Een bespreking van de Wet bonusverbod staatsgesteunde ondernemingen mr. C.F.J. van Tuyll en mr. R.S. Damsma*
In reactie op de steunverlening aan diverse banken en verzekeraars tijdens de kredietcrisis is afgelopen zomer de Wet bonusverbod staatsgesteunde ondernemingen (de Wet Bonusverbod) aangenomen. Zoals de naam al aangeeft, beoogt de Wet Bonusverbod tegen te gaan dat bestuurders van financiële ondernemingen bonussen uitgekeerd krijgen zolang de door de betreffende onderneming genoten staatssteun nog niet is terugbetaald. In onze bijdrage hebben wij aandacht besteed aan de inhoud en het toepassingsbereik van de Wet Bonusverbod, inclusief het veelbesproken overgangsregime (dat op dit moment voor alle steungevallen geldt) en de (nietigheids) sancties bij niet-naleving. Tevens hebben wij de Wet Bonusverbod naast de staatssteunbepaling uit de – al langer bestaande – Regeling beheerst beloningsbeleid Wft 2011 van de Nederlansche Bank (hierna: de Regeling) gelegd. Onze conclusie is dat met de Regeling een instrumentarium voorhanden is waarmee feitelijk hetzelfde effect als met de Wet Bonusverbod kan worden bereikt, namelijk het uitbannen van bonussen aan dagelijksbeleidbepalers van staatsgesteunde financiële ondernemingen. Hoewel wij het uitgangspunt van de Wet Bonusverbod onderschrijven – bestuurders die werkzaam zijn bij een financiële onderneming die vanwege financiële problemen bij de staat heeft moeten aankloppen, verdienen geen bonus – zijn wij geen voorstander van dit soort ‘stapelwetgeving’. Daar komt bij dat wij onze twijfels hebben bij de relevantie van de Wet Bonusverbod voor de (nabije) toekomst: op nationaal en Europees niveau zijn dermate veel initiatieven ophanden ter borging van de stabiliteit van het financiële systeem en ter bevordering van vroegtijdig ingrijpen als het mis dreigt te gaan, dat wij verwachten dat minder snel naar het middel van staatssteun gegrepen zal hoeven te worden.
1. Inleiding
Tijdens de kredietcrisis zijn diverse financiële ondernemingen door de overheid uit publieke middelen gesteund. Dit heeft tot kritische reacties geleid. Met name het bericht in maart 2011 dat ING voornemens was om haar top over 2010 een bonus te verstrekken heeft veel stof doen opwaaien in media en politiek.1 Staatsgesteunde ondernemingen worden niet geacht bonussen uit te keren aan hun bestuurders en dagelijksbeleidsbepalers, zo luidde de kritiek, zelfs niet als in het voorgaande boekjaar winst is gemaakt. Deze ophef heeft uiteindelijk geleid tot de Wet bonusverbod staatsgesteunde ondernemingen (hierna: de Wet Bonusverbod). De Wet Bonusverbod heeft haar beslag gekregen in de art. 1:112 en 1:113 Wft en beoogt tegen te gaan dat bestuur450
FR2012_12.indb 1
ders van financiële ondernemingen bonussen uitgekeerd krijgen zolang de genoten staatssteun nog niet is terugbetaald. De regering is van mening dat, wanneer een financiële onderneming ten laste van de publieke middelen steun geniet, het daarmee onverenigbaar is dat aan degenen die het sterkst verantwoordelijk zijn voor de onderneming variabele beloningen worden uitgekeerd.2 De Wet Bonusverbod is op 20 juni 2012 in werking getreden.3 In deze bijdrage zullen wij aandacht besteden aan de inhoud en het toepassingsbereik van de Wet Bonusverbod, waarbij wij – waar relevant – de vele ingediende amendementen zullen bespreken die de uiteindelijke inhoud van het bonusverbod sterk hebben gekleurd. Voorts komt het in de Eerste en Tweede Kamer bekritiseerde overgangsregime aan de orde en gaan we kort in op het mechanisme van terugwerkende kracht waarmee de Wet Bonusverbod is ingevoerd. Ook de sancties die aan de niet-naleving van het bonusverbod zijn verbonden zijn uitgebreid onderwerp van discussie geweest en zullen wij daarom eveneens de revue laten passeren. Als afsluiter wordt de parallel getrokken met de staatssteunbepaling uit de sinds enige tijd vigerende Regeling beheerst beloningsbeleid Wft 2011 (hierna: de Regeling),4 waarbij kanttekeningen zullen worden geplaatst bij de toegevoegde waarde van de Wet Bonusverbod.
2. Inhoud en toepassingsbereik van de Wet Bonusverbod 2.1 Welke staatssteun?
Het bonusverbod heeft betrekking op staatssteun die aan de voorwaarden van art. 107 lid 1 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (hierna: VwEU) voldoet. Niet alle staatssteun valt echter onder de reikwijdte van de Wet Bonusverbod: het moet steeds gaan om staatssteun die is toegekend ‘in het kader van de financiële stabili-
* 1. 2. 3.
4.
Constant van Tuyll en Redmar Damsma zijn beiden advocaat te Amsterdam. Zie bijvoorbeeld de Kamervragen van het lid Blanksmavan den Heuvel tijdens het vragenuur op 29 maart 2011, Handelingen II 2011/12,66, nr. 6. Kamerstukken II 2011/12, 33 058, nr. 5, p. 3. Wet van 7 juni 2012, Stb. 2012, 265; inwerkingtredingsbesluit van 20 juni 2012, Stb. 2012, 289. Een aantal bepalingen van de wet heeft terugwerkende kracht, zoals hierna nog ter sprake zal komen. Stcrt. 2010, 20931.
Tijdschrift voor Financieel
Recht
Nr. 12 december 2012
20-12-2012 13:18:11
Een bespreking van de Wet bonusverbod staatsgesteunde ondernemingen
teit’.5 Huidige steunmaatregelen die onder het bonusverbod vallen zijn in ieder geval de aan banken en verzekeraars verstrekte directe kapitaalinjecties (ING, ABN AMRO, SNS) en de verleende garanties op basis van een door de Europese Commissie goedgekeurde garantieregeling6 (ABN AMRO, Achmea, ING, NIBC, Leaseplan en SNS).
