WERKGROEP ONDERWIJSRESEARCH
GENERATIE - ONDERZOEK 1965 Een inventarisatie van de kapaciteiten en van de belangstelling van leerlingen in het zesde leerjaar van het basisonderwijs ,,;!
~..:-' r.-.
P. van Weeren
i'_:
·, ~
.
~ -
''
0t 7~-'
-~~
Nederlands Instituut voor Praeventieve Geneeskunde
~t
'fi? ..;~
t UJCB ~ W-:fJ
~~
3
Gehele of gedeeltelijke publikatie van dit rapport is alleen geoorloofd indien daartoe schriftelijke toestemming is verleend door het Nederlands Instituut voor Praeventieve Geneeskunde TNO.
december 1 96B
WERKGROEP ONDERWI.JSRESEARCH
GENERATIE-ONDERZOEK 1965 Een inventarisatie van de kapaci tei ten en van de
belangstellin~:r
van leerlingen in het zesde leerjaar van het basisonderwijs
Po van Weeren
Dit onderzoek is uitgevoerd met steun van de Nederlandse Organisatie voor Zuiver-Wetenschappelijk Onderzoek
(z.w.o.)
I N H 0 lJ D
blzc. 0
4
5
VOORWOORD
2
HET ONTSTAAN VAN HET GENERAT IE·~ONDERZOEK 1965
3
DE DOELSTELLINGEN VAN HET GENERATIE-ONDERZOEK î965
6
DE UITVOERING VAN HET ONDERZOEK
10
3,1 De steekproef • 3.1, ! Het: t::-ekke1 var:. de steekproef 3.2 Het veldwerk
10 11 15
DE VERZAMELDE GEGEVENS; BASISBEWERKINGEN
16
4.1 De verzamelde gegevens • 4.2 De basisbewerkir:igen van de verzamel.de gegevens •
16 18
MILIEU EN SCHOOLKEUZE, IN SAMENHANG MET DE VOORSPELLINGSSKORES EN HET ADVIES VAN DE ONDERWIJZER XAPACITEITEN- EN
BELANGSTELLINGSPROFI~LEN
5o1 De samenhang tu.ssen test:cesu.l t2.ten en ber·;)eps:nilieu
21
23
5o2 De samenhang tussen het oordeel van de onderwijzer
en het beroepsmilieu o " 5.3 Schoolke<JZei ad·;ies var;. de onderwijzer en beroepsmi1ieu 5o4 Kapaciteiten- en bela.ngste11ingsprofiele:'.'l voor verschillende vormen van voortgezet onderwijs 5.5 Ka.pa.citeiten.- en belangstellingsprofielen bij overeenstemming en b.i j ver~:chil va..YJ. schoolkeuze va.ivi de leerling en advies van de or..derwijzer o
SAMENVATTING BIJLAGEN I II
LITERATUUR FIGUUR 5o1 - 5o10
26 .28
36
42 45
- 2 -
0
VOORWOORD
Velen hebben meegewerkt aan de uitvoering van het Generatieonderzoek 1965. Aan hen is veel dank verschuldigd. Het zijn: de heer G. Bruinsma, koördinator van het veldwerk en van de verwerking van de gegevens; de heer Dr. G. Lang, die ae projektleider tijdens een langdurig ziekteverlof heeft vervangen; de testleiders en testleidsters, die de tests hebben afgenomen op de door geheel Nederland verspreide scholen uit de steekproef; zij, die de tests hebben gekorrigeerd en de gegevens hebben gekodeerd; de heer J. Moolenbel, die onder andere de programma's heeft geschreven voor de elektronische verwerking van de gegevens; de afdeling Mechanische Bewerking van het Nederlands Instituut voor Praeventieve Geneeskunde TNO; het Centraal Reken Instituut van de Rijksuniversiteit te Leiden; de heer J. Radder, destijds statistisch analyst op de afdeling Geestelijke Gezondheid van het Nederlands Instituut voor Praeventieve Geneeskunde TNO; de heer Mo Giphart, destijds student-assistent op de afdeling Geestelijke Gezondheid van het Nederlands Instituut voor Praeventieve Geneeskunde TNO; de hoofden van scholen, de onderwijzers, de leerlingen van het zesde leerjaar, en hun ouders, van de scholen die in het onderzoek waren betrokken.
- 3
~
GENERATIE~ONDERZOEK
HET ONTSTAAN VAN HET
1965
Op he-: ogenblik is in Nederlanci nog betrekkelijk weinig bekend omtrent de c;amenhangen tusse:r: de schoolkarrières van leerlingen in het voortgezet ondenviJs en hun kapa:::iteitenv zoals die aan het einde ·/an het basisonderwijs kunnen worden bepaalde In dit rappm't wordt ':~'slag
gedaaYJ. van een onderzoek 9 waarin de basisgegevens voor het
bepalen van deze samenhangen zijn verzamelde Het ondeczoek is genoemd Gene::.'atie~onderzoek
'! 965
1
dit naar analogie van de
gene:-atiestatis~
:.ieken van het Ceqtraal Bureau ·;oor, de Statis"::iekv Deze gei'leratiest:a~-' sti::k,~n
beschrijven de schoolkarrières ·1::.rr" een bepaalde jétar-
geL 'at1,2 _ferlingen. T-cee mèial heeft ~i~_iek
voor een
gene~atie
.' 9 ,,-so_; -- n .C • B • ._,, c r:1
"erL
~1-~1 -"---'--·:.J...1..
1,,otte één maal
•';i ,- 60 \;
,)Or
rie'.~
C.B.S. een cîergelijke sta-
lcerlin;en van het v.h.m.o. opgesteld 9
' ' · ' vcor het een r;.,·.a"
Uc
l.o. ( C. B. S. 1962)
de' hog> e (•;o:nheen middelbare) technische
e-~.:. \ 'C. B '"' S " 19r:;"'') In c'2.::e generatiestat:is tieken _,; ()
wo;~dt
een dui--
delijk overzicht verkregen van de soorten schoolkarrières, die kunnen voorkomeni en van r:2 reL:- tieve frekwenties daarvan, Verder wordt aandacht besteed aan de samenhang van de schoolkar·rières met een aa.:1~al
fakto.:-en als bij-;/oorbeeld de îeeftijd van de lee:!'.'lingen en
net .sociaal-ekonomisch milieu van de ouder.:;. Binnen deze generatiestatist:ieken heeft een onderzoek naar de kapaci tei ten van de leerlingen tot nu toe ontbrokeno In de kapaciteiten van de leerlingen hebben we echter te maken met een faktor, die de schoolkarrières van de leerlingen voor een groot deel bepaalt. Toen zich daarom de mogelijkheid voordeed een generatiestatistiek te verwezenlijken, waarin de kapaci tei ten van de leerlingen zouden kun.YJ.en worden verwerkt, is besloten van deze mogelijkheid gebruik te maken, Vooropgesteld zij, dat het hier niet gaat om een
generatiestatistie~
in de zuivere zin van het woord. Uit de leerî.ingen van de generatie i die in 1965 in het zesde leerjaar van het basisonderwijs
vertoefden~
is een .steekproef get:rokken. Bovendien zijn door de wijze van samensi:ellen van de steekproef een aantal leerlingen in deze steekproef uit de generatie 1964 afkomstige Men zie verder onder 3.1.1, waar de wijze van samenstelîen van de steekproef wordt
be~;chreveno
De aanleiding voor het
Genc~atie-onderzoek
1965 is te vinden in het
Talentenprojekt van het Sociologisch Insti tuu~: van de Rijksuniversiteit te Leiden. Voor een volledige informatie over het Talentenprojek1. word1 verwezEn naar het rapport over dit projekt:.? dat medio 1968 ,e:cchij•_-
(F" var. Heek en anderenv 1968)"
Tussen de lr':id1ng van het Talentenpl'Ojekt en het
C.B.~.
is destijds
de afspraak gemaa} tv dat het C. B. S. de gege'1ens va11 het Talentenprojckt zou kunnen gebruiken in ret kader van een soo.rt generatiestatis-t·iek. Beter zou mis·3chien zijn te
ZE
ggen: Het
cfl 8111 s" wilde Echoolka:rrières
gaan relateren aan de kapacitEiten van leerlingen en zag in de gegevens van het
Talen~ea~rojekt
een goede mogelijkheid dit zonder veel
ex':Y'a werk en kosten te ::··eali::eYeno In het Talentenprojekt waren imme:rs de kapa.citeiten van de leerlingen bepaald 1 met behulp van een testserie (de N.D.T .. ) en het oordeel van de onderwijzer. Bovendien was van alle leerlingen nauwke•..:trig adres en toekomstige schoolbestemming opgevraagdo Tevenc was het
sociaal--~ekonom1
sc:h milieu van de ou-
c1e::-·s van de leerlingen zo zorgvuldig mogelijk -1a.stgesteld. Eén bezwaar kleefde echter aan het Talentenprojekt-materiaal: het wa.s niet representatief voor Nederland. Om de doelstellingen van het Talentenprojekt zo goed mogelijk te realiseren, was voor dit projekt een keuze geè.aan van vier 'komplete' gebieden in Nederland, waarin het mogelijk moest zijn mikro-sociologisch te werk te gaano De makroanalyse van de samenhangen tussen kapaciteiten en schoolkarrières diende echter bij voorkeur in een voor Nederland representatieve steekproef te worden uitgevoerdo De al bestaande generatiestatistieken omvatten de gehele populatie van één jaar leerlingen uit het zesde leerjaar basisonderwij;S• Zij waren dus "van nature" representatief voor Nederlando Er is toen overleg gepleegd tussen de auteur van dit rapport (die als leider van het psychologisch deelonderzoek van het Talentenprojekt ((F. van Heek en anderen? 1968)) reeds kontakt had gelegd met het C.B.S.), het C.B.S. en de Stichting Werkgroep Onderwijsresearch (toen nog geheten Research Werkgroep Schoolpsychologie). In dit overleg is besloten bij de Nederlandse Organisatie voor Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek subsidie aan te vragen voor een onderzoek van een voor Nederland representatieve steelcproef o In deze steekproef zouden dan dezelfde gegevens omtrent de leerlingen worden verzameld als in het psychologisch deelonderzoek van het Talentenprojekto
Deze .subsidie is aangevraagd door de Werkgroep Onderwijsresearcho De Werkgroep Onderwijsresearch heeft destijds ook het met Z.W.0..subsidie ui tgevoe!'de projekt geëntameerd, waarin de hier bov·en al ~· AA:renti~tie
BIBLIOTHEEK Nederlands Instituut voor Praeventieve Geneeskunde TNO Wassenaarseweg 56 Postbus 124 LEIDEN-2401 tel. 071-150940
1schappelijk Onderzoek o
entenprojek-:: heeft
ge~
N.D.T. heeft samengesteldo
trJ)? -- 01-o) ~
De kan ten alle tijden (ook vóór het verstrijken van de vervaldatum) worden opgevraagd en moet dan per omgaande worden geretourneerd.
Wij verzoeken U dringend de publikatie bij terugzending goed te verpakken. Onkosten voor schade aan of ver. lies van de publikatie komen voor rekening van de lener.
Ui tvoe.!"·der van het
e, zoals vermeld, ook
Deze Publikatie wordt U uitgeleend tot:
P~bl~~tt:
Te.stserie)is
2
DE DOELSTELLINGEN VAN HET GENERATIE-ONDERZOEK 1965
In hoofdstuk 1 is als algemene doel.stelling van het
Generatie~
onderzoek aangeduid: het verzamelen van basisgegevens in het zesde leerjaar van het basisonderwijs, om vervolgens de kapaciteiten van de leerlingen te kunnen relateren aan hun schoolkarrières in het voortgezet onderwijs. Deze algemene doelstelling zal nu zo veel mogelijk nader worden gepreciseerd. Er moet onderscheid gemaakt worden tussen het verzamelen van de basisgegevens nu, en de onderzoekingen die in de toekomst daarmee zullen kunnen worden verricht. Het verzamelen van de basisgegevens (die in hoofdstuk 4 gedetailleerd zullen worden beschreven) en een aantal bewerkingen daarvan 9 worden in dit rapport weergegeveno Dit rapport zal dus voornamelijk een deskriptief karakter hebben. De uitkomsten van het testonderzoek en van de beoordeling van de leerlingen door de onderwijzer zullen worden vermeld, naar verschillende gezichtspunten gerangschikt, Zo zal onder andere worden nagegaan, welke de samenhang is tussen milieu en
test~
uitslagen en tu.s.sen milieu en het oordeel van de onderwijzer o Er zullen vergelijkingen worden gemaakt tussen niveau en struktuur van kapaciteiten (kapaciteiten-profielen) van leerlingen 9 die de verschillende typen van voortgezet onderwijs gaan bezoeken. Verder zul-
len met het oog op de hierna nog te noemen validering van de N.D.T. de bij deze test.serie behorende voorspellingsskores worden berekend, voor v.h.mooo, u.l.o. en l.t.s. In de follow up van de onderzochte leerlingen kan dan de waarde van de voorspellingsskores worden onderzocht. In deze follow up komt de hoofddoelstelling van het Generatie-onderzoek pas in feite aan de orde: het vinden van samenhangen tussen schoolkarrières van leerlingen in het voortgezet onderwijs en hun kapaciteiteno Volledigheidshalve wordt vermeld dat deze follow up buiten het kader van het door Z.W.O. gesteunde projekt valt. De follow up van de leerlingen zal door het Centraal Bureau voor de Statistiek worden verricht. Gedurende een aantal jaren zal aan het begin van elk kursusjaar worden nagegaan op welke school de leerlingen verblijven en of zij al dan niet zijn bevorderd. Bij het verlaten van een school of van een bepaald type voortgezet onderwijs zal worden
geregistreerd of de leerling naar een ander type van voortgezet onder-wijs is overgestap:, dan wel het voortgezet onderwijs geheel heeft verlateno Het eindresultaat van deze follow up zal zijn, dat van elke leeling de gang voor het voortgezet onderwijs 9 dat op het basisonderWiJS aansl:;iit 9 bekend iso Op basis van de follow up zullen verschillende onderzoekingen mogelijk zijn. Het C.B.S. zal de feitelijke gene:::-a:iestatistiek vervaardigen, waaruit verschillende publikaties zullen voortvloeieno Op het ogenblik zijn twee publikaties bij het C.B.S. in voorbereiding. Zij hebben als onderwerp: Welke is de schoolkeuze na de lagere school en hoe zijn de korrekties daarop na een jaar 9 en: Hoe staat het met de onderzochte leerlingen bij het einde van de leerplichtige leeftijd 9 op welke scholen zi ~-ten zij, welke leerlingen zijn vertrokken en vanuit: welke schooltypen zijn zij vertrokken? In beide publikaties zullen de uitkomsten in verband worden gebracht met de in het Generatie-onderzoek ve:i:'zamelde gegevens 9 te weten 9 de testresultaten, het oordeel van de onderwijzer over de leerling en het
sociaal~ekonomisch
milieu van de ouders.
