Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Wijsbegeerte en Moraalwetenschap Voorzitter: Prof. Dr. M.S. Ronald Commers
ECONOMIC PARTNERSHIP AGREEMENTS: een moraalwetenschappelijke analyse door Dorine COOLEN
Promotor: Prof. Dr. Wim Vandekerckhove
Scriptie ingediend tot het behalen van de academische graad van Master in de Moraalwetenschappen
Academiejaar 2008–2009
Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Wijsbegeerte en Moraalwetenschap Voorzitter: Prof. Dr. M.S. Ronald Commers
ECONOMIC PARTNERSHIP AGREEMENTS: een moraalwetenschappelijke analyse door Dorine COOLEN
Promotor: Prof. Dr. Wim Vandekerckhove
Scriptie ingediend tot het behalen van de academische graad van Master in de Moraalwetenschappen
Academiejaar 2008–2009
Dankwoord Graag zou ik Prof. Dr. M.S. Ronald Commers, An Verlinden en Prof. Dr. Wim Vandekerckhove willen bedanken voor het opwekken van mijn interesse voor dit onderwerp via het vak Wereldethiek.
In het bijzonder wil ik mijn promotor Prof. Dr. Wim Vandekerckhove bedanken om mij op het goede spoor te zetten en te begeleiden.
Marc Maes dank ik voor zijn hulp in het vinden van de correcte bronnen en informatie.
Vervolgens zou ik ook Michel Coolen en Evelien Baeten willen bedanken voor het proeflezen.
Tenslotte veel dank aan mijn medestudenten, familie, vrienden en vriend voor de steun gedurende dit Masterjaar.
Dorine Coolen, juli 2009
Inhoudsopgave 1 Inleiding
1
2 Economic Partnership Agreements
4
2.1
Historiek . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
4
2.2
Inhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
6
2.3
Discussiepunten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
7
3 Literatuurstudie
9
3.1
Development Ethics . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
9
3.2
Woorden - met - zin . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
12
3.2.1
Ontwikkeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
12
3.2.2
Verantwoordelijkheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
22
3.2.3
Gelijkheid & Rechtvaardigheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
25
3.2.4
Solidariteit . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
29
3.2.5
Globalisering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
32
Analysekader . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
43
3.3
4 Analyse 4.1
4.2
4.3
48
EU rapporten en speeches . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
50
4.1.1
Inhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
50
4.1.2
Analyse . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
59
Kritieken van NGO’s . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
63
4.2.1
Inhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
63
4.2.2
Analyse . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
75
Kritieken van ACP-landen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
85
4.3.1
85
Inhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
ii
4.3.2 4.4
4.5
Analyse . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
90
Kritieken vanuit wetenschappelijke hoek . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
93
4.4.1
Inhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
93
4.4.2
Analyse . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 102
Algemene conclusie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 107
5 Conclusie
113
A EPA Subregio’s & Leden
117
B EPA’s: een stand van zaken
119
Bibliografie
122
iii
Lijst van tabellen 3.1
Analysekader . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
43
4.1
Analysekader & analyse . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 107
A.1 EPA Subregio’s & Leden. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 118 B.1 Een stand van zaken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 120
iv
Lijst van figuren 4.1
Analyse EU . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
63
4.2
Analyse NGO’s . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
80
4.3
Analyse ACP-civil society . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
84
4.4
Analyse ACP-landen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
93
4.5
Analyse Wetenschappelijke artikels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 106
v
Lijst met afkortingen ACP
Afrika, Cara¨ıben en Stille Oceaan
BNP
Bruto Nationaal Product
CAP
Common Agricultural Policy (Europe)
CARICOM
Caribbean Community
CARIFORUM
Caribbean Forum of ACP Countries
CEMAC
Monetary and Economic Community of Central Africa
CODESRIA
The Council for the Development of Social Science Research in Africa
COMESA
Common Market for Eastern and Southern Africa
EBA
Everything But Arms
EC
Europese Commissie
ECOWAS
Economic Community of West African States
EPA
Economic Partnership Agreements
EU
Europese Unie
GATT
General Agreement on Tariffs and Trade
GDP
Gross Domestic Product
GNP
Gross National Product
GSP
Generalised System of Preferences
IMF
International Monetary Fund
MOL
Minst Ontwikkelde Landen
NGO
Niet-Gouvernementele Organisatie
ODI
Overseas Development Institute
PNG
Papua New Guinea
vi
ROPPA
R´eseau des Organisations Paysannes & de Producteurs de l’Afrique de l’Ouest
SADC
Southern African Development Community
SOMO
Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen
TRIPS
Trade Related Aspects of Intellectual Property Rights
UNCTAD
United Nations Conference on Trade And Development
WB
Wereldbank
vii
1
Hoofdstuk 1
Inleiding In de huidige internationale economie vinden er naast talrijke multilaterale onderhandelingen ook steeds meer bilaterale en regionale vrijhandelsonderhandelingen plaats. De EPA’s zijn daar ´e´en van; een vrijhandelsakkoord dat net zoals vele andere, ontwikkelingslanden wil laten opgaan in vrijhandelszones. Dat deze onderhandelingen tussen de EU, het rijkste handelsblok, en de 76 armste landen van de wereld gebeuren, doet al snel enkele vragen rijzen. (Maes, 2006) Over de ganse wereld stuiten de EPA’s en de EU dan ook op heel wat kritiek. Het ontwikkelingsbeleid van de EU staat nochtans vol veelbelovende begrippen als ontwikkeling, democratie, mensenrechten, duurzaamheid, ‘good governance’, enzovoort. Deze begrippen zijn niet neutraal maar gaan steeds gepaard met bepaalde waarden, visies en doelen, naargelang hoe men ze interpreteert. Wanneer men ze echter wel als neutraal en waardevrij vooropstelt, zonder hun verschillende dimensies nader te verklaren, kan men een bepaald beleid legitimeren en als noodzakelijk naar voor brengen. Woorden staan immers nooit alleen, maar worden steeds gebruikt in een bepaalde context. Wanneer ze echter wel als vaststaande entiteiten worden aanzien, wordt een belangrijke functie van woorden genegeerd, namelijk het kunnen cre¨eren van realiteiten. “Words describe the realities of human life. But words also have the power to create and shape realities.” (Berger, 1974:23) Dit onderzoek heeft als doel de geloofwaardigheid van de concepten die aan de basis liggen van de EPA’s in vraag te stellen. De methode die wordt gehanteerd is een kritische evaluatie van de begrippen ontwikkeling, verantwoordelijkheid, gelijkheid, rechtvaardigheid, solidariteit en globalisering die we vervolgens onderwerpen aan een ethische analyse. Deze begrippen worden een voor een nader bekeken aan de hand van literatuur die zich vooral in het domein van de Development Ethics bevindt, een recente discipline die dergelijke methode hanteert. Na
2
verschillende interpretaties van de kernwoorden te hebben gelezen, worden de bevindingen onderzoekmethodologisch samengevat in een analysekader. Dit bevat alle besproken kernwoorden met de onderscheiden types van dimensies die werden gevonden en de daarbij aansluitende termen. Vervolgens analyseer ik aan de hand van het opgestelde analysekader de verschillende argumenten voor en tegen de EPA’s. Deze argumenten zijn afkomstig van vijf belangrijke actoren in het debat: de EU, NGO’s, ACP-civil society, ACP-landen en wetenschappelijke artikels. Al deze argumenten geven een bepaalde visie op de geanalyseerde kernwoorden weer en sluiten aan bij verschillende types en termen. Op die manier kan men ontdekken waar de prioriteiten van de actoren liggen en waar nuances worden gemaakt. Het is bijvoorbeeld te voorzien dat de EU in een ander discours zal belanden dan NGO’s. Door het bestuderen van de gehanteerde ontwikkelingsretoriek wil het onderzoek ook aantonen dat woorden die in theorie worden gebruikt niet steeds worden geactiveerd in de praktijk. Zo staat het Cotonou-akkoord vol met ontwikkelingsbegrippen die een positieve connotatie hebben, maar worden die wel nageleefd? ‘Partnerschap’ bijvoorbeeld duidt op een positieve relatie, maar is er wel sprake van gelijkheid? De EU stelt heel wat verplichtingen aan ACP-landen, omkaderd in een verantwoordelijkheidsretoriek, maar komt ze zelf wel haar verplichtingen na? Wat is ontwikkeling? Komt globalisering iedereen ten goede of is een alternatieve globalisering mogelijk? Het is de bedoeling dit soort van deelvragen, aan de hand van het bestuderen van argumenten en door middel van het analysekader, door de verschillende actoren te laten beantwoorden. Op die manier kunnen we analyseren bij welk discours de besproken actor het best past. Maar zoals Berger, een van de pioniers van de Development Ethics stelt, houdt het verbinden van onderzoek met ethische evaluatie en/of bezorgdheid bepaalde beperkingen in. (Berger, 1974:7) Het is dus niet de bedoeling al deze analyses en de conclusies die er worden uitgetrokken naar voor te brengen als waardevrij, noch kan er sprake zijn van een zwart-wit oordeel betreffende de argumenten van de vijf verschillende actoren. Het gaat bovendien in bepaalde gevallen (vooral bij ACP-landen) om een beperkt aantal geanalyseerde bronnen. Men moet dus vermijden de analyses als volledig te aanzien of om ze te beschouwen als zijnde ‘in hokjes duwen’. Het analysekader is een algemeen overzicht en wordt enkel gebruikt om enkele nuances, contradicties en prioriteiten bloot te leggen, niet om bepaalde actoren uitsluitend of volledig aan bepaalde labels te verbinden. Kortom, er zijn wel degelijk verschillen in argumentaties betreffende ontwikkeling en de daaraan verbonden begrippen. Deze hebben bijgevolg zowel een descriptieve als een normatieve
3
inhoud (Crocker, s.d.:5), maar worden toch al te vaak als waardevrij, neutraal en statisch aanzien. Het doel van dit onderzoek is het tegendeel aan te tonen in het teken van de stelling dat het pad naar verbetering, alternatieven en nieuwe idee¨en steeds open moet blijven. Above all else development is a question of values, human attitudes and preferences, selfdefined goals, and criteria for determining what are tolerable costs to be borne in the course of change. [. . . ] Moreover, developmental processes themselves are dialectical, fraught with contradictions, conflicts, and unpredictable reversals. Development is an ambiguous historical adventure born of tensions between what is sought and how it is obtained. (Goulet, 1996:6)
4
Hoofdstuk 2
Economic Partnership Agreements
2.1
Historiek
Door de ondertekening van de eerste overeenkomst van Yaound´e (1964) en de vier daaropvolgende overeenkomsten van Lom´e (1975) geeft de EU al meer dan dertig jaar een ‘eenzijdige preferenti¨ele’ markttoegang aan ACP-landen, de vroegere kolonies van de Europese landen. ‘Eenzijdig’ houdt in dat ACP-landen geen handelsvoordelen in ruil moeten bieden aan Europese landen. ‘Preferentieel’ wil zeggen dat 95,67 % van de invoer uit ACP-landen vrij is; er moeten geen invoertarieven betaald worden en er zijn geen beperkingen op de hoeveelheid.1 In 1997 kwam de EC op de proppen met een ‘Groen Boek’, waarin een aantal vernieuwingen werden voorgesteld betreffende de relatie tussen de EU en ACP-landen. De belangrijkste vernieuwing was de afschaffing van de ‘´e´enzijdige preferenties’ en de overgang naar een wederkerige handelsrelatie in overeenstemming met de WTO-regels. Kortom, “van “bevoorrecht” en “´e´enzijdig” naar “wederkerig” en “onderhandeld””. (11.11.11., 2007: 2) Deze verandering heeft te maken met ´e´en van de hoofdregels van de WTO, namelijk het non-discriminatieprincipe: alle leden van de WTO moeten op dezelfde wijze behandeld worden. In 1979 kwam er een uitzondering op deze regel (‘Enabling Clause’). Sindsdien wordt er een onderscheid gemaakt tussen ontwikkelde landen, ontwikkelingslanden en minst ontwikkelde landen. Omdat de ACP-landen een deelgroep zijn van ontwikkelingslanden en minst ontwikkelde landen zouden de preferenties onder het Lom´e-akkoord discriminerend zijn tegenover niet ACP-ontwikkelingslanden en minst 1
Op bananen en rijst is er wel een beperking betreffende de hoeveelheid en er is ook sprake van een aantal
seizoenstarieven voor rijst en bepaalde groenten en fruit.
2.1. HISTORIEK
5
ontwikkelde landen. (Maes, 2007: 12) Daarop vroegen en kregen de EU en ACP-landen van de WTO steeds voor een bepaalde periode toestemming tot uitzondering (‘waiver’). Een andere oplossing was het cre¨eren van vrijhandelszones tussen WTO-leden. Een techniek die we terug vinden bij de Europese eenmaking; landen gaan samen een grotere markt vormen. In de periode 1998-1999 beraadslaagden de EU en de ACP-landen over een nieuw samenwerkingsakkoord dat de Lom´e-akkoorden moest vervangen. Daaruit ontstond in 2000 het Cotonouakkoord, dat door het opstarten van ‘Economic Partnership Agreements’ een wederzijdse handelsrelatie voorop stelt die conform is aan de WTO-regels. Concreet is het Cotonou-akkoord gebaseerd op vijf pijlers die nauw met elkaar verbonden zijn: 1. een politieke dimensie (politieke dialoog, vredesopbouw, conflictpreventie en conflictoplossing, eerbiediging van de mensenrechten en de democratische beginselen van de rechtstaat, transparant en verantwoordelijk openbaar bestuur, goed openbaar bestuur, enzovoort) 2. bevordering van een participatieve benadering (civiele maatschappij, lokale autoriteiten, enzovoort) 3. ontwikkelingsstrategie¨en en armoedebestrijding 4. nieuw kader voor economische samenwerking en handelssamenwerking 5. versterking van de financi¨ele samenwerking. (Cotonou, 2000)
De EPA’s worden door het Cotonou-akkoord gedefinieerd als het middel om tot economische ontwikkeling en handelsco¨ operatie te komen. De onderhandelingen die er op volgen worden gezien als een voorbereidingsfase op een nieuw samenwerkingsakkoord. Ondanks het apart legaal karakter maken de EPA’s integraal deel uit van het Cotonou-akkoord. Met andere woorden, ze moeten bijdragen tot het verwezenlijken van de doelen vooropgesteld in de verschillende pijlers. (EC, 2002: 3) Verder houdt het Cotonou-akkoord met betrekking tot de EPA’s in dat de preferenties zullen verlengd worden tot 31 december 2007 (er werd daarvoor om bijzondere toestemming gevraagd aan de WTO (‘waiver’), die dan ook in november 2001 werd verkregen) en dat er ondertussen onderhandeld zal worden betreffende de EPA’s. Bijgevolg zouden de EPA’s afgerond moeten zijn op 31 december 2007 (waarbij de EPA’s van start zouden moeten gaan op 1 januari 2008). (Maes, 2007:14) Zoals we hier onder zullen zien verlopen de onderhandelingen
2.2. INHOUD
6
tot op de dag van vandaag bijzonder stroef, en is het Caribisch gebied de enige regio die reeds een volledige EPA heeft ondertekend.2
2.2
Inhoud
EPA’s zijn “diepgaande en uitgebreide regionale vrijhandelsakkoorden tussen de EU en de ACPlanden”. (Maes, 2007: 3) Ten eerste diepgaand omdat de onderhandelingen over vrijhandelszones er moeten voor zorgen dat belemmeringen op ‘vrijwel alle handel’ worden afgeschaft binnen een periode van tien jaar (die enkel kan verlengd worden in uitzonderlijke omstandigheden)3 . De EU vult ‘vrijwel alle handel’ in met minstens 90%, wat betekent dat nog 10% mag uitgezonderd worden. Ze stelt wel een mogelijkheid tot asymmetrie voorop; de overgangstermijn kan verlengd worden en de meest gevoelige producten mogen nog beschermd worden. Ten tweede zijn EPA’s uitgebreide vrijhandelsakkoorden. Naast de liberalisering van goederen is er ook sprake van liberalisering van handel in diensten, investeringen en overheidsaanbestedingen (de ‘Singapore issues’). Verder is er ook nog sprake van transparantie en liberalisering van openbare aanbestedingen, vereenvoudiging van douaneverrichtingen, concurrentieregels, verstrenging van intellectuele eigendomsrechten, sanitaire en Phyto-sanitaire normen, technische normen, gegevensbescherming en ontwikkelingshulp. Ten derde zijn EPA’s regionale vrijhandelsakkoorden tussen zes deelregio’s van de ACP-landen en de EU. In totaal zijn er 76 ACP-landen die een EPA met de EU onderhandelen (39 zijn MOL); Cuba, Oost-Timor en Somali¨e hebben geen samenwerkingsakkoord ondertekend.4 Er is sprake van een fundamentele hergroepering, waardoor deze zes regio’s niet altijd aansluiten met de reeds bestaande dynamieken. Bepaalde bestaande integratieprocessen (CARICOM, SADC, COMESA,. . . ) hebben een groot aantal gemeenschappelijke leden, wat tot gevolg heeft dat landen in het kader van de EPA’s moeten kiezen bij welke regio ze gaan behoren. (Maes, 2007: 3-10) Bijgevolg maken niet alle leden deel uit van het plaatselijke regionale initiatief, dit is bijvoorbeeld het geval voor de Dominicaanse Republiek in de Cara¨ıben. Deze landen moeten zich dan vlug aansluiten bij de bestaande integratie-initiatieven, wat zeker geen eenvoudig proces is. (11.11.11., 2007: 4) Kortom, de kaarten worden radicaal dooreen geschud. 2
Voor een stand van zaken, zie Appendix B. Artikel XXIV van GATT 4 Voor een overzicht van de zes regio’s en hun leden, zie Appendix A. 3
2.3. DISCUSSIEPUNTEN
7
De belangrijkste doelen van de EPA’s, uitgestippeld in het Cotonou-akkoord, zijn: ontwikkeling, reciprociteit, regionale integratie en flexibiliteit. (http://www.acp-eu-trade.org/index.php? loc=epa/background.php) EPA’s zijn ‘instrumenten voor ontwikkeling’: ze moeten bijdragen tot duurzame ontwikkeling en armoedebestrijding, de productiecapaciteiten en exportcapaciteiten van de ACP-landen verstevigen, rekening houden met de verschillende noden en ontwikkelingsniveaus, zorgen voor een geleidelijke integratie in de wereldeconomie en dit volledig in overeenstemming met de WTO-regels en gebaseerd op de regionale integratie-initiatieven van de ACP-landen. (Cotonou, 2000)
2.3
Discussiepunten
EPA’s lokken wereldwijd heel wat kritiek en protest uit. Dit is niet te verwonderen wanneer men bedenkt dat het rijkste handelsblok een vrijhandelsakkoord wil aangaan met een deel van de armste landen ter wereld. De EU is bovendien voor de ACP-landen zowel de belangrijkste donor als de grootste handelspartner. De discussie luidt of EPA’s, zoals in het raamwerk van het Cotonou-akkoord naar voor wordt gebracht, wel degelijk ‘ontwikkelingsinstrumenten’ zijn. Hierbij horen deelvragen als: wat is ontwikkeling en hoe wordt dit het best bereikt? Hoe kunnen de EPA’s bijdragen tot ontwikkeling en armoedebestrijding? De relatie tussen handel en ontwikkeling, die door de EU vaak wordt gezien als een evidentie, doet eveneens vele vragen rijzen. Is vrijhandel wel de beste weg naar (duurzame) ontwikkeling? Moeten er niet eerst een paar doelstellingen worden bereikt zoals institutionele capaciteit, economische infrastructuur, een stabiele politieke omgeving, productiecapaciteit, enzovoort vooraleer men tot liberalisering kan overgaan? De EU wil zo veel mogelijk overgaan tot verregaande liberaliseringen, terwijl de ACP-landen eerder pleiten voor meer ondersteuning en bescherming van gevoelige producten. Beide partijen benadrukken verschillende prioriteiten en noden, namelijk liberalisering versus capaciteitsopbouw. ACP-landen vinden de eisen van de EU vaak ook veel te hoog gegrepen en praktisch onmogelijk. (Maes, 2007: 3) Al van bij de start van de EPA-onderhandelingen hadden de ACP-landen en de EU een verschillende visie betreffende de EPA’s, in het bijzonder rond de thema’s handelsliberalisatie, de ‘Singapore issues’ en ontwikkeling. (ActionAid et al., 2007: 3) Deze verschilpunten zijn ´e´en van de belangrijkste oorzaken waarom er tot op de dag van vandaag nog enkel maar met de
2.3. DISCUSSIEPUNTEN
8
Cara¨ıben een volledige EPA is bereikt. De onderhandelingen verlopen bijzonder stroef, en ACPlanden kunnen door een gebrek aan institutionele capaciteit niet op gelijke voet hun stem laten horen. Kortom, niet alleen het verschil in agendapunten is een probleem, maar ook het feit dat ACP-landen vaak te weinig ervaring hebben met thema’s die de EC aanhaalt5 . (Maes,2007: 10)
Samenvattend kan men stellen dat het debat omtrent de EPA’s er een is tussen ‘believers’ en ‘non-believers’. De EU ziet handelsliberalisering als een win-win situatie. De ACP-landen, daarin bijgetreden door NGO’s, vakbonden, boeren- en ondernemersorganisaties uit de ACP, zien in handelsliberalisering een mogelijke win-loose situatie: liberalisering brengt winnaars en verliezers met zich mee, tenzij er voldoende rekening wordt gehouden met de zwaksten. De vraag is dus of dat bij de EPA’s wel het geval is. (Maes,2007: 11)
5
Dit uit zich vooral bij de ‘Singapore issues.’
9
Hoofdstuk 3
Literatuurstudie 3.1
Development Ethics
Development Ethics is een discipline die in de jaren zestig ontstond. Het uitgangspunt is om theorie, beleid en praktijk die met ontwikkeling te maken hebben met ethische reflectie te verbinden. Goulet en Berger, de pioniers van de discipline, toonden aan dat ontwikkeling niet altijd positief is, maar kan leiden tot ‘anti-ontwikkeling’. (Crocker, 2008: 35) Om dit te vermijden, hebben we een ethiek nodig die ons via een methode van vragen en antwoorden naar een beter beeld van ontwikkeling kan brengen. Belangrijke auteurs binnen de Development Ethics zijn onder andere Sen, Streeten, Nussbaum, Dower, O’Neill, Segal, Goulet, Berger, Gasper, Pogge, McNeill, Crocker, Drydyk, Alkire, Esquith, Schwenke, enzovoort.1 Crocker haalt in zijn boek “Ethics of Global Development. Agency, Capability, and Deliberative Democracy.” (2008) elf vragen aan die Development ethici zich stellen. De antwoorden op deze vragen verschillen, maar over bepaalde kernpunten bestaat er overeenstemming. Ten eerste benadrukken alle auteurs dat we de problemen die zich in de wereld voordoen, kunnen voorkomen; armoede, geweld en ongelijkheid mogen niet aanzien worden als vaste gegevens die nooit zullen ophouden te bestaan. Ten tweede zijn ze het eens over het feit dat ontwikkeling 1
Ik vermeld hier de auteurs die ik zelf gebruik, deze bevinden zich voornamelijk in de Anglo-Amerikaanse tra-
ditie (uitgezonderd Sen). Buiten de Anglo-Amerikaanse Development Ethics bevinden zich belangrijke auteurs als Romero, St Clair (gebruik ik wel), Kliksberg, Genro, Navarro, enzovoort. Voor een overzicht van de belangrijkste bronnen en stromingen binnen de Development Ethics zie (Gasper & Truong, 2005: 374) In dit hoofdstuk beperk ik mij niet tot de Development Ethics auteurs, maar betrek ik er ook andere bij die over het specifieke kernwoord hebben geschreven.