2.2 Welke gevallen?
Het bonusverbod geldt voor bestuurders7 van financiële ondernemingen waaraan op 6 oktober 2011 of later staatssteun in het kader van de financiële stabiliteit is verleend of zal worden verleend. Het bonusverbod is dus niet van toepassing op bestuurders die werkzaam zijn bij financiële ondernemingen die hun schuld aan de staat vóór 6 oktober 2011 hebben afgelost (zoals Aegon). Voor bestuurders die werkzaam zijn bij ondernemingen die vóór 6 oktober 2011 steun hebben aangevraagd maar die steun nog niet (geheel) hebben terugbetaald, geldt een overgangsregime; op dit overgangsregime komen wij hierna nog terug. Bij amendement is de werkingssfeer van het bonusverbod uitgebreid tot nationalisaties. Na een discussie met de minister werd het de Tweede Kamer namelijk duidelijk dat een staatsdeelneming niet per definitie staatssteun in de zin van art. 107 lid 1 VwEU oplevert. Het bonusverbod is van toepassing verklaard op zowel een (financiële) onderneming waarin de staat rechtstreeks een belang heeft (zoals ABN AMRO) als op alle groepsonderdelen van deze onderneming (waaronder bijvoorbeeld ASR Verzekeringen, een dochter van ASR Nederland, waarin de staat een deelneming heeft). Ook voor nationalisaties geldt de voorwaarde dat de staatsdeelneming tot stand moet zijn gekomen in het kader van de stabiliteit van het financiële stelsel. Langdurige staatsdeelnemingen, zoals die in de Bank Nederlandse Gemeenten (BNG), vallen dus niet onder het bonusverbod.
2.3 Welke beloning?
Het bonusverbod raakt de variabele beloning van bestuurders, waaronder naast bonussen ook contractuele ontslagvergoedingen worden geschaard. Het bonusverbod grijpt rechtsreeks in de verhouding tussen onderneming en haar bestuur in: het variabele gedeelte van de beloning wordt van rechtswege op nul gezet. Daarnaast wordt de vaste beloning – zowel in geld als natura – bevroren om een uitruil van variabel naar vast te voorkomen, tenzij het salaris van alle andere werknemers van de financiële onderneming eveneens stijgt (bijvoorbeeld op basis van een CAO). Het bonusverbod verbiedt de uitkering van bonussen dienog niet waren toegekend op het tijdstip waarop de steunverlening aanving. In de nota naar aanleiding van het verslag wordt opgemerkt dat onder ‘niet-toegekende bonussen’ ook voorwaardelijk toegekende variabele beloningen vallen, waarbij kennelijk wordt gedoeld op prestatiebonussen waarbij de beoordeling of de onderliggende targets zijn behaald (nog) niet heeft plaatsgevonden.8 Dit beantwoordt echter nog niet de vraag hoe moet worden omgegaan met prestatiebonussen die voorwaardelijk zijn toegekend, in die zin dat weliswaar is vastgesteld dat de targets zijn behaald maar de bonus nog naar tijdsevenredigheid moet worden verworven (‘vesten’). Dit is voor (grote) financiële ondernemingen inmiddels de voorgeschreven standaard.9 Wij gaan ervan uit dat het deel van de bonus dat op het moment van steunverlening onvoorwaardelijk is geworden gewoon mag worden uitgekeerd.1 0
Nr. 12 december 2012
FR2012_12.indb 2
2.4 Welke personen?
Van oorsprong was het bonusverbod beperkt tot de (statutair) bestuurders van een financiële onderneming, hetgeen later bij amendement is verruimd tot alle dagelijksbeleidsbepalers.11 Hierbij wordt aangesloten bij het begrip dagelijksbeleidsbepaler als bedoeld in de art. 3:8, 3:9, 4:9 en 4:10 Wft in het kader van de geschiktheids- en betrouwbaarheidstoetsing. Dit amendement vormt in feite een afgezwakte variant van de eerdere motie Irrgang,1 2 waarin werd opgeroepen tot een bonusverbod voor alle werknemers van ondernemingen die met staatssteun overeind gehouden moesten worden. Aangezien het bonusverbod voor dagelijksbeleidsbepalers uitsluitend voor steungevallen na 7 februari 2012 zal gelden en er tot dusver, voor zover wij hebben kunnen nagaan, sindsdien geen nieuwe steungevallen door de Commissie zijn goedgekeurd worden vooralsnog geen dagelijksbeleidsbepalers, niet zijnde bestuurders, door het bonusverbod getroffen.1 3
5. Dit begrip is niet nader toegelicht. In de memorie van antwoord wordt slechts opgemerkt dat het doel van de staatssteun bij deze maatregelen ‘duidelijk anders is dan bij andere steunmaatregelen’, zie Kamerstukken I 2011/12, 33 058, nr. C, p. 5. 6. Zie http://www.dsta.nl/Onderwerpen/Garantieregeling voor een uitwerking van de toepasselijke voorwaarden. De regeling is overigens gesloten; per 1 januari 2011 kunnen geen aanvragen meer worden ingediend. Volgens een overzicht dat een tijdlang was aan te treffen op de bovengenoemde website van de rijksoverheid (in november 2012 is het overzicht echter niet meer te vinden), waren er per 29 februari 2012 zes ondernemingen die nog leningen hadden lopen waarbij van een staatsgarantie gebruik is gemaakt. 7. De reikwijdte is bij amendement verruimd van (statutair) bestuurders tot dagelijksbeleidsbepalers, waarover meer in §. 2.4. Voor de leesbaarheid houden wij echter het begrip bestuurders aan. 8. ‘Daarbij is het niet relevant of vooraf bepaalde targets wel/ niet behaald worden; ook indien targets worden behaald, zal de variabele beloning op € 0 worden gezet en mogen reeds toegekende maar nog niet uitgekeerde variabele beloningen niet worden uitgekeerd.’, aldus de nota naar aanleiding van het verslag, Kamerstukken II 2011/12, 33 058, nr. 9, op p. 15. Dit standpunt is vervolgens bevestigd in het wetgevingsoverleg van 6 februari 2012, Kamerstukken II 2011/12, 33021, nr. 6, p. 62. 9. Art. 11 jo. art. 19 (2) Regeling beheerst beloningsbeleid Wft 2011. 10. Of (een deel van) de bonus onvoorwaardelijk wordt hangt af van de vraag of dit met de financiële toestand van de onderneming in haar geheel te verenigen is en door de prestaties van de financiële onderneming, de bedrijfseenheid en de betreffende medewerker wordt gerechtvaardigd, waarbij geldt dat de variabele beloning in het algemeen aanzienlijk verlaagd zal dienen te worden bij geringere of negatieve financiële prestaties (Art. 20 (1) en (2) Regeling beheerst beloningsbeleid Wft 2011). 11. Kamerstukken II 2011/12, 33 058, nr. 16. 12. Kamerstukken II 2010/11, 31 980, nr. 30. 13. Dit zou alsnog relevant kunnen worden als in de (nabije) toekomst dagelijksbeleidsbepalers (niet zijnde bestuurders) van een bank die al eerder staatssteun heeft gekregen genoodzaakt zou zijn opnieuw bij de Staat aan te kloppen, zoals blijkens recente media berichten aan de orde zou kunnen zijn.