Wanneer de generatiestatistiek is voltooid zal ·van elke schoolkarrière een genuanceerd beeld kunnen worden gegeven. Men denke bijvoorbeeld aan de leerlingen 9 die het diploma gymnasium 9 h. b. s.
9
u. Lo.
1
Lt. s.
hebben behaald, al of niet met ve:ctraging. Ook de vergelijking van typische schoolkarrière.3 wordt mogelijk 9 bijvoorbeeld van leerlingen met diploma u.Loo en met drie jaar h.b.s. Deze beide groepen leerlingen worden dikwijls met elkaar vergeleken e:n aan elkaar gelijk gesteld9 maar tot nu toe is niet aangetoond dat dit gerechtvaardigd is. Verder zal het misschien mogelijk zijn, de kapaciteiten van de leerlingen van een aantal nieuwe typen van voortgezet onderwijs te vergelijken. Misschien 9 want het aantal leerlingen in de nationale steekproef 9 dat in een van deze nieuwe typen is terechtgekomen, is zeer kleino Geleidelijk zullen echter meer leer>lingen uit de steekproe.f naar deze nieuwe vormen van voortgezet onderwijs overstappen. Wellicht zal dan kunnen worden nagegaan, welke het niveau en de struktuur van de kapaciteiten zijn 9 die de leerlingen in deze en in reeds bestaande vormen van voortgezet onderwijs van elkaar onderscheiden. Men denke aan de hierboven genoemde profielen van kapaciteiten. Zullen bijvoorbeeld h.a.v.o. en VoWoo.-leerlingen niet alleen een verschil in niveau 9 maar ook in profiel van kapaciteiten vertonen? Daarnaast kan worden genoemd de validering van de N.D. T.-serie als een instrument voor een verantwoorde differentiatie voor het voort-
- 8 -
gezet onderwijs. Door de follow up van ongeveer 300000 leerlingen (namelijk die van Generatie-onderzoek en Talentenprojekt bij elkaar genomen) zal deze validering zeer gedetailleerd kunnen gebeureno De gebruikte voorspellingsformules zullen aan een kritisch onderzoek worden onderworpen en waar nodig 9 verfijndo Op deze manier zal een zeer goede indruk kunnen worden verkregen van de waarde van een testserie 9 met tests van uiteenlopende aard, voor de differentiatie voor het voortgezet onderwijs. Bij het streven naar een rendementsverbetering in het voortgezet onderwijs kan een goed gevalideerde testserie en een eveneens goed gevalideerd oordeel van de onderwijzer over de leerlingen van groot nut zijno Alle mogelijkheden, die het verzamelde materiaal biedt 9 zullen hier niet kunnen worden beschreven. In ieder geval is de mogelijkheid tot andere onderzoekingen aanwezig. Dit is in de praktijk al gebleken. Door het Instituut voor Toegepaste Sociologie te Nijmegen is een onderzoeksvoorstel gemaakt voor een longitudinaal onderzoek naar de school~
en beroepskarrières van een steekproef uit de leerlingen van
het Generatie-onderzoek 1965 (Instituut voor Toegepaste Sociologie 9 1968). Bij het ontwerpen van dit onderzoeksvoorstel zijn ook betrokken geweest het Sociologisch Instituut van de Rijksuniversiteit te Leiden, het Sociologisch Instituut van de Katholieke Universiteit te Nijmegen en de Stichting Interuniversitair Instituut voor
Sociaal~
Wetenschappelijk Onderzoek (S.I.S.W.O.)e Bij verschillende instanties is voor dit belangrijke onderzoeksvoorstel subsidie aangevraagde Indien subsidie wordt verleend 9 zal het Instituut voor Toegepaste Sociologie in het najaar van 1968 met het onderzoek kunnen startene Het is duidelijk dat de hierboven omschreven onderzoekingen onmiddellijke konsekwenties kunnen hebben voor het beleid ten aanzien van het voortgezet onderwij Se De achtergrond van dit beleid wordt gevormd door het grote belang van verantwoorde beslissingen door en voor de leerlingen in het voortgezet onderwijs. Op het ogenblik geschieden deze beslissingen vaak op onvoldoende gronden 9 wat vele mislukte schoolkarrières in het voortgezet onderwijs tot gevolg heefto Het
Generatie~onderzoek
1965 en de aansluitende follow up zullen een
bijdrage kunnen leveren tot een verbetering in de aansluiting basisonderwijs-voortgezet onderwijs en tot een rendementsverbetering in het voortgezet onderwijso
Het is misschien niet overbodig op te
merken~
dat het Generatie-
onderzoek met follow up uiteindelijk niet meer geven dan een beschrijving van een bestaande toestando Niveau en struktuur van kapaci tei ten worden weergegeven voor verschillende schoolkarrières, in verschillende vormen van voortgezet onderwijs. E:r zullen wellicht samenhangen worden gezocht en gevonden met het sociaal-ekonomisch milieuo Deze konstaterende beschrijvingen zijn echter pas het uitgangspunt voor verbeteringen, voor een mee:r op harde feiten geplande struktuur van het voortgezet onderwijso Het tot stand brengen van deze verbeteringen zal vele nieuwe onderzoekingen vergen, van vaak omvangrijke aardo
- 10 -
3
DE UITVOERING VAN HET ONDERZOEK
In dit hoofdstuk worden de omvang en het trekken van de gebruikte steekproef besproken (3.1) en de uitvoering van het veldwerk (3.2)o 3.1 De steekproef Het Centraal Bureau voor de Statistiek heeft een nationaal-representatieve steekproef getrokken van leerlingen uit het zesde leerjaar van het gewoon lager onderwijs. Daarbij is uitgegaan van een steekproefgrootte van ongeveer 12a000 leerlingen. Dit aantal werd het minimum geacht, om te zijner tijd ook over kleine groepen leerlingen in het voortgezet onderwijs statistisch houdbare uitspraken te kunnen doen. Een voorbeeld van zo een kleine groep zijn de leerlingen, die het gymnasiumdiploma behalen. Globaal berekend gaan van 12.000 leerlingen uit het zesde leerjaar van het basisonderwijs, 500 leerlingen het gymnasium bezoeken, al of niet via de onderbouw van het lyceum. Hiervan halen 250 leerlingen de eindstreep. Splitsingen van deze groep naar sekse en naar alfa en bèta komen het eerst in aanmerking. Men kan in groepen van gemiddeld 60 leerlingen de kapaciteiten van de leerlingen vergelijken (hierbij wordt dus gedoeld op de kapaci tei ten zoals die aan het einde van het basisonderwijs zijn bepaald). Verschillen van betekenis kunnen binnen groepen van deze grootte worden aangetoond. Het is echter duidelijk dat verdere splitsingen van deze groepen moeilijkheden gaan opleveren. Zo zou een vergelijking naar beroepsmilieu van de ouders leiden tot groepen met zeer kleine aantallen. Bijvoorbeeld: minder dan een van de tien bezitters van het gymnasiumdiploma komt uit handarbeidersmilieua Het is trouwens de vraag of een vergelijking van kapaciteiten en kapaciteiten-profielen naar beroepsmilieu, op dit tijdstip nog wel zin heeft. De beantwoording van deze vraag is op deze plaats echter niet aan de orde. Overigens moet niet worden
vergeten~
dat de bezitters van het gymna-
siumdiploma een van de kleinste groepen (ex)leerlingen in het voortgezet onderwijs vormen. Deze konstatering verwijst onmiddellijk naar een belangrijke faktor in een projekt als het Generatie-onderzoek 1965: de kosten van een dergelijk projekto Een verdubbeling van een
-
11
~
kleine groep als die van de bezitters van het gymnasiumdiploma, zou een verdubbeling van de omvang van de steekproef hebben betekend en een stijging van de kosten van het onderzoek van ongeveer 80 procent. 3o1.1 Het trekken van de steekproef
*
Naar schatting zouden van de 12.000 leerlingen in de nationale steekproef een kleine 2.000 leerlingen afkomstig zijn uit de gebieden van het Talentenprojekt. Deze gebieden waren: Twente, Amsterdam, Friesland, Brabanto De
test~,
school~
en milieugegevens waren bij de
leer~
lingen uit Twente en Amsterdam al in het kursusjaar 1963/1964 verzameldo Deze gegevens zouden bij de overige leerlingen, inklusief die uit de Talentprojektgebieden Friesland en Brabant, in het kursusjaar 1964/1965 worden verzameld. Zowel de deskundigen van het C.B.S. als de onderzoeker achtten het zeer onwaarschijnlijk dat de representativiteit van de steekproef zou worden geschaad door het feit, dat een klein deel van de
leer~
lingen een jaar eerder waren onderzocht. Als steekproefeenheid is de school genomen. Om alle leerlingen een gelijke kans te geven, in de steekproef te worden opgenomen, zijn de scholen in volgorde geplaatst naar het aantal leerlingen in het zesde leerjaar. Hierbij is uitgegaan van de populatie 1963/1964, omdat op het C.B.S. de gegevens van het schooljaar 1964/1965 nog niet volledig bekend waren. Kontrole achteraf heeft uitgewezen, dat de populatie 1964/1965 geen wezenlijk andere resultaten zou hebben opgeleverdo Vervolgens zijn de scholen gestratificeerd naar urbanisatiegraad van de schoolgemeente, onderscheiden in stad, industrieel platteland en agrarisch platteland. Tenslotte zijn zij ook nog geordend op een door het C.B.S. gegeven schoolnummer, waarin onder andere zijn verwerkt het inspektiegebied en de richting van de school. Uit de zo verkregen volgorde van scholen werd op systematische wijze een steekproef getrokken. Op dezelfde wijze is een tweede steekproef van scholen samengesteld. Deze geeft een vervangende school aan voor elke van de scholen in de oorspronkelijke steekproefo De vervangende scholen waren nodig voor het geval, dat een of meer scholen uit de oorspronkelijke steekproef medewerking aan het onderzoek zouden weigeren.
*
Voor een belangrijk 3edeelte van deze paragraaf is geput uit een beschrijving van het trekken van de steekproef, die door het C.B.S. is verstrekto
- 12 -
Van de getrokken steekproef zijn 10 zeer kleine scholen geschrapt, met in totaal 26 leerlingen. Dit is gedaan om de kosten van het onderzoek te beperken. Konsekwenties voor de repre.sentativi tei t van de steekproef zijn hieraan niet verbondeno De uiteindelijke steekproef, waarmee is gewerkt, omvatte 405 scholeno Hiervan waren 60 scholen gesitueerd in de gebieden van het Talentenprojekt. Van de overige 345 scholen hebben 36 scholen uit de oorspronkelijke steekproef geweigerdo Voor deze scholen zijn de vervangende scholen van de tweede steekproef genomeno In onderstaande tabellen wordt voor enkele belangrijke indices een vergelijking gegeven tussen steekproef en populatieo Deze indices zijn: urbanisatiegraad van de schoolgemeente, richting van de school, landsdeel, leeftijdsopbouw en schoolbestemming. De tabellen bevatten de aantallen in feite onderzochte leerlingeno Dit zijn dus die leerlingen van wie de gewenste gegevens bekend zijn. De oorspronkelijke steekproef was groter, maar door ziekte en weigeringen zijn enkele honderden leerlingen afgevalleno De populatiegegevens in tabel 3.1 zijn op het kursusjaar 1964/1965 gebaseerd, de populatiegegevens in de overige tabellen op die van het kursusjaar 1963/1964. Men ziet in de tabellen 3.1 tot en met 3o5 dat steekproef en populatie zeer goed overeenstemmen. De konklusies 1 die uit de verzamelde gegevens zullen worden getrokken, zullen daarom nationale geldigheid bezitten.
Tatel 3o 4 Schelen
re::~ktievelijk
klasse:rs_!!;;:'.lit].:__1,;!Y12,~isatiegy·aad
6e
school gemeen t:e
van de
fI:er een t aJL__~~J -·
leerlingen
·;·:::holen
agro platteland indo platteland
steek p~9ef
35,0
33,8
2'!
steden ,__
popu~
la tie
,o
44,0
2î ,2 45,0
populatie steekproef totaal 11onqen~ rneis.ie::: totaal lionqen~ meis.ies 22,4 20,7
100
iOO
100
:otaal aantal
7664
405
21931'
0
15
e k e n d
56,9
totaal~ pe~~n~e
0
nD
e
k e n d
22,8
20,8
24,8
19,6
20,0
'19 ,2
57 ,6
59,2
56,0
rno
100
100
1'i 170
5680
5490
Tabel 3o2 Scholen respektievelijk 6e klassers naar richtin9 van de school (~·centa[e~)
leeYlingen
scholen
popu~ popu.latie s :eek proef steek la tie proef tota3.l ionqens meis.ies totaal l.ion.,qens meis.i es
.::Jpentaar
31 '5
30 '6
25,8
25,8
25,8
24,2
24,2
24,3
pro to ~christo
29,8
30 '6
28,0
28,0
28'1
27,6
27,8
27,4
room;;~katho
36,8
37,6
44,2
44,1
44,3
46,6
46,6
46,6
1 '9
'/ ,2
2,0
2'1
'i '8
p6
1 ,4
1 '7
overig bijzonder totaal percentage
;oo
':OO
totaal aantal
7851
405
100 217045
100
'100
Î
100
! 10 349 'i 06696 11170
'I 00
100
5680
5490
Tabel 3oj_ Scholen resE_ektievelijk 6~ssers naa'C' landsdeel_ (Ee.i:centa..s:e::;) -~
scholen
leerlinoen
-
populatie steek steekproef latie proef totaal ionqens mei s.ies totaal lionqens meis.ies popu~
-~~-
Noord ( Gro, Fr.
