Een globaal perspectief 1. Toekomstige ontwikkelingen – kansen/bedreigingen voor het milieubeleid? Hieronder worden een aantal voor het leefmilieu belangrijke maatschappelijke ontwikkelingen in kaart gebracht. Enerzijds zijn dit nu al zichtbare veranderingsprocessen die zich de komende decennia zullen verder doorzetten en die mogelijk een grote impact op de samenleving en het milieu in het bijzonder zullen hebben, zowel mondiaal als in Vlaanderen. Dit zijn de zogenaamde ‘megatrends’, zoals bevolkingstoename, klimaatverandering en schaarste aan hulpbronnen. Anderzijds worden trends besproken waarvan de verdere ontwikkeling en impact moeilijker in te schatten zijn maar die, indien ze doorbreken, de toekomstige samenleving en het milieu grondig kunnen veranderen. Dit zijn ‘zwakke signalen’ die we benaderen met een wat-als-vraag. Voor een beschrijving van de toekomstige trends baseren we ons onder meer op studiemateriaal van MIRA1, de Studiedienst VR2, het DLNE3, de VRWI4, die op hun beurt putten uit een brede waaier aan bronnen (OESO, VN, Federaal Planbureau, EMA, enz.).
1.1 Veranderende demografische evenwichten De wereldbevolking blijft aangroeien, zij het langzamer dan de voorbije twintig jaar. Tegen 2050 verwachten de Verenigde Naties dat de wereldbevolking aangroeit tot ruim 9 miljard mensen, een toename van 30% ten opzichte van 2012. De aangroei vindt voornamelijk plaats in Azië en Afrika, terwijl de groei in de westerse landen afzwakt. Het aandeel van de EU27-landen in de wereldbevolking zal verder dalen. Het aandeel van de economische groeilanden, zoals China, India en Brazilië, wordt daarentegen groter. Volgens de bevolkingsprojecties van het Federaal Planbureau zou de Belgische bevolking stijgen van 11,0 miljoen inwoners in 2012 tot 12,1 miljoen in 2030 en 12,7 miljoen in 2060. In Vlaanderen zal het aantal inwoners in 2030 naar verwachting tot 6,89 miljoen toenemen, een stijging van 10% ten opzichte van 2010. De bevolking in Vlaanderen groeit vooral door immigratie. Er wordt voorzien dat, als gevolg van een verdere gezinsverdunning, het aantal huishoudens sneller zal aangroeien dan de Vlaamse bevolking. Er wordt een verdere toename van het aantal eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens verwacht. De wereldbevolking vergrijst. Vooral in de meest welvarende landen neemt de gemiddelde leeftijd toe. In Vlaanderen verwachten we tegen 2030 bijna een kwart 65-plussers (24%) tegenover 19% vandaag. Tegen 2060 zou dit aandeel oplopen tot 28%. Bovendien zal binnen deze groep het aandeel 80-plussers in de periode 2030-2050 fors toenemen, de zogenaamde verzilvering van de bevolking. Vlaanderen huisvest vandaag weinig min 15-jarigen (ca. 16% in 2010). Dit aandeel zal nagenoeg op hetzelfde peil liggen 2030. Er wordt verwacht dat binnen Vlaanderen de groep van min 15-jarigen in het komend decennium sterker vertegenwoordigd zal zijn in de centrumsteden Antwerpen, Gent en Mechelen dan in de rest van Vlaanderen.
1 2 3 4
Studie Megatrends, publicatie beschikbaar in december 2014 Algemene omgevingsanalyse Vlaanderen. Bijdrage Vlaamse administratie aan het regeerprogramma van de Vlaamse Regering 2014-2019 Studie Onderbouwing van toekomstverkenningen i.f.v. het Vlaamse milieubeleid (2014) VRWI Toekomstverkenningen 2025
1
De urbanisatie zal verder toenemen. Verwacht wordt dat in 2050 70% van de wereldbevolking in steden zal leven. Vooral buiten de westerse wereld zal de groei van steden zeer sterk zijn. Meer nog dan de bevolking is de economie in de steden geconcentreerd. De grenzen tussen de stad, de voorsteden en het landelijke gebied vervagen waardoor mega-steden en –corridors ontstaan. Vlaanderen is binnen West-Europa al één van de meest dichtbevolkte en bebouwde regio’s met een aaneenschakeling van kleinere steden en centra die dicht bij elkaar liggen. De Vlaamse stedelijke gebieden krijgen te maken met het grootste deel van de bevolkingstoename. Een derde van de verwachte aangroei komt voor rekening van de centrumsteden. De steden zullen ook verder uitdijen en Vlaanderen zal verder verstedelijken. Ook hierdoor zal ook de vraag naar mobiliteit toenemen. Alle mobiliteitsscenario’s van het ontwerp Mobiliteitsplan voorspellen een toenamen van de personenmobiliteit (+3 à 15% t.o.v. 2010) en van de goederenmobiliteit (+18 à 74% t.o.v. 2010) in 2040. Diepe vergrijzing – vier generatiesamenleving In Vlaanderen is het aantal 80-plussers in de bevolking reeds fors gestegen. Verwacht wordt dat het aandeel ‘oudste ouderen’ in de bevolking de komende jaren geleidelijk verder zal toenemen om vanaf 2030 sterk aan te groeien. Tussen 2010 en 2030 zou het aantal 80-plussers in Vlaanderen met ruim een derde toenemen. Projecties van het Planbureau geven aan dat de levensverwachting in 2030 fors zal zijn toegenomen t.o.v. 2011: +5,1 jaar voor mannen tot 83 jaar en +3,6 jaar voor vrouwen tot 86 jaar. De levensverwachting stijgt niet alleen, er is ook winst in aantal levensjaren zonder lichamelijke beperkingen. Maar wat als een aantal innovatieve technologieën, die het menselijk leven kunnen verlengen, effectief doorbreken? Wat als de levensverwachting boven de 100 jaar komt te liggen? Het fenomeen vergrijzing krijgt dan een andere betekenis. We spreken in dat geval beter over een ‘diepe vergrijzing’. Het zwaartepunt in de samenleving komt immers nog sterker op de hogere leeftijdsgroepen te liggen. We evolueren naar een vier generatiesamenleving: een doorsnee jongere heeft dan niet alleen ouders en grootouders, maar ook de overgrootouders zullen nog in leven zijn. Gecombineerd met andere sociale trends zoals kleinere gezinnen, minder stabiele relaties, meer samengestelde gezinnen, meer alleenstaanden, meer vrouwen als kostwinner, enz. maakt dat we binnen 1-2 generaties te maken krijgen met een echte sociale reconfiguratie. We worden niet alleen veel ouder, we blijven tegelijkertijd langer gezond en actief. Ouderen blijven langer werken, krijgen meer vrije tijd en blijven langer zelfstandig wonen. Hierdoor zal de vraag naar o.a. mobiliteit, woningen en consumptiegoederen sterker toenemen dan de bestaande prognoses aangeven. Daarbij komt dat de effecten van nieuwe levensverlengende technologieën wellicht nog veel meer impact zullen hebben op de bevolking in ontwikkelingslanden en zich in een eerste fase zullen uiten in een extra bevolkingstoename. De schaarste aan voedsel, energie, water en grondstoffen zal hierdoor verder toenemen en zich ook in Vlaanderen sterker laten voelen.
1.2 Versnelde technologische ontwikkelingen Technologische innovaties zullen de wereld sterk veranderen, maar het is moeilijk te voorzien welke technologieën op termijn zullen doorbreken. Technologische ontwikkelingen verlopen almaar sneller en worden steeds complexer. De snelheid van adoptie van nieuwe technologie lijkt ook exponentieel 2
toe te nemen, waardoor de wereld steeds sneller verandert. Op het gebied van informatie- en communicatietechnologie (ICT), mechatronica, nanotechnologie en de biotechnologie lijken de verwachte innovaties het meest ingrijpend. Deze technologiedomeinen beïnvloeden elkaar in hun ontwikkeling, wat hun impact op maatschappij en milieu complex maakt. Nieuwe ontwikkelingen op ICT-vlak zullen de onderlinge verbondenheid van mensen en systemen nog sterk doen toenemen. De uitwisseling van informatie verloopt steeds vlotter en versnelt het ontstaan van een netwerksamenleving, waarin mensen in real-time met elkaar informatie uitwisselen, kennis en ideeën ontwikkelen, besluiten nemen en zich organiseren. De systemen en machines zullen deel uitmaken van intelligente netwerken, en zullen via digitale verbindingen kunnen interageren met het cognitieve systeem, de anatomie en het gedrag van mensen. Mechatronica neemt meer en meer standaardtaken in de industrie en dienstverlening over. Verwacht wordt dat robots meer en meer deel zullen uitmaken van het dagelijks leven. Mechatronica zal het ook mogelijk maken de productie te personaliseren en dichter bij de consument te brengen, zoals nu al gebeurt met de 3D-printers. Aanpassingen in het productieproces zullen ook veel sneller kunnen worden doorgevoerd, en de markt zal zich eerder concentreren op het productontwerp dan op de productie zelf. Nanotechnologie zal snel ingeburgerd geraken. Nieuwe materialen worden ontwikkeld en de eigenschappen van bestaande structuren kunnen naar believen worden gewijzigd. Verwacht wordt dat nanotechnologie verder zal convergeren met andere technologiedomeinen zoals bio-, informatieen communicatietechnologie (NBIC), en zal leiden tot nieuwe ontwikkelingen op het vlak van elektronica, artificiële intelligentie, geneeskunde, en de voedings- en energietechnologie. Nanotechnologie wordt in Vlaanderen al toegepast, meer bepaald in de waterzuivering en de energiesector. Verwacht wordt dan deze technologie snel ingeburgerd zal geraken. Ook biotechnologie zal een drijvende kracht vormen voor nieuwe ontwikkelingen op het vlak van landbouwproductie, geneeskunde en industrie. Een steeds bredere waaier aan genetisch gewijzigde landbouwgewassen zal beschikbaar komen voor de voedsel- en energieproductie. Het ligt in de lijn van verwachting dat de biotechnologie aan de basis zal liggen van de ontwikkeling van nieuwe medicijnen en therapieën, zoals gen- en (stam)celtherapie. Snelle genoomkartering zal worden ingezet als diagnosetool en behandelingen kunnen meer op maat aangeboden worden. Biokatalysatoren zullen op maat van specifieke productieprocessen of milieucondities kunnen ontwikkeld worden. Sturende technologie –toegang tot ‘big data’ Twintig jaar na de start van het digitale tijdperk is ICT een onmisbaar onderdeel van ons dagelijks leven geworden. De combinatie van de digitale revolutie en globalisering heeft de wereld sneller veranderd dan eender welke technologische ontwikkeling. Verwacht wordt dat de digitalisering van de maatschappij en de verwevenheid van elektronica met ons dagelijks leven enkel zal toenemen. Ook innovaties op het vlak van biotechnologie, nanotechnologie en robotica zullen de wereld sterk veranderen. Ze zullen inwerken op voor het leefmilieu relevante systemen zoals mobiliteit, voeding, energie, materialen en huisvesting. Net zoals dat destijds het geval was met het internet, is het echter ontzettend moeilijk te voorspellen welke innovaties op termijn zullen doorbreken en welke effecten die innovaties op de maatschappij en het leefmilieu zullen hebben. Wat als we terechtkomen in de ultieme informatiemaatschappij? Wat als systemen zelfsturend worden en ontsnappen aan de controle van de mens? 3
