Een opstootje bij het Pannenhuis Kees Kops Stan Bol Op 18 juni 1720 was er bij het Pannenhuis grote opschudding ontstaan. Voerman de Heem en zijn knecht hadden hun karren, geladen met zakken haver, aangelegd bij het Pannenhuis om in de herberg wat te drinken. Na een pint bier ging de Heem lopend naar Oosterhout om wat dingen te regelen. De knecht zou achterblijven om op de paarden en karren te letten. Na enige tijd kwamen er twee commiezen van de Zwijgende Brabantse Landtol binnen. De Zwijgende Brabantse landtol was een tol op goederen die Brabant binnen kwamen d.m.v. handelsreizigers. In die tijd was de door- en uitvoer en verkoop van handelswaar aan allerlei heffingen onderworpen. Tollen vormden daarvan een belangrijk bestanddeel. Een andere heffing was het geleidegeld, dat betaald moest worden voor de bescherming door de overheid althans die de bescherming behoorde te verlenen. Kennelijk had de Heem niet de heffing betaald om zijn haver te mogen vervoeren want de commiesen kwamen binnen zeggen dat de twee karren met paarden in beslag genomen zouden worden. De knecht vroeg aan de commiezen om te wachten tot zijn baas uit Oosterhout terug was. Hij sprak af dat hij de Heem in Oosterhout zou gaan halen en dat Dingeman van Loon, eigenaar van het Pannenhuis, op de karren zou passen. De twee commiezen gingen hiermee akkoord. Nauwelijks was de knecht op pad of de commiesen, Roelant Ruyssenaars en Hendrik Pullens, wilden de paarden mee naar hun kantoor nemen.
Interieur van een 17de eeuwse herberg Dingeman van Loon rukte de paardentoom uit de hand van Ruyssenaars en zei "gij zult het om den donder niet naar het kantoor brengen of meenemen en durf je hand er nog eens naar uit te steken ". Kort hierop kwamen de Heem en zijn knecht terug bij het Pannenhuis. De Heem begon te vloeken en te tieren en zei "als ik jullie allebei op de heide zou tegenkomen dan zou ik u de nek breken ". De knecht had, nu zijn baas er was, moed verzameld en sloeg Ruyssenaars van zijn paard. Deze op zijn beurt trok zijn pistool. De Heem raapte de pruik en hoed op van Ruyssenaars en gaf hem die terug. Daarop zette Ruyssenaars het pistool op de borst van de Heem en zei "kiest gij partij voor uw knecht ? " De knecht en Dingeman van Loon vluchtten het Pannenhuis in en Johanna, de oudste dochter van Dingeman van Loon, wilde Ruyssenaars met zijn pistool tegenhouden waarop Ruyssenaars zei "jij heks ga aan de kant of ik schiet u overhoop". In het Pannenhuis kon Dingeman van Loon het pistool uit de hand van Ruyssenaars wringen. De commiezen dropen af en Dingeman van Loon behield het pistool en schoot het leeg in de richting van de Bredaseweg.1 Dingeman van Loon was gezworene van Ter Aalst. Dit hield in dat als het dorpsbestuur belangrijke beslissingen nam er eerst met de gezworenen van de diverse wijken in Oosterhout hierover werd overlegd.2 Het vermoeden bestaat dat Dingeman van Loon zijn positie heeft gebruikt om de bovenstaande gebeurtenis in de doofpot te stoppen omdat er over het verdere verloop niets meer in de archieven te vinden is.
De Herberg het Pannenhuis In het Pannenhuis bevond zich dus een herberg. Op heel veel kaarten vanaf 1624 werd de herberg vernoemd en kennelijk was dit een soort baken voor veel reizigers. Herbergen bestaan al sinds mensenheugenis. Uit de bijbel kennen we het verhaal van Maria en Jozef die onderdak probeerden te vinden in een herberg. Herbergen in onze streken zullen door de Romeinen zijn geïntroduceerd. De vele troepen die door West-Europa reisden hadden onderdak nodig. Na de troepen kwamen de handelaren en de militaire boodschappers. Ook zij zochten onderdak, proviand en verse paarden. Het woord herberg is samengesteld uit de woorden heir en berg. Een heir is een leger en een berg is een bergplaats. De waard zal populair geweest zijn onder liefhebbers van bier en wijn. Voor anderen was de herbergier een verzekering voor een veilige slaapplaats, proviand en verse paarden. Voor velen was de waard een bron van informatie. In zijn herberg kwam het nieuws van alle reizigers bij elkaar. Tel daarbij dat in de herberg de tongen wat losser werden door de alcohol, dan heb je in de herbergier de huidige televisie, radio, internet en krant verenigd. Zo werd de herberg het Pannenhuis ook gebruikt als plaats waar openbare verkopingen gehouden werden. Adriaen de Bosson kocht van de armmeesters van Oosterhout op 6 november 1723 een vervallen huisje op Ter Aalst op de conditie dat het huisje na aankoop binnen 24 uur zou zijn afgebroken.3 Natuurlijk werd er op het Pannenhuis ook kermis gevierd. Op 12 augustus 1805 vroeg de toenmalige eigenaar, Gijbert Beljaars, toestemming aan schout en schepenen om met de kermis een speelman te laten optreden in zijn herberg en hij wilde een soort kermis oprichten. Hiervoor kreeg hij toestemming. Kennelijk hadden de eigenaren van de herberg het Pannenhuis hun zaak goed onder controle. Waar er bij de andere herbergen in de archieven nogal wat te vinden is over ruzie en messentrekkerij is er bij het Pannenhuis hiervan slechts twee maal sprake in 130 jaar. Op 28 juni 1705 werd er een verklaring afgelegd door Anthonis Aartssen van Riethoven voor de schepenen van Oosterhout. Hij had bij de herberg het Pannenhuis een pintje gedronken in het bijzijn van Cornelis Grootens molenaar in Princenhage. Toen hij weg wilde gaan trapte Grootens Anthonis op zijn voeten. Deze viel op de grond en beet daarop Grootens in zijn been. Grootens pakte een pint bier en sloeg daarmee een gat in het hoofd van Anthonis.4 In 1841 was het in ieder geval nog een tapperij er werd toen een lijstje opgesteld met huizen die onder een eigennaam gelegen waren in Oosterhout. Het Pannenhuis werd hierin genoemd als tapperij.5 Tot nu toe is dit de laatste aanwijzing dat het Pannenhuis een tapperij was. Het brouwerijtje van het Pannenhuis Ieder dorp had in de middeleeuwen een of meer brouwerijen. Er werd dan ook meer bier dan water gedronken omdat er simpelweg nog geen kraanwater was. Het bier toen was heel anders dan nu het had minder alcohol en was dikker. Het middeleeuwse bier was wat wij nu bronwater zouden noemen en zelfs kinderen dronken het. Het gebruik van zuiver water gevolgd door het brouwproces zorgde er voor dat men er zeker van kon zijn dat men niet ziek van het bier zou worden. Het water was gekookt en door de gevormde alcohol was bier veel langer houdbaar. Daarbij komt dat het gezond was en een bron van vitamine B en aminozuren. Om de houdbaarheid van bier te verlengen gebruikte men voor 1400 een kruidenmengsel gruit genaamd. Het hoofdbestanddeel was de gagelplant. Na 1400 ging men hop gebruiken. Het toeval wil dat tijdens het archeologisch onderzoek een hopplant bij het Pannenhuis prachtig in bloei stond. Rond Breda lagen in de middeleeuwen uitgestrekte gagelvelden. De smaak van bier word bepaald door de gisting. Gistcellen zetten de suikers om in alcohol. Deze gisting gebeurde aanvankelijk spontaan zodat het onmogelijk was de smaak vooraf te bepalen. De brouwers konden alleen maar hopen dat het eindproduct in de smaak zou vallen.
Hopplant bij het Pannenhuis Louis Pasteur ondekte rond 1880 dat er verschillende soorten gistcellen voorkwamen en dat niet alle gisten even goed waren. Men ging dus op zoek naar de meest geschikte gistfamilies voor het brouwproces. Men kon na 1880 bier brouwen met steeds dezelfde kwaliteit. Voor 1800 kende men in Oosterhout twee soorten brouwers: de koopbrouwer en de huisbrouwer. De koopbrouwer mocht zijn bier buiten de deur verkopen en een huisbrouwer niet. In 1687 werd er een ordonnantie uitgevaardigd dat degenen die particulier- of huisbrouwer was en bier brouwde dat deze dan werden aangeslagen voor een volle brouwketel, ook al werd er maar een halve ketel gebrouwen, en binnen twee weken nadat het bier op vaten gelagerd was moest men de accijns hiervoor bij de pachter van de impost (accijns) van het bier gaan betalen.6 In de middeleeuwen werd de inning van de verschillende soorten belastingen verpacht aan particulieren. Het was dus voor de huisbrouwer voordeliger om een volle brouwketel bier te brouwen. De eigenaren van het Pannenhuis waren huisbrouwer en mochten dat dus alleen in de herberg verkopen. In 1717 was de eigenaar van het Pannenhuis de enige huisbrouwer met herberg in Oosterhout. Regelmatig werden de brouwerijen gecontroleerd op de grootte van de brouwketel en de gistkuipen. Dit gebeurde door gezworen roeidragers uit Breda. De brouwketel en de kuipen werden gecontroleerd op hun grootte d.m.v. een peilstok om ontduiking van accijns te voorkomen.
Bierbrouwers aan het werk Zo ook was er een controle bij het brouwerijtje van het Pannenhuis in 1717. Het bleek volgens opgave dat de brouwketel 600 liter en de gistkuipen 1200 liter groot waren.7 In 1703 had er ook een controle plaats gevonden en het bleek dat de brouwketel toen 5 ton of 750 liter groot was.8 Tussen 1703 en 1717 moet er een nieuwe brouwketel geplaatst zijn. In een opgave van brouwerijen in 1656 is een brouwketel van 600 liter een kleine brouwerij. De brouwerij van het Pannenhuis was dus niet groot.