3.1. DEVELOPMENT ETHICS
10
zowel in theorie als in praktijk ethische dimensies bevat. Theorie¨en en praktijk betreffende ontwikkeling kunnen dan ook ondersteund worden door ethische analyses en kritieken. Het derde punt waarover overeenstemming bestaat, is het zien van Development Ethics als een multidisciplinaire ethiek waarin er een wisselwerking bestaat tussen theorie en praktijk. Development Ethics moet eveneens bewegen tussen algemeenheid en specificiteit, contextueel gevoelig zijn en streven naar crossculturele consensus. (Crocker, 2008: 40-43) Het begrip ‘ontwikkeling’ brengt ons terug naar oude filosofische vragen. Wat is het goede leven? Wat is de relatie tussen mens en natuur? Wat is rechtvaardigheid? Wat is intrinsiek goed? De bedoeling van dit hoofdstuk is om via dit soort van vragen een beter inzicht te krijgen in de begrippen ontwikkeling, verantwoordelijkheid, gelijkheid, rechtvaardigheid, solidariteit en globalisering, en de daar aan verbonden eisen, doelen en verwachtingen. Het is een methode die ook in Development Ethics wordt gebruikt. Er wordt verder gegaan dan een louter instrumentele invulling van ontwikkeling door de aard en doelen van het begrip kritisch in vraag te stellen. (Goulet, 1995: ix) Men gaat niet alleen kijken naar wat instrumenteel waardevol is voor mensen zoals economische groei en effici¨entie, maar ook naar wat intrinsiek goed is. (Crocker, 2008: 110) De methodologie die wordt gehanteerd, kan men ‘internalist foundationalism’ noemen. Met ‘foundationalism’ wordt hier bedoeld dat men naar de meest fundamentele ethische categorie¨en gaat zoeken. ‘Internalist’ slaat op het feit dat er beroep wordt gedaan op ervaringen en keuzes. (Crocker, 2008: 110-112) In Development Ethics wordt ‘internalist foundationlism’ op de volgende manier toegepast: “We start “digging” from within human experience and discourse and engage in an evaluative inquiry about what things we do and should count as intrinsically worthwhile in our human lives. We stop searching when we find, through “cooperative critical discourse”.” (Sen, 1984: 310) De invulling van de begrippen wordt in een volgende fase verbonden aan de praktijk. Sen bijvoorbeeld, erkent dat Development Ethics theorie en praktijk moet verbinden door de inhoud die men aan ontwikkeling geeft te verbinden met empirisch onderzoek en evaluatie. (Crocker, 1992: 585-588) Crocker zelf spreekt van een ‘development theory-practice’: theorie en praktijk zijn dialectisch verbonden. Development Ethics is eveneens multidisciplinair en integraal verbonden met wetenschap, politiek beleid en instituties. (Crocker, 2008: 71) De idee¨en over ontwikkeling worden vaak naar voor gebracht als waardevrij. Weliswaar steu-
3.1. DEVELOPMENT ETHICS
11
nen die gedachten op een bepaalde visie op de mens en de daaraan verbonden ethische principes. Development Ethics wijst er op dat uitspraken over ontwikkeling wel normatieve uitspraken zijn en bestudeert ethische oordelen over de visie op de natuur, de mens, het goede leven, enzvoort. Morele vragen en antwoorden staan centraal. (Crocker, 2008: 41) Een andere methode die wordt gebruikt is de fenomenologische analyse. Concreet wordt er in Development Ethics dan rond drie begrippen gewerkt die met elkaar verbonden zijn: diagnose, beleid en waarden. Fenomenologie is ‘de leer van de verschijnselen’, men houdt zich bezig met de beschrijving en classificatie van fenomenen. Edmund Husserl, de grondlegger van de fenomenologie, meende dat we de fenomenen zelf moeten laten spreken. Het bewustzijn staat immers steeds in relatie tot de wereld, en de wereld verschijnt op haar beurt in ons bewustzijn. Kortom, de aandacht gaat uit naar hoe een concreet fenomeen zich in ons bewustzijn manifesteert. Het is hierbij van belang dat men de fenomenen bestudeert zoals ze zich voordoen, niet los van de context. Slechts op die manier kunnen we betrouwbare kennis vergaren. Met andere woorden, Development Ethics tracht de waarden bloot te leggen die in impliciete en verborgen vorm verschijnen in beleid, programma’s en projecten rondom ontwikkeling. (Goulet, 1995: x) Uit de methodes blijkt dat Development Ethics een discipline is waarin kritiek en reflectie centraal staan. Men vraagt zich af welke doelen en middelen ethisch gerechtvaardigd zijn om ontwikkeling te bereiken, welke principes intrinsiek goed zijn. Development Ethics is eveneens een ethiek van revisie. Normen, oordelen en theorie¨en worden niet zomaar onkritisch overgenomen, maar in vraag gesteld. Wanneer we werken met vaststaande concepten, belemmeren we de mogelijkheid tot het cre¨eren van betere alternatieven. Het belang van revisie is dus dat de weg naar nieuwe idee¨en steeds open blijft. (Crocker, 2008: 88) Door een dialectische wisselwerking tussen theorie en praktijk, zoals ik hierboven reeds heb vermeld, is het mogelijk onze theorie aan te passen wanneer die niet in overeenstemming is met de praktijk en omgekeerd. “It is important to revise our policy and institutions on the basis of theoretical successes and failures. Likewise, we should revise our normative and non-normative theories on the basis of our practical achievements and failures.” (Crocker, 2008: 93) Deze methode van revisie is ontleend aan John Rawls’s reflectieve evenwicht waarin er heen en weer wordt bewogen tussen oordelen, principes en theorie op zoek naar coherentie. (Daniels, 2003) Verder wordt een scherpe scheiding tussen feiten en waarden verworpen, alsook het scheiden van het conceptuele en het empirische. (Crocker, 2008: 89) Kortom, de ultieme taak van Development Ethics is het promoten van een menselijke ont-
3.2. WOORDEN - MET - ZIN
12
wikkeling en het bannen van acties die in naam van ontwikkeling leiden tot catastrofale gevolgen voor ontwikkelingslanden. De meest fundamentele opdracht is de hoop levend houden dat er alternatieven zijn. (Goulet, 1995:27)
3.2
Woorden - met - zin
Eerst en vooral ga ik na via literatuur in Development Ethics, Development Studies, e.a. wat de verschillende betekenissen zijn van de begrippen ontwikkeling, verantwoordelijkheid, gelijkheid, rechtvaardigheid, solidariteit en globalisering. Deze woorden worden gebruikt rondom een bepaald discours; woorden staan immers nooit alleen, maar hangen vast aan bepaalde doelen en waarden. In ontwikkelingsbeleid spelen ‘buzzwoorden’ een belangrijke rol in het bieden van een raamwerk. Vandaag bestaat er consensus over een bepaalde mix van ‘buzzwoorden’, zoals participatie en ‘empowerment’, die een overtuigende, positieve en optimistische connotatie hebben. Deze begrippen bezitten een grote normatieve kracht. Dit niet alleen, ze verlenen de legitimiteit die actoren met betrekking tot ontwikkeling nodig hebben om hun interventies te rechtvaardigen. Via bredere kernwoorden, die ik hieronder ga behandelen, zal ik trachten een breder inzicht te krijgen in de taal die wordt gehanteerd om bepaalde ontwikkelingsdoelen te legitimeren. Kernwoorden gaan samen met een ketting termen die in uiteenlopende discours passen. Dit onderzoek heeft de bedoeling er op te wijzen dat de termen die we gebruiken nooit neutraal zijn, ze verwerven betekenis wanneer ze gebruikt worden in een bepaald beleid. Beleid be¨ınvloedt dan weer de manier waarop we over ontwikkeling gaan denken. Het is met andere woorden, in het kader van ontwikkeling, belangrijk de strategische omkeerbaarheid van discours te erkennen. (Cornwall & Brock, 2005: 1043-1058) “Reckoning with the paradox that the words that work in projects of worldmaking are those that lend themselves most to being filled with multiple meanings, we suggest that it is in fact high time more attention was paid to language in development.” (Cornwall & Brock, 2005: 1056)
3.2.1
Ontwikkeling
Ontwikkeling wordt algemeen begrepen als “beneficial societal change” (Crocker, 2008: 1). Wanneer we het woord opzoeken in de Oxford Dictionary krijgen we als resultaat: “ 1 the action of developing or the state of being developed. 2 a new product or idea. 3 a new stage in a
3.2. WOORDEN - MET - ZIN
13
changing situation. 4 an area of land with new buildings on it.” (http://www.askoxford.com/) Ontwikkeling heeft in al deze definities een positieve connotatie die wijst op vernieuwing, groei, een nieuw stadium. Hoe het begrip ‘ontwikkeling’ wordt begrepen en met welke ethische principes het wordt verbonden is van groot belang. Ontwikkeling kan zowel descriptief als normatief worden gebruikt. De descriptieve kant is ontwikkeling als economische groei, modernisering en industrialisatie. De normatieve kant houdt verband met de vragen of de manier waarop ontwikkeling is bereikt moreel verantwoord is, de doelen waardevol zijn, enzovoort. (Crocker, s.d.: 5) Wanneer ‘ontwikkeling’ in de normatieve betekenis wordt gebruikt, wordt het woord voorafgegaan door positieve adjectieven als ‘goed’, ‘humaan’, ‘rechtvaardig’, ‘ethisch verantwoord’, enzovoort. Het descriptieve gebruik van de term komt vooral voor in statistieken en beleidsrapporten. Normatief gebruik vinden we bijvoorbeeld terug in artikels over ‘advocacy’, waarin waardegeladen kritiek wordt gegeven en/of alternatieven worden gegeven die morele voorkeur genieten. (Goulet, 1995: 1) Ontwikkeling kan dus op verschillende manieren ge¨ınterpreteerd worden. De invulling die men aan het begrip geeft heeft gevolgen voor beleidskeuzes, praktijk, welke waarden er worden gepromoot, enzovoort. Goulet wijst er op, zoals ik hierboven reeds heb vermeld, dat ontwikkeling kosten met zich mee kan brengen, zodanig dat het kan leiden tot ‘anti-ontwikkeling’. (Goulet, 1995: 195) Samenvattend kan men dus stellen dat definities over ontwikkeling kritisch geanalyseerd moeten worden om nefaste gevolgen in de praktijk te vermijden en de problemen die zich op wereldvlak voordoen positief aan te pakken. Goulet bijvoorbeeld toont aan dat ontwikkeling drie basiswaarden-conflicten genereert: 1. Conflicten over de inhoud van het goede leven. Hieraan kan men de vraag koppelen of er universele waarden zijn waar alle samenlevingen naar streven. Volgens Goulet zijn er drie zulke waarden: ‘life-sustenance’, ‘esteem’ en ‘freedom’.2 (Goulet, 1995: 41) 2. Conflicten over de fundamenten van rechtvaardigheid in een beleid 3. Conflicten over de criteria die een maatschappij aanneemt in zijn visie op de natuur (Goulet, 2004: 7-8) 2
Goulet wijst er wel op dat geen enkel doel de bovenhand neemt, de relatie tussen de doelen is dialectisch.
Elke invulling van ontwikkeling is ambigu omdat we gebruik maken van relatieve concepten. (Goulet, 1995: 49)
3.2. WOORDEN - MET - ZIN
14
De ontwikkeling van een land wordt bepaald door de manier waarop deze waarden worden ingevuld. Omdat Goulet de waarden ‘life-sustenance’, ‘esteem’ en ‘freedom’ centraal stelt toont hij aan dat een land met een hoog BNP nog niet ontwikkeld hoeft te zijn. Kwantitatieve ontwikkeling leidt nog niet tot kwalitatieve ontwikkeling. (Goulet, 1995: 22-23) Wanneer men de visie heeft dat ontwikkelingsvoordelen worden gehaald uit competitie, verbeterde technologie, meer macht, enzovoort verschuift dit de aandacht van andere ontwikkelingsdoelen; zoals bijvoorbeeld van sociale gelijkheid naar effici¨entie. (Goulet, 1995: 73) Goulet contrasteert dit met ontwikkeling als ‘self-reliance’: Other things being equal, if a less-development country subscribes to the image of a procession of nations struggling to “catch up” to the developed, it will ipso facto be influenced by a powerful bias in favour of choosing integration (via aid, trade, imported technology, and the adoption of international standards) as its basic option. If, on the contrary, its primal image is revolutionary convulsion, self-reliance will hold an important place in its basic development strategy. (Goulet, 1995: 75)
Hoe Goulet ontwikkeling invult contrasteert fel met bepaalde economen die waarden als rationaliteit, competitie, zelf-belang, enzovoort centraal stellen. Steunend op de structuur die Crocker in zijn boek “Ethics of Global Development. Agency, Capability, and Deliberative Democracy.” (2008) gebruikt, geef ik vijf verschillende benaderingen van ontwikkeling gaande van puur economisch tot een meer menselijke interpretatie, zoals die van Goulet. 1. De ‘commodity approach’ In deze benadering wordt vooral de focus gelegd op het materi¨ele als intrinsiek goed (inkomen en economische groei). (Crocker, 2008: 113) ‘Commodity’ is een verhandelbaar goed, “a raw material or agricultural product that can be bought and sold.”(http://www.askoxford .com) Hoe meer ‘commodities’, hoe meer ontwikkeld. De plaats die je inneemt in de ‘commodity chains’ bepaalt welke voordelen je haalt uit economische groei. De economische activiteiten van ontwikkelingslanden worden steeds meer opgenomen in internationale ‘chains’ van productie en handel. Hieruit volgt dat de kansen en beperkingen voor ontwikkeling afhankelijk zijn van de structuur en dynamieken van die ‘commodity chains’.
3.2. WOORDEN - MET - ZIN
15
2. De ‘primaire sociale goederen’ benadering van John Rawls Rawls rekent tot ‘primaire sociale goederen’ enkele basisvrijheden (vrijheid van meningsuiting, geweten, vereniging, enzovoort), vrijheid van beweging en beroepskeuze, macht en voordelen verbonden aan ambten en verantwoordelijke posities, inkomen en vermogen en sociale grondslagen van het zelfrespect. Er wordt verondersteld dat de basisstructuur van de samenleving deze primaire sociale goederen verdeelt omdat het goederen zijn die ieder rationeel persoon geacht wordt te wensen. Het zijn zaken waar een persoon liever meer van heeft dan minder. Rawls meent eveneens dat deze goederen steeds ter beschikking moeten staan, ongeacht het levensplan van een persoon. Andere primaire goederen zoals gezondheid en intelligentie zijn natuurlijke zaken, deze moeten onderscheiden worden van primaire sociale goederen omdat ze niet direct bepaald worden door de basisstructuur van de samenleving. (Rawls, 2006: 103) In tegenstelling tot ‘the commodity approach’ ziet Rawls deze goederen niet als intrinsiek goed. Deze benadering is echter ‘a thin theory of the good’, iedereen heeft zijn eigen opvatting over het goede. Bij de verdeling van die goederen moeten we kijken naar ‘the basic structure of society’. Een rechtvaardige verdeling kan enkel gebeuren wanneer we het criterium van onpartijdigheid hanteren. Rawls stelt dat we ons moeten verschuilen achter ‘een sluier van onwetendheid’, onwetend over de positie die we in de maatschappij bekleden. (Rawls, 2006: 168-174) Belangrijk hierbij is het verschilbeginsel, dat als doel heeft het maximaliseren van het welzijn van de minst bevoorrechte leden van de samenleving (‘het maximin-criterium’). (Rawls, 2006: 121) 3. Utilitarisme Het klassiek utilitarisme van Bentham en Mill is een consequentialistische theorie waarbij de juiste handeling die handeling is waarvan het resultaat het meeste nut (het grootste geluk) oplevert voor een zo groot mogelijk aantal mensen. Ten eerste wordt er in het utilitarisme een link gelegd tussen moraliteit en welzijn. Bijvoorbeeld, het vermoorden van een onschuldig persoon is normaal gezien verkeerd omdat het geen welzijn maximaliseert, maar in buitengewone situaties kan het vermoorden van een onschuldig persoon wel het algemeen welzijn maximaliseren omdat het verhindert dat andere onschuldige personen worden gedood. Het vermoorden van die ene onschuldige persoon is dan de juiste handeling. Ten tweede wordt er op een holistische wijze over morele vragen nagedacht; de focus
3.2. WOORDEN - MET - ZIN
16
ligt niet alleen op individuele handelingen, maar op de plaats die deze handelingen krijgen in een breder geheel. Het utilitarisme wordt vooral bekritiseerd op zijn tegenintu¨ıtieve implicaties, op het feit dat de theorie niet strookt met de ‘common sense’. (Scheffler, 2008: 71)
4. Basisnoden In deze benadering wordt belang gehecht aan het soort van leven dat personen in staat zijn te leiden. Auteurs van ‘the basic needs approach’, zoals Streeten en Stewart, gaan in tegen een exclusieve focus op ontwikkeling als economische groei. Ontwikkeling is volgens hen een zaak van welzijn, in de zin van het bevredigen van bepaalde basisnoden. (Crocker, 2008: 129) Belangrijke basisnoden zijn bijvoorbeeld onderwijs, voedsel, onderdak, gezondheid, een minimum aan inkomen, hyg¨ıene en sanitair, enzovoort. Naast deze basisnoden incorporeert de ‘basic needs approach’ twee bijkomende elementen in het beleid dat ze vooropstellen: ‘self-reliance’ en processen van ‘decision-making’ waar alle leden van de samenleving aan kunnen deelnemen. Kortom, net als ‘alternative development strategies’ wil ‘the basic needs approach’ een alternatief bieden voor strategie¨en die gebaseerd zijn op groei, effici¨entie en ‘elitist decision-making’. (Goulet, 1995: 87) Het verbeteren van de productiecapaciteit van ontwikkelingslanden in het bestrijden van armoede moet samengaan met initiatieven die er voor zorgen dat armen kunnen voorzien in hun basisnoden. (Streeten, 1981: vii-viii)
5. De ‘capability approach’ Sen en Nussbaum geven drie belangrijke kritieken op de ‘commodity approach’: (1) goederen zijn niet intrinsiek goed maar zijn instrumenteel in hun relatie tot personen, (2) de benadering houdt geen rekening met interpersoonlijke variabiliteit en (3) de benadering kan leiden tot cultuurrelativisme. (Crocker, 2008: 113-115) Rawls geeft niet uitdrukkelijk aan dat zijn ‘primaire sociale goederen’ intrinsiek goed zijn. De theorie stoot dus niet op kritiek ´e´en, kritiek twee en drie zijn echter wel van toepassing op Rawls. (Crocker, 2008:116-119) Op het utilitarisme uiten Sen en Nussbaum hun kritiek op het eenzijdige karakter van de theorie door slechts te focussen op utiliteit. Deze eenvoudige focus kan immers tot gevolg hebben dat ongelijkheid gerechtvaardigd kan worden. (Crocker, 2008: 140)
3.2. WOORDEN - MET - ZIN
17
De basisnoden-benadering tenslotte, sluit het best aan bij de ‘capability approach’. Sen en Nussbaum vinden dat de basisnoden-benadering echter tekort schiet op allerlei punten: (1) de basisnoden-benadering mist een adequaat fundament, (2) de benadering houdt niet genoeg rekening met interpersoonlijke variabiliteit, (3) basisnoden houden geen rekening met sociale interdependentie (4) de focus ligt in deze benadering te veel op hun minimum en niet in het bereiken van meer en (5) basisnoden is een te passief concept. (Crocker, 2008: 130-140) De bedoeling is om via de ‘capability approach’ deze gebreken op te vangen en een ‘verbeterde’ versie te maken van de basisnoden benadering. Sen en Nussbaum zijn auteurs die het waarde-aspect van ontwikkeling benadrukken en ontwikkeling en ethiek met elkaar gaan verbinden. Ze stellen dat er criteria zijn voor wat als goede sociale verandering, welzijn, de kwaliteit van het leven, enzovoort moet worden aanzien. Amartya Sen argumenteert met zijn ‘capability approach’ dat ontwikkeling niet uitsluitend verwijst naar economische groei, modernisering en industrialisatie. Het nationaal inkomen is slechts ´e´en van de graadmeters om een beeld te krijgen van de ontwikkeling van een land, andere belangrijke factoren zijn toegang tot gezondheidszorg, basiseducatie, toegang tot informatie, sociale zekerheid, enzovoort (Sen, 1998: 23) Sen pleit voor een bredere inhoud van ontwikkeling door te focussen op het begrip vrijheid. Hij meent dat men ontwikkeling moet zien als de expansie van ‘entitlements’ en de ‘capabilities’ die daaruit volgen: Wat kunnen personen doen? Waar kunnen ze aan deelnemen? Wat kunnen ze begrijpen? ‘Entitlement’ slaat op het volledig kunnen gebruiken van de kansen en rechten die een persoon ter beschikking heeft in de maatschappij waarin hij leeft. Belangrijke begrippen die hierbij aansluiten zijn ‘ownership’ en ‘exchange’. (Sen, 1983: 754-755) ‘Capability” slaat op de mogelijkheid om te functioneren op de manier die de persoon in kwestie wenst en te streven naar de waarden die hij het belangrijkst acht. Sen haalt het bekende voorbeeld aan van een persoon die aan het verhongeren is en een persoon die aan het vasten is. Beiden zijn ondervoed maar delen niet hetzelfde niveau van welzijn. Het verschil ligt in de beschikbare opties. De persoon die verhongert heeft niet de vrijheid een andere levensstijl te kiezen (anders te functioneren), de persoon die vast wel. (Crocker, 2008: 169) Vertaald naar regeringsvormen is een goede regering een regering die, in plaats van beslissingen te nemen voor personen en hun ‘functionings’ voor hen in te
3.2. WOORDEN - MET - ZIN
18
vullen, zijn burgers de ‘capabalities’ verleent om te functioneren hoe die burgers wensen. “[. . . ] the goal is to promote the capability of choosing good functionings rather than promote actual functionings.” (Crocker, 2008: 170) ‘Capability’ wordt het best verbonden aan mogelijkheden, kansen, zelfstandigheid, vrijheid, opties, keuzes, enzovoort. (Crocker, 2008: 174) Nussbaum geeft een lijst van ‘basic human capabilities’ die nodig zijn voor het leiden van een waardig leven: “life, bodily health, bodily integrity, senses, imagination, thought, emotions, practical reason, affiliation, other species, play, and control over one’s environment.” 3 (Nussbaum, 2000: 77) Welzijn is volgens Sen ongetwijfeld intrinsiek belangrijk. De vraag is dus niet of welzijn een belangrijk element is in de morele analyse maar of het het enige is? Ook Goulet verdedigt de stelling dat mensen een aantal basisgoederen moeten bezitten om volledig mens te kunnen zijn. (Goulet, 1995: 53) Maar al is economische groei een onmogelijk te negeren factor, het is geen doel op zich. Naast welzijn is er ook het ‘agency’ aspect. (Sen, 1984: 186). Volledig mens zijn betekent niet alleen de goederen bezitten om te kunnen overleven, maar ook de macht en keuze hebben om het leven in eigen handen te nemen. (Robeyns, 2005: 35) Freedom means that life is something we can expand by actualizing what we are able to do and be. What is needed, and to this end, our socio-political structures must respond to, is to have the essential capabilities so that we may be able to realize our true human potentials. Development, in this sense, should go beyond conventional measures like GNP and GDP and should look at the ingredients necessary to make the individual actualize his or her freedom-access to good health, education, and real purchasing power. (Maboloc, 2008: 77)
Belangrijk te vermelden is dat Sen een onderscheid maakt tussen ‘achievement’ en ‘freedom’, twee aparte dimensies van ‘agency’ en ‘well-being’.“As agents, persons achieve their goals in the world. Although the freedom of agency that we individually have is inescapably qualified and constrained by the social, political, and economic opportunities available to us.” (Sen, 1999: xi-xii) 3
Nussbaum wijst er op dat deze lijst niet volledig is en openstaat voor verdere overweging en evaluatie.
(Maboloc, 2008: 47)
3.2. WOORDEN - MET - ZIN
19
Ook Crocker ziet het belang in van een combinatie tussen ‘agency’ en welzijn. (Crocker, 2008: 46) Het doel van zijn boek “Ethics of Global Development. Agency, Capability, and Deliberative Democracy.” (2008) is het belang aantonen van de ‘capability approach’ in discussies en beleid over ontwikkeling, zowel lokaal, regionaal, nationaal als globaal. Hierbij legt hij vooral de aandacht op het ‘agency’ ideaal. Sen maakt een onderscheid tussen gerealiseerde ‘agency’ en ‘instrumentele agency’. In het eerste is het mogelijk dat iemand of iets anders de oorzaak was van mijn ‘agency’. De tweede vorm is een meer participerende vorm waarin de persoon een belangrijk deel uitmaakt van het veroorzaken ervan. Dit onderscheid is essentieel omdat het aantoont dat ook instituties of andere instanties ‘agency’ bij personen kunnen veroorzaken of vergroten. (Crocker, 2008: 153) Hieraan kunnen we het belang van democratie en het daaraan verbonden concept ‘collective agency’ verbinden. Collective agency, an important theme throughout this book means that citizens acting in concert with en through their elected representatives are responsible for the development of their own community, region, and country. If countries are to progress towards the goal of authentic development, it will be largely because of critical discussion among and collective participation by citizens themselves, especially those worst off. More generally in ethical justified development, a people- sometimes with assistance from outsiders-defines and develops itself and is not coerced or developed by someone else. The implication for national or international development is clear. The help they give to others should enhance autonomy rather than produce dependency. (Crocker, 2008: 90)
Deze visie is anti-perfectionistisch en anti-paternalistisch. De ‘agency’ van een persoon contrasteert met situaties waarin een persoon passief ondergaat wat andere personen voor hem doen of beslissen. Democratie is volgens Sen en vele andere auteurs de beste weg om tot menselijke vrijheid te komen en hierbij aansluitend een vruchtbare bodem voor menselijke ontwikkeling. (Maboloc, 2008: 79) Sen argumenteert dat democratie intrinsiek goed is. Het vergroot de vrijheid van personen en daarbij aansluitend hun ‘basic capabilities’. Een tweede aspect van de intrinsieke waarde van democratie is dat het de morele gelijkheid van mensen promoot. (Crocker, 2008: 299-302) Wanneer mensen worden onderdrukt kunnen ze niet participeren in hun eigen ‘vermenselijking’. (Goulet, 1995: 92) De instrumentele waarde
3.2. WOORDEN - MET - ZIN
20
van democratie ligt in het verwezenlijken van ‘agency’ en ‘well-being’. Ten derde heeft democratie ook een constructieve waarde, het verleent instituties en processen waarin personen van elkaar kunnen leren en de waarden cre¨eren die ze in een samenleving belangrijk achten. (Crocker, 2008: 302-303) In het verwezenlijken van ‘agency’ of zelf-determinatie van personen zijn democratische instituties en participatie4 cruciale elementen. Belangrijke democratische idealen zijn: (1) vrijheid van meningsuiting, (2) participatie van het volk in het beslissen van factoren die hun leven beheersen, (3) publieke ‘accountability’ van leiders en (4) een billijke verdeling van machten. (Crocker, 2008: 208) Het ideaal dat naar voor wordt gebracht is deliberatieve democratie. Daarin zijn methodes en waarden als dialoog, discussie, participatie en ‘decision-making’ van essentieel belang. Sen heeft een brede opvatting betreffende democratie en wijst op de noodzaak om als burgers politiek te participeren en invloed uit te oefenen op het beleid. (Crocker, 2008: 307) Enkele synoniemen van delibereren zijn: “beraadslaging, bespreking, conferentie, discussie, overleg, raadgeving, raadpleging, beraad, samenkomst, overwegen, redeneren.” (http://www.encyclo.nl) Deliberatie is een methode voor het oplossen van problemen waarin men door middel van dialoog tegengestelde doelen en belangen tracht samen te brengen. Iedere deelnemer is moreel gelijk aan de andere, en via onderhandelen en bemiddeling probeert men de verschillen te overbruggen en tot een akkoord te komen. Deliberatieve democratie gaat niet enkel om het oplossen van problemen maar ook om het maken van eerlijke en rechtvaardige beslissingen. “Here fairness means that each member is treated with respect in that each member has the right to make his voice heard and to contribute to the final decision.” (Crocker, 2008: 311) In het teken van een waardig dialoog en deliberatie, opdat een goede communicatie kan plaatsvinden, is het noodzakelijk dat alle partijen elkaar begrijpen. Om 4
Voor een goede uitwerking van het concept ‘participatie’ zie (Alkire, 2002).