We leven dan in een hyper-geconnecteerde digitale samenleving en spreken van een ‘internet of things’. Slimme machines, apparaten, voertuigen en materialen, die onderling met elkaar communiceren, zijn aangesloten op gedigitaliseerde netwerken. Ze zijn onderdeel van ons dagelijks leven, ‘connected living’ zowel thuis, onderweg, op het werk, in de stad. De digitalisering en interconnectiviteit resulteren in een explosie van digitale data (‘big data’); zowel de hoeveelheid, de diversiteit als de frequentie van productie van data neemt spectaculair toe. Dit alles laat ons toe tal van systemen veel optimaler te laten werken dan vandaag, waardoor we efficiëntiewinsten boeken op vlak van mensen, middelen, tijd, en het gebruik van energie en grondstoffen. Het continu beschikbaar zijn van up-to-date informatie laat ons toe tijdig in te grijpen bij ongewenste ontwikkelingen en is sturend bij het nemen van beslissingen op het vlak van aankopen, energiegebruik, verplaatsingen, enz. De vraag stelt zich wie deze geïnformatiseerde systemen zal beheren. Hoe meer ‘big data’ je beheert, hoe sterker je positie in de maatschappij. Systemen worden ook goedkoper en efficiënter naarmate ze grootschaliger worden ingezet en meer gebruik maken van gedigitaliseerde informatie. Het is daarom niet utopisch te veronderstellen dat een beperkte groep van mondiale spelers de controle over de systemen zal verwerven. Het Vlaamse energie- of transportsysteem wordt niet noodzakelijk beheerd door de Vlaamse overheid of een Vlaams bedrijf. Tegelijkertijd opereren de informatie-gestuurde systemen in hoge mate van autonomie en komen ze steeds verder van de controle van de mens te staan. De systemen nemen immers op vlak van optimalisatie betere beslissingen dan de mens. De vraag stelt zich in welk belang (bedrijfs- versus milieuwinst) wordt geoptimaliseerd en wat de plaats is van de mens hierin is. Lokale, digitale productie Digitale lokale productie zit in de lift. Deze ontwikkeling wordt mee mogelijk gemaakt door de ontwikkelingen op het gebied van ‘additive manufacturing’, waarvan 3D-printing de meest gekende toepassing is. Met een 3D-printer kunnen eindproducten op een willekeurige plaats worden gemaakt op basis van een digitaal model. Op dit moment worden 3D-printers ingezet op industriële schaal en voor specifieke toepassingen, zoals de productie van schaalmodellen en prothesen. In Vlaanderen zijn een aantal gespecialiseerde bedrijven op dit vlak actief. Intussen worden ook de eerste 3D-printers voor particulier gebruik te koop aangeboden. Met deze toestellen kunnen we bijvoorbeeld een hoesje voor de smartphone maken. Maar wat als we een smartphone kunnen ‘printen’ op basis van een digitaal ontwerp? De printers combineren meerdere fasen van de productie in één apparaat, dat gebruik maakt van verschillende technieken en grondstoffen. Het veralgemeend gebruik van deze techniek heeft ingrijpende gevolgen. Zo laten Vlaamse bedrijven toeleveringsproducten lokaal of zelfs in de eigen fabriekshal ‘printen’. Waarom zou je immers nog producten importeren uit Azië als je ze lokaal kan produceren? Nieuwe ontwerpen of ideeën komen sneller op de markt en producten worden meer op maat van de gebruiker gemaakt. Meerwaarde wordt gecreëerd door diegene die het beste digitale ontwerp op de markt brengt, en minder door de goedkoopste productaanbieder. Fysieke ketens zoals de stromen van materialen en goederen zijn veel meer plaatselijk georganiseerd, terwijl de digitale stromen van kennis en ontwerp op globaal niveau plaatsvinden.
1.3 Toenemende tekorten aan grondstoffen en hulpbronnen 4
Grondstoffen als aardolie, ijzererts en mineralen, maar ook natuurlijke hulpbronnen als water, hout en vis worden op grote schaal aan het milieu onttrokken. De groei van de bevolking zal de vraag naar grondstoffen en hulpbronnen verder doen toenemen. Als het consumptiepatroon het zelfde blijft, zal in 2030 door de groei van de wereldbevolking de vraag naar water, voedsel, energie en productie- en bouwgrond de capaciteit van de aarde tweemaal overstijgen. De hogere levensstandaard en het introduceren van westerse levenspatronen in ontwikkelende regio’s zwengelen de consumptie nog verder aan. Snel groeiende landen met veel inwoners als China en India komen in een energieintensieve fase en zullen een groot beslag leggen op de wereldenergievoorraden. Als gevolg van deze ontwikkelingen kan het mondiale energiegebruik tot 2050 met 80% toenemen en zal dit voor 85% uit fossiele brandstoffen bestaan. Bij ongewijzigd beleid neemt de behoefte tot onttrekking van mineralen, metalen en biomassa aan de aarde toe met 55% ten opzichte van 2010. Indien we deze trend afzetten tegen de huidig gekende reserves, dan wordt ingeschat dat courante grondstoffen als zink, zilver en goud uitgeput zullen zijn vóór 2030 en koper tegen 2040. Ook onze aardolie-, aardgasen uraniumreserves raken uitgeput tegen 2050. Daarbij komt dat metalen, die gebruikt worden in de hernieuwbare energieproductie, zoals lood, antimoon en indium tussen 2020 en 2030 opraken. Projecties geven aan dat de consumptie van voedsel wereldwijd verder zal toenemen. De consumptie van dierlijk voedsel zal tegen 2050 zelfs meer dan verdubbelen tegenover 2000. Volgens de FAO zou de vraag naar voedsel, veevoeder en vezels verder kunnen toenemen met 60% tegen 2050. OESO-projecties geven aan dat de watervraag globaal sterk zal blijven toenemen. De toename komt voornamelijk van industrie, energievoorziening en huishoudens (respectievelijk +40%, +140% en +130% tegen 2050). Hierdoor dreigt een watertekort voor bijna 2 miljard mensen. Wereldwijd zullen biodiversiteitsverlies en ecosysteemdegradatie verder gaan. Het Europees Milieuagentschap verwacht dat, bij ongewijzigd beleid, de gemiddelde soortenrijkdom in terrestrische ecosystemen in Europa met 24% zal afnemen tussen 2010 en 2050. De natuur ondervindt bovendien bijkomende druk door de toenemende verspreiding van invasieve exoten. Onrechtstreeks hebben deze ontwikkelingen belangrijke gevolgen voor de water- en voedselvoorziening, de voorraden aan biomassa, enz. De prijzen voor energie en grondstoffen zullen in de toekomst wellicht op een hoog niveau blijven, en tegelijk aan sterke schommelingen onderhevig zijn als gevolg van economische en politieke factoren. De komende 20 jaar zullen bedrijven, landen en regio’s te maken hebben met een toenemende competitie voor grondstoffen op wereldvlak. Daarbij komt dat binnen onze economie de concurrentie voor de inzet van grondstoffen toeneemt: zetten we bijvoorbeeld graan in voor voeding, energievoorziening of in de biogebaseerde economie? Op het vlak van energie kunnen de ontwikkelingen rond de winning van schaliegas en olie belangrijke gevolgen hebben op het aanbod en de prijs van fossiele energie, temeer daar er veel potentieel aanwezig is in landen als Rusland en China. Anderzijds zullen de risico’s, verbonden aan het toenemend tekort van grondstoffen, opportuniteiten creëren, zoals de ontwikkeling van alternatieven en het gebruik van afval en reststromen als grondstof of energie.
1.4 Klimaatverandering Zelfs als de concentratie van de broeikasgassen in de atmosfeer stabiel blijft, stijgt de gemiddelde temperatuur op aarde nog een tijd, maar hoe hoog en hoe lang is onbekend. Welke impact deze temperatuurstijging precies zal hebben voor een kleine regio als Vlaanderen is evenmin exact te 5
voorspellen. Niettemin bestaat er consensus over een reeks scenario’s tot 2100, zoals een stijging van de omgevingstemperatuur (+1,5°C à +4,4°C voor de winter en +2,4°C à +7,2°C voor de zomer), een hogere verdamping, meer neerslag in de winter, een daling van de gemiddelde zomerneerslag gecombineerd met meer kans op extreme zomeronweren en een stijging van het zeeniveau met 60 à 90 cm (met een worstcasescenario van 200 cm). De fysieke risico’s van klimaatverandering zijn wezenlijk en interageren met tal van andere trends. Nagenoeg alle economische sectoren, maar ook de ecosystemen en de menselijke gezondheid zullen de gevolgen van de klimaatverandering ondervinden. Op mondiaal niveau zal de klimaatverandering de waterbeschikbaarheid en –kwaliteit negatief beïnvloeden, waardoor de verwachte watertekorten nog versterkt worden. In Vlaanderen leidt ze tot een verhoogde kans op overstromingen, als gevolg van de zeespiegelstijging en de toename van perioden met extreme regenval. Waterkwaliteit kan achteruitgaan als gevolg van temperatuurstijging en toenemende verzilting. Periodes van extreme droogte hebben nadelige gevolgen voor drinkwatervoorziening, landbouw en scheepvaart. Verwacht wordt dat op langere termijn de klimaatverandering een negatief effect zal hebben op de landbouwproductie, ook in Vlaanderen. De plantaardige productie kan positief beïnvloed worden door een hogere CO2-concentratie en langer groeiseizoen, maar kan negatief gecompenseerd worden door fenomenen als verdroging en schade door extreme weersomstandigheden. Natuur wordt extra onder druk gezet. Los van de fysieke schade, bv. als gevolg van droogte, zullen sommige soorten het moeilijk krijgen en mogelijk verdwijnen. Nieuwe soorten zullen hun plaats innemen. Sommigen invasieve exoten zullen beter gedijen in de nieuwe klimatologische omstandigheden en zullen inheemse planten of dieren verdringen, waardoor de biodiversiteit afneemt.
