CONCLUSIE
er huishoudens zijn die met een grotere of kleinere financiële terugval geconfronteerd zullen worden. Ook is het mogelijk dat onder de vrouwen met inkomen in verband met arbeid zich nog een percentage bevind welke wel recht hebben op de partnertoeslag en mogelijk ook te maken hebben met een financiële terugval. Omdat ook hier het gemiddelde inkomen in verband met arbeid is meegenomen in de berekening is er vanuit gegaan dat deze vrouwen geen recht hebben op de partnertoeslag. Een volgende kanttekening moet geplaatst worden bij het berekenen van de aantallen; er is hierbij enkel gekeken naar de groep vrouwen die zich in het jaar van de afschaffing (2015) in de leeftijdscategorie 55-65 zullen bevinden. Om tot de aantallen te komen is het percentage vermenigvuldigt met het aantal samenwonende vrouwen in Nederland. Hierbij is buiten beschouwing gelaten of deze vrouwen een oudere partner hebben en hoe groot het leeftijdsverschil tussen beide partners is.De uitkomsten van de berekeningen moeten daarom worden gezien als een indicatie. Bij de resultaten van de kennis van de eigen pensioensituatie dient de kanttekening te worden geplaatst dat de specifieke allochtone groepen waar het onderzoek zich in eerste instantie op richtte slecht vertegenwoordigt zijn bij steekproef. De groep allochtone respondenten omvat een breed scala aan vluchtelingen en migranten vrouwen, waarvan maar een klein gedeelte Turks, Marokkaans, Antilliaans of Surinaams is. Deze steekproef biedt hierdoor helaas niet de mogelijkheid om de onderlinge verschillen tussen deze groepen vrouwen uit te diepen.
8.3 Implicaties voor de praktijk Uit dit onderzoek kan de conclusie worden getrokken dat er inderdaad een gat bestaat tussen de wetgeving en de mate van emancipatie van vrouwen. De afschaffing van de partnertoeslag is erop gebaseerd dat in het jaar 2015 vrouwen grotendeels economisch zelfstandig zullen zijn waardoor deze toeslag niet meer nodig is. Het emancipatieproces van vrouwen loopt echter achter bij de prognose waarop de afschaffing van de partnertoeslag is gebaseerd, afschaffing van de toeslag lijkt hierdoor voorbarig. Een aanzienlijk aantal huishoudens zal geconfronteerd worden met een onverwachte financiële terugval. Het overgrote deel van de vrouwen heeft wel gehoord van de partnertoeslag maar is niet op de hoogte van de afschaffing. Betere informatieverstrekking omtrent de afschaffing is van belang. Wanneer huishoudens op de hoogte zijn van de afschaffing en hiertoe de middelen hebben kunnen zij stappen ondernemen om de financiële terugval op te vangen. Voor huishoudens die terugvallen op de bijstand, dit betreft in de meeste gevallen de ZMV-huishoudens, is het van belang dat ze kennis hebben van de regelgeving van de bijstand. Met deze kennis kunnen ze de juiste stappen ondernemen om een minimum AOW- inkomen te verkrijgen. Vrouwen zijn niet alleen niet op de hoogte van de afschaffing van de partnertoeslag, ook is het slecht gesteld met de kennis van de eigen pensioensituatie, voor autochtone vrouwen is deze kennis al slecht, voor ZMV-vrouwen is deze nog slechter te noemen. Het is noodzakelijk
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
47
EEN SLIMME MEID IS OP HAAR PENSIOEN VOORBEREID
vrouwen beter te informeren over het pensioen en hoe de keuzes die ze maken tijdens de levensloop hier verband mee houden. Uit dit onderzoek komt naar voren waarom vrouwen slecht geïnformeerd zijn; met name omdat 1) ze verwachten dat er nog veel gaat veranderen, 2) het feit dat men geen kostwinner is en 3) dat het ingewikkeld is. Het onderzoek laat ook zien aan welke middelen van informatievoroziening vrouwen de voorkeur geven (folders en internet). Dit biedt handvaten om vrouwen beter te informeren over het pensioen en hoe de keuzes welke ze maken hiermee verband houden.
8.4 De Conclusies in het kort •
29% van de autochtone huishoudens gaan er gemiddeld 27 % op achteruit in vergelijking met de oude situatie (221.686 huishoudens).
•
28 % van de Surinaamse huishoudens gaan er gemiddeld 16% op achteruit in vergelijking met de oude situatie (3.133 huishoudens).
•
46% van de Antilliaanse huishoudens gaan er gemiddeld 11 % op achteruit in vergelijking met de oude situatie (1.425 huishoudens).
•
63 % van de Turkse huishoudens gaan er gemiddeld 12,34% op achteruit in vergelijking met de oude situatie (5.345 huishoudens). 2 % van de Turkse huishoudens gaan er gemiddeld 6,53 % op achteruit in vergelijking met de oude situatie (170 huishoudens).
•
88 % van de Marokkaanse huishoudens gaan er gemiddeld 8,22 % op achteruit in vergelijking met de oude situatie (7.431 huishoudens). 2 % van de Marokkaanse huishoudens gaan er gemiddeld 4,67 % op achteruit in vergelijking tot de oude situatie (168 huishoudens).
•
Hoewel ZMV-vrouwen geconfronteerd zullen worden met een lagere financiële terugval dan autochtone vrouwen schuilt een tweede negatief effect in onbekendheid met de regelgeving van terugval op de bijstand. Onwetendheid kan er hier toe leiden dat ze geen actie ondernemen of de verkeerde keuzes maken.
•
In de leeftijdsgroep 47 tot 57 heeft 67 % eerder van de partnertoeslag gehoord, 23% is op de hoogte van de afschaffing. Dit geeft aan dat deze vrouwen niet voorbereid zullen zijn op het negatieve effect van de afschaffing.
•
48
Vrouwen weten niet precies wat ze zelf netto krijgen wanneer ze met pensioen gaan, ook zijn niet alle vrouwen op de hoogte van de drie manieren van pensioenopbouw (71%), en heeft slechts iets meer dan de helft (58%) al iets geregeld voor het pensioen.
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
8 CONCLUSIE
•
Autochtone vrouwen vinden de voorlichting met betrekking tot het pensioen te ingewikkeld. Het middel waar ze het liefst gebruik van willen maken voor informatie is de brochure.
•
Voor ZMV-vrouwen is de kennis van de eigen pensioenssituatie aanzienlijk slechter dan voor autochtone vrouwen. Zij geven aan dat dit grotendeels veroorzaakt wordt doordat ze zich niet goed kunnen redden met de Nederlandse taal. Deze vrouwen maken het liefst gebruik van Internet.
8.5 Aanbevelingen •
Het emancipatieproces van vrouwen loopt achter bij de prognose waarop de afschaffing van de partnertoeslag is gebaseerd. Afschaffing van de partnertoeslag op de AOW in het jaar 2015 lijkt hierdoor voorbarig. Het meest logisch lijkt het om de invoerdatum van de afschaffing uit te stellen.