Drydyk geeft betreffende de relatie tussen ‘empowerment’, ontwikkeling, participatie en democratie de opmerking dat democratie in de vorm van participatie, verkiezingen, enzovoort te beperkt is. Democratie als participatie bijvoorbeeld is te ‘elastisch’, sommige vormen die voor participatie doorgaan zijn helemaal niet democratisch of ‘empowering’. Daarom is democratie (en daarbij aansluitend ontwikkeling) beschouwen als meer participatie niet adequaat. Drydyk introduceert als reactie hierop het concept ‘functioning more democratically’. Drydyk stelt dat democratie net als ontwikkeling zowel een descriptieve als een normatieve inhoud kan hebben. Wanneer we enkel naar het beschrijvende kijken, kunnen bijvoorbeeld acties waarin wettelijk verkozen personen publieke noden negeren goedgekeurd worden. Met andere woorden, acties kunnen democratisch zijn maar onrechtvaardig. De normatieve interpretatie daarentegen gaat in op de vraag: wat is democratie, als een waardig sociaal doel? Drydyk vult dit in, gebaseerd op Sen, dat democratie als waardig sociaal doel, de invloed van mensen vergroot in de beslissingen die mogelijk hun ‘capabilities’ aantasten. (Drydyk, 2005: 247-265)
3.2. WOORDEN - MET - ZIN
21
dit te verwezenlijken is het nodig dat technisch jargon wordt vermeden, vertalers aanwezig zijn en er sprake is van voldoende transparantie. (Crocker, 2008: 323) Crocker contrasteert ‘deliberative democracy’ met ‘aggregative democracy’. Het laatste is een vorm van democratie waarin de belangen eerst privaat worden gevormd, en dan pas publiek worden gemaakt. Het gevolg hiervan is dat wanneer de belangen niet samenvallen de meerderheid steeds wint. Er wordt ingespeeld op de voorkeuren van de kiezers die het beleid gaan determineren. Bij deliberatieve democratie echter ligt de focus niet op belangen en ‘beliefs’, maar op gezamenlijk overleg, wat resulteert in een gedeelde intentie in het streven naar bepaalde doelen. (Crocker, 2008: 311-312) Tenslotte, het belangrijkste dat via deliberatieve democratie kan bereikt worden is het ‘empowerment’ van zwakkeren. Het resultaat is een wenselijke balans tussen belangen en obligaties. (Crocker, 2008: 326) Dit alles moet dan ook doorgetrokken worden naar beleid, theorie, beslissingen en praktijk over ontwikkeling. In sum, when done well, international development ethics requires global dialogue and democratic deliberation in a variety of venues-from small villages, through developmentplanning ministries, to the World Bank. Perhaps what is most important for this dialogue is that it occurs in a context in which the big, strong, and rich do not coerce the small, weak, and poor. Our notion of good development itself should include as well as contribute to unrestricted and unforced moral dialogue and democratic deliberation. (Crocker, 2008: 95-96)
Ook Sen geeft aan dat de idee van deliberatieve democratie integraal ge¨ımplementeerd moet worden in het gedachtegoed over ontwikkeling. Such processes as participation in political decisions and social choice cannot be seen as being - at best - among the means to development (through say, their contribution to economic growth), but have to be understood as constitutive parts of the ends of development in themselves. (Sen, 1999: 291)
Na verschillende interpretaties van ontwikkeling besproken te hebben kunnen we stellen dat er een onderscheid kan gemaakt worden tussen economische ontwikkeling en menselijke ontwikkeling. Het onderscheid ligt in het verschil tussen ‘meer hebben’ en ‘meer zijn’. (Goulet, 2000: 32) Bij menselijke ontwikkeling is het criterium van ontwikkeling niet de kwantitatieve groei in materiele welvaart, maar de kwalitatieve menselijke verrijking. (Goulet, 1995: 7) Centraal staat de overtuiging dat programma’s die belang hechten aan ethische overwegingen verkozen worden boven effici¨entie. (Goulet, 1995: 12) “Development is not simply economic growth but
3.2. WOORDEN - MET - ZIN
22
the sustainable improvement of living conditions for those in greatest need.” (Goulet, 1995: 109) Vervolgens heeft menselijke ontwikkeling een breder perspectief op de doelen die gewoonlijk als ontwikkeling worden beschouwd. Ten eerste gaat het verder dan nationale grenzen, en dus de verschillende ruimtes van nationale economie¨en. Ten tweede refereert menselijke ontwikkeling naar alle mensen, ongeacht hun plaats in de wereld. Ten derde impliceert humanisme een visie op de persoon als ingeworteld in een specifieke context. (Gasper & Truong, 2005: 375) Algemeen werd de idee van menselijke ontwikkeling ontwikkeld door het United Nations Development Programme (UNDP) en hun Human Development Reports (HDR). Het eerste HDR werd gepubliceerd in 1990, en betekende dan ook de lancering van het concept ‘menselijke ontwikkeling’. Drie auteurs speelden hierin een belangrijke rol: Sen, Haq en Streeten. (McNeill, 2007: 5) Het concept had meteen een grote invloed op het ontwikkelingsbeleid. Waarom de idee van menselijke ontwikkeling zo goed werd ontvangen kunnen we kaderen in een historisch perspectief. Het was een periode van stijgende kritiek op de structurele aanpassingsprogramma’s en de dominantie van het IMF en de WB. Met andere woorden, menselijke ontwikkeling kan gezien worden als een reactie op een ander paradigma. Verder is het succes van de term ook te wijten aan een combinatie van academische autoriteit (zoals Sen bijvoorbeeld) en institutionele achtergrond (UNDP); het voegde het praktische en het academische samen. (McNeill, 2007: 9-12) Toch zien velen economische ontwikkeling nog als een doel op zich, zonder rekening te houden met de kosten die daarmee gepaard gaan. Ethische waarden worden dan gezien als ondergeschikt aan economische overwegingen. (Goulet, 1995: 20) Belangrijk is dat er geen keuze moet gemaakt worden tussen ofwel economische ontwikkeling ofwel menselijke ontwikkeling. Zoals hierboven reeds werd aangetoond is economische ontwikkeling een essenti¨ele factor voor een menswaardig leven. Wel moet het begrip geherdefinieerd worden, zodat het tegemoet komt aan menselijke waarden. (Goulet, 1995: 194) In plaats van het maximaliseren van economische groei kan men beter overgaan tot het optimaliseren van economische groei, waarin een afweging wordt gemaakt tussen economische waarden en andere waarden. (Goulet, 2004: 10-13)
3.2.2
Verantwoordelijkheid
Wie is verantwoordelijk voor het brengen van ontwikkeling? A nation’s government, civil society, private enterprises, or the market? What role - if any - do or should more affluent states, international and global institutions, nongovernmental
3.2. WOORDEN - MET - ZIN
23
associations, and poor countries themselves have in development of poor nations? What are the obligations of a rich sovereign state for its own citizens and are these duties more demanding than its duties to all human beings, especially the poor in other countries?(Crocker, 2008: 39)
Wie verantwoordelijk is en wat de graad van verantwoordelijkheid is, is een belangrijke notie voor het beantwoorden van de vraag wie wat zou moeten doen en wanneer om armoede te verlichten en ontwikkeling te verwezenlijken. ‘The Contribution principle’ houdt in dat: “Agents are responsible for addressing acute deprivations when they have contributed, or are contributing, to bringing them about.” (Barry, 2005: 280) Het is echter in vele gevallen niet duidelijk wie of wat heeft bijgedragen tot ‘verlies’. Toch is er sprake van een ethische verantwoordelijkheid van diegenen die beter af zijn. De visie dat personen weinig verantwoordelijkheid hebben met betrekking tot situaties van acute armoede zolang er niet rechtstreeks kan aangetoond worden dat ze het wel zijn, is onhoudbaar. (Barry, 2005: 294) Er is een relatie tussen de graad van verantwoordelijkheid en de kosten die een actie met zich mee kan brengen voor een bepaalde partij. Mensen kunnen verwijzen naar de kosten van een bepaalde actie om hun handeling (bijvoorbeeld het niet wegnemen van pijn) te rechtvaardigen. Deze relatie hangt echter af van drie factoren: (1) de grootte van de kosten van X in verhouding tot de voordelen voor Y, (2) de graad van verantwoordelijkheid van X voor de situatie van Y en (3) of er een speciale relatie of plicht is tussen X en Y. Factor 1 bepaalt het gewicht van factor 2 en 3. In verband met armoede kan men dus zeggen: hoe kleiner de ratio van kosten voor het verlichten van armoede, hoe sterker de morele plicht tot het verlichten van de armoede in kwestie en hoe minder belangrijk de factoren ‘graad van verantwoordelijkheid’ en ‘speciale plicht’ zullen zijn. Deze morele visie op verantwoordelijkheid is belangrijk, omdat zoals ik hierboven al schreef, we niet steeds kunnen weten wie rechtstreeks verantwoordelijk is voor het nadeel dat aan een bepaalde partij wordt berokkend. Wanneer we alle factoren op gelijke voet zouden plaatsten zou dit kunnen leiden tot een moreel relativisme, waarin niemand schuld heeft en niemand de verplichting heeft om het nadeel van een partij weg te nemen, wanneer er niet kan worden aangetoond dat men er rechtstreeks verantwoordelijk voor is. (Haydar, 2005: 320-322) Er is dus een belangrijk verschil tussen ‘verantwoordelijkheid’ en ‘schuld’: Responsibility looks to the present and the future, and it presupposes freedom - that is, the possibility of responding to an exigency that is perceived and accepted. Responsibility is founded on the belief that human agents are not always subject to absolute determinism,
3.2. WOORDEN - MET - ZIN
24
but rather that they can respond to the solicitation of goals perceived by them as human worthy. Precisely because we are human, we are “responsible” for creating conditions that optimize the humanization of life. Guilt, on the contrary, is the negative burden of past fault or injustice. Guilt is something passive and recriminating, not active and creative. (Goulet, 1995: 59)
Het probleem is echter, stelt Bittner, dat globale feiten zoals armoede vaak gezien worden als politieke problemen, niet als morele. Dit is te wijten aan het feit dat moraliteit vaak wordt verbonden aan twee voorwaarden: de directe verbondenheid tussen de betrokken ‘agents’, en de directe verantwoordelijkheid van een bepaalde ‘agent’ of ‘agents’. In het kader van globale economische ongelijkheid worden aan de twee condities, ‘een gevoel van directe betrokkenheid’ en ‘een gevoel van directe verantwoordelijkheid’, niet rechtstreeks voldaan. Dit verklaart waarom deze problemen vaak ontsnappen aan de hedendaagse morele agenda. (Bittner, 2001: 25-32) Maar, stelt Commers, gebaseerd op Jank´el´evitch, er is sprake van een asymmetrische relatie tussen rechten en plichten. Deze asymmetrie toont eveneens aan dat we niet steeds moeten kijken naar ‘Who is to blame?’. In plaats van wie heeft schuld aan wie, moeten we overgaan tot een conceptie van menselijke waardigheid. (Commers, 2008: 86) Verdergaand op de ‘capability approach’ kunnen we stellen dat we een plicht hebben om diegene te versterken die in armoede leven, d.w.z. hun ‘capabilities’ uit te breiden, zodat ze de doelen die voor hen waardevol zijn kunnen nastreven (‘functionings’). (Crocker, 2008: 220) Because all humans are equal in dignity, we have certain moral obligations to each of them. One such obligation is to (try to) provide the conditions, including commodities and other material conditions, for all people to have those freedoms (capabilities) necessary to be able to be in charge of their own lives or have autonomy. (Crocker, 2008: 220-221)
Het gaat om de expansie van de vrijheid van personen, door het verwijderen van obstakels die keuzes en kansen tot ‘agency’ en ‘well-being’ in de weg staan. Kortom, wanneer we ontwikkeling zien als een relationeel begrip, waarin de ontwikkeling van de ene in verband staat met die van de andere, kunnen we komen tot een notie van gedeelde verantwoordelijkheid. Het is wel zo, stellen Giri & Ufford, dat in het beleid rondom ontwikkeling de principes en morele standaarden steeds a priori aan het subject worden opgelegd. Hier tegenoverstaand willen ze ontwikkeling herdefini¨eren als zelf-ontwikkeling, met een ethiek niet alleen
3.2. WOORDEN - MET - ZIN
25
als zorg voor de ander, maar ook als een zorg voor zichzelf. Zulk een ‘her-denking’ van ontwikkeling is voor hen cruciaal in het zien van ontwikkeling als een gedeelde verantwoordelijkheid, en een gedeelde mogelijkheid. (Giri & Van Ufford, 2003: 253-255)
3.2.3
Gelijkheid & Rechtvaardigheid5
Wanneer we een menselijke ontwikkeling willen mogelijk maken, moeten we vertrekken vanuit het ethisch premisse dat alle mensen een gelijke morele waarde hebben. Elk individu heeft het recht op een ‘volledig’ menselijk bestaan. (Maboloc, 2008: 79) Vandaag de dag kunnen we nog steeds spreken van een radicale ongelijkheid in de wereld. Velen beschouwen het immers als een evidente plicht om armoede in de wereld te doen dalen, maar vaak wordt er geen belang gehecht aan de trend van economische ongelijkheid. Het is belangrijk, stellen Singer en Pogge, dat we ongelijkheid gaan zien als iets dat vermijdbaar is. Diegene die beter af zijn kunnen de situaties van diegene die het minder goed stellen verbeteren, zonder dat dit hoge kosten met zich meebrengt. (Singer, 1972: 229-243; Pogge, 2001: 9-15 ) “[. . . ] if it is in our moral power to prevent something bad from happening, without thereby sacrificing anything of comparable moral importance, we ought, morally, to do it.”(Singer, 1972: 231) Vervolgens verwijzen velen, wanneer ze de stijgende armoede op globale schaal trachten te verklaren, doorgaans alleen naar lokale en nationale factoren. Globale factoren echter spelen ook een essenti¨ele rol, de structuur van de globale instituties hebben een grote invloed op de ontwikkeling van het armoedeprobleem. Doordat de rijkere landen meer macht en expertise hebben kunnen ze het beleid van globale instituties naar hun hand zetten. Individuen kunnen weliswaar enkel als gelijken met elkaar omgaan wanneer ieder een gelijke stem heeft. Pogge argumenteert dat ongelijkheid slechts verholpen kan worden wanneer globale instituties er voor zorgen dat de armen een echte stem krijgen zodat ze gelijkwaardig kunnen participeren aan onderhandelingen. (Pogge, 2007: 134138) Pfetsch & Landau wijzen in hun artikel “Symmetry and Asymmetry in International Negotiations” (2000) eveneens op het belang van machtsstructuren in onderhandelingen. Ze stellen dat er slechts van een ‘duurzame oplossing’ kan gesproken worden wanneer alle partijen vrijwillig en dus niet opgelegd deelnemen, ieder agendapunt acceptabel is voor alle actoren, en alle 5
In dit deel neem ik de kernwoorden gelijkheid en rechtvaardigheid samen omdat er in de literatuur vaak geen
concreet onderscheid wordt gemaakt tussen de twee. Gelijkheid ligt meestal in het verlengde van rechtvaardigheid en omgekeerd.
3.2. WOORDEN - MET - ZIN
26
betrokkenen deelnemende partij zijn. Met andere woorden, de stabiliteit van een akkoord hangt af van de omstandigheden waarin het akkoord werd bereikt. Bijgevolg hangt de stabiliteit en ‘levensduur’ van een akkoord ook in belangrijke mate af van de structurele relaties (symmetrische/asymmetrische) die aan de basis lagen van het onderhandelingsproces. (Pfetsch & Landau, 2000: 38-40) In verband met rechtvaardigheid stelt Fraser dat we, als reactie op wat ze het ‘KeynesianWestphalian’ kader noemt, niet meer uitsluitend binnen nationale grenzen over het begrip kunnen denken. Het ‘Keynesian-Westphalian’ kader stelt de moderne territoriale staat voorop als de eenheid waarin over rechtvaardigheid moet gediscussieerd worden. De burgers van die staat zijn de enige pertinente subjecten. Vandaag verliest het ‘Keynesian-Westphalian’ kader zijn zelf-evidentie. We worden geconfronteerd met het feit dat de sociale processen die ons leven vorm geven verder reiken dan onze territoriale grenzen. Wat beslist wordt in plaats X kan grote effecten hebben voor plaats Y. Het staat-territoriaal principe verleent niet langer een adequate basis voor het bepalen van de subjecten van rechtvaardigheid. Problemen van rechtvaardigheid hebben in een tijdperk van globalisering een dubbel karakter: niet enkel de essentie van rechtvaardigheid is belangrijk, maar ook het kader waarin het zich manifesteert. Fraser brengt naar voor dat een theorie van rechtvaardigheid drie-dimensioneel moet worden. Naast de economische (verdeling) en culturele (erkenning) dimensie, moet ook de politieke dimensie (representatie) ge¨ıncorporeerd worden in de theorie (‘post-Westhphalian frame’). In de politieke dimensie staan gelijke kansen tot participatie centraal. De politieke dimensie bepaalt het bereik van de andere dimensies omdat men via gelijke participatie het ‘decision-making proces’ kan be¨ınvloeden. Het verhindert dat bepaalde groepen worden uitgesloten, wat leidt tot een rechtvaardige verdeling en wederzijdse erkenning. (Fraser, 2005: 69-76) John Rawls heeft met zijn theorie van rechtvaardigheid de normatieve politieke filosofie terug tot leven gewekt. Zijn boek “A theory of justice” (1971) draait rond twee kernvragen: ‘Waarom zouden we ons rechtvaardig opstellen?’ en ‘Hoe ziet een rechtvaardige samenleving er uit?’. Rawls ontwikkelde in zijn rechtvaardigheidtheorie een concept van ‘justice as fairness’, een alternatief voor het utilitarisme en gebaseerd op de theorie van het sociaal contract zoals die gedefinieerd is door Locke, Rousseau en Kant. (Wenar, 2008) De leidende gedachte is veeleer dat de oorspronkelijke overeenkomst de rechtvaardigheidsbeginselen voor de basisstructuur van de samenleving betreft. Vrije en rationele mensen
3.2. WOORDEN - MET - ZIN
27
die hun eigen belangen willen bevorderen, zouden in hun initi¨ele positie van gelijkheid bevestigen dat deze beginselen de fundamentele voorwaarden van hun vereniging behoren te defini¨eren. Deze beginselen moeten alle verdere overeenkomsten reguleren; ze bepalen de verschillende soorten sociale samenwerking die kunnen worden aangegaan en de bestuursvormen die kunnen worden gevestigd. Deze opvatting van de rechtvaardigheidsbeginselen zal ik rechtvaardigheid als billijkheid noemen. (Rawls, 2006: 58-59)
Het sociaal contractkomt voort uit een gezamenlijk besluit, tot stand gekomen via sociale samenwerking met alle betrokkenen. Rawls tracht de verplichting tot rechtvaardig handelen aan te tonen aan de hand van een gedachte-experiment waarin de lezer zelf een samenleving moet ontwerpen, maar achter een ‘sluier van onwetendheid’.6 Dit wil zeggen dat we vertrekken vanuit de onwetendheid over de positie die we in de toekomstige maatschappij bekleden (de oorspronkelijke positie). (Rawls, 2006: 168-174) Wanneer ieder vertrekt vanuit dezelfde positie, wordt er rekening gehouden met alle mogelijke omstandigheden waarin een persoon verzeild kan geraken, en wordt tegemoet gekomen aan het principe van onpartijdigheid. De beginselen van rechtvaardigheid worden overeengekomen in een billijke aanvangssituatie. (Rawls, 2006: 59-60) Rawls gaat dus uit van een fundamentele gelijkwaardigheid van mensen steunend op het maxime van Kant dat mensen steeds een doel op zichzelf zijn. Het eerste rechtvaardigheidsbeginsel stelt dat: “ieder het recht heeft op het meest uitgebreide totale systeem van gelijke fundamentele vrijheden”. (Rawls, 2006: 274). Het tweede houdt in dat: “de sociale en economische ongelijkheden zo georganiseerd moeten worden dat ze het meest ten goede komen aan de minst bevoordeelden en verbonden zijn aan ambten en posities die voor allen toegankelijk zijn onder voorwaarden van billijke gelijkheid van kansen.” (Rawls, 2006: 321) Rawls ziet gelijkheid van kansen en gelijke behandeling als essentieel in een rechtvaardige samenlevingsvorm. Om deze beginselen te verwezenlijken moeten er een aantal fundamentele voorwaarden gekoppeld worden aan de structuur van het sociale systeem. Rawls stelt bijvoorbeeld dat: “Vrije-marktsystemen moeten worden geplaatst binnen een kader van politieke en wettelijke instituties dat de algemene tendensen van economische bedrijvigheid reguleert en de sociale randvoorwaarden die nodig zijn voor billijke gelijkheid van kansen behoudt.”(Rawls, 2006: 111-112) Pogge meent, in zijn pleidooi voor ‘global justice’, dat John Rawls blind was voor de globale krachten die zorgen voor ongelijkheid. Het subject van rechtvaardigheid is bij Rawls de basisstructuur van de samenleving waarin men leeft, een individuele maatschappij. Zijn principes 6
Cfr. Infra
3.2. WOORDEN - MET - ZIN
28
van rechtvaardigheid zouden overal en op hetzelfde tijdstip ge¨ımplementeerd moeten worden, maar niet op een manier dat ze toepasbaar zijn op de globale verdeling van inkomen en welzijn. (Pogge, 2001: 16-17; Hinsch, 2001: 58-77) Rawls heeft het wel over een ‘principle of assistance’, dat rijkere landen verplicht zwakkere landen te helpen in het behouden en cree¨eren van stabiele nationale instituties. Maar dit houdt geen principe van globale economische gelijkheid in. Rawls stelt de kloof tussen arme en rijke landen niet direct in vraag. (Wenar, 2001: 85) Kortom, Rawls geeft in zijn boek “The Law of peoples”(1993) wel een theorie van internationale rechtvaardigheid, maar die is ‘domain restricted’. (Scheffler, 2008: 69) So, according to Rawls’s “difference principle”, the laws and institutions of the United States should be designed in such a way as to maximize the position of the worst-off Americans, and the laws and institutions of Bangladesh should be designed in such a way as to maximize the position of the worst- off Bangladeshis. But justice does not require that the worst-off Bangladeshis should be as well-off as the worst-off Americans. Indeed, it does not require that the best-off Bangladeshis should be ass well-off as the worst-off Americans. According to Rawls, the principles of distributive justice impose no constraints at all on the distribution of income and wealth between the United States and Bangladesh among citizens of the two countries. (Scheffler, 2008: 69)
De oorzaken van welzijn zijn afhankelijk van de politieke cultuur waarin men leeft. Dit heeft mogelijk de stelling tot gevolg dat arme landen hun armoede aan zichzelf te danken hebben. De belangrijke rol van globale instituties wordt hierin genegeerd. De globale orde waarin we leven vormt immers de nationale cultuur van de armere landen. (Pogge, 2001: 16-22) Kortom, in het kader van een globale rechtvaardigheid is het belangrijk dat wat voor Rawls in een nationale economische orde geldt, ook geldt voor de globale economische orde: een ‘global distributive justice’. (Hinsch, 2001: 58) [. . . ]free and competitive markets are quite compatible with huge and ever increasing inequality. What is needed is a principle that assesses alternative global economic orders in terms of their distributive effects, just as his difference principle assesses alternative ways of structuring a national economy. (Pogge, 2001: 16)
Auteurs over ‘global justice’ zien, zoals hierboven reeds aangetoond, een link tussen internationale instituties en globale economische rechtvaardigheid. Ze analyseren de morele betekenis van deze instituties, hoe ze evolueren en wat deze evoluties impliceren voor rechtvaardigheid. Hurrell stelt dat er vandaag de dag sprake is van een ge¨ıntegreerd netwerk van gedeelde instituties en praktijken, gekoppeld aan grotere sociale verwachtingen van ‘global justice’. Maar
3.2. WOORDEN - MET - ZIN
29
tegelijkertijd blijven internationale instituties onvolmaakte politieke ordes, in die zin dat er nog steeds een extreme ongelijkheid van macht bestaat. We moeten dus sceptisch zijn over de universaliteit van concepten van rechtvaardigheid die in internationale instituties naar voor worden gebracht. Is het niet steeds de visie van de sterkste staten die tot uiting komt? Kortom, er is sprake van een grote kloof tussen theorie en praktijk. (Hurrell, 2001: 34-55) Samengevat kan men dus stellen dat rechtvaardigheid en gelijkheid niet meer in termen van natiestaten kan begrepen worden. Natiestaten moeten namelijk steeds meer macht afstaan aan supranationale actoren en andere ‘agents’ die aan invloed winnen in het globaliseringsproces. O’Neill heeft het over “the plurality of agents of justice, that might play some part in institutionalising cosmopolitan principles of justice.” (O”Neill, 2001: 181) Het is belangrijk de bijdrage van andere ‘agents’ in het kader van rechtvaardigheid te erkennen, zeker wanneer staten niet meer de enige actoren zijn. (O’Neill, 2001: 180) Met andere woorden, er is nood aan een conceptie van globale - in plaats van nationale - rechtvaardigheid. Morele oordelen en rechten stoppen niet aan grenzen, maar zijn globaal geldend voor alle betrokkenen. (Gosepath, 2001: 145-152)
3.2.4
Solidariteit7
Solidariteit betekent: “samenhorigheid, voor het geheel aansprakelijk zijn, zorg, verbondenheid, medemenselijkheid, samenwerking, . . . ”(http://www.encyclo.nl) Nussbaum meent dat de morele praktijk moet begrepen worden over culturele en nationale grenzen heen: Many of the most urgent problems of justice and distribution that face human beings who live within nation-states are problems that are now, in their very nature, international problems, requiring worldwide communication and common effort for their effective solution. Aristotle may have been able to think of water and air as problems that each city can face on its own; now they are urgent problems for all human beings together, and in common. So are the related problems of hunger and famine, and the urgent question of preserving the ecology of the planet. If we are so much as to survive as a species and a planet, we clearly need to think about well-being and justice internationally, and together. (Nussbaum, 1990: 207)
Transnationale solidariteit is noodzakelijk wanneer we oplossingen willen vinden voor de dringende morele problemen van vandaag. Nigel Dower demonstreert dat het erkennen van deze 7
Solidariteit wordt in deze scriptie gezien als een specifieke invulling van verantwoordelijkheid.