Stond er in het Pannenhuis altijd een brouwerij? In 1594 werd Anthonis Willem Anssems, eigenaar van het Pannenhuis, gedagvaard in een civiele zaak omdat hij een bedrag van 32 gulden voor geleverde bieren niet betaald had.9 Het is mogelijk dat er toen geen brouwerij aanwezig was want je koopt geen bier bij een andere brouwer als je zelf over een brouwerij beschikt. Ook het feit dat Breda, die de controle over de brouwerijen in Oosterhout had, in 1658 niet goed op de hoogte was of er in het Pannenhuis altijd al een brouwerij aanwezig geweest was, zie de vernieling van het brouwerijtje op Ter Aalst, doet vermoeden dat het Pannenhuis in 1658 nog niet heel lang over een brouwerij beschikte. In 1594 was 32 gulden een groot bedrag het moet dan ook wel om een grote hoeveelheid bier zijn gegaan die Anthonis Willem Anssems had gekocht. In 1576 moest er voor de soldaten op het huis van Oosterhout (kasteel Strijen) een ton bier gebracht worden die toen 3 gulden en 5 stuivers kostte.10 Om enigszins de hoeveelheid bier die de 32 gulden vertegenwoordigden aan te kunnen tonen moeten we even aannemen dat een ton bier in 1594 ongeveer 4 gulden kostte dan ging het dus om 8 vaten bier. In een Bredase bierton zaten 100 Bredase potten bier en totaal zou het dan om 800 potten bier gaan. In een pot ging 1,6 liter. Het was dus een behoorlijke hoeveelheid bier. Waarschijnlijk heeft Geerit Marten Goverts, eigenaar van het Pannenhuis in 1633, een brouwerij ingericht in het Pannenhuis. Geerit Marten Goverts kwam uit een gegoede familie en had de mogelijkheden daar voor. Op 30 augustus 1714 moesten de tappers en brouwers uit Oosterhout een eed afleggen dat men geen fraude zou plegen. Dingeman van Loon verklaarde in die akte dat hij stopt met het brouwen van bier maar legt wel de eed op het gedistilleerde water (jenever) af.11 De brouwerij bleef intact en moest daarom regelmatig door roeidragers gecontroleerd worden. Het zelf brouwen was kennelijk niet meer rendabel. In 1749 bedeelt Dingeman van Loon Hendrina, zijn dochter, met de helft van al zijn goederen. Het Pannenhuis werd omschreven als een huis met schuur en brouwerij.12 Na 1749 is er in het archief niets meer te vinden wat verband houd met de brouwerij. Vermoedelijk is deze in 1801 afgebrand en nooit meer herbouwd. De vernieling van het brouwerijtje op Ter Aalst Tussen 6 en 7 uur in de vroege morgen van 17 mei 1658 werd er hard op de deur van het Pannenhuis gebonsd. Cornelis Janssen Bus, eigenaar, opende de deur en zag een groep van 15 mannen staan onder leiding van Johan Rijens substituut drossaard van Breda. Onder hen waren roeidragers, smeden en timmerlieden. Sommigen gewapend met degens en stokken. Johan Rijens zei dat hij door de magistraat van Breda gemachtigd was om de brouwerij af te breken. De groep mannen ging het achterhuis in om de brouwerij te vernielen. Cornelis Bus wilde van Johan Rijens een borgstelling hebben voor de schade die hij hierdoor leed. Rijens antwoordde hierop dat hij die niet kreeg en dat de andere brouwerijen in Oosterhout ook nog wel aan de beurt zouden komen liever vandaag nog dan morgen.13 Tussen Breda en Oosterhout was er nogal eens onenigheid over de brouwnering. In een beschouwing door F. Cerutti over de ontwikkeling van het brouwerijwezen in Breda word gesteld dat de opbrengst van de bier-accijns in 1492 ongeveer 52% van de totale inkomsten van de stad Breda bedroeg. Het was dus een belangrijke bron van inkomsten. In de 13de eeuw al had Breda het voorrecht gekregen dat "in het land van Breda nergens dan in de stad bier mocht worden gebrouwen". In de 16de eeuw ontstonden er echter ook op het platteland bierbrouwerijen. In 1621 had Breda tegenover de prins van Oranje geklaagd dat de brouwerijen in de dorpen van de Baronie van Breda zich zeer vermenigvuldigden en dat daardoor Breda beroofd werd van haar belangrijkste inkomsten en dat Breda uiteindelijk tot verderf en ondergang zou geraken. Het zou alleen een privilege van Breda zijn om bier te mogen brouwen. Op 6 februari 1640 vaardigde de Raad van Brabant een ordonnantie uit dat de koopbrouwers in de dorpen van de baronie van Breda , dus ook Oosterhout, hun bier niet mochten exporteren en dat er geen nieuwe brouwerijen mochten worden gebouwd of vergroot. Binnen 3 weken moesten de dorpen een lijst met brouwerijen overhandigen.14 Kennelijk heeft Oosterhout die verplichting kunnen ophouden want in het geval van Cornelis Bus was er sprake van een lijst met brouwers uit 1644. Op 24 augustus 1658 verschenen er voor de Raad van Brabant enkele gedeputeerden van de stad Breda en Coenen de schout van Oosterhout om over de vernieling van de brouwerij te praten.
De ligging van de herberg aan het Ruiterspoor in 1637 Men was al enkele keren bij elkaar gekomen en er waren wat voorstellen gedaan om nader tot elkaar te komen i.v.m. de vernieling van de brouwerij van Cornelis Bus. Er werd nu afgesproken dat de brouwerij voorlopig in het Pannenhuis mocht blijven staan mits dat Oosterhout zou kunnen bewijzen dat deze brouwerij al in 1644 bestond en dat hij niet was vergroot maar alleen vernieuwd en gerepareerd of verplaatst. Binnen twee maanden moest men met de bewijzen komen.15 Om deze redenen werden Dielis Hendricx van Pelt en Adam Hendricx van der Cauwen, beiden koperslagers, uitgenodigd om bij schout en schepenen van Oosterhout een verklaring af te komen leggen. Hun getuigenis was dat de brouwketel, kuipen, koelbakken en andere benodigdheden altijd tot de brouwerij hadden behoord. Cornelis Bus had een oude brouwketel gekocht van Cornelis Goris Buysen en daarmee hadden de koperslagers de bestaande ketel gerepareerd.16 Kennelijk werden de problemen tussen Breda en Oosterhout opgelost want in 1717 stond het brouwerijtje nog in het Pannenhuis. De teloorgang van de herberg Op 1 juni 1800 werden de inwoners van Oosterhout opgeschrikt door het gelui van de brandklok van de st. Jan. Op het Pannenhuis was brand uitgebroken en de brandspuit uit Oosterhout zal niet op tijd op Ter Aalst geweest zijn om de brand te blussen en vermoedelijk brandde het Pannenhuis grotendeels uit.17 Pieter van der Poel, gehuwd met Johanna van Alphen, kocht op 26 juni 1801 het Pannenhuis van zijn schoonvader Nicolaas van Alphen.18 In de verkoopakte werd het omschreven als een afgebrande stede met hof en boomgaard. De koopprijs was 775 gulden en het geheel was 3 lopenzaad groot wat overeenkomt met ongeveer een halve hectare. Voor drie lopenzaad was dit een behoorlijk hoge prijs want vergelijkingen met elders verkochte percelen in die tijd van deze grootte kwamen uit op ongeveer 300 gulden. Het zou mogelijk kunnen zijn dat niet alles was afgebrand en er nog bruikbare delen overeind stonden. In een verpondingboek, dit is een boek waarin de huizen en percelen opgetekend staan om zo hierover belasting te kunnen innen, dat loopt over de periode 1767-1801 werd de woning het Pannenhuis jaarlijks getaxeerd op 3 gulden als een soort onroerendgoed-belasting.19 In het boek dat de periode 1802-1808 bestrijkt, dus na de brand, werd het Pannenhuis getaxeerd op 1 gulden en tien stuivers.20 Nadat het Pannenhuis opnieuw was opgebouwd werd het voor een veel lagere prijs getaxeerd. Mogelijke oorzaak dat het voor de brand hoger getaxeerd werd, zou kunnen zijn dat het huis voor de brand groter was en er zich nog een brouwerij in bevond . In het archief van Tilburg is een inventarisatielijst bewaard gebleven met de namen van de tappers in Oosterhout. In deze lijst zijn staten opgenomen van 1799 tot 1806 over het betaalde gruitgeld door de tappers. Het gruitgeld was een belasting over het aantal verkochte vaten bier. In 1799 en 1800 moest de toenmalige eigenaar van het Pannenhuis 30 gulden gruitgeld per jaar betalen.21 In 1801 toen het afgebrande Pannenhuis verkocht werd was het gruitgeld per jaar nog maar 6 gulden..
Hierna werd het Pannenhuis weer herbouwd. Het gruitgeld wat in 1802 en 1803 moest worden betaald bedroeg 8 gulden per jaar. De andere tappers in Oosterhout blijven van 1799 tot 1806 steeds ongeveer hetzelfde aan gruitgeld betalen. De conclusie moet dan ook zijn dat het niet goed ging met de herberg. De terugval van de hoogte van het gruitgeld in 1802 van 30 naar 8 gulden was wel erg groot. Of de loop was eruit of de nieuwe eigenaar Pieter van der Poel was niet de geschikte figuur. Dat het financieel niet goed ging bleek wel uit de aanmaning die hij juni 1804 kreeg om 25 gulden achterstallige belasting te betalen.22 Het voorgaande kan er op duiden dat de herberg een belangrijke bron van inkomsten was geweest die grotendeels weg viel door minder klandizie. Van de ongeveer 80 tappers in Oosterhout stond het Pannenhuis voor 1801 op de achtste plaats in de ranglijst van de bieromzet. Komt daar nog bij dat van der Poel het Pannenhuis opnieuw heeft moeten opbouwen en daarbij mogelijk in financiële problemen was gekomen.