Dra) 17 '1
21 '5
10,6
10 ,5
10,6
'13,5
13,2
1 3 '7
20,4
20,0
19,3
19,3
19,3
20 'Î
23,8
16 ,4
West ( U o , Nh. , Zh o 1 Z. )
42, 1
41
,o
46i4
4611
46,7
44,4
42,5
46,4
Zuid (Nbo, 10)
20,4
17,5
23,7
24, 1
23,4
22,0
2.0 ,5
23,5
Oost (Ovo
1
1
G.)
totaal :e,ercentaqe 100
-
-::otaal dantçl
7851
100 405
100 ~,-17045
100
""''"""~
10349
100
Î
00
106696 11î70 ......_
100
100
5680 -
5490
~=--=='"-----=·
-,~
Tabel 3.4 6e klassers naar leeftijd (percentages) populatie
steekproef
totaal jongens meisjes totaal jongens meisjes 11 jaar en jonger
50v7
4795
54,0
51 , 1
47,2
55,0
1 2 jaar
3695
37,3
35,8
36,8
37 ,6
36,0
1 3 jaar
10 99
1 2 ,8
8,9
î0,4
12'8
7,9
1 99
294
1 '3
1 '7
2,4
1 '1
14 jaar en ouder
totaal percentage '100
100
100
totaal aantal
110349
106696 11170
217045
100
100
100
5680
5490
Tabel 3.5 6e klassers naar schoolbestemming (percentages)
populatie
steekproef
totaal 1.ionoens tneis.ies rt::otaal !.ionoen~ meisies g.l.Oo
2,2
2,6
1 97
3,2
4' 1
2,4
v.g.l.o.
SA
6,9
9,9
8,2
6,6
9,8
ru.l.o.
31 91
28,7
33,6
31 '1
27,9
34,4
IVohomoO•
18,6
19 9 9
17,3
18,6
20,8
16'3
37,2
37,6
3698
33,5
32,8
34,3
1,6
3 '1
0 '1
1 '5
2,8
o,o
0,9
1 '2
0,6
3,9
5,0
2,8
nijverheidsonderwijs
*
land- en tuinbouwonderwijs overig en geen onderwijs
**
100
totaal aantal
217045 110349 106696 11170
100
100
noo
totaal percentage
100
100
5680
5490
*
Totaal Nederland inklusief 9 steekproef exklusief leerlingenstelsel
**
Totaal Nederland exklusief, steekproef inklusief leerlingenstelsel
3.2 Het veldwerk Het veldwerk, waarin de noodzakelijke gegevens zijn verzameld 9 is uitgevoerd in de eerste maanden van 19650 Dit geldt voor de 365 scholen bui ten het Talentenprojekt en voor de 26 steekpr,oefscholen in de gebieden Frie3land en Braban':. van het Talentenprojekto De 34 steekproef.scholen in Twente en Amsterdam wai:-,en al in het voor jaar van 1964 onder·zocht.
De medewerking van de lagere scholen was zeer goedo Zoal.; in 3 o 1 is vermeld, heeft ongeveer tien procent van de aangezochte 345 3cholen buiten het Talentenprojekt, geweigerd mee te werken. Dit gebeurde in veel gevallen echter niet uit onwil, maar door overmacht: ziekte van onderwijzers, verbouwing of opheffing van de school, en dergelijh:o Op de scholen die hebben meegewerkt, is vanzelf;prekend een aantal leerlingen afgevalleno Het overgrote deel van deze afvallers was op de dag van het onderzoek ziek 9 of kon slechts voor een halve dag op school aanwezig zijno
Weige~·ingeti
van individuele leerlingen of 1
beter gezegd, van hun ouders, zijn zeer weinig voorgekomen. Enige tiJd voordat het onderzoek op een school
zo'.;i
plaat3 vinden, werden
aan he': hoofd van de school brieven voor de ouders toege.stuurdo De leerlingen namen deze brieven mee naar huis, zodat de ouder.3 van he: doel van het onderzoek op de hoogte werden gesteld. In de brief werd :.evens gevraagd of zij bezwaren hadden tegen deelname van hun kind aan het onderzoek. Weigeringen op grond van bezwaren kwamen 9 zoals
gezegd9 bijna niet vooro Het onderzoek op de scholen is uitgevoerd door testleidersp meest kandidaats-psychologiestudenten, uit Leiden en Amsterdamo Zij werden gesuperviseerd door een koör·dinerend-organisatorisch medewerker, die op het Nederlands Instituut voor Praeventieve Geneeskunde te Leiden was gestationeerde Het veldwerk is vlot afgewikkeld en heeft geen moeilijkheden van bijzondere aard opgeleverde
4
DE VERZAMELDE GEGEVENS; BASISBEWERKINGEN
4.1 De verzamelde gegevens In het
Generatie~onderzoek
1965 zijn dezelfde test- 9 school- en
milieugegevens verzameld als in het Talentenprojekto De testgegevens zijn afkomstig van de Nederlandse
Onderwijs~Diffe:rentiatie
Testserieo
De N.D.T. is samengesteld speciaal met het oog op de differentiatie voor het voortgezet onderwijso Hij bestaat uit de volgende tests: ~
~ ~
Spelling Cijferen Geschiedenis Stillezen Snelheid en nauwkeuri Jheid
Progressi ve matrices
- Ruimtelijke uitslagen
-
Opsporen Tikken Stippelen Natekenen
- Beroepeninteresse-: test (B.I. T.)
schoolvorderingentests kennis en inzicht t.aoVo de basisvakken worden hierbij gepeild administratieve test opgaven waarbij komplex zien en
van eenvoudige administratieve aard 9 ook van belang is de kapaciteit om een geheel van instrukties te kunnen oversimpelweg te kunnen uitvoeren
niet-verbale intelligentietest inkomplete groepen van figuren moeten worden aangevuld door in de gegeven groepen figuren een systematiek te ontdekken test voor ruimtelijk inzicht driedimensionale figuren (bijvo blok 9 pyramide) zijn op verschillende manieren uitgeklapt op papier getekendo Sommige uitklappingen zijn goed 9 andere fouto De goede moeten worden aangegeven handvaardigheidstests in getekende figuren moeten lijnen worden getrokken9 stippen gezet en figuren op nauwkeurige wijze nagetekende Snelheid is ook van belang belangstellings~
en interessetest
voor een groot aantal beroepen en bezigheden moet door keuze worden aangegeven 9 naar welke beroepen en bezigheden de voorkeur van het kind uitgaato De test kent negen interesse-schalen: technische handarbeid ambachtelijke vormgeving voedselbereiding agrarische arbeid handel administratief werk literaire en geesteswctenschappeliJkc arbeid techniek en natuurwet:enschap sociaal werk en opvoeding
De
;d;oo~JLevens
van á.e leerlingen zijn verzameld met behulp van een
bij de N.DoT. behorend formuJiero Op dii:: fo.rmulier geeft de onderwijzer onder· andere de volgende informatie ove1 de lee:r-ling: de laái:.s+:e cijfers voor· t;aal, rekenen 9 aardrijkskunde en geschiedenis; zijn oordeel over verstandelijk inzicht 9 geheQgen 9 concentratie 9 nauwkeu:::igheid, tempo 9 werkhouding (zelfstandigheid) en belangstel~ ling voor studie; de vo:r·m van voortgezet onderwijs 9 waarvoor de leerling naar zijn oordeel het meest geschikt is; summiere inlichtingen over veel'
ge~
breken; de interesse
Yan
de ouder:; voo.r de vorde:r·ingen van hJ.n kind;
het feit 9 of de ouders gedu.rende het schooljaar al of niet de .:;chool hebben bezocht 9 om over rnm kind te praten. Voor het verkrijgen van de
~iliel!_[i::a_eV(èns
is gewerkt met een
beroepenv:ragenlijst 9 die eerder voor het Talentenprojekt was ontwikkeldo Deze vragenlijst is door de 01.A.de:::os van de lee!'lingen ingevulde De volgende vragen zijn gesteld:
een zo nauwkeurig en volledig mogelijke omschrijving van het beroep van de vader van de leerling; of he"t beroep in loondienst of z,elfstandig we:'d uitgeoefend; de rang 9 als men in dienst was van de overheidi !'espektievelijk: de aard en de grootte van het bedrijf i waarin men werkzaam was; een korte omschrijving van het gewoonlijk te verrichten werk; de orde van grootte van het jaarinkomen; het door de ouders van de leerling gevolgde onderwijs en het daarin bereikte niveaua Een gegeven dat niet op de dag van het onderzoek op de lagere school i.s verzameld 9 is de vermoedelijke
schoolbesterrmi.i~
van de leer-
lingen in het voortgezet onderwij So Aan het einde va:n het ku.rsusj aar hebben de .scholen de voorgenomen S·::hoolkeuze van de leerlingen meegedeeldo Dit wa.s onder andere noodzakelijk voor een deelo:nderzoek van het Talentenproj ekt 9 dat met materiaal van het is ui tgevoerda
Gene:r,atie~onderzoek
-
~
l8
De feitelijke schoolkeuze. in september ·1965 is door het Centra.al Burea'.l voor de Statistiek vastgesteld in de loop van het eerste en tweede trimester van het schooljaar 1965/19660 Met è.e gegevens over deze feitelijke schoolkeuze is in dit rapport gewerkto De genoemde gegevens zijn verzameld op: 405 lag:ere scholen bij 110175 leer ling:er..!. waarvan
5.683 jons:ens
en
5.492 meisjes
Het hier gegeven totale aantal leerlingen stemt niet geheel overeen met het totale aantal van 11 .170 leerlingen in de tabellen 3o 1 tot en met 3.5. Nadat deze tabellen door het C.B.S. waren vervaardigd zijn nog gegevens van 5 leerlingen binnengekomeno Deze zijn inmiddels ook in de follow up van het C.B.S. opgenomen. 4o2 De basisbewerking:en van de verzamelde gegevens Ten dienste van de in hoofdstuk 2 genoemde doelstellingen van het
Generatie~onderzoek
1965 zijn met de verzamelde gegevens een
aantal basisbewerkingen verricht:o Deze bewerkingen zijn 9 evenals alle daarop volgende berekeningen met
en tabellering van het materiaali
verricht op de Afdeling Mechanische Bewerking van het Nederlands Instituut voor Praeventieve Geneeskunde-TNO. Daarbij is ook veelvuldig gebruik gemaakt van de computer-faciliteiten 9 die het Centraal Reken Instituut van de Rijksuniversiteit Leiden het N. I. P. G.-TNO bied to Voor de testg:egevens zijn de basisbewerkingen de volgendeo Van alle testskores zijn de bijbehorende g:ewog:en skores berekendi volgens de transformatietabellen van de N.D.T. skores zijn de voorspellingsskores
Vohom.o.~
Met deze gewogen
UoloOo en
~toSo
bepaaldo
Hierbij zijn ook enkele schoolgegevens gebruikt en in één geval een milieugegeven. Voor een volledig overzicht van de wijze van berekenen van de voorspellingsskores, en van de interpretatie daarvan 9 wordt verwezen naar P. van Weeren, 1965. Gewogen skores en voorspellingsskores zijn vooral berekend ten diens te van de validering van de NoDo To Tevens waren de
voorspellings~
.skores nodig voor het deelonderzoek van het Talentenprojekt 9 dat op pagina 17 is genoemdo
Verder zijn drie zogenaamde
1
:e,restatieskore.s' berekend voor de gene-
ratie.statistiek van het C.B.S. Het C.B.S. heeft belang bij een maat voor de kapaciteiten van de leerlingen, die niet speciaal op spelling van schoolsucces is gerich:o Bovend}en zijn in de
voor~
voorspel~
lings.;kores van de N.D.T. direkt en indirekt milieugegevens opgenomen. Dit is ongewenst voor een generatiestati.stiek 9 waarin het
sociaal~
ekonomische milieu al.s een belangrijke variabele zal fungereno De drie prestatieskores zijn W'::l afgeleid van de voorspellingsskoreso Het zijn de volgende: Prest3tieskOY'e Vohomoo.: de som van de gewogen .skores van Cijferen, Geschiedenis~
Foutenskore Snelheid en
Nauwkeurigl'leid~
Progr'essive
Matrices en Som Cijfer.s (dit laatste is dus een schoolgegeven)o Prestatieskore uolooo: de som van de gewogen skores van Spelling 9 Cijferen 9 Foutenskore Snelheid en Nauwkeurigheid en Som Cijferso Prestatieskore lo to So: de som van de gewogen skores van Cijferen, Progressive Matrices, Ruimtelijke uitslagenw Natekenen en Som Cijferso Het CoB• S. heeft voor alle prestatieskores zowel een •;;tanine- als een kwartielenverdeling bepaaldo Met de prestatieskores is in dit rapport niet gewe:rkto Van de schoolgegevens zijn de vier schoolcijfers opgeteld en via een weging met behulp van de som van de skores op de vie:r schoolvorderingentests omgezet in een gewogen skore Som Cijferso Het oordeel dat de onderwijzer geeft over de op pagina 17 genoemde zeven kwaliteiten van de leerling, is tot één skore verwerkt, die eveneens via een weging met de schoolvorderingentests is getransformeerd tot een gewogen skore .Qs>rdeel Onderwijzero Het oordeel over de vorm van voortgezet onder·wij s
9
waarvoor de leer-
ling het meest geschikt isv zal in dit rapport worden aangeduid met de term Advies Onderwijzer (dit is dus niet het advies 9 dat de onder"wij zer aa:n de ouders heeft u.i tgebracht) o Het Advies Onderwijzer wordt op bepaalde manieren gewogen ten behoeve van de voor."'-pellingsskore:so Over dit alles vindt men weer volledige informatie in Po van Weeren 2 "19650
Het C.B.S. heeft de gegevens van de beroepenvragenlijst gebruikt om te komen tot de volgende indeling van het sociaal-ekonomische milieu van de leerlingen:
2
= akademische vrije beroepen; = leidinggevende beroepen bij
3
middenkader~
overheid en bedrijfsleven;
niet-akademische vrije beroepen en daarmee gelijk
te stellen funkties; 4
= uitvoerende
hoofdarbeider en daarmee gelijk te stellen funkties;
5 -· geschoolde arbeid;
= ongeschoolde 7 = landarbeid; 8 = zelfstandige 6
9
::::
arbeid; middenstand;
boeren en tuinders. In de verdere bewerkingen zijn de beroepsgroepen 1 en 2 samen
genomen. Ook is het opleidingsniveau door het C.B.S. aan de hand van de beroepenvragenlijst geklassificeerd, en wel in vier kategorieêno Met deze klassificering is in dit rapport niet gewerkto Tenslotte heeft het C.B.S. een zeer gedetailleerde kodering ontworpen om de schoolkarrières van de leerlingen zo nauwkeurig mogelijk te kunnen beschrijveno Hiervan zal vanzelfsprekend gebruik worden gemaakt
~awel
bij de validering van de N.D.T.
g
als bij de
vervaardiging van de generatie-statistiek en overige C.B.S.-publikatiesg als bij eventuele andere onderzoekingen.
