EDUCATION AS INVESTMENT, CONSUMPTION OR ADAPTING TO SOCIAL NORM: IMPLICATIONS FOR EDUCATIONAL MISMATCH AMONG GRADUATES
Sana Sellami, Dieter Verhaest, Walter Nonneman & Walter Van Trier
EDUCATION AS INVESTMENT, CONSUMPTION OR ADAPTING TO SOCIAL NORM: IMPLICATIONS FOR EDUCATIONAL MISMATCH AMONG GRADUATES
Sana Sellami,1 Dieter Verhaest,2 Walter Nonneman3 & Walter Van Trier4 Promotor: Ides Nicaise
Research paper SSL/2014.02/4.2 April 2014 ●●●●●
1 2
3 4
KU Leuven, Faculty of Economics and Business, campus Brussel, HRRG;
[email protected]. KU Leuven, Faculty of Economics and Business, campus Brussel, HRRG; Ghent University, SHERPPA;
[email protected]. Antwerp University, Faculty of Applied Economics, Department of General Economics;
[email protected]. Ghent University, Faculty of Economics and Business Administration, SHERPPA,
[email protected].
Het Steunpunt Studie- en Schoolloopbanen is een samenwerkingsverband van KU Leuven, UGent, VUB, Lessius Hogeschool en HUB.
Gelieve naar deze publicatie te verwijzen als volgt: Sellami S., Verhaest D., Nonneman W. & Van Trier W. (2014), Education as investment, consumption or adapting to social norm: implications for educational mismatch among graduates, Steunpunt Studie- en Schoolloopbanen, Leuven. Voor meer informatie over deze publicatie
[email protected];
[email protected];
[email protected];
[email protected]
Deze publicatie kwam tot stand met de steun van de Vlaamse Gemeenschap, Programma Steunpunten voor Beleidsrelevant Onderzoek. In deze publicatie wordt de mening van de auteur weergegeven en niet die van de Vlaamse overheid. De Vlaamse overheid is niet aansprakelijk voor het gebruik dat kan worden gemaakt van de opgenomen gegevens. D/2014/4718/typ het depotnummer – ISBN typ het ISBN nummer © 2014
STEUNPUNT STUDIE- EN SCHOOLLOOPBANEN
p.a. Secretariaat Steunpunt Studie- en Schoolloopbanen HIVA - Onderzoeksinstituut voor Arbeid en Samenleving Parkstraat 47 bus 5300, BE 3000 Leuven Deze publicatie is ook beschikbaar via www.steunpuntSSL.be
Beleidssamenvatting
De afgelopen decennia is de participatie in het hoger onderwijs sterk toegenomen, wat resulteerde in een hogere instroom van hoger opgeleiden op de arbeidsmarkt. Binnen de economische literatuur bieden zowel de theorie van het menselijk kapitaal als de signaleringstheorie hiervoor een verklaring. Volgens beide theorieën investeren jongeren in het hoger onderwijs om hun toekomstige arbeidsmarktkansen te verbeteren; hoger opgeleiden verdienen immers gemiddeld een hoger loon en hebben een lagere kans op werkloosheid. Een tweetal vaststellingen lijken de functie van onderwijs als investeringsgoed evenwel in vraag te stellen. Allereerst blijkt uit verschillende studies dat een significant deel van de afgestudeerden tewerkgesteld is onder hun niveau. Onderzoek wijst uit dat deze zogenaamde overgeschoolde individuen gemiddeld een lager loon verdienen en ook minder tevreden zijn met hun baan dan individuen met een adequate job. Daarnaast blijken de arbeidsuitkomsten sterk te verschillen tussen de studiegebieden binnen het hoger onderwijs. Zo hebben afgestudeerden binnen de Humane Wetenschappen een hogere kans op overscholing dan afgestudeerden uit domeinen zoals Gezondheidszorg of Natuurwetenschappen. Ook in termen van lonen zijn er substantiële verschillen tussen bovengenoemde domeinen. Gegeven de hogere kans op overscholing binnen bepaalde studierichtingen en -niveaus kunnen we ons afvragen waarom studenten toch blijven kiezen voor deze opleidingen. Een aannemelijk verklaring is dat studenten participeren in het hoger onderwijs niet alleen zien als een investering in de toekomst, maar ook als iets wat een onmiddellijk nut oplevert. Ze kiezen er voor om verder te studeren uit persoonlijke interesse, omdat ze een aversie voor werk hebben of omdat ze nog willen genieten van het studentenleven. Participeren in het hoger onderwijs is dus met andere woorden ook een consumptiegoed.5 Verschillende studies hebben in elk geval aangetoond dat een groot deel van de studenten deelneemt aan het hoger onderwijs omwille van de niet-monetaire opbrengsten. Deze studenten blijken bovendien eerder te kiezen voor opleidingen met lagere arbeidsmarktkansen, zoals de Humane Wetenschappen. De vakken binnen deze richtingen lijken studenten meer te enthousiasmeren en lijken ook minder inspanning te vergen. Een andere mogelijke verklaring voor de keuze van bepaalde opleidingen is dat jongeren zich bij hun keuze veeleer laten leiden door sociale normen. Jongeren studeren in dat geval verder binnen een bepaalde richting omdat dit binnen hun sociale context van hen wordt verwacht. In de literatuur zijn de motieven om te participeren in het hoger onderwijs reeds uitgebreid onderzocht. Onderzoek dat zich focust op de relatie tussen de onderwijskeuzemotieven en de kans op overscholing ontbreekt evenwel. In dit onderzoek focussen wij ons op deze kwestie en behandelen we de volgende onderzoeksvraag: In welke mate beïnvloeden de verschillende motieven om verder te studeren de kans op overscholing en het effect van overscholing?’. We onderscheiden in
5
Onderwijs is in die context een consumptiegoed omdat het op zichzelf leidt tot een hoger nut bij participanten. Het consumptiemotief heeft in de economische literatuur dus geen betrekking op de eventuele consumptie die men kan realiseren door het hogere inkomen later.
Education as investment, consumption or adapting to social norm | 1
ons onderzoek de volgende vier motieven:6 (1) het investeringsmotief, (2) het onderwijsconsumptiemotief, (3) het studentenleven-consumptiemotief en (4) motieven gerelateerd aan sociale normen. Individuen die verder studeren omwille van het investeringsmotief studeren verder omwille van de verwachte opbrengsten (de verwachte lonen en arbeidsmarktkansen). De beslissing om verder te studeren zal afhangen van de afweging tussen de kosten en de verwachte opbrengsten. Verder onderscheiden we twee verschillende consumptiemotieven. Het onderwijsconsumptiemotief duidt erop dat individuen verder studeren uit interesse of om zich persoonlijk te vormen. In het geval van het studentenleven-consumptiemotief studeren jongeren eerder verder omdat ze willen genieten van het studentenleven en/of een aversie hebben t.a.v. werk. Wanneer jongeren verder studeren omwille van het sociale-normen motief betekent dit dat ze dit doen omwille van bepaalde verwachtingen binnen de sociale omgeving (ouders, familie, leerkrachten, peers, …). Wij verwachten dat deze vier motieven via verschillende kanalen de latere kans op overscholing mee bepalen. Allereerst verwachten wij dat de motieven de kans op overscholing bepalen via hun impact op de studiekeuze, bijvoorbeeld omdat jongeren met bepaalde motieven vaker kiezen voor opleidingen met lagere kansen op arbeidsmarktsucces. Verder kunnen ze de kans op overscholing beïnvloeden via hun effect op de studieresultaten (in termen van behaalde graden en eventuele bisjaren). Uit de wetenschappelijke literatuur blijkt immers dat jongeren met betere studieresultaten een lagere kans hebben op overscholing. Indien jongeren met bepaalde motieven minder goede studieresultaten behalen zal dit dus mee de kans op overscholing beïnvloeden. Tot slot verwachten we ook dat de verschillende motieven gecorreleerd zijn met hun zoekgedrag op de arbeidsmarkt en de mate waarin werkgevers bereid zijn om de jongeren aan te nemen. Zo zijn jongeren met bepaalde motieven mogelijks vlugger geneigd om jobs te accepteren die niet aansluiten bij het opleidingsniveau. Ook verkiezen werkgevers mogelijks jongeren met bepaalde motieven. In deze studie gaan we dus na in welke mate verschillende studiemotieven de kans op overscholing bepalen via deze verschillende kanalen. Verder onderzoeken we ook of het effect van overscholing op het loon en de arbeidstevredenheid verschilt tussen jongeren met verschillende motieven. Voor ons onderzoek maken we gebruik van gegevens uit de SONAR databank. Deze databank bevat gedetailleerde informatie over de onderwijs- en de beginnende arbeidsloopbaan van Vlaamse jongeren. De databank is het resultaat van een representatieve bevraging op de leeftijd van 23 jaar van 9000 Vlaamse jongeren, geboren 1976, 1978 of 1980. Voor de cohorten 1976 en 1978 vonden ook vervolgenquêtes plaats op de leeftijd van 26 jaar; voor de cohorten 1976 en 1980 ook nog eens op 29 jaar. In onze analyse maken we gebruik van informatie over de aansluiting van de job met de opleiding op vier verschillende meetmomenten: (1) bij de start van de eerste geregistreerde job, (2) voor de job op de leeftijd van 23 jaar, (3) voor de job op de leeftijd van 26 jaar en (4) voor de job op de leeftijd van 29 jaar. Verder focussen wij ons enkel op de hoger opgeleiden. Na het verwijderen van ontbrekende gegevens houden wij 6 589 waarnemingen voor 2 615 individuen over in onze finale steekproef. Een eerste bevinding is dat jongeren die verder studeren omwille van het investeringsmotief vaker kiezen voor een opleiding van korte type. Dit resultaat was verwacht vermits eerder onderzoek heeft
6
Deze verschillende motieven kunnen gecombineerd worden. Bijvoorbeeld, sommige individuen met een investeringsmotief zullen ook verder studeren omwille van sociale normen of omwille van consumptieve motieven. In de paper wordt dit uitgebreider uitgelegd.
Education as investment, consumption or adapting to social norm | 2
aangetoond dat deze opleidingen minder vaak gepaard gaan met overscholing dan opleidingen van lange type. Verder vinden we dat diegenen die verder studeren omwille van onderwijs- of studentenlevenconsumptie vaker kiezen voor masterprogramma’s. Bovendien kiezen studenten waarvoor het studentenleven een motief is minder vaak richtingen die gepaard gaan met een lage kans op overscholing, zoals de domeinen ‘Gezondheidszorg’ en ‘Natuurwetenschappen en Techniek’. In het geval van jongeren die verder studeren omwille van sociale normen vinden we dat ze vaker kiezen voor een masteropleiding, mogelijks omwille van de gepercipieerde status die verbonden is aan een hoger diplomaniveau of omdat bepaalde universitaire beroepen soms van vader op zoon over gaan. Een tweede kanaal waarlangs de motieven de kans op overscholing kunnen bepalen is via hun effect op de studieresultaten. We vinden inderdaad dat de studiemotieven gecorreleerd zijn met de studieprestaties. Studenten die verder studeren vanuit het onderwijsconsumptiemotief studeren, zoals verwacht, af met hogere graden (bv. grote onderscheiding) en hebben minder bisjaren. Studenten gemotiveerd door investering behalen dan weer minder vaak hoge graden. Ook na controle voor de studiekeuze en de studieresultaten blijven de motieven gerelateerd aan de kans op overscholing. Een mogelijke verklaring voor dit residuele effect is dat de motieven om hoger onderwijs te volgen ook een invloed hebben op het zoekgedrag bij intrede op de arbeidsmarkt en/of het aanwervingsgedrag van werkgevers. Wie verder studeert