•
Het is in alle gevallen noodzakelijk vrouwen beter te informeren over het pensioen en hoe de keuzes die ze maken tijdens de levensloop hier verband mee houden. Informatievoorziening over pensioenen dient simpeler te worden vormgegeven. De huidige informatievoorziening en uitleg wordt te ingewikkeld gevonden. Voor autochtone vrouwen heeft een brochure de eerste voorkeur. Voor ZMV-vrouwen is dit het Internet. Voor ZMV-vrouwen dient bovendien de informatie te worden verstrekt in de eigen taal; pensioenzaken zijn immers al ingewikkeld, in een vreemde taal zijn ze helemaal moeilijk te begrijpen.
•
Wanneer de afschaffing desondanks van kracht blijft, is het noodzaak om meer aandacht te besteden aan informatievoorziening omtrent de afschaffing. Op deze manier kunnen vrouwen en huishoudens anticiperen op de afschaffing.
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
49
EEN SLIMME MEID IS OP HAAR PENSIOEN VOORBEREID
50
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
LITERATUUR
Literatuur Becker, S. (1973).A theory of marriage: Part I, Journal of Political Economy, 81, 4, 813-847 E - Quality (2007), Homepage (www.e-quality.nl), 10 maart Gijsberts, M., Merens, A., Groeneveld, S., van der Laan, Bouma-Doff, W., Marx, T., van Putten, A., (2004). Emancipatie in estafette; De positie van vrouwen uit etnische minderheden, Sociaal en Cultureel Planbureau publicatie, 1-176 Ginn, J. Street, D., Arber, S. (2001), Women, Work and Pensions: International Issues and Prospects, Buckingham: Open University Press. Ginn, J. (2003), Pensions and poverty traps: Is saving worthile for women? Journal of Financial Services Marketing, 7, 4, 31-42 Ipek- Demir, F., (2002). De illusie doorbroken, noodzakelijke voorwaarden voor een levensloopbestendig pensioen voor (ZMV) vrouwen, Utrecht, 1-46 Intomart GFK, (2005). RVS Symposium 2005, Peter Mulder; RVS Intomart GFK, (2006). Vrouw en pensioen: onderzoek naar de situatie en houding van vrouwen rondom hun eigen pensioen, Peter Mulder; RVS Keuzenkamp, S., Merens, A., (2006). Sociale atlas van vrouwen uit etnische minderheden. Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag, 1-315 Kok, L., Hop, P., Pott-Buter, H., 2007. Kosten en baten van participatiebeleid, SEO, Amsterdam, 1107 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW, 2007), Homepage (www.szw.nl), 1 juni Morris, L. (1990), The Workings of the Household, Cambridge: Polity Press Olieman, R, 2007. Inkomen van AOW-ers in 2004, Sociaal en Cultureel Planbureau, 1-7 Portegijs, W., Boelens, A., Olsthoorn, L. 2004. Emancipatiemonitor 2004, Sociaal en Cultureel Planbureau , 1-140 Portegijs, W., Hermans, B., Lalta, V., (2006). Emancipatiemonitor 2006, Sociaal en Cultureel Planbureau, 1-343 Schellingerhout, R. 2004. Gezondheid en welzijn van allochtone ouderen. Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag, 1-258 Sociale Verzekeringsbank (SVB), 2007, Homepage (www.svb.nl) , 2 maart Van der Vliet, R., 2005. Krijgen allochtone werknemers minder betaald? Sociaal economische trends, Voorburg/ Heerlen, Centraal Bureau voor de Statistiek, pp. 39-48 Van Ours, C., Veenman, J., Verhoeven, W.J. (2002) Van ouder op kind; Scholing en arbeidsmarktpositie van tweede generatie allochtone jongeren, OSA- publicatie, Homepage (www.uvt.nl)
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
51
EEN SLIMME MEID IS OP HAAR PENSIOEN VOORBEREID
52
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
APPENDIX
Appendix Tabellen Hoofdstuk 7.1
Tabel 1 De grens met betrekking tot inkomen uit arbeid (€ 14.108,64) Per jaar Inkomen van de jongste partner (vrouw) uit arbeid
€
14.108,64
Deel van het inkomen uit arbeid dat niet wordt afgetrokken
€
2.341,44
Overgebleven inkomen
€
11.767,20
Startbedrag partnertoeslag
€
7.956,00
Twee derde van het resterende bedrag (loon uit arbeid) wordt afgetrokken
€
7.844,80
Premies welke worden afgetrokken
€
111,204
Hoogte partnertoeslag (uitgekeerd)
€
0,00-
Tabel 2 Inkomen uit arbeid en de bijbehorende hoogte van de partnertoeslag Inkomen uit arbeid
Hoogte partnertoeslag
€
-
€
7.956,00
€
2.400,00 €
7.806,00
€
4.800,00 €
6.206,00
€
7.200,00 €
4.606,00
€
9.600,00 €
3.006,00
€
12.000,00 €
1.406,00
€
14.109,00 €
-
Tabel 3 Inkomen in verband met arbeid en de bijbehorende hoogte van de partnertoeslag Inkomen in verband met arbeid
Hoogte partnertoeslag
€
-
€
7.956,00
€
1.000,00 €
6.845,00
€
2.000,00 €
5.845,00
€
3.000,00 €
4.845,00
€
4.000,00 €
3.845,00
€
5.000,00 €
2.845,00
€
6.000,00 €
1.845,00
€
7.000,00 €
845,00
€
8.000,00 €
-
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
53
EEN SLIMME MEID IS OP HAAR PENSIOEN VOORBEREID
Tabel 4 Aantal verzekerde jaren en de bijbehorende hoogte van de partnertoeslag Aantal verzekerde jaren
Percentage 0
Hoogte partnertoeslag
0%
5
10% €
795,60
10
20% €
1.591,20
15
30% €
2.386,80
20
40% €
3.182,40
25
50% €
3.978,00
30
60% €
4.773,60
35
70% €
5.569,20
40
80% €
6.364,80
45
90% €
7.160,40
50
100% €
7.956,00
Tabel 5 Leeftijdsverschil tussen partners en de bijbehorende hoogte van de partnertoeslag Leeftijdsverschil
Hoogte partnertoeslag 0 €
54
-
1 €
7.956,00
2 €
15.912,00
3 €
23.868,00
4 €
31.824,00
5 €
39.780,00
6 €
47.736,00
7 €
55.692,00
8 €
63.648,00
9 €
71.604,00
10 €
79.560,00
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
APPENDIX
Tabel 6 Het gezamenlijk inkomen van huishoudens en de bijbehorende relatieve achteruitgang Inkomen huishoudens (euro’s) Relatieve achteruitgang Tot 15.541,20
0%
15.541,20 - 23.497,20