Tijdschrift voor Financieel
Recht
451
20-12-2012 13:18:12
Een bespreking van de Wet bonusverbod staatsgesteunde ondernemingen
Bij nadere nota van wijziging is onderscheid gemaakt tussen steun die is verleend aan een groep van ondernemingen en financiële bijstand verleend aan een tot een zodanige groep behorende onderneming.1 4 In beide gevallen is het bonusverbod beperkt tot het niveau van de topholding van de groep waartoe de financiële onderneming behoort. Indien de topholding zich in het buitenland bevindt, geldt dat de hoogste groepsmaatschappij in Nederland onder het bonusverbod komt te vallen.1 5 Opmerkelijk genoeg betekent dit dat als een financiële dochteronderneming steun aanvraagt (en verkrijgt), de bestuursleden van deze dochteronderneming buiten schot zullen blijven nu het bonusverbod ten aanzien van hen geen werking heeft. In de parlementaire stukken is als onderliggende motivering aan te treffen dat hierdoor degenen die het meest verantwoordelijk zijn voor een onderneming geen variabele beloning mogen ontvangen.1 6 Naar onze mening zijn dat echter lang niet altijd de bestuurders van de topholding; veel groepsmaatschappijen opereren immers met een grote mate van zelfstandigheid binnen een concern. Bovendien schuilt hierin het gevaar dat het bestuur van een staatsgesteunde onderneming zal trachten bonussen via inhoudsloze bestuursfuncties bij dochterondernemingen te laten lopen, hoewel dit wellicht niet opweegt tegen het gevaar van negatieve publiciteit.1 7 Het had naar ons oordeel voor de hand gelegen om – ten minste – zowel de topholding als de door de staatssteun begunstigde onderneming onder de reikwijdte te laten vallen.
3. Overgangsregime en terugwerkende kracht
Als gezegd, geldt een overgangsregime voor financiële ondernemingen waaraan vóór 6 oktober 2011 steun is verleend maar die de steun op 6 oktober 2011 nog niet (geheel) hebben terugbetaald. Het overgangsregime houdt ten eerste in dat het bonusverbod niet van toepassing is op vóór 26 oktober 2011 toegekende maar nog niet uitgekeerde bonussen.1 8 Dit betekent dat – anders dan onder het ‘reguliere’ regime – deze bonussen gedurende de periode van steunverlening in principe nog wel mogen worden uitgekeerd.1 9 Wij begrijpen het overgangsregime zo dat voorwaardelijke prestatiebonussen, in die zin dat nog moet worden beoordeeld of aan de onderliggende prestaties is voldaan, na deze datum niet meer mogen worden uitgekeerd.2 0 Met betrekking tot prestatiebonussen die vóór 26 oktober 2011 zijn toegekend, maar nog onderworpen zijn aan ‘vesting’, gaan we ervan uit dat in ieder geval het tijdens het vestingproces onvoorwaardelijk geworden deel zal mogen worden uitgekeerd. Ten tweede geldt onder het overgangsregime het verbod om de vaste beloning tijdens de duur van de steunverlening te verhogen niet onverkort. In plaats van 0% stijging mochten ondernemingen die reeds vóór 6 oktober 2011 steun ontvingen de salarissen van bestuurders tot aan de inwerkingtreding van het bonusverbod op 20 juni 2012 maximaal 20% laten stijgen ten opzichte van het salaris dat gold op 26 oktober 2011, het moment dat het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer werd ingediend. Het vaste salaris wordt hiermee verhoogd ter compensatie voor het wegvallen van vóór 26 oktober 2011 gemaakte contractuele bonusafspraken. Wij begrijpen uit de parlementaire stukken dat de zorg bestaat dat dergelijke contractuele afspraken onder het (ruime) eigendomsbegrip van art. 1 Eerste Protocol van het EVRM zouden kunnen vallen2 1 en dat men met deze regeling tegemoet 452
FR2012_12.indb 3
wil komen aan de bezwaren die aan deze eventuele onteigening kleven.2 2 Wij vragen ons echter af of hiermee niet wat al te voorzichtig is geopereerd door met het oog op art. 1 Eerste Protocol deze verhoging van de vaste beloning voor bestaande steungevallen toe te staan, nu het uitgangspunt van de Regeling is dat bestuursleden van financiële ondernemingen er in de regel niet zomaar op mogen vertrouwen dat nog niet toegekende bonusaanspraken zonder meer tot uitkering zullen komen. Wij zouden menen dat dit betekent dat een nog niet toegekende bonusaanspraak over het algemeen
14. Kamerstukken II 2011/12, 33 058, nr. 8. 15. Het lijkt ons overigens dat het zich niet vaak zal voordoen dat de Nederlandse overheid een dochter van een buitenlandse onderneming zal steunen, waardoor dit lid vermoedelijk weinig zal hoeven worden toegepast. Dit roept wel de interessante vraag op of ook steun van andere lidstaten aan in Nederland gevestigde financiële ondernemingen onder het verbod valt, hetgeen een letterlijke lezing van art. 1:112 lid 1 Wft lijkt te impliceren. Dit is evident niet bedoeld; het idee is dat ondernemingen die gesteund worden door de Nederlandse overheid geen bonussen mogen uitkeren. 16. Kamerstukken II 2011/12, 33 058, nr. 5, p. 2 en Kamerstukken II 2011/12, 33 058 nr. 9, p. 17. 17. Al achten wij het denkbaar dat een dergelijke constructie in strijd kan komen met het ‘strekkingenverbod’ van art. 1:112 lid 4 Wft, zie de hierna volgende alinea’s. 18. Zie art. V (overgangsrecht), lid 2 van de Wet Bonusverbod. Helstone merkt hierbij terecht op dat dit waarschijnlijk niet zal zien op de bonus over 2011 omdat de beoordeling of aan de prestatiecriteria is voldaan doorgaans pas in het kader van de vaststelling van het jaarverslag en de beloningsparagraaf in het voorjaar van 2012 zal plaatsvinden. Zie A.M. Helstone,’Financieel toezicht op beloningen’, Tijdschrift voor Arbeid en Onderneming 2012, nr. 2, p. 6369. 19. Vgl. Kamerstukken II 2011/12, 33 058, nr. 9, p. 15. 20. Dit volgt uit het wetgevend overleg, zie Kamerstukken II 2011/12, 33 058 nr. 6, p. 62. 21. Het eigendomsbegrip uit art. 1 EP EVRM strekt een stuk verder dan het eigendomsbegrip uit het Burgerlijk Wetboek. Zo omvat het bijvoorbeeld ook vorderingsrechten en de gerechtvaardigde verwachting op het verkrijgen van (het genot op) een eigendomsrecht, zie EHRM 12 juli 2001, nr. 42527/98 (Hans Adam II van Liechtenstein v. Duitsland) en EHRM 28 september 2004, nr. 44912/98 (Kopecký v. Slowakije). Het omvat echter weer niet nog niet genoten inkomen (zie o.a. EHRM 11 januari 2007, nr. 73049/01 (Anheuer-Busch Inc./Portugal)) of de enkele hoop daarop (zie ECieRM 13 december 1979, D&R 18, p. 216 en EHRM 19 oktober 2000, nr. 31227-96 (Ambruosi v. Italië)). Zie voor een recente bespreking van deze materie in het kader van het ‘claw-back’-wetsvoorstel, E.C.H.J. Lokin en A.J.P. Schild, ‘De bonus belast: enige kritische kanttekeningen bij Tang/Irrgang en het wetsvoorstel aanpassen en terugvorderen van bonussen’, Ondernemingsrecht 2012 nr. 9, p. 66. 22. In dit verband tekent de minister aan dat een dergelijke conversie nog ‘vrij sober’ is, gelet op de in de markt gangbare conversiefactor van 50%, overleg Eerste Kamer van 22 mei 2012 (Handelingen I 2011/12, 30, nr. 6).