5
MILIEU EN SCHOOLKEUZE, IN SAMENHANG MET DE VOORSPELLINGSSKORES EN HET ADVIES VAN DE ONDERWIJZER KAPACITEITEN- EN BELANGSTELLINGSPROFIELEN Voor een deel zijn de samenhangen, die in dit hoofdstuk worden
beschreven, al in het Talentenprojekt onder zochto (Zie F. van Heek e.ao: Het verborgen talent, 1968v hoofdstuk IIIEv Po van Weereno, Uitkomsten van het psychologisch onderzoek omtrent milieu, schoolkeuze en schoolgeschiktheid in Amsterdam, Twente, Friesland en Noord-Brabar_to) Het leek wenselijk, de in het Talentenprojekt gevonden samenhangen na. te gaan in een voor Nederland representatieve steekproef. Gezien de sterke overeenkomst in de resultaten, die in de onderling nogal uiteenlopende vier gebieden van het Talentenprojekt zijn verkregenv kon worden verwacht dat de resultaten van het
Generatie~onderzoek
hiervar
niet of nauwelijks zouden afwijkeno Bij vergelijking van de nu volger.de tabellen met overeenkomstige tabellen uit hoofdstuk IIIE van verborgen talent'
1
9
Het
zal men zien dat dit inderdaad het geval iso
In tabel 5o1 wordt, voor jongens en meisjes, de verdeling van de leerlingen over de beroepsmilieus gegeven. Tabel 5o 1 Verdeling van de onderzochte leerlingen over beroepsmilieu (aantallen~ en percentages), gesplitst naar sekse
meisies
ionoens
%
aantal
%
370
605
345
603
1095
19o3
954
17 o4
516
9 1
536
908
So geschoolde handarbeiders
1107
19o5
1102
2001
60 ongeschoolde handarbeiders
1093
19o2
1106
200 'i
7o landarbeiders
147
206
140
2o5
8. zelfstandige middenstand
729
120 8
640
11 06
9o boeren
526
9.2
558
10o2
100
1 08
111
2o0
5683
10000
5492
10000
aantal 1•
akademi sche vrije en
"
leidinggevende beroepen
~o
middelbare beroepen
,:: 0
}
4. uitvoerende hoofdarbeider
beroepsmilieu onbekend totaal
0
- 22 In tabel 5.2 ziet men een gekomprimeerde indeling, waarbij de hogere en middelbare beroepen zijn samengenomen (1 + 2 + 3), evenals de groepen handarbeiders (5 + 6 + 7). Deze gekomprimeerde indeling zal in de hierna nog te geven tabellen worden gebruikto Tabel 5.2 Verdeling van de onderzochte leerlingen over beroepsmilieu (percentages), gesplitst naar sekse 2 waarbij de beroepsgroepen 1, 2 en 3 en de beroepsgroepen 5, 6 en 7 zijn samengenomen
1 + 2 + 3 hogere en middelbare beroepen 4
uitvoerende hoofdarbeiders
5 + 6 + 7 handarbeiders
ionoens
meisies
%
%
2508
23o7
9 .1
908
41. 3
42.7
12. 8
11. 6
8
zelfstandige middenstand
9
boeren
9.2
10.2
beroepsmilieu onbekend
1 •8
2.0
100.0
100.0
totaal
In tabel 5.3 is voor jongens en meisjes aangegeven, welke schoolkeuze zij hebben gedaan. Dit gegeven is voor een groot gedeelte al in tabel 3.5 vermeld, onder het hoofd 'schoolbestemming steekproef'o Tabel 5.3 is echter op alle 11.175 leerlingen gebaseerd, terwijl lyceum, h.b.s. en gymnasium niet tot v.h.m.o. zijn samengenomen, maar apart zijn gehouden. Als men de percentages optelt, die voor deze drie schooltypen in tabel 5.3 worden gegeven, komt men niet aan het totaalpercentage voor v.h.m.o., in tabel 3.5 vermeld. Het C.B.S. heeft namelijk enkele schooltypen onder v.h.m.o. gerekend, die in tabel 5.3 onder 'rest' zijn samengenomen, vanwege de zeer kleine aantallen.
Tabel 5o3
leerplicht.vrij of onbekend gewoon lager onderwijs
?35
leo.ge·e land- of
~59
voo~·
~uinbouwschool
' ge z 2: 1 age::> ondef wijs
30
5 .3S
374
882
hui .c-houd.xhool lagere techni:;che ;chool ~itgebreid
lager onderwijs
.Î
86."'
Î
"88
1888
;mddelbare meisjesschool 664
lyceum hogere burge:cschool
99
gymnasium
1
0
86
•_:'.'_e~s~:·~~~---~.~~~-~·~~~"·~··~~~..p.-.-.~·33 ·~·~~~2~o~4~~-·· _4~~~~d?. totaal .·.~~. ·1 OO~o.Q..~
hang be::+aa:: t:v.ssen
te·::.tr·e.sultaten en beroepsm1l1e·CJ.o Deze samenhang
wordt in het Generatie-onderzoek bevestigdo In
Jbel 5.4 word:: dit
aan de hand van de voorspellingsskores duidelijk gemaakto De a.antal1env waarop de gemiddelde voorspe:lingsskor'e.:o. in tabel 5o4 zijn gebaseerd staa..vi in tabel 5o 1 vermeldo Bij alle voorspellingsskores komen de hoogste
skor~s
voor in de
beroepsgroep 'hoger en middelbaar'. Daarna volgen de'uitvoerende hoofdarbeiders' en de 'zelfstandige middenstand'
i
die ongeveer gelijke ge-
midGelde voorspellingsskores hebben. De groep 'boeren' ligt weer iets :.ager, terwijl de groep 'handarbeiders' ae laagste gemiddelcie spellingsskores
voor"~
heef~.
De verschillen in gemiddelde voorspellingsskores zijn slechts één
~oor-
beeld van de sterke samenhang tussen milieu en testresultaten. Want welke testui tkomsten ook worden gekozen 9 steeds blijkt deze1 fde
volg~·
orde van hoge naar lage gemiddelde test.skore te bestaan, zoals hierna voor de verschillende beroepsmilieus gegeven.
- 24 -
Tabel 5.4 Gemiddelde voorspellingsskores v.h.m.o., u.l.o. en l.t.s. per beroepsnilieu, gesplitst naar sekse· (door de wijze van samenstellen van de voorspellingsskores zijn alleen de skores voor u.l.o.-jongens en ·\,l.
l.o. -meisjes onderling vergelijkbaar)
oeroepsmilieu
qemiddelde v.h.m.o. m .i
voorspellin~sskores
u.l.o. m .i
l.t.s. .i
hogere en middelbare beroepen
42.9
34.6
36.2
36.1
36.8
uitvoerende hoofdarbeiders
35.4
27.0
30. 2
30.6
33.3
handarbeiders
30. 5
21. 6
26.1
26.0
30.5
zelfstandige middenstand
36.8
27.7
30.4
30.2
33.8
boeren
33.3
26.5
27.6
29.8
30.8
totaal
35.3
26.4
29.8
29.7
32.8
Hen zou kunnen denken dat de testresultaten van kinderen van hoofdarbeiders hoger uitvallen dan die van kinderen van handarbeiders, omdat de gebruikte tests (en ons onderwijs) een overwegend verbaal karakter hebben. In dit verband kunnen worden genoemd de onderzoekin-· uen van Bernstein (Bernstein, 1965), die de taal en de ontwikkeling daarvan ziet als een belangrijke determinant van de schoolprestaties. De taalontwikkeling is verschillend voor bijvoorbeeld hoofd- en hand-· arbeiders, en dit leidt tot verschillen in school- en testprestaties. Deze verklaring van de bestaande verschillen is echter onvoldoende. Want bij een typisch niet-verbale intelligentietest als de matrixtest (die wel is gebruikt voor schattingen van reserves aan intellekt), blijkt ook een duidelijke milieugevoeligheid aanwezig te zijn. In tabel 5.5 zijn voor enkele tests de gemiddelde gewogen skores voor alle beroepsgroepen vermeld (men zie weer P. van Weeren 2 1965 voor de wijze van bepalen van deze gewogen skores). I~idelijk
blijkt dat de matrixtest even milieu-gevoelig is als bijvoor-
beeld de schoolvorderingentest 'geschiedenis', een zeer verbale test. De schoolvorderingentest 'cijferen' en de foutenskore van de test 'snelheid en nauwkeurigheid' (een administratieve test) zijn al niet minder milieu-gevoelig.
Tabel 5.5 Gemiddelde gewogen skores van de tests 'cijferen' (CIJ), '2eschiedenis 1 (GE), van de fouten bij de test 'snelheid en nauwkeurigheid' (FT) en '
van de matrixtest (PM), per beroepsmilieu, gesplitst naar
seks~.
(De skores van CIJ, GE en PM kunnen lopen van 0-9, die van FT van 0~8~) ~~
.ionqens
lberoevsmilieu li
CIJ
GE
FT
meis.ies PM
CIJ
GE
FT
PM
'hoger
5.86 6.57 5.95 5068 5. 31 5066 6024 5.79
middelbaar
5o27 5.97 5.67 5.î5 4086 4.98 5o89 5o30
\uitvoerende hoofdarbeiders
4o62 5o53 5o08 4.65 4o26 4o34 5o43 4.74
1
lgeschoolde handarbeiders
4.35 5o01 4.93 4.37 3.88 4o03 5o17 4.58
ongeschoolde handarbeiders
3.91 4.69 4.59 3. 92 3o26 3o55 4o8J 4o03
'landarbeiders
J.82 4.59 4.54 3.91 3o34 3.62 4.98 3o94
zelfstandige middenstand
4. 71 5.44 5.29 4.82 4.17 4.23 5.41 4.82
boeren
4.40 4.65 4o77 4.20 4o 11 4o08 5o25 4.67
totaal
4. 61 5.29 5 11 4.58 4.09 4o25 5.35 4.70 0
~-~-
Het is hier niet de plaats, verder in te gaan op de vraag, hoe de verschillen in schoolprestaties en in testresultaten kunnen worden. verklaardo Het is duidelijk dat in de hogere beroepsmilieus een
ander~
attitude bestaat ten aanzien van het onderwijs, ten aanzien van het verwerven van kennis en inzicht 1 dan in bijvoorbeeld het handarbeider,;milieu. In en om het Talentenprojekt zijn pogingen gedaan deze attitudes nader te omschrijven en te analyseren (Fo van Heek e.aa
2
1968,
C.E. Vervoort, 1968). Deze omschrijvingen zijn mijns inziens, hoewel noodzakelijk, niet voldoende om tot een bevredigende verklaring van de verschillen in schoolprestaties te komen. Het gaat er om, dat we te weten komen, wat er nu in feite gebeurt in de konkrete interakties tussen de ouders en het kind op jonge leeftijd. Welke verschillen bestaan er in dit opzicht tussen de beroepsmilieus, hoe uiten de verschillende attitudes zich in deze konkrete interaktieso Op dit punt is onderzoek nodig, dat steunt op observeerbaar gedrag. Het reali.seren daarvan zal ongetwijfeld niet gemakkelijk zijno Willen wij echter meer inzicht krijgen in het 'waarom' van de verschillen in leerprestaties tussen de milieus, dan is het noodzakelijk met dit type onderzoek een aanvang te maken.
- 26 5.2 De samenhang tussen het oordeel van de onderwijzer en het beroepsmilieu Met het oordeel van de onderwijzer wordt bedoeld zijn advies over de meest geschikte vorm van voortgezet onderwijs voor een leer·ling. Dit is het advies, dat hij aan de onderzoeker heeft meegedeeld en niet dat, wat de ouders van de leerlingen hebben gekregen. Overi·gens zal tussen deze beide adviezen vermoedelijk weinig verschil bestaan. Evenals tussen de testresultaten en het beroepsmilieu bestaat tussen het advies van de onderwijzer en het beroepsmilieu van de leerling een sterke samenhang. Bovendien vertonen beide samenhangen een grote overeenkomst. Leerlingen uit hoofdarbeidersmilieu hebben gemiddeld hogere voorspellingsskores en zijn naar het oordeel van de onderwij-zer relatief gezien meer geschikt voor het volgen van v.h.m.o. en u.l.o., dan leerlingen uit handarbeidersmilieu. In tabel 5. 6 is te zien dat de volgorde naar grootte van het percen·tage geschikt geachten voor v. h.m. o. en u. l.o. vrijwel gelijk is aan de bij tabel 5.4 genoemde volgorde in hoogte van de gemiddelde voor·spellingsskores. Een omgekeerde volgorde zien we bij de percentages geschikt geachten voor lager beroepsonderwijs, l.t.s. bij de jongens en huishoudschool bij de meisj_es. Tabel 5.6 Het advies van de onderwijzer omtrent de meest geschikte vorm van voortgezet onderwijs, in percentages per beroepsmilieu, gesplitst naar sekse
beroepsmilieu
advies.
ongens
·-
llt
vglo
1 ts
ulo
vhmo
anders
hogere en middelbare beroepen
0.7
8.7
17 .1
37.7
31 • 4
4,4
uitvoerende hoofdarbeiders
1.0
13.6
33.7
32o5
150 3
3,9
handarbeiders
2.3
16.4
48.3
20.2
8.2
4.6
zelfstandige middenstand
0.3
1 5 .1
32.7
32.2
140 1
5,6
boeren
23.2
9.5
30.2
20. 5
·14.1
2.5
totaal
3.4
13o4
35.0
27.6
16.2
4.4
- 27 -
E
advies 9 meis.ies 1
11 t 1 vçrlo
.
r~gi:;re
··-
l
)epsmilieu 1
hh.s
ulo
mms
21. 2
32.4
17. 6
19.9~
9o3
8.0
0.9
3.8
'
8.6
0.6
8.2
5o9
8.5
8.8
0.5 1 ; , 3 1
0 1
7.2
-
10o7
34.7
36.4
0 1 0
14. 7
51. 3
25.4
-
1L9
38.6
3°4 1 31 .4 8.9
~en
0.4
9.9
39.3
35.8
:i.al
0 .1
11 ._ 7
39.8
29.9
en middelbare beroepen
0
pit'Jo erende hoofdarbeiders
iarbeiders fstandige middenstand
.,
vhmo
anders
Onder v.h.m.o. wordt hier verstaan: gymnasium, lyceum en h.b.s. L.l.t. is: lagere land- en tuinbouwschool; h.h.s. is: huishoudschool. De aantallen leerlingen per beroepsmilieu, waarover de percentages zijn berekend kan men vinden in tabel
s. 7
als de verschillende 'tota-·
len per rij' per beroepsgroep. We kunnen ons afvragen of de onderwijzer zich bij zijn oordeel :~aat
leiden door het beroepsmilieu van de leerling. Het is denkbaar
dat een leerling uit bijvoorbeeld de groep handarbeiders een hoger kapaciteitenniveau zou moeten bereiken dan een leerling uit de groep hoofdarbeiders, om de kwalifikatie 'geschikt voor v.h.m.o.' te krijgen. ::n het Talentenprojekt is duidelijk aangetoond, dat dit niet het geval ~s.