0 tot 34%
23.497,20 - 30.000
34 tot 27 %
30.000 - 40.000
27 tot 20%
40.000 - 50.000
20 tot 16%
50.000 - 60.000
16% tot 15%
Tabel 7 Berekening van de hoogte van de partnertoeslag voor autochtone vrouwen met inkomen uit arbeid Startbedrag partnertoeslag
Per jaar € 7.956,00
Inkomen uit arbeid van de jongste partner (vrouw)
€
14.267,16
Deel van het inkomen dat niet wordt afgetrokken
€
2.341,44
Overgebleven inkomen
€
11.925,72
Twee derde van het resterende bedrag wordt afgetrokken
€
7.950,48
Premies worden afgetrokken
€
111,20
Hoogte partnertoeslag
€
-
Opgebouwd percentage 50 verzekerde jaren Hoogte partnertoeslag
100% €
Leeftijdsverschil in jaren Totaal uitgekeerde partnertoeslag
3,1
€
-
Tabel 8 Berekening van de hoogte van de partnertoeslag voor autochtone vrouwen zonder inkomen uit arbeid Startbedrag partnertoeslag per jaar
€
Opgebouwd percentage 50 verzekerde jaren Hoogte partnertoeslag per jaar
100% €
Leeftijdsverschil in jaren Totaal uitgekeerde partnertoeslag
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
7.956,00 7.956,00 3,1
€
24.663,60
55
EEN SLIMME MEID IS OP HAAR PENSIOEN VOORBEREID
Tabel 9 Berekening van het relatieve effect voor autochtone huishoudens waarbij de jongste partner geen inkomsten uit arbeid of in verband met arbeid heeft Per jaar Inkomsten van de jongste partner (vrouw)
€
-
Inkomen van de oudste partner (man)
€
22.000,00
Hoogte van de partnertoeslag
€
7.956,00
Gezamenlijk inkomen met toeslag
€
29.956,00
Gezamenlijke inkomen zonder toeslag
€
22.000,00
Absolute achteruitgang
€
7.956,00
Relatief effect van de afschaffing
27%
Tabel 10 Berekening van de hoogte van de partnertoeslag voor Turkse vrouwen met inkomen uit arbeid Startbedrag partnertoeslag per jaar
€
7.956,00
Inkomen uit arbeid van de jongste partner (vrouw) per jaar
€
9.281,28
Deel van het inkomen dat niet wordt afgetrokken
€
2.341,44
Overgebleven inkomen
€
6.939,84
Twee derde van het resterende bedrag wordt afgetrokken
€
4.626,56
Premies worden afgetrokken
€
111,20
Hoogte partnertoeslag
€
3.218,24
Opgebouwd percentage 25 verzekerde jaren
50%
Hoogte partnertoeslag per jaar
€
Leeftijdsverschil in jaren
1.609,12 5,4
Totaal uitgekeerde toeslag
€
8.689,24
Tabel 11 Berekening van de hoogte van de partnertoeslag voor Turkse vrouwen zonder inkomen uit arbeid Startbedrag partnertoeslag per jaar
€
Opgebouwd percentage 25 verzekerde jaren
50%
Hoogte partnertoeslag per jaar
€
Leeftijdsverschil in jaren
3.978,00 5,4
Totale absoluut effect van de afschaffing van de partnertoeslag
56
7.956,00
€
21.481,20
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
APPENDIX
Tabel 12 Berekening van het relatieve effect voor Turkse huishoudens waarbij de jongste partner geen inkomsten uit arbeid of in verband met arbeid heeft Per jaar -
Inkomsten van de jongste partner (vrouw)
€
Inkomen van de oudste partner (man)
€
13.750,00
Hoogte van de partnertoeslag
€
3.978,00
Gezamenlijk inkomen met toeslag
€
17.728,00
Gezamenlijk inkomen zonder toeslag
€
13.750,00
Aanvulling vanuit de bijstand
€
1.791,20
Gezamenlijk inkomen zonder toeslag (bijstandsniveau)
€
15.541,20
Absolute achteruitgang
€
2.186,80
Relatief effect van de afschaffing
12,34%
Tabel 13 Berekening van het relatieve effect voor Turkse huishoudens waarbij de jongste partner inkomsten uit arbeid heeft Per jaar Inkomsten van de jongste partner (vrouw)
€
9.281,28
Inkomen van de oudste partner (man)
€
13.750,00
Hoogte van de partnertoeslag
€
1.609,12
Gezamenlijk inkomen met toeslag
€
24.640,40
Gezamenlijke inkomen zonder toeslag
€
23.031,28
Absolute achteruitgang
€
1.609,12
Relatief effect van de afschaffing
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
6,53%
57
EEN SLIMME MEID IS OP HAAR PENSIOEN VOORBEREID
Tabel 14 Berekening van de hoogte van de partnertoeslag voor Marokkaanse vrouwen met inkomen uit arbeid Startbedrag partnertoeslag per jaar
€
7.956,00
Inkomen uit arbeid van de jongste partner (vrouw) per jaar
€
9.783,00
Deel van het inkomen dat niet wordt afgetrokken
€
2.341,44
Overgebleven inkomen
€
7.441,56
Twee derde van het resterende bedrag wordt afgetrokken
€
4.961,04
Premies worden afgetrokken
€
111,20
Hoogte partnertoeslag
€
2.883,76
Opgebouwd percentage 20 verzekerde jaren
40%
Hoogte partnertoeslag per jaar
1.153,50
€
Leeftijdsverschil in jaren
10
Totaal uitgekeerde partnertoeslag
€
11.535,02
Tabel 15 Berekening van de hoogte van de partnertoeslag voor Marokkaanse vrouwen zonder inkomen uit arbeid Startbedrag partnertoeslag per jaar
7.956,00
€
Opgebouwd percentage 20 verzekerde jaren
40%
Hoogte partnertoeslag per jaar
3.182,40
€
Leeftijdsverschil in jaren
10
Totaal uitgekeerde partnertoeslag
€
31.824,00
Tabel 16 Berekening van het relatieve effect voor Marokkaanse huishoudens waarbij de jongste partner geen inkomsten uit arbeid of in verband met arbeid heeft Per jaar Inkomsten van de jongste partner (vrouw)
€
Inkomen van de oudste partner (man)
€
13.750,00
Hoogte van de partnertoeslag
€
3.182,40
Gezamenlijk inkomen met toeslag
€
16.932,40
Gezamenlijk inkomen zonder toeslag
€
13.750,00
Aanvulling vanuit de bijstand
€
1.791,20
Gezamenlijk inkomen zonder toeslag (bijstandsniveau)
€
15.541,20
Absolute achteruitgang
€
1.391,20
Relatief effect van de afschaffing
58
-
8,22%
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
APPENDIX
Tabel 17 Berekening van het relatieve effect voor Marokkaanse huishoudens waarbij de jongste partner inkomsten uit arbeid heeft Per jaar Inkomsten van de jongste partner (vrouw)
€
9.783,00
