Een nieuw aardig prentenboek Heinrich Hoffmann
Vertaald door: W.P. Razoux
bron Heinrich Hoffmann, Een nieuw aardig prentenboek (vert. W.P. Razoux). J. Vlieger, Amsterdam ca. 1885
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/hoff049nieu01_01/colofon.php
© 2011 dbnl
1
De Geschiedenis van den Plaaggeest. Kind'ren, weest toch braaf en goed; Doet niet als die deugniet doet, Die slechts op de midd'len denkt, Hoe hij and'ren 't beste krenkt, Volgt toch Hendrik's voorbeeld niet, 't Plagen bracht hem in 't verdriet. De slechte knaap liep dag aan dag, Ver van het ouderlijk gezag, Gelijk een deugniet langs de straat, En deed er niets dan kattekwaad. Een oude fruitvrouw sliep eens in, En Hein, die 't zag, kreeg 't in zijn zin Om haar te plagen: en daar gleed; Door 't vrees'lijk schoppen dat hij deed, Haar tafel om; en noot en peer, Viel toen in drek en modder neer.
Heinrich Hoffmann, Een nieuw aardig prentenboek
3 Het moedertje dat fluks ontwaakt, Bemerkt de schâ, die Hendrik maakt, Zij schreeuwt en gilt, zij tiert en raast, En dienders komen in der haast. Die hebben aanstonds, zonder schroomen, Den jongen met zich meêgenomen.
Heinrich Hoffmann, Een nieuw aardig prentenboek
5
De Geschiedenis van den Wreeden Jan. De wreede Jan, - de wreede Jan, Dat was een rechte dolleman. Ving hij een vlieg, die slechte guit, Dat trok hij haar de vleugels uit; Zijn speelgoed sloeg hij kort en klein. Geen kat kon veilig bij hem zijn; En hoort eens aan, hoe stout was Jan! Hij sloeg zijn lieve zus Maria.
Heinrich Hoffmann, Een nieuw aardig prentenboek
7 Bij zekere pomp stond eens een hond, Die water slurpte met zijn mond; Daar kwam de wreede Jan weer aan, Om met zijn zweep Fidel te slaan. Die arme hond, die jankte zeer; Maar Jan, die sloeg hem telkens meer, En schopte 't beest wel twintig keer. Hap! - greep hij Jantje's kleinen voet, En beet er in tot op het bloed; Jan gilde 't uit van pijn en schrik, En schreide bei zijn oogen dik.
Heinrich Hoffmann, Een nieuw aardig prentenboek
9 Toen lag men Jan in 't bed ter neer, Zijn voet deed hem geweldig zeer; De dokter gaf hem, voor zijn pijn, Een flesch vol bitt're medicijn. Terwijl de slimme hond nu zag Dat Jantje nog te slapen lag, Zoo nam hij aanstonds flesch en taart, En at en dronk recht naar den aard.
Heinrich Hoffmann, Een nieuw aardig prentenboek
11
De Geschiedenis van den Wilden Karel. Karel is een Wreede snaak, Dieren plagen zijn vermaak, Katjes knijpt en martelt hij, Honden laat hij nimmer vrij. Laatst pakte hij een moedig paard, Waarop een heer zat, bij den staart.
Heinrich Hoffmann, Een nieuw aardig prentenboek
13 Het groote paard, dat werd toen kwaad, Ziet, hoe het beest naar acht'ren slaat; Hij raakte Karel op zijn scheen, Die stortte neêr, en brak zijn been. Daar schreeuwt nu Karel, ‘ach!’ en ‘wee!’ Daar ligt hij op de kanapée, Hij kermt en jammert en hij schreit: ‘O wee, mijn been, wat smart, wat spijt!’
Heinrich Hoffmann, Een nieuw aardig prentenboek
15
De Geschiedenis van den Vliegenden Robert. Als de regen nedervloeit, En de stormwind tiert en loeit, Zijn bij 't hoekje van den haard Kind'ren 't allerbest bewaard. ‘Neen!’ - dacht Robert, - ik wil niet vreezen, ‘Zulk een weer moet heerlijk wezen!’ Weg snelt hij, met dollen kop En zijn paraplu'tje op. 't Stormweer raast met dol geweld, Boomen worden omgeveld, Robert zwoegt toch door, en nu, Vat de wind zijn paraplu, En hij vliegt door 't luchtruim voort; Niemand, die zijn schreeuwen hoort, Wolken snelt hij reeds op zij, En zijn hoed vliegt hem voorbij. Door de wolken vaart hij heen, Vruchtloos is zijn bang gesteen En zijn hoed waait ver hem voor, Heel de hoogen hemel door. Waar hij zoo is heen gesneld Is aan niemand nog verteld.
Heinrich Hoffmann, Een nieuw aardig prentenboek
Heinrich Hoffmann, Een nieuw aardig prentenboek
17
De Geschiedenis van den Straatschender. Van de jongens, langs de straat, Deed steeds Koenraad 't meeste kwaad, In de modderplassen trappen Vond hij d'aardigste der grappen. Eens zag hij een rijtuig gaan Fluks liep Koen er achteraan, En toen sprong met dollen kop Koenraad 't achterbankje op.
Heinrich Hoffmann, Een nieuw aardig prentenboek
19 Doch eens - O ijs'lijkheid! viel, Zijn rechterbeen kwam onder 't wiel, Toen leed hij lang de zwaarste pijn, En moest voor altijd kreupel zijn.
Heinrich Hoffmann, Een nieuw aardig prentenboek
21
De Geschiedenis van Philip den Schommelaar. Van der spreekt, op strengen toon, Tot zijn kleinen, wilden zoon: ‘'k Hoop dat Philip nu eens stil Aan de tafel zitten wil!’ En zijn moeder fluistert zacht: ‘Geef op 's vaders woorden acht! Doe ons heden geen verdriet!’ Maar de knaap gehoorzaamt niet; Hij holdert En boldert, Hij rommelt En schommelt, Met zijn stoel al heen en weêr: ‘Philip! dat mishaagt mij zeer! Ziet eens, kind'ren! op deez' plaat, Hoe het Philip verder gaat: Door zijn schoom'len heen en weêr Valt hij met de stoel ter neêr. En, bij 't achteroverslaan, Gijpt hij angstig 't laken aan; Maar, wie heeft het ooit gezien? 't Laken en de soep-terrien, Vorken, lepels, flesch en glas, En al wat er verder was, Vallen ramm'lend naar beneên, Op en om den jongen heen.
Heinrich Hoffmann, Een nieuw aardig prentenboek
Heinrich Hoffmann, Een nieuw aardig prentenboek
23 Onder 't laken ligt hij neêr; Al zijn leden doen hem zeer. Hoort eens naar zijn bang geroep ‘Moeder, ach! die heete soep Heeft mijn heele been verbrand, O, hoe zeer doet mij mijn hand Och! mijn neus doet mij zoo'n pijn Zou hij ook gebroken zijn?’ Maar zijn vader vol van spijt Om zijn ongehoorzaamheid, Beurt hem op en zegt: ‘mijn zoon! Gij hebt uw verdiende loon. Kind'ren, die ondeugend zijn, Lijden dikwijls smart en pijn; Wees voortaan dus niet meer stout Maar, opdat gij 't wel onthoud Neem ik u nog tot uw straf, Al uw mooie speelgoed af.’
Heinrich Hoffmann, Een nieuw aardig prentenboek