Voor alle vier gebieden, die in het Talentenprojekt zijn onder-
zocht, blijkt het kapaciteitenniveau bij advies v.h.m.o.
9
advies
n.m. s. en advies u. Lo., konstant te blijven over de be:i:'oepsgroepen
(F. van Heek e.a., 1968, p. 1'i4··145). Als maat voor de kapaciteiten is hierbij genomen de som van de gewogen skores van de in tabel 5.5 genoemde tests
~cijferen',
'geschiede-·
nis', de fouten bij 'snelheid en nauwkeurigheid' en de matrixtest. Het blijft natuurlijk mogelijk, dat de onderwijzer zich bij zijn oor-· deel al gedurende de gehele lagere schooltijd van een kind heeft laten leiden door het milieu. Dit zou dan niet meer blijken bij zijn oordeel omtrent geschiktheid voor v.h.m.o.? m.m.s.
f:Yi
u.l.o,, omdat
veel potentieel voor deze schooltypen geschikte leerlingen uit handarbeidersmilieu dan al zijn afgevallen.
~1
0
0
6
3
~
- 28 5.3 Schoolkeuze, advies van de onderwijzer en beroepsmilieu In deze paragraaf wordt nagegaan, hoe het advies van de onderwijzer zich verhoudt tot de feitelijke keuze van voortgezet onderwijso In tabel 5.7 staan per beroepsgroep bij elk van de mogelijke adviezen de frekwenties van de verschillende schoolkeuzen vermeldo Tevens zien we in deze tabel de keuze van voortgezet onderwijs per beroepsgroep, in percentages uitgedrukt. Deze percentages kunnen worden vergeleken met de percentages voor de gehele steekproef, in tabel 5.3 gegeven. Bij de splitsing van de verschillende schoolkeuzen naar advies is niet tot berekening van percentages overgegaano In vele cellen van tabel 5.7 zijn de aantallen namelijk zeer klein.
- 29 Tabel 5.7 Schoolkeuze per beroepsmilieu, gesplitst naar sekse en advies onderwijzer (onder v.h.m.o. wordt in deze tabel uitsluitend verstaan gymnasium, h.b.s. en lyceum; 1.1.t. is lagere land- en tuinbouwschool; h.h.s. is huishoudschool
jcngens beroeps groep
leerpl vrij of onbek.
glo
1
?
3
1
1
1
-
1
10
2
12
2
:53
29
39
7
3
127
5
16
2
17
120
85
4
2
251
1
30
10
10
326
156
20
553
2
7
-
3
-
34
405
9
460
1
11
4
7
11
12
15
3
64
tot. per !keuze, aantall.
12
78
11
71
171
587
38
1465
tot. per keuze, percent.
0.8
5.3
0.7
4.9
11. 7
40.1
2.6
100
~ advies
llt
llt
vglo
ulo
vhmo
l
vgl0 ~
1 ts
'°
ru.10
'O 'O
IVhmo
ro
c--l (jJ
·rl
.ande.cs
Ë ~
(jJ
H (jJ
p..
0
tD H
0 ..s:::
(jJ
'°
beroeps groep
Q)
Q)
'O
~ Q)
.0
'O •rl Q)
~ ~
0 'O
:>
~
0 0 ;::s ..s:::
.µ ·rl
1 1
1
! '
497
33.9
vglo
ulo
vhmo
rest
tot. per advies
1
-
2
1
-
5
22
21
15
3
70
13
122
22
1
4
174
8
6
11 2
22
9
168
-
1
6
70
1
79
2
-
-
3
6
1
1
4
20
13
26
1
46
158
157
94
21
516
2.5
5 .1
0.2
8.9
30. 6
30.4
18.2
4.1
100
glo
11 t
11 t
-
1
vglo
4
5
1 ts
6
6
ulo
11
vhmc
-
anders
3
tot. per keuze, aantall. tot. per keuze, !percent.
~
tot. per
lts
leerpl vrij of onbek.
advies
Ul ).;
i
rest
advie~
l
'
lts
1
- 30 -
i
beroeps groe:r
leerpl vrij of onbek.
onaPn~
glo
llt
vglo
lts
ulo
vhmo
rest
tot. per advies
5
1
14
1
30
2
-
53
vglo
37
30
4
84
183
41
-
7
386
lts
53
31
13
56
844
11 8
3
15
1133.
2
11
2
12
55
335
50
7
474
1
2
-
-
1
26
158
5
193
32
13
4
13
35
6
3
2
108
tot. per keuze, aantall.
130
88
37
166
1148
528
214
36
2347
tot. per keuze, percent.
5.5
3.8
1.6
7 .1
48.9
22.5
9 .1
1•5
100
!~
leerpl vrij of onbek.
glo
llt
vglo
1 ts
ulo
vhmo
rest
tot. per advies
:nt
-
-
-
-
1
-
-
1
2
vglo
5
7
1
28
42
18
5
4
110
lits
8
6
4
20
122
66
3
9
238
'
i
6
-
8
10
152
47
12
235
ivhmo
-
2
-
-
-
10
90
1
103
;a fü
·anders
4
2
-
6
19
2
3
5
41
fü t;,:::
;tot. per ikeuze, laantall.
17
23
5
62
194
248
148
32
729
2.3
3.2
0.7
8.5
26.6
34.0
20.3
4.4
100
~ advies llt
U)
ulo
>.; Q)
'd
vhmo
·rl ([)
..a
anders
>.; (1j
'd
fü
~
beroeps groep
1
1
j
1
1
·ulo
Q)
tD 'd
.µ
U)
Q)
4-i 'd
rl 'd Q) •rl
N
E
1
' 1 1tot.
per keuze, lpercent.
1
- 31 jonqens
1
beroeps groep
~
leerpl vrij of onbek.
glo
llt
4
1
60
3
1
lts
1
rulo
1 ts
ulo
2
33
9
12
1
27
-
1
IVhmO
-
anders
3
advies
llt vglo
>=!
QJ
áJ
0 .0
'
'
vglo
tot. per advies
vhmo
rest
21
-
1
122
21
2
-
2
50
4
102
23
1
159
4
1
6
76
20
-
2
-
-
12
60
1
3
2
2
2
-
-
108 74 13
tot • per keuze, aantall.
11
5
105
21
164
1 36
81
3
526
tot. per keuze, .eercent.
2 .1
0.9
20.0
4.0
31 • 2
25.8
15.4
0.6
100
meis.ies !beroeps groep
hhs
ulo
mms
vhmo
rest
tot. per advies
1
-
-
-
-
-
1
9
29
23
29
-
1
1
94
5
18
18
143
87
1
2
1
275
ulo
1
13
9
7
306
18
59
8
421
mms
2
11
4
43
25
1 37
7
229
'd 'd
vhmo
6
1
17
10
222
2
258
E
anders
-
-
5
2
5
4
1
4
-
21
tot. per keuze, aantall.
10
62
64
178
486
55
425
19
1299
tot. per keuze, percent.
0.8
4.8
4.9
13.7
37.4
4. 2
32.7
1.5
100
leerpl vrij of onbek.
glo
11 t
-
-
vglo
2
hhs
~ advies
' ~ ro
.0 r-1
.,..;
>=!
H
P.
... 0
.s::
.0
vglo
- 32 f
1
meisjes
beroeps groep
!~~keuze le~rpl vr1J of
vglo
hhs
ulo
mms
vhmo
rest
-
-
-
-
-
-
-
3
33
12
9
-
57
9
5
13
124
34
-
-
1
186
:ulo
1
2
8
7
160
4
10
3
195
,mrr.s
1
1
1
22
3
19
3
50
:vr-,mo
-
-
-
-
4
-
38
1
43
lJ
,anders
2
-
-
1
1
-
1
-
5
~
1tot.
per )keuze, iaantall.
12
11
55
145
230
7
68
8
536
:tot. pE~r ke1r.c r ·pé:r -::ent.
2.2
2.0
10.3
27 .1
42.9
1.3
12.7
1• 5
100
tot • per advieE
--,,
'
~--......
advies·onbek.
'11 t
vgL hhs
{f)
~
'd "' . ::, ~ Q)
>-.
Q) ':~>
1
.a ,..d
:>
ei.,
;:î
.s::
1 1
'
0 0
'
i
:
lbcr~<E"P'' '. .n"'c·
keuze;
' ' 1
{f)
le~rpl
~:vr1J of 1 ê-Jvies i onbek.
111 ~
1
tot. per advies
glo
i
glo
vgl"
-
hhs
ulo
mms
vhmo
rest
-
-
2
3
346
-
4
1204
i vglo
-
-
-
2
-
25
8
163
120
27
hhs
55
22
96
902
122
-
tulo
-
6
25
72
457
9
25
2
596
mms
1
3
1
6
41.
6
22
80
vhmo
-
1
-
1
22
2
63
~
anders
13
2
3
11
1
-
1
-
fü
tot. per G<:euze, aantall.
94
42
288
1114
670
17
114
9
2348
tot. per !keuze, tpercent.
4.0
1 •8
12.3
47.4
28.5
0.7
4.9
0.4
100
~)
G ·,-1
:i'
.a
'd
.s::
89 31
!' 1
- 33 -
l
meisjes keuzelleerpl :vrij of advies onbek.
jberoeps (groep
glo
vglo
hhs
ulo
mms
vhmo
-
-
-
-
-
-
vglo
3
2
31
25
15
-
-
-
hhs
3
3
29
156
49
3
2
2
247
ulo
1
3
3
15
155
4
19
1
201
mms
-
1
-
1
14
11
30
-
1
lllt 1 1
! tot. rest i1 per advies '.
!
76
l
1
i 1 '
'
~
anders
2
-
.µ
tot. peri i ; keuze, aantall. :
9
9
vhmo
())
tJJ 'C) ·rl
'C)
>:::
f\l
f\l
U)
·n
())
.µ
~
'-'"' 'C) rl 'C)
:
i'
())
·rl
N
E
i 1
/beroeps groep
!
!'
l1
keuze:leerpl '.vrij of advies·onbek.
>:::
-
-
64
198
242
19
95
4
1.4
10.0
30.9
37.8
glo
vglo
hhs
ulo
14. 9
mms
vhmo
35
-
-
24
1 61
4
4
2
16
6
17
2
-
30
15
8
15
165
lulo 1mms
6 3
!vhmo
2
4
3.0
0.6 rest
.
vglo
tot. per keuze, ercent.
l !
6
1 •1
! j
!l
55 4 640
100
0.2
1 tot.
per advies
2 55 219 200
2
24
7
i
- · . i1 - ' 1 - 11
46 33
2
1
1
1
-
1 !tot. per keuze, aantal l.
,Q
-
2
!anders
1
1
-
>-i
44
1
-
'
1
-
-
0
())
8
llt
1
())
-
57 1
1
tot. per keuze, 1.4 percent. :
hhs
1
1
1
3
56
210
227
10
45
3
558
10.0
37.6
40.7
1.8
8 .1
0.5
100
1
- 34 Als we de totaalpercentages van de schoolkeuzen per beroepsgroep bezien, dan valt op dat met name bij rangschikking van de beroepsmilieus naar de percentages keuze v.h.m.o.