Tijdschrift voor Financieel
Recht
Nr. 12 december 2012
20-12-2012 13:18:12
Een bespreking van de Wet bonusverbod staatsgesteunde ondernemingen
niet beschouwd kan worden als eigendom in de zin van artikel 1 Eerste Protocol.2 3 Om te voorkomen dat er sprake zou kunnen zijn van ontwijkingsgedrag in de periode tot het moment van inwerkingtreding, is de Wet Bonusverbod met terugwerkende kracht ingevoerd. Vanuit het oogpunt van rechtszekerheid is dit twijfelachtig,2 4 waarvan men zich kennelijk bewust is nu deze terugwerkende kracht in de memorie van antwoord een ongebruikelijk en ingrijpend middel wordt genoemd.2 5 Het uitgangspunt is immers dat, behoudens bijzondere voorzienbare gevallen, een wettelijke regeling geen effect kan sorteren voorafgaand aan de invoering daarvan2 6 Blijkens de memorie van antwoord is aan het voorzienbaarheidsvereiste voldaan door de ruchtbaarheid die aan het bonusverbod in de diverse media werd gegeven vanaf het moment van aankondiging in de Algemene Financiële Beschouwingen op 6 oktober 2011.2 7 Het ‘bijzondere’ aspect dat afwijking van de hoofdregel rechtvaardigt zit hier waarschijnlijk in de vrees dat de financiële ondernemingen anders op de inwerkingtreding van de Wet Bonusverbod zouden anticiperen, wat ons gelet op de lange duur van het wetgevingstraject niet ongegrond voorkomt.
4. Sancties en toezicht
De Wet Bonusverbod wordt langs verschillende wegen gehandhaafd. Allereerst is er het reeds genoemde civielrechtelijke gevolg: bonussen aan bestuurders van staatsgesteunde ondernemingen worden van rechtswege op € 0 gezet. Dit lijkt nog verder te gaan dan een nietigheidssanctie: er wordt immers rechtstreeks ingegrepen in de contractuele aanspraken tussen partijen en dat vormt een uitzondering op het beginsel van de contractsvrijheid. Om misbruik van het bonusverbod te voorkomen is daarnaast in de Wet Bonusverbod een zogeheten strekkingenverbod opgenomen, dat inhoudt dat bedingen tussen een financiële onderneming en haar bestuurders die strijdig zijn met de strekking van de Wet Bonusverbod nietig zijn.28 Het strekkingenverbod is in onze optiek echter dusdanig ruim opgezet dat onduidelijk is welke situaties eronder vallen. Vanwege deze ruime strekking achten wij het bijvoorbeeld goed denkbaar dat het strekkingenverbod tevens ziet op betalingen aan bestuurders vanuit andere groepsmaatschappijen, bijvoorbeeld door het instellen van ‘inhoudsloze’ bestuursfuncties bij die groepsmaatschappijen.29 Het effect van het civielrechtelijke instrumentarium zal zich in de praktijk nog moeten bewijzen. Weliswaar zal die het bestuur/de Raad van Commissarissen (hierna: RvC) van de betrokken financiële onderneming in staat stellen een terugvorderingsactie in te stellen, maar om echt effectief te worden moet de bereidheid om actie te ondernemen er wel zijn. Anderzijds is niet waarschijnlijk dat het bestuur/de RvC, mede met het oog op reputatie- en aansprakelijkheidsrisico’s, zich afzijdig zal houden bij een overtreding van het bonusverbod, temeer omdat DNB over de schouder mee kijkt. In zoverre hebben wij wel vertrouwen in de effectiviteit van de sanctie. Dan de bestuursrechtelijke handhaving. In dit kader is expliciet een toezichtstaak aan de RvC toebedeeld om het bonusverbod te handhaven. DNB ziet vervolgens toe op de handhaving van het bonusverbod door de RvC. Als DNB van mening is dat niet aan het bonusverbod wordt voldaan kan zij ingrijpen waarbij, gelet op de door de minister gegeNr. 12 december 2012
FR2012_12.indb 4
ven toelichting, voornamelijk dient te worden gedacht aan het opvoeren van de druk op de RvC, eventueel door middel van het geven van een aanwijzing. Dit biedt waarschijnlijk voldoende prikkel voor de RvC om tot handhaving van het bonusverbod over te gaan, nu de commissarissen bij ingrijpen van DNB een toezichtantecedent boven het hoofd hangt.3 0
23. Deze bonussen dienen immers te passen in het raamwerk van beloningsstructuren zoals dat is gevormd door de Regeling beheerst beloningsbeleid Wft 2011. Hieruit komt naar voren dat financiële ondernemingen een volledig flexibel en discretionair beleid dienen te hanteren bij de toekenning, verwerving en uitbetaling van variabele beloningen, waarbij de financiële onderneming de bonus moet afstemmen op de financiële toestand van de onderneming en op de prestaties van de onderneming, bedrijfseenheid en betreffende bestuurder. Als vanzelf is de financiële situatie van een onderneming die staatssteun aanvraagt niet bepaald rooskleurig en zal een bestuurder er in een dergelijk geval doorgaans niet op mogen vertrouwen dat hem een bonus zal worden toegekend (ervan uitgaande dat de contracten van de bestuurders inmiddels in overeenstemming met de Regeling beheerst beloningsbeleid Wft 2011 zijn aangepast). 24. Zo zijn ook in de Eerste Kamer vragen gerezen of (i) met een ministeriële uitspraak tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen ter zake van de invoering van het bonusverbod voor bestuurders van staatsgesteunde ondernemingen en (ii) met het tijdens de parlementaire behandeling in de Tweede Kamer uitgesproken voornemen tot het bij amendement uitbreiden van de reikwijdte tot dagelijksbeleidsbepalers, de overgangsregeling wel voldoet aan het vereiste van voorzienbaarheid (Kamerstukken I 2011/12, 33 058, nr. B, p. 3/4). 25. Kamerstukken I 2011/12, 33058, nr. C. 26. Zie ook Aanwijzing 167 van de Aanwijzingen voor de regelgeving, Circulaire van de Minister-President van 18 november 1992 en HR 24 oktober 1994, LJN AC8569 en HR 16 oktober 2009, LJN BK0320. 