Inkomen van de oudste partner (man)
€
13.750,00
Hoogte van de partnertoeslag
€
1.153,02
Gezamenlijk inkomen met toeslag
€
24.686,02
Gezamenlijke inkomen zonder toeslag
€
23.533,00
Absolute achteruitgang
€
1.153,02
Relatief effect van de afschaffing
4,67%
Tabel 18 Berekening van de hoogte van de partnertoeslag voor Surinaamse vrouwen met inkomen uit arbeid Startbedrag partnertoeslag per jaar
€
7.956,00
Inkomen uit arbeid van de jongste partner (vrouw) per jaar
€
15.190,80
Deel van het inkomen dat niet wordt afgetrokken
€
2.341,44
Overgebleven inkomen
€
12.849,36
Twee derde van het resterende bedrag wordt afgetrokken
€
8.566,24
Premies worden afgetrokken
€
111,20
Hoogte partnertoeslag
€
-
Opgebouwd percentage 30 verzekerde jaren Hoogte partnertoeslag per jaar
60% €
Leeftijdsverschil in jaren Totaal uitgekeerde partnertoeslag
3,9
€
-
Tabel 19 Berekening van de hoogte van de partnertoeslag voor Surinaamse vrouwen zonder inkomen uit arbeid Startbedrag partnertoeslag per jaar
€
Opgebouwd percentage 30 verzekerde jaren Hoogte partnertoeslag per jaar
60% €
Leeftijdsverschil in jaren Totaal uitgekeerde partnertoeslag
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
7.956,00 4.773,60 3,9
€
18.617,04
59
EEN SLIMME MEID IS OP HAAR PENSIOEN VOORBEREID
Tabel 20 Berekening van het relatieve effect voor Surinaamse huishoudens waarbij de jongste partner geen inkomsten uit arbeid of in verband met arbeid heeft Per jaar Inkomsten van de jongste partner (vrouw)
€
-
Inkomen van de oudste partner (man)
€
13.750,00
Hoogte van de partnertoeslag
€
4.773,60
Gezamenlijk inkomen met toeslag
€
18.523,60
Gezamenlijke inkomen zonder toeslag
€
13.750,00
Aanvulling vanuit de bijstand
€
1.791,20
Gezamenlijk inkomen zonder toeslag (bijstandsniveau)
€
15.541,20
Absolute achteruitgang
€
2.982,40
Relatief effect van de afschaffing
16%
Tabel 21 Berekening van de hoogte van de partnertoeslag voor Antilliaanse vrouwen met inkomen uit arbeid Startbedrag partnertoeslag per jaar
€
7.956,00
Inkomen uit arbeid van de jongste partner (vrouw) per jaar
€
14.115,48
Deel van het inkomen dat niet wordt afgetrokken
€
2.341,44
Overgebleven inkomen
€
11.774,04
Twee derde van het resterende bedrag wordt afgetrokken
€
7.849,36
Premies worden afgetrokken
€
111,20
Hoogte partnertoeslag
€
-
Opgebouwd percentage 23 verzekerde jaren Hoogte partnertoeslag per jaar
46% €
Leeftijdsverschil in jaren Totaal uitgekeerde partnertoeslag
5,5
€
-
Tabel 22 Berekening van de hoogte van de partnertoeslag voor Antilliaanse vrouwen zonder inkomen uit arbeid Startbedrag partnertoeslag per jaar
€
Opgebouwd percentage 23 verzekerde jaren Hoogte partnertoeslag per jaar
46% €
Leeftijdsverschil in jaren Totaal uitgekeerde partnertoeslag
60
7.956,00 3.659,76 5,5
€
20.128,68
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
APPENDIX
Tabel 23 Berekening van het relatieve effect voor Antilliaanse huishoudens waarbij de jongste partner geen inkomsten uit arbeid of in verband met arbeid heeft Per jaar Inkomsten van de jongste partner (vrouw)
€
Inkomen van de oudste partner (man)
€
13.750,00
Hoogte van de partnertoeslag
€
3.659,76
Gezamenlijk inkomen met toeslag
€
17.409,76
Gezamenlijke inkomen zonder toeslag
€
13.750,00
Aanvulling vanuit de bijstand
€
1.791,20
Gezamenlijk inkomen zonder toeslag (bijstandsniveau)
€
15.541,20
Absolute achteruitgang
€
1.868,56
Relatief effect van de afschaffing
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
-
11%
61
EEN SLIMME MEID IS OP HAAR PENSIOEN VOORBEREID
Tabellen Hoofdstuk 7.2 Tabel 24 Houding van vrouwen (met partner) met betrekking tot pensioen Gemiddelden van de antwoorden gegeven op een 5-punt likert schaal; 1 = totaal mee oneens, 2 = mee oneens, 3 = neutraal, 4 = mee eens, 5 = totaal mee eens
Totaal
Ik leef nu, het
Voor mijn
Ik weet precies
Ik maak mij geen
pensioen is een
pensioen vertrouw
wat ik zelf netto
zorgen over mijn
zorg voor later
ik volledig op
krijg wanneer ik
pensioen, daar zorgt
mijn partner
met pensioen ga
de overheid wel voor
Mean
1,98
2,10
2,66
1,88
N
251
259
239
242
Std. Deviation
1,32
1,48
1,63
1,40
Tabel 25 Kennis van vrouwen (met partner) met betrekking tot pensioen Het antwoord 'ja' is uitgedrukt in een percentage voor de totale groep Ik heb al iets
Totaal
62
Ik weet wat de drie
Ik heb eerder
Ik ben op de hoogte
geregeld voor
manieren van pensioen -
van de partner-
van de wetswijziging
mijn pensioen
opbouw inhouden
toeslag gehoord
van de partnertoeslag
Mean
58%
71%
52%
18%
N
328
328
328
328
Std. Deviation
51%
45%
50%
38%
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
APPENDIX
Tabel 26 Houding van vrouwen (met partner) met betrekking tot pensioen, uitgesplitst in autochtonen en ZMV - vrouwen. Gemiddelden van de antwoorden gegeven op een 5-punt likert schaal; 1 = totaal mee oneens, 2 = mee oneens, 3 = neutraal, 4 = mee eens, 5 = totaal mee eens
Autochtonen
ZMV- vrouwen
Ik leef nu, het
Voor mijn
Ik weet precies
Ik maak mij geen
pensioen is een
pensioen vertrouw
wat ik zelf netto
zorgen over mijn
zorg voor later
ik volledig op
krijg wanneer ik
pensioen, daar zorgt
mijn partner
met pensioen ga
de overheid wel voor
Mean
1,86
2,02
3,03
1,63
N
189
203
177
184
Std. Deviation
1,19
1,44
1,60
1,13
Mean
2,35
2,36
1,61
2,67
62
56
62
58
1,60
1,60
1,19
1,81
N Std. Deviation
Tabel 27 Kennis van vrouwen (met partner) met betrekking tot pensioen, uitgesplitst in autochtonen en ZMV - vrouwen. Het antwoord 'ja' is uitgedrukt in een percentage voor de totale groep
Autochtonen