1
weer dezelfde volgorde
aanwezig is, die bij tabel 5.4 en tabel 5.6 is gekonstateerd. Daarnaast zien we, dat het percentage leerlingen dat v.h.m.o. kiest, steeds hoger ligt dan het percentage leerlingen, dat advies v.h.m.o" heeft gekregen. Om het vergelijken van deze percentages gemakkelijker te maken, zijn de overeenkomstige cijfers uit tabel 5.3, tabel 5.6 en tabel 5o7 nog eens in tabel 5.8 naast elkaar geplaatst. Tabel 5.8 Advies van de onderwijzer en feitelijke schoolkeuze voor enkele typen van voortgezet onderwijs, in percentages, gesplitst naar_ sekse en beroepsmilieu
jongens beroepsmilieu
adv. keuze vhmo vhmo
hogere en middelbare beroepen
3104
40.1
37.7
33.-)
uitvoerende hoofdarbeiders
15.3
18.2
32.5
30.4
8.2
9 01
20. 2
22.5
zelfstandige middenstand
14.1
20. 3
32.2
34oÜ
boeren
14.1
150 4
20. 5
2508
totaal
16.2
20.0
27.6
27o9
handarbeiders
advo keuze ulo ulo
meis.ies beroepsmilieu
adv. keuze vhmo vhmo
adv. keuze mms mms
hogere en middelbare beroepen
19.9
32o7
17.6
4o2
32o4
37.4
8.0
12.7
9.3
1 03
36.4
42o9
handarbeiders
3.8
4.9
3o4
Oo7
25.4
28.5
zelfstandige middenstand
8.6
140 9
8.9
3oÜ
31.4
3708
boeren
5.9
8 01
8.2
1 8 0
35.8
40.7
totaal
8.8
13.8
8.5
2.0
29.9
34.4
~itvoerende
hoofdarbeiders
advo keuze ulo ulo
- 35 De tabellen 5.7 en 5.8 zullen rn;i, voor wat betreft het algemeen voortgezet onderwijs, van enkele korte kommentaren worden voorziena In tabel 508 zien we dat, naar de mening van de onderwijzer, vooral in de hogere beroepsmilieus 'te veel' leerlingen naar het Voh.mooa gaan. Bij de meisjes wordt dit overigens ten dele veroorzaakt door het ontbreken van een mom. So in veel gemeenten (men zie het lage percen·tage meisjes dat m.m.s. kiest). Ook gaat een gedeelte van de groep meisjes, die eerst v.ham.oa (lyceum) kiest, later naar een aan dezelfde school verbonden m.m.s. Uit tabel 5.7 blijkt verder, dat een vrij groot aantal meisjes met advies m.moSoi UolaOo kiesta Dit is vermoedelijk een van de redenen, waarom het percentage meisjes, dat u.l.o. kiest, lager is dan het percentage meisjes met advies ual.oa Bij de jongens bestaat dit verschil niet, althans niet bij het totaalpercentage. In de afzonderlijke beroepsgroepen bestaat er wel verschil. In de groepen
1
hoger en middelbaar' en 'uitvoerende hoofd--
arbeiders' ligt het percentage u.l.o.-keuzen lager dan het percentage advies u.l.o. Bij de overige beroepsgroepen is dit juist omgekeerd. De trek naar het v.h.m.o. in de groepen 'hoger en middelbaar' en 'uitvoerende hoofdarbeiders' veroorzaakt dit verschila Ook in tabel 5.7 is deze sterke trek naar het v.h.m.o. duidelijk zichtbaar. Bij de jongens gaan in de groep 'hoger en middelbaar 9 van de 553 leerlingen, die advies u.l.oo krijgen, 326 leerlingen inderdaad u.l.oo volgen en maar liefst 156 leerlingen v.h.m.oo In de overige beroepsgroepen treedt dit verschijnsel ook op, zij het in mindere mate. Bij de meisjes zien we de trek naar het v.h.m.o., die hier overigens minder sterk is, vooral tot uiting komen in de groep met advies m.m.s. Daarvoor zijn ten dele de hierboven al genoemde faktoren verantwoordelijk. Met opzet zijn bij de konklusie, dat naar de mening van de onderwijzer 'te veel 9 leerlingen naar het v.h.m.o. zouden gaan, de woorden
1
te veel 1 tussen aanhalingstekens gezeL We kunnen namelijk
alleen van een 'te veel' spreken, als we uitgaan van de struktuur en de eigenschappen van het bestaande schoolsysteem. De
onderwijzer~:
kennen de eisen, die het huidige v.h.m.o. stelt, en de sterke selek-· tie die daar wordt toegepast. Daarop stemmen zij hun adviezen afo In dit licht gezien, gaan er op het ogenblik inderdaad te veel kinderen naar het v.h.m.oo (nu VoWoOo geheten)o
- 36 -
Zou men echter bij het v.w.o. het sterk selektieve karakter vervangen door meer gedifferentieerd en geïndividualiseerd, aan de leerlingen aangepast onderwijs, dan zou dit 'te veel' vermoedelijk voor het overgrote deel kunnen worden opgenomen. Op dit probleem zal hier niet verder worden ingegaan, men zie hierover onder andere A.D. de Groot 1 1966 en P. van Weeren, 1968. 5.4 Kapaciteiten- en belangstellingsprofielen voor verschillende vormen van voortgezet onderwijs In hoofdstuk 2 is gesteld, dat het Generatie-onderzoek de mogelijkheid biedt, niveau en struktuur te vergelijken van de kapaciteiten van leerlingenv die verschillende vormen van voortgezet onderwijs gaan volgeno Een aantal van deze vergelijkingen zal nu worden gegeven, in de vorm van kapaciteitenprofielen. Als maat voor de kapaciteiten worden test- en schoolgegevens gebruikt. Daarnaast zijn ook belangstellingsprofielen gemaakt op basis van de uitkomsten van de in de N.D.T. opgenomen belangstellings- en interessetests (B.I.T.). Voor de kapaciteitenprofielen ZlJn de gewogen skores gebruikt van (een lijst van de gebruikte afkortingen is ook los bijgevoegd): SP
Spelling
CD - Cijferen GE - Geschiedenis ST
Stillezen
FA - Foutenskore Snelheid en Nauwkeurigheid PM - Progressive Matrices RU - Ruimtelijke Uitslagen NT - Natekenen 00 - Oordeel Onderwijzer CG - Som Cijfers Voor de beschrijving van 00 en CG zie men 4.2, voor een beschrijving van de tests 4.1.
- 37 De gewogen skores van de 11
B.IoT.~schalen
zijn voor de belangstel-
lingsprofielen gebruikt: TH - Technische Handarbeid AV - Ambachtelijke Vormgeving TN - Techniek en
Natu~rwetenschap
VB - Voedselbereiding AA - Agrarische Arbeid HA - Handel AD - Administratief Werk LG - Literaire en Geesteswetenschappelijke arbeid SO - Sociaal werk en Opvoeding L - Aktiviteiten, geprefereerd door leerlingen die Lager voortgezet onderwijs kiezen M - Akti vi tei ten, geprefereerd door leerlingen die Middelbaar voortgezet onderwijs kiezen Alle gewogen skores lopen van 0 - 9 2 behalve die van FAo Bij deze skores is een afwijkende weging toegepast (zie Po van Weeren 2 1965), waardoor de gewogen skore van 1 - 8 loopto De kapaciteiten- en belangstellingsprofielen vindt men in figuur 5.1 tot en met figuur 5060 Deze zijn als bijlage bij dit rapport opgenomeno De profielen zijn verkregen door de gemiddelde gewogen skore van de hierboven genoemde test- en schoolvariabelen te berekenen bij elke van de verschillende groepen leerlingen, die een bepaald type van voortgezet onderwijs hebben gekozeno Deze typen zijn: gymnasium, hoboSo
2
lyceum, momoSoi UoloOoi lotoSo
2
huishoud-
school en VogoloOo Ook zijn profielen berekend voor de groep leerlingen, die nog een jaar in het basisonderwijs is gebleveno Deze profielen zijn aangeduid met goloOo De gebruikte test- en schoolvariabelen representeren in voldoende mate de verschillende aspekten van de intellektuele kapacitei ten, die nodig zijn in de genoemde vormen van voortgezet onderwijso Vanzelfsprekend hebben zij ook hun beperkingen als maat voor de kapaciteiten van de leerlingeno De uitkomsten van de schoolvorderingentests Spelling, Cijferen, Geschiedenis en Stillezen zijn meer afhankelijk van op de school bijgebrachte kennis en inzicht dan bijvoorbeeld de foutenskore Snelheid en Nauwkeurigheid of het
- 38 resultaat op de test Ruimtelijke Uitslageno Hetzelfde geldt voor de schoolgegevens Oordeel Onderwijzer en Som Cijfers. We zien in de ka-· paciteitenprofielen bij de ischoolse' variatelen de grootste spreiding in gemiddelde skore optreden. Daartegenover staat de verhoudingsgewijs kleine spreiding bij de test Natekeneno Deze test hoort in de groep handvaa.rdigheidstests thuis en kan niet worden beschouwd als een goede maatstaf voor de intellektuele kapaciteiteno Uit de faktoranalyse van de N.D.T. is gebleken dat deze test in bescheiden mate ruimtelijk inzicht meet (Po van Weeren 1 1965 1 hoofdstuk 5)o De test Natekenen is hoofdzakelijk als controle ten aanzien van de overige tests opgenomeno Als we aannemen dat de schoolkeuze voor een belangrijk deel op grond van de intellektuele kapaciteiten wordt gemaakt, zal de test Natekenen slechts weinig variëren over de verschillende typen van voor·tgezet onderwijs. We kunnen als hypothese stellen dat zowel niveau als struktuur van de kapaciteitenprofielen verschillen vertonen voor de diverse vormen van voortgezet onderwijs. Dat wil dan zeggen dat de hoogte van de gemiddelde testskores verschilt en ook de vorm van het profiel, de onderlinge verhouding van de gemiddelde testskoreso Het lijkt op voorhand niet onwaarschijnlijk dat èn niveau èn struktuur van de kapaciteiten een rol spelen bij de keuze van voortgezet onderwijso Om een voorbeeld te noemen: het niveau van het gymnasium ligt niet alleen hoger 1 er wordt ook op andere kapaciteiten een beroep gedaan dan in het UoloOq of op de LtoSo Tevens zouden we een verschillend belangstellingsprofiel mogen verwachten voor de verschillende vormen van voortgezet onderwijs. Het belangstellingspatroon van een kind zal vermoedelijk meebeslissend zijn bij de keuze van voortgezet onderwijs. Hierbij moeten we niet uit het oog verliezen, dat het belangstellingspatroon een produkt kan zijn van het milieu van het kind. In dat geval wordt de keuze voor een zeker deel bepaald door het beroepsmilieu en is het belangstellingspatroon voornamelijk een neveneffekL We hebben dan niet te maken met belangstellingsprofielen van
:Lnr.~1 .ividz.;.:
!.c· ~i.1•crl i neren, metar
n:ct -profielen die typisch zijn voor het milieu van het kindo We zullen nu onze veronderstellingen toetsen aan de gevonden kapacitei ten- en belangstellingsprofieleno Als we figuur 5o1 en figuur 5o2 bekijken is onmiddellijk duidelijk 9 dat het belangrijkste verschil
- 39 -
tussen de typen van voortgezet onderwijs een niveauverschil is. Van een wezenlijk verschil in vorm tussen de profielen is geen spra-ke, ondanks het feit dat bij sommige variabelen de verschillen tussen de gemiddelde skores per schooltype groter zijn dan bij andere (bij de schoolgegevens is het verschil het grootst, daarna volgen de schoolvorderingentests, dan de Foutenskore Snelheid en Nauwkeurigheid en de Progressive Matrices, bij Ruimtelijke Uitslagen is het verschil weer kleiner, terwijl tenslotte bij Natekenen het verschil overeenkomstig de verwachtingen het kleinst is)o Typerende voorbeelden van gelijke vorm van profielen vinden we in de subgroep v.w.oo (gymnasium, hob.s., lyceum), bij vergelijking van m.m.s.- en u.l.o.-profiel met de vow.o.-profielen en ook bij de vergelijking van v.g.l.o. met respektievelijk lot.s. en huishoudschool. Er bestaan wel kleine verschillen. Zo is in de v.w.o.-groep bij de jongens Spelling voor de h.b.s. verhoudingsgewijs laag, voor het gymnasium verhoudingsgewijs hoog. Verder springt de Progressive Matrices er bij het gymnasium iets uit. Bij de meisjes ligt Stillezen voor het gymnasium wat hoger, maar overigens vertonen daar de v.w.o.-profielen een grote gelijkenis. Resumerend kan worden gezegd, dat kinderen die verschillende typen van voortgezet onderwijs kiezen, in hoofdzaak verschillen in het niveau van hun kapaciteiten. De veronderstelling, dat ook de struktuur van hun kapaciteiten verschillen vertoont, lijkt niet bevestigd. Deze konklusies zijn van belang voor het te volgen beleid ten aanzien van het tijdstip van keuze van voortgezet onderwijs. Op 12-jarige leeftijd blijken geen specifieke kapaciteitenpatronen te bestaan, behorend bij bepaalde vormen van voortgezet onderwijs. Feitelijk is alleen het niveau beslissend en dan nog alleen tussen en niet binnen de vier subgroepen v.w.o.,
m.m.s.~
uol.o. en v.g.l.o.
l.t.s. of huishoudschool. Men kan zich afvragen of dit niet wijst op de wenselijkheid de keuze van voortgezet onderwijs uit te stellen tot de leerlingen ouder zijn. Als dan in de laatste jaren van het basisonderwijs, of in een periode van brugonderwijs, enige differen-· tiatie wordt ingebouwd, hebben zij meer gelegenheid specifieke kapa-· citeiten te ontwikkeleno Men kan natuurlijk ook accepteren dat er op het moment van keuze slechts niveauverschil bestaat en aannemen dat een specifiek kapaci-·
v
- 40 -
teitenpatroon zich eventueel ontwikkelt op de verschillende schooltypen voor voortgezet onderwijs. Het eigenaardige is dan echter dat de keuze van scholen van kwalitatief zeer verschillende aard vrijwel uitsluitend op niveauverschil in prestaties zou zijn gebaseerd. Overigens zal het zeer interessant zijn in de follow up van het Generatie-onderzoek na te gaan of inderdaad voor de verschillende typen van voortgezet onderwijs specifieke kapaciteitenprofielen ontstaan. Ook is het van belang na te gaan, hoe de kapaciteitenprofielen zich verhouden van leerlingen die slagen en van hen die falen binnen een bepaald schooltype. In de figuren 5.3 en 5.4 zijn de belangstellingsprofielen van de jongens weergegeven, in de figuren 5.5
en 5.6 die van de meis-
jes. Voor beide groepen zijn de profielen in twee figuren gegeven, omdat samenvoeging in één figuur tot onoverzichtelijkheid zou hebben geleid. Bij het vergelijken van de belangstellingsprofielen zal worden gerefereerd aan de belangstellingskarakteristieken, die Wiegersma in zijn dissertatie heeft gegeven (Wiegersma, 1959, hoofdstuk 9). In tegenstelling tot de kapaciteitenprofielen geven de belangstellingsprofielen duidelijke
s~ruktuur
verschillen te zien. De profie-
len voor gymnasium, h.b.s. en lyceum wijken sterk af van die voor de overige schooltypen. Binnen de v.w.o.-groep vertoont het gymnasium weer een eigen vorm, vooral bij de jongens. Deze resultaten komen overeen met die van Wiegersma, waarbij moet worden bedacht, dat Wiegersma belangstellingskarakteristieken voor het v.h.m.o. als totaal heeft gegeven. Bij de jongens (figuur 5.3) vinden we een hoge TN- en LG-skore en dientengevolge ook een hoge M-skore (veel items van de M-schaal komen uit de TN- en LG-schaal). Ook de skore op AD is vrij hoog. Laag daarentegen is de TH-skore. Dit laatste geldt vooral voor leerlingen, die gymnasium hebben gekozen. Zeer opvallend voor deze leerlingen is ook de lage HA-skore, terwijl SO hoger ligt voor hen, dan voor leerlingen die h.b.s. of lyceum zijn gaan bezoeken. Ook LG ligt hoger voor het gymnasium, TN daarentegen iets lager. Jongens die naar het gymnasium gaan, onderscheiden zich dus van lyceum- en h.b.s.-jongens, door een relatief grotere belang-stelling voor literaire en geesteswetenschappen en sociaal werk, een verhoudingsgewijs kleinere belangstelling voor techniek en natuurwetenschappen.