Een uitsnede van de kadasterkaart uit 1832. De woning met bijgebouwen zijn waarschijnlijk door Pieter van der Poel gebouwd. Pieter van der Poel, eigenaar van het Pannenhuis, en Gijsbert Beljaars besluiten in 1804 om elkaars huis te kopen. Beljaars had een herberg ten zuiden van de kruising van het Ruiterspoor en met de Houtse Heuvel. De koopprijs voor deze herberg was 500 gulden.23 Dit was geen grote herberg want het gruitgeld dat Beljaars per jaar moest betalen bedroeg 7 gulden . Op 6 oktober 1804 werden de akten voor beide verkopen opgemaakt. Om aan voldoende geld te komen verkocht Beljaars op 3 september 1804 enkele percelen grond aan Anthony Janssen voor een bedrag van 800 gulden.24 Beljaars kocht van van der Poel het Pannenhuis voor 2250 gulden.25 Het totale bedrag heeft Beljaars niet aan van der Poel kunnen betalen want van der Poel verkoopt op 1 maart 1805 een schuldbrief, ten laste van Beljaars, aan Adriaan de Bruyn t.w.v. 625 gulden.26 Van het bedrag dat Beljaars aan van der Poel voor het Pannenhuis moest betalen zou je kunnen afleiden dat de nieuwbouw van het Pannenhuis ongeveer 1500 gulden heeft gekost want van der Poel had het van zijn schoonvader gekocht voor 775 gulden en verkoopt het voor 2250 gulden. Pieter van der Poel verkoopt zijn herberg aan de Houtse Heuvel op 14 februari 1806 aan Gerit de Jong en vertrekt naar Geertruidenberg.27 Het Pannenhuis aan de Bergsebaan Voor de aanleg van het Markkanaal heette de weg waar het Pannenhuis aan lag het Ruiterspoor, de verbinding tussen Geertruidenberg en Breda, rond 1980 werd dit veranderd in Bergsebaan. In vroeger tijden was het niet altijd even pluis op Ter Aalst vooral in de winter als het vroeg donker werd. Je moet je voorstellen dat het dan aardedonker was lantaarnpalen bestonden toen nog niet en alleen het geluid van de wind of een aanslaande hond was er te horen. De luiken van de huizen zullen zorgvuldig gesloten geweest zijn. Allerlei gespuis passeerde het Pannenhuis. In 1719 maakte een groep van 25 mannen en vrouwen, in groepjes van een wisselende samenstelling West Brabant onveilig door vernieling en inbraak. Ook
Oosterhout werd niet ontzien. Het geboefte had bijnamen als, Swart Kyntie, Klijn Fransie, den Calot en den Broodkul.28 Het dorpsbestuur van Oosterhout besloot om in de winter voor de diverse gehuchten een burgerwacht in te stellen. De groep bestond uit 6 mannen ieder met een snaphaan en kruit. Mocht deze groep aangevallen worden door dieven, bedelaars, of ander gespuis dan mocht men schieten. De dienst begon om 22 uur en duurde tot 3 uur in de nacht. Het was verplicht om aan de burgerwacht deel te nemen. Mocht men niet op tijd verschijnen of dronken zijn dan kreeg men een boete van 3 gulden.29 In 1780 werd er op het Pannenhuis een burgerwacht gestationeerd omdat er in de buurt van Ter Aalst onguur gespuis was gezien. De naam Pannenhuis is vermoedelijk afgeleid van een panvormige depressie ten noordwesten van de kern van Ter Aalst waar nu het golfterrein ligt. Rond 1500 werden enkele percelen in een chijnsboek aangeduid als liggende bij die Panne. Met de panne moet dan deze panvormige depressie bedoeld zijn. Het Pannenhuis zal aanvankelijk benoemd zijn als het huis bij de panne en dat zou later veranderd zijn in het Pannenhuis.
De oudst bekende duidelijke foto van het Pannenhuis Foto: Bernard van Oerle Den Hout
In het boek de belegering van Breda 1624-1625 van J.P.M. Rooze en C.W.A.M. Eimermann word verhaald dat de naam Pannenhuis verband zou houden vanwege het feit dat men hier bier brouwde in een pan. De opmerking in dit boek is niet waarschijnlijk. Hoe oud de naam Ruiterspoor is, is niet bekend. In het verpondingboek van 1580 waarin de ligging van percelen en huizen op Ter Aalst werd omschreven komt de naam Ruiterspoor geen enkele keer voor. Op 22 augustus 1444 word er in een akte op Ter Aalst gesproken van den voetpat die men gaet tuschen Breda en Berghe (Geertruidenberg)30 of hiermee het Ruiterspoor word bedoeld is onduidelijk. In combinatie met het Pannenhuis werd het Ruiterspoor voor de eerste keer in 1745 vernoemd. In die tijd was het Ruiterspoor een zandweg die over heide- en stijfzandgebieden liep. In 1812 was het Ruiterspoor aan weerszijde gedeeltelijk met bomen beplant en de breedte was in 1817 zes meter wat door het gemeentebestuur niet als een gewenste breedte werd beschouwd. Vooral in de herfst en winter zal het een onbegaanbare weg geweest zijn. In 1919 was dat nog steeds zo en daarom werden er plannen gemaakt om de weg te verharden. Het was de bedoeling om vanaf Den Hout tot aan Teteringen de verharding aan te brengen. De lengte aan de Oosterhoutse kant was 2800 m. De weg werd toen omschreven als een weg met hoogten en dalen en het was de bedoeling dat de dalen gevuld werden met de hoogten. De gemeenten Oosterhout en Teteringen waren van plan om bij de Provinciale staten subsidie aan te vragen. De motivatie om de weg te verharden was: De weg het Ruiterspoor was door het drukke verkeer i.v.m. een nieuwe loswal aan het Markkannaal (bij het Pannekoeckershuys) slecht berijdbaar. De weg zou 3 m. breed worden en de kosten voor Oosterhout zouden uitkomen op 89600 gulden van dit bedrag zou men 60% subsidie van de Provincie krijgen. Ondertussen was het 1923 en de gemeente Oosterhout besloot nog maar eens een brief naar de Provincie te schrijven. Hier volgt een gedeelte uit die brief. Het allesoverheersende punt is nu de belangen van de landbouw en waar nog zo vele gronden in cultuur konden worden gebracht mits die gemakkelijk te bereiken waren, maar in tijden van nood gebleken is dat de
productie van eigen bodem niet te hoog kan worden opgevoerd waar de economische toestand (recessie interbellum) den werkman weer terugroept van de industrie der steden naar de welvaart van het land daar menen adressanten dat geen vergeefs beroep zal zijn gedaan op het Provinciaal bestuur om subsidie voor de aanleg van de weg te verlenen. Uiteindelijk werden de wegwerkzaamheden aanbesteed in 1923. De weg zou ter breedte van 3 m. tussen twee rijen kantkeien bestraat worden met eerste soort bazaltlavakeien.
Detail uit de werktekening voor de aanleg van de weg met in het midden, aan de bovenzijde, het Pannenhuis Het onderhoud van de weg zou vanaf de eerste opleverdag voor een jaar op kosten van de aannemer zijn.31 Uiteindelijk 6 jaar na de plannen voor de verharding van de weg Teteringen-Den Hout werd de weg in 1925 aangelegd. Middelen van bestaan van de Pannenhuisbewoners De herberg Zoals we al gezien hebben was de herberg een bron van inkomsten voor de bewoners. Zeker tijdens de 80- jarige oorlog zal de opbrengst wisselend geweest zijn en vaak ook zal de herberg gesloten zijn geweest omdat het te onveilig was door de rondzwervende en plunderende soldaten. Huisjesmelkers op het Pannenhuis? Vooral in de 18de eeuw moeten er op het Pannenhuis mensen met handelsgeest hebben gewoond. Men bezat buiten het Pannenhuis twee huizen op Ter Aalst. Dingeman van Loon, eigenaar van het Pannenhuis, kocht 22 februari 1741 van de erfgenamen van Catharina Jan Speelmans een huis met een oppervlakte van 2 lopenzaat bedeelt met Peter Jacobs van Trier.32 Dit hield in dat ieder voor de helft eigenaar van het huis was. Acht lopenzaat was 1,29 ha. Dus een lopenzaat was 0,16 ha. Het Ruiterspoor lag ten oosten van dit huis en was vermoedelijk aan de overkant van het Pannenhuis gelegen.