1.5 Toenemende multipolariteit in de samenleving Wereldwijd evolueert onze samenleving naar een meer multipolaire wereld, wat zich uit op een aantal vlakken. Zo veranderen de machtsverhoudingen op wereldvlak in het voordeel van de groeilanden in Azië en Zuid-Amerika. Deze landen hebben eveneens een steeds grotere invloed op mondiale stromen van mensen, grondstoffen, goederen en diensten. Op het wereldtoneel zal de macht van Europa afnemen. Grote ondernemingen en economische machtsblokken nemen beslissingen vanuit een internationale context. De trend van toegenomen mondiale economische afhankelijkheid gaat hand in hand met de (tegen)trend om zich meer terug te plooien op lokale noden, markten en diensten. Binnen landen en regio’s brokkelt de machtspositie van de overheden verder af. Inwoners, groeperingen en bedrijven organiseren zich in gemeenschappen die informatie delen, controleren, meedenken én initiatief nemen. De sociale media veranderen de manier waarop de politiek werkt. Alles wordt interactiever, met het risico dat politiek meer en meer draait om symptoombestrijding dan wel om onderliggende maatschappelijke vraagstukken. Het coherent aansturen van maatschappelijke systemen en in het bijzonder van het te voeren beleid voor hardnekkige (milieu)vraagstukken wordt complexer. Regio’s en steden worden zich steeds meer bewust van hun eigen potentieel en dynamiek. Buiten hun bestuurlijke grenzen gaan ze nieuwe partnerschappen aan met andere steden, provincies of regio’s.
6
Binnen de Vlaamse samenleving komen sociale relaties en samenlevingsverbanden onder druk te staan. Doordat er steeds meer bevolkingsgroepen van vreemde afkomst wonen, wordt de culturele identiteit heterogener en stijgt het risico op polarisatie. Vlaanderen zal vergrijzen en er ontstaan nieuwe gezinsstructuren. Al deze groepen in de samenleving ontwikkelen eigen behoeftes die niet altijd te verenigen zijn. De sociale samenhang kan verder onder druk komen te staan als de brede middenklasse verdwijnt. De kloof tussen hoger en lager opgeleiden, hoge en lage inkomens wordt groter. Tot slot is er de trend van individualisering. Mensen gaan meer en meer uit van eigen waarden- en normenkaders. Traditionele collectieve waardenkaders verzwakken en traditionele gezagsinstanties verliezen aan invloed. Hierdoor lijkt de sociale cohesie af te nemen, ware het niet dat ook alternatieve waardepatronen aan belang winnen. Gelijkgezinden gaan zich ad hoc verenigen en vormen zo een tegenbeweging tegen de individualisering. Maar een toenemende polarisatie van sociale groepen met verschillende waardenkaders is even goed mogelijk. De opkomst van peer-to-peer netwerken De term ‘peer-to-peer’ refereert hier naar een netwerk van computers die met elkaar op gelijke voet kunnen communiceren. De opkomst van het internet, mobiele computers en sociale media (weblogs, fora, wiki’s en sociale netwerken zoals YouTube, Facesbook, LinkedIn, Twitter) hebben de toegang van individuen tot dit netwerk aanzienlijk vergemakkelijkt. Tegen 2020 zijn er wereldwijd meer dan vijf miljard internetgebruikers, ongeveer de helft via mobiele toestellen. Mensen komen wereldwijd met elkaar in contact om zich te informeren, informatie te delen en gezamenlijk dingen te ondernemen. Door de techniek ontstaan er nieuwe, dynamische vormen van virtuele geïnterconnecteerde gemeenschappen die kennis delen en actie ondernemen. We werken samen aan een universele encyclopedie (bv. Wikipedia), ‘open source’ software (bv. Linux), een energiezuinige wagen (bv. Wikispeed), enz. Maar wat als we deze netwerkmodellen gaan domineren? Wat als we evolueren naar een echte peer-to-peer economie? Nieuwe ideeën en kennis worden vrij gedeeld en zijn dus niet langer schaars, maar in overvloed aanwezig. Productontwerpen worden niet afgeschermd maar voorgelegd aan globale gemeenschappen van experts en gebruikers, die er voortdurend verbetering aanbrengen in functie van het algemeen belang. Bedrijven spelen hierop in met business modellen die gericht zijn op het leveren van maatwerk en dienstverlening. Kennis en productontwikkeling vinden plaats in globale netwerken en worden gecombineerd met productiemethoden die een lokale productie mogelijk maken. In een peer-to-peer economie wordt ook anders geconsumeerd. Producten hoeven niet altijd individueel te worden aangekocht; ze worden massaal gedeeld.
1.6 Toenemende kwetsbaarheid van systemen Uiteraard evolueert elke samenleving permanent, maar kenmerkend voor de huidige veranderingen is dat ze elkaar snel opvolgen, en dat hun schaalgrootte toeneemt. De toenemende complexiteit dreigt onze sociale, economische, financiële, politieke en ecologische systemen uit evenwicht te brengen. Ze kunnen geen gelijke tred houden met de snelheid waarmee veranderingen zich voordoen en worden hierdoor kwetsbaar. De kwetsbaarheid van de systemen in Vlaanderen wordt voor een groot stuk bepaald door de mondiale en Europese context. De 7
toenemende kwetsbaarheid is dus ook een gevolg van de hoger beschreven trends en hun interacties. De recente financieel-economische crisis heeft aangetoond dat ons economisch systeem slecht tegen schokken bestand is. De financiële zeepbel stortte de hele wereld in een economische crisis. Vanuit Vlaanderen kunnen we het systeem niet of nauwelijks bijsturen. We zien ook dat de bestrijding van de crisis op Europees niveau heel veel ‘energie’ opslokt, waardoor de leefmilieuproblematiek aan (politiek) belang inboet. Dit terwijl de economische groeivertraging en hieraan gekoppelde daling van de consumptie net duidelijk maakt dat economische groei een belangrijke drijvende kracht is achter zichtbare trends zoals de uitputting van hulpbronnen, de verandering van het klimaat en de acteruitgang van ecosystemen. Mondiale trends zetten onrechtstreeks de hulpbronnen in Vlaanderen onder druk, wat zich onder meer uit in een toename van de waterstress, achteruitgang van de biodiversiteit, verontreiniging van het water en belasting van de bodem. De energie-, transport- en watersystemen worden extra kwetsbaar doordat de (verouderde) infrastructuur onvoldoende aangepast is aan de veranderingen waarmee we te maken krijgen. Zo rijst de vraag of ons energienet robuust genoeg is om een sterke toename van hernieuwbare energieproductie mogelijk te maken. Zal de productie- en distributiecapaciteit op piekmomenten van de vraag niet overschreden worden? Ook op vlak van mobiliteit kunnen we ons afvragen of de huidige infrastructuur de verwachte toename van de transportvraag zal kunnen opvangen. Nu reeds ervaren we de beperkingen van de verkeersinfrastructuur als gevolg van een toename van het woon-werkverkeer en internationaal transitverkeer over de weg. Kenmerkend voor het huidige landbouw- en voedingssysteem is de grote afhankelijkheid van externe natuurlijke hulpbronnen zoals fossiele brandstoffen, water, nutriënten en eiwitten voor dierlijke productie. Dit maakt het systeem kwetsbaar nu de beschikbaarheid van deze hulpbronnen afneemt. Een ander kenmerk is het grote aantal sterk gespecialiseerde schakels in de productieketen, wat de betrokkenheid van consumenten bij de voedselproducenten en het productieproces heeft verkleind. De voedselketen is ook meer afhankelijk geworden van een beperkt aantal gewassen die op grote schaal en vaak onder monocultuur geteeld worden. Dergelijke productiesystemen bedreigen de biodiversiteit. Hierbij moeten we vaststellen dat de natuurlijke systemen in Vlaanderen al heel kwetsbaar geworden zijn, onder meer door verontreiniging, verstedelijking en versnippering van de open ruimte. Daarbij komt dat de gevolgen van klimaatverandering in de toekomst een extra druk zullen leggen op deze systemen.
2. Drukfactoren De hoger geschetste maatschappelijke ontwikkelingen (megatrends en zwakke signalen) oefenen een invloed uit op het milieu in Vlaanderen. De mechanismen achter deze beïnvloeding zijn complex, wat maakt dat de impact ervan moeilijk in te schatten is. Hieronder schetsen we kort een aantal voor het Vlaamse leefmilieu belangrijke drukfactoren (of systemen) en geven aan hoe de trends hierop kunnen inspelen.
Ruimte Nu al is Vlaanderen één van de meest dichtbevolkte regio’s in Europa. De spreiding van de bebouwing is bovendien zeer uitgesproken. Onze ruimte is in de loop der tijd geëvolueerd van een netwerk van herkenbare kernen tot een diffuse nevel met verspreide bebouwing. Vooral het centrale 8
deel van Vlaanderen, de Vlaamse ruit, vormt één verstedelijkte regio. Ook in de rest van Vlaanderen zijn lintbebouwing en verkavelingen een belangrijke oorzaak van versnippering van de open ruimte. De hoge dichtheid van de weginfrastructuur en de grote oppervlakte, ingenomen door bebouwing hangen hiermee samen. Het gros van de economische functies bevindt zich in de nabijheid van de centrumsteden en de economische poorten of ligt verspreid langs transportwegen, zoals kanalen. De grote spreiding van wonen, werken en recreatie vergroot de complexiteit en de vraag naar vervoer en energie. Die typische ruimtelijke structuur van Vlaanderen resulteert in een grote ruimtelijk spreiding van milieudruk en –hinder, richting mens en natuur en in een erg hoge bodemafdichting. Bevolkingstoename, verstedelijking en gezinsverdunning zullen deze problematiek nog aanscherpen en een bijkomende druk leggen op de ruimte, bv. voor wonen, infrastructuur en recreatie. Verwacht wordt dat dit vooral in en rond de stedelijke gebieden de concurrentie tussen verschillende vormen van landgebruik zal doen toenemen. De stedelijke omgevingen zijn immers ook een aantrekkingspool voor nieuwe economische groeisectoren, zoals hoogtechnologische industrie, dienstverlening en gespecialiseerde landbouw. Zonder bijsturing zou de bebouwde oppervlakte tegen 2050 nog kunnen toenemen van 27% nu tot een derde of zelfs de helft van Vlaanderen. Dergelijke hoge bebouwingsgraad heeft onherroepelijk negatieve effecten op de lokale leefkwaliteit, waterhuishouding, biodiversiteit en het microklimaat.