ZMV - vrouwen
Ik heb al iets
Ik weet wat de drie
Ik heb eerder
Ik ben op de hoogte
geregeld voor
manieren van pensioen -
van de partner-
van de wetswijziging
mijn pensioen
opbouw inhouden
toeslag gehoord
van de partnertoeslag
Mean
69%
83%
61%
22%
N
245
245
245
245
Std. Deviation
46%
37%
49%
42%
Mean
24%
35%
24%
4%
83
83
83
83
51%
48%
43%
19%
N Std. Deviation
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
63
EEN SLIMME MEID IS OP HAAR PENSIOEN VOORBEREID
Tabel 28 Houding van autochtone vrouwen (met partner) met betrekking tot pensioen uitgesplitst in leeftijdsgroepen. Gemiddelden van de antwoorden gegeven op een 5-punt likert schaal; 1 = totaal mee oneens, 2 = mee oneens, 3 = neutraal, 4 = mee eens, 5 = totaal mee eens Ik leef nu, het
Voor mijn
Ik weet precies
Ik maak mij geen
pensioen is een pensioen vertrouw
wat ik zelf netto zorgen over mijn
zorg voor later ik volledig op
krijg wanneer ik
pensioen, daar zorgt
met pensioen ga
de overheid wel voor
mijn partner Leeftijdsgroepen Tot 34
Mean
2,67
2,50
2,38
1,63
9
10
8
8
Std. Deviation
1,32
1,35
1,41
0,52
Mean
2,15
1,89
2,52
1,47
60
63
60
57
Std. Deviation
1,36
1,25
1,53
0,89
Mean
1,78
1,76
3,26
1,68
80
80
68
75
Std. Deviation
1,04
1,33
1,54
1,20
Mean
1,43
2,52
3,51
1,73
40
50
41
44
1,01
1,73
1,65
1,37
N 35-46
N 47-57
N 57-65
N Std. Deviation
64
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
APPENDIX
Tabel 29 Kennis van autochtone vrouwen (met partner) met betrekking tot pensioen uitgesplitst in verschillende leeftijdsgroepen Het antwoord 'ja' is uitgedrukt in een percentage voor de totale groep Ik heb al iets
Ik weet wat de drie
Ik heb eerder
Ik ben op de hoogte
geregeld voor
manieren van pensioen -
van de partner-
van de wetswijziging
mijn pensioen
opbouw inhouden
toeslag gehoord
van de partnertoeslag
Leeftijdsgroepen Tot 34
Mean
58%
75%
9%
9%
12
12
11
11
Std. Deviation
51%
45%
30%
30%
Mean
65%
83%
55%
15%
75
75
75
75
Std. Deviation
48%
38%
50%
36%
Mean
76%
87%
67%
23%
95
95
95
95
Std. Deviation
43%
33%
47%
42%
Mean
65%
79%
67%
33%
63
63
64
64
48%
41%
47%
47%
N 35-46
N 47-57
N 57-65
N Std. Deviation
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
65
EEN SLIMME MEID IS OP HAAR PENSIOEN VOORBEREID
Tabel 30 Houding van ZMV - vrouwen (met partner) met betrekking tot pensioen uitgesplitst in leeftijdsgroepen. Gemiddelden van de antwoorden gegeven op een 5- punt likert schaal; 1 = totaal mee oneens, 2 = mee oneens, 3 = neutraal, 4 = mee eens, 5 = totaal mee eens) Ik leef nu, het
Voor mijn
Ik weet precies
Ik maak mij geen
pensioen is een pensioen vertrouw
wat ik zelf netto zorgen over mijn
zorg voor later ik volledig op
krijg wanneer ik
pensioen, daar zorgt
met pensioen ga
de overheid wel voor
mijn partner Leeftijdsgroepen Mean
Tot 34
2,43
2,52
1,60
2,36
30
25
30
28
Std. Deviation
1,63
1,56
1,13
1,75
Mean
2,53
2,53
1,32
3,18
19
19
19
17
Std. Deviation
1,68
1,78
0,95
2,01
Mean
2,20
1,82
1,55
2,64
10
11
11
11
1,55
1,40
0,93
1,57
N 35-46
N 47-57
N Std. Deviation
Tabel 31 Kennis van ZMV - vrouwen (met partner) met betrekking tot pensioen uitgesplitst in verschillende leeftijdsgroepen Het antwoord 'ja' is uitgedrukt in een percentage voor de totale groep Ik heb al iets
Ik weet wat de drie
Ik heb eerder
Ik ben op de hoogte
geregeld voor
manieren van pensioen -
van de partner-
van de wetswijziging
mijn pensioen
opbouw inhouden
toeslag gehoord
van de partnertoeslag
Leeftijdsgroepen Tot 34
Mean
11%
22%
19%
3%
36
36
36
36
Std. Deviation
32%
42%
40%
17%
Mean
35%
46%
31%
0%
26
26
26
26
Std. Deviation
69%
51%
47%
0%
Mean
29%
35%
24%
6%
17
17
17
17
47%
49%
44%
24%
N 35-46
N 47-57
N Std. Deviation
66
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
APPENDIX
Enquête voor vrouwen
2007
Deze enquête is ontwikkeld voor een onderzoek van ENOVA (Emancipatie Adviesbureau Drenthe) en de FNV vrouwenbond. Het onderzoek staat in het teken van streven naar economische zelfstandigheid van vrouwen. Een belangrijk onderdeel van economische zelfstandigheid van vrouwen is de kennis van de eigen pensioensituatie. Met dit onderzoek willen we het belang aantonen van informatieverstrekking op maat met betrekking tot het pensioen voor verschillende generaties en groepen vrouwen. De enquête bestaat uit twee onderdelen: Onderdeel A: Onderdeel B:
Persoonsgegevens Vragen met betrekking tot het pensioen
Het invullen van de vragenlijst zal ongeveer 15 minuten in beslag nemen.
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
67
EEN SLIMME MEID IS OP HAAR PENSIOEN VOORBEREID
ONDERDEEL A:
1)
PERSOONSGEGEVENS
Mijn geboorteland is …………………………………………………..
Wanneer dit Nederland is kunt u verder gaan met vraag 3
2)
Ik woon sinds…………..(jaartal) in Nederland
3)
Mijn ouders zijn in Nederland geboren Ja, allebei mijn ouders zijn in Nederland geboren Nee, één of beide ouders zijn in het buitenland geboren
4)
Ik woon in de provincie…………………………………………………
5)
Mijn leeftijd is…………………………………………………………….
6)
Ik heb een partner Ja Nee
7)
De leeftijd van mijn partner is……………………………………………
8)
Mijn beroep is…………………………………………………………….
9)
Mijn hoogst genoten opleiding is: Staat uw opleiding er niet tussen? Ga dan verder met vraag 10. Ik heb geen opleiding gevolgd Lager beroepsonderwijs MAVO, VMBO MBO Middelbaar beroepsonderwijs (MEAO, MTS, etc.) HAVO, VWO, HBS, Gymnasium, Athenaeum etc. HBO Hoger beroepsonderwijs (HEAO, HTS, HBOV, Sociale Academie, etc.) Wetenschappelijk Onderwijs (Universitair onderwijs)
10) Ik heb in totaal ……………….jaar opleiding genoten.