Links het Pannenhuis en aan de westzijde het daar tegenover gelegen huis Foto: Bernard van Oerle Den Hout
Hendrina van Loon, dochter van Dingeman, kocht 19 juni 1781 een huis van Jan Coolen. De oppervlakte van dit perceel was 28,5 roede. Het huis kostte 122 gulden. In vergelijking met de prijs van andere huizen in die periode moet het een klein huisje geweest zijn.33. Deze huizen werden verhuurd en leverden zo geld op. Landbouw Of er op het Pannenhuis aan landbouw is gedaan kunnen we misschien achterhalen door na te gaan hoeveel en wat voor percelen door de jaren in het bezit waren van de Pannenhuisbewoners. De verpondingboeken, zover deze volledig zijn, kunnen ons hierbij helpen want hierin staan de huizen en percelen, soms met hun grootte, in opgetekend. Ook de vestboeken waarin de verkopen van onroerende goederen in opgetekend werden, kunnen behulpzaam zijn. Anthonis Willem Anssems, eigenaar van het Pannenhuis, had volgens het buyndertaelboek (grondbelastingboek) in 1580 buiten zijn erf waar het Pannenhuis op stond 35 lopenzaat land.34. Dit komt overeen met ongeveer 5 ha. Mogelijk werden er nog percelen gehuurd. Je kunt stellen dat er in die tijd aan landbouw werd gedaan. In het verpondingboek aangelegd in 1600 heeft Anthonis nog maar 2 percelen van de zes over.35 Twee percelen had hij aan zijn zoon, Michiel Anthonis Willem Anssems, geschonken bij zijn huwelijk. Anthonis had dus flink ingeteerd op zijn grondbezit. In het schepengelofteboek, hierin werden verklaringen opgetekend dat men beloofde om bijv. geleend geld terug te betalen, komt de naam van Anthonis nogal eens voor i.v.m. geleend geld dat niet tijdig terugbetaald werd of het niet betalen van zijn personeel. In 1606 zat Anthonis gegijzeld in s'Hertogenbosch omdat hij een schuld niet betaald had. Zijn vrouw, Elisabeth Michiel van Eynts, moest een bunder of 1,29 ha. zaailand, geheten het Spuytveld en gelegen op Ter Aalst, verkopen aan Jan Adriaen Gooswijns. Met dit geld werd Anthonis vrij gekocht.36 Mogelijk leefde Anthonis op een te grote voet maar het is ook mogelijk dat de ellende van de 80-jarige oorlog de oorzaak van de terugval was. De belastingen die aan de beide strijdende partijen betaald moesten worden waren torenhoog en regelmatig moesten er grote bedragen betaald worden aan soldaten die Oosterhout in brand dreigden te steken. De meest gegoede burgers vertrokken naar elders en steeds hogere bedragen moesten door minder draag- krachtigen worden opgebracht. In 1610 bezat het Pannenhuis 16 lopenzaat of 2,5 ha. land en er was dus nog maar de helft over in vergelijking met 1580.37 In 1626 woonden op het Pannenhuis de weeskinderen Huybrecht en Cornelis, zonen van Cornelis Michielssen Anssems. Deze kinderen en Geerit Marten Goverts, halfbroer, bezaten door vererving ieder de helft van het Pannenhuis. Geerit koopt in 1633 de helft van de weeskinderen en bezat nu dus het hele Pannenhuis.38 In februari 1627 koopt Geerit Marten Goverts een perceel gelegen achter het Pannenhuis groot 1 bunder of 1,29 ha. In het verpondingboek opgemaakt in 1629 staan verder nog op naam van Geerit Marten Goverts:39 Twee percelen van 6 een van 5 en een van 3 lopenzaad, inclusief de aangekochte bunder had hij dus 28 lopenzaad of 3,5 bunder in bezit. Tussen 1633 en 1648 koopt Geerit in totaal nog eens 24 lopenzaad zaailand en 12 lopenzaad hooiland .40 Als Geerit geen land verkocht heeft had hij in 1648 een totaal van ongeveer 10 ha. land. Kort na 1648 moet Geerit overleden zijn en zijn vrouw Neeltje huwde met Cornelis Janssen Bus. Cornelis kocht tussen 1654 en 1670 in totaal 12 lopenzaad zaailand.41 Nadat Judick van der Panne gehuwd met Boudewijn Adriaen van der Biestraeten in 1683 het Pannenhuis in bezit kreeg werden de percelen land verdeeld onder de kinderen van der Panne en Bus. Boudewijn kocht in 1697 zeven lopenzaad zaailand op ter Aalst.42 Zijn schoonzoon ,Dingeman Janssen van Loon, eigenaar van het Pannenhuis in 1703 koopt in dat jaar 30 lopenzaad zaai- en weiland.43 Voor het eerst komt er in de akten de koop van een weiland voor. Dingeman van Loon was dan ook veehouder. Hendrina van Loon erfde van haar vader, Dingeman van Loon, op 27 februari 1749 de helft van al zijn bezittingen mits zij hem tot aan zijn dood zou verzorgen. De andere helft van de bezittingen heeft Hendrina door aankoop van haar broers en zussen kunnen verwerven. Hendrina, weduwe van Anthony Olieslagers, bezat percelen land op Ter Aalst, Houtse akkers, de Heijkant en Steelhoven.44. De totale oppervlakte van de percelen was ongeveer 8,5 ha. Van deze oppervlakte werd 5 ha. omschreven als zaailand. Catharina Olieslagers, gehuwd met Nicolaas van Alphen, erft al deze percelen van haar moeder Hendrina. In 1800 is de totale oppervlakte nog steeds ongeveer 8,5 ha.
Pieter van der Poel, gehuwd met Johanna van Alphen, koopt in 1801 de afgebrande stede, het Pannenhuis, met 3 lopenzaat van zijn schoonvader Nicolaas van Alphen. Pieter had verder geen landerijen meer in zijn bezit. Nicolaas van Alphen verkocht regelmatig landerijen om in zijn onderhoud te kunnen voorzien en zo ging het Pannenhuis-bezit verloren. In 1817 werd er een lijst opgesteld van het aantal paarden en trekossen in de gemeente Oosterhout. Het bleek dat Gijsbert Beljaars, dan eigenaar van het Pannenhuis, geen paard of trekos had. In 1804 had hij maar 3 lopenzaad land dus hij zal niet aan landbouw hebben gedaan. In een opgaaf van afzonderlijke gebouwen met een eigennaam in 1841 word het Pannenhuis omschreven als een tapperij. In diezelfde lijst werd de Heyhoef, aan de Vijf Eikenweg, vernoemd als een tapperij en een bouwhoef.45 Hieruit zou je kunnen concluderen dat het Pannenhuis in die tijd geen boerderij was. De kleinzoon van Beljaars Gijsbert van Spaandonk boerde in 1918 op het Pannenhuis en het bleek dat hij 25 ha. grond in zijn bezit had. Van de 455 geregistreerde boeren stond hij op de 11de plaats in de ranglijst van het aantal ha. er waren enkele boeren met uitschieters van 40 of 50 ha..46 Op het Pannenhuis werd dus op grote schaal aan landbouw en veeteelt gedaan. Gijsbert van Spaandonk herbouwde voor 1886 in ieder geval de stal. Tussen 1886 en 1927 werden de gesloopte, nieuwe en herbouwde huizen, schuren en stallen in een soort schrift zeg maar de voorloper van de bouwvergunningen bijgehouden. In deze schriften komt Gijsbert van Spaandonk niet voor i.v.m. de nieuw- verbouw van zijn stal/woonhuis. Op een kaart uit 1850 ziet het Pannenhuis er anders uit dan op de werktekening die gemaakt werd i.v.m. de verharding van het Ruiterspoor in 1923. Het Pannenhuis moet dus tussen 1850 en 1886 zijn verbouwd tot een volwaardige boerderij mogelijk dat de herberg na deze verbouwing verdween. Samengevat: Op het Pannenhuis werd er altijd al landbouw bedreven en rond 1700 lag de nadruk meer op het houden van vee. Tussen 1750 en 1800 verdween de veehouderij grotendeels en men ging mogelijk in plaats hiervan schapen houden en nam de landbouw weer een prominente plaats in. Vanaf 1800 tot ongeveer 1860 werd er noch landbouw noch veeteelt bedreven tot Gijsbert van Spaandonk er een volwaardige boerderij van maakte en dit zou zo blijven tot aan het einde van de 20e eeuw Rundveehouderij Anthonis Willem Anssems, eigenaar van het Pannenhuis, stond te boek als een wanbetaler. Zo werd hij er in 1592 op aangesproken dat hij nog 19 gulden en 10 stuivers moest betalen voor 6,5 voeder hooi. Een voeder was een volle kar, het is echter niet duidelijk wat de inhoud van zo'n kar was.47 Er bestond in die tijd een hoogkar, die meer kon vervoeren, en een aardkar Het moet wel een aanzienlijke hoeveelheid hooi geweest zijn. Het hooi zou hebben kunnen dienen voor de paarden van de reizigers of voor zijn eigen vee. Zoals we hierna kunnen lezen stonden er op het Pannenhuis in 1610 maar drie koeien. Het zou kunnen zijn dat er in 1592 meer koeien aanwezig waren gezien de hoeveelheid hooi. In 1610 werd er een lijst opgesteld van het horen- en gemetgeld. Dit hield in dat het aantal koeien en de oppervlakte van ingezaaide percelen werd vermeld met de naam van de eigenaar. Michiel Anthonis Willem Anssems, inwonende gehuwde zoon op het Pannenhuis, had 3 koeien zijn vader werd niet vernoemd.48 Tussen 1610 en 1716 ontbreken gegevens betreffende het houden van rundvee. Boudewijn van der Biestraten die gehuwd was met Judick van der Panne en sinds 1683 eigenaar van het Pannenhuis, was een zoon van Adriaan van der Biestraten. Adriaan was veehandelaar want hij vroeg regelmatig toestemming aan de schepenen van Oosterhout om koeien te mogen vervoeren naar Rotterdam en Lier. Waarschijnlijk was Boudewijn van der Biestraten ook veehouder. Rond 1716 heerste er in Oosterhout een besmettelijke veeziekte. In 1719 waren hieraan 2000 koeien gestorven bij ongeveer 350 gezinnen. Op Ter Aalst waren dat 69 koeien afkomstig van 16 van de 21 gezinnen die er woonden.49 De eigenaar van het Pannenhuis werd niet vernoemd in de lijst met dode koeien en dat is op zijn minst opmerkelijk. In de herberg van het Pannenhuis kwamen mensen bijeen en het was een plaats waar de besmetting doorgegeven zou kunnen worden o.a. aan de runderen van het Pannenhuis. En dat Dingeman van Loon, eigenaar van het Pannenhuis, nogal wat koeien had zal uit het volgende blijken.