Mobiliteit De ruimtelijk organisatie in Vlaanderen werkt de vraag naar personen- en goederenvervoer in de hand. Bovendien is Vlaanderen, vanwege zijn centrale ligging in Europa en door de aanwezigheid van belangrijke economische poorten, een logistieke doorvoerregio. Het aantal verreden kilometers blijft dan ook sterk stijgen. Auto’s en vrachtwagens domineren de statistieken, bij personenvervoer zelfs voor verplaatsingen korter dan 5 km. Transport en vooral wegverkeer vraagt veel ruimte, creëert ruimtelijke barrières en is een belangrijke bron van broeikasgassen, luchtverontreinigende stoffen, zoals fijn stof en ozonvormende stoffen, en geluidshinder. Bevolkingsgroei, gezinsverdunning, individualisering en vergrijzing zullen de vraag naar mobiliteit alleen maar versterken. Alle mobiliteitsscenario’s uit het ontwerp Mobiliteitsplan voorspellen een verdere toename van de personenmobiliteit (+3 à +15% t.o.v. 2010) en van de goederenmobiliteit (+18 à 74% t.o.v. 2010) in 2040. De meeste scenario’s voorspellen daarin een forse toename van het gemotoriseerde wegverkeer. Fileproblemen in combinatie met het aanhoudend gebruik van fossiele brandstoffen leiden tot luchtverontreiniging en milieuhinder. De lucht- en geluidsemissies kunnen wel getemperd worden indien met schonere voertuigen wordt gereden en de eco-efficiëntie van de sector verbetert. De ruimtelijke gevolgen blijven ook dan bestaan en nopen tot andere fundamentele ingrepen.
Energie O.m. door de aanwezigheid van een energie-intensieve industrie heeft Vlaanderen een zeer hoge energie-intensiteit. Voor de energievoorziening, grotendeels gebaseerd op fossiele brandstoffen, zijn we bovendien erg afhankelijk van het buitenland. Meer dan 90% van de primaire energiebronnen
9
wordt ingevoerd. Hernieuwbare energie maakt een kleine 6% uit van het totale brutoenergiegebruik. Meer dan drie kwart van de broeikasgasuitstoot in Vlaanderen is een direct gevolg van energiegebruik, via de verbranding van fossiele brandstoffen. O.m. door het verminderd gebruik van steenkool realiseert de energiesector significante emissiereducties van ozonprecursoren, verzurende stoffen en fijn stof. De Wereldbank verwacht een sterke toename van de marktprijs van o.a. fossiele brandstoffen, wat zijn weerslag heeft op een importafhankelijke regio als Vlaanderen. De onzekerheid over de prijsevolutie is echter groot: beschikbare reserves, nieuwe technologieën zowel voor winning van fossiele brandstoffen als voor de opwekking van hernieuwbare energie en geopolitieke ontwikkelingen kunnen de marktprijs zowel positief als negatief beïnvloeden. Bevolkingstoename en economische groei zijn twee belangrijke determinanten van de energievraag. Fossiele brandstoffen, waaronder steenkool, zullen ten minste tot 2030 de belangrijkste energiebron blijven. Steenkool is niet schaars, maar is problematisch op het vlak van luchtverontreiniging en klimaatverandering. De omschakeling naar een koolstofarm energiesysteem is theoretisch mogelijk en kan onze afhankelijk van buitenlandse fossiele brandstoffen verminderen, doch vereist grote (publieke) investeringen.
Grondstoffen en materialen Slechts een fractie van de totale grondstoffenbehoefte (mineralen, ertsen, fossiele brandstoffen, biomassa, enz.) in Vlaanderen wordt ingevuld door eigen ontginningen (voornamelijk klei, zand, grind, hout). Voor de rest zijn afhankelijk van aanvoer uit het buitenland of van de inzet van alternatieven. Immers, een steeds hoger aandeel en nu bijna drie kwart van het bedrijfsafval wordt hergebruikt, gerecycleerd, gecomposteerd of gebruikt als secundaire of nieuwe grondstof. Ook huishoudelijk afval wordt meer en meer gerecupereerd. Naast oppervlaktedelfstoffen leveren Vlaamse ecosystemen tal van hulpbronnen die worden ingezet in de economie, zoals water, hout, voedings- en energiegewassen. Door het hoge watergebruik scoort Vlaanderen op het vlak van waterstress slecht; er is per persoon weinig water beschikbaar in vergelijking met andere landen. Bijna de helft van de Vlaamse oppervlakte wordt aangewend voor voedselproductie, die in hoofdzaak geleverd wordt door moderne, vaak grondstof-intensieve productiemethoden. Een zeer beperkt gedeelte van de landbouwoppervlakte wordt aangewend voor de productie van energiegewassen, waardoor het energie-aanbod hieruit minimaal is. Ook inzake houtvoorziening overtreft de omzet ruimschoots het lokale aanbod. De toenemende productie en consumptie leiden tot een verhoogde vraag naar grondstoffen en materialen. Verwacht wordt dat bedrijven de komende 20 jaar te maken zullen hebben met een toenemende competitie voor grondstoffen op wereldvlak. De prijzen voor energie en grondstoffen zullen in de toekomst wellicht op een hoog niveau blijven en tegelijk aan sterke schommelingen onderhevig zijn als gevolg van economische en politieke factoren. Anderzijds zullen de risico’s verbonden aan het toenemend tekort van grondstoffen opportuniteiten creëren, zoals de ontwikkeling van alternatieven en het gebruik van afval en reststromen als grondstof.
Voeding De voedingsindustrie in Vlaanderen is één van de belangrijkste economische sectoren binnen de verwerkende nijverheid; de grootste deelsector is de vleesverwerking. De voedingsindustrie is sterk 10
exportgericht; belangrijke exportproducten zijn varkensvlees, diepvriesgroenten en bier. De omzet van de primaire landbouwproductie komt vooral uit varkensvlees, zuivel, rundvlees en groenten. De oppervlakte aan landbouwgrond daalt, maar bedraagt toch nog bijna de helft van Vlaanderen. Toch volstaat dit niet om te voorzien in de huidige consumptie. Het aandeel bio-landbouw stijgt, maar blijft zeer klein. Het marktaandeel van biologische versproducten bedraagt net geen 2%. De voedingsdistributie is erg geconcentreerd. Drie grote spelers vertegenwoordigen bijna drie kwart van het marktaandeel en vormen een belangrijke link tussen de voedingsproductie en –consumptie. Voeding en drank is goed voor ongeveer een zevende van de uitgaven van de Vlaamse consument. De milieu-impact van voeding is significant, maar voor de consument niet altijd zichtbaar. De milieudruk ontstaat gedurende de hele levenscyclus, vanaf de landbouwproductie, via de verwerking, verpakking, distributie, opslag en gebruik tot de fase waarin het een afvalstof wordt. Vlees en zuivelproducten hebben daarbij de grootste koolstof-, materiaal- en watervoetafdruk per geproduceerde kilogram. De toenemende wereldbevolking en een groeiend welvaartspeil voor een steeds groter deel van de wereldbevolking, zullen de vraag naar voedsel sterk doen stijgen. Bovenop de toegenomen vraag wordt een verschuiving van het voedingspatroon verwacht. De vraag naar diëten met meer suikers, eiwitten en vetten neemt immers toe, en dus ook de vraag naar voedingsproducten die per calorie aanzienlijk meer natuurlijke hulpbronnen als water, energie en grond vereisen. Daartegenover staat de trend van toenemende betrokkenheid van de consument bij de voedselproductie en de wijzigingen in zijn standpunten ten aanzien van milieuonvriendelijke productiemethoden, gezonde voeding, dierenwelzijn, nieuwe (gen)technologieën en eerlijke handel.
Huisvesting De oppervlakte, gebruikt om te wonen, is de laatste jaren sterk toegenomen. Het gaat hierbij vaak over open of halfopen bebouwing, waardoor ook meer ruimte en energie nodig is. Nieuwe en bestaande woningen worden door een verbeterde isolatie wel steeds energiezuiniger. Bovendien blijken veel Vlaamse woningeigenaars renovatieplannen te hebben; in eerste instantie comfortverbeteringen (tuinaanleg, badkamer, buitenschrijnwerk, buitenverharding), in tweede instantie energiebesparingen (buitenschrijnwerk, dakisolatie). Het elektriciteitsverbruik van de huishoudens daarentegen is de voorbije jaren fors toegenomen. Er is een toename van het aantal elektrische apparaten, van het gebruik ervan en nieuwe apparaten werden geïntroduceerd. Anderzijds daalt het energiegebruik per apparaat door een hogere efficiëntie. Naast ruimte en energie consumeren huishoudens ook producten met bijhorende afvalproductie. De evolutie naar meer en kleinere huishoudens zal leiden tot een toenemende vraag naar huisvesting, waardoor de druk op de schaarse ruimte verhoogt en ook de milieudruk toeneemt. Daarbij komt dat een toenemende welvaart de vraag naar consumptiegoederen doet stijgen. Al deze trends resulteren in een verhoogde vraag naar materialen, een toename van het energiegebruik en toename van de afvalproductie en emissies. Daartegenover heerst de verwachting dat de ecoefficiëntie van de huishoudens de komende jaren verder zal verbeteren, o.a. door verbeterde energie-efficiëntie van woningen, toestellen of door milieuverantwoorder productgebruik. Het is de vraag of door het toenemend aantal huishoudens of door het optreden van reboundeffecten ook de absolute milieudruk zal kunnen dalen. 11
3. Wensbeeld -in 2050 leven we goed binnen de grenzen van onze planeetDe veranderende maatschappelijke context bepaalt mee de manier waarop we naar de toekomst kijken. Het is echter onmogelijk om de reikwijdte van deze evoluties exact in te schatten en te voorspellen hoe de wereld er binnen pakweg 40 jaar zal uitzien. Een bijkomende moeilijkheid is dat we bij het denken over de toekomst het heden moeilijk kunnen loslaten, en onvoldoende nieuwe ontwikkelingen meenemen. De toekomstvisie, die we in kader van MINA 5 uitwerken, moet dan ook niet gelezen worden als een toekomstvoorspelling. We proberen wel een wensbeeld te ontwikkelen ten aanzien van een aantal uitdagingen, tegen de achtergrond van hogergenoemde maatschappelijke ontwikkelingen. De langetermijnvisie uit het 7de Milieuactieprogramma (MAP) van de Europese Unie is hierbij een goede basis om van te vertrekken. Op basis van de volgende structuur werd het wensbeeld uitgewerkt. In 2050 leven we goed, binnen ecologische grenzen (7de MAP). Dit betekent dat:
We leven in een hulpbronefficiënte, groene en koolstofarme samenleving o Productie binnen (lokaal) gesloten kringlopen van grondstoffen en materialen met een minimaal gebruik van energie o Burgers en bedrijven handelen milieubewust o Klimaatvriendelijke samenleving met een koolstofarm energiesysteem o Slim ruimtegebruik om de veelheid aan functies te dienen
Het natuurlijk kapitaal is beschermd en levert goederen en diensten voor de maatschappij o Biodiversiteit, land, lucht, water en bodem zijn beschermd o Sterke ecosysteemdiensten en duurzaam gebruik
Onze gezondheid en welzijn worden niet negatief beïnvloed door milieugerelateerde druk en risico’s o Groene, rustige en gezonde leefomgeving o Risico’s zijn tot een minimum beperkt
De visie reikt tot 2050 en geeft aan hoe we invulling geven aan het streefbeeld van een duurzame maatschappij in 2050. We schrijven de visie niet alleen voor onszelf (overheid), ze zou ook een leidraad moeten zijn voor de maatschappij (i.e. burgers en bedrijven). Ze heeft een inspirerend en wervend karakter en moet op zichzelf kunnen staan. De globale visie is beschrijvend en wordt gedocumenteerd/beargumenteerd met doelstellingen uit bestaande Europese beleidsdocumenten met zichtjaar 2050, zoals het 7de MAP, de EU Roadmap Resource Efficiency, de EU Roadmap Low Carbon Economy, de EU Roadmap Energy en de Europese Biodiversiteitstrategie. Ook werd aansluiting gezocht bij bestaande Vlaamse langetermijnvisies zoals Duurzame ontwikkeling, Materialen, Open Ruimte-offensief, de visie van de milieubeweging, enz. Doorheen de tekst wordt rekening gehouden met algemene principes uit het beleid voor duurzame ontwikkeling en milieu zoals geen afwenteling, voorzorg en inclusie.