3.2. WOORDEN - MET - ZIN
30
problemen individuen vraagt hun globale verantwoordelijkheid op te nemen. De idee van een wereldburgerschap stelt dat we allemaal deel uit maken van dezelfde wereld, waardoor we globale verplichtingen hebben. (Dower, 2000: 553; Goulet, 1995: 63) Communitaristen daarentegen menen dat ethische relaties ingesloten zijn in sociale praktijken en tradities. Kosmopolitisme, de idee dat principes van rechtvaardigheid en ethiek toepasbaar zijn op globale schaal, heeft verschillende vormen. Voor sommige mensen is kosmopolitisme louter een visie over soevereiniteit, voor anderen is het in de eerste plaats een visie over cultuur en identiteit. Vele filosofen echter hebben het over de idee van rechtvaardigheid. (Scheffler, 2008: 68) De verschillende kosmopolitische idee¨en zijn het eens over twee dingen: (1) een bepaalde set van waarden wordt naar voor gebracht die door iedereen geaccepteerd zou moeten worden en (2) er is een bepaalde notie van actieve verantwoordelijkheid aanwezig in het promoten van deze waarden. (Dower, 2008: 113) Dower pleit voor een ‘socialist-pluralist cosmopolitanism’. In deze vorm worden de waarden pluralisme en solidariteit met elkaar verbonden. De aandacht wordt gevestigd op een globale verantwoordelijkheid in het promoten van gedeelde waarden via solidariteit, niet op het cre¨eren van een gedeelde visie op het goede leven. Dower wijst er op dat culturele diversiteit moet gerespecteerd worden, en we een variatie van waarden moeten toelaten. (Dower, 2008: 119) “One of the great dangers, to be explored later, is precisely that in name of development we are projecting a specifically Eurocentric model of development in the rest of the world, which for a variety of reasons may not be appropriate.” (Dower, 2008: 120) In plaats van het promoten en opleggen van ‘gedeelde’ waarden, moet men plaats maken voor dialoog en onderhandelingen. (Dower, 2008: 120) De universaliteit van mensenrechten is een vaak voorkomend onderwerp bij kosmopolitische auteurs in het licht van de nood aan universele principes van rechtvaardigheid die cross-nationaal worden toegepast. Gould argumenteert dat de notie van een wederzijdse erkenning van gelijke rechten gerelateerd is met concepten als empathie en solidariteit. Aan de ene kant empathie, in de zin van zichzelf in de ander te kunnen verplaatsen zodat de noden van personen in bepaalde situaties erkend kunnen worden. Solidariteit, aan de andere kant, slaat op het steunen van die anderen wanneer nodig. Belangrijk is dat personen niet enkel in hun gelijkheid worden erkend, maar ook in hun verschil. Op die manier hebben personen zowel gelijke rechten als een tegemoetkoming aan de specifieke situatie waarin ze verkeren. (Gould, 2008: 22-25) Solidariteit kan verbonden worden aan woorden zoals vrijheid en verantwoordelijkheid. Er bestaan echter verschillende theorie¨en die verantwoordelijkheid en vrijheid als centrale elemen-
3.2. WOORDEN - MET - ZIN
31
ten in hun theorie beschouwen, maar er geen noties van solidariteit aan verbinden. Libertairen bijvoorbeeld, hangen een op vrijheid gebaseerde politieke filosofie aan die verwant is aan het liberalisme en een inspiratiebron is voor het neo-liberalisme. Libertairen als Hayek en Friedman menen dat vrije markten ‘bevrijdend’ zijn. Opdat ze volledig vrij zouden zijn en individuen vrij aan die markten zouden kunnen deelnemen, moeten ze onderworpen worden aan zo weinig mogelijk controle. De ideale staat is een minimale staat gebaseerd op abstracte principes die het individu zo vrij mogelijk laten. (Romar, 2009: 57) Zolang de basisregels gerespecteerd worden, mogen de spelers van de markt-economie handelen volgens hun eigen wetten. Hieruit volgt dat personen, bedrijven, instituties, enzovoort met meer macht en kennis als winnaars uit de markt-competitie komen en de regels naar hun hand kunnen zetten, waardoor de benadeelde actoren niet anders kunnen dan deze te accepteren. Libertairen zullen geneigd zijn te stellen dat dit nu eenmaal de regels van het spel zijn. Het onevenwicht tussen actoren in het kapitalistisch markt-systeem trachten te herstellen zal leiden tot mislukking door het dalen van de elasticiteit van de markten en hun mogelijkheid om effici¨ent te functioneren. Kortom, de verantwoordelijkheid van de staat slaat op een zo min mogelijk regulatie, zodat de wetten van de markt niet worden ondergraven. (Romar, 2009: 64) Volgens Nozick behoort het waarborgen van levenskansen niet tot de verplichte verantwoordelijkheid van staten onder de stelling: “personen zijn niet verantwoordelijk voor de miserie van anderen en hoeven er zich dan ook niet om te bekommeren”. (Verhofstadt, 2008) Hij meent dat alles wat tot geldverlies leidt zal verdwijnen en in handen zal vallen van private en vrijwillige liefdadigheid. (Verhofstadt, 2008) Dit soort van marktfundamentalisme - laissez faire, laissez passer - houdt geen enkele vorm van solidariteit in. Deze visie staat in schril contrast met een egalitaire vorm van liberalisme, geformuleerd door auteurs als Rawls en Dworkin. In deze theorie wordt er een combinatie gemaakt tussen het liberale ideaal van individuele vrijheid en sociaal-economische gelijkheid. Enerzijds wil dit zeggen dat de overheid het individu vrij laat in zijn keuzes (zolang het andere personen niet schaadt), maar anderzijds is er ook sprake van een gelijke zorg. Individuen kunnen, zonder dat ze er zelf schuldig aan zijn, slechter af zijn dan andere individuen in de samenleving. Het is de taak van de overheid de financi¨ele gevolgen hiervan zoveel mogelijk te compenseren. Dit verdelend egalitarisme meent dat een rechtvaardige samenleving inhoudt dat personen gelijk behandeld worden via een gelijke verdeling van basisvrijheden, kansen, inkomen, ‘capabilities’, enzovoort. “Dworkin’s “equality of resources” is distributional by virtue of the fact that it pur-
3.2. WOORDEN - MET - ZIN
32
ports to treat people as equals by striving towards a distribution of resources which is at any given time “ambition-sensitive” but “endowment-insensitive”.” (Brown, 2007: 259) Rawls zijn focus betreffende rechtvaardigheid ligt niet op individuele handelingen, actoren en transacties, maar op de basisstructuur van de samenleving. De basisstructuur van de samenleving is het eerste subject van rechtvaardigheid omdat het een belangrijke invloed heeft op de toekomst, verwachtingen, kansen, enzovoort van mensen. Het is van fundamenteel belang dat de basisstructuur, omwille van zijn sociale impact, onder controle wordt gebracht door een regulatieve conceptie van rechtvaardigheid. Wanneer dit niet gebeurt, zullen dringende morele problemen overgelaten worden aan het spel van ‘strijdende sociale en economische krachten’. Samenvattend kan men stellen dat Rawls, in contrast met het libertanisme, benadrukt dat het institutioneel raamwerk van een maatschappij moet beschouwd worden als een apart moreel subject met een specifieke sociale rol, waardoor het gereguleerd moeten worden door verschillende principes van rechtvaardigheid. Kortom, hier wordt verantwoordelijkheid wel gekoppeld aan solidariteit door rekening te houden met de specifieke noden van personen in verschillende situaties, al zou dit leiden tot ineffici¨ente beleidskeuzes. (Scheffler, 2008: 73-75)
3.2.5
Globalisering
De term ‘globalisering’ is pas ontstaan in de tweede helft van de twintigste eeuw, maar het fenomeen op zich bestaat al langer. Vandaag de dag ondergaat de term een ware hype. Idee¨en omtrent globalisering zijn echter moeilijk te vatten, al zijn ze overal aanwezig. We voelen wel dat het begrip iets betekent, maar zijn ver van zeker wat het juist inhoudt. (Scholte, 2008: 14711473) Scholte vermeldt vier vaak voorkomende definities van globalisering: (1) globalisering als internationalisatie, (2) globalisering als liberalisering, (3) globalisering als universalisering en (4) globalisering als verwestering. Het probleem met deze definities is dat ze niet openstaan voor nieuwe inzichten, ze negeren het nieuwe en transformationele potentieel van globalisering. (Scholte, 2008: 1473) In een meer neutrale definitie wordt globalisering omschreven als: “the widening, intensifying, speeding up, and growing impact of world-wide interconnectedness.” (Held et al, 1999) Het centrale kenmerk van globalisering is de toenemende interactie en verbondenheid tussen verschillende werelddelen. In deze definitie wordt globalisering eerder gezien als een multi-dimensionaal proces, in plaats van een eenzijdige focus op bijvoorbeeld het economische aspect. (Schot & Smits, 2007: 5-6) Hier is een beter begrip van globalisering mogelijk die kan inspelen op nieuwe
3.2. WOORDEN - MET - ZIN
33
condities. In tegenstelling tot de vorige vier definities, waar er een veronderstelling is van continu¨ıteit in het onderliggende karakter van de sociale geografie, wordt in deze definitie de nadruk gelegd op verschuivingen die plaatsvinden in de sociale ruimte. (Scholte, 2008: 1478) Meer en meer studies gebruiken het geografische concept van globalisering, in termen van ‘space-time compression’, ‘space of flows’, ‘space of places’, ‘deterritorialisation’, ‘glocalisation’, enzovoort. Verder wijst het veelvuldig gebruik van prefixen als ‘supra’, ‘trans’ en ‘inter’ er op dat er op globale schaal een toenemende verweving bestaat tussen allerhande geopolitieke relaties. Ruimte treedt niet langer als statisch op de voorgrond, maar heeft verscheidene dimensies die steeds in beweging zijn. (Brenner, 1999: 39-40) Development Ethics wordt geconfronteerd met de taak om globalisering ethisch te evalueren. Het debat omtrent globalisering bestaat echter uit vele controverses. Goulet geeft vier punten waarover er onenigheid bestaat op het gebied van globalisering: 1. Moeten vrijhandel en maximale integratie in de competitieve markteconomie of selectieve integratie (lokaal/regionaal/. . . ) en ontwikkeling van binnen uit gepromoot worden? 2. Moeten vlugge en hoge levels van economische groei worden nagestreefd of moet groei gematigd worden om duurzame ontwikkeling te verzekeren? 3. Moeten investeringen en overdracht van goederen geleid worden door de globale macroeconomie of moet men streven naar alternatieve bottum-up ontwikkeling ? 4. Moeten de multinationale bedrijven gezien worden als de voornaamste actoren, met regeringen, ‘civil society’ en internationale financi¨ele instituties als hun ondergeschikte partners (‘vertical governance conception’)? Of moet er gestreefd worden naar een nieuwe constellatie van horizontale samenwerking tussen verschillende levels, waarin de rol van de ‘civil society’, NGO’s, ‘grassroots organisaties’, enzovoort wordt benadrukt (‘horizontal governance conception’)? (Goulet, 2000: 41-43) Vele stemmen menen dat economische globalisering ontwikkeling verhindert en ongelijkheid veroorzaakt of versterkt. De standaard liberale visie echter meent dat economische globalisering groei en ontwikkeling stimuleert. Vrijhandel en investering verhogen de levensstandaard. Aan de situatie in ontwikkelingslanden wordt een ‘catch-up’ verhaal verbonden. Wanneer arme landen hun markten openen en liberaliseren zal er meer groei plaatsvinden, waardoor het verschil
3.2. WOORDEN - MET - ZIN
34
tussen arme en rijke landen kleiner zal worden. Economische liberalisatie en integratie in de globale markteconomie is volgens deze visie essentieel voor welzijn. In hun boek “Global Inequality” (2007) geven Held en Kaya aan de ene kant voorbeelden van auteurs die pleiten voor een verandering in het huidige ontwikkelingsbeleid en aan de andere kant voorbeelden van auteurs die er van overtuigd zijn dat verdere liberalisering ontwikkelingslanden ten goede zal komen. Belangrijk is dat ze de auteurs niet verdelen in de kampen pro-liberalisatie en contra-liberalisatie. Rather, the disagreements centre around what kind of liberalization (gradual? state-led?) has managed to deliver what kind of opportunities (growth? poverty reduction? inequality reduction?). The disagreement focuses on how integration into the world markets could better aid the poor and opportunities for all (see Held 2004; Barnett, Held and Henderson 2005). The core of the difference between the authors is about the terms and pace of global economic and political change. (Held & Kaya, 2007:23)
Held en Kaya wijzen er op dat het debat niet gaat over het feit dat globalisering goed of slecht is. Het debat gaat eerder over de vraag hoe men de voordelen die gehaald worden uit globalisering kan uitbreiden naar grotere delen van de wereld. “The questions are about the kind of globalized world we live in and would like to live in.”(Held & Kaya, 2007: 23) Ook Development Ethics wil voorbij aan dit simplistisch denken. Men wil eerder interpretaties analyseren die weergeven wat de aard, oorzaken en gevolgen zijn van globalisering. Development ethicists, committed to understanding and reducing human deprivation, will be especially concerned to asses (and to defend norms for assessing) the changing global order as well as local, national, and regional development. How should we understand globalization and evaluate its impact on individual and communal well-being? Which types of globalization are most threatening to ethically based development at all levels? Which kinds are most promising?(Crocker, 2008: 376)
Heldt et al. geven drie interpretaties van globalisering: (1) Hyperglobalisme, (2) skeptisme of anti-globalisme en (3) transformationalisme. (Held et al., 1999) Hyperglobalisme is een stroming waarin begrippen als vrijhandel, kapitaalstromen, multinationale bedrijven, globale investering, verzwakking van de staat, enzovoort centraal staan. Binnen het hyperglobalisme wordt globalisering als een beslissende breuk in de geschiedenis gezien. (Schot en Smits, 2007: 6) De Noord-Zuid dichotomie zal vervangen worden door nieuwe globale regels, zoals die van de WTO. Hyperglobalisten stellen dat er steeds korte-termijn verliezers als winnaars zullen zijn, maar dat globalisering geleidelijk aan iedereen ten goede zal
3.2. WOORDEN - MET - ZIN
35
komen (‘trickle-down effect’ of ‘spread-effect’), behalve voor diegene die weigeren mee te gaan in het onvermijdelijke proces. Ontwikkeling wordt hier gezien als economische groei en globale intergratie. “According to this view, a nation’s government should focus its attention and resources on rapidly (and often painfully) removing tariffs, quotas, and other devices, especially agricultural subsidies, that block access to the globalizing world.” (Crocker, 2008: 378) De macht van de staat verzwakt volgens deze visie en is slechts nog een ‘decision-taker’in plaats van een ‘decision-maker’. (Held et al., 1999) Auteurs zoals Friedman en Bhagwati stellen dat de drijvende kracht achter globalisering het vrije markt kapitalisme is. Hoe meer je aan vrijhandel doet en je markten opent voor concurrentie, hoe effici¨enter je economie zal worden. Globalisering heeft zijn eigen economische regels van liberalisering, deregulering, privatisering en vrijhandel; regels die verspreid moeten worden naar alle landen van de wereld. (Goulet, 2000: 39) Sceptici of anti-globalisten zoals Huntington beweren onder andere dat de macht van de staat hersteld moet worden, regionale handel sterker moet worden en dat door globalisering culturen in botsing komen. Er zijn verschillende varianten onder de sceptici maar in het algemeen beschouwen ze globalisering als schadelijk voor ontwikkeling. In plaats van de Noord-Zuid kloof te dichten wordt de armoede in het Zuiden vergroot door economische integratie en grensoverschrijdende politieke, culturele, criminele en technologische processen. Kortom, ze stellen dat globaliseringprocessen tot nieuwe vormen van uitbuiting leiden en nieuwe winnaars en verliezers cre¨eren. (Crocker, 2008: 379) Ten slotte ziet transformationalisme globalisering als een historisch onvoorspelbaar maar krachtig proces dat de wereld intern meer met elkaar verbindt en ‘multi-leveled’ organiseert. Globalisering moet niet louter economisch worden opgevat maar bevat vele processen met verschillende gevolgen. Globalisering brengt een reorganisatie van ruimte met zich mee en een re-articulatie van economische, politieke, militaire en culturele macht. Met andere woorden, het debat rond globalisering zou moeten draaien rond macht, globalisering houdt een verandering van de sociale menselijke organisatie in waardoor het bereik van machtsrelaties in de wereld wordt uitgebreid. De ontwikkeling van een gebied in de wereld kan de levenskansen van andere gebieden in de wereld bepalen. (Held et al., 1999) Transformationalists are both less enthusiastic than hyperglobalists and less pessimistic than skeptics. Transformationalists insist that a globalizing world shows neither the uniform and unalloyed good that hyperglobalists celebrate nor the pervasive and unmitigated bad that sceptics worry about. Instead, globalization at times impedes, and at times enables, good human and communal development.” (Crocker, 2008: 380)
3.2. WOORDEN - MET - ZIN
36
Net zoals Development ethici pleiten transformationalisten voor een democratisering en vermenselijking van globalisering. Globalisering wordt, zoals hierboven reeds werd vermeld, vaak geassocieerd met liberalisering en vrijhandel. De markt is een complex institutioneel systeem dat gereguleerd wordt door de nationale staat en transnationale instellingen zoals het IMF, de WB, de WTO, enzovoort. Vele critici uiten hun bezorgdheid over de afwezigheid van democratische stemmen in transnationale instituties en de afwezigheid van controle. (Goulet, 2000: 40) Crocker neemt als basis voor de ethische evaluatie van globalisering de ‘capability approach’: welke effecten hebben de verschillende processen van globalisering op de ‘capabilities’ van personen? Bijgevolg wanneer we globalisering als een multi-dimensionaal proces zien kunnen we besluiten dat bepaalde fenomenen van globalisering slecht zijn en verhinderd moeten worden (zoals illegale drugstrafiek, gedwongen migraties,. . . ), de meeste een ‘mixed blessing’ zijn (zoals vrijhandel, liberalisering, multinationals,. . . ), en andere goed zijn en gepromoot moeten worden (zoals mensenrechten). (Crocker, s.d.: 20) De uitdaging is het vinden van die types van globalisering die het minst bedreigend zijn voor menselijke ontwikkeling. In verband met ‘human capabilities’ schrijft Crocker het volgende:“The extent to which these sorts of globalization enhance, secure, or restore human capabilities will depend on context and especially on a reform of global institutions and how a national polity integrates and shapes global forces.” (Crocker, s.d.: 22) Zowel op nationaal, lokaal, regionaal als internationaal niveau moeten ‘human capabilities’ beschermd en gepromoot worden. Hun beleid moet alle personen de kansen bieden een waardig leven te leiden, en moet dan ook steeds meer ‘vermenselijkt’ en ‘gedemocratiseerd’ worden. (Crocker, s.d.: 21) Sen argumenteert dat het centrale probleem niet globalisering op zich is, maar de ongelijkheid in de institutionele structuren. Die ongelijkheid resulteert in het feit dat globalisering winnaars en verliezers met zich mee brengt. The question is not just whether the poor, too, gain something from globalization, but whether they get a fair share and a fair opportunity. There is an urgent need for reforming institutional arrangements – in addition to national ones – to overcome both the errors of omission and those of commission that tend to give the poor across the world such limited opportunities. Globalization deserves a reasoned defense, but it also needs reform. (Sen, 2002: 4)
Ook Stiglitz meent, in de lijn van zijn opvatting over ontwikkeling als transformatie, dat globale, nationale en lokale instituties steeds moeten streven naar meer gelijke kansen. (Crocker, s.d.:
3.2. WOORDEN - MET - ZIN
37
27) Nigel Dower legt een parallel tussen globalisering en ontwikkeling. Ze worden beide naar voor gebracht als positieve processen waar naar gestreefd moet worden, en staan in zekere zin onder menselijke controle. Dower argumenteert dat een ethische analyse betreffende deze twee processen enkel zin heeft wanneer de eventuele uitkomsten er van niet gezien worden als onvermijdelijk. Wanneer we ze zien als natuurlijke processen, die ontsnappen aan elke vorm van controle, kunnen we ze niet evalueren als ethisch rechtvaardig/onrechtvaardig. Het probleem is echter, stelt Dower, dat de slechte effecten van globalisering vaak gepaard gaan met een set van ethische legitimaties en wel vooropgesteld worden als natuurlijk en onvermijdelijk. Het belang van keuzes die verschillende groepen of ‘agents’ maken valt niet te onderschatten.8 Net zoals Held, Scholte en Crocker erkent Dower het open karakter van processen als globalisering en ontwikkeling, en daaruit volgend de mogelijkheid tot ethische evaluatie en verandering. Globalisering heeft bovendien ook invloed op ethiek. Hier boven duidden we op de mogelijkheid tot een ethiek van globalisering, maar er is eveneens een globalisering van ethiek aan de gang. Door het proces van globalisering krijgt ethiek meer en meer een globale inhoud (milieu, immigratie, mensenrechten, burgerschap, humanitaire interventie, enzovoort).9 (Dower, s.d.) In het kader van de EPA’s is het belangrijk even stil te staan bij het begrip ‘neoliberalisme’. Neoliberale waarden houden verband met het vrije markt principe, economische groei, privatiseringen, investeringen, subsidies, verlagen van tarieven, enzovoort. Ontwikkeling wordt voornamelijk gezien als een economisch proces van groei. Neoliberalisme dateert van de jaren zeventig, en komt dus voort uit een periode waarin de markt een stijgende invloed krijgt op alle sferen van de samenleving. Het was een tijd van crisis waarin figuren zoals Reagan, Tatcher en ‘The Chicago Boys’, een belangrijke rol speelden. In de naam van het economisch liberalisme installeerden deze personages een orde waarin kapitaal en het terugdringen van de Keynesiaanse welvaartstaat (‘roll-back neoliberalism’) centraal stonden. Terwijl de Keynesiaanse welvaarstaat vooral gericht was op noden van de nationale economie (intern), focust de neoliberale ideologie eerder op de internationale markteconomie (extern). Deze neoliberale omwenteling ontsluierde bijgevolg een ideologisch geloof in de markt en privatisering, en doet ons denken aan het 19de eeuwse ‘laissez faire principe’. (Peck & Tickell, 2007: 26-34) In de jaren negentig kreeg deze utopisch intellectuele beweging meer en meer een technocratisch karakter in de sfeer van de 8 9
Cfr. Infra Voor verdere literatuur betreffende global ethics, zie (Commers, Vandekerckhove & Verlinden, 2008).