Een begraven kalf op het terrein van het Pannenhuis. Ten tijde van de besmettelijke ziekte moesten de veehouders aan de schepenen van Oosterhout toestemming vragen om hun koeien te mogen verplaatsen vanuit de stal naar een weiland buiten de gemeente. Die vergunning werd alleen afgegeven als de eigenaar van de koeien verklaarde dat deze niet ziek waren en uit een gezonde stal kwamen. De besmette runderen die nog in de wei stonden moesten of wel gescheiden worden van het gezonde vee of tussen 11 en 12 uur in de avond naar de stal gebracht worden. Op overtreding van deze regel stond een boete van 100 gulden een voor die tijd heel groot bedrag en het laat zien dat het dorpsbestuur er veel aan gelegen lag om de besmettelijke ziekte de kop in te drukken. In 1716 vroeg Dingeman toestemming om zijn 25 koeien te mogen verplaatsen naar een weiland onder Terheyden.50 In 1717 vraagt hij toestemming om 16 kalveren te mogen verplaatsen vanuit zijn stal naar een weiland onder de grote schans van Terheyden (de Spinolaschans).51 Er stond dus aardig wat vee in de stal van het Pannenhuis. Na 1768 werden er in de gemaallijsten ook de paarden en koeien vermeld. Het blijkt dat het Pannenhuis na dit jaar steeds 2 paarden en ongeveer 6 koeien had. Als men het aantal koeien uit 1716 vergelijkt met het aantal na 1768 lijkt het erop dat de rundveehouderij gedeeltelijk plaats heeft moeten maken voor andere bedrijfsactiviteiten. Schapenhouderij In een gemaallijst van 1734 werd er voor het eerst een vermelding gedaan van een scheper (schaapherder) op het Pannenhuis.52 Dit houd overigens niet automatisch in dat er voor 1734 geen schapen gehouden werden. Een gemaallijst was een opsomming van alle inwonende personen in een huis soms met leeftijd, naam en eventueel beroep. Het gemaal was een accijns op alle voor menselijke consumptie bestemde granen, erwten en bonen. Sedert 1688 werd deze accijns geheven in Staats-Brabant als een hoofdgeld. Personen boven de 16 jaar betaalden 1 gulden en onder de 16 jaar vijftig cent. Soms werden inwonende mensen verzwegen om aan deze belasting te ontkomen. De schaapherder(s) die bij het Pannenhuis in dienst waren tussen 1734 en 1800 waren altijd beneden de 16 jaar. De kudde schapen werden veelal een halve dag geweid op de heide waarna ze weer terug naar de stal moesten om hun mest op te kunnen vangen in de potstal en om zo hiermee het land te kunnen bemesten.
De scheper
Paardenhandelaar Michiel Anthonis Willem Anssems, inwonende zoon van Anthonis Willem Anssems op het Pannenhuis, koopt in 1599 en 1600 vijf paarden. Het waren allemaal merries. Het zou kunnen dat Michiel paarden fokte of in paarden handelde.53 Timmerman Gijsbert Beljaers eigenaar van het Pannenhuis in 1804 leverde in het jaar 1800 zes banken voor de school in den Hout. Kennelijk was Gijsbert naast herbergier ook timmerman.54
Rekening uitgeschreven door Gijsbert Beljaers Dit beroep zal hij ook uitgeoefend hebben toen hij eigenaar van het Pannenhuis was. Hij had toen immers alleen een herberg en verder geen percelen grond om landbouw en of veeteelt te bedrijven. De herberg alleen zou mogelijk voor onvoldoende inkomsten zorgen. Personeel Op een gegeven moment had het Pannenhuis 6 inwonende mensen in dienst. De toename van inwonend personeel op het Pannenhuis is goed te volgen in de gemaallijsten. 1726: Een dienstmeid en een knecht.55 1740: 2 dienstmeiden een knecht en een schaapherder.56 1775: 2 knechten een volwassen dienstmeid en een dienstmeid beneden de 16 jaar en een schaapherder.57 1795: 2 knechten, 2 dienstmeiden en 2 schaapherders.58 Het bovenstaande toont aan dat in de loop van de 18de eeuw de werkgelegenheid op het Pannenhuis was toegenomen. Dit kwam waarschijnlijk door het toenemen van de verschillende bedrijfsactiviteiten. We zouden hierbij kunnen denk aan: De herberg, sinds 1714 werd de brouwerij niet meer gebruikt, rundveehouderij, schapenteelt, landbouw en bijenteelt. Misschien werd er ook wel boter gekarnd en wol gesponnen. Ambtenaar en pachter Buiten de bovengenoemde bedrijfsactiviteiten hielden enkele eigenaren van het Pannenhuis zich ook bezig met het bestuur van Oosterhout en wel als gezworene. Iedere wijk in Oosterhout, Ter Aalst was zo'n wijk, had een gezworene en deze werden door het gemeentebestuur geraadpleegd bij belangrijke beslissingen of gaven bijv. leiding aan de burgerwacht. Cornelis Bus, hij kon niet schrijven want hij tekende met een kruisje, Boudewijn Biestraten en Dingeman van Loon waren gezworenen.
Michiel Anthonis Willem Anssems, inwonende zoon op het Pannenhuis, pachtte in 1601 een achten deel van de tienden in het hooghe op de Houtse akkers van Jan de Riddere rentmeester der domeinen.59 Boeren die land huurden van de domeinen moesten van de opbrengst 10% afstaan. De weg die liep naast het pand Hondstraat 2 in westelijke richting parallel aan het Markkanaal werd vanaf 1450 de Hoge tiendweg genoemd. Deze weg scheidde de Houtse akkers in twee delen n.l. de hoge- en de lage thienden. Met hoog en laag werd dan bedoeld de hoogte in N.A.P. van de Houtse Akkers.60 Michiel had dus een deel gepacht van de tienden die lagen aan de zuidzijde van de Hoge tiendweg deze percelen liggen merendeels hoger dan aan de noordzijde. Voor deze pacht moest hij 75 gulden betalen. Deze pacht bracht weer geld op. Zijn vader Anthonis Willem Anssems stelde zich borg voor zijn zoon Michiel. Uit het voorgaande blijkt dat er op het Pannenhuis altijd landbouw en veeteelt is bedreven. Dan weer lag de nadruk op veeteelt dan weer op landbouw. Waarschijnlijk is het Pannenhuis van meet af aan een boerderij geweest en was de herberg en brouwerij een aanvulling op het inkomen. Cijns, los- en erfrogge De heerlijke cijnzen ( de cijnzen van de heer van Breda) in het land van Breda ontstonden deels in 1246 bij de afschaffing van de horigheid maar merendeels ontstonden ze daarna door de ontginning van de woeste gronden waarvan de heer van Breda zichzelf als eigenaar zag. In Brabant was het merendeel van de ontgonnen gronden in cijns uitgegeven. Men moest dus een koopsom ineens en een bepaald bedrag in geld of natura per jaar betalen aan de heer van Breda om een stuk onontgonnen grond te mogen gebruiken. Het Pannenhuis moest jaarlijks heeren cijns betalen aanvankelijk in natura en later werd dit omgezet in een geldbedrag. De heeren cijns werd betaald in rogge maar ook in geld of bijv. een capoen (een gecastreerde haan). De cijnsbetaling aan de heer had voorrang op andere betalingen dus eerst moest de herencijns worden betaald en daarna pas andere betalingen. Aan de Tafel van de Heilige Geest ( armenzorg) van Ginneken moest het Pannenhuis jaarlijks een rente betalen. De tafel stond aanvankelijk in de kerk waarop de giften werden neergezet. De vernoeming naar de H.Geest danken deze instellingen aan het feit dat de H.Geest al bij de vroegste Christenen de vader der armen werd genoemd. Het bestuur van de Tafel van de H.Geest werd gevormd door en uit parochianen. Deze kozen jaarlijks uit hun midden twee H.Geestmeesters die zorg droegen voor het beheer van de Tafelgoederen en voor de uitdeling aan de armen. Hun inkomsten waren o.a. cijnzen, renten en giften. Zo had een eigenaar van het Pannenhuis een jaarlijkse cijns gevestigd op zijn goed als aalmoes of schenking t.b.v. het ziele heil van hemzelf of zijn verwanten. De cijns, die was gevestigd op het Pannenhuis, was een erfrogge dit hield in dat de jaarlijkse betaling eeuwigdurend en niet af te kopen was. In een akte uit 1633 werd nog eens bevestigd dat de 2 veertelen erfrogge voor de armen van Ginneken overging van de weeskinderen Anssems op Geerit Marten Goverts die de helft van het Pannenhuis van deze kinderen had gekocht.61 Pieter van der Poel werd in 1804 eigenaar van de afgebrande stede met een hof en boomgaard groot 3 lopenzaat.62 Het Pannenhuis was nu belast met een veertel rogge uit een meerdere rent van 2 veertelen rogge die tot dan toe betaald werd met 3 gulden voor iedere veertel aan de armen van Ginneken. Ook de erfrogge van de H.Geest was omgezet in een geldbedrag. Kennelijk verviel er een veertel rogge nu het Pannenhuis was afgebrand. De herencijns was mogelijk afbetaald. Bij de verkoop in 1804 aan Beljaars werd het Pannenhuis omschreven als een huis met erf en verder getimmerte groot 3 lopenzaat en belast met een veertel erfrogge per jaar voor de armen van Ginneken.63 Een Spaanse patrouillebasis in het Pannenhuis Na de list met het turfschip door de Staatsen, aanhangers van de Prins van Oranje, in 1590 werden er door de Spanjaarden plannen gesmeed om Breda in te nemen. Men wilde hierdoor de Prins van Oranje gezichtsverlies laten lijden, zodat zijn aanhang zou afnemen, en het stak de Spanjaarden ten zeerste dat er 34 jaar na de list nog jaarlijks herdenkingen hiervoor werden gevierd. In augustus 1624 werd Breda omsingeld door het leger van Spinola. Het antwoord van Prins Maurits hierop was het sturen van 25000 man voetvolk en 2500 ruiters naar Made. Hier werd een legerkamp ingericht.