12
3.1 We leven in een hulpbronefficiënte, groene en koolstofarme samenleving De samenleving in 2050 is geëvolueerd op een manier die de eindigheid van hulpbronnen en de draagkracht van onze planeet respecteert. Onze economische ontwikkeling wordt gemeten door in de maatstaven rekening te houden met de invloeden op mens en milieu. De ecologische voetafdruk van de Vlaming is herleid tot minder dan 2 hectare5. Vlaanderen springt immers duurzaam om met alle hulpbronnen, van grondstoffen, materialen tot energie, water, lucht, bodem en ruimte. Dit betekent dat we met significant minder6 grondstoffen en materialen dan vandaag de nodige welvaart en welzijn creëren voor iedere Vlaming. Behoeftevervulling via hoofdzakelijk materiële producten is niet meer de norm. Eerder staat het gebruik van goederen centraal, dankzij een innovatieve deel- en diensteneconomie waarin veel producten en materialen niet meer worden verkocht, maar tijdelijk als product of dienst ter beschikking gesteld. Alle producten en diensten die in Vlaanderen op de markt komen, komen tegemoet aan behoeften die zijn ingegeven door een maatschappelijk verantwoord bewustzijn. De lineaire industriële exploitatie van grondstoffen tot producten en afval is vervangen door een integrale zorg voor materialen, waarvan het sluiten van de kringlopen de spil vormt. Het niveau waarop deze zogenaamde circulaire economie zich afspeelt, is zo lokaal mogelijk, maar er zijn ook intelligente regionale, Europese en mondiale kringlopen opgezet. De kringlopen zijn bovendien georganiseerd met een minimaal gebruik aan energie. De producten, die in een circulaire economie worden ontwikkeld, zijn eco-effectieve producten die veilig en comfortabel zijn. We spreken niet langer over afvalstoffen of residuen bij productie en na gebruik omdat we altijd weten waar en hoe we reststromen of gebruikte producten en materialen opnieuw nuttig kunnen inzetten en recycleren. Door dit alles is Vlaanderen minder afhankelijk geworden van energie- en grondstoffenimport uit het buitenland. Vlaamse bedrijven excelleren in het aanbieden van producten en diensten met een lage milieuimpact. Ze waarderen de diensten die geleverd worden door een rijk en divers milieu en nemen dus ook milieubezorgdheden op in hun strategieontwikkeling en dagdagelijkse werkzaamheden. De producten zijn vrij van gevaarlijke stoffen. Zowel producten vervaardigd uit hernieuwbare als niethernieuwbare materialen zijn volledig gerecycleerd en recycleerbaar. De geproduceerde biomassa zetten we op een maatschappelijk verantwoorde manier in volgens de cascade van voedselvoorziening, veevoeder, materiaalproductie en hernieuwbare energie. De prioriteit ligt hierbij op lokale, seizoensgebonden voedselkringlopen waarin het aandeel dierlijke eiwitten beduidend kleiner is dan vandaag. Reststromen uit de voedselkringloop worden nuttig aangewend, conform de biomassacascade. Hierdoor, en dankzij het eco-bewuste aankoopgedrag van de Vlaming, is in 2050 de voedselverspilling over de volledige voedingsketen met 75%7 verminderd.
5
Voetafdruk: < 2 gha? biocapaciteit 1,41 gha/capita (wereldgemiddelde) -70% DMC (richtinggevende doelstelling op basis van studie ‘Assessment resource efficiency indicators and targets’ i.k.v. Resource Efficient Europe)? Factor 10: we gaan 10 keer zuiniger om met grondstoffen dan vandaag? 7 LT-visie Federaal Plan voor duurzame ontwikkeling 6
13
De hulpbronefficiënte kringlopen dragen sterk bij tot de evolutie naar een klimaatvriendelijke samenleving met een koolstofarm energiesysteem8. Vlaanderen komt zijn engagementen volledig na om in 2050 de broeikasgasuitstoot op Europees niveau te verminderen met 80 tot 95% ten opzichte van 19909. In 2050 is de energievraag gedaald zonder aan welzijn in te boeten. De Vlaming is ecobewust en woont in energieneutrale of liever nog energieproducerende wijken in stedelijke en gemeentelijke multifunctionele kernen. Voor korte afstanden verplaatst hij zich te voet of met de fiets. Langere afstanden worden afgelegd met het openbaar vervoer en de elektrische/waterstof (deel)auto. Wonen doen we in huizen die zo goed geïsoleerd zijn dat ze bijna geen energie meer verbruiken. De weinige hoeveelheid energie, die nodig zal zijn voor koeling en verwarming, wordt geleverd via ondermeer warmtepompen of warmtenetten. Dankzij nieuwe technologie leidt de toename van allerhande elektrische toestellen tot een lager totaal energiegebruik dan vandaag. Die energie wordt zoveel mogelijk lokaal geproduceerd met zonnepanelen op het dak, een windturbine in de buurt of andere vormen van hernieuwbare energieopwekking. De energie, die we teveel produceren, wordt opgeslagen als waterstof of rechtstreeks in elektrische wagens of levert stroom aan een Europees uitgebouwd slim elektriciteitsnetwerk waar we stroom kunnen opzetten en afhalen in functie van het aanbod en de vraag naar elektriciteit. In 2050 is de ecologische impact van producten en diensten in de prijzen geïntegreerd. Samen met verder doorgedreven energie-efficiëntie en een shift naar een groene economie zorgt dit ervoor dat ook de energievraag van de Vlaamse industrie sterk is afgenomen. In de periode tussen nu en 2050 is de energiesector de sector die het snelst koolstofarm10 wordt. Aardgas wordt, ten koste van steenkool, de overgangsbrandstof naar een totaal koolstofarm systeem. Koolstofafvang en – gebruik/opslag speelt daarbij een cruciale rol. In 2050 is CO2 immers ook een onderdeel van de kringloopeconomie dat wordt opgevangen vooraleer het verdwijnt in de atmosfeer, want het is een grondstof voor nieuwe organische producten, die dan weer tot kunststoffen kunnen omgevormd worden of gebruikt worden als energiebron. Dit alles vindt in 2050 plaats in een minder versnipperd en minder rommelig Vlaanderen waar duurzaam landgebruik voorop staat. Onze regio is dooraderd met groenblauwe netwerken, heeft een robuuste open ruimte en een voortreffelijke omgevingskwaliteit. Een hoge gebruiks-, belevings- en toekomstwaarde vormen hierbij de leidraad met functieverweving als vooraanstaand principe. Vlaanderen bestaat zo uit een aaneenschakeling van publiek toegankelijke en kwaliteitsvolle gebieden met een eigen identiteit, vormgegeven door de vele landschappelijke kenmerken en waardevolle beschermde gebieden. Door het verdichten en verduurzamen van historische stads- en dorpskernen, goed gelegen verkavelingen en bedrijvenzones is de bebouwingsdruk op de open ruimte tot stilstand gekomen. Tussen steden en verstedelijkte kernen is het openbaar vervoer sterk uitgebouwd. Binnen de kernen liggen basisvoorzieningen op wandel- en fietsafstand; voor vervoersmiddelen met aandrijving op basis van fossiele brandstoffen is daar geen plaats11 meer. Een functioneel netwerk van trage wegen 8
EU Roadmap Energy EU Roadmap Low Carbon Economy 10 EU Roadmap Low Carbon Economy: De broeikasgasuitstoot van de energiesector neemt daardoor op EU niveau in 2050 af met 93 tot 99% t.o.v. 1990 wat zich vertaalt in een afname van 54 tot 68% in 2030. 11 EU Roadmap Single European Transport Area 9
14
binnen en rond de stedelijke kernen en van fiets(snel)wegen ertussen heeft de Vlaming minder afhankelijk gemaakt van individueel gemotoriseerd transport. De open ruimte is gevrijwaard, heeft een robuuste vorm en het netto ruimtebeslag neemt in 2050 niet meer toe12. Lintbebouwing is gestopt en is op strategische plaatsen doorbroken met zichtassen en verbindingsgebieden. De verspreide bebouwing is her en der vervangen door gerichte collectieve woonontwikkeling. Mede door het volledig duurzame karakter van de landbouw, is het buitengebied multifunctioneel ingericht en gebruikt, waardoor, naast voedselproductie, ook andere diensten zoals recreatie en energiewinning ten volle kunnen ontwikkelen. De aanwezige woonvormen versterken de functies en beleving van de open ruimte. In de nabijheid van de steden en woonkernen vormen deze woonvormen het epicentrum van een multifunctioneel parklandschap: een voedselproducerende, recreatieve tuin voor de stedelingen.