11) Het gemiddelde aantal uren dat ik het afgelopen jaar per week heb gewerkt is: 0 uur 1-12 uur 12-19 uur
68
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
APPENDIX
20-27 uur 28-34 uur 35 uur of meer
12) De hoogte van ons netto gezinsinkomen per maand is: Minder dan € 1400 Tussen € 1400 en € 1500 Tussen € 1500 en € 1600 Tussen € 1700 en € 1900 Tussen € 1900 en 2200 Meer dan € 2200
13
Bent u het eens met de volgende stellingen?
Ja
Nee
Ik spreek goed Nederlands Ik kan de Nederlandse taal goed verstaan Ik kan moeiteloos Nederlands lezen Ik kan moeiteloos Nederlands schrijven
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
69
EEN SLIMME MEID IS OP HAAR PENSIOEN VOORBEREID
ONDERDEEL B:
VRAGEN MET BETREKKING TOT HET PENSIOEN
Deze vraag test uw houding met betrekking tot uw pensioen
1
In hoeverre bent u het met de volgende stellingen eens? Totaal mee oneens
Ik leef nu, het pensioen is een zorg voor later. Voor mijn pensioen vertrouw ik volledig op mijn partner.
Ik weet precies wat ik zelf netto krijg als ik met pensioen ga. Ik maak mij geen zorgen over mijn pensioen, daar zorgt de overheid wel voor.
2
neutraal
Totaal mee eens
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
Is de volgende zin op u van toepassing? Ja
Nee
Ik heb al iets geregeld voor mijn pensioen. Ik ben bekend met de drie “pijlers” van pensioenopbouw. (AOW, pensioen via werkgever, individueel aanvullend pensioen)
In bepaalde situaties bestaat er het recht op een AOW Partnertoeslag. Deze vraag test uw kennis met betrekking tot deze toeslag.
3
Zijn de volgende stellingen juist of onjuist? Wanneer u het antwoord niet weet, kiest u voor “weet ik niet”. Juist
Onjuist
Weet ik niet
Ook mensen die samenwonen hebben recht op een partnertoeslag. De hoogte van de partnertoeslag is voor iedereen hetzelfde, of iemand nu veel of weinig verdient, de hoogte van de toeslag blijft gelijk. De hoogte van de partnertoeslag wordt wettelijk bepaald. De partnertoeslag wordt door de SVB (Sociale Verzekeringsbank) uitgekeerd.
Voor de hoogte van de partnertoeslag wordt er gekeken naar het inkomen van de oudste partner.
70
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
APPENDIX
4
Is de volgende zin op u van toepassing? Ja
Nee
Ik heb eerder van de Partnertoeslag gehoord. Ik ben op de hoogte van de wetswijziging van de Partnertoeslag.
5
Wanneer ik informatie zou willen over pensioenen zou ik het liefst gebruik maken van: (maximaal 3 aankruisen)
Een voorlichtingsfilm Internetsites Een brochure over pensioenen Een gesprek met familie of vrienden Een persoonlijk gesprek met een adviseur op kantoor Een persoonlijk gesprek met een adviseur thuis Een (groep) cursus over pensioenen in een vergaderruimte Een (groep) cursus over pensioenen bij iemand thuis Eigen pensioenfonds
6
Wat zijn de redenen waarom u nog niet weet wat uw pensioeninkomen is? Wanneer u dit wel weet kunt u deze vraag overslaan (u mag alle zinnen aankruisen die op u van toepassing zijn)
Het is nog ver weg, ik leef nu. Ik verwacht dat er nog veel gaat veranderen in de tussentijd. Ik ben geen hoofdkostwinner. Ik heb geen zin om erover na te denken. Ik vind het te ingewikkeld. Ik weet niet waar ik mij moet laten informeren. Ik kan mij niet goed genoeg redden met de Nederlandse taal. Ik weet het niet. Een andere reden, namelijk:
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
71
EEN SLIMME MEID IS OP HAAR PENSIOEN VOORBEREID
7) Heeft u nog tips voor een goede informatievoorziening over uw pensioen?
8) Mocht u de gelukkige winnaar worden van een waardebon, dan hebben wij uw adres of emailadres nodig om contact met u op te nemen. Mijn adres is:
Mijn emailadres is:
Dit is het EINDE van de enquête HARTELIJK DANK VOOR UW MEDEWERKING!
72
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
PUBLICATIES VAN DE WETENSCHAPSWINKEL ECONOMIE & BEDRIJFSKUNDE
Publicaties2 van de Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde (vanaf 1997) EC 96 EC 98-I EC 98-II EC 99 EC 100 EC 101 EC 102
EC 103 EC 104 EC 105 EC 105 EC 107 EC 108 EC 109 EC 110 EC 111 EC 112 EC 113 EC 114 EC 115 EC 116 EC 117 EC 118 EC 119
E. Beumers, Beslissende (f)actoren voor hennepteelt, onderzoek naar het achterwege blijven van hennepteelt voor de papierindustrie in de Veenkoloniën, 1997. K.J. Driessen, Internationale uitbesteding door de KLM, 1997. A.M.S. den Ouden, H.B.G. Gelling, Economische betekenis van een groeiend Schiphol voor bedrijven, 1997. M.B.W. Hazewinkel, R.T. Postma, Financiering monumentenzorg, onderhoud versus restauratie, 1997. R. Enting, Subsidieverdeling voor het stads- en streekvervoer: doelstellingsbewust?, 1997. R. Schultink, Lokale Agenda 21, beleid en indicatoren voor duurzaamheid, 1997. drs. F.J. Sijtsma, drs. D. Strijker, M.L.A.W. Hoefsloot, Duurzame ontwikkeling in het Waddengebied, een methode voor het afwegen van economie, natuur, milieu en landschap, 1998. drs. M.J.H. van Onna, Kwaliteitsmeting in de economische wetenschap, een goede econoom is meer dan een goede onderzoeker, 1998. A. Heine, M. Maatman, Maatschappelijk verantwoord ondernemen, een analyse van de jaarverslagen van de 25 grootste Nederlandse ondernemingen, 1998. R. Hilgenga, Kennisvergroting in het Roemeense midden- en kleinbedrijf, de rol van de ontwikkelingsprogramma’s van de Europese Unie, 1998. ing. K. Bettels, drs. F.J. Sijtsma, Het Emssperrwerk, een evaluatie op duurzaamheid van een waterkering in de Ems, 1998. J.W. Boven, Markt voor natuurvoeding: een supermarkt, de toekomstige ontwikkeling van het netwerk van biologische voedingsmiddelen, 1998. J. Idema., Stock Markets in Transition Economies, the case of the Tallinn stock exchange, Estonia, 1998. P.A.M. Lohle, Arbeidspool, een (arbeidsmarkt)instrument om flexibiliteit en bestaande zekerheid te combineren, 1999. A.P. Postma, drs. F.J. Sijtsma, drs.T.M. Stelder en drs. D. Strijker, De concurrentie-kracht van Weststellingwerf, een economisch-ruimtelijk perspectief, 1999. R. de Veer, Bank stability in transition economics, case study Estonia, 1999. R.J. Suhlman, m.m.v. drs. F.J. Sijtsma, Financiering van monumentale kerken – Verkenning van de effecten van overheidsbeleid, 1999. H. Dijk, Ware Woorden of Schone Schijn? – De betrouwbaarheid van uitlatingen over Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen, 2000. W. Dijkstra, Water zonder grenzen, internationalisering van de Nederlandse watersector, 1999. R.P. Brouwer en O.P. Smid, Magnesiumproductie in de Eemsmond, vorming van clusters van bedrijvigheid rondom magnesiumproductie, 1999. A.P. Postma, Ecologische voetafdruk, betekenis en bruikbaarheid, 2000. G. Ypma, Een onderzoek naar streekgbonden producten in het Waddengebied, 2001. G. Molema en P. Olthof, Vermarkting van dorplandschappen, 2001. D. de Jong, Verstand van Zaken? - Over wetenschap, waarheid en verwaring, 2001.