Deze troepenmacht was te gering om de Spanjaarden te kunnen verdrijven. Het was echter zeer goed mogelijk dat de Spanjaarden Breda stormenderhand zouden veroveren. Het staatse leger moest louter door hun aanwezigheid dicht bij Breda, zoveel Spaanse troepen aan zich binden dat Spinola onvoldoende mankracht overhield om Breda te bestormen. Zodra het winterweer een bestorming onmogelijk zou maken moest het Staatse leger de Spaanse voedselaanvoer afsnijden en Spinola dwingen het beleg op te geven. Op de Vrachelse heide was de omsingeling van Breda nog niet optimaal. Spinola liet dan ook direct, toen hij hoorde dat Prins Maurits zich in Geertruidenberg met zijn troepen ontscheept had, dit gat in de omsingeling dichten. Hij liet 300 meter ten zuiden van het Joodse kerkhof een versterking aanleggen. Ook werden er uitkijkposten geplaatst. Om het Pannenhuis werden wallen aangelegd en het werd ingericht als patrouillebasis voor de Spaanse ruiters die de uitkijkposten bemanden. Boven het Pannenhuis wapperde de zogenaamde knotsenvlag. Dit was een vlag met een witte ondergrond met daarop een kruis samengesteld van rode knotsen. De Spaanse legers streden in de Nederlanden onder deze vlag. De Staatsen en de Spanjaarden lagen hier op slechts 2 kilometer afstand van elkaar. De Staatsen hadden vanuit Stuivezant, richting het Pannenhuis, een aanvalsloopgraaf aangelegd. Het Pannenhuis was onderdeel van een lijn die liep van de boerderij Munnikenhof, die ook versterkt was, tot aan de Veekestraat bij de Vlinderbuurt langs de rand van de heide (nu Pannenhuisstraat) en deze lijn werd bewaakt door Spaanse ruiterpatrouilles die op de duinen stonden die in dit gebied voorkwamen.
Het Pannenhuis met wallen omringd en ingericht als patrouillebasis in 1624. Linksboven wappert de knotsenvlag. Rechts een ruiter op wacht. In 1624 stonden hier nog geen bomen en men had zo een onbelemmerd zicht op eventuele vijandige troepenbewegingen vanuit Made. De toenmalige eigenaren, de weeskinderen van Cornelis Michielsen Anssems en Geerit Marten Goverts, van het Pannenhuis zullen hier in deze periode niet gewoond hebben en hun heil elders hebben moeten zoeken evenals veel inwoners van Oosterhout. De vrijheid werd leeggeplunderd huizen en boerderijen werden afgebroken om van het aldus verkregen hout barakken te bouwen voor de soldaten van Spinola. In de leegstaande huizen werden de vrouwen en kinderen van de Spaanse soldaten gehuisvest. De Staatsen maakten de windmolens onklaar door de bewegende delen mee te nemen om zo te voorkomen dat er graan gemalen zou worden voor de Spanjaarden. De inwoners van de vrijheid van Oosterhout moesten zich toen waarschijnlijk behelpen met handmolens, die eigenlijk verboden waren, om hun graan te malen. De rosmolen, een molen die in beweging werd gebracht door paarden, die bij de lage molen stond werd geheel afgebroken door de Staatsen. In de buurt van het Pannenhuis vond tijdens de 80-jarige oorlog in 1624 een dramatische gebeurtenis plaats. Voor een goed begrip moeten we even terug naar het jaar 1599. Bij Diest ontmoette een Spaanse en een Staatse afdeling elkaar tijdens een strooptocht. De Staatsen, onder leiding van de heer van Bréauté, werden op de vlucht gejaagd en hun hopman Jacob werd gevangen genomen. Tijdens de onderhandelingen over de hoogte van het losgeld voor deze Jacob liet van
Bréauté zich smalend en beledigend uit over de Nederlanders die in Spaanse dienst van het Bossche garnizoen waren. Gerard Abraham, hopman van de Spaanse ruiters, trok zich de beledigingen sterk aan en met toestemming van de Bossche gouverneur, van Grobbendonck, daagde hij de heer van Bréauté uit tot een tweegevecht. Uiteindelijk werd van Bréauté gevangen genomen en op weg naar den Bosch vermoord. De zoon van de heer van Bréauté gaf de gouverneur van Grobbendonck de schuld van de dood van zijn vader. In 1624 was van Bréauté junior gelegerd in het Staatse kamp in Made en had gehoord dat de zoon van de gouverneur van Grobbendonck diende onder Spinola tijdens het beleg van Breda . Hoewel de Bossche gouverneur van Grobbendonck niet daadwerkelijk betrokken was geweest bij de moord op van Bréauté hield zijn zoon hem voor de moordenaar van zijn vader en wilde hij 25 jaar na dato alsnog een duel met van Grobbendonck junior uitvechten. Ondanks het verbod van Spinola om aan dit duel deel te nemen reed op 6 oktober 1624 van Grobbendonck junior vergezeld door kapitein Steenhuys en luitenant Botbergh naar een afgesproken plaats op de Houtse akkers in de buurt van het Pannenhuis. In het daaropvolgend gevecht tussen 2 Spaanse en 2 Staatse ruiters (dus geen duel tussen uitdager en uitgedaagde) werden kapitein Steenhuys en een staatse officier gewond. Van Grobbendonck junior schoot van Bréauté junior van zijn paard. Een Spaanse trompetter die getuige was van het gevecht wilde van de heer van Bréauté zijn wapenuitrusting afnemen maar dit werd hem belet door toesnellende Staatsen. Toen de trompetter zag dat van Bréauté nog ademde gaf hij hem, voor de Staatse ruiters dit konden verhinderen, met zijn degen een klap op zijn hoofd. Zo kwam van Bréauté junior, evenals zijn vader, gewelddadig op de Houtse Akkers om het leven.64
Dit is een detail van een kaart gemaakt door Herman Hugo hoofdaalmoezenier van Spinola. Rechts boven de omwalling met vlag is het Pannenhuis onder een versterking met vlag is het Eind van den Hout. In het midden boven zijn vier ruiters met elkaar aan het duelleren. Linksonder Staatse ruiters en rechtsboven Spaanse ruiters. In maart 1672 verklaarde Engeland de oorlog aan de Republiek der Verenigde Nederlanden in april gevolgd door Frankrijk en de bisdommen Munster en Keulen. Het leger van de Republiek trok zich terug achter de Hollandse waterlinie. Het land was reddeloos. De regenten kregen de schuld en Willem van Oranje werd uitgeroepen tot stadhouder van Zeeland en Holland. In dit jaar werden Johan en Cornelis de Wit terechtgesteld. In die tijd moesten de inwoners van de Vrijheid en Heerlijkheid van Oosterhout een bijdrage in geld leveren aan de beide strijdende partijen. Zo is te lezen in een brief gericht aan schout en schepenen van Oosterhout, verstuurd door de koning van Nederland, dat indien Oosterhout geen bijdrage levert er harde maatregelen genomen worden. Een passage uit die brief toont aan wat voor een onzekere tijd het voor de inwoners van Oosterhout was. Het dorp zal geëxecuteerd worden door militairen en alle hardigheyt van bloedighen oorlogh der legers van de koning sullen verschrickelick en vreselick sijn. Sij en sullen niet sparen de dorpen die niet en hebben voldaan de contributie.65 Na het lezen van die brief zal er wel terstond betaald zijn.
De soldaten van Engeland en Frankrijk werden in Oosterhout ingekwartierd bij de herbergen en inwoners. Ook het Pannenhuis kreeg inkwartiering. Cornelis Bus, eigenaar, declareerde 62 gulden en 8 stuivers voor de verteerkosten van de ingekwartierde soldaten.66 De bewoners van de dorpen moesten, op bevel van gouverneur Rijngraeff, ieder een bepaald aantal palissaden leveren voor de fortificatie van Breda. De palissaden werden aangescherpt met een ijzeren punt en om de vesting heen ingegraven. Het doel was om te voorkomen dat de vesting stormenderhand door de vijand veroverd zou worden en om te voorkomen dat soldaten vanuit de vesting zouden deserteren. Bus leverde in 1672 zes palissaden. In april 1747 trokken Franse troepen de Republiek binnen, ditmaal in het kader van de Oostenrijkse successieoorlog (1740-1748), die op vele fronten in Europa was losgebarsten, na de dood van de Habsburgse keizer. Het volk riep, evenals in 1672, om een Prins van Oranje de Friese stadhouder Willem Friso. Hij werd stadhouder van Zeeland en Holland. In 1748 werd de vrede van Aken gesloten, waarbij de zuidelijke Nederlanden weer onder Oostenrijks bestuur kwam. Ook Oosterhout ontkwam niet aan de oorlogsellende. Een van de schepen van Oosterhout, Zijlmans, had in het begin van de oorlog zijn huisraad in veiligheid laten brengen. De negen kisten met inventaris en een spiegel met notenhouten lijst werden opgeslagen in de stad Dordrecht.67 Alleen de rijken konden dit doen. De niet gegoeden moesten het oorlogsgeweld over zich heen laten komen. Het blijkt uit een akte dat er hier in Oosterhout in 1746, 1747 en 1748 geallieerde troepen waren ingekwartierd die bestonden uit Duitsers, Engelsen, Schotten en Hessische soldaten. Deze troepen hadden nogal wat schade aangericht aan bomen, bossen, velden, oogst, huizen en schuren. Vooral de Engelse soldaten hadden zich misdragen en daarom vaardigde het dorpsbestuur een resolutie uit dat er na zes uur in de namiddag door de herbergiers geen bier meer mocht worden getapt voor de Engelsen op een boete van 3 gulden per overtreding.