3.2 Natuurlijk kapitaal is beschermd en levert goederen en diensten voor de maatschappij Niet alle rivieren en beken zijn structureel hersteld, maar het water dat erdoor stroomt voldoet wel overal aan een basismilieukwaliteit13 zodat alle oppervlaktewateren zich in een goede toestand bevinden. Zowel in verstedelijkt gebied als in de open ruimte wordt water als structurerend element gerespecteerd en krijgt het watersysteem de ruimte om zijn functies te vervullen. Waterlopen, waterwegen en plassen bieden ruime kansen op het vlak van natuur en recreatie en herbergen waardevol landschappelijk en cultuurhistorisch erfgoed. Ze zijn de basis van een robuust groenblauw netwerk14 dat gans Vlaanderen dooradert. In de bebouwde omgeving is het water veel zichtbaarder geworden en vervullen waterlopen en hun valleigebieden opnieuw meer hun functie van vasthouden, bergen en afvoeren. Dit draagt bij tot een hogere waardering voor water. Open water in de stad functioneert bovendien als ecologische verbinding tussen de stad en de omliggende gebieden; het beïnvloedt daarenboven het stadsklimaat gunstig. Rivieren en beken worden al lang niet meer beschouwd als afvoerkanalen voor verontreiniging. Verontreiniging van water en waterbodems, ook door diffuse bronnen, wordt voorkomen via kringloopsluitingen, het gebruik van milieuvriendelijke materialen en productiemethoden en gerichte beheermaatregelen. De inzameling en zuivering van ons afvalwater is een stuk duurzamer geworden door de toepassing van het principe ‘cradle to cradle’ in de waterketen. Afvalwater wordt gescheiden bij de bron en wordt verwerkt tot nieuwe grondstoffen en energie. In 2050 draagt het watersysteem nog meer dan vandaag bij tot het comfort in huis, zoals koeling en verwarming. Lokaal vasthouden en bergen van proper water in bebouwde omgeving is een evidentie geworden. De (zuiverings)infrastructuur is daarom ook niet meer uitsluitend gericht op water, maar heeft ook oog voor materialen- en energiegebruik en de terugwinning daarvan. De impact van de klimaatverandering op het watersysteem is gekend en nadelige effecten worden onder controle gehouden dankzij de uitbouw van een veerkrachtige en performante blauwe infrastructuur. De Vlaming is zich bewust van de overstromingsrisico’s en handelt hiernaar. 12
EU Roadmap Resource Efficiency: Tegen 2050 geen toename van het netto ruimtebeslag meer Alle oppervlaktewateren bevinden zich in goede toestand (EU kaderrichtlijn Water) 14 EU biodiversiteitstrategie 2020, target 2 13
15
Bescherming tegen overstroming biedt tegelijk kansen voor de natuur en omgekeerd. Net daarom worden natuurlijke overstromingen getolereerd en naar waarde geschat. Kleinschalige systemen, zoals wateropvang en infiltratie vangen in stedelijk gebied de pieken op voor riolering en beken, maar ook voor waterbevoorrading. Niet alleen bij particulieren, ook op openbaar domein. ‘Waterboeren’ bergen water in tijden van overvloed en distribueren water in tijden van droogte. Omdat de kwaliteit van het oppervlaktewater overal goed is en er dus geen gevaar voor verontreiniging of supplementaire bemesting bestaat, zijn grotere gebieden in de open ruimte ingeschakeld in het kader van wateroverlast, waterbevoorrading en infiltratie. Dit gebeurt steeds in een multifunctioneel perspectief, zoals transport, natuur, landbouw en recreatie. Door dit geheel aan grootschalige en kleinschalige infrastructuur samenhangend en gebiedsgericht te beheren blijft het watergebruik binnen de draagkracht van het watersysteem, heerst er geen waterstress15 en blijven de totale kosten maatschappelijk aanvaardbaar. In 2050 is de vervuiling van de binnen- en buitenlucht onder controle, en heeft deze geen negatieve invloed meer op de luchtkwaliteit; de kritische lasten16 en niveaus worden niet meer overschreden. De luchtvervuiling door antropogene bronnen zoals de industrie, de landbouw en het vervoer is drastisch teruggebracht. Dit hebben we kunnen realiseren door een geïntegreerde aanpak van het klimaat- en luchtbeleid. Grootschalige omschakeling naar energie-efficiënte productieprocessen en een koolstof-arm energie- en vervoersysteem, resulteerden hierdoor ook in een significante verbetering van de luchtkwaliteit. Een wezenlijke bijdrage wordt geleverd door gebiedsontwikkeling, die in 2050 geschiedt binnen een duidelijk afwegingskader dat eventuele lokale luchtverontreiniging in rekening brengt en de blootstelling voor mens en natuur beperkt. In de woon- en werkomgeving zijn lokale knelpunten weggewerkt door een hertekening van het transportsysteem en een verbetering van het gebouwenpark. Goede buitenlucht komt ook de kwaliteit van de lucht in huis ten goede. Hiertoe zijn eveneens het ontwerp van de gebouwen en de producten die er worden gebruikt, aangepast. De samenleving waardeert land, bodem en ondergrond net zoals de kwaliteit van lucht en water. Verontreinigd en fysisch aangetast land is hersteld, gesaneerd en opgewaardeerd en krijgt opnieuw een functie in de maatschappij, zowel voor wat betreft de milieuaspecten als voor het nuttig gebruik voor ruimte en economie. Doorgedreven preventiemaatregelen voorkomen dat nieuwe bodemverontreiniging kan ontstaan. Historische bodemverontreiniging, die niet kan worden gesaneerd, vormt geen risico of hinder meer. Bodem en ondergrond worden beheerd met het oog op het behoud van hun intrinsieke kwaliteit en de voorwaarden voor het in stand houden van een gezond en divers bodemleven zijn gecreëerd. Hierdoor kan de bodem zijn rol als milieucompartiment ten volle vervullen en diensten als waterberging, energieproductie, voedselvoorziening en natuurlijke sanering leveren. Productiebodems worden gekenmerkt door een optimaal en stabiel gehalte aan organische stof. Processen als bodemerosie zijn teruggebracht tot het natuurlijke niveau. In stedelijk gebied zijn heel wat functies, die niet noodzakelijk daglicht behoeven, zoals infrastructuur, transport, opslag, handel, parkeerplaatsen, energiewinning en –opslag, ondergronds gebracht. Bodemafdichting en verhardingen zijn in bebouwde gebieden beperkt tot het strikt 15 16
Grens voor waterstress: water exploitation index maximaal 20% Kritische lasten voor zuur- en stikstofdepositie (kritische niveau’s waarboven ecosystemen schade ondervinden)
16
noodzakelijke. Waar verharding nodig is, wordt gewerkt met materialen met een goed infiltratievermogen. In de open ruimte is er al een tijd geen bijkomende bodemafdichting en verharding meer. Aanspraak op bodems voor winning van grondstoffen gebeurt vanuit milieuoverwegingen en in functie van de bevoorrading van delfstoffen die niet door alternatieven kunnen worden vervangen, waardoor onnodige uitgravingen vermeden worden. In 2050 beschikt Vlaanderen over een robuust netwerk van duurzaam beheerde en kwaliteitsvolle natuur- en bosgebieden. Zowel in het stedelijk gebied als in het buitengebied is er aandacht voor het behoud van de biodiversiteit. Door de combinatie van speciale beschermingszones, natuurgebieden en de uitbouw van een groene infrastructuur zijn beschermde habitats en soorten in een goede staat van instandhouding. De achteruitgang van de biodiversiteit is een halt toegeroepen17. Zo beschikken alle Vlamingen over een basisnatuurkwaliteit in hun directe omgeving en verhoogt de natuur- en landschapsbeleving. De hoge biodiversiteit, kwaliteitsvolle connectiviteit door een groenblauw netwerk en de grootte van natuur- en bosgebieden zorgen in 2050 voor veerkrachtige ecosystemen, bestand tegen grote wijzigingen. Natuurzorg is verweven met tal van andere activiteiten en bestemmingen. Toerisme, recreatie, waterbeheer en duurzame landbouw hebben tal van kansen geboden om natuur te verweven met ander grondgebruik in het buitengebied. Het toegenomen bewustzijn met betrekking tot natuur leidt tot een meer natuurlijke inrichting en beheer van privétuinen. De realisatie van natuurwaarden is mee mogelijk gemaakt door een sterk verbeterde milieukwaliteit. Zo is de stikstofdepositie gedaald tot onder het niveau van de kritisch lasten, zijn grondwatertafels aangepast aan de ecologische functies van het natuurnetwerk en vormt de verontreiniging van oppervlakte- en grondwater geen belemmering meer. In de beschermde gebieden is er een bijzondere milieukwaliteit aanwezig waarbij aan de ecologische vereisten van de kenmerkende habitats en soorten voldaan wordt. De belangrijkste invasieve soorten zijn onder controle en de transportwegen worden zodanig beheerd dat de introductie en vestiging van nieuwe soorten wordt voorkomen18. De goederen en diensten, die de ecosystemen en landschappen leveren, zijn hersteld en gevaloriseerd. Ze worden behoedzaam en duurzaam gebruikt. Op die manier wordt een deel van de biodiversiteit zelf gevaloriseerd, bewaard, beschermd en hersteld en draagt zij volop bij tot een duurzame welvaart19.
3.3 Onze gezondheid en welzijn worden niet negatief beïnvloed door milieugerelateerde druk en risico’s De bodem, het water en de lucht bevinden zich in prima toestand, voedsel en drinkwater zijn gezond en veilig, zodat de burger slechts een verwaarloosbaar risico loopt daarvan ziek te worden. In 2050 verliest de Vlaming geen gezonde levensjaren meer als gevolg van milieuverontreiniging. Hij vindt 17
EU Habitatrichtlijn EU biodiversiteitstrategie 2020 19 2050 doelstelling 7de Milieuactieprogramma EU 18
17
bovendien gemoedsrust bij de wetenschap dat hij leeft in een gezonde, aantrekkelijke en veilige leefomgeving. Dit komt doordat mensen ervan overtuigd zijn dat het leefmilieu gevrijwaard is van verontreiniging en gewaardeerd wordt door alle lagen van de samenleving als bron van tal van producten en diensten. Milieurisico’s die uitgaan van producten, activiteiten of natuurlijke processen worden zo laag mogelijk gehouden. We beschouwen onze omgeving niet langer als vergaarbak voor stoffen die er eigenlijk niet in thuishoren. Stoffen die intrinsiek gevaarlijk zijn, hebben we immers zoveel mogelijk vervangen door alternatieven. Bij de introductie van nieuwe stoffen wordt het voorzorgsprincipe gehanteerd en de impact op gezondheid en ecosystemen grondig onderzocht. Overblijvende risico’s zijn gekend en worden door een gepast beheer zo klein mogelijk gehouden. Deze risico’s zijn dan ook maatschappelijk aanvaard. Zo komt overlast en schade als gevolg van overstromingen en bodemerosie slechts uitzonderlijk voor, meestal ingegeven door uitzonderlijke klimatologische omstandigheden. Door een goede kennis en aangepast beheer vormen bodemaantasting en –verontreiniging geen risico of hinder meer. Binnen de steden is de blootstelling aan hitte-stress gereduceerd, maar niet verdwenen, onder andere door de groene en blauwe infrastructuur. Elke Vlaming kan ten allen tijde beschikken over zuivere buitenlucht. De luchtkwaliteit voldoet nagenoeg steeds aan de richtwaarden van de WHO20 voor wat betreft alle belangrijke polluenten. Dat is zeker het geval in de woon- en werkomgeving. Daar heerst er ook voldoende rust zodat mensen niet ziek worden door een permanent te hoge geluidbelasting. De Vlamingen kunnen in hun eigen of gemeenschappelijke tuin naar hartenlust hun eigen groenten telen of kippen houden, zonder zich zorgen te maken over eventuele gezondheidsrisico's als gevolg van verontreinigende stoffen. Dit dankzij de sanering en het gepaste beheer van verontreiniging in bodem en grondwater, gekoppeld aan een goed uitgebouwde informatievoorziening, toegankelijk voor iedereen. In 2050 beschikt Vlaanderen over een goede lokale leef- en omgevingskwaliteit. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden consequent relevante risico’s, ecosysteemdiensten en omgevingsaspecten in rekening gebracht. Milieuaspecten zoals de kwaliteit van de lucht, de bodem en het water, maar ook akoestische en hinderaspecten zijn passend voor de functie van een gebied. Er blijven contrasten bestaan, zoals binnenstedelijke stille gebieden versus drukkere stadskernen. Vanuit de drukkere stad ligt rust en stilte evenwel binnen handbereik door de nabijheid van stadsparken, wandel- of bosgebieden, oases van rust, verkoeling en groen. Dit kan via langzame verkeersnetwerken die gekoppeld worden aan groenblauwe netwerken en open ruimte. Stilte-eilanden binnen en buiten de stad krijgen een extra dimensie door de ruimtebeleving van landschappen of zichtassen en door de aanwezigheid van erfgoedwaarden.