3.2. WOORDEN - MET - ZIN
38
‘Washington Consensus’. “Neoliberalism has provided a kind of operating framework or “ideological software” for competitive globalisation, inspiring and imposing far-reaching programs of state restructuring and rescaling across a wide range of national and local contexts.” (Peck & Tickell, 2002: 380) Peck en Tickell stellen dat het neoliberaal discours, net zoals de retoriek omtrent globalisering, heel dwingend is omdat hun voorschriften een ‘zelf-actualiserend’
10
karakter hebben,
en lijken zo de sociale wereld naar hun eigen beeld te herstructureren. Het zijn ‘sterke discours’, enerzijds door hun ‘zelf-actualiserend’ karakter en anderzijds door hun ‘zelf-evidente’ opstelling. Neoliberalisme wordt zoals globalisering vaak voorgesteld als een externe natuurlijke kracht. Hierdoor wordt het onvermijdelijke politieke karakter van globalisering en de hegemonische positie van het neoliberalisme in ‘global agencies’ onderbelicht. (Peck & Tickell, 2002: 282-283) Neoliberalisme is een hybride en multigelaagd project, een sociaal, historisch, geografisch, crisisgedreven fenomeen. Het is een politiek geconstrueerd proces, met zowel wortels in de lokale politieke economie¨en als in de transnationale sferen. (Peck & Tickell, 2007: 26) Net zoals globalisering moet neoliberalisme gezien worden als een proces, niet als een eindpunt. Verder is het proces van neoliberalisering noch monolitisch noch universalistisch. Dit blijkt uit de verschillende effecten die neoliberalisme heeft in verscheidene landen, en uit de verschillende soorten neoliberalisme. Zo kwam er na het neoliberalisme gekarakteriseerd door Reagan en Tatcher, in de vroege jaren negentig het neoliberalisme van de ‘Derde Weg’ (Clinton en Blair) of ‘soft-neoliberalen’. Deze laatste vorm maakt plaats voor een proces van bestuurlijke reorganisatie (‘roll-out neoliberalism’). Er vond dus een graduele transformatie plaats van destructie van de Keynesiaanse welvaarstaat naar de constructie en consolidatie van neoliberale staatsvormen. Deze omwenteling was te wijten aan de niet meer te negeren negatieve gevolgen van een eenzijdige focus op het marktgebeuren en een anti-sociaal beleid. De staat kreeg weer een belangrijke rol, maar maakte nog steeds deel uit van een neoliberaal discours. (Peck & Tickell, 2002: 284-289) “De “Third Way” kunnen we beschouwen als de constructieve fase in het neoliberaliseringsproces, waarbij de interventionistische staat opnieuw actief werd opgebouwd en de neoliberale economische recepten in een nieuw regulerend regime ge¨ınstitutionaliseerd werden.” (Vertommen, 2008: 68) De staat krijgt de rol toegewezen om buitenlandse investeringen aan te trekken; in het teken van ‘good governance’ is het zijn taak internationale markt te stimuleren en de sociale gevolgen op te vangen. (Peck & Tickell, 2007: 33) 10
De theorie is zo sterk dat zij als het ware zichzelf waar maakt. (Zie Bourdieu, 1998)
3.2. WOORDEN - MET - ZIN
39
Het neoliberale gedachtegoed heeft tot gevolg dat ontwikkeling wordt gezien als ‘relief’. Tegelijkertijd is de vrije markt de motor voor het brengen van die ontwikkeling. St Clair stelt dat donoren hun ontwikkelingshulp voorstellen als pro de armen en ter bevordering van participatie en ‘empowerment’, maar in werkelijkheid zijn het slechts thema’s om de neoliberale ideologie te legitimeren. The way in which neoliberal economic globalization is shaping development aid can be related to Cowen and Shenton’s (1996) depiction of intentional development: as it seeks to impose order on the disruptive consequences of global dynamics, while legitimizing itself because aid aims to reduce poverty and help the vulnerable.(St Clair, 2008: 151)
Lera St Clair noemt globalisering de nieuwe ‘ontwikkelingsmythe’ van de een en twintigste eeuw. Ontwikkeling is een middel tot het helpen van diegene die uitgesloten zijn van vrijhandel en liberalisering. Economische groei en het meedraaien in de wereldeconomie worden als prioriteiten gezien, de vraag welke processen armoede veroorzaken krijgt geen aandacht. Neoliberalen stellen dat er een positieve correlatie is tussen het dalen van armoede en globalisering. Critici wijzen juist op de stijgende ongelijkheid en de verschillende dimensies van globalisering. De betekenis van ontwikkeling moet in hun ogen herdacht worden: ontwikkeling voor wat? Ontwikkeling voor wie? (St Clair, 2008: 151-156) Ook Taitu Heron meent in het artikel “Globalization, Neoliberalism and the Exercise of Human Agency” (2008) dat er nood is aan een nieuw paradigma betreffende ontwikkeling. Neoliberalisme ondermijnt de significantie van sociale menselijke relaties. Het stelt een verstoord onrealistisch beeld van de werkelijkheid voorop.11 Op die manier pakken we de ‘echte’ realiteit niet aan, maar blijven we verder dobberen in een vooropgestelde ideologische realiteit. Bovendien heeft het neoliberalisme een voorstelling van ontwikkeling die gedomineerd wordt door de krachtigste spelers van de wereldeconomie. Ontwikkelingsmodellen worden vandaag overheerst door de principes ‘liberale democratie’ en ‘kapitalistische economie’, en worden geleid door de VS, de EU en de drie grote internationale financi¨ele instituties (IMF, WB en WTO). Deze instellingen functioneren in het teken van de globale economie, waardoor er vaak geen rekening wordt gehouden met belangrijke nationale specificaties. ‘Globalisering’ is het model dat gevolgd moet worden en zal ontwikkelingslanden naar een ‘hoger niveau’ van ontwikkeling brengen (‘to catch-up’). 11
Cfr. supra (Peck & Tickell, 2002; Bourdieu 1998)
3.2. WOORDEN - MET - ZIN
40
Further, moving in linear progression from “developing” to “developed” is more likely to occur if one’s economy is primarily directed to meet the needs and interests of the web of global capitalist relations dominated by the “developed countries”; and meeting these needs will serve well for the developing country. (Heron, 2008: 89)
Dit model wordt overgoten met het sausje van de neoliberale ideologie. Het geeft de illusie dat kapitaalaccumulatie alle problemen zal oplossen en zal resulteren in een groter geluk voor alle mensen. Op die manier, argumenteert Taitu Heron, verliezen andere menselijke activiteiten hun ethische waarde. Door de focus op kapitaalaccumulatie wordt geluk materialistisch ingevuld. Bovendien belooft de neoliberale ideologie, als een zogenaamde logische en natuurlijke kracht, ‘vooruitgang’ (in termen van economisch succes) voor iedereen, maar in werkelijkheid valt daar niet veel van te merken. Het neoliberaal argument luidt dat er meer gelijkheid en minder armoede is, en dat dit te wijten is aan de versterking van de economische intergratie tussen landen. De sleuteloplossing is meer internationale handel en meer open markten, wat zal leiden tot een diepere integratie in de wereldeconomie. Maar, armoede en ongelijkheid blijven in het verlengde van kapitalisme en globalisering staan. Wanneer we kijken naar de uitgaven die gespendeerd worden aan basisnoden en deze vergelijken met de uitgaven gespendeerd aan luxegoederen, kunnen we alleen maar concluderen dat de ongelijkheid nog steeds toeneemt.12 Bijgevolg zet de retoriek van ‘onvermijdelijkheid’ en ‘vrijhandel zal alle sociale problemen oplossen’, de ethische verantwoordelijkheid voor de gevolgen er van aan de kant. Dicken et al. pleiten voor het gebruik van een actor-netwerk methodologie in het analyseren van de wereldeconomie. Ze stellen dat netwerken zowel sociale processen zijn als steeds voortgaande processen, gevormd door machtsrelaties. Hun positie ziet netwerken als relationeel, verbonden aan verschillende ‘agents’. Wanneer we gebruik maken van netwerken als analytisch raamwerk kunnen we de machtsstructuren blootleggen en bepaalde vormen van verzet identificeren en mogelijk maken. Ten tweede zijn door het hanteren van een actor-netwerk theorie, ethische analyses van de globale markteconomie mogelijk. Wanneer we de globale markteconomie zien als een structuur waarin verschillende actoren met elkaar verweven zijn, zijn we bewust van de invloeden die al deze actoren op elkaar hebben en de daaraan gekoppelde verantwoordelijkheden van alle deelnemers aan het netwerk. (Dicken et al., 2001: 89-107) 12
Voor meer informatie en cijfers zie http://www.globalissues.org/issue/1/trade-economy-related-issues en voor
een goede empirische studie rond de vraag: ‘Klopt het neoliberale argument?’ zie (Wade, 2003).
3.2. WOORDEN - MET - ZIN
41
Het begrip ‘human agency’, dat enkel betekenis heeft wanneer personen geloven dat ze het verlangde kunnen verwezenlijken, is eveneens belangrijk wanneer we het hebben over het neoliberale discours. Globalisering en neoliberalisering worden vaak gezien als onvermijdelijke krachten, en processen zonder ‘agents’. Maar niets is minder waar, globalisering en neoliberalisme zijn evengoed de uitkomsten van processen gestuurd door allerhande actoren, ingebed in verschillende netweken. In het kader van globalisering en neoliberalisering kan men zich afvragen wie hier de ‘human agents’ zijn? Wanneer we bij deze vraag stilstaan komen we al vlug tot de conclusie dat macht en ‘agency’ in het internationale systeem vaak samenvallen. (Heron, 2008: 85-86) Ideologie is eveneens een kracht die invloed heeft op ‘human agency’. Sypnowich geeft de volgende beschrijving van ‘ideologie’: Ideology is not necessarily completely true or false; rather its power lies in its manipulative capacity to obfuscate flawed social conditions, giving an illusory account of their rationale or function, in order to justify and win acceptance of them without protest of resistance in some form. (Sypnowich, 2001: 3)
In het neoliberalistisch discours worden armoede en ongelijkheid niet structureel in vraag gesteld. Het start vanuit de gedachte dat alle personen dezelfde kansen en welvaart hebben. Als iemand arm is heeft dit te maken met de ‘onkunde’ om te profiteren van de voordelen die globalisering met zich meebrengt. De rol van internationale politieke en economische structuren worden niet in rekening gebracht. Deze structurele factoren geven bovendien verschillende actoren de macht om controle uit te oefenen op anderen. (Heron, 2008: 87-98) We kunnen stellen dat er een kloof bestaat tussen de realiteit en het vooropgestelde morele doel. Het probleem is dat de macht om de dingen te veranderen in de handen ligt van de rijken (personen, bedrijven, landen, transnationale instituties, enzovoort). Naast dit feit is het wel zo dat door globalisering er ook meer globale morele sensibiliteit en gevoelens van solidariteit ontstaan. De globalisering van ‘governance’ houdt in dat er meer aspecten van het leven bepaald worden door de beslissingen van internationale organen, dat er meer invloed is van non-state actors zoals transnationale bedrijven die het nationaal en internationaal economisch beleid in een bepaalde richting kunnen sturen, maar ook dat er een ontwikkeling van een ‘global civil society’ plaatsvindt. (Dower, 2005: 4-5) Er is een recente opkomst van ‘global justice netwerken’ die een alternatief willen bieden op
3.2. WOORDEN - MET - ZIN
42
het neoliberale discours en streven naar meer sociale en economische rechtvaardigheid.13 Deze ontwikkelingen zijn belangrijk omdat ze leiden tot brede globale netwerken van steun, actie en debat. ‘Global justice netwerken’ werken horizontaal samen aan verschillende campagnes, protesten, sociale fora, enzovoort. Ze reflecteren een gedeelde interesse in het naar voor brengen van de sociale gevolgen en ongelijkheden van het neoliberalisme. De belangrijkste actoren zijn NGO’s, sociale bewegingen, ‘trade unions’, enzovoort. Cumbers, Routledge & Nativel wijzen er wel op dat er in deze ‘global justice netwerken’ sprake is van een ‘informele elite’. Veel ‘grassroot activisten’ in het Zuiden kampen met het probleem dat ze vaak geen toegang hebben tot elektriciteit, laat staan het internet. Ze zijn dan ook meer afhankelijk van de zogenaamde ‘gatekeepers’ dan NGO’s in het Noorden. Met andere woorden, de stelling dat in ‘global justice netwerken’ geen dominante groep of persoon het ‘decision-making proces’ be¨ınvloedt, gaat niet altijd op. (Cumbers et al., 2008: 183-189; Hurrell, 2001: 37-38) Such transnational activists have been termed “rooted cosmopolitans” (Tarrow, 2005) because while they move physically and cognitively outside their origins they nevertheless draw on, and are constrained by, the resources, networks and opportunities of the places/societies in which they live. (Cumbers et al., 2008: 190)
Een van de uitdagingen van globalisering is dus de stem van arme landen in internationale fora te versterken. Samenvattend kan men stellen dat globalisering, ontwikkeling en neoliberalisering geen natuurlijke processen zijn, maar gecontroleerd worden door verscheidene ‘agents’. Wanneer we deze processen aanzien als multi-dimensioneel, die in verschillende richtingen kunnen geduwd worden naargelang de normatieve principes en voor een deel subject zijn van menselijke controle, is ethische evaluatie en verandering mogelijk. Verandering in de zin van een nieuwe normatieve basis voor internationale relaties. (Dower, 2005: 5-14)
13
Scholte heeft het over de ontwikkeling van ‘particularist solidarities’ en ‘cosmopolitan solidarities’. Het eerste
verwijst naar een globale solidariteit tussen personen van gelijkaardige groepen, het laatste verwijst naar mensen die een bepaalde globale bezorgdheid delen. (Scholte, 2000)
3.3. ANALYSEKADER
3.3
43
Analysekader Tabel 3.1: Analysekader
KERNWOORDEN
LABEL/TYPE
TERMEN
Ontwikkeling14
Economische ontwikkeling
Rationality Rational
choice
(social
choice/public
choice) Self-interest Individual preferences Free trade and trade policies Trade adjustments Competitiveness GDP and GNP output per capita PPF (production-possibility frontier) Income Human ‘resources’ Natural ‘resources’ Capital Technology Productivity Profitability (in terms of rates of return) Externalities Diseconomies of scale Free market Exchange rates and trade balance Financial and monetary accountability Equilibrium Vertical governance conception
14
De termen bij het kernwoord ontwikkeling heb ik ontleend uit een tabel in een hoofdstuk van Prof. Dr. M.
S. Ronald Commers in (Commers et al.,2008: 82) Oorspronkelijke bron: menselijke ontwikkeling, UNDP Reports & economische ontwikkeling, (Samuelson & Nordhaus, 2005: 555-79).
3.3. ANALYSEKADER
44
Compulsory top-bottom subsidiarity guideline Menselijke ontwikkeling
Reasonableness Human capabilities Opportunity enlargement: social, cultural, political Care and solidarity Self-determination in civil society and community life Life experience at grass roots levels Creative responsiveness Corporate social responsibility (CSR) Stakeholdership Human rights Embedding of market regulation Sustainability Common good Health Education Knowledge access Social securization Well-being Social and environment economy Duty centred Open source information Contextual adaptability Horizontal governance conception Spontaneous bottom-top subsidiarity guideline
Verantwoordelijkheid
Schuld
Blameness Relief
3.3. ANALYSEKADER
45
Charity15 Ethische
Dignity
verantwoordelijkheid
Moral Awareness Concerns Gedeelde verantwoordelijkheid Rechten en plichten Menselijke waardigheid Relationaliteit
Libertarisme
Individuele vrijheid Vrije markt De ‘onzichtbare hand’ Minimale staat Marktfundamentalisme Effici¨entie Liefdadigheid
Gelijkheid &
Global justice
Belang van rechtvaardige globale instituties
Rechtvaardigheid
Structurele factoren Actor-netwerk analyse Economische, culturele & politieke dimensie Relationaliteit Onpartijdigheid Global distributive justice Globale economische gelijkheid Territorialisme
Binnen lokale en nationale grenzen Politieke cultuur Staat als eenheid van rechtvaardigheid Individuele maatschappij
15
Het grote verschil tussen charity en ethische verantwoordelijkheid is dat niet bijdragen, geen actie verlenen
en dergelijke bij charity niet gezien worden als moreel verkeerd. Wel bijdragen of optreden is dan een daad van generosity. Ethische verantwoordelijkheid gaat daarentegen om een moeten, een plicht tot handelen. (Singer, 1972: 235)
3.3. ANALYSEKADER
Solidariteit
46
Egalitair liberalisme16
Justice as fairness Justice as contract Gelijke rechten Gelijke kansen Gelijke behandeling Herverdeling Individuele vrijheid Sociaal-economische gelijkheid Zorg Primaire sociale goederen Basisstructuur van de samenleving
kosmopolitisme17
Wereldburgerschap Globale verplichtingen Globale verantwoordelijkheid Universele waarden en principes Universele rechten van de mens
Globalisering
Critical globalization studies/
Rethinking of development
Transformationalisten
Meaningful process for all Self-reliance Alternatieve globalisering (menselijk en democratisch) Actor-netwerk analyse relationeel Interactie/transformatie/dynamisch Multi-dimensionaal proces Belang van macht en structurele factoren Human agency
Neoliberalisme 16
Vrijhandel
Deze visie van egalitair liberalisme sluit aan bij de visie van Pogge, Hinsh, e.a. Deze stellen dat egalitaire con-
cepten van verdelende rechtvaardigheid op intranationaal niveau, ook gelden op internationaal of transnationaal niveau. (Pogge, 2001; Hinsh, 2001) 17 Kosmopolitisme moet men hier niet interpreteren als het streven naar homogeniteit, net zoals de visie van Dower & Gould is er nog plaats voor diversiteit. (Dower, 2008; Gould, 2008)
3.3. ANALYSEKADER
47
Liberalisering Privatiseringen Investeringen Onvermijdelijk/natuurlijk proces Globale integratie Economische groei Opportunity Trickle-down effect Catch-up policy Roll-out neoliberalisme
48
Hoofdstuk 4
Analyse In hoofdstuk drie wordt de nadruk gelegd op de stelling dat er achter de begrippen die worden gehanteerd in literatuur en beleid omtrent ontwikkeling, bepaalde visies, doelen en waarden schuilen. Via een analyse van de kritieken op de EPA’s kunnen we de verschillende klemtonen, samengevat in het analysekader, blootleggen. De argumentaties die worden gegeven in het promoten van specifieke doelen en middelen hebben steeds een descriptieve en normatieve inhoud. Dit wil zeggen dat de EU in het legitimeren van zijn doelen en middelen begrippen als democratie, solidariteit, gelijkheid en mensenrechten niet alleen aan inhoud verschaft, maar ze tegelijkertijd ook vooropstelt als morele waardevolle principes die universeel aanvaard moeten worden. De EU is een institutie met veel normatieve kracht: het kan de normen en standaarden van de wereldpolitiek veranderen. De EU heeft die macht enkel wanneer ze die ook kan legitimeren. Om dit te doen promoot ze algemeen aanvaarde principes als duurzame vrede, vrijheid, democratie, mensenrechten, ‘rule of law’, gelijkheid, sociale solidariteit, duurzame ontwikkeling, ‘good governance’, enzovoort. Ian Manners analyseerde de manier waarop deze principes worden gepromoot via deugd-, deontologische en consequentialistische ethiek. Ten eerste komt Manners op basis van de deugdethiek tot het besluit dat de normatieve ethiek van de EU gebaseerd zou moeten zijn op ‘living by virtuous example’. Dit houdt in dat de EU in zijn beleid zowel normatief coherent als consistent zou moeten zijn. Coherent wil zeggen dat de EU niet simpelweg zijn eigen principes gaat promoten, maar dat de normatieve principes deel kunnen uitmaken van een holistisch en universaliseerbaar kader. Consistent houdt in dat de EU geen normen gaat promoten die ze zelf niet zal naleven. Ten tweede, menen deonotologische ethici als Onora O’Neill, bouwend op Kant’s notie van publieke rede in termen van plichten en regels, dat de normatieve ethiek van de
49
EU gebaseerd zou moeten zijn op redelijkheid. Dit houdt in dat de EU zijn acties reguleert aan de hand van dialoog, partnerschap, communicatie, transparantie, deliberatie en discussie. Ten derde gaat Manners via de consequentialistische ethiek na wat de gevolgen en invloeden zijn van de acties van de EU in het promoten van zijn normatieve principes. Consequentialistische ethiek leidt tot de suggestie dat de EU zo weinig mogelijk schade moet aanrichten in de wereldpolitiek. Hieruit volgt dat de EU reflexief nadenkt over de impact dat haar beleid heeft in partnerlanden en regio’s. Kortom, met deze analyse wil Manners aantonen dat ontwikkelingsbeleid ethiek nodig heeft in het formuleren van universele principes en waarden die gepromoot worden aan zowel Europeanen als niet-Europeanen. (Manners, 2008: 45-60) Het onderzoek van Manners leert ons dat het naar voor brengen van universele principes niet altijd een neutraal gegeven is. Via een analyse van de kritieken op de EPA’s duiken we in geheel ander discours dan die van de EU. Het doel van dit onderzoek is het naar voor brengen van de vele betekenissen die ‘universeel aanvaarde principes en waarden’ kunnen hebben en aan te tonen hoe een als neutraal vooropgesteld begrip een beleid kan legitimeren. Het is te voorzien dat de kritieken op de EPA’s heel andere argumenten zullen geven dan de EU zelf. Aan de hand van het analysekader zullen we termen vinden die aanwezig zijn in de kritieken op de EPA’s, maar ontbreken in rapporten van de EU en omgekeerd. De termen kunnen vervolgens teruggebracht worden tot verschillende types. De types of labels brengen een bepaalde visie aan het licht op enkele kernbegrippen in de literatuur betreffende ontwikkeling. Samenvattend kan men stellen dat de verschillende termen die we zullen terugvinden in de kritieken op de EPA’s een bepaalde betekenis gaan verlenen aan de geanalyseerde kernbegrippen. Op die manier is het mogelijk de EPA’s, en kritieken op de EPA’s te evalueren. Belangrijk te vermelden is dat er geen sprake is van een waterdicht schot tussen de verschillende types of labels. Bepaalde termen zullen zowel in de rapporten van de EU voorkomen als in de kritieken op de EPA’s, men kan wel een verschil ontdekken in de prioriteiten en nuances die worden gelegd. Iedereen is het er over eens dat het voornaamste doel van EPA’s ontwikkeling is. Aan de hand van de integratie van ACP-landen in de wereldeconomie en het bevorderen van de regionale integratie, zouden EPA’s moeten leiden tot economische ontwikkeling en exportgroei, en op die manier bijdragen tot duurzame ontwikkeling en armoedebestrijding. De EPA ontwikkelingsdoelen en -strategie¨en staan uitgeschreven in het Cotonou-akkoord, dat in 2000 werd ondertekend door de EU en ACP-landen. Deze doelen werden meermaals herbevestigd door de EU, ACP-landen en de civiele maatschappij. Alle partijen duiden er ook verschillende keren op
4.1. EU RAPPORTEN EN SPEECHES
50
dat de EPA’s geen ontwikkeling zullen promoten vooraleer de capaciteiten van de ACP-landen zijn verhoogd. Kortom, ontwikkeling is voor alle actoren het doel. Men zou dus verwachten dat er een sfeer van consensus zou heersen, maar zoals we in dit deel zullen zien treden er in de context van de onderhandelingen scherpe verschillen op de voorgrond. (Bilal & Rampa, 2006: 38-40) Het is belangrijk de EPA’s, samen met de problemen en onenigheden die er mee gepaard gaan, te bekijken vanuit de ogen van alle betrokkenen; daar het belang van perceptie niet te onderschatten valt.