Inkwartieringsbiljet uit de 18de eeuw Het Pannenhuis ontkwam ook niet aan een schadepost. Dingeman van Loon, eigenaar, declareerde 208 gulden bij het dorpsbestuur.68 In mei 1746 waren er op de heide bij het Pannenhuis Hollandse soldaten gelegerd en vermoedelijk heeft Dingeman bier moeten leveren. Niet alleen inkwartiering moesten de bewoners toestaan er moesten ook kardiensten verricht worden in opdracht van de Prins van Maldeck, generaal van het leger der verenigde Nederlanden. Dit hield in het vervoer voor het leger van bagage, hout, stro etc. Ook Dingeman van Loon moest in 1748 kardiensten voor zijn rekening nemen en 12 dagen met paard en kar voor vervoer zorgen. Voor deze dienst kreeg hij 30 gulden uitbetaald.69 Eind oktober 1944, tijdens de tweede wereldoorlog, lag het Pannenhuis in de frontlinie. De bevrijding van het grootste deel van West-Brabant gebeurde d.m.v. de operatie Pheasant. Hoofddoel van deze operatie was het vrijmaken van de Scheldemonding om zodoende de haven van Antwerpen weer te kunnen gebruiken. Het tweede doel was om de pas af te snijden van het sterke Duitse vijftiende leger, dat langs de Franse- en Belgische kust door Zeeland naar West-Brabant terug trok om aan een omsingeling te ontkomen. Operatie Pheasant werd uitgevoerd door Canadese, Engelse, Amerikaanse, Poolse en Nederlandse troepen. De Duitsers hadden zich teruggetrokken achter de moeilijk te nemen waterlinie die bestond uit het Wilhelminakanaal, Markkanaal, de Mark en de rivier de Dintel. Achter deze waterlinie was een tot de tanden gewapende vijandige troepenmacht samen getrokken.
Opgegraven kogelhulzen op het terrein van het Pannenhuis. Op persoonlijk bevel van Hitler moest deze linie tot het uiterste verdedigd worden. Nadat er twee mislukte pogingen ondernomen waren door de geallieerden om de rivier de Mark bij Prinsenbeek en Standaardbuiten over te steken besloot de eerste Poolse divisie onder leiding van Stanislaw Maczek het Markkanaal ter hoogte van de brug bij van Verwijmeren en de Vlinderbuurt over te steken. Een ooggetuige uit die dagen verhaalde: Op 1 november 1944 rond het middaguur ontstond er een schitterend schouwspel bij het Markkanaal. Er werd vanaf het zuiden door de geallieerden met granaten geschoten en die veroorzaakten bij het ontploffen hoge zandfonteinen. Vooral bij het cafe van Verweymeren ( nu Pannekoeckershuys) in de buurt van het Pannenhuis was het keer op keer prijs. De geallieerden probeerden door deze beschieting de Duitsers achter het Markkanaal te verdrijven.70
Het woonhuis dat in 1947 werd herbouwd Het woongedeelte van het Pannenhuis werd echter ook geraakt door een granaat en volledig vernield. Gelukkig waren de bewoners van Spaandonk tevoren door de Polen gewaarschuwd om te vertrekken. De familie verhuisde tijdelijk naar Teteringen. Het woonhuis werd in 1947 weer opgebouwd. De eigenaren van het Pannenhuis Van de eerste drie eigenaren van het perceel waar later het Pannenhuis op gebouwd werd is niet bekend in welk jaar het bewuste perceel werd gekocht en verkocht. Nader onderzoek in het Oosterhouts archief zal nodig zijn om dit te achterhalen. Jan Ydenz. verkocht Staes Staesz. 8 loopenzaat. In de akte uit het chijnsboek van prins Frederik staat dat het perceel een heining is dus een nieuw ontgonnen stuk grond. De meeste heiningen dateren uit de 14de en 15de eeuw. Jan Ydensz. stond dus aan de basis van het Pannenhuis en zal vermoedelijk rond 1450 begonnen zijn met de nieuwe ontginning. Staes Staesz. verkocht aan Heyn Adriaen Ghyben een perceel groot 6 loopenzaat uit de 8 loopenzaat die het perceel groot was.71
1524 Jan Anssem Servaes kocht van Heyn Adriaen Ghyben dit perceel en een huis werd niet vermeld dus het was onbebouwd. In 1554 werd het perceel omschreven met een huis en hof dus het Pannenhuis moet tussen 1524 en 1554 gebouwd zijn.72 1554 Jan Buiks heeft in 1987 in het blad de Heemkundekring de Heerlijkheid Oosterhout een artikel gepubliceerd over de geschiedenis van den Hout. Hier volgt een korte samenvatting van dat deel wat relevant is voor het Pannenhuis. Na het overlijden van Raso 2 van Gaveren, heer van Liederkerke en van Breda, zijn er een aantal goederen in het bezit gekomen van Hadewych van Strijen. Zij was een dochter van Willem van Strijen, de bouwheer van het huis ten Strijen onder Oosterhout. Onder deze goederen bevond zich een erfenis van 4 sester of 16 veertel rogge: hierbij staat een veertel voor 86 liter. Uit de goederenlijst van Willem van Duivenvoorde van 1353 bleek dat hij van de vrouwe van Roosendael, een nakomelinge van Hadewych, haar inkomsten onder Oosterhout in pacht had. De rente werd als volgt omschreven: item van Aert Haecx hoeve 4 sester rogge. In het overzicht van de Bredase lenen komen we de rente van 4 sester weer tegen en wel als volgt: de kinderen en erffgenamen wijlen Jans van Brecht des ridders houden te leene, behoudelijck vrouwe Elisabeth van Hunneberch der voors. kinderen ende erffgenamen vrouwe moeder haar tochte ende bijleven- vyer sester roggen ts'jaers erffleenpacht staende veronderpandt op "te hoeve ter Aelst" genaempt Geldolff Haecx hoeve gelegen onder Oosterhout. In 1571 was de erfpacht dus in het bezit van de kinderen van ridder Jan van Brecht en Elisabeth van Hunneberch, Deze Jan van Brecht behoorde tot een geslacht dat in s'Hertogenbosch langdurig in het stadsbestuur vertegenwoordigd was. Jan van Brecht overleed in 1558. Het bleek dat "de hoeve ter Aelst" op dat moment bewoond werd door ene Kieboom.73 Dit perceel werd later genoemd de Kieboomstede. Na de dood van Jan van Brecht werd het perceel waar de hoeve ter Aelst op had gestaan verkocht aan Anthonis Willem Anssems, eigenaar van het Pannenhuis. In deze akte werd vermeld dat er een huis op had gestaan. Dus de hoeve ter Aelst was mogelijk afgebrand of erg vervallen geweest.74 Ongeveer een 150 jaar later in 1729 werd Oosterhout bezocht door Adam van Broeckhuysen een kapitein- kolonel en een fervent amateurhistoricus. Hij maakte een wandeling door Oosterhout noteerde wat hij zag en lardeerde dat met historische feiten en weetjes. Aangekomen bij slotje Aalst zegt hij hierover: In vroeger tijden was het in het bezit van ridders o.a. van slotje Aalst en dat deze ridders vele goederen in Oosterhout hadden liggen. Een van die goederen was ''de hoeve ter Aelst'' volgens Broeckhuysen nu het Pannenhuis.75 Dit kan niet op waarheid berusten want de hoeve ter Aelst kon niet op dezelfde plaats staan als het Pannenhuis. In 1561, bij de verkoop aan Anthonis Willem Anssems, was de hoeve verdwenen en in het verpondingenboek van 1580 en 1621 stond er op die plaats nog steeds geen woning terwijl het Pannenhuis wel vermeld werd op diverse plattegronden. Het is mogelijk dat Broeckhuysen niet goed geïnformeerd was of dat de eigenaar, Anthonis Willem Anssems van het Pannenhuis, bij aankoop van de Kieboomstede waar de hoeve ter Aelst op had gestaan deze benaming gedeeltelijk overging op het Pannenhuis. Volgens Broeckhuysen werd de naam "de hoeve ter Aelst'' in 1729 nog steeds gebezigd voor het Pannenhuis hoewel er verder in de archieven daarover niets te vinden is. Anthonis Willem Anssems was gehuwd met Elisabeth Michiel van Eynts en ze hadden twee zonen Michiel en Adriaen. In maart 1611 maakte Anthonis zijn testament op. Het Pannenhuis vermaakte hij aan Michiel Anthonis Willem Anssems. Zijn motivatie om Adriaen niet te bedelen was als volgt: Van Michiel en zijn vrouw had hij tot nu toe veel vriendschap ondervonden en men verzorgde hem goed en toen de nood het hoogst was leende Michiel hem geld om uit de problemen te komen, Adriaen daarentegen had hem altijd veel geld gekost aan borgstellingen.