20
WHO richtlijnen voor luchtkwaliteit (PM10, PM2,5, NO2, ozon, SO2,…) en geluid/slaapverstoring
18
In het verstedelijkte Vlaanderen bevinden kwetsbare functies zoals wonen en natuur zich nog steeds in de relatieve nabijheid van overlast veroorzakende bedrijvigheid en infrastructuur. We zijn er, door een optimale onderlinge afstemming van functies, in geslaagd om de belevingswaarde van gebieden niet nadelig te laten beïnvloeden door deze bronnen.
4. Hefbomen Tot slot wordt ingegaan op noodzakelijke voorwaarden of concrete mechanismen die nodig zijn om de ontwikkelde visie mee te helpen realiseren. We hebben het hier niet over specifieke beleidsinstrumenten, maar over ‘hefbomen’. Een hefboom is een principe of krachtlijn die in een set beleidsinstrumenten vertaald kan worden en een nodige of noodzakelijke voorwaarde vormt om de langetermijnvisie te realiseren. Deze hefbomen kunnen betrekking hebben op de overheid, bedrijven en burgers.
4.1 Geïnternaliseerde milieukost Marktprijzen van grondstoffen en natuurlijke hulpbronnen reflecteren niet altijd alle maatschappelijke kosten, wat een onzorgvuldig en inefficiënt beheer ervan in de hand werkt. Deze kosten komen evenmin tot uiting in economische rekeningen die bedrijven en overheden presenteren. Ook taksen en subsidies houden vaak onvoldoende rekening met de werkelijke kosten van het gebruik van natuurlijke grondstoffen, waardoor ze kunnen leiden tot onbedoelde neveneffecten op milieuvlak en als ‘milieuschadelijk’ bestempeld worden. Economische instrumenten vormen steeds meer een onderdeel van het milieubeleid. Enerzijds is het van belang om bestaande milieuschadelijke subsidies weg te werken en deze te heroriënteren naar subsidies voor milieuvriendelijke activiteiten, anderzijds moeten externe milieukosten in de prijs van producten en diensten geïntegreerd worden. Op dit moment bestaan er nog heel wat milieuschadelijke subsidies (bv. subsidies of vrijstellingen voor fossiele brandstoffen) die (on)rechtstreeks het gebruik van milieuschadelijke producten of levenswijzen stimuleren. Om een consistent beleid te voeren vanuit de overheid dienen deze subsidies uitgefaseerd te worden. Dit is eveneens een aanbeveling van de EU en OESO en mondiaal overeengekomen als sustainable development goal. Internalisering is een beleidsinstrument om onvolkomenheden van de markt te corrigeren. Het zet het ‘vervuiler betaalt’ principe om in de praktijk en verzekert op die manier dat alle gemaakte kosten betaald worden door wie ze veroorzaakt. Externe kosten moeten worden verhaald via de prijs, en deze prijs moet de milieuprestatie van elke dienst of product weerspiegelen om op die manier milieuschadelijk gedrag te ontmoedigen. Een correcte waardering van de diensten die ecosystemen leveren, dragen daartoe bij.
4.2 Geïntegreerd milieubeleid Geïntegreerde benaderingen bestaan onder meer uit strategische langetermijnvisies en het verbinden van verschillende beleidsonderdelen op verschillende administratieve niveaus om de samenhang te waarborgen. Hiermee gaan we o.a. in op de vraag van Europa om op een geïntegreerde wijze een 2050 strategie voor koolstofarme ontwikkeling en een 2030 actieplan voor het bereiken van de energie- en klimaatdoelstellingen op te maken. Geïntegreerd milieubeheer 19
betekent ook dat beleidsdomeinoverschrijdende vraagstukken samen aangepakt worden, zoals duurzaam stadsbeheer en -bestuur, geïntegreerde ruimtelijke ordening, economische welvaart en concurrentie, sociale integratie en milieubeheer. Zo kan bijvoorbeeld de doelstelling om de luchtkwaliteit van steden te verbeteren niet alleen gehaald worden door enkel op het verlagen van emissies te focussen maar vereist ze ook gezamenlijke inspanningen op het vlak van mobiliteitsbeleid, stadscentrumbeheer, ruimtelijke ordening en stadsplanning, gezondheidseffecten en sociale rechtvaardigheid. Hierbij wordt rekening gehouden met de verschillende getroffen sociale groepen en de onevenredige lasten van milieueffecten.
4.3 Stabiel investerings- en ontwikkelingsklimaat De omslag maken naar een hulpbronefficiënte en koolstofarme samenleving vergt meerdere jaren van volgehouden inspanning. Het vereist immers een mentaliteitswijziging in de verschillende geledingen van de maatschappij, en niet in het minst bij de bevolking. Dergelijke shift realiseer je niet in één legislatuur. Bovendien vragen heel wat investeringen in nieuwe milieutechnologie een tijdshorizon van 10 tot 20 jaar, alvorens ze op grote schaal kunnen worden toegepast. Stabiliteit in het beleid over de legislaturen heen is dan ook zeer belangrijk. De overheid kan de voorwaarden voor stabiliteit creëren o.a. door de ontwikkeling van een soliede langetermijnvisie ondersteund door prognoses, toekomstscenario’s en horizonscanning. Ook het stellen van duidelijke beleidsprioriteiten voor een langere termijn biedt meer houvast dan ad hoc beleidsbeslissingen. Daarbij komt dat we soms te maken krijgen met inconsistent beleid. Een instrument kan goed bedoeld zijn binnen één beleidsveld, doch ongewilde of onverwachte neveneffecten hebben in een ander beleidsveld. Stabiliteit en coherentie op het vlak van visie, normstelling en instrumentarium is dan ook belangrijk om bedrijven aan te zetten tot de overname van innovatieve technologische of organisatorische oplossingen. Deze groep van bedrijven geniet nochtans een competitief voordeel en is goed voorbereid is op de ontwikkeling van nieuwe ‘groene’ markten. Het klassieke milieubeleid is echter niet steeds in staat om nieuwe (doorbraak)technologieën te ondersteunen. We denken hier aan technologie waarvan het potentieel nog moet worden bewezen of die vaak nog te duur zijn om in de markt gezet te worden. In dit geval kan een gedegen financiële ondersteuning het verschil maken. Dit laatste vergt, in tijden van bezuinigingen, een duidelijke visie vanwege de overheid waarbij prioriteiten naar voor worden geschoven.
4.4 Kennis en draagvlak bij burgers en bedrijven m.b.t. milieu en natuur Voor het milieubeleid is een breed maatschappelijk draagvlak van fundamenteel belang om de slaagkansen te verhogen en resultaten te boeken. Als burgers en bedrijven in een vroeg stadium worden betrokken bij een verandering, bijvoorbeeld doordat ze inspraak krijgen of kunnen deelnemen in de uitvoering, is de aanvaarding doorgaans groter. Op dat moment ontstaat er draagvlak voor de verandering, het plan of het besluit. Een treffend voorbeeld is het grote verschil in verzet van omwonenden bij de inplanting van windturbines indien ze al of niet betrokken worden. Draagvlak vereist enerzijds kennis over milieu en natuur bij burgers en bedrijven en anderzijds een transparant beleid vanuit de overheid met meetbare en eenvoudig geformuleerde doelstellingen. Kwaliteitsvolle natuur- en milieueducatie in Vlaanderen en de integratie hiervan in onderwijscurricula draagt bij aan de vorming van kritische burgers die bereid en in staat zijn mee 20
vorm te geven aan een milieuvriendelijke leefomgeving. Het transparant beleid is gebaseerd op een degelijke wetenschappelijke onderbouwing met input van positieve én sociale wetenschappen en voorziet voldoende ruimte voor verfrissende ideeën van de betrokkenen. Dit laatste vergt een meer participatieve aanpak met verschuivende posities en verantwoordelijkheden van overheid, middenveld en markt tot gevolg. Om het draagvlak te versterken is er nood aan nieuwe vormen van samenwerking en netwerking, degelijke én positieve communicatie over natuur en milieu en een betere marketing van milieu en natuur. In het kader van het verduurzamen van productie en consumptie bv. heeft het beleid zich vooral gefocust op de verbetering van de milieuprestaties van producten en diensten en de bevordering van milieuvriendelijke productiepatronen. Hoewel dit beleid tot resultaten leidt, dient verder te worden ingezet op acties die inspelen op het gedrag van bedrijven en burgers. Hier worden we geconfronteerd met moeilijk te veranderen gedragingen die sterk verankerd zijn in culturen en gewoontes. Inspelen op milieukennis en –besef is een manier om de cirkel te doorbreken. Onderzoek wijst immers uit dat burgers met betere milieukennis en/of groter milieubesef een meer milieuvriendelijk consumptiegedrag vertonen. Milieukennis kan slaan op individuele inzichten in milieuproblematieken maar ook op milieu-impact van specifieke processen, diensten en producten. Op macroniveau betreft het kennis omtrent milieu-impact van de economie, met als concrete toepassing de kwantitatieve meting ervan en de rapportering naast de gangbare graadmeters als het BBP. Dergelijke ‘green accounting’ kan ook toegepast worden op bedrijfsniveau.