27. Kamerstukken I 2011/12, 33 058, nr. C. Daar komt volgens de minister bij dat financiële ondernemingen de Algemene Financiële Beschouwingen toch wel enigszins volgen (Handelingen I 2011/12,30 nr. 6). 28. Opmerkelijk genoeg wordt in de parlementaire stukken niet duidelijk of hiermee gedoeld wordt op een nietigheid van de rechtshandeling (toekennen van de bonus) in de zin van art. 3:40 BW of een nietigheid van het voorafgaande besluit in de zin van art. 2:14 BW, of beide. De minister spreekt in de nota naar aanleiding van het verslag slechts van ‘nietig’, zonder aanduiding van een wetsartikel. 29. Al wijzen wij erop dat 1:112 lid 4 Wft spreekt van bedingen tussen ‘de financiële onderneming en haar bestuurder(s)’, wat juist op het tegendeel lijkt te duiden. Wij menen echter dat niet goed in te zien is welke situaties dan wel onder het strekkingenverbod vallen als betalingen door andere maatschappijen (de ‘misbruikroute’ bij uitstek) gelet op de ruime formulering van het eerste lid van art. 1:112 Wft. 30. Vgl. Kamerstukken II 2011/12, 33 058 nr. 9. Zie ook behandeling in de Eerste Kamer op 22 mei 2012: als een raad van commissarissen het verbod niet naleeft, kan dat
Tijdschrift voor Financieel
Recht
453
20-12-2012 13:18:12
Een bespreking van de Wet bonusverbod staatsgesteunde ondernemingen
Wij merken nog op dat DNB het welhaast volledig zal moeten hebben van het hiervoor beschreven ‘indirecte’ toezicht via de RvC, want DNB is vooralsnog niet bevoegd een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete aan de financiële onderneming op te leggen; althans niet zolang art. 1:112 Wft niet op de bijlagen bij art. 1:79 respectievelijk 1:80 Wft wordt geplaatst en het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector niet wordt aangevuld. De Wet Bonusverbod bevat daartoe geen bepalingen, wat in het kader van de parlementaire behandeling eigenaardig genoeg over het hoofd lijkt te zijn gezien.31
nemingen die op dat moment reeds steun ontvangen en CRD III enkel van toepassing zou zijn op toekomstige steun en uitsluitend op bestuurders. Wij vinden dit geen sterk argument. Zoals hiervoor uiteengezet kent CRD III en de daarop gebaseerde Regeling juist een breder toepassingsbereik dan de Wet Bonusverbod nu zij van toepassing is op een breed medewerkersbestand en niet enkel op bestuurders. Daarnaast kunnen wij niet plaatsen dat de Regeling enkel van toepassing zou zijn op toekomstige steun. Integendeel, wij zijn van mening dat alle gevallen van staatssteun aan banken en verzekeraars van het
5. Verhouding met de Regeling beheerst beloningsbeleid
Het is opmerkelijk dat tijdens de parlementaire behandeling van het Wetsvoorstel niet tot nauwelijks inhoudelijk wordt ingegaan op de beloningsregels die op dit moment reeds voor financiële ondernemingen gelden. Sinds de inwerkingtreding van het Besluit beheerst beloningsbeleid Wft (hierna: het Besluit) op 1 januari 20113 2 dienen financiële ondernemingen immers een beloningsbeleid te hanteren, dat niet mag aanmoedigen tot het nemen van meer risico’s dan aanvaardbaar is en onzorgvuldige behandeling van klanten voorkomt. Zowel de AFM als DNB heeft bij het Besluit de bevoegdheid toegekend gekregen nader beleid vast te stellen in de vorm van concrete beloningsregels, waarvan tot dusver alleen DNB gebruik heeft gemaakt door middel van de invoering van de Regeling op 1 januari 2011.3 3 De Regeling is grotendeels een weergave van de beloningsregels als opgenomen in de Kapitaaleisenrichtlijn CRD III (hierna: CRD III).34 Blijkens de (summiere) toelichting bij de Regeling dient voor de uitleg van de Regeling aansluiting te worden gezocht bij de richtsnoeren die door de Europese Banken Autoriteit (de voormalige CEBS, hierna: EBA) naar aanleiding van CRD III zijn opgesteld, de Guidelines on Remuneration Policies and Practices (hierna: de Guidelines).3 5 De beloningsvoorschriften uit de Regeling gelden niet alleen ten aanzien van bestuurders, maar, kort samengevat, eveneens ten aanzien van (andere) medewerkers die het risicoprofiel van de onderneming materieel beïnvloeden of wier salaris zich (ten minste) op hetzelfde niveau als dat van het hoger leidinggevend personeel bevindt.3 6 In artikel 14 van de Regeling is een bepaling opgenomen die zich richt tot financiële ondernemingen waaraan uitzonderlijke overheidssteun is verleend.3 7 Achtergrond van deze bepaling is dat ondernemingen die dergelijke steun genieten prioriteit dienen te geven aan de opbouw van hun eigen vermogen en de terugbetaling van door de belastingbetaler verleende bijstand boven de uitkering van variabele beloningen.38 Het artikel bepaalt (onder meer) dat financiële ondernemingen geen variabele beloning mogen uitkeren aan dagelijksbeleidsbepalers van de financiële onderneming, tenzij dit gerechtvaardigd is.3 9
31.
32.
33.
34.
35. 36. 37.
6. Toegevoegde waarde bonusverbod?
Pas na vragen vanuit de Eerste Kamer wordt melding gemaakt van het feit dat op basis van de CRD III-beloningsregels de toekenning van variabele beloningen bij staatssteun in principe bij elk Europees land aan beperkingen onderworpen is.40 In de memorie van antwoord wordt daarbij gesteld dat de Wet Bonusverbod verder gaat dan CRD III, aangezien deze van toepassing is op dagelijksbeleidsbepalers en onder454
FR2012_12.indb 5
38. 39.