2
Publicaties in de reeks Publicaties van de Wetenschapswinkel voor Economie & Bedrijfskunde hebben een EC nummer, krijgen een ISBN nummer en worden uitgebracht op klein formaat, gebrocheerd. Publicaties uitgebracht in de werkdocumenten reeks hebben een WD nummer, krijgen geen ISBN nummer en worden uitgebracht op A4 formaat met een metalen ringband.
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
73
EEN SLIMME MEID IS OP HAAR PENSIOEN VOORBEREID
EC 120 E. Bruning, S.Jansen, M. Kasper, drs. E. Kamphuis (red.), Formule Trendbreuk voor EKOverkoop: Trendy of Trend?, 2001. EC 121 M. Broekhof, Transparency in the pharmaceutical industry - a cost accounting approach to the prices of drugs, 2002. EC 122 E. Kamphuis, Organic Flower Bulbs from Holland, Outlook for the French Market, 2002. EC 123 B. Hilbrands, J. van Veen, drs. E. Kamphuis (red.), Gastouder gezocht! Strategieën voor kleinschalige en flexibele kinderopvang, 2002. EC 124 A.W. Brouwer, D. Dijkema, Microfinance Dilemma: The Case of Bandung, Indonesia, 2002. EC 125 D. Kuipers, Bouwen aan duurzaamheid, een onderzoek onder Nederlandse gemeenten naar de invoering van de statiegeldregeling voor het stimuleren van duurzaam bouwen op vrije kavels, 2002. EC 126 drs. F.J. Sijtsma, drs. P. Hogendoorn, drs. G. J. Hoogstra, drs. C.-J. Pen, prof. dr. P.H. Pellenbarg m.m.v. Sytse Duiverman, Uitgifte van bedrijventerreinen op het Friese platteland, 2002. EC 127 Rinze Anne van der Sluis, Tussen Mens en Machine, Over de toegankelijkheid van het betalingsverkeer in relatie tot ouderen, 2002. EC 128 Michiel Nijboer, Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen in Fryslân. Omgaan met stakeholders in theorie en praktijk, 2002. EC 129 Leon Boerboom, Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen in Fryslân. Een analyse van de jaarverslagen van 16 grote Friese bedrijven, 2002. EC 130 Jacob de Vries, Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen in Fryslân. Een analyse van bedrijfscodes, 2003. EC 131 Renate Bieleman, Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen in Fryslân. Een analyse van de berichtgeving over bedrijven in de krant, 2002. EC 132 Elisa Ninke Staal, Microfinance of Housing. The Case of Nicaragua, 2003. EC 133 Auke Jan Martens, Paul van der Laan, Elise Kamphuis (red.), Goed gekeurd hout. Hoe kan het marktaandeel van gecertificeerd hout worden vergroot?, 2003. EC 134 Catrinus J. Jepma, Elise Kamphuis (eds.), Developing Countries and GATS, 2003. EC 135 Friso de Jong, Telecommunications reform in Mexico. An in-depth analysis on the socioeconomic consequenses of liberalisation of Mexico’s telecom services industry, 2003. EC 137 Melchior Bauer, Microfinance for housing in Nicaragua: is joint-liability an effective mechanism?, 2004. EC 138 Patricia Eijgelaar, Johan Feikens, De helpende hand. Effectiviteit adviezen Ondernemersklankbord aan het MKB, 2004. EC 139 Carsten van Calck, Saskia Grit, Michiel Kuizenga, Nienke de Vos, Marjolein Wagijo, Elise Kamphuis (red.), Er gaat niets boven Groningen, behalve Borkum. Een consumentenonderzoek naar de populariteit van Borkum onder Noord-Nederlanders, 2005. EC 140 Evert-Jan Veldkamp, Het toegevoegde waarde overzicht in het jaarverslag. Een analyse van het maatschappelijk nut, 2003. EC 142 Gertjan Laan, Investeren in breedband internet. Kosten-baten verkenning van verschillende alternatieven voor de gemeente Eemsmond, 2004. EC 143 Annechien Pronk, Ondernemerskompas: boekt men winst uit ervaring? Evaluatie van ondersteuning van startende ondernemers met mentoren door de drie Noordelijke Kamers van Koophandel, 2004. EC 144 Niels Roek, Duurzaam ondernemen integreren in het management-informatiesysteem: de case Gasunie, 2004. EC 145 Kristel Ravenhorst, Een cadeau met een goed doel. Een onderzoek naar het gebruik van de cadeaubon van de Wereldwinkel, 2004.