4.1 4.1.1
EU rapporten en speeches Inhoud
In dit deel wordt de Europese visie geschetst door middel van verschillende antwoorden op de vraag: ‘Waarom EPA’s?’. Ten eerste door de inhoud weer te geven van verschillende rapporten van de EC en ten tweede door het analyseren van speeches gegeven door Peter Mandelson, met enkele aanvullingen van Louis Michel en Catherine Ashton. Rapporten De algemene stelling in de rapporten van de EC luidt dat ontwikkelingsbeleid meer is dan alleen financi¨ele assistentie; het gaat over het promoten van een duurzame integratie in de wereldeconomie, een inclusie in het proces van globalisering. “We firmly believe that this is the way forward for development policy, enabling countries to help themselves to grow rather than continuing to grant aid eternally in a “donor-beneficiary”- manner.” (Michel, 2008: 3) De EPA’s maken deel uit van die visie en staan voor verandering. Waarom een nieuwe aanpak? De EC argumenteert dat de handel tussen de EU en de ACP-landen onder het Lom´e-akkoord (1975-2000) niet ambitieus genoeg was. De preferenties zijn niet geslaagd in hun opzet: de integratie van ACP-landen in de wereldeconomie. Ten eerste stellen ze vast dat de preferenties aangeboden aan de ACP-landen niet hebben gewerkt. (EC, 2003: 2) De ACP-export naar de EU is gedaald van 7 naar 3% sinds 1975. Niettemin blijft de EU de belangrijkste handelspartner van de ACP-landen, de ACP-regio’s doen meer aan handel met de EU dan met ACP-landen onderling. Verder is de handel slechts geconcentreerd rond een klein aantal producten. Kortom, de preferenties hebben geen diversificatie, competitiviteit of groei gepromoot. (Michel, 2008: 811) Ten tweede stelt de EC dat in een klimaat van multilaterale handelsliberalisatie preferenties gradueel verdwijnen en zo hun verder belang in directe handel verliezen. De preferenties kunnen
4.1. EU RAPPORTEN EN SPEECHES
51
geen duurzame strategie meer bieden voor de toekomst. (EC, 2003: 2) Ten derde is een van de voornaamste argumenten dat de preferenties die verleend worden aan de ACP-landen niet compatibel zijn met de WTO-regels van non-discriminatie. Het principe van non-discriminatie is de steunpilaar van de WTO, het garandeert de gelijkheid tussen alle WTO-leden. De preferenties verleend aan de ACP-landen discrimineert ontwikkelingslanden buiten de ACP-groep, en op die manier kan men niet spreken van legale zekerheid.“Between the weak and the strong, it is freedom which oppresses and the law which sets free.” (Michel, 2008: 13) Ten vierde wordt er gewezen op de alsmaar stijgende marginalisering van de ACP-positie in de wereldeconomie, een status quo is dus geen oplossing. “To protect the existing production structure is to maintain the existing state poverty.” (Michel, 2008: 14) Handel is de fundamentele motor van ontwikkeling en de ACP-landen moeten geleidelijk aan ge¨ıntegreerd worden in de wereldeconomie. De EPA’s veronderstellen dus een nieuw soort handelsrelatie tussen de EU en ACP-landen, gebaseerd op partnerschap en reciprociteit. Dit houdt in dat er moet worden overgegaan tot een wederzijdse markttoegang en de daarbij aansluitende afschaffing van de invoertarieven. Invoertaksen zijn een belangrijk onderdeel van het overheidsbudget van ACP-landen. Hoe zal dit gecompenseerd worden? Het antwoord van de EC ligt in de fiscale hervorming van ACP-landen, het overgaan naar andere vormen van belasten. Deze vormen van inkomsten zorgen er dan weer voor dat er niet moet bespaard worden op sociale diensten als gezondheidszorg en onderwijs. (EC, 2003: 3) Het afschaffen van invoertarieven zal bovendien de mogelijkheid tot corruptie en smokkel doen dalen, en de economie terugbrengen naar de formele sector. (Michel, 2008: 38) Handelsliberalisatie wordt als een noodzakelijke verandering en kans gezien, maar ze moet met zorg behandeld worden. Zo is er sprake van een asymmetrische relatie in het openen van de markten tussen de EU en ACP-landen (100% EU, 80% ACP), transitieperiodes (10-15 jaar) en de bescherming van gevoelige producten (20%). (EC, 2007: 2) Deze relatie is de meest ‘genereuze’ interpretatie van de WTO-regels, stelt de EC. Een normaal startpunt is 90% of meer, met een transitieperiode van tien jaar, waarin er geen verschil wordt gemaakt tussen de partners. (EC, 2008b: 3) Bijgevolg is de stelling dat ACP-landen bedreigd zullen worden door EU-import, een misverstand. Het opnemen van nieuwe importen kan ‘gezond’ zijn voor landen, het kan een noodzakelijke input vormen voor lokale producenten in het ontwikkelen en diversifi¨eren van hun producten. Met andere woorden, handelsliberalisatie maakt de lokale productie meer competitief en verlaagt de prijzen voor consumenten. Het is ook zo dat slechts een klein deel van de export van de EU naar ACP-landen gaat en dat EU-productie niet in directe competitie staat met
4.1. EU RAPPORTEN EN SPEECHES
52
ACP-productie. (Michel, 2008: 16-18) Verder benadrukt de EC dat ze geen mercantilistische agenda hebben. (EC, 2007: 4) The aim of these agreements is not to open markets for European companies at the expense of ACP producers, as has been wrongly claimed by some. On the contrary, EPAs should help developing countries to build larger markets, foster trade in goods and stimulate investment. (Michel, 2008: 3)
De EPA’s zijn dus een noodzakelijk alternatief. Ze zijn noodzakelijk om de marginalisering van ACP-landen in de wereldeconomie tegen te gaan, en bij te dragen tot economische groei en armoedebestrijding. Veel ACP-landen, stelt de EC, staan achter op andere ontwikkelingslanden in het aantrekken van buitenlandse investeringen, een vitaal element voor ontwikkeling. Om het investeringsklimaat te bevorderen zijn er duidelijkere regels en rechten nodig. “Growth is built on investment. And investment need rules.” (Michel, 2008: 26) Bovendien moeten, om de handel te vergemakkelijken tussen nationale en buitenlandse handelaars, de douaneverrichtingen vereenvoudigd worden, transparantie en communicatie bevorderd worden, intellectuele eigendomsrechten beschermd worden, enzovoort. (Michel, 2008: 28-31) Naast het aantrekken van buitenlandse investeringen is een andere prioriteit van de EPA’s het bevorderen van de regionale integratie. De economie¨en van de ACP-landen zijn klein en gefragmenteerd, het cre¨eren van grotere en sterkere markten is noodzakelijk voor het aantrekken van buitenlandse investeerders. Door het installeren van een invoertaks-vrij klimaat gaan we voorbij aan een situatie waarin ontwikkelingslanden wel invoertaksen betalen en minst ontwikkelde landen niet (‘Everything but Arms’); dit is een stap naar een betere regionale integratie en grotere regionale markten. (EC, 2008b: 2) Regionale integratie gaat bovendien niet alleen over handelsintegratie, maar ook over het versterken van regionale politieke instituties en het helpen van ontwikkelingslanden in uitdagingen als HIV/AIDS, migratie en management van ‘natural resources’. Verder kan regionale integratie een positieve rol spelen in het behouden van vrede en conflict-preventie, beide vitale condities voor handel en economische groei. (Michel, 2008: 5) Kortom, EPA’s zijn volgens de EC instrumenten tot ontwikkeling omdat ze op een geloofwaardige en duurzame manier de regionale integratie versterken en het handelsklimaat bevorderen. “Development is at the core of EPAs. Both, ACP development strategies and EU support have to reflect the new challenges of regional integration and EPAs. But other policies have to complement, as trade is not the panacea of development.”(EC, 2003: 6)
4.1. EU RAPPORTEN EN SPEECHES
53
Om dit alles te financieren heeft de EU een ‘Aid for Trade’ strategie ge¨ınstalleerd. Tegen 2010 zou er elk jaar twee biljoen euro vrijgemaakt moeten worden, om ontwikkelingslanden te helpen in het plaatsten van een nieuw handelsbeleid. ‘Aid for Trade’ geeft bijgevolg voorrang aan middelen die de installatie van EPA’s bevorderen. (EC, 2007: 4) The “development” component of the EPAs is much more than just extra money: they offer a way to improve the business environment and diversify the economies of ACP countries. Development financing is only a means to this end. So it is especially important that the ACP States incorporate trade related issues into their national as well as regional development strategies. (Michel, 2008: 35)
Hier wordt bij vermeld dat door een budgetstijging van 23 biljoen, de ACP-landen niet zullen moeten besparen op andere prioriteiten als gezondheid en onderwijs. (Michel, 2008: 36) De EC benadrukt dat de liberalisering niet wordt opgelegd, maar onderhandeld. (EC, 2003: 4) Van druk is er geen sprake, wel de toenemende verwachtingen van andere WTO-landen dat de EU en ACP-landen hun handelsrelatie WTO-compatibel maken. Ook het onderhandelen over investeringen en diensten gebeurt zonder druk, er wordt alleen gewezen op het feit dat er goede ontwikkelingsredenen zijn waarom ze opgenomen zouden moeten worden in de EPA’s. (EC, 2008a: 1-2) Op de kritiek betreffende de tijdsdruk reageert Louis Michel dat de deadline door alle ondertekenaars van het Cotonou-akkoord op voorhand gekend was. De deadline is bovendien van essentieel belang om de stijgende marginalisering van de ACP-landen in de wereldeconomie tegen te gaan. Een ander punt van kritiek is dat het verdelen van de ACP- landen in zes onderhandelingsgroepen nefast is voor de regionale integratie. Louis Michel antwoordt hier op dat het probleem van regionale formaties dateert van voor de EPA-onderhandelingen. Hij geeft toe dat er in veel gevallen een clash is tussen het lidmaatschap in de EPA onderhandelingen en het lidmaatschap in de regionale organisaties, maar de EU is hierin een neutrale actor en de beslissingen liggen integraal bij de ACP-landen. (Michel, 2008: 40-43) In verband met de onderhandelingen wordt er verder nog vermeld dat voor de geloofwaardigheid van de EPA’s transparantie, en een deelname van verschillende ‘stakeholders’ noodzakelijk zijn. (EC, 2003: 7) Ten slotte wordt er op gewezen dat er geen realistische alternatieven zijn met hetzelfde potentieel als de EPA’s. Wanneer de EPA’s falen is het enige legale alternatief het GSP, maar zo gaan de voordelen die de EPA’s bieden (legale zekerheid, regionale integratie en solidariteit met buurlanden, regels, enzovoort) verloren. (Michel, 2008: 43) Het vragen naar een nieuwe ‘waiver’
4.1. EU RAPPORTEN EN SPEECHES
54
aan de WTO is ook geen alternatief, het maakt geen deel uit van de deal besloten in de Doha ronde1 (2000). Niet ACP-landen hebben bovendien al meermaals hun ongenoegen uitgedrukt over de discriminerende preferenties, opnieuw een ‘waiver’ aanvragen zou dus schadelijk zijn voor de legale zekerheid. (EC, 2007: 5) Speeches
I know there are doubts in some quarters about the course we have embarked on. But I would ask whether the fundamental questions we faced at the outset are changed: are preferences more secure? Are the trading positions of ACP countries improving? Have our options for a WTO compatible trade regime changed? Has the need to create viable regional markets diminished? I strongly believe that the answer to all these questions is no. This is why we need the EPA’s. (Mandelson, 28 juni 2006)
Dit zijn samengevat de argumenten die Mandelson aanhaalt in het verdedigen van de EPA’s. Hij pleit voor globale bloei en sociale rechtvaardigheid via meer open en op regels gebaseerde handel, in het voordeel van iedereen. Iedereen moet de kans krijgen te kunnen profiteren van de voordelen die globalisering met zich mee kan brengen. Hierin ligt de verantwoordelijkheid van de Europeanen tegenover de ACP-landen. Het middel om tot ontwikkeling te komen is multilaterale handel: [. . . ] a small increase in export trade is worth probably twice what all the aid and debt relief can do combined, to combat poverty and promote development. Multilateral trade policy must ensure that the poorest benefit from globalisation, and do not lag further and further behind as others race ahead. (Mandelson, 1 december 2004)
Er is volgens Mandelson ongetwijfeld een positieve relatie tussen open markten en groei in ontwikkelingslanden. Geen enkel land heeft zich succesvol kunnen ontwikkelen door zijn rug te keren naar internationale handel. (Mandeslon, 16 juni 2005) Ook Louis Michel stelt dat uit ervaring blijkt dat landen die economische ontwikkeling en wereldcompetitiviteit in het centrum van hun ontwikkelingsstrategie plaatsen, als resultaat groei en het dalen van armoede zien. (Michel, 21 november 2007) Met andere woorden: ‘The race is on’. Ontwikkelingslanden kunnen het zich niet langer veroorloven achter op te hinken in het globaliseringsproces dat een steeds grotere competitie 1
De Doha ronde is een onderhandelingsronde georganiseerd door de WTO met als doel de handelsbarri`eres in
de wereld op te heffen om een verdere liberalisering van de wereldhandel mogelijk te maken. (www.11.be)
4.1. EU RAPPORTEN EN SPEECHES
55
met zich meebrengt. De preferenties verleend door de EU hebben niet gewerkt, het houdt vast aan een status quo en een klimaat van afhankelijkheid. Het resultaat hiervan is dat ACP-landen niet kunnen genieten van de voordelen van globale economische integratie. De EPA’s echter zijn een weg naar onafhankelijkheid en kansen. (Mandelson, 20 januari 2005) Het mechanisme van handel om tot ontwikkeling te komen moet wel met zorg behandeld worden. De EPA’s zijn geen ‘harde’ vrijhandelsakkoorden, het gaat om een progressieve marktopening. Reciprociteit is trouwens geen uitvinding van de EU, argumenteert Mandelson. Een gedeeltelijke marktopening is essentieel voor WTO-compatibiliteit. Er is wel sprake van asymmetrie, in het voordeel van de ACP-landen. Eer er tot een volledige marktopening wordt overgegaan, moeten de capaciteiten van de ACP-landen versterkt worden via ‘Aid for Trade’. (Mandelson, 16 juni 2005) EPA’s zullen flexibel zijn voor ACP-landen die een voorzichtige transitieperiode nodig hebben vooraleer ze worden blootgesteld aan competitie. Ook gevoelige producten en opkomende industrie¨en mogen beschermd worden (‘infant industrie’). “Our demands on the emerging economies are modest and proportionate.” (Mandelson, 5 november 2007) Veelvuldig herhaalt Mandelson dat het handelsbeleid van de EU ongetwijfeld heel genereus is. Kortom, de EU geeft ontwikkelingslanden een kans, via handel. (Mandelson, 16 juni 2005) In verband met landbouw zijn er twee mogelijke versies, aldus Mandelson. Ofwel kunnen landbouwproducenten in ontwikkelingslanden hun eigen productie verzekeren via exportbeperkingen of export-verbod, terwijl ontwikkelende landen hun productie en exporten subsidi¨eren. Ofwel kunnen we samenwerken in het bouwen van globale op diepe regels gebaseerde markten in landbouwgoederen, gecombineerd met investeringen in productiecapaciteit (voornamelijk in ontwikkelingslanden). Mandelson verdedigt de tweede versie: quota’s of verbod resulteren niet in economische ontwikkeling, meer open en gebalanceerde markten wel. Ook subsidies moeten worden afgeschaft, of in ieder geval begrensd. Ze verstoren namelijk de handel en verminderen exportmogelijkheden voor ontwikkelingslanden. Gesubsidieerde exportproducten ondermijnen de lokale landbouwproductie in ontwikkelingslanden, en ontwikkeling van de landbouw op lange termijn. Hoge voedselprijzen kunnen dus in het voordeel uitvallen van ontwikkelingslanden, omdat ze hun waren aan dezelfde prijs kunnen aanbieden als ontwikkelde landen. (Mandelson, 17 april 2008) Op die manier is eerlijke concurrentie, en daarbij aansluitend eerlijke handel mogelijk.
4.1. EU RAPPORTEN EN SPEECHES
56
Het voornaamste doel van de EPA’s is regionale integratie. Het versterken en uitbreiden van de ACP-markten, op basis van eenduidige, stabiele en voorspelbare regels, heeft als doel investering te promoten. “The EPA’s are there to build markets in the ACP, primarily for the ACP’s own benefit, not aggressively to open them to us!” (Mandelson, 20 januari 2005). Om investeerders aan te trekken zijn er duidelijke regels nodig binnen een legaal zeker en transparant raamwerk. Het investeringsklimaat in Afrika bijvoorbeeld is zodanig slecht dat Afrikaanse investeerders zelf verkiezen te investeren buiten het continent. Kortom, het accepteren van duidelijke regels is in het voordeel van ACP-landen. “There is no question of forcing the ACP to accept rules they don’t want. But it is vital to be clear-eyed about this.” (Mandelson, 19 oktober 2006) Bovendien heeft de kans die de EU aan de ACP-landen biedt via de EPA’s, geen commerci¨ele basis, stelt Mandelson. “I have no E uropean business leaders knocking at my door demanding greater access to ACP markets.” (Mandelson, 1 december 2004) Het doel is het investeringsklimaat te verbeteren, in het voordeel van ACP-landen. Meermaals wijst Mandelson er op dat hij niet gelooft in een realistisch alternatief met hetzelfde potentieel als de EPA’s. De EPA’s zijn het enige juiste beleid dat zal zorgen voor economische groei en ontwikkeling. Ten eerste, de ‘waiver’ verkregen van de WTO was maar een tijdelijke oplossing, ze uitbreiden is geen optie. There is no time to lose. The EPA’s must be in place by January 2008. This is a “hard” deadline, given the expiry of the “waiver” that allows it, in the WTO, to give you preferences above and beyond what we give to other development countries. But the real deadline is not legal. It is the prospect for you to reap opportunities from our relationship now. (Mandelson, 1 december 2004)
Niet ACP-landen, enkele heel wat armer dan sommige ACP-landen, hebben al genoeg hun ongenoegen geuit tegenover de discriminerende preferenties die de EU verleent aan de ACPlanden. Discriminatie in het voordeel van sommige ontwikkelingslanden is noch moreel juist noch compatibel met internationale handelsregels. (Mandelson & Michel, 31 oktober 2007) Het is zowel de verantwoordelijkheid van de EU als van de ACP-landen om een legaal alternatief overeen te komen. If we run over the deadline, we – and by “we” I mean the ACP and the EU – will be in open breach of our commitments to other WTO members. We are committed to replace Cotonou trade preferences with a new trade regime that does not unilaterally discriminate against non-ACP developing countries. (Mandelson, 11 september 2007)
4.1. EU RAPPORTEN EN SPEECHES
57
Bovendien, de druk die gepaard gaat met de EPA’s is extern, ze komt van de redelijke verwachting van andere ontwikkelingslanden dat de EU en de ACP-landen orde op zaken stellen en hun beloftes nakomen. (Mandelson, 5 november 2007) Ten tweede, de ACP-preferenties zijn aan het ‘afslijpen’. Een nieuwe ‘waiver’ aanvragen zou de onderhandelingen enkel doen aanslepen, wat op lange termijn zou kunnen uitdraaien op een negatieve impact voor de ACPlanden in de wereldeconomie. Op dit argument en de WTO-obligatie wordt steeds een grote nadruk gelegd. We can be flexible - after all development is our goal, not deadlines. We should not flaunt the deadline, but equally we have no magic alternatives to offer, and it is politically unrealistic to think that WTO members would agree to extend the current waiver, and certainly not without a hefty price. But the key reason for moving quickly is not this – it is because the world is moving on and preferences are eroding – eroding permanently. It does the ACP no favours to cling to the past, as some NGOs want. (Mandelson, 16 oktober 2006)
Ten derde zouden we verder kunnen gaan met unilaterale preferenties als in het GSP vooropgesteld, maar dit systeem biedt minder voordelen dan de EPA’s en hebben geen ‘economic governance’ raamwerk. Kortom, het GSP leidt niet tot een lange termijn ontwikkeling. (Mandelson, 19 oktober 2006) Ten vierde GSP+, een systeem dat extra preferenties geeft aan landen die internationale akkoorden rond arbeid en duurzame ontwikkeling ratificeert en implementeert, is ook geen optie. Geen enkel ACP-land die deze preferenties kunnen gebruiken hebben deze voorwaarden ge¨ımplementeerd. Bovendien zouden het verzachten van de regels een verkeerd signaal geven aan landen die ze wel hebben ge¨ımplementeerd. Rechtuit stellen zowel Mandelson als Michel in een open brief aan anti-armoede campagne-voerders dat: “Calling for an end to EPA negotiations when there is no credible alternative is playing poker with the livelihoods of those we are trying to help.”(Mandelson & Michel, 27 september 2007) Critici die alternatieven aanwijzen zijn dus niet alleen verkeerd, ze ondermijnen diegene die in ACP-landen zoeken naar een nieuwe handel- en ontwikkelingsrelatie met Europa. (Mandelson & Michel, 27 september 2007) Naar de civiele maatschappij toe stelt Mandelson: “The deadline for the negotiations – December 2007 – is approaching fast. There is pressure to speed up the work, and the time is now for all stakeholders to engage in the process.” (Mandelson, 29 juni 2005) Hij wijst op het belang van hun mening en betrokkenheid. ‘Ownership’ van regio’s wordt verdedigd en een sociale dimensie van de EPA’s aangemoedigd, maar het moet van de ‘stakeholders’ in de ACP-regio’s
4.1. EU RAPPORTEN EN SPEECHES
58
zelf komen, zij weten het best wat hun noden zijn. (Mandelson, 29 juni 2005) Op verdere kritieken van de EPA’s reageert Mandelson dat het gaat om een misinterpretatie van de intenties van de EU en een verkeerde representatie van het economisch bewijs. De ACP-landen en de EU zijn eerst en vooral partners, er is geen sprake van een ‘monopolie van wijsheid’. Er is een gedeelde ervaring aanwezig, en een plicht om naar elkaar te luisteren. “The word partnership in Economic Partnership Agreements is not there by accident.” (Mandelson, 28 juni 2006) De EU staat dus flexibel opgesteld tegenover de eisen en bezorgdheden van de ACP-landen, maar men mag de legale onzekerheid van de preferenties niet op de achtergrond plaatsen. We have made clear that in the context of the negotiations for a full EPA any issue can be discussed. But any suggestion of renegotiation of these agreements will bring a renewed threat of legal uncertainty and risk unravelling everything we have achieved. From my meetings with the ACP negotiator, I believe that is well understood. (Mandelson, 17 april 2008).
Hij reageert ook op de kritiek dat globalisering en handel nooit de weg kunnen vormen naar een duurzame ontwikkeling: The response of some is to blame globalisation and encourage ACP countries to shake their fists at it. Or to blame trade, as if trade is something you are exploited by, rather than benefit from. Yet trade drives economic growth and lifts people out of poverty. It is the only sustainable road to development. (Mandelson, 19 oktober 2006)
Op het vlak van de vrees dat de EU de ACP-landen zal overladen met goederen en het verlies aan overheidsinkomsten, stelt Mandelson dat deze bezorgheden ongegrond zijn. Er is geen bewijs en het is weinig aannemelijk dat de EU-export naar ACP-landen een bedreiging vormt, aangezien de EU geen tropische goederen produceert en bijna 90% van de EU-export uit complexe industri¨ele goederen bestaat. Op het vlak van overheidsinkomsten moeten we de studies die verlies voorspellen met omzichtigheid bekijken. Deze studies houden geen rekening met het feit dat het om een graduele liberalisering gaat en negeren eveneens de cumulatieve voordelen van fiscale hervorming die de EU financiert. (Mandelson, 28 juni 2006) Op de kritiek van de druk die de EU zou uitoefenen op ACP-landen antwoordt Mandelson het volgende: de druk die de ACP-landen voelen komt niet vanuit de EU, maar is aanwezig door de krachtige ontwikkelingsargumenten. De landen die reeds hebben getekend deden dit bovendien niet uit angst voor
4.1. EU RAPPORTEN EN SPEECHES
59
wat ze zouden kunnen verliezen, maar uit het besef welke kansen EPA’s kunnen bieden voor groei en ontwikkeling. (Mandelson, 17 april 2008) Tenslotte merkt men aan onderstaand citaat dat de huidige Europese Commissaris van handel, Catherine Ashton, de EPA’s op dezelfde toon als Mandelson blijft verdedigen. These agreements are based on genuine partnership rather that paternalism, and harness trade as the motor of development. They promote and encourage the regional integration that will help ACP countries to prosper in a globalised world. They are flexible in terms of content and respectful of tradition. They are the latest manifestation of the longstanding trade relationship between the EU and the ACP. They are the right agreements at the right time. And I hope that from now on it goes without saying that they are most certainly not designed to make anyone poorer. (Ashton, 23 maart 2009)
4.1.2
Analyse
In de EPA’s worden handel en ontwikkeling aan elkaar gekoppeld. De EC stelt dat de algemene kern van ontwikkelingsstrategie¨en handel zou moeten zijn, wat wijst op een grote nadruk op economische ontwikkeling. Vooral de termen ‘free trade and trade policies’, ‘trade adjustments’, ‘competitiveness’, ‘productivity’, ‘profitability’, ‘free marked’, ‘capital’, ‘exchange rates and trade balance’ en ‘financial and monetary’ zijn hier van toepassing. In verband met een ‘governance’ conceptie is er minder eenduidigheid. De EC wijst op het belang van NGO’s en de civiele maatschappij, maar hun rol is eerder belangrijk in het steunen van de EPA’s. Zoals we hieronder zullen zien zijn de EPA’s onderhevig aan heel wat kritiek. Niet alleen in Europa maar zeker ook in ACP-landen. Uit het lezen van de speeches en de rapporten kan niet opgemaakt worden dat deze kritieken met grote zorg worden verwerkt, ze worden eerder weggeduwd. De EC stelt dat critici van de EPA’s de ontwikkeling van ACPlanden en het leven van arme mensen in gevaar brengen. (Mandelson & Michel, 31 oktober 2007) Met andere woorden, de goede intenties van de EC worden ondermijnd en de EPA’s zijn het enige alternatief om ontwikkeling te bereiken. Langs de andere kant wordt er ook meermaals geduid op de belangrijke rol van het aantrekken van buitenlandse investeringen. Buitenlandse bedrijven zijn de kernactoren die kunnen zorgen voor meer ontwikkeling. Kortom, naar mijn interpretatie neigt de EC meer naar een ‘vertical governance conception’. In verband met menselijke ontwikkeling vinden we enkele termen terug die in de lijn liggen van het proces dat voorafgaat aan volledige liberalisering. Deze termen zijn: ‘reasonableness’, ‘opportunity enlargement’, ‘care’ en ‘embedding of market regulation’. Ze houden verband met
4.1. EU RAPPORTEN EN SPEECHES
60
de asymmetrie die de EC vooropstelt. ‘Opportunity enlargement’ wordt in het analysekader verbonden met sociale, culturele en politieke factoren, in de EPA’s ligt de focus eerder op ‘economic opportunity enlargement’. ‘Stakeholdership’ en ‘self-determinantion in civil society’ worden in rekening gebracht, maar zoals hierboven reeds vermeld, is dit een moeilijke kwestie. De initiatieven liggen bij de ACPlanden zelf, stelt Mandelson. De vraag is natuurlijk of ze genoeg middelen, ervaring en informatie hebben om door te stoten. ‘Human rights’, ‘health’, ‘education’ en ‘social security’ worden eveneens aangehaald, maar naar mijn interpretatie in het verlengde van economische factoren. Bijgevolg heb ik niet de indruk dat deze programma’s expliciet verkozen worden boven effici¨entie. Er wordt veel geld vrijgemaakt waarvan een groot deel naar het bevorderen van de handelscapaciteiten gaat, om de EPA’s te kunnen implementeren. Louis Michel wijst er op dat ACP-landen niet zullen moeten besparen op gezondheidszorg en dergelijke omdat er nog genoeg geld zal zijn voor andere prioriteiten. Toch wordt de aandacht in de EPA’s verschoven van andere ontwikkelingsdoelen naar ontwikkelingsvoordelen die kunnen gehaald worden uit de integratie in de wereldeconomie. De EPA’s zouden ontwikkelingslanden op weg moeten helpen naar onafhankelijkheid, het is wel een ‘self-reliance’ binnen een Europees gestuurd handelsbeleid. Het risico van directe liberalisering en integratie in de wereldeconomie is dat ontwikkelingslanden volledig afhankelijk zijn van de economische dynamieken in rijke landen. Zie bijvoorbeeld de grootschalige gevolgen in ontwikkelingslanden te wijten aan de internationale economische crisis van vandaag. Exportinkomsten dalen, buitenlandse investeringen nemen af en hulpbudgetten worden teruggeschroefd. Het blijft belangrijk dat een groot deel van de ontwikkelingshulp naar fundamentele basisnoden gaat als onderwijs, voedsel, onderdak, gezondheid, een minimum inkomen, enzovoort. Op die manier kunnen mensen in ontwikkelingslanden pas ten volle genieten van de kansen die globalisering hen biedt. De EC stelt dat de EPA’s de ACP-landen uit hun marginale positie zullen halen in de wereldeconomie, maar hebben de armsten in de wereld reeds genoeg ‘human capabilities’ om van de kansen die de EPA’s hen bieden te genieten? Bijgevolg worden ACP-landen, door er steeds op te wijzen dat er geen realitische alternatieven zijn, in een bepaalde mate beperkt in hun ‘capabilities’ en ‘agency’, en wordt de mogelijkheid belemmerd tot het overdenken van betere alternatieven. Hierbij denken we aan het belang van revisie, waarin de weg naar nieuwe idee¨en steeds open blijft.2 2
Cfr. Infra
4.1. EU RAPPORTEN EN SPEECHES
61
In verband met ontwikkeling kunnen we concluderen dat de EC eerder nadruk legt op economische ontwikkeling dan op menselijke ontwikkeling. Er zijn zeker elementen van menselijke ontwikkeling aanwezig, maar in het voorbereidingsproces op een volledige marktopening. In de onderhandelingen is handel de motor om tot ontwikkeling te komen. Maar, kwantitatieve ontwikkeling leidt niet steeds tot een kwalitatieve ontwikkeling. In plaats van ze in het verlengde van elkaar te stellen, worden ze beter samen op de agenda geplaatst. Het is de verantwoordelijkheid van de EU om de ACP-landen te laten mee profiteren van de voordelen die globalisering met zich mee kan brengen, stelt Mandelson. Het gaat in hun visie niet echt om wat de EU schuldig is aan ACP-landen, maar om een vorm van reciprociteit tussen gelijken. De EC handelt uit een ‘bezorgdheid’ over de marginalisering van de ACP-landen in de wereldeconomie en wil ze de kans bieden er aan deel te nemen. In dit geval sluit de EC meer aan bij een vorm van verantwoordelijkheid dan bij een vorm van schuld. Er is wel sprake van een soort ‘relief’, in de zin van bijstand en ondersteuning. Maar het is een ondersteuning op weg naar onafhankelijkheid, niet in het behouden van een afhankelijkheidsrelatie, stelt de EC. De EC heeft het eveneens over een asymmetrische relatie tussen de marktopening van de EU en die van ACP-landen. De EU verwacht geen volledige reciprociteit. Maar ondanks het pleidooi voor wederzijdse verwachtingen, is er sprake van een politieke contradictie. De EC eist van de ACP-landen dat ze samen met de EU hun verantwoordelijkheden moeten opnemen in het zoeken van een legaal alternatief, omdat de preferenties discriminerend zijn. Dit houdt in dat de ACPlanden hun invoertarieven moeten afschaffen en geen voordelige markttoegang meer krijgen in Europa. Wanneer de EC dit van ACP-landen verwacht in het teken van verantwoordelijkheid en gelijkheid, moet de EC ook haar verantwoordelijkheden opnemen en geen gesubsidieerde landbouwgoederen meer exporteren naar ontwikkelingslanden. Bovendien hebben regeringen in het Zuiden ook het geld niet om hun boeren en industrie te ondersteunen zoals Europa dat kan, wat resulteert in een verdieping van de ongelijkheid die er al heerst. Op die manier kunnen we de EU ook niet volledig plaatsen bij ‘ethische verantwoordelijkheid’, omdat men in de realiteit niet direct kan spreken van een ‘gedeelde verantwoordelijkheid’. De EU heeft het wel meermaals over zorg en bezorgdheden (‘concerns’), maar eerder in het teken van een marktintegratie, niet zozeer omwille van structurele ongelijkheden. Naar mijn interpretatie is er dan ook geen directe aanwezigheid van een ‘moral awareness’. De EC hecht veel belang aan de WTO-regel dat alle leden gelijk behandeld moeten worden. In verband met de WTO en het belang van globale instituties is het belangrijk ons af te vragen of
4.1. EU RAPPORTEN EN SPEECHES
62
elk land wel op gelijke voet kan participeren. De structuur en rol van globale instituties hebben echter een grote impact op de ontwikkeling van ontwikkelingslanden. De EC stelt heel wat eisen aan de ACP-landen in onderhandelingen die worden overladen met zeer uiteenlopende thema’s. In speeches en rapporten van de EC worden er naar mijns inziens te weinig vragen gesteld over de representatie van ACP-landen. Louis Michel stelt dat de EU een neutrale actor is; wanneer je de ACP-landen in zes regio’s verdeelt kan dit onmogelijk het geval zijn. Bovendien, zoals we in het analysekader hebben gezien, kan er geen sprake zijn van neutraliteit. De EU is een normatieve actor, die betekenis verleent en die be¨ınvloedt. Op de vraag waarom er ongelijkheid is tussen de EU en de ACP-landen wordt onrechtstreeks geantwoord dat de ACP-landen niet ten volle hebben kunnen deelnemen aan de globale markteconomie. Belangrijke termen als ‘het belang van rechtvaardige instituties’, ‘structurele factoren’, ‘actor-netwerk analyse’ die aansluiten bij ‘global justice’, zijn hier naar mijn mening niet van toepassing omdat alles te weinig in een breder geheel wordt geplaatst. In de praktijk blijft de macht van verschillende instituties en actoren geen belangrijke kwestie. De vragen waarom er ongelijkheid is en waarom er een tekort is aan politieke representatie van ontwikkelingslanden in globale instituties, worden nog te weinig met zorg behandeld. Kortom, de processen die armoede veroorzaken krijgen veel te weinig aandacht of worden enkel geplaatst binnen een ‘catch-up’ verhaal waarin er een positieve correlatie bestaat tussen armoede en globalisering. Er is een te groot vertrouwen in de vrije markt en een te grote nadruk op effici¨entie om de EU bij het type ‘egalitair liberalisme’ te plaatsen. Bijgevolg ligt in verband met de rol van de staat de nadruk niet zozeer op herverdeling, daarvoor staat de markt te centraal. De staat krijgt eerder de rol toebedeeld het investeringsklimaat te bevorderen, en zo buitenlandse investeerders aan te trekken. Kortom, aan de ene kant is er wel ‘liberaliseting, maar met zorg’, maar aan de andere kant veel nadruk op vrije markt en effici¨entie die deze zogenaamde ‘zorg’ gaan overheersen. Men kan dus concluderen dat op het vlak van solidariteit en verantwoordelijkheid de EU eerder aansluit bij het ‘liberatarisme’. Tenslotte ziet de EC globalisering ongetwijfeld als een noodzakelijk proces boordevol kansen. ‘Vrijhandel’, ‘liberalisering’, ‘privatiseringen’, ‘investeringen’, ‘globale integratie’, ‘onvermijdelijk en natuurlijk proces’, ‘opportunity’, ‘economische groei’, ‘trickle-down effect’ en ‘catch-up policy’ zijn termen die passen binnen de argumentatie van de EC. We kunnen dus met zekerheid stellen dat de EC past binnen het neoliberaal kader. Het beleid van de staat moet gericht zijn op het aantrekken van buitenlands kapitaal en het scheppen van een zo gunstig mogelijk inves-
4.2. KRITIEKEN VAN NGO’S
63
teringsklimaat (‘roll-out neoliberalisme’). Vooral op een ‘catch-up policy’ wordt er veel nadruk gelegd: vandaag de dag hebben we te maken met een hoge competitie binnen de wereldeconomie, ontwikkelingslanden kunnen het zich niet meer veroorloven achterop te blijven hinken. Het globariseringsproces zelf wordt niet in vraag gesteld en wordt uitsluitend gekoppeld aan economische factoren. De visie van de EC strookt met het ‘hyperglobalisme’ dat stelt dat globalisering iedereen ten goede komt wanneer je maar meegaat in het proces. De internationale economische regels van liberalisering en vrijhandel moeten gevolgd worden wanneer men economische groei wil bereiken.