omwille van onderwijsconsumptie blijkt, in vergelijking wie hetzelfde programma volgde en gelijkaardige resultaten behaalde, minder vaak overgeschoold te zijn. Hiervoor kunnen verschillende verklaringen naar voor gebracht worden. Zo is een job die aansluit bij de gevolgde opleiding voor deze studenten allicht ook een job die meer aansluit bij de interesses dan dit het geval is bij studenten met andere studiemotieven. Daarnaast zijn zij mogelijk ook meer gemotiveerd, waardoor werkgevers meer geneigd zijn om hen te selecteren. Wat de individuen die verder studeren omwille van het studentenleven betreft vinden we dat ze vaker overgeschoold zijn dan anderen met een gelijkaardige richting en gelijkaardige studieresultaten. Dit effect was verwacht en suggereert dat deze individuen minder loopbaan georiënteerd zijn dan anderen. Deze drie bovenvermelde mechanismen verklaren de globale relatie tussen de motieven en de kans op overscholing. Enigszins onverwachts suggereren sommige resultaten dat jongeren die verder studeren omwille van het investeringsmotief later iets vaker overgeschoold zijn. Dit wordt verklaard door hun relatief hoge participatie in het domein ‘Economie, Bedrijfskunde en Rechten’, dat in Vlaanderen gemiddeld vaker gepaard gaat met werken onder het niveau. Mogelijks verdienen deze overgeschoolden gemiddeld nog steeds meer dan adequaat geschoolden binnen andere domeinen. Anderzijds bevestigt deze studie de verwachting dat wie verder studeert omwille van het studentenleven globaal een groter risico op overscholing loopt. Interessant is ook de bevinding dat voor wie verder studeert omwille van onderwijsconsumptie het risico op overscholing kleiner is. Deze globale relatie wordt verklaard door tegengestelde relaties. Enerzijds kiezen deze individuen vaker voor programma’s met een hogere kans op overscholing. Anderzijds behalen ze betere studieresultaten en vinden ze, gegeven hun programma en studieresultaten, vaker jobs op hun niveau. Deze laatste effecten domineren het positieve effect van hun programmakeuze op de kans op overscholing. Tot slot onderzochten we ook in welke mate het negatieve effect van overscholing op het loon en de arbeidstevredenheid gerelateerd is aan de studiemotieven. We vinden dat het loonverlies omwille
Education as investment, consumption or adapting to social norm | 3
van overscholing groter is voor studenten die verder hebben gestudeerd omwille van het studentenleven of omwille van sociale normen. Anderzijds blijkt overscholing een groter negatief effect te hebben op de arbeidstevredenheid indien individuen hebben verder gestudeerd omwille van onderwijsconsumptiemotief. Dit wordt mogelijks verklaard door hun grotere aversie tegenover jobs die niet aansluiten bij hun interesses. Niettemin blijven deze individuen in geval van een beperkte mate van overscholing minstens even tevreden met hun job als adequaat geschoolden die verder gestudeerd hebben vanuit andere beweegredenen. Globaal gezien vinden we dus geen evidentie dat overscholing het gevolg zou zijn verder studeren omwille van onderwijsconsumptie. Wel integendeel, jongeren die zeggen vooral verder te studeren vanuit een interesse voor de opleiding lijken net minder risico te lopen op overscholing. Onze resultaten suggereren dus dat het weinig zinvol is om de studiekeuze te laten bepalen door arbeidsmarktperspectieven indien deze keuze weinig aansluit bij de eigen interesses. Ook vermijden we best dat jongeren alleen maar verder studeren omwille van de plezierige kanten van het studentleven of omwille van een aversie voor werk.
Education as investment, consumption or adapting to social norm | 4