- 41 -
Bij de meisjes (figuur 5.5) vinden we ook het beeld dat Wiegersma schetst: hoge skores op TN 9 LG en M en eveneens op AAo Betreffende deze laatste skore merkt Wiegersma op, dat de voorkeur van de v.h.m.o.-meisjes voornamelijk uitgaat naar agrarische bezigheden, die een
1
luxe 1 karakter hebben (orchideeên kweken, rashonden fokken,
een bijenteelt beginnen), Hoewel de TH-skore voor alle meisjes laag is, is hij voor deze meisjes zeer laag, HA en AD krijgen eveneens weinig belangstelling. Meisjes die het gymnasium gaan bezoeken, hebben een zeer hoge M-skore, die is gebaseerd op hoge TN- en LG-skores. Deze zijn hoger dan de overeenkomstige skores voor h.b.s. en lyceum. De m.m.s.-meisjes verschillen weinig van de meisjes die h.b.s. of lyceum hebben gekozen. De TN-skore ligt bij hen iets lager? de HAskore iets hoger. Samenvattend kunnen we zeggen dat leerlingen die v.w.o. gaan volgen (bij de meisjes ook m.m.s.) karakteristieke belangstellingsprofielen vertonen. De konklusie, dat dit belangstellingspatroon de keuze van voortgezet onderwijs mede bepaalt, mag echter niet zonder meer worden getrokken. Men zie de eerder gemaakte opmerkingen over de mogelijke rol van het beroepsmilieu bij het tot stand komen van het belangstellingspatroon, Zowel bij de jongens als bij de meisjes (figuren 5.4 en 5.6) is het belangstellingsprofiel van de leerlingen 9 die u,l,o. hebben gekozen, zeer neutraaL Het belangstellingspatroon van de leerlingen die in het basisonderwijs zijn gebleven, sluit zich daarbij aan. Wiegersma noemt de
1
gemiddelde u. 1. o, -leerling' een kleurloze figuu:'.',
Hij verklaart de neutraliteit uit het zeer gemengde karakter van de groep u.l.o.-leerlingen. Men treft er leerlingen aan die ook v.w.o, hadden kunnen kiezen, leerlingen die in het uol.o. niet thuishoren en al spoedig nijverheidsonderwijs gaan volgen, en ook leerlingen die het u.l.oo als eindonderwijs kiezen en niet de bedoeling hebben het diploma te behalen. In de figuren 5.4 en 5.6 zien we tenslotte nog de belangstellingsprofielen voor v.g.l.o. en voor l,t.s. respektievelijk
huis~
houdschool. Bij de meisjes vertonen de profielen voor v.g.l.o. en huishoudschool geen verschillen. Beide onderscheiden zich van de g.l.o.- en u.l.o.-profielen onder andere door een relatief hoge HAen AD-skore, een relatief lage LG- en M-skore. Van belang is, dat de
- 42 -
gelijkvormigheid van v.g.l.o.- en huishoudschoolprofiel in tegenspraak is met de resultaten van Wiegersmao Hij vond namelijk zeer sterk verschillende profielen voor deze beide vormen van voortgezet onderwijsa Ten opzichte van de meisjes 9 die de huishoudschool gingen bezoeken, vertoonden de vagal.o.-meisjes een opvallend hoge skore bij TH, een relatief hoge skore bij TN en een lage skore bij SO. In ons materiaal vinden we dit in het geheel niet terug. Een verklaring hiervan is moeilijk te gevena Het is mogelijk dat de steekproef van Wiegersma (dat wil zeggen gezien vanuit de daarin voorkomende v.g.l.o.- en huishoudscholen) van een andere samenstelling was dan die van het Generatie-onderzoek. Het is ook niet uitgesloten dat de samenstelling van de bevolking van Vag.lao.- of huishoudscholen in de loop van de jaren is veranderd. Het Generatie-onderzoek is bijna tien jaren later uitgevoerd dan het onderzoek van Wiegersma. Bij de jongens zien we eveneens niet het grote verschil tussen v.g.l.o.- en l.t.s.-profielen, dat Wiegersma heeft gekonstateerd. Enig verschil bestaat er wel. TH ligt bij de l.t.s. hoger dan bij v.g.l.o. De L-skore is echter bij beide groepen hoog. Van de door Wiegersma genoemde hoge AV-, VB- en SO-skore bij Vag.l.oo-jongens blijkt in ons materiaal alleen iets voor de VB-schaal.
5.5 Kapaciteiten- en belangstellingsprofielen bij overeenstemming en bij verschil van schoolkeuze van de leerling en advies van de onderwijzer Men kan zich afvragen of er verschillen bestaan tussen de kapaci tei ten- en belangstellingsprofielen van leerlingen, die in overeenstemming met het advies van de onderwijzer een schoolkeuze hebben gemaakt en van hen, die dit niet hebben gedaan. Zal er verschil bestaan in niveau van de kapaciteitenprofielen, in de vorm daarvan, of in beide? Zullen de belangstellingsprofielen verschillen in vorm vertonen? Het verzamelde materiaal biedt de mogelijkheid dit te onderzoeken. Voor het maken van vergelijkingen tussen profielen zijn de volgende acht groepen leerlingen gekozen: leerlingen met advies u.l.o. en met keuze van respektievelijk u.l.o.
9
h.b.s., lyceum en gymnasium en
leerlingen met advies v.w.o. en met keuze van respektievelijk u.l.o., h.b.s.
1
lyceum en gymnasium. Per keuze zijn steeds de profielen
- 43 -
vergeleken van de groep leerlingen met advies Uoloo. en de groep met advies v.w.o. Vanzelfsprekend is daarbij weer onderscheid gemaakt tussen jongens en meisjes. De profielen zijn
bepa~ld
op de manier,
die in 5.4 is vermeldo In de figuren 5. 7 tot en met 5. 10 zijn de gevonden profielen weergegeveno In elke van deze figuren hebben de twee kleine figuren links betrekking op de jongens, de twee kleine figuren rechts op de meisjeso De aantallen, die in de kop van elke figuur worden gegeven, behoren dus achtereenvolgens bij de gestreepte profielen in de linker figuren, de gestreepte profielen in de rechter figuren, de getrokken profielen in de linker figuren en de getrokken profielen in de rechter figuren. Voor de kapaciteitenprofielen geldt, dat leerlingen met een verschillend advies bij gelijke keuze vrijwel alleen niveauverschillen vertonen en geen struktuurverschillen. Leerlingen die advies u.l.o. hebben gekregen, liggen wat hun kapaciteitenprofielen betreft steeds lager dan leerlingen met advies v.w.o., onverschillig of zij nu u.l.o., h.b.s., lyceum of gymnasium als voortgezet onderwijs hebben gekozen. Het valt op dat leerlingen met advies v.w.o,, ten opzichte van leerlingen met advies u. lo o., vooral hogere gemiddelde skores vertonen bij de onderwijzersvariabelen 'oordeel onderwijzer' en
1
som
cijfers'. Het ligt ook wel voor de hand dat er overeenstemming bestaat tussen de waardering van de kapaciteiten van de leerling door de onderwijzer en zijn advies omtrent de keuze van voortgezet onderwijs. Merkwaardig is, dat leerlingen met advies u.l.oo
1
die h,b,s,, lyceum
of gymnasium kiezen, hogere gemiddelde skores hebben dan leerlingen met advies u.l.o., die u.l.oo kiezen. Het is zelfs zo, dat bijvoorbeeld jongens met advies VoWoOo, die u.l.o. kiezen, lagere testgemiddelden hebben dan jongens met advies u.loo., die lyceum kiezen (zie de kleine figuren link.s boven in respektievelijk figuur 5.7 en 5o9)o A.ls we dit resultaat voegen bij de konstatering, dat de kapaciteiten-profielen van leerlingen met verschillend advies bij gelijke keuze niet in vorm verschillen, komen we tot een belangrijke konklusieo Het is niet goed mogelijk vast te stellen, welke aspekten van de kapaciteiten (zoals gemeten) de onderwijzer tot een bepaald advies leiden. Daarbij moeten we een uitzondering maken voor het niveau van
- 44 de kapaci tei teno Los van de keuze hebben leerlingen met advies Uo L Oo lagere gemiddelde skores en dus ook een lager liggend kapaciteitenprofiel, dan leerlingen met advies vow.o. Dezelfde konklusie kan worden getrokken ten aanzien van de belangstellingsprofielen. Het is wel heel opvallend dat, als men de schoolkeuze van een leerling kent, men ook zijn of haar belangstellingsprofiel kan geven. De leerlingen hebben het belangstellingsprofiel dat bij hun schoolkeuze 'behoort'. Uit het advies dat de onderwijzer omtrent de leerling heeft gegeven (u.Lo. of v.w.oo) kar_, gegeven de schoolkeuze, vrijwel niets worden afgeleid over de vorm van het belangstellingsprofiel. In figuur 5.7 zien we, dat jongens die u.l.o. kiezen, het vlakke u.Lo.-profiel hebben zoals dat in figuur 5.4 is gegeven. Het profiel van de jongens met advies v.w.o. wijkt iets af van het profiel van de jongens met advies u.l.o. Een typisch v.w.o.-profiel is het echter niet, want dat wordt namelijk nie.t gekenmerkt door een relatief lage AV- en VB-skore. Bij de meisjes die u.l.o. kiezen, vinden we een vrijwel perfekte overeenstemming tussen de groep met advies v.w.o. en de groep met advies u.l.o. In de figuren 5.8 en 5.9 zien we, dat zowel bij de jongens als bij de meisjes nauwelijks verschillen bestaan tussen de beide adviesgroepen u.l.oo en v.w.o. Jongens èn meisjes vertonen bovendien het lyceum~
en hobos.-profiel uit respektievelijk de figuren 5.3 en 5.5.
Alleen bij de leerlingen met keuze gymnasium bestaat er, met name bij de jongens, verschil tussen de profielen van de twee adviesgroepen. Een verklaring van dit verschil is moeilijk te geven. De jongens met advies u.l.o. hebben allerminst een u.l.o.-profiel. Waarschijnlijk berust het gevonden verschil voor een deel op toeval. Het aantal jongens met keuze gymnasium en advies u.l.o. bedraagt namelijk slechts 17. Resumerend kunnen we zeggen, dat de kapaciteiten- en belangstellingsprofielen van de leerlingen nauw samenhangen met de keuze van voortgezet onderwijs. Tot deze konklusie zijn we al in 5.4 gekomen. Nu blijkt echter dat, de schoolkeuze eenmaal gegeven, het advies van de onderwijzer weinig of niets zegt over de profielen. Dit geldt vooral voor de belangstellingsprofielen. Bij de kapaciteitenprofielen vormt het niveau een uitzondering.
- 45 -
6
SAMENVATTING
In het Generatie-onderzoek 1965 zijn de kapaçiteiten en de belangstelling geïnventariseerd van leerlingen uit het
~esde
leerjaar van het
basisonderwijso Deze inventarisatie is gemaakt speciaal met het oog op het voortgezet onderwijs dat de leerlingen gaan volgeno Het ligt in de bedoeling de samenhangen te onderzoeken tussen de kapaciteiten en de belangstelling van de leerlingen en hun toekomstige schocllocpba.'1en in het voortge4et onderwijso Het Generatie-onderzoek is uitgevoerd in een voor Nederland representatieve steekproefo Deze omvatte 11.175 leerli4gen uit het zesde leerjaar van 405 lagere scholen. In de follow up 4al het Centraal Bureau voor de Statistiek een gedetailleerde beschrijving geven van de schoolkarrières van de leerlingen. De
geg~vens
over de kapaciteiten en de belangstelling van de leer-
lingen zijn ,verzameld met behulp van de Nederlandse Onderwijs Differentiatie Testserie. Tevens zijn school- en milieugegevens van de leerlingen geregistreerd. De steekproef van het Generatie-onderzoek is met behulp va."l 1e verzamelde gegevens op verschillende manieren beschreveno De resul tate;'.l daarvan zijn de volgendeo Er bestc::i.at een sterke samenhang tussen testresultaten en
beroep~;
milieu. Deze samenhang is reeds aangetoond in het Talentenprojekt va.:t1 het Sociologisch Instituut te Leiden. De beroepsmilieu's kunnen worden gerangschikt naar de hoogte van de gemiddelde testskores in de volgorde; hoger en !l'liqdelbaar, uitvoerende hoofdarbeiders en zelfstaYJ.dige midden·stand, boeren, handarbeiders. Er wordt gepleit voor een onderzoek naar de attitudeverschillen tussen de milieu's, die leiden tot deze prestatieverschilleno Dit onderzoek zal zich vooral dienen te richten op de ob.servatie van de konkrete interakties tussen de ouders en het kind op jonge,leeftijdo Tussen ,het beroepsmilieu en het advies van de onderwijzer omtrent de meest geschikte vorm van voortgezet onderwijs voor een leerling, bestaat eenzelfde samenhang als tussen beroepsmilieu en testresulta.teno Dit ligt voor de hand als men bedenkt dat testprestaties en schoolkeuze eveneens nauw met elkaar samenhc.ngeno
- 46 Uit de verhouding van het advies van de onderwijzer tot de feite-lijke schoolkeuze blijkt, dat naar de mening van de onderwijzer te veel leerlingen naar het v.h.m.o. (v.w.o.) gaan. Er mag echter slechts van een te veel worden gesproken als we uitgaan van
d~
struktuur en de
eigenschappen van het bestaande schoolsysteem. Van de .verzamelde gegevens is ook gebruik gemaakt, om kapaciteiten- en belangstellingsprofielen van de leerlingen op te stellen. Daarbij is een splitsing gemaakt naar de verschillende vormen van voortgezet onderwijs, die de leerlingen zijn gaan volgen. Het blijkt dat kinderen,
d~e
verschillende typen van voortgezet onderwijs kiezen, in
hoofdzaak verschillen in het niveau van hun kapaciteiten en niet in de struktuur daarvan. Op 12-jarige leeftijd bestaan geen zeer specifieke kapaciteitenstrukturen, passend bij de huidige vormen van voortgezet onderwijs. We kunnen ons afvragen of dit niet wijst op de wenselijkheid de keuze van voortgezet onderwijs uit te stellen. ,Als dan in de laatste jaren van het basisonderwijs, of in een periode vqn brugonderwijs, differentiatie in het onderwijs wordt ingebouwd, hebben de leerlingen meer gelegenheid specifieke kapaciteiten te
ontwi~kelen.
De belangstellingsprofielen van leerlingen, die verschillende vormen van voortgezet onderwijs kiezen, vertonen duidelijke verschillen. De beschrijving daarvan vindt men in hoofdstuk 5.4. Voor de kapaciteitenprofielen geldt, dat leerlingen met schillend
een ver-
advies van de onderwijzer bij gelijke schoolkeuze vrijwel
alleen niveauverschillen vertonen en geen struktuurverschillen. Het is niet goed mogelijk vast te stellen, welke aspekten van de kapacitei ten
de onderwijzer tot een bepaald advies leiden. Daarbij moet e=n
uitzondering worden gemaakt voor het niveau van
d~
kapaciteiten.
Dezelfde konklusie als voor de kapaciteitenprofielen geldt voor de belangstellingsprofielen, zij het dan dat daarbij ook geen niveauverschillen bestaan. Als we de schoolkeuze van een leerling kennen, kunnen we ook zijn of haar belangstellingsprofiel geven.
Bijlage I
LITERATUUR
BERNSTEIN, Bo (1965): A sociological approach to social learningt in: GOULD, J. (ed.), Penguin survey of the social sciences. Harmondsworth, 1965. CENTRAAL BUREAU VOOR DE STATISTIEK (1938): Statistiek van het voorbereidend hoger en middelbaar onderwijs 1934/35-1936/37 (generatie 1930). 's-Grave~hage, 1938. CENTRAAL BUREAU VOOR DE 1 STATISTIEK (1960): Schoolloopbaan van de leerlingen bij het,v.h.m.o. (generatie 1949). Zeist, 1960. CENTRAAL BUREAU VOOR DE .STATISTIEK (1962): Schoolloopbaan van de leerlingen bij het u.l.o. (generatie 1954). Zeist, 1962. CENTRAAL BUREAU VOOR DE STATISTIEK (1957): Schoolloopbaa..~ van de leerlingen der middelbare technische scholen (generaties 1949 en 1950). Zeist, 1957. GROOT, A.D. DE (1966): Vijven en zessen. Groningen, Wolters, 1966. HEEK e.a., F. VAN (1968): Het verborgen talent. Milieu, schoolkeuze en schoolgeschikth~id. Meppel, Boom, 1968. VERVOORT, C.E. (1968): Gezin en schoolkeuze bij handarbeiders. (Dissertatie.) Leiden, 1968. WEEREN, P. VAN (1965): N.D.T. Nederlandse Onderwijs-Differentiatie Testserie, deel 1, 2 en 3. Groningen, Wolters, 1965. WEEREN, P. VAN (1968): De funktie van het psychologisch onderzoek bij de aansluiting basisonderwijs - voortgezet onder1,.rijs: nu en in de toekomst; in: Psychologen over het kind. Groningen, Wolters-Noordhoff, 1968. WIEGERSMA, s. (1959): Belangstellingsonderzoek bij de differentiatie na de lagere school. (Dissertatie.) Leiden, 1959.
Bijlage II
Figuren 5.1 en 5. 2
Figuur 5. 1 Kapaciteitenprofielen van jongens bij verschillende keuzen van voortgezet onderwijs
8 Gv M .
7, 5
L Y C. H.B.S.
7
6,5 6 Q)
1-4
/~\
0
...x:CJ)
5,5
/
~ Q)
tlD 0
~
---/
5
/
\
\
/ \
/
v
/-'\
\
/
r--\
Q)
bi)
\\
'--
_........
/ .......
....... ....... ../
/
U.L.0 .
/
1
/
4,5
3,5 3
SP
cv
GE
ST
FA
PM
RU
NT
00
CG
kapaciteitentests en oordeel onderwijzer
.K
GYM. LYC. H. B. S. U. L.O. L. T. S. V.G.L.O. G.L.O
x
leerlingen die het gewoon lager onderwijs nog niet hebben verlaten
n = 99 n= 664 n = 375 n = 1588 n = 1865 n = 3i'.4 n = 235
Figuur 5. 2 Kapaciteitenprofielen van meisjes bij verschillende keuzen van voortgezet onderwijs
8 GYM
7,5 L Y C. H.8 .S.
7
'
6,5
\ \
,,..,
\
\
6
\
\
~----.....
Q)
'0"'
...x: til
5,5
.....
s:: (
r
~
\
\
\
\
\
--- ..._,.
/
/
''
'
\ \
,,J
M.M.S.
/
/\
/ \ \..._
\
/
/
Q)
t., 5
/
/
5
00
.... .... _,, /
I
/
Q)
00 0
/
r
.,.,.,., ....
I
"
/ /
\
\
\
\
\
\
\
\
\
'' ' ' '
I r--· U.L .O . I I // / /
/;
' \,.... __'J.J/
\ \
/ - - - G.L.O. /
\
3,5 3
2,5
SP
cv
GE
ST
FA
PM
RU
NT
00
CG
kapaciteitentests en oordeel onderwijzer
GYM. LYC. H. B. S. M. M.S. U. L.O. HUISH. S. V. G. L.O. KG. K
L.o.
n n n n n n n n
= 86 = 482 = 191 = 108 = 1888 = 1882 = 539 = 130
leerling e n, die het gewoon lager onderwijs nog niet hebben verlaten
Bijlage II
Figuren 5. 3 en 5. 4
Figuur 5. 3 Belangstellingsprofielen van jongens bij verschillende keuzen van voortgezet onderwijs
6 5"5 GYM .
LY C.
5
H.8.S . il)
J..t
415
0
~
Cl)
~ il)
4
00
0
~
il)
00
3" 5 3 215
2
TH
AV
TN
VB
AA
HA
AD
belangstelling ste st
GYM. LYC. H. B. S.
n = 99 n= 664 n = 375
LG
50
L
M
Figuur 5. 4 Belangstellingsprofielen van jongens bij verschillende keuzen van voortgezet onderwijs
6
5
'
\
Q)
""0
4,5
\
\
Ul
~ Q)
\
\
.!<:
'
00 0
~
Q)
00
U. L.O. G.L.O .
\
4
3,5
\
~
\
\ \
\
\\ V. G.L.O.
3
\ L.T.S .
2,5 2
TH
AV
TN
VB
AA
HA
AD
LG
so
L
belangstelling s test U.L.O. L. T. S. V.G.L.O. x G. L.O.
n = 1588 Il= 1865 Il= 374 n= 235
x leerlingen, die het gewoon lager onderwijs nog niet hebben verlaten
M
Bijlage II
Figuren 5" 5 en 5. 6
Figuur 5. 5 Belangstellingsprofielen van meisjes bij verschillende keuzen van voortgezet onderwijs
GYM.
6
SJS
LYC.
s Q) ~
H.B.S.
M.M .S.
4J5
0
~
CJl
i::: Q)
4
00 0
~
Q)
00
3J5
3
2
1J5
TH
TN
AV
VB
AA
HA
AD
belang stellingste st
GYM. LYC. H. B. S. M. M. S.
n n n n
= = = =
86 482 191 108
LG
so
L
M
Figuur 5. 6 Belangstellingsprofielen van meisjes bij verschillende keuzen van voortgezet onderwijs
6
5,5 5
,..
t., 5
'G.L.O .
0
; // U.L.O.
..x:C/J s::
;, I
4
'/
00 0
~
00
..........
3,5
VGLO "HUISH .S.
3
2 ........~~..._~.......~~......~~--~~......~~..._~--...._~_...~~--~~--~VB AA HA AD LG 50 L TH AV TN M
1,s.._~
belangstellingste st
U.L.O. HUISH. S. V.G.L.O. x G. L.O.
n = 1888 n = 1882 n = 539
n
=
130
x leerlingen, die het gewoon lager onderwijs nog niet hebben verlaten
Figuur 5. 7 Kapaciteiten- en belangstellingsprofielen van jongens en meisjes, die als voortgezet onderwijs u. l.o. hebben gekozen, bij respektievelijk: advies onderwijzer u. l.o. - - - - n = 1017 jongens - - - - n = 1256 meisjes ---n= 88 jongens advies onderwijzer v. w.o. n = 58 meisjes
1)
...
8
B
7
7
6
6
5
5
:i
.:: 'IJ
.......
Il)
bD 0
~
il)
pn
4
Cl. ~
> u
w ~
.,_ < u..
~
~
~
Cl.
0:::
.,_ z
''
'
4 .......__._____.....___,,___.._--'___.___.____ 0 0
Cl.
~
u
~
> u
w .,_ < L
~
~
0:::
~
u..
Cl.
.,_ o z 0
..J
~
0
..J
..J
~
~
~
kapaciteitentests en oordeel onderwijzer
5
5
1-l
0
..:.::
CJl
4
i::
00 0
~
3
3
00
2
::z:: > z .,_ < .,_
< < 0 > < ::z:: < ID
~
0
....J
~
..J
~
2
::z:: .,_
>
belang stelling ste st
z .,_
CD
>
< < 0 < ::z:: <
~
Figuur 5. 8 Kapaciteiten- en belangstellingsprofielen van jongens en meisjes, die als voortgezet onderwijs h. b. s. hebben gekozen, bij re spektievelijk: - - - - n = 113 jongens advies onderwijzer u. 1. o ---- n = 31 meisjes n = 24 7 jongens advies onderwijzer v. w. o ---n= 97 meisjes
H
8
8
7
7
0
~
,.,, ...."
(IJ
~
6
/
0
~
'\
00
5 4
6
I
00
\
/
5 ·-
\ /
"
Cl.
>
en u
w (.!)
1-
en
<( LL
~
:::>
Cl.
0:::
1-
z
0 0
4
(!)
u
Cl. (f)
> w
u
(!)
1(f)
<( LL
~
:::>
Cl.
0:::
1-
z
0 0
L')
0
_J
u
kapaciteitente sts en oordeel onder wij ze r
H
6
6
5
5
4
4
3
3
2
2
0
~ (IJ
~
00 0
~
00
:::c >
1-
<(
z 1-
CD
>
<( <(
<( I
0
(!)
0
<(
_J
(f)
_J
L
:::c > z <(
1-
belangstelling s test
1-
CD
>
<( <(
<(
:::c
0
(!)
<(
_J
en
L
Figuur 5. 9 Kapaciteiten- en belangstellingsprofielen van jongens en meisjes, die als voortgezet onderwijs lyceum hebben gekozen, bij re spektievelijk: - - - - n = 1 72 jongens advies onderwijzer u.1. o. ----n = 81 meisjes - - - n = 468 jongens advies onderwijzer v. w.o. n = 249 meisjes
8
8
(!)
1-t 0
7
,.:.::
{/)
i:: (!)
bD
6
' '.../
/
/
7
/\
\
\
\
\.-
0
/"""' \._~ '\
~
(!)
bD
5
4
a... > en u
w ..._
c:>
en
<(
LL
~
a...
:::> 0::
6
/ /
" ..._
z
'
'\
"'"""~ /
"'
5
0 0
4
c:>
u
1\ / \
a... > w ..._ en u c:> en
\\ '-J
<(
LL
~
a...
:::> 0::
/
..._
z
0 0
u
0
...J
(.!)
kapaciteitente sts en oordeel onderwijzer
6
6
5
5
4
4
3
3
2
2
(!)
1-t 0
,.:.::
{/)
i::
(!)
bD 0
~
(!)
bD
1
:::r:: > z en ..._ ..._ <( >
<( <(
<(
0
(.!)
:::r::
<(
...J
0
en
...J
~
1
:::r:: > z en ..._ <( ..._ >
belangstelling ste st
<( <(
<(
0
(.!)
:::r::
<(
...J
en
~
Figuur 5. 10 Kapaciteiten- en belangstellingsprofielen van jongens en meisjes, die als voortgezet onderwijs gymnasium hebben gekozen, bij respektievelijk: advies onderwijzer u. l.o. - - - - n = 17 jongens 9 meisjes ---- n = - - - n = 75 jongens advies onderwiJ"zer v. w.o. - - - n = 51 meisjes
8
8
Q)
!-t
0
~
UJ
7
' ' v"'
s::Q) 00
0
~
7
,
,..--
......
'
6
/
\.._-....
.............
............... ./
Q)
00
/
6
/
5 4
'\
/'
\
/
\
\."_/
/
/
/"-'
('
Q..
>
u
w ...._ < (/)
l!)
LL.
~ Q..
::::>
.,_
a::: z
4
l!)
0 0
u
a.. >
(/)
u
w ...._ < (/)
(.!)
I
\\
5
(/)
I
\
LL.
~
::::>
I I
I
I
\J
...._
a.. a::: z
0 0
l!)
u
kapaciteitentests en oordeel onderwijzer
6
6
r
I
Q)
!-t
0
5
5
4
4
3
3
2
2
I
~
~
UJ
s::Q) 00
~
Q)
00
z CD :::r ...._ > ...._ > <
< c < :c
l!)
0
_J
(/)
..J
~
:c .,_
>
<
belangstellingste st
z CD ...._ >
< c < :c < <
l!)
0
_J
(/)
_J
~