4.5 Systeeminnovaties: energie, transport, bouwen en wonen, productie en consumptie Het wensbeeld impliceert structurele veranderingen in een aantal maatschappelijke systemen zoals energie, transport, huisvesting, productie en consumptie. Die veranderingen zijn gericht op het toekomstig functioneren van deze systemen, met een beduidend lagere impact op het leefmilieu. De hervormingen die nodig zijn, vergen een innovatieve aanpak, gezien de complexiteit van de probleemstelling. Een systeemaanpak heeft immers als kenmerk dat ze holistisch wordt opgevat, dat rekening gehouden wordt met meerdere ontwikkelingen die tegelijk ingrijpen op het systeem, dat de veranderingen traag verlopen en dat er vele betrokkenen zijn. Deze maatschappelijke systemen bestaan uit een kluwen van met elkaar samenhangende en interagerende elementen, zoals technologieën, infrastructuren, overheidsbeleid, actoren, instellingen en markten. In het klassiek milieubeleid wordt deze complexiteit al te vaak genegeerd. Beleidsmaatregelen wordt vaak gericht op deelaspecten van het systeem met het risico dat de effecten op de rest van het systeem vergeten worden. Onze samenleving heeft de neiging traag te reageren op veranderingen in de omgeving aangezien vele processen vastzitten (‘lock-in’) als gevolg van (investerings)beslissingen uit het verleden, bestaande economische structuren en heersende instellingen. Daarbij komt nog dat mensen en vaak ook bedrijven een afkeer hebben van risico, wat bedrijven, consumenten en gemeenschappen weerhoudt van innovatie. Belangrijke voorwaarden voor systeeminnovatie zijn kennisopbouw over de werking van het systeem, krachtenbundeling over grenzen, sectoren, disciplines en beleidsdomeinen heen en een robuust langetermijnbeleid gedragen door overheid, bedrijven, kennisinstellingen en burgers. Hierbij mogen we niet in de val trappen enkel oog te hebben voor de technologische of economische processen, maar worden ook de sociale aspecten in overweging genomen. Systeemveranderingen 21
hebben eveneens baat bij sociale innovaties die bv. inspelen op de maatschappelijke behoeften van de meest kwetsbaren in de samenleving. De overgang van thematisch denken naar systeemdenken vraagt ook een aanpassing van de wijze waarop de Vlaamse Regering en de Vlaamse overheid georganiseerd zijn. Er is duidelijk nood aan meer samenwerking tussen de verschillende beleidsvelden en beleidsniveaus om complexe problemen aan te pakken. Tot slot is het belangrijk dat systeemveranderingen voldoende tijd krijgen om door te werken en zo de gewenste impact te realiseren. Dit geldt zeker ook voor lopende initiatieven, zoals duurzaam materialenbeheer en duurzaam bouwen en wonen.
4.6 Experimenteerruimte voorzien Vernieuwingen op het vlak van technologie, regelgeving of organisatievormen voer je niet zomaar door, maar behoeven een uitgebreide testfase en tijd voor draagvlakcreatie. Vaak wordt onvoldoende aandacht besteed aan deze cruciale fase. Demonstratieprojecten en proeftuinen bieden ruimte om te experimenteren, te innoveren en kennis en praktijk met elkaar te verbinden. Experimenteren vergt heel veel inspanningen van onderzoeksinstellingen en bedrijven en is kostelijk en risicovol. Het komt er dus op aan deze partners mee aan boord te krijgen, hen perspectieven te bieden en de drempels tot instappen te verlagen. De overheid kan hier een rol als facilitator spelen. De toenemende complexiteit van de samenleving en de milieuproblematiek, die hiermee samenhangt, worden doorgaans beantwoord met bijkomende regelgeving. Vaak is er te weinig ruimte om buiten dit opgelegde regelgevend kader nieuwe initiatieven of experimenten op te zetten. Maar er is ook nood aan ruimte buiten het regelgevend kader, ‘vrijplekken’ waar vernieuwing kan worden uitgetest. Er moet bekeken worden in welke mate het ‘bestuurlijk model’ kan worden verbeterd en hoe de bestuurlijke vernieuwing er kan uitzien om dit mogelijk te maken. Hierbij kunnen we voortbouwen op leerervaringen uit lopende initiatieven, zoals Plan C.
4.7 Alliantie/partnerschappen met lokale overheden, andere regio’s, landen, EU De milieuproblemen, waar Vlaanderen mee te kampen heeft, zijn niet uniek. Ook andere regio’s of landen botsen op gelijkaardige problemen. Dit biedt opportuniteiten om partnerschappen te sluiten en van elkaar te leren of samen te werken aan gelijkaardige en grensoverschrijdende problemen. Vlaanderen moet ook partnerschappen sluiten met lokale overheden. Een belangrijk deel van de milieuproblemen zijn sterk lokaal van aard. Het zijn de lokale overheden die de specifieke terreinkennis hebben en de juiste contacten om die problemen aan te pakken. Sterke samenwerkingsverbanden en een gebiedsgerichte aanpak moeten toelaten om tot oplossingen te komen. Het leefmilieubeleid wordt nu reeds sterk aangestuurd vanuit de EU en het valt te verwachten dat de EU in de toekomst verder invloed zal uitoefenen op de ambitie en de instrumenten van het Vlaamse milieubeleid; zowel via niet-legislatieve doelstellingen (cf. Europees semester, Klimaat- en energie pakket 2030) als via EU-richtlijnen en verordeningen. Daarom is het aangewezen dat de structurele interactie tussen de Vlaamse en de Europese instellingen wordt vergroot. De voorbereiding en de tijdige betrokkenheid bij Europese dossiers moet worden versterkt. Hierbij kan Vlaanderen en België als ‘kleine’ speler binnen Europa strategische partnerschappen aangaan met andere Europese regio’s of lidstaten.
22
4.8 Inzetten op lokale economie Een sterkere lokale economie biedt niet alleen economische voordelen maar heeft ook de potentie om heel wat milieuvoordelen op te leveren. In deze hefboom wordt in de eerste plaats gefocust op lokale voedselsystemen. Lokale voedselsystemen pakken gunstig uit voor het milieu als er sprake is van duurzamere productiesystemen omwille van de lagere milieukosten die gepaard gaan met minder transport en omdat er op basis van organisch afval, residuen en hernieuwbare energie kringloopsystemen gecreëerd kunnen worden. Voor elk voedselproduct moeten er voedselkilometers worden gemaakt: vervoersbewegingen tussen het productiegebied en de consument, die tot milieuverontreinigingen en energiegebruik leiden. Dit geldt zowel voor verse als voor verwerkte producten en de ingrediënten daarvan. Binnen lokale voedselsystemen hebben consumenten en producenten ook meer oog voor de authenticiteit van producten. Ze gaan vaak gepaard met duurzame of biologische productie of flankerende milieudiensten. Op die manier wordt bijgedragen aan het behoud van de biodiversiteit en van fruit- en groentevariëteiten en diersoorten die dreigen te verdwijnen. Lokale voedselsystemen kunnen gekoppeld worden aan economische kringloopsystemen en andere regionale uitdagingen, zoals biologisch afvalbeheer, watermanagement, hergebruik van nevenproducten, zoals warmte, en hernieuwbare energie.
4.9 Steden als voorlopers Gezien de sterke verstedelijking van Vlaanderen en het hoog aantal Vlamingen dat in een (centrum)stad woont, hangt de leefkwaliteit ook af van de manier waarop steden eruitzien en functioneren. De stad is ook de plek waar nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden, waar wordt geïnvesteerd en waar banen worden gecreëerd. Op die wijze worden in stedelijke gebieden de diverse dimensies van duurzame ontwikkeling het sterkst met elkaar geconfronteerd. Stedelijke gebieden hebben te maken met een aantal milieu-uitdagingen. Het gaat om problemen zoals slechte luchtkwaliteit, druk verkeer en congestie, veel omgevingslawaai en gebrek aan stille zones zoals sport-, speel- en recreatiegebieden, verwaarlozing van de gebouwde omgeving, hoge emissies van broeikasgassen, stedelijke wildgroei en de productie van grote hoeveelheden huishoudelijk afval en afvalwater. De uitdagingen op milieugebied zijn ernstig en hebben aanzienlijke consequenties voor de volksgezondheid, het milieu en de economische prestaties. De oorzaken van deze problemen zijn onder andere veranderingen in levensstijl (toenemende afhankelijkheid van de eigen auto, stijging van het aantal eenpersoonshuishoudens, toename van het hulpbronnengebruik per hoofd van de bevolking) en demografische veranderingen. De milieuproblemen in de steden zijn bijzonder complex en nauw met elkaar verweven. De aanwezigheid van voldoende kritische massa en van lokale actoren maakt dat men in steden intensiever aan oplossingen voor milieuproblemen werkt. Deze oplossingen zijn vaak veel meer op maat van de plaatselijke context (ruimtelijke, sociale, …) uitgewerkt, en geven dan ook een beter antwoord op lokale problemen dan initiatieven van hogere overheden. De samenwerking met lokale actoren geeft ruimte aan vernieuwende, soms innovatieve, ideeën die opgepikt worden door het stadbestuur. Steden worden zo meer en meer katalysatoren voor milieuverbetering en nemen meer en meer een voortrekkersrol op. Voorbeelden hiervan zijn initiatieven zoals smart cities, de dynamiek rond de burgemeestersconvenant en de herontwikkeling van brownfields. Dergelijke initiatieven en dynamieken dienen ondersteund en verder uitgedragen te worden. 23
4.10
Betere uitvoering van bestaande regelgeving en internationale engagementen
De uitvoering van alle reeds bestaande milieuwetgeving is nog niet optimaal. Enerzijds wordt verwezen naar de Europese richtlijnen die nog niet of niet volledig zijn omgezet naar nationale en Vlaamse wetgeving. Anderzijds is een goede uitvoering en naleving van de Europese, Belgische en Vlaamse regelgeving noodzakelijk om de toestand van het milieu en de volksgezondheid te verbeteren, gelijke voorwaarden voor iedereen te garanderen, rechtszekerheid voor bedrijven te bieden en scheve concurrentieverhoudingen te voorkomen. Een volledige en correcte uitvoering en handhaving van de wetgeving is een prioriteit om er voor te zorgen dat alle betrokken partijen hun steentje bijdragen voor een beter leefmilieu. Het gaat hierbij in het bijzonder over de wetgeving die noodzakelijk is om de doelstellingen te bereiken uit de routekaart voor een efficiënt gebruik van hulpbronnen, de routekaart naar een koolstofarme economie en de biodiversiteitsstrategie voor 2020. Belangrijke uitdagingen, zoals het gebruik van hulpbronnen, klimaatverandering en verlies van biodiversiteit, kunnen alleen worden aangepakt als onderdeel van een mondiale benadering en in samenwerking met de Europese Unie en andere partnerlanden of regio’s. Ook Vlaanderen heeft hierin een verantwoordelijkheid. We kunnen die opnemen door aan te sluiten bij internationale en bilaterale processen en de noodzakelijke steun, zoals kennis en middelen, hierbij te verlenen. Dit kan ook door eigen ambitieuze doelstellingen na te streven, die uitgaan van een internationale verantwoordelijkheid.
24