Figuur 4.1: Analyse EU
4.2 4.2.1
Kritieken van NGO’s Inhoud
NGO’s Een eerste punt van kritiek slaat op de stelling dat er niet mag worden overgegaan tot liberalisering vooraleer de ACP-landen een aantal capaciteiten hebben verworven. Om de EPA’s tot ontwikkelingsinstrumenten te maken, moet men kijken naar hoe de export van ACP-producten kan vergroot worden, hoe de ACP-landen minder grondstofafhankelijk kunnen worden gemaakt en hoe de ACP-landen goederen kunnen produceren met meer toegevoegde waarde. Concreet kan er gesteld worden dat in de visie van de EU de EPA’s veelomvattende
4.2. KRITIEKEN VAN NGO’S
64
regionale vrijhandelsakkoorden zijn, die vooral via de verbetering van het investeringsklimaat economische groei en ontwikkeling zullen brengen in ACP-landen. NGO’s menen echter dat er geen enkel bewijs is dat een verbetering van het investeringsklimaat werkelijk nieuwe investeringen zal aantrekken, het is wel zo dat door een nieuw regelgevend kader de beleidsruimte van lokale overheden wordt verminderd. (Maes, 2007:4) Buitenlandse investeerders zullen ook meer geneigd zijn te investeren in geavanceerde economie¨en dan in ACP-landen. (11.11.11, 2007: 9 ; Vander Stichele, 2006: 4) Vander Stichele (SOMO) wijst eveneens op het feit dat buitenlandse investeerders die geprivatiseerde basisdiensten overnemen zich gaan focussen op de rijke cli¨enten en zo de toegang beperken voor de armen, al zijn bepaalde basisdiensten als water een mensenrecht. Kortom, NGO’s menen dat het aantrekken van investeringen niet automatisch leidt tot duurzame ontwikkeling. “[. . . ] attracting investment is not the same thing as development and that the higher efficiency of foreign companies cannot compensate for the failures of the state.” (UNCTAD in Vander Stichele, 2006: 2) Wanneer men via de EPA’s ontwikkeling wil brengen moet de EC rekening houden met een aantal beperkingen van ACP-landen en die opvangen. ACP-landen hebben nog niet voldoende capaciteiten om gebruik te maken van de markttoegang die hen door de EU wordt geboden. Met andere woorden, liberalisering stelt ontwikkelingslanden bloot aan concurrentie waar ze nog niet klaar voor zijn. Het gevolg hiervan is dat bedrijven in ontwikkelingslanden afzet verliezen, wat leidt tot werkloosheid en armoede. NGO’s stellen dat het probleem zich in de ‘supply side capacity constraints’ bevindt, ofwel ‘beperkingen van de aanbodzijde’. De belangrijkste beperkingen hebben betrekking tot infrastructuur, menselijk kapitaal, management en financi¨ele middelen. Als ondersteuning zou elke marktopening voorafgegaan moeten worden door een ontwikkelingsprogramma, maar daar zijn ook middelen voor nodig. NGO’s vrezen dat wanneer ze de financi¨ele middelen die ze hebben, gebruiken om zich voor te bereiden op vrijhandel, dit ten koste zal gaan van andere ontwikkelingsprogramma’s als gezondheidszorg, onderwijs, sociale voorzieningen, de bestrijding van HIV/AIDS, enzovoort. (Maes, 2007: 16-17) Daarom is het belangrijk dat de EU de bestaande ontwikkelingsprogramma’s evalueert zodat de effectiviteit ervan kan verbeterd worden. Zo worden er volgens NGO’s veel te weinig inspanningen gedaan op het vlak van ‘human resources’(basisonderwijs, training, basisgezondheidszorg,enzovoort). Kortom, tegenstanders van de EPA’s menen dat het openstellen van de markten tussen landen met zo een verschillend ontwikkelingsniveau, alleen maar kan zorgen voor ongelijkheid en problemen. (Maes, 2007: 3) Vooraleer tot liberalisering kan worden overgegaan
4.2. KRITIEKEN VAN NGO’S
65
moeten er: (1) extra fondsen ter beschikking worden gesteld om de beperkingen van de EPA’s op te vangen, (2) goede (landspecifieke!) programma’s uitgewerkt worden om de ontwikkelingsproblemen van de ACP-landen aan te pakken en (3) moet de timing van liberalisering afhangen van de ontwikkelingsdoelen die worden bereikt en moeten deze niet vooraf worden bepaald. Bovendien heeft het verbinden van termijnen aan liberalisering een nefaste impact, men zou beter steeds na een aantal jaren een evaluatie maken van waar de ontwikkelingslanden staan, en daar op inspelen. (11.11.11, 2007: 3- 13) NGO’s pleiten dus voor een geleidelijke liberalisering en een nood aan goed uitgewerkte ondersteuningsprogramma’s. Ook menen ze dat een groot deel van de landbouw best aan de vrije markt onttrokken blijft, en de ACP-landen het recht moeten hebben een aantal gevoelige producten te beschermen. (Maes, 2007: 3) De EC echter, argumenteren NGO’s, ziet het als haar rol elke weerstand tegen liberalisering te overwinnen, liberaliseren is immers ontwikkelen. (Maes, 2007: 19) Een tweede stelling is dat de EU, vooraleer tot de EPA’s wordt overgegaan, moet bestuderen wat de gevolgen zijn voor de ACP-landen. Ten eerste heeft de eis van de EU namelijk het afschaffen van de invoertaksen, grote gevolgen voor ACP-landen. Ontwikkelingslanden halen een groot deel van hun overheidsinkomsten uit invoertaksen, dit wil zeggen dat een afschaffing van de invoertarieven leidt tot een groot gat in het overheidsbudget. NGO’s argumenteren dat er eerst werk gemaakt moet worden van rechtvaardige en effectieve fiscale hervormingen. (11.11.11, 2007:8-9) De impact die het afschaffen van invoertaksen heeft op de overheidsinkomsten van ACP-landen, heeft eveneens invloed op andere sociale programma’s. “To put it into perspective, the estimated tariff revenue loss as a result of EPAs for the Republic of Congo is roughly equivalent to the government’s total public expenditure on education.” (Godfrey, 2006: 5) Ten tweede hebben de Europese landbouwhervormingen een grote impact op ACP-landen, die sterk afhankelijk zijn van landbouw. De landbouw in de EU wordt sterk gesubsidieerd, dit heeft tot gevolg dat de Europese boeren hun producten kunnen verkopen en exporteren aan een lagere prijs. ACP-landen krijgen op die manier af te rekenen met concurrentie op eigen markt van hoog gesubsidieerde Europese producten. De EU stelt dat ze de laatste exportsubsidies zullen wegwerken wanneer andere rijke landbouwproducenten, zoals de VS, dit ook doen. ‘Waarom zo lang wachten om het goede voorbeeld te geven?’ vragen hulporganisaties zich af. We moeten natuurlijk niet vergeten dat er in de huidige internationale economie sprake is van een strijd tussen twee economische machtsblokken, de VS en de EU. EPA’s, stelt De Belder (Oxfam-Solidariteit), zijn vooral politieke instrumenten waarbij de globale Europese
4.2. KRITIEKEN VAN NGO’S
66
strategie als doel heeft de VS te verdringen van de EU’s traditionele exportmarkten. (De Belder, 2007: 1) Intussen ondervinden de boeren in ACP-landen nu al hinder van de import van Europese producten: vooral kippenvlees, graan, melk, tomaatconcentraat en plantaardige oli¨en vormen een bedreiging voor de lokale productie. (Maes, 2007: 19) De ACP-landen moeten wel een lijst opmaken van ‘gevoelige producten’, waarvan ze 20% mogen blijven beschermen. Er is echter geen plaats op de lijst voor andere sectoren die een toekomstig groei potentieel hebben. Bijgevolg zijn er talloze problemen in de onderhandelingen tussen zowel de ACP-landen en de EU, als tussen de verschillende ACP-landen zelf. De ACP-landen apart hebben verschillende noden en prioriteiten ten aanzien van de sectoren die ze willen beschermen, het is mogelijk dat elk lid verschillende producten zal aanduiden die ze al dan niet willen liberaliseren. (Godfrey, 2006: 8) Algemeen kan men stellen dat de EU het recht heeft haar landbouwbeleid te hervormen, maar rekening moet houden met de kosten die dit met zich meebrengt voor ACP-landen. Ten derde brengt het verstrengen van de Europese voedselveiligheidsnormen een uitdaging met zich mee voor ACP-landen en hun handelsmogelijkheden. Wanneer de ACP-landen voedsel exporteren naar de EU moeten ze aan EU-inspecteurs kunnen bewijzen dat de producten voldoen aan de Europese voedselveiligheidsnormen. Dit stelt ACP-landen opnieuw voor een enorm dure uitdaging; wanneer ze aan de Europese veiligheidsnormen willen voldoen moeten ze immers investeren in testlaboratoria, voedselinspecties, nieuwe regelgevingen, enzovoort. Daar zijn veel te weinig middelen voor, en op die manier wordt de uitvoer van ACP landbouw- en voedingsproducten regelmatig belemmerd omwille van voedselveiligheidsoverwegingen. Het is belangrijk dat de EU hierover in dialoog treedt met de ACP-landen, zodat er kan onderhandeld worden over overgangsprogramma’s en financi¨ele steun om de Europese normen te halen. (11.11.11, 2007: 15-17) Verder is de afwezigheid van impact-studies een enorme beperking voor de ACP-landen. Zonder een kosten-batenanalyse kunnen ACP-regeringen geen ge¨ınformeerde keuzes maken betreffende EPA’s. (Action Aid et al., 2004: 10) Een derde stelling is dat de EPA’s nefast zijn voor de regionale integratie in ACP-landen. Regionale integratie onder groepen ontwikkelingslanden promoten grotere diversificatie van goederen, meer toegevoegde waarde, stijgende intra-regionale handel en investering, de uitbreiding van markten, enzovoort. Kortom, regionale integratie vermindert de afhankelijkheid van markten in het Noorden, en kan op lange termijn de economie¨en van ontwikkelingslanden versterken. ACP-regeringen erkennen deze potenti¨ele voordelen en hebben reeds een aantal regionale economische intergratie-initiatieven ondernomen. (Action Aid et al., 2004: 6) NGO’s menen immers
4.2. KRITIEKEN VAN NGO’S
67
dat de EPA’s niet bevorderlijk zijn voor de regionale integratie in ACP-landen. Ten eerste omdat de EU de export inpalmt van de ACP-landen naar de naburige regio’s, en hiermee de regionale handel die zich aan het ontwikkelen was verstoort. (11.11.11, 2007:10-11) CARIFORUM bijvoorbeeld verleent een preferenti¨ele behandeling aan zwakkere economie¨en in de regio, maar de EPA’s veronderstellen dat er in ´e´en regio wordt gewerkt met dezelfde eenduidige marktregels. Dit is een uitdaging voor zowel de soevereiniteit van de regionale regeringen, als voor de toekomstige economische ontwikkeling in ACP-landen. (Godfrey, 2006: 7) Ten tweede omdat de onderhandelingen gebeuren tussen zes ACP-regio’s, is er sprake van een versplintering van bestaande regionale ACP-bondgenootschappen. ACP-landen behoren tot meerdere vrijhandelsakkoorden, maar via EPA’s worden ze er toe gedwongen ´e´en blok te kiezen waarmee ze samen gaan onderhandelen met de EU. (Action aid et al., 2004: 6) Belangrijk is dat 11.11.11 de kritiek naar voor brengt dat de huidige EPA’s de regionale integratieprocessen beperken tot puur economische constructies. Regionale integratie, stellen ze, is veel meer dan dat. [. . . ] het is het samenkomen van landen en volkeren, een kans om de arbitraire koloniale grenzen te overstijgen; een kans om samenwerking te brengen met betrekking tot tal van grensoverschrijdende problemen (milieu, verwoestijning, waterschaarste,. . . ); een mogelijkheid om krachten te bundelen (regionaal hoger onderwijs, regionale onderzoeksinstituten,enz). Regionale integratie moet er uiteindelijk vooral op gericht zijn, om duurzame ontwikkeling te brengen en mensen uit de armoede te halen. Dit mag dus niet in een drafje worden afgewerkt en in een vooraf bepaalde keurslijf worden gestopt. (11.11.11, 2007: 11)
Een derde probleem betreffende regionale integratie is de aanwezigheid van zowel minst ontwikkelde landen als ontwikkelingslanden in de EPA-onderhandelingen. De minst ontwikkelde landen hebben via het ‘Everything but Arms’ initiatief automatisch een vrije toegang tot de Europese markt. Waarom zouden ze dan tekenen voor een vrijhandelsakkoord? Wanneer de ontwikkelde landen tekenen voor een vrijhandelsakkoord en de minst ontwikkelde landen niet, heeft dit een grote impact op de regionale integratie en intra-ACP handel. De minst ontwikkelde landen zullen immers de effecten voelen van de in regionale buurlanden ge¨ımporteerde EUproducten, en zullen daardoor genoodzaakt zijn de grenzen voor hun buren te sluiten om zo liberalisering tegen te gaan. Deze barri`eres gaan integraal in tegen het principe van regionale integratie en maken de landen nog meer EU-import afhankelijk. (Godfrey, 2006: 9) Ten vierde menen NGO’s dat de voornaamste argumenten van de EU om over te gaan naar een wederkerige markttoegang, namelijk ‘de preferenties hebben niet gewerkt’ en ‘de preferenties zijn niet in overeenstemming met de WTO-regels’, niet opgaan.
4.2. KRITIEKEN VAN NGO’S
68
Het ACP-aandeel in export naar de EU daalde vooral omdat de export van de andere landen sneller groeide. Bovendien maakten de preferenties wel een verschil, waar het verschil groot genoeg was. Met andere woorden, landen met een zwakkere economie konden minder van de preferenties profiteren omdat de markttoegang niet groot genoeg was. (Maes, 2007:12) Naast het argument ‘de preferenties hebben niet gewerkt’, is het voornaamste argument voor de EPA’s dat de preferenties die aan de ACP-landen worden verleend ingaan tegen de principes van de WTO. De Lom´e preferenties worden aanzien als discriminerend tegenover andere ontwikkelingslanden omdat het principe van de WTO is dat er geen onderscheid mag gemaakt worden tussen de ondertekenaars van de GATT/WTO-akkoorden. Vanaf 1979 mag er wel een onderscheid gemaakt worden tussen rijke landen, ontwikkelingslanden en minst ontwikkelde landen. Omdat de ACP-groep bestaat uit zowel ontwikkelingslanden als minst ontwikkelde landen heeft de WTO de preferenties die de EU onder het Lom´e akkoord aan de ACP-landen verleende, goedgekeurd (‘waiver’). NGO’s stellen dat de WTO nooit uitdrukkelijk heeft gezegd dat de handelspreferenties niet meer mochten of dat ze moesten stoppen. Deze beslissing ligt volledig in het kamp van de EU. Het is wel zo dat ontwikkelingslanden buiten de ACP-groep hun ontevredenheid hebben uitgedrukt, maar die hebben compensaties gekregen. Deze compensaties (in termen van meer markttoegang voor de eigen producten) verminderen de waarde van de markttoegang voor ACP-landen, omdat zij die nu moeten delen met andere landen.“Uiteindelijk zijn zij het dus die voor de waiver betalen, maar misschien is deze langzame uitdoving van de preferenties wel minder pijnlijk dan de liberaliseringinspanningen die de EPA’s van de ACPlanden vergen.” (Maes, 2007: 13). De vijfde stelling is dat de ACP-landen niet op gelijke voet kunnen deelnemen aan de onderhandelingen. Alle problemen die hierboven reeds werden vermeld, kunnen opgelost worden door het in dialoog treden van de EU met de ACP-landen, en te luisteren naar hun bezorgdheden en noden. De EPA-onderhandelingen worden vooral bekritiseerd om hun gebrek aan dialoog, consultatie, transparantie en informatie. NGO’s menen echter dat de ACP-landen niet op hetzelfde niveau kunnen onderhandelen, omdat er in tegenstelling tot de Europese zijde er op regionaal vlak geen echt leiderschap heerst. “Een belangrijke handicap is de “eenheid van commando” aan de Europese zijde en de “verspreide slagorde” aan de ACP-zijde.” (11.11.11, 2007: 22) Door een gebrek aan institutionele capaciteit en het gemis van een eenzijdig nationaal en regionaal standpunt, is er aan de kant van de ACP-landen geen sprake van ‘ownership’. (Maes, 2007: 3) De EU heeft wel enkele financi¨ele instrumenten naar voor gebracht om de onderhandelingscapa-
4.2. KRITIEKEN VAN NGO’S
69
citeiten van de ACP-landen te verbeteren, maar die focussen vooral op de technische capaciteit en dragen niet veel bij tot het ‘ownership’ van ACP-landen. Kortom, er is een fundamenteel onevenwicht betreffende de onderhandelingscapaciteit en onderhandelingsmacht tussen de EU en ACP-landen. Om die redenen verlopen de onderhandelingen heel stroef. NGO’s vermelden dat de EU zich vaak arrogant en paternalistisch opstelt, harde woorden gebruikt en niet schuwt te dreigen met het verminderen van ontwikkelingshulp en het verhogen van de invoertaksen. Er is dus sprake van een grote onverantwoorde druk3 en extreem ongebalanceerde onderhandelingen, stellen NGO’s. De ACP-landen staan voor een voldongen feit, ACP-landen zijn erg afhankelijk van EU-hulp en zijn bang dat het weigeren van EPA’s hun relatie met de EU zal verstoren. Tijdens de onderhandelingen wil de EU zelfs niet praten over ontwikkeling, enkel over handel. De onderhandelingen worden immers gevoerd door het Directoraat Generaal voor handel (DG handel) van de EC, niet door het Directoraat Generaal voor ontwikkelingssamenwerking (DG ontwikkeling). De ACP-landen moeten zich inzake ontwikkeling richten tot het DG ontwikkeling. Er wordt van de ACP-landen verwacht dat in elke regio een speciaal platform wordt opgericht, de ‘Regional Preparatory Task Forces’, die samen met de DG ontwikkeling kan onderhandelen voor ondersteuning en samenwerking. Maar, de ACP-landen moeten voor de oprichting van een speciaal platform aan heel wat eisen voldoen en de DG ontwikkeling werkt heel langzaam. Met andere woorden, er is sprake van een onevenredigheid tussen de wil van de EU tot volledige liberalisering en de steun die ACP-landen krijgen. (Maes, 2007: 15-16)“Als de Europese onderhandelaars niet over handel en ontwikkeling tegelijk kunnen praten en de ACP-onderhandelaars van het kastje naar de muur sturen, moeten de Europese lidstaten het onderhandelingsmandaat van de Commissie maar wijzigen.” (Maes, 2007: 16) Vervolgens wijzen NGO’s er herhaaldelijk op dat thema’s die aan bod komen in de onderhandelingen betreffende de EPA’s, thema’s zijn die de EU in de WTO of bilateraal onderhandelt (zie ‘ the Singapore issues’). Anders gezegd, de EU heeft al een plan in het achterhoofd en wil dit kost wat kost door drukken in de ACPlanden. (11.11.11, 2007: 26 ; Maes, 2007: 17) De visies van de EU en ACP-landen verschillen enorm, vooral op het vlak van liberalisering, ‘the Singapore issues’ (investering, overheidsaanbestedingen, douaneformaliteiten, enzovoort) en ontwikkeling. (Action Aid et al., 2007: 3) Een ander punt van kritiek betreffende de onderhandelingen is dat de civiele maatschappij veel te weinig betrokken is, de reden daarvoor is te weinig middelen. De EU heeft hier ook fondsen ter beschikking gesteld om de civiele maatschappij te ondersteunen, maar de procedures zijn 3
Niet alleen van de EU zelf, maar zeker ook van Europese exporteurs.