40.
negatief uitpakken voor de geschiktheid van de commissarissen. Dat is een heel sterke stok achter de deur. In het uiterste geval kan de AFM en DNB een lid van de raad van commissarissen aftoetsen, waardoor deze zijn functie niet langer kan uitoefenen. In de memorie van antwoord wordt opgemerkt dat de toezichthouders beschikken over ‘verschillende handhavingsmiddelen, zoals het geven van aanwijzingen, het opleggen van een last onder dwangsom en het opleggen van een bestuurlijke boete aan de onderneming.’ Kamerstukken I 2011/12, 33058, nr. C, p. 6. Uiteraard kan dit door middel van een reparatiewet of als onderdeel van een wijzigingswet eenvoudig worden gerepareerd. Stb. 2010, 806. De in deze bijdrage besproken regels zijn met name vastgelegd in de art. 23f Besluit prudentiële regels Wft en art. 35i Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft. DNB heeft de onder toezicht staande financiële ondernemingen echter tot 31 maart 2011 een terme de grace gegeven om het beloningsbeleid aan te passen (zie Nieuwsbrief beleggingsondernemingen februari 2011, te vinden op www.toezicht.dnb.nl). Zie voor een meer diepgaande bespreking van de regeling: A.M. Helstone, ‘Financieel toezicht op beloningen’, Tijdschrift voor Arbeid en Onderneming 2012, nr. 2, p. 63-69. Richtlijn nr. 2010/76/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot wijziging van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG wat betreft de kapitaalvereisten voor de handelsportefeuille en voor hersecuritisaties, alsook het bedrijfseconomisch toezicht op het beloningsbeleid (PbEU 2010, L 329). Anders dan CRD III is de Regeling naast banken en beleggingsondernemingen ook van toepassing op andere financiële ondernemingen als verzekeraars en elektronischgeldinstellingen. CEBS, Guidelines on Remuneration Policies and Practices van 10 december 2010, te vinden op www.eba.europa.eu. Zie art. 3 van de Regeling. Sommige beloningsregels gelden zelfs ten aanzien van het hele personeel van de financiële onderneming (art. 13 en 16 van de Regeling). In de toelichting op de Regeling, noch in de Guidelines wordt enige verduidelijking van dit begrip gegeven. Hoewel wij daaromtrent dus geen zekerheid hebben, lijkt het ons niet meer dan logisch dat onder uitzonderlijke overheidssteun in ieder geval ook staatssteun in de zin van art. 107 lid 1 VWEU valt. Zie ook overweging 12 van de CRD III. Omdat het een DNB-regeling is geldt deze voor financiële ondernemingen die onder prudentieel toezicht van DNB staan, zoals (onder meer) banken, beleggingsondernemingen en verzekeraars. Kamerstukken I 2011/12, 33 058, nr. C.
Tijdschrift voor Financieel
Recht
Nr. 12 december 2012
20-12-2012 13:18:13
Een bespreking van de Wet bonusverbod staatsgesteunde ondernemingen
afgelopen jaar vallen onder de werkingssfeer van de Regeling,41 zonder dat daarbij een beroep hoeft te worden gedaan op complex overgangsrecht en op met terugwerkende kracht ingevoerde wetgeving. In de memorie van antwoord wordt opgemerkt dat CRD III bovendien de mogelijkheid tot afwijking biedt, bijvoorbeeld in het geval een nieuwe bestuurder wordt aangetrokken, terwijl de Wet Bonusverbod deze mogelijkheid niet kent. Dit klopt: de EBA heeft hiermee via de Guidelines invulling willen geven aan de uitzondering op de hoofdregel dat een financiële onderneming bij staatssteun geen variabele beloning aan haar dagelijksbeleidsbepalers mag uitkeren (de ‘tenzij dit gerechtvaardigd is’-exceptie). Daarbij wordt echter niet het hele verhaal verteld. De Guidelines zien expliciet een rol voor de toezichthouder (in casu DNB) om nader vast te stellen wanneer zij de uitkering van bonussen aan dagelijksbeleidsbepalers gerechtvaardigd acht.42 Zo heeft DNB volgens de Guidelines de vrijheid om deze bonusbeperking toe te passen op het jaar waarin de staatssteun is aangevraagd maar kan deze zich ook uitstrekken tot aan het moment waarop de staatssteun in zijn geheel is terugbetaald, of zelfs later nog, tot het moment dat alle doelstellingen van een herstelplan zijn behaald. Al naar gelang de invulling die DNB eraan geeft, lijkt het bonusverbod dus vrijwel geheel te (kunnen) overlappen met de al langer bestaande Regeling.4 3 Sterker nog: de Regeling is op onderdelen zelfs strenger voor staatsgesteunde ondernemingen dan de Wet Bonusverbod. Zo dient een financiële onderneming op grond van art. 23 van de Regeling er zorg voor te dragen dat het bonusverbod niet via een groepsmaatschappij kan worden omzeild en geldt de Regeling op basis van art. 24 op het niveau van de hele groep.4 4 Daarnaast lijkt de financiële onderneming verdergaande beloningsbeperkende maatregelen te moeten treffen. De Regeling indiceert namelijk niet alleen dat bonussen van dagelijksbeleidbepalers als gevolg van de ontvangen steunmaatregel worden geraakt maar die van een veel breder medewerkersbestand. Bovendien dient ook de vaste beloningsstructuur van dagelijksbeleidbepalers kritisch onder de loep te worden genomen en dient, afhankelijk van het benodigde niveau van risicobeheersing en de verwachte langetermijnontwikkeling, voor hen een salary cap te worden ingesteld, overigens ongeacht of andere werknemers wel recht hebben op een (contractuele) stijging van hun vaste salaris. Wij menen dat de mogelijkheden die de Regeling biedt niet volledig op waarde zijn geschat en dat DNB binnen de bestaande wettelijke kaders in beginsel tot hetzelfde resultaat had kunnen komen als met de Wet Bonusverbod.4 5 Inpassing in bestaande regelgeving verdient in beginsel de voorkeur boven ‘stapelwetgeving’.4 6 Het financiële recht is al complex genoeg zonder onnodige dubbelingen. Bovendien kan met de ingevoerde Wet Bonusverbod zich de vreemde situatie voordoen dat een financiële onderneming heeft gehandeld conform het overgangsregime uit de Wet Bonusverbod door het vaste salaris voor bestaande steungevallen met maximaal 20% te verhogen, maar dat DNB op basis van de Regeling alsnog tot het oordeel komt dat de financiële onderneming een striktere limiet op de beloning van de dagelijksbeleidsbepalers van de financiële onderneming had dienen toe te passen. Dit kan tot onduidelijkheid bij de financiële onderneming leiden. Wij zien één groot pluspunt aan de Wet Bonusverbod. De Regeling is louter publiekrechtelijk van aard en de reikNr. 12 december 2012
FR2012_12.indb 6
wijdte is in beginsel beperkt tot de onder toezicht staande financiële onderneming. De Regeling richt zich niet rechtstreeks tot de medewerkers van de onderneming en zij worden dan ook niet direct geraakt. Dit betekent dat de na-
41. CRD III spreekt immers van ‘credit institutions that benefit from exceptional government intervention’, hetgeen erop duidt dat financiële ondernemingen die op het moment dat de Regeling in werking trad de aan hen verleende staatssteun (nog) niet (geheel) hadden terugbetaald in principe onder de reikwijdte vallen. Daarbij geldt dat de kleinere spelers wellicht een beroep (hadden) kunnen doen op het in de Regeling neergelegde proportionaliteitsbeginsel. Zie voor meer informatie over de wijze waarop DNB invulling geeft aan het proportionaliteitsbeginsel, de sheets van de presentatie van DNB van 24 januari 2012 (te vinden op www.toezicht.dnb.nl). 42. Guidelines, State Support and Remuneration 1.4.3, p. 27. Dat de toezichthouder deze ruimte krijgt lijkt overigens op gespannen voet te staan met een algemeen beginsel van CRD III, namelijk het waarborgen van een level playing field onder de financiële ondernemingen waarop de beloningsregels van toepassing zijn (overweging 15, artikel 1 (18) en Annex II onder (d) (5j) CRD III). 43. Zie in dezelfde zin Astrid Helstone en Suzanne KrönerRosmalen, ‘Financieel toezicht in arbeidsrecht’, in: F.G.B. Graaf, R.H. Maatman en L.J. Silverentand (red.), Vereniging voor Effectenrecht, Gedurfde essays over financieel toezichtrecht, (Lustrumbundel 2012), Deventer: Kluwer 2012, p. 45-60. Met als uitzondering wellicht de uitbetaling van contractueel overeengekomen beëindigingsvergoedingen, hoewel de Regeling op dit punt aangeeft dat dergelijke vergoedingen niet zo mogen worden vormgegeven dat falen wordt beloond (art. 16 Regeling); als een onderneming eenmaal zo ver is dat zij zich genoodzaakt ziet om staatssteun aan te vragen, zal het bestuur daar dikwijls een verwijt van te maken te zijn. 44. Uit de Guidelines kan worden afgeleid dat dit in beginsel alleen geldt voor financiële groepen binnen de EER die onder geconsolideerd toezicht van DNB staan. Buiten de EER vindt toepassing van de Regeling typisch alleen plaats ten aanzien van medewerkers die werkzaamheden voor een entiteit verrichten die binnen de geconsolideerde groep valt (Guidelines, Group Context 1.3, p. 22). 45. Daarbij zij aangetekend dat DNB binnen de kaders van de Wft, de Bankwet 1998 en de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen een zekere mate van zelfstandigheid heeft, waarbij het Ministerie van Financiën op afstand verantwoordelijk is. In de regel trekken DNB en het Ministerie van Financiën echter nauw samen op bij de totstandkoming van nieuwe financiële wet- en regelgeving. Zie uitgebreid, Hélène Vletter-van Dort, Back to basics (oratie Groningen), Deventer: Kluwer 2009. 46. Zie ook Aanwijzing 7 van de Aanwijzingen voor de regelgeving (Circulaire van de Minister-President van 18 november 1992, (zie voor de zevende doorlopende tekst Stcrt. 2005, 87) waarin is bepaald dat ‘Alvorens tot het treffen van een regeling wordt besloten, worden de volgende stappen gezet: [...] indien overheidsinterventie noodzakelijk is, wordt onderzocht of de gekozen doelstellingen kunnen worden bereikt door aanpassing of beter gebruik van bestaande instrumenten dan wel, indien dit niet mogelijk blijkt, welke andere mogelijkheden daartoe bestaan [..]’(cursivering auteurs).Voorts merken wij in dit verband op dat ook op andere fronten een ‘woud’ aan
Tijdschrift voor Financieel
Recht
455
20-12-2012 13:18:13
Een bespreking van de Wet bonusverbod staatsgesteunde ondernemingen
leving van de Regeling staat of valt met de mate waarin de medewerkers daaraan gevolg geven, althans door de betreffende onderneming daartoe gedwongen kunnen worden. Bij bestaande contractuele afspraken is dat zeker geen gegeven en moet – overigens expliciet op last van de Regeling47 – binnen de nauwe banden van het verbintenissenrecht dan wel het arbeidsrecht naar mogelijkheden worden gezocht.48 Hoewel ook voor de Wet Bonusverbod geldt dat dit een bestuursrechtelijke regeling betreft, maakt de civielrechtelijke sanctie die de wet bevat, dat betrokken bestuurders ook rechtstreeks met de (juridische) gevolgen ervan kunnen worden geconfronteerd. Dit aspect maakt de Wet Bonusverbod naar alle waarschijnlijkheid beter afdwingbaar. Een wijziging van de Regeling op dit punt was in onze optiek echter eenvoudiger en doeltreffender geweest.49
7. Afronding
De Wet Bonusverbod is met veel bombast aangenomen om een halt toe te roepen aan het uitkeren van bonussen bij door de overheid gesteunde financiële ondernemingen. Wij kunnen ons wel iets voorstellen bij de gedachte dat bestuurders die (mede) verantwoordelijk zijn voor problemen bij hun financiële onderneming niet beloond zouden moeten worden met een bonus en ook ten opzichte van bestuurders die zijn aangetrokken om de onderneming te ‘redden’ is te verantwoorden dat zij, omdat de financiële steun gemeenschapsgeld betreft, genoegen zullen moeten nemen met een (relatief) bescheiden vast salaris.50 Het is echter spijtig dat de uitwerking van deze goede bedoelingen een complex (de vele overgangsbepalingen) en enigszins gekunsteld (de invoering met terugwerkende kracht) stuk wetgeving hebben voortgebracht, terwijl ook nog eens vraagtekens kunnen worden gezet bij de toegevoegde waarde ervan. Als het enige werkelijk vernieuwende element van de Wet Bonusverbod op het handhavingsvlak ligt, namelijk met de introductie van de civiele nietigheidsanctie, dan is dat wel wat magertjes. Het had in onze optiek dan ook de voorkeur verdiend om niet (weer) nieuwe wetgeving te introduceren, maar tot hetzelfde effect bestaande wetgeving te modelleren en/of DNB een actievere rol te laten spelen. Hiermee zou zijn voorkomen dat een financiële onderneming kan worden geconfronteerd met verschillende sets regelgeving die min of meer hetzelfde beogen, maar een net iets andere uitwerking hebben. Interessant is voorts de vraag of de Wet Bonusverbod na terugbetaling van de huidige gevallen van staatssteun überhaupt nog relevantie zal hebben. Het is immers maar de vraag of de Nederlandse overheid in de toekomst ooit weer op dezelfde schaal steun zal verlenen aan de financiële sector als tijdens de kredietcrisis in 2008-2009, temeer nu op nationaal en Europees niveau initiatieven worden ontwikkeld om het verstrekken van staatssteun in een eerder stadium af te wenden51 en nuts- en zakenbankactiviteiten binnen banken (al dan niet voorwaardelijk) te scheiden.52 In dat laatste geval zal het spaargeld dat onder het depositogarantiestelsel valt, (sterk) verminderd risico lopen als gevolg van de zakenbankactiviteiten van een bank, zodat voor de overheid grotendeels de noodzaak zal zijn weggenomen om met het oog op de financiële stabiliteit in te grijpen.