Michiel zou dus eigenaar van het Pannenhuis worden als zijn vader zou komen te overlijden wel moest hij dan zijn broer Adriaen 12 rijnsgulden betalen.76 Michiel Anthonis Willem Anssems had een zoon Cornelis Michielssen Anssems. Michiel Anthonis kwam echter te overlijden en zijn vrouw hertrouwde met Merten Geerit Goverts die een zoon had Geerit Merten Goverts. Cornelis Michielssen Anssems was gehuwd met Lijnken Adams en had twee zonen Cornelis en Huybrecht en stierf toen zijn kinderen nog jong waren. Zijn vrouw, Lijnken Adams, stierf enkele jaren later.77 Anthonis Willem Anssems had dus zijn zoon en zijn kleinzoon overleefd en moet op een hoge leeftijd gestorven zijn. Het Pannenhuis zou nu dus verdeeld moeten worden tussen de weeskinderen van Cornelis Michielssen Anssems en de zoon, uit het tweede huwelijk van de vrouw van Michiel Anthonis Willem Anssems, Geerit Merten Goverts. In 1633 kocht Geerit Merten Goverts het deel van de weeskinderen en was volle eigenaar van het Pannenhuis.78 1633 Geerit Merten Goverts was getrouwd met Cornelia Cornelis Rombouts Grootens. Hun kinderen waren Marten Geerit van der Panne, Cornelia Geerit Martens, Geerit Adriaen van der Panne en Judick van der Panne. Geerit Marten Goverts moet voor 1658 overleden zijn want zijn vrouw was in dat jaar gehuwd met Cornelis Janssen Bus. Cornelis Bus had een dochter Cathalijn Cornelis Bus. Cathalijn zou na het overlijden van haar vader en stiefmoeder een perceel ter grootte van14 lopenzaat, dat naast het Pannenhuis lag, krijgen benevens een som van 300 gulden.79 Kennelijk waren Cornelis Bus en zijn vrouw bang dat Cathalijn overlopen zou worden door haar stiefbroers en zussen. Na het overlijden van haar ouders kocht Judick in 1683 het erfdeel van haar broers en zussen en het Pannenhuis was nu in haar bezit.80 Het valt op dat de achternaam veranderd is in van der Panne. Nu kwam de naam met de woorden Geerit, Martens, Goverde, Goverts, Mertens etc. In die tijd in veel combinaties voor. Mogelijk heeft men voor de duidelijkheid gekozen voor van der Panne of was de bijnaam die hen gegeven was verworden tot achternaam. 1683 Judick van der Panne de nieuwe eigenaresse was getrouwd met Cornelis Adriaen Goverde afkomstig van Teteringen. Ze hadden 4 kinderen Adriaen, Govert, Geerit en Cornelia. Nadat Cornelis Adriaen Goverde was overleden huwde Judick met Boudewijn Adriaensen van der Biestraeten. Ui t dit huwelijk kwam nog een kind voort Johanna. Cornelia hun dochter huwt met Dingeman Janssen van Loon en werd rond 1700 eigenaar van het Pannenhuis. 1705 Dingeman Janssen van Loon was een zoon van Jan Janssen van Loon pottenbakker in de Vaartstraat en hij was behoorlijk welvarend.81 Dingeman werd in een paspoort uit 1710 omschreven als een man met bruin krulhaar en middelmatig van postuur. Dingeman en Cornelia kregen 8 kinderen. Een van de kinderen Hendrina huwde in 1733 met Joannes Leppes. Joannes overleed voor 1738. Hendrina kocht in februari 1738 een huis aan de noordkant van de Heuvel in Oosterhout en dit moet een behoorlijk huis zijn geweest want schepen de Rooy zou het later van Hendrina kopen en er gaan wonen.82 In maart 1738 huwt Hendrina met Anthoni Gerards Olislager en zullen zijn gaan wonen in het huis op de Heuvel. In 1752 verkoopt Hendrina het huis op de Heuvel voor 1600 gulden en verhuisd waarschijnlijk naar het Pannenhuis om voor haar vader te gaan zorgen.83 Op 27 februari 1749, Dingeman Janssen van Loon moet dan rond de tachtig zijn, werd er een akte opgesteld waarbij Dingeman de helft van al zijn bezittingen vermaakt aan zijn dochter Hendrina mits zij hem tot aan zijn dood verzorgt.84 De handtekening onder deze akte van Dingeman Janssen van Loon was zeer beverig geschreven. 1755 De andere helft van de bezittingen wist Hendrina door aankoop te verwerven en werd na de dood van haar vader eigenaar van het Pannenhuis.
Hendrina en Anthoni Gerards Olislagers kregen 6 kinderen. Hun dochter Catharina huwde in 1764 met Nicolaes van Alphen. In 1770 ging er op Ter Aalst een gerucht dat Nicolaes een buitenechtelijk kind verwekt zou hebben bij Goverdina Bomaerts. Op verzoek van Nicolaes en de schout werd de vroedvrouw Madalena Holly, die de bevalling zou doen, ingeschakeld om die geruchten te ontzenuwen. Tijdens de bevalling, in haar hoogste barensnood, vroeg de vroedvrouw aan Goverdina wie de vader van haar kind was en onder ede verklaarde deze dat het Josephus Mattheeuwisse uit Poppel was.85 In die tijd was het normaal dat de vroedvrouw, indien de vader onbekend was, tijdens het hoogtepunt van de baring vroeg naar de naam van de vader van het kind. Deze naam werd doorgegeven aan de schout want de opvoeding van een kind had zo zijn financiële gevolgen voor de armenkas als de moeder niet draagkrachtig genoeg was. Nicolaes was in ieder geval verschoond van alle roddels.86 1764 Door vererving en aankoop rond 1764 werden Catharina en Nicolaes eigenaar van het Pannenhuis en kregen 10 kinderen. Dochter Johanna huwde met Petrus van der Poel en kochten in 1804 het afgebrande Pannenhuis van Nicolaes van Alphen.87 1801 Het gezin van der Poel heeft niet lang kunnen profiteren van hun nieuw gebouwde Pannenhuis want door financiële problemen verkocht Pieter in 1804 de herberg aan Gijsbert Beljaars.88 1804 Gijsbert Beljaars was in 1795 gehuwd met Elizabeth Fenix en kregen twee kinderen Adriana en Joannes. Na de dood van Elizabeth huwde Gijsbert met Maria Riemslag. Antoinette, dochter uit het tweede huwelijk, huwde 17 november 1853 met Josephus van Spaandonk. Josephus zou 55 jaar lang hoofdonderwijzer van Den Hout zijn. Op de dag dat hij huwde huurde hij het Pannenhuis van zijn schoonvader. 1880 Zijn zoon Gijsbert die huwde met Anna Catharina Maes zou van zijn vader het Pannenhuis overnemen en er een volwaardige boerderij van maken met 25 ha. grond waar landbouw en veeteelt werd bedreven. Uit dit huwelijk zouden 9 kinderen geboren worden en hiervan zouden er twee huwen. Na de dood van hun vader zou het Pannenhuis in het bezit van de kinderen Spaandonk blijven.
Gijsbert Ignatius van Spaandonk Foto: Bernard van Oerle Den Hout
De laatste bewoonster van het Pannenhuis zou onbedoeld eerder uit het Pannenhuis vertrekken. In 1994 stak er een flinke storm op en het dak van de schuur van het Pannenhuis stortte in. Op dat moment zat daar de hond van mevr. Van Spaandonk. De hevig geschrokken hond rende de schuur uit. Na enige tijd toen de bewoonster wat bekomen was van de schrik wilde ze de hond weer terug in de schuur brengen. De hond had
hier geen trek in en beet mevr. Van Spaandonk in haar hand. Na deze gebeurtenis werd de hond weggedaan en de bewoonster durfde niet meer in het Pannenhuis te blijven wonen en vertrok naar een huis op Den Hout naast de vroegere Boerenleenbank. Haar vader Gijsbert had dit huis rond 1920 laten bouwen.89 2002 De firma Caron uit Den Hout kocht in 1995 van de erfgenamen van van Spaandonk het Pannenhuis en nadat er enkele krakers in hadden gezeten werd op woensdag 12 januari 2005 het Pannenhuis gesloopt met de bedoeling hier een pand in de recreatieve sector neer te zetten. Laten we hopen dat de firma Caron de naam het Pannenhuis zal laten doorleven in een eventueel nieuw te bouwen pand.
Alle gegevens komen uit het Regionale Archief Tilburg archief Oosterhout of het BHIC te s'Hertogenbosch. A2000 =Dorpsbestuur Oosterhout 1450-1810 A2001 =Stadsbestuur Oosterhout 1810- 1939 A2006 = Schepenbank Oosterhout
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41
A2006 inv. 385 folio 8 A2000 inv. 542 A2000 inv.1171 A2006 inv. 383 folio 270 A2001 inv. 1067 A2000 inv. 63 A2000 inv. 690 A2000 inv.11 folio 209 A2006 inv.99 A2000 inv. 1217 A2000 inv. 12 folio 238 A2006 inv. 320 folio 91 A2000 inv.883 A2000 inv.63 A2000 inv.63 A2000 inv.883 A2000 inv.348 A2006 inv.327 folio 36 A2000 inv. 446 A2000 inv. 448 A2000 inv. 583 A2000 inv.738 A2006 inv.328 folio 10 A2006 inv.328 folio 8 A2006 inv. 328 folio 64 A2006 inv.328 folio 244 A2006 inv. 328 folio 267 A2006 inv.384 A2000 inv.20 folio 201 A2006 inv.256 folio 131 A2001 inv. 1032 A2006 inv. 318 folio 245 A2006 inv.325 folio 72 A2000 inv. 400 folio 119 A2000 inv. 401 folio 26 A2006 inv.290 folio 142 A2000 inv. 695 A2006 inv. 298 folio 8 A2000 inv.402 folio 18 A2006 inv.298,299,157,118,111,241. A2006 inv. 301,302,306,307.
42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84
86 87 88 89
A2006 inv.311 folio 105 A2006 inv.312 flio 53,56. A2000 inv.446 A2001 inv. 1067 A2001 inv.1061 A2006 inv.99 A2000 inv. 695 A2000 inv. 894 A2006 inv.384 A2006 inv.384 A2000 inv.542 A2006 inv.348 folio 113 A2000 inv.348 A2000 inv.537 A2000 inv.544 A2000 inv. 556 A2000 inv. 579 A2006 inv.348 folio 135 Mondelinge mededeling Christ Buiks A2006 inv.298 folio 8 A2006 inv.327 folio 36 A2006 inv.328 folio 9 De belegering van Breda door Spinola 1623-1625 door J.P.M. Rooze en C.W.A.M. Eimermann A2000 inv.11 folio 54 A2000 inv.1273 A2006 inv.386 A2000 inv.1282 A2006 inv.386 J. V. Alphen de slag om het Markkanaal Cijnsboek Prins Frederik 1256 folio 10 Cijnsboek Prins Frederik 1258 folio 5 Heemkundekring de Heerlijkheid Oosterhout 1987 deel 3 A 2006 inv. 278 folio 103 Archief Cuypers van Velthoven inv. 509 A2006 inv. 292 folio 160 A2006 inv.296 A2006 inv.298 folio 8 A2006 inv.307 folio 91 A2006 inv.309 folio 79 A2006inv. 308 folio 183 A2006 inv.317 folio 295 A2006 inv.317 folio 295 A2006 inv.320 folio 91 A2006 inv.388 folio 118 A2006 inv.327 folio 36 A2006 inv.328 folio 9 Mondelinge mededeling Dhr. Caron