74
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
PUBLICATIES VAN DE WETENSCHAPSWINKEL ECONOMIE & BEDRIJFSKUNDE
EC 146 Frank Dijkstra, Balans in de bestuurlijke informatievoorziening van de Landelijke Vereniging van Wereldwinkels, 2004. EC 147 Marjolein Vijver, NEWS! Taking it to another level! A research into how the national associations of European World Shops can increase their professionalisation, 2004. EC 148 Christine Olijve, Eveline Smit, Doenja de Vries, Milieu…??? Ik kom uit een vootreffelijk milieu. Onderzoek naar milieubewustzijn onder de Drentse bevolking, 2004. EC 149 Klaas Kooistra, Rob de Vries, Geef gas met aardgas. Onderzoek naar de economische haalbaarheid van rijden op aardgas in Noord-Nederland, 2004. EC 150 Pipien Voogd, Woonwensen van 55-plussers. Een onderzoek naar de woonwensen van 55plussers in de gemeente Haren, 2005. EC 151 Valentijn Bolhuis, Friese sterkten in economisch perspectief. Toekomstvisie op de ruimtelijkeconomische ontwikkeling van de provincie Friesland, 2005. EC 152 Machiel Adema, Bedrijventerreinen in Tynaarlo. In hoeverre zijn bedrijven lokaal gebonden?, 2005. EC 153 Drs. Frans J. Sijtsma, Drs. Friso de Jong, Prof.dr. Jouke van Dijk, Dr. Jaap de Vlas (RIKZ), Prof.dr. Wim J. Wolff, Analyse belangrijkste problemen en uitdagingen van de Wadden – Samenvattend eindrapport, 2005. EC 154 Drs. Frans J. Sijtsma, Drs. Friso de Jong, Prof.dr. Jouke van Dijk, Dr. Jaap de Vlas (RIKZ), Prof.dr. Wim J. Wolff, Analyse belangrijkste problemen en uitdagingen van de Wadden – Hoofdrapport, 2005. EC 155 Eise Spijker, Remco Wammes, In search of the 'Holy Grail' – University-Industry Relationships at the University of Groningen, 2005. EC 156 C.J. Kuijvenhoven, Unraveling the web. How to improve the International Network of Science Shops, 2005. EC 157 Heleen van der Werk, Klanttevredenheid bij het Centrum voor de Kunsten a7 – De ontwikkeling van een meetsysteem, 2005. EC 158 Marjolein Roo, Cultuur: de economische motor?, 2005. EC 160 Harm de Graaf, VERAF onder de loep. De verwachtingen en de wensen van de doelgroep, 2005. EC 161 Jos Meijerhof, Finding attractive markets for the educational programs of the Energy Delta Institute (EDI) – Market research in three European regions, 2005. EC 162 H.J.J. van der Kolk, Wie ontsteekt de CNG-motor? Een onderzoek naar het maatschappelijk draagvlak van milieuvriendelijke mobiliteit op de Wadden, 2005. EC 163 Dirk Minnema, De arbeidsmarkt op! Een onderzoek naar de arbeidsmarktpositie van PRO en REC-leerlingen, 2005. EC 164 Arnoud Derk Jan Wolsink, Building a Transition Game – Corporate Social Responsibility and the airline industry, 2005. EC 165 Marika Stegmeijer, Finding attractive markets for the educational programs of the Energy Delta Institute (EDI) – Market research in North Africa, the Middle East and South-East Asia, 2005. EC 166 Jan Henk Tigelaar, Duurzaam handelen bij het waterschap Hunze en Aa's, 2005. EC 167 Marian Kroes, De waardering van luierrecycling. Een casestudy onder consumenten in de stad Utrecht, 2005. EC 168 Gerrit Bremer, Duurzaam denken bij het waterschap Hunze en Aa's, 2005. EC 169 Sander Stoter, Competitive Positioning in Global Energy Education – A research for the Energy Delta Institute, 2005. EC 170 Jasper Bakker, Sijbren de Jong, Leren is Ondernemen – Draagvlak voor een vignet Leren Ondernemen?, 2006.
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
75
EEN SLIMME MEID IS OP HAAR PENSIOEN VOORBEREID
EC 172 Willem Straat, Herbestemming van karakteristieke objecten in Noord Groningen, 2006. EC 173 Gerjan Elzerman, De kas opmaken – Economisch perspectief van de glastuinbouw in Sappemeer en omgeving, 2006. EC 176 Tressy Hop, Relink Life and work – LiWo oplossingen, 2006 EC 177 Murat Duman, Luciaan Boels, Waste to Energy – Essessment of Essent's waste wood gasification process according to the Waste Incineration Directive and its implementation in the netherlands. EDReC and Science Shops of Chemistry and Economics, Management & Organization, 2007. EC 179 Royla Pierre, "Je gaat er ziek heen en komt genezen terug" – Een onderzoek naar de genderaspecten van de aSB herbeoordelingen in de provincie Friesland, 2007. EC 180 Anke van Amelsfoort m.m.v. Rudi Zwier, Weg vrij voor duurzame brandstoffen? Onderzoek naar bereidheid consument om over te schakelen op duurzame brandstoffen, 2007.
Werkdocumenten WD 2000-1 drs. Frans J. Sijtsma, Prof. dr. P.H. Pellenbarg en drs. K.G. Lugtenborg, Naar een goed besluit over vier Friese musea, 2000. WD 2000-2 drs. Elise Kamphuis (red.), Komt EKO van de grond?, De verwerkingscapaciteit van biologische producten in Noord Nederland, 2000. WD 2000-3 dr. D. Strijker, Prof. dr. D.-J.F. Kamann, drs. F.J. Sijtsma, Bioraffinage in NoordNederland, 2000. WD 2001-1 U. Futh, drs. F.J. Sijtsma, Nieuwe kansen voor de Nijkans. Mogelijkheden voor kuuroord spin-off bij de ontwikkeling van het bedrijfsterrein de Nijkans in Nieuweschans, 2001. WD 2001-2 U. Futh, Meten van natuurwaarden in Duitsland, 2001. WD 2001-3 H. Tschochohei, Do people in developing countries have limited access to essential drugs? The pattern of global supply of pharmaceuticals, 2001. WD 2001-4 C. Boersma, Economic issues of antimalarial diagnostics and therampeutics in subSaharan Africa, 2001. WD 2002-1 drs. F.J. Sijtsma, M. Broekhof, Prof. dr. J. van Dijk, drs. G.J. Hoogstra, IKO en PRIKK: Stimulans voor economische activiteit op het Fries-Groningse platteland? Een evaluerend onderzoek naar de IKO en PRIKK regelingen voor investeringen van het kleinbedrijf, 2002. WD 2002-2 drs. F.J. Sijtsma, drs. P. Hogendoorn, drs. G. J. Hoogstra, drs. C.-J. Pen, prof. dr. P.H. Pellenbarg m.m.v. Sytse Duiverman, Bijlagenrapport bij Uitgifte van bedrijventerreinen op het Friese platteland, 2002. WD 2002-3 Bauke Visser, Bedrijventerreinen tussen droom en daad: Symbioses en utility sharing. Samenwerkingsverbanden op bedrijventerreinen vanuit een bedrijfskundig perspectief, 2002. WD 2002-4 Renate Bieleman, Leon Boerboom, Michiel Nijboer, Jacob de Vries, drs. Frans J. Sijtsma (redactie), Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen in Fryslân, Samenvatting, 2002. WD 2002-5 drs. Frans J. Sijtsma, prof. dr. P.H. Pellenbarg, Concurrentie-analyse Europark Coevorden, 2002 WD 2003-3 drs. Frans J. Sijtsma, Economische gevolgen van de PKB Waddenzee in de Kop van Noord-Holland. Een beoordeling van het ECORYS-NEI rapport, 2003. WD 2004-1 dr. D. Strijker, Opmerkingen bij het PPO-rapport ‘Glastuinbouw in de gemeente Eemsmond’, 2004.
76
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
PUBLICATIES VAN DE WETENSCHAPSWINKEL ECONOMIE & BEDRIJFSKUNDE
WD 2005-1 drs. Frans J. Sijtsma, Evaluatie van STIPO. Een verkenning van effecten en verbeteringsopties van het Stimuleringsproject voor Innovatie in Plattelansdsondernemingen in Noord-Nederland, 2005. WD 2005-2 Hugo de Vries, De toekomst van het Landelijk Overleg Wetenschapswinkels, 2005. WD 2006-1 Drs. F.J. Sijtsma, De ratio voor de randweg Heeg, 2006. WD 2006-2 Pawel Madry, Kabel Noord's Network Infrastructure Development, 2006. WD 2007-1 Dr. Frans J. Sijtsma, Beoordeling van het ‘Bewonersonderzoek dagelijkse boodschappen Nijmegen Dukenburg’, 2007.
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
77