456
FR2012_12.indb 7
47. 48.
49.
50.
51.
52.
elkaar overlappende regelingen aan het ontstaan is; zo is ook het zogenoemde clawback-voorstel bij de Tweede Kamer aanhangig (32 512), om de mogelijkheid te creëren voor de RvC bij financiële ondernemingen om onterecht uitgekeerde bonussen terug te vorderen bij de ontvanger van de bonus. Hoewel dit een privaatrechtelijke regeling is, kent ook dit voorstel de nodige overlap met reeds bestaande wetgeving. Zie voor een uitgebreidere bespreking: M.L. Lennarts en I. Meijer-Wagenaar, ‘Het wetsvoorstel aanpassing en claw-back bestuurdersbeloning: dempen van de put nadat het kalf verdronken is’, WPNR 17 december 2011/6911, p. 1031 e.v. Zie art. 20 (2) van de Regeling, ‘Onverminderd de algemene beginselen van de verbintenissen- en arbeidswetgeving [...]’. Te denken valt aan art. 6:248 lid 2 BW (de derogerende werking van de redelijkheid en de billijkheid), art. 6:258 BW (imprévision) , art. 7:611 BW (het goed werknemerschap) of art. 7:613 BW (in geval van een eenzijdig wijzigingsbeding in de arbeidsovereenkomst). Hoewel de zogeheten ABN AMRO-zaken uit 2010 van het Hof Amsterdam (LJN BN8464, BN8830, BN9767, BO0027 en BO0843) laten zien dat een beroep op deze wijzigingsgrondslagen bepaald niet snel wordt toegekend, zijn wij met A.M. Helstone (zie ‘Financieel toezicht op beloningen’, Tijdschrift voor Arbeid en Onderneming 2012, nr. 2, p. 63-69) van mening dat met de invoering van de Regeling het belang van de financiële onderneming om de wettelijke verplichtingen van de Regeling na te leven doorgaans zwaarder zal wegen dan het individuele belang van de medewerker bij instandhouding van de contractuele afspraken. Dit geldt temeer nu het een toezichthouderregeling betreft die DNB in principe eenvoudig en snel eenzijdig kan wijzigen. Hier biedt het Besluit ook expliciet de mogelijkheid toe. De aan haar toegekende bevoegdheid om nadere beloningsregels te stellen is niet strikt beperkt tot de implementatie van CRD III (Besluit beheerst beloningsbeleid Wft, Stb. 2010, 806, p. 10). Zie kritisch over deze ruime delegatiegrondslag, G.J. Brugman en B. Krijnen, ‘Regels over beheerst beloningsbeleid en de rol van de toezichthouders’, TvC 2012 nr. 2, p. 83-87. Zie bijvoorbeeld ook de op 13 november jl. aangenomen Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector en het daarin neergelegde verbod dat prestatiegerelateerde beloning of andere vormen van variabele beloning geen onderdeel mogen uitmaken van de bezoldiging van topfunctionarissen in de (semi)publieke sector. Te denken valt bijvoorbeeld aan het voorstel voor de interventierichtlijn (Voorstel van de Europese Commissie van 6 juni 2012 voor een Richtlijn van het Europees parlement en de Raad betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van de Richtlijnen 77/91/EEG, 82/891/EG, 2001/24/EG, 2002/47/ EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG en 2011/35/ EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010, COM/2012/0280 final.), dat beoogt de toezichthouders de mogelijkheden te geven vroegtijdig in te grijpen in geval van financiële moeilijkheden bij financiële ondernemingen. Zie onder meer (i) het rapport van de Commissie De Wit, Kamerstukken II 2009/10, 31 980, nrs. 3-4, p. 18, de uitgewerkte nota van de Eerste Kamer over dit onderwerp, bijlage bij Kamerstukken I2010/11, 32 036, nr. E, (ii) het
Tijdschrift voor Financieel
Recht
Nr. 12 december 2012
20-12-2012 13:18:13
Een bespreking van de Wet bonusverbod staatsgesteunde ondernemingen
Ten slotte is in het regeerakkoord opgenomen dat de hoogte van de variabele beloning binnen de financiële sector maximaal 20 procent van de vaste beloning mag bedragen.5 3 Als deze bepaling wet wordt, zal de Wet Bonusverbod dus door de relatief bescheiden bonussen binnen de financiële sector in de toekomst (nog) verder aan relevantie inboeten.
in september 2012 verstrekte mandaat aan de Commissie Structuur van Nederlandse banken (‘Commissie Wijffels’) om onderzoek te doen naar de afwikkelbaarheid van banken en de eventuele noodzaak van structuuraanpassingen hiertoe met als doel om de stabiliteit van het Nederlandse financiële systeem zo goed mogelijk te waarborgen, en (iii) het rapport van de High-level Expert Group on reforming the structure of the EU banking sector (onder voorzitterschap van het Finse ECB-lid Liikanen) van 2 oktober 2012 over de wenselijkheid van de scheiding van nuts- en zakenbankactiviteiten in Europees verband (te vinden op http://ec.europa.eu/internal_market/bank/docs/highlevel_expert_group/report_en.pdf). In dit laatste rapport wordt (onder meer) geopperd om een deel van de variabele beloning aan het senior management in de vorm van bailin bonds toe te kennen, waardoor de toplaag sterker in de risico’s deelt. 53. ‘Bruggen slaan’, Regeerakkoord VVD–PvdA, 29 oktober 2012, p. 12. Nr. 12 december 2012
FR2012_12.indb 8
Tijdschrift voor Financieel
Recht
457
20-12-2012 13:18:13