4.2. KRITIEKEN VAN NGO’S
70
moeilijk. NGO’s argumenteren dat er op de eerste plaats iets moet gedaan worden aan de transparantie, zodat participatie voor de civiele maatschappij eenvoudiger wordt. (11.11.11,2007:23) Een wederzijds debat tussen verschillende ‘stakeholders’ is immers nodig voor de legitimatie en kwaliteit van de EPA-onderhandelingen. (Godfrey, 2006: 12) “In order to have the ACP view respected, African parliamentarians, affected stakeholders and civil society need to be informed and involved in the negotiations” (Vander Stichele, 2006: 4) Marc Maes van 11.11.11 erkent de obligaties die alle ‘stakeholders’ hebben in het vervullen van universele sociale-, economische- en mensenrechten. Hij beschrijft de rol van de civiele maatschappij als volgt: We work to raise awareness about the North-South issues. We try to create a platform within the public opinion in support of policies to achieve the just mentioned goals. We work with parliamentarians to remind our governments of these commitments and obligations and we hope to work with our governments to remind the European Commission. (Maes, 12 oktober 2006)
Samenvattend vermelden Action Aid et al., drie methoden die door de EC in onderhandelingen worden gebruikt om hun eigen belangen door te drukken en ACP-posities te ondermijnen. Ten eerste cijfert de EC de voorstellen van ACP-landen weg terwijl ze hun eigen agenda bekrachtigen, ondanks de duidelijke oppositie van verschillende regio’s. Ten tweede is de EC onrespectvol tegenover verschillende ACP-‘stakeholders’ (the African Union, the United Nations Economic Commission for Africa, ACP-regeringen, enzovoort). Een derde tactiek die wordt gebruikt door de EC, is het doordrukken van zijn agenda onder het mom van een ontwikkelingsrethoriek. Verder wijzen NGO’s er op dat er geen alternatieven in overweging worden genomen door de EC, stemmen die niet in de lijn van de EU passen worden uitgesloten (zie het Verenigd Koninkrijk bijvoorbeeld) en de deadline als prioriteit wordt gesteld boven ontwikkeling. (Action Aid et al., 2007: 13-25) De tijdsdruk is onverantwoord stellen NGO’s, terwijl de Europese integratie decennia lang heeft geduurd krijgen de EPA’s tien tot vijftien jaar om zich klaar te maken voor volledige liberalisering. Bijgevolg heeft de EU reeds met verschillende landen afzonderlijk akkoorden afgesloten, dit leidt tot een zootje dat niet positief kan zijn voor regionale integratie. (http://www.vrijhandelvoorbij.nl/stop-epa/1/1/wat zijn epas/) Kortom, er wordt volgens NGO’s fundamenteel gebroken met de twee belangrijkste principes van het Cotonou-akkoord: ontwikkeling en partnerschap.
4.2. KRITIEKEN VAN NGO’S
71
ACP-civil society 4 Er is een groeiend Afrikaans protest merkbaar tegen de EPA’s. Op het Afrikaanse continent is het vooral ‘African Trade Network’ die luid zijn stem laat horen. ‘African Trade Network’ wordt door vele landen aanzien als waardevolle gesprekspartners, die de standpunten van de onderhandelaars dieper analyseren en vaak versterken. Boerenorganisaties zijn heel belangrijk, ze vertegenwoordigen een groot deel van de bevolking die direct betrokken is bij de EPA’s. (Mevis, oktober 2007: 8) De slagzin van ‘African Trade Network’ tegenover de EPA’s luidt: ‘Stop EPA’s! Stop the re- colonisation of Africa!’. Ze argumenteren dat de EPA’s klassieke vrijhandelsakkoorden zijn die zullen zorgen voor anti-ontwikkeling, omdat ze bedreigend zijn voor overheidsinkomsten, lokale productie, publieke diensten, regionale integratie en de soevereiniteit van Afrikaanse landen om hun eigen ontwikkelingsbeleid uit te stippelen (in overeenstemming met hun noden en prioriteiten). Kortom, EPA’s zullen niet in het voordeel uitvallen van Afrikaanse landen, integendeel. “The deals are classical free trade agreements that clearly serve Europe’s commercial and geo-economic interests. All the claims about supporting Africa’s development and regional integration have been exposed as false.” (Africa Trade Network, 22 februari 2008) Ze maken zich ook zorgen over de zwakke Afrikaanse regeringen en over de druk die de EC uitoefent. (Mevis, oktober 2007: 8) Mamadou Cissokho, een Senegalees boerenleider, vreest voor een overspoeling van de Afrikaanse markten door goedkopere en gesubsidieerde Europese producten (zoals kippenvlees, tomatenpuree, enzovoort). Het gevolg hiervan zal zijn dat de kansen van beginnende industrie¨en al van in het begin in de kiem zullen gesmoord worden. Bijgevolg kunnen verwerkende industrie¨en het overschot aan arbeidskrachten op het platteland opvangen, maar wanneer deze geen werk kunnen bieden vallen jongeren die naar de steden vluchten om een job te vinden in een zwart gat. (Cissokho, oktober 2007: 6) Cissokho heeft het ook over de politieke contradictie van de EU in het blijven subsidi¨eren van hun boeren: Hoe kunnen we in de huidige internationale context praten over het vrijmaken van de markt als de grote spelers niet bereid zijn om hun eigen landbouwpolitiek ter discussie te stellen? 4
Aangezien het vrij moeilijk was veel bronnen te vinden van ACP-civil society, omdat velen geen websites
hebben, heb ik mij tot de belangrijkste (ROPPA, African Trade Network,...) moeten beperken. Ik heb wel getracht via interviews en indirecte sites uit verschillende subregio’s wat informatie te verlenen.
4.2. KRITIEKEN VAN NGO’S
72
[. . . ] Europa verdedigt en ondersteunt de eigen landbouw, maar ontzegt de anderen het recht om hetzelfde te doen. Er moeten dus eerst internationale onderhandelingen komen over economische rechtvaardigheid op wereldvlak. (Cissokho, oktober 2007: 6)
Met andere woorden, de situatie is zodanig ongelijk dat je onmogelijk kan verwachten dat de Afrikaanse boeren zonder schade in directe concurrentie kunnen treden met Europese landbouwproducten. Bovendien heeft Europa zich zestig jaar voorbereid om te staan waar het nu staat. ROPPA publiceerde in 2006 een studie van Niek Koning: “Agriculture, development and international trade: Lessons to be learned from the Common Agricultural Policy of the European Union”. Koning stelt dat het landbouwbeleid dat ECOWAS in 2005 introduceerde, met o.a. de promotie van effici¨ente familie-boerderijen, gelijkaardige doelen promoot als de Europese landen in de jaren zestig bij de creatie van een CAP. Vandaag echter legt de EU veel druk op ECOWAS landen om hun markten te openen in de context van de EPA’s. (Koning, 2006: 2) The communitarian preference principle of this policy and the protection against cheap imports closely resembled what ECOWAS farmers are demanding today. This may hearten West African farmer organizations, and should make European policy makers who are asking to open its borders more self-conscious. (Koning, 2006: 9)
Vervolgens meent ‘African Youth’ dat Afrikanen naar een gedeelde identiteit zoeken, en niet verdeeld willen worden door artifici¨ele grenzen. Ze zien zichzelf als ´e´en continent en willen samen de ontwikkeling van Afrika promoten. Een partnerschap tussen twee economie¨en met een groot verschil in ontwikkelingsniveau zal enkel uitdraaien in het voordeel van de ontwikkelde landen, argumenteren ze. ‘African Youth’ is bezorgd dat, door het tekenen van de EPA’s, de Afrikaanse regeringen hun onafhankelijkheid en toekomst in het water zullen gooien. Ook zij verwijzen naar de gevaren voor de lokale productie, regionale integratie en het verlies aan overheidsinkomsten. Ongeveer 40% van de Afrikaanse overheidsinkomsten is afkomstig van invoertarieven. Wanneer die worden afgeschaft zal er bespaard worden op essenti¨ele diensten als gezondheid, onderwijs, veiligheid, enzovoort. Het dalen van de toegankelijkheid van sociale diensten zoals onderwijs en gezondheidszorg, de ontoegankelijkheid van goederen en diensten die toebehoren aan buitenlandse bedrijven en het stijgen van de werkloosheid door de-industrialisatie betekent een verlies aan talent en verdere kansen voor onze Afrikaanse jeugd, stelt ‘African Youth’. Het is daarom van essentieel belang dat we solidair zijn en pleiten voor een door Afrika geleid integratie proces d.m.v. het promoten van intra-statelijke handel. (African Youth, 28 juni 2007)
4.2. KRITIEKEN VAN NGO’S
73
Met andere woorden, ‘African Youth’ zegt heel duidelijk ‘nee’ tegen de EPA’s: We strongly urge our brothers and sisters to join in solidarity to stop the EPAs by lobbying our governments, sensitizing and mobilizing others and inciting debates on this critical issue. We further demand Africa’s leaders to consider our future and Africa’s development which is entrusted in their hands and not sign Economic Partnership Agreements with the European Union. (African Youth, 28 juni 2007)
De EC gaat er van uit dat buitenlandse investeringen en handel ontwikkeling zullen brengen in ACP-landen. Zowel ACP-staten als de ACP-civiele maatschappij zijn daar niet helemaal van overtuigd. But Elisai, een lid van een boerenorganisatie in Malawi, argumenteert bijvoorbeeld dat het vrij onwaarschijnlijk is dat hun markten buitenlandse investeerders zullen aantrekken omwille van hun gebrekkige infrastructuur. You need good electricity – we don’t have electricity. You need a good water supply – we don’t have that. People are still drinking water from wells, not running water. Who can come to invest in such a country? We don’t have good road networks, the telephone network is so poor – investors cannot come. We are saying to the EU why can’t we address these problems first? (Elisai in Gabriel, 2006: 2)
But Elisai zegt ook dat Malawi er niet van overtuigd is dat handel een oplossing biedt voor hun ontwikkelingsnoden. “In Malawi we believe that development is not only trade. Trade is just part of it. But the EU are telling us to concentrate on trade whilst pushing all the other issues aside.” (Elisai in Gabriel, 2006: 2) Verder duiden de civiele maatschappij in ACP-landen meermaals op het gebrek aan informatie en participatie. De ‘Antigua and Barbuda Labour Party’ bijvoorbeeld laat in 2008, acht jaar na het tekenen van het Cotonou-akkoord, voor het eerst van zich horen. Dit is te wijten, stellen ze, aan het feit dat ze gewoonweg niet op de hoogte werden gesteld van de details van de onderhandelingen. De ‘United Progressive Party’ regering wou de inhoud van het document (het installeren van een EPA) niet vrijgeven, zodat het onmogelijk was ge¨ınformeerde kritieken te vormen. De ‘Antigua and Barbuda Labour Party’ konden zich enkel informeren via publieke informatie om de implicaties van het document in te schatten. De ‘United Progressive Party’ regering heeft het EPA document ook niet naar het parlement gebracht voor overweging, wat blijk geeft van geen respect voor de democratie. Dit voorbeeld geeft het probleem van transparantie duidelijk weer, EPA’s moeten (her)onderhandeld worden en toegankelijk gemaakt worden voor alle ‘stakeholders’ vooraleer ze ge¨ınstalleerd worden. (Bird, 28 augustus 2008)
4.2. KRITIEKEN VAN NGO’S
74
De civiele maatschappij van de Stille Oceaan-landen hebben ook heel wat bezorgheden betreffende de EPA’s. Ten eerste menen ze dat Stille Oceaan-regeringen via de EPA’s hun beleidsruimte zodanig gaan moeten inkrimpen, dat ze niet meer kunnen discrimineren in het voordeel van lokale bedrijven en minder zeggenschap hebben op het vlak van sociale noden en milieumaatregelen. Ten tweede uiten ze hun bezorgdheid over de houding van de EC in de EPA-onderhandelingen. PNG and Fiji are the only nations to have signed an interim-EPA, and clearly these two nations have done so after bullying from the EU. The Pacific trade negotiations teams were insulted and humiliated in Brussels in late 2007 – with reports that Peter Mandelson was particularly rude to the PNG delegation. (Pacific Civil Society, 2008)
Ten derde stellen ze dat de EC de regionale integratie van de Stille Oceaan ondermijnd door het hanteren van een ‘verdeel en heers strategie’. Ten vierde argumenteren ze dat de EPA’s implicaties hebben op het vlak van mensenrechten. EPA’s verhinderen de Stille Oceaan regeringen om tegemoet te komen aan hun verantwoordelijkheid om de mensenrechten van hun eigen volk te garanderen op het vlak van gezondheid, onderdak, watervoorzieningen, onderwijs, enzovoort. Vrijhandel opent immers de weg naar privatisering van enkele essenti¨ele diensten in het Stille Oceaan-gebied. “Previous experiences of water privatisation in developing countries, has been a reduction in access to water for poor and vulnerable people (as water has been priced out of their reach).” (Pacific Civil Society, 2008) Stille Oceaan-regeringen moeten de mogelijkheid behouden om buitenlandse investeringen te reguleren, zodat ze een universele toegang tot essenti¨ele diensten kunnen verzekeren. Het beschermen van intellectuele eigendomsrechten is eveneens een probleem voor de armen onder de bevolking. TRIPS verleent farmaceutische bedrijven een twintig jaar lang durend monopolie op de patentrechten van bepaalde medicijnen. Het tekenen van akkoorden op het vlak van intellectuele eigendomsrechten als deel van een handelsakkoord kan medicijnen buiten het bereik stellen van veel mensen, in het bijzonder de armen. Met andere woorden, EU-regeringen spreken hun eigen mensenrechtenverbintenissen tegen. In het ‘International Covenant on Economic, Social and Cultural Rights’ (1966), waarvan de meeste EU-landen deel uit maken, staat immers het volgende geschreven: Each State Party to the present Covenant undertakes to take steps, individually and through international assistance and co-operation, especially economic and technical, to the maximum of its available resources, with a view to achieving progressively the full realization of the rights recognized in the present Covenant by all appropriate means [. . . ]. (International Covenant on Economic, Social and Cultural Rights, 1966)
4.2. KRITIEKEN VAN NGO’S
75
De ‘Pacific Civil Society’ stelt dat in relatie tot het recht op gezondheidszorg lidstaten de verplichting hebben maatregelen te vermijden die een nefaste impact hebben op dit recht. Een verplichting die de EC, in het onderhandelen van intellectuele eigendomsrechten en investeringen, niet nakomt. (Pacific Civil Society, 2008) Ten vijfde erkennen ze de fondsen die de EU beschikbaar stelt voor de ACP-landen, maar ze uiten hun kritiek tegenover het verbinden van ontwikkelingshulp aan het tekenen van EPA’s. The EU’s prioritising of funding for trade reform means that countries who don’t sign an EPA will receive less foreign aid from the EU. We note that this is a considerable and unfair penalty for countries who do not sign an EPA. (Pacific Civil Society, 2008)
Ook het dreigen van de EC met het verhogen van de exporttarieven wanneer er niet tot een EPA wordt overgegaan is een grote bezorgdheid. Extreme pressure was placed on Pacific Island countries in late 2007 to sign an interim trade agreement on goods. If PNG and Fiji had not signed for example, thousand of jobs would have been threatened when the EU raised tariffs on sugar and tuna exports to the EU in early 2008. (Pacific Civil Society, 2008)
Ten zesde stellen ze vast dat de Stille Oceaan-landen geen politieke verplichting hebben om akkoord te gaan met een Europees model voor ontwikkeling. Stille Oceaan-ontwikkeling heeft echter nood aan een hernieuwde focus op een verbeterde toegang tot gezondheidszorg en onderwijs, een verbetering van essenti¨ele infrastructuur (zoals transport en elektriciteit), beschermen van landbouw en industrie, verbeteren van management capaciteiten, enzovoort. Anders gezegd, het erkennen van de beperkingen van Stille Oceaan-landen mag niet gepaard gaan met het inboeten aan soevereiniteit en het openen van hun markten aan buitenlandse competitie. (Pacific Civil Society, 2008)
4.2.2
Analyse
NGO’s De ontwikkelingsbegrippen die de EU in haar ontwikkelingsbeleid gebruikt, worden volgens NGO’s in de praktijk compleet genegeerd. Action Aid et al. stellen dat de handelingen van de EC in contradictie zijn met de ideologie en visie van de EU. (Action Aid et al., 2004: 2) Handel kan een belangrijk instrument zijn tot ontwikkeling, maar een snelle handelsliberalisatie
4.2. KRITIEKEN VAN NGO’S
76
leidt niet automatisch tot positieve ontwikkelingsresultaten. ACP-landen hebben het recht een beleid te kiezen dat voldoet aan hun noden en ontwikkelingsprioriteiten. Het algemeen standpunt van NGO’s is dat liberalisering niet als een automatische vertegenwoordiger van duurzame ontwikkeling mag gezien worden. Er zijn verschillende niveaus van ontwikkeling en vooraleer liberalisering kan resulteren in economische groei, moeten landen beperkingen die economische groei in de weg staan overwinnen en voldoen aan bepaalde basisnoden (‘health’, ‘education’, ‘social securization’, ‘human rights’). De reciprociteit die de EU van de ACP-landen eist is er een tussen ongelijke partners, logisch wanneer het gaat om een vrijhandelsakkoord tussen ´e´en van ‘s werelds grootste markten en ‘s werelds armste landen. Het openen van de markten mag niet in overweging genomen worden vooraleer een goede regionale integratie, een uitbreiding van de intra-regionale handel, diversificatie en een groei van de werkgelegenheid is bereikt. (Maes, 12 oktober 2006) Men kan hieruit concluderen dat NGO’s economische groei zien als een weg naar ontwikkeling, maar deze is niet automatisch. In hun argumentatie zijn economische termen als ‘ trade adjustment’, ‘productivity’, ‘human resources’, ‘capital’, enzovoort aanwezig. Maar de termen van menselijke ontwikkeling, die bij de EC vooral in de ‘voorbereidingsfase’ te vinden zijn, komen bij NGO’s uitgebreider aan bod en worden aanzien als een noodzaak betreffende ontwikkeling. Ze hameren vooral op de capaciteiten van ACP-landen die nog moeten verworven worden; de ongelijkheid tussen de landen is te groot. Hierbij aansluitend valt het belang van het woord ‘reasonableness’ op. NGO’s stellen dat de EC redelijker moet zijn in haar eisen en in de tijd die ze ACP-landen geeft in hun voorbereiding op liberalisering. Timing mag geen prioriteit worden. Eerst moeten bepaalde ontwikkelingsdoelen worden bereikt. Vooraf geplande tijdschema’s leiden alleen maar tot nefaste druk. NGO’s wijzen ook op het belang van evaluaties en ‘impactstudies’. Enkel op die manier kunnen redelijke, ge¨ınformeerde en goed doordachte keuzes worden gemaakt. Dit kunnen we dan weer verbinden aan het woord ‘human capabilities’. De EC moet de ACP-landen de vrijheid verlenen in het kiezen van hun opties. NGO’s argumenteren dat de EPA’s de ACP-landen in een keurslijf duwen, waardoor ze niet de mogelijkheid krijgen andere wegen te exploreren die beter aansluiten bij hun noden en wensen. Kortom, het opstellen van de EPA’s als het enige alternatief beperkt de ACP-landen in hun zelfstandigheid. Hierbij kunnen we ook weer het belang aanduiden van revisie en evaluatie. Er is steeds verbetering mogelijk. We mogen ons niet blind laten leiden door een vooraf vooropgesteld onvermijdelijk plan. Dit is een visie die zeker ook gedeeld wordt door de besproken NGO’s. Verder is vooral de vrees groot voor het verstoren van de intra-regionale handel, een weg
4.2. KRITIEKEN VAN NGO’S
77
naar onafhankelijkheid van het Noorden. Bijgevolg ligt de nadruk van de NGO’s niet enkel op ‘economic opportunity enlargement’. Ze wijzen ook op de noodzaak tot het uitbreiden van sociale en politieke kansen van ACP-landen. Sociale kansen via basisnoden en politieke kansen door middel van het versterken van de ACP-landen in de onderhandelingen. De civiele maatschappij en verschillende ‘stakeholders’ spelen een grotere rol in een betere representatie van ACP-landen, menen NGO’s. Ze hebben echter te weinig middelen, informatie en ervaring (‘knowledge acces’). Dit is een belangrijke hinderpaal die overwonnen moet worden, in het willen bereiken van een meer kwalitatieve ontwikkeling. NGO’s wijzen ook op de problemen betreffende transparantie en dialoog. Wanneer hier niet aan wordt gewerkt, kan er geen sprake zijn van het nemen van eerlijke en rechtvaardige beslissingen. Anders gezegd, de ACP-landen moeten eerst ‘meer zijn’ en ‘meer betekenen’ in de onderhandelingen, vooraleer wordt overgegaan tot een ‘meer hebben’ in de vorm van economische groei via liberalisering. Door het pleidooi voor een verhoogde samenwerking tussen verschillende ‘stakeholders’, en de nood aan meer evaluaties en studies ter plekke, kunnen we de argumentaties van NGO’s verbinden aan de term ‘horizontal governance conception’. Hieraan kan men de termen ‘self-determination in civil society and community life’, ‘life experience at grass roots levels’ en ‘creative responsiveness’ koppelen. Tenslotte zien de NGO’s liberaliserng niet als een doel op zich, maar als een middel om ontwikkeling te verwerven. Ze moet met zorg behandeld worden in solidariteit met de ACP-landen (‘care and solidarity’). Het lot van de ACP-landen mag niet zo maar overgelaten worden aan de wetten van de vrije markteconomie. Daarom pleiten NGO’s voor het blijven beschermen van de landbouw, gevoelige producten en opkomende industrie¨en (‘embedding of market regulation’). Kortom, we kunnen de besproken NGO’s naar mijn interpretatie plaatsen in de richting van het type ‘menselijke ontwikkeling’. Op het vlak van verantwoordelijkheid duiden NGO’s er op dat het de verantwoordelijkheid van de EU is de ACP-landen voldoende tijd en capaciteiten te verlenen vooraleer ze kunnen overgaan tot een volledige marktopening. Kortom, een verantwoordelijkheid in het opvangen van de beperkingen, zowel economisch, sociaal als politiek. NGO’s zijn bezorgd (‘concerns’) dat wanneer er geen degelijke evaluaties plaatsvinden, de gevolgen voor ACP-landen groot zullen zijn. Vele NGO’s wijzen eveneens op het belang van een ‘moral awereness’, een besef, dat het verschil tussen het Noorden en het Zuiden te groot is om via liberalisering tot ontwikkeling te komen. Ze wijzen op het belang van structurele factoren hetgeen we kunnen koppelen aan de term ‘relationaliteit’, het besef dat beslissingen van de ene actor veel invloed kunnen hebben
4.2. KRITIEKEN VAN NGO’S
78
voor de andere. NGO’s zien het als hun verantwoordelijkheid deze problematiek te laten horen aan zoveel mogelijk ‘stakeholders’ en willen een ‘moral awareness’ cre¨eren bij de publieke opinie. Dit duidt op een vorm van ‘ethische verantwoordelijkheid’. Bijgevolg hebben NGO’s kritiek op het feit dat de EU talloze eisen stelt aan ACP-landen en zelf in een politieke contradictie verzeild geraakt. Er moet daarentegen overgegaan worden naar een vorm van ‘gedeelde verantwoordelijkheid’. Verder argumenteren NGO’s dat er sprake is van een asymmetrische plicht tegenover de ACP-landen, wanneer de EU verwacht dat ze meegaan in het liberaliseringsproces (‘rechten en plichten’). Zoals hierboven reeds werd vermeld hechten NGO’s veel belang aan de politieke representatie van ACP-landen. Men kan pas als gelijken onderhandelen wanneer men gelijkwaardig kan participeren. Doordat ontwikkelingslanden te weinig middelen hebben, kunnen ze niet deelnemen aan beslissingen die de toekomst van hun land bepalen. De WTO bijvoorbeeld handelt alleen over liberalisering, maar via vrijhandel ga je verder dan handel. Je moeit je met de binnenlandse regelgeving van een land, wat zware gevolgen kan hebben voor bijvoorbeeld gezondheidzorg en onderwijs. Wanneer er in globale instituties fundamentele zaken worden beslist over landen die niet volwaardig betrokken zijn in het onderhandelingsproces, is er noch sprake van gelijkheid, noch van rechtvaardigheid. We kunnen NGO’s zeker plaatsen in het kader van ‘global justice’. Er wordt nadruk gelegd op het belang van ‘rechtvaardige globale instituties’ en ‘structurele factoren’. In verband met ‘ethische verantwoordelijkheid’ wees ik al het besef van ‘relationaliteit’ aan; in het kader van ‘global justice’ kan men hier ook een ‘actor-netwerk analyse’ aan koppelen. Macht is een belangrijke factor waar NGO’s meermaals op wijzen. In het teken van ‘globale economische gelijkheid’ argumenteren NGO’s dat er niet tot liberalisering kan worden overgegaan vooraleer ontwikkelingslanden bepaalde basisnoden en capaciteiten hebben bereikt. Kortom, eerst meer ‘globale economische gