/fe
Z?m7/w//
hand de fotografiën kleurden, door vader of broeder vervaardigd. Of ook wanneer zij in de open veranda van het voorhuis voor het lage vierkante tafeltje zaten te schrijven (schoolwerk misschien :) en het penseel in bamboeschacht, gedoopt in Chineesche inkt, zoo vlijtig over het papier lieten gaan. Dat papier, die inkt, het schrift, hunne wijze van een brief te schrijven en dicht te vouwen, alles is anders dan bij den westerling. De Japanners schrijven Chineesch en hebben tevens een eigen ,Randschrift" dat van het Chineesche is afgeleid en dat ze in recht afdalende rijen schrijven, die elkaar van de rechter- naar de linkerhand opvolgen. Hunne brieven, hunne boeken eindigen derhalve daar, waar de onze beginnen. De letterteekens A, B, C zouden op zijn Japansch geA
schreven worden: " De Chineesche schrijftaal is in Japan de taal der wetenschap geworden en verbindt den inboorling met alle Chineesch schrijvende volken van Azië. De vrouwen bepalen zich tot het algemeene landschrift, een verkorten vorm van het Chineesche cursiefschrift ^/'V/v^a/w^**/'^: terwijl de mannen, wier vorming verder gaat, nog andere schriftvormen er bij leeren. Dit verschil tusschen oosterling en westerlingin schrijfwijze en denkwijze, in architectuur, schilderkunst, godsdienst, maatschappelijke vormen, nationale gebruiken, enz. openbaart zich bij iedere schrede in dit land. Ook bij het leven op kleinen voet; iets wat vooral de talrijke Amerikaansche reizigers treft die gewend zijn aan de reusachtige scheppingen van hun eigen volk en een werelddeel tot vaderland hebben. Alles gaat hier in zakformaat. De huizen zijn gelijk kermiskramen, de boomen in de steden blijven beneden de europeesche hoogte, het nationale vervoermiddel is een kinderwagentje, de industrie leeft er van knutselwerkjes, de horticuluur is eene verzameling van bestudeerde kleinheden, de menschen zelve gelijken onderkruipsels, die uit dwergschaaltjes eten en uit dwergbekertjes drinken, om daarna uit sigarepijpjes tabak te rooken en de kinderen schijnen de Japansche doopelingen uit onze speelgoedwinkels, levend geworden. Het ge92
heel is een schilderachtig en belangwekkend Liliput. Maar het levend verband tusschen deze Oostersche en onze Westersche maatschappij is gering. Het staat er mede gelijk Pierre Loti heeft gezegd; wij begrijpen deze samenleving niet, wij missen het inzicht in de toestanden en de menschen — „entre ce Japon et nous, les differences des origines premières creusent tin grand abime. . . . ,,C'est trop loin dans 1'echelonnement des races de la Terre."
E
EN BESTIJGIXG VAN DEN f f HREITHORN (ZWITSERLAND). DOOR S. J. E. f f f • 1 f 1
In geen Alpengebied van Zwitserland overweldigde mij zoo de indruk van mijn zijn in het hart van het hooggebergte, als tusschen de reusachtige sneeuwbergen die Zermatt in zoo nauwen kring omsluiten. Veel meer dan in het Herner Oberland, schoon rijk in zijn verscheidenheid van witte bergen, groene bosschen. blauwe meren; meer nog dan te midden van de sneeuwkoppen die de schakels zijn van de Mont-Blancketen, kwam in Wallis over mij de majesteit der Hoogalpen met de woeste pracht hunner gletschers Rond Zermatt, het kleine dorp in het hoogdal, rijzen aan alle kanten de bergen op, de voet dicht begroeid met dennebosschen, de kruin wit van sneeuw en ijs; en 't schijnt alsof de eenige toegang tot dit verborgen plekje de nauwe vallei is waardoor de Visp uitbreekt, de wilde bergstroom die schuimend en bruisend over zijn steenige bedding nauwelijks plaats laat voor den kunstig gebouwden spoorweg, dien hij met zijn grauwwit water nat bestuift. Die weg is dan ook zeker de eenige waarlangs het dal gemakkelijk is te bereiken. Ook mijn reisgenoot en ik kwamen het hoogdal in langs de zijlijn die bij Visp van de lijn Montreux—Martigny—Brieg rechts afbuigt. Zermatt is het eindstation. Door de familie Seiler, die er thans de voornaamste hotels exploiteert, tot bloei gebracht is het dorp
met zijn zes honderd inwoners, door zijn ligging het aangewezen uitgangspunt voor bergtoeren van meer dan gewone beteekenis. Wij kwamen er op een somberen regenachtigen avond die de grootsche omgeving nog te woester aanzien gaf. Uit zware wolken die tegen de bergen hingen, plaste een koude regen neer, die ons overhaast in de omnibus van hotel Post joeg en onder den rit alle uitzicht door de beslagen ruitjes benam. De avond beloofde niet veel goeds voor den volgenden dag, maar de hotelier met wien wij de „Wetteraussichten" bespraken, voorspelde ons op grond zijner veeljarige ervaring goed weer en zijn raad volgend, lieten wij het aan hem over ons een gids te bezorgen, die ons over „Geröll" en gletschers naar den meer dan vierduizend meter hoogen top van den Rreithorn voeren zou. En te zes uur in den morgen stond de gids voor ons. Jean Pierre Perron was een stevige jonge man. Zijn kort donker buis en korte broek deden zijn forschc gestalte gunstig uitkomen. Zijn dikke kleurige kousen staken in zware sterkgezoolde schoenen. Ecu breede vilthoed overschaduwde zijn gebrand gelaat. Op den rug droeg hij den „Rucksack" waarin het „Seil", eenige paren wollen wanten en proviand. In de hand hield hij de ,,Kisaxt." We maakten kennis, waarna hij onze uitrusting onderzocht, die in al haar onderdeden — gletscherbril, alpenstok, borglaarzen, hooge slobkousen, — zijn goedkeuring mocht wegdragen. We konden den tocht aanvaarden. 't Was waarlijk een prachtige ochtend. Uc zon scheen op de gletschers en deed het ijs blinken en schitteren, de dennebosschen, wiegelend in een zacht koeltje, kregen frisscher tint in den helderen zonneglans. Scherp teekende het wit der sneeuwbergen af tegen het diep luchteblauw. Zermatt lag nog in zijn rust. De winkeltjes en bazaars in de hoofdstraat — nagenoeg de eenige — waren nog* niet geopend, in •de hotels was het nog stil. Het ijzerbeslag onder onze schoenen kletterde rumoerig over de ongelijke straatkeien, maar al spoedig hadden wij het laatste huis achter den rug, komende aan een smal voetpad
dat schuin opkronkelde tegen de groene berghelling. 't Was nog vuil en glibberig door de regens van den vorigen dag, bracht ons echter zonder moeielijkheid van eenige beteekenis binnen twee uren aan de veehutten van Hermattje die op een hoogte van 2070 meter een gehucht vormen. Nu, midden in den zomer, was daar stem noch opmerking. De Senners waren allen hoog de bergen op, waar zij de kudden weidden. Maar als de sneeuw steeds dichter en heviger begint te vallen en op lager hoogte liggen blijft, drijft ze herders en kudden voor zich uit dalwaarts, hen dwingend hun intrek te nemen in die onaanzienlijke winterkwartieren. Nu klonken de Zwitsersche klokjes aan de halzen van koeien, geiten en schapen bevestigd, in eentonig maar liefelijk koor hoog langs de niet zeer grasrijke bergruggen. ,,Ja es gibt gewiss nicht viel zu fressen, das Gras ist aber sehr nahrhaft," beduidde Perren ons, terwijl we tusschen de kudden doorgingen, dwars over de glooiende grasvlakten waar verspreid nog boomen groeiden, die kleiner werden naar mate ze hooger stonden. De hooge dennen werden dennen, de dennen dennetjes, eindelijk waren het niet meer dan struiken; dan groeide nog slechts gras als de boomgrens overschreden was. Ongeveer op die hoogte moesten wij den Furggbach over. Rechts kwam het water wild afstorten, een prachtigen val vormend, 't Grauwe water sprong en schuimde over groote rotsblokken vooral onder den val breed uitstuivend. De plank die de beide oevers verbond was niet lang genoeg om ons een paar natte laarzen te besparen. Aan den overkant ging het pad, bezaaid met steenen, steil omhoog in groote kronkelingen. Het uitzicht van de kale rotsige berghelling was overweldigend schoon. Voor ons hadden we de vuilwitte Furgggletscher, een ontzagwekkende ijsmassa, die heel uit de hoogte neerdaalt, meters en meters breed. De oppervlakte is als van een stroom die door den wind opgezweept, met 93
Dreede golven de oevers beukt, maar plotseling als door tooverslag, tot ijs verstijft. Groote ijsblokken staan recht overeind, breede spleten dalen honderde meters diep, steeds in sneeuw en ijs. Die geweldige gletscher, van boven aangroeiend door hevige sneeuwbuien, van onderen smeltend en het aanzijn gevend aan dolle bergbeken, daalt langzaam maar zeker eeuw uit, eeuw in. En achter die gletschcr rees de Matterhorn de door zijn vorm zoo beroemde, door zijn gevaren geduchte en toch gezochte. Scherp als een pyramide stak de vervaarlijke sneeuwberg de spitse witte kruin in de wolken. Helaas in de wolken! 't Weer was er niet beter op geworden. De zon was schuil gegaan achter een donker floers, dat al ras den gansenen hemel bedekte. ,,Slecht teeken", mompelde de gids: „de Matterhorn heeft zijn jas aangetrokken, dat kon wel eens slecht weer geven!" 't Werd kouder ook, want de wind stak op en de bergrug werd kaler, en daar lag reeds in een niet diep ravijn natte sneeuw. We moesten er door en zakten er tot de enkels in, maar 't duurde niet lang want al spoedig voerde het pad weer over groote glibberige rotsblokken, waar de spijkers in de zolen en de Alpcnstok goede diensten bewezen. Zoo bereikten we na vijf uur klimmen de Theodulhütte. Deze hut gelegen op de Leichenbrettern de rots die tusschen de übern- en de Untern Theodulgletscher uitsteekt, mag wel als type gelden van de moderne clubhut, die heel wat in haar voordeel verschilt van de vluchthutten m minder bereisde streken opgericht. Uit groote rotsblokken opgetrokken, geeft ze door een smalle deur toegang, laat ze door heel kleine vensters licht en lucht binnen. Slechts in de zomermaanden PK is ze bewoond door een paar
gidsen met hun vrouwen, om gastvrijheid te verkenen aan de toeristen die over den Theodulpasz langs de Obern Theodulhütte, de grensnut van Italië, naar Breuil willen afklimmen; of aan bergbeklimmers die voor de bestijging van den Breithorn den gewonen tijd van twee dagen nemen. De gids stootte de deur open en liet ons in een tamelijk groot, spaarzaam gemeubeld vertrek rechts van de gang; zelf ging hij naar de keuken daartegenover om een warm middagmaal te bestellen, den proviandvoorraad aan te vullen en met eenige gidsen, die rond een vuur zittend, Glühwein dronken en uit korte houten pijpen tabak rookten, te beraadslagen of het wel raadzaam was onder de gegeven omstandigheden een bestijging van den Breithorn te beproeven. Immers, al waren we op de grens van Italië, de spreekwoordelijke Italiaansch blauwe hemel liet zich ver zoeken. Laag hingen de donkere sneeuwwolken over de witte sneeuwvelden. De uitspraak van den gidsenraad luidde aldus: „dat 't weer slecht was en ongunstig; dat de sneeuw waarschijnlijk te zacht zou zijn; maar dat wij, als we 't aandurfden, 't maar probeeren moesten.'' Veel wijzer waren wij dus niet geworden en daar het reisplan niet toeliet in de Theodulhütte te overnachten om op beter weer te wachten en wij niet terug wilden vóór den Breithorn te hebben beklommen, besloten we te gaan. Na een half uur rust vertrokken we van
MATTKK1IORN F.N PK KIXPKI.KNC.I.KTSCIIKR.
95
de hut in de richting van de übern Theodulgletscher. Over de moraines, de steendijken door kleine bergstortingen langs de gletschers gevormd, die na de sneeuwvallen van de laatste dagen moeilijk te beklimmen waren, kwamen we waar de gletschenvandeling beginnen moest. We deden de zwarte gletscherbrillen van den hoed en voor de oogen, trokken de wanten aan en lieten ons door den gids het touw ombinden. Natuurlijk ging de gids voorop, dan volgde ik een meter of zes verder, terwijl mijn reisgenoot het einde van het touw met een paar stevige knoopen om het middel werd gelegd. Het dikke sterke touw, bij gletschertoeren onmisbaar, mag niet sleepen maar moet steeds strak gehouden. Veel ongelukken in het hooggebergte zijn aan het niet nakomen van dit voorschrift te wijten. De sneeuw die het ijs van den gletscher ter hoogte van eenige meters dekt, was, gelijk we verwachtten, zeer los en reeds dadelijk zakten we tot over de enkels weg, maar hooger is de sneeuw altijd vaster en in de hoop dat dit ook toen het geval zou zijn, stapten we met gelijkmatigen tred voort, zoodat spoedig de hut, de laatste herinnering aan bewoonde streken, uit het oog verloren was. Somber en onheilspellend dreven grijze wolken over de witglinsterende sneeuwvelden. Links stak de Kleine Matterhorn boven de eentonig schuin oploopende vlakte uit, schuins voor ons moest de Italiaansche grensnut liggen, achter ons ging de reusachtige Matterhorn schuil in een dikken mist. Een steeds luider gerommel deed ons opzien. Op den Kleinen Matterhorn was, waaide berg haast loodrecht omhoog gaat, op den top een sneeuwklomp losgeraakt, hij stortte omlaag, sleepte meê meer sneeuw èn stukken ijs èn steenen. forscher werd de straal, vlugger de val, tot de lawine ratelend en knersend breed uitstraalde op lagere sneeuwvelden. Toen werd het weer stil, een stilte straks weer verbroken alleen door het gekraak van de sneeuw onder de zware berglaarzen. 96
De sneeuw moest beter worden nu we hooger kwamen, maar ze werd niet harder. We zakten er reeds meermalen tot de knieën in, soms zogen onze beenen er in vast; dan trok het touw nog strakker aan, op een waarschuwend: ,,Ho!', stond de gids stil. „Daar is de sneeuw wat harder, loop precies in mijn voetstappen," zei hij omziende. Veel werd er niet gesproken. Gelijkmatig zetten we den tocht haast onafgebroken voort: één uur, twee uur achtereen, terwijl de sneeuw eer slechter dan beter werd en de mist ons steeds dichter omhulde. Op één punt had de wind de sneeuw in dikke bulten opgejaagd. Perren vertrouwde daar het terrein niet. Op handen en voeten kroop hij voorzichtig door de sneeuw, met de Eisaxt voor zich uit hakkend. Plotseling zakte het houweel diep weg. Perren hakte voort en legde in weinig minuten een tamelijk breedc kloof open. Voorzichtig moesten we een omweg maken. De gids ging weer voor, ons nog eens aanradend precies in zijn spoor te volgen en het touw vooral strak te houden. De kloven waren dichtgesneeuwd en daardoor dubbel gevaarlijk. 't Begon weer te sneeuwen in fijne harde korrels die door den wind ons in 't gelaat werden geblazen en den gids beletten zich te orienteeren. Perren stond stil. Met zijn scherpe oogen trachtte hij vergeefs den mist te doorboren. Toen haalde hij de schouders op met een gebaar van niet helpen kunnen en wierp den Rucksack in de sneeuw. ,,Laten we maar wat eten!" zei hij, de proviand voor den dag halend, „wellicht trekt de mist onderwijl wat op en anders moeten wij in 's hemelsnaam maar terug. Als ik den Kleinen Matterhorn nog maar zien kon, wist ik wel waar ik was, maar nu kan ik geen twintig meter van me afzien. Je ziet letterlek niets dan sneeuw en mist. Hier drinkt .1 onderwijl eens. Dat is tenminste één geluk dat 't niet zoo bar koud is, 'k heb 't wel gehad dat de wijn me op deze hoogte in mijn flesch bevroor!" Toen echter de mist niet optrok en de sneeuw vallen bleef, besloten we, tegen wil en dank. maar af te klimmen.
e/cv/ /iW'/ We gingen achter elkaar in de sneeuw zitten, namen den Alpenstok met beide handen vast en lieten dien diep krassen met de ijzeren punt in de bevroren sneeuw. Rutschen. met den Alpenstok of Eisaxt als rem, is de vlugste manier om een gletscher af te dalen, en vóór we het wisten waren we een honderd meter lager. Maar zoo spoedig zouden we de Untern Theodulhütte niet terugzien. Onverwachts wierp de zon een lichtstraal
1)K T H K o n r U I Ü T T K
opnieuw het vermoeiende opklimmen en de afstand dien we rutschend hadden afgelegd, kostte zeker den dubbelen tijd voor weer teruggaan. Een tijdlang ging alles naar wensch. De Kleine Matterhorn bleef in zicht, zelfs was de bestijging over de harder firnvelden, over de fijne ronde sneeuwkorrels, minder vermoeiend. We lieten den Kleinen Matterhorn achter ons en begonnen met Eisaxt en Alpenstok een steil einde te bekampen, waar soms
(3OOO M.) 11 KT IlKN
door de dikke laaghangende wolken. De Kleine Matterhorn werd zichtbaar, de sneeuw op den top begon te glinsteren. Daar verscheen 't geheele gevaarte. We remden kort en keken Perren aan. „Daar is de Kleine Matterhorn weer. Hoe denkt ge er nu over?" „Willen de heeren 't wagen? Mij is 't goed." was zijn antwoord op onze vraag. „Ja waarom niet?" Veel praten was nutteloos. We begonnen
HRKITIInKN
(4171
M.)
treden in het ijs gehakt moesten worden. We hadden haast den top bereikt en bevonden ons op een hoogte van over de een en veertig honderd meter, toen de mist in dubbele dikte kwam opzetten en met den mist een hevige sneeuwstorm. Plotseling keek de gids, bezig met de Eisaxt in het ijs te houwen, verschrikt om. „Er komt onweer!" zei hij angstig. „Hoe weet ge dat?' vroegen we ontsteld. 97
ƒ:67/
I)K KI.KINK MAT'IKKIIORN ( 3 4 7 3 M.). I'AA KAC] ITKK !>!•'. MONT-lil.ANX' (4S1O M ).
Zwijgend wees hij op het staal van zijn Eisaxt, waaruit vonken spatten. Nog een oogcnblik. Men felle bliksemstraal doorkliefde den nevel, dadelijk gevolgd door een ratelenden slag. Koud, afgemat door een zwaren tucht van acht uur klimmen, stonden we op den top van een der hoogste bergen in Zwitserland, waar geen vluchthut een schuilplaats bood tegen het onweer dat vlak boven ons losbrak. „Is het erg gevaarlijk?" vroegen we als van zelf. ,,() zeer gevaarlijk, eenige jaren geleden heeft de bliksem mij op deze hoogte getroffen, al mijn haar was verzengd, maar toen ben ik er goed afgekomen. . . . Gauw de punt van uw stok in de sneeuw, het staal trekt aan, gauw er komt weer een bliksemstraal!" Hij had het niet gezegd of een tweede nog heviger slag dreunde. ..Naar beneden! ' riep de gids. De laatste bii het klimmen moest bij het dalen voorop, daar de gids de achterste wilde zijn. 98
„Gauw, volg ons spoor, anders sneeuwt het in !" 't I loefde geen tweemaal gezegd. Voort stormden we omlaag, eerst over de harde firnvelden afglijdend, straks springend door de dikke sneeuwlaag. De voorman viel, verzonk tot het middel in de sneeuw. We trokken hem aan het touw er uit. Vooruit maar weer. Ons voetspoor sneeuwde in. ..Ik weet geen weg meer!" riep mijn reisgenoot ..Ga recht naar beneden. Oh! Schnell, bitte schnell!" Met steeds korter tusschenpoozen volgden steeds heviger donderslagen op flikkerende bliksemstralen, diede wolken vaneen scheurden. De wind loeide en deed de sneeuw opdwarrelen. Wij vallend en weer opstaand, vooruitspringend en weer wegzakkend, was de gids altijd weer bij de hand om ons op de been te helpen, al maar roepend: „Oh schnell, bitte schnell!!"
Eindelijk bereikten we de plaats waar wij bij het opklimmen zoo voorzichtig de kloven in den g-letscher hadden ontweken. De gids wou hier voorgaan, hij sprong over de spleten die hij met de Kisaxt ontdekte, telkens viel hij voorover, om, languit in de sneeuw liggend, het terrein te verkennen. Ik volgde hem zoo vlug ik kon, zoo goed mogelijk in zijn voetstappen. Plotseling echter voelde ik bij een forschen sprong over een spleet, die de gids met zijn Kisaxt had blootgelegd, de sneeuw onder de voeten wegzakken ; ik viel met een ruk en — God zij dank — het touw hield. Ik keek naar omlaag in een diepen afgrond. Ik keek op, daar klompte de sneeuw, die aan beide kanten van de niet breede kloof het ijs ter meter hoogte dekte, alweer aan elkaar. Ik hing aan een betrekkelijk dun touw een paar meter onder het ijs. Ik trachtte me vast te grijpen inhet harde ijs van den zijwand der kloof. Eindelijk, daar hoorde ik de stem van den gids:
„Ein, zwei, drei! Zieh!" Het touw klemde me onder de armen, ik rees, mijn hoofd kwam boven de sneeuw uit, ik steunde met de armen op het ijs, nog één ruk van den gids, ik was gered. „Sie waren ja ganz verschwunden!" zei de gids lakoniek. „Hoe diep is die kloof?" vroeg ik. „Nu, een zes honderd meter, wellicht een beetje dieper!" was 't antwoord. Toen mijn twee tochtgenooten mijn kreet hoorden, waren zij op den rug gevallen om niet meegesleurd te worden. Daarop had de gids gezegd dat zij langzaam overeind moesten komen en zich schrap zetten, waarna zij op zijn bevel tegelijk het touw hadden aangetrokken. Gelukkig bedaarde het onweer, schoon de sneeuwstorm aanhield. Doch Perren wist nu den weg. „Joehoeoe!" riep hij plotseling met de handen als trompet voor den mond. „Joehoeoeoe!" klonk 't even later terug van heel uit de verte.
HF. TOP VAN DEN HRF.IT1K 'RN. DAAKACHTKK DK MATTF.RI1OKN (4505 V.).
99
,,De Obern Theodulhiitte," zei Perren zich omkeerend, „heeft u nog lust er even naartoe te gaan, 't houdt u hoogstens een uur of twee op!"
I>K
RI'GGEN
VAN
DKN
KKKI1 H O R N : L I N K S 1'Ol.I.rX ( 4 0 9 4
I)K
MONTK
M.)
„Neen merci," was ons antwoord, „laten we nu maar den naasten weg naar Zermatt nemen." Nu we weer geregeld en kalm door de sneeuw konden waden er niet dieper dan een halven meter inzakkend, nu Perren weer zeker was welke richting hij uit moest, nu de storm wat bedaarde en het onweer aftrok, keerde ook de opgewektheid terug. De gids floot een vroolijk wijsje. Daar in de verte, lager dan wij. bewoog over het witte sneeuwveld een zwarte stip. „Een smokkelaar die over den Theodulpass Italië ingaat, nu die moet den weg goed kennen en ze zullen hem vandaag wel niet snappen Alleen voor zulke lui is dit weer goed!" bromde Perren. Lager was de sneeuw meer sneeuwwater. Kleine gleuven in het ijs stonden vol met IOO
die natte grijze massa en ook de sneeuw die ons aan de jassen zat vastgevroren, begon te ontdooien, Zoo kwamen we doornat tegen vier uur
KN
ROSA
CASTOR
(4638 (423O
M ). R K C H ' I S
I)K
I W R K I INCKN :
M.)
de hut weer binnen, die we te elf uur hadden verlaten. ütn den keukenhaard zaten nog de gidsen. De vrouwen waren be'.ig het middagmaal gereed te maken. Terwijl een de pooten van een geit van het hari«e vel ontdeed, was de andere ijverig in de weer het vleesch van de botjes te schrapen, dat ze wierp in een ketel die op het vuur stond. Ondertusschen vertelde de gids ons wedervaren. Het verhaal van het onweer op den top werd met aandacht gevolgd. .Ja je had een flinken kerel meegenomen !" zei er een op Perren wijzende ,,Dat hadden we, schoon 't waarlijk niet aan hem is te danken dat we nu hier zitten 1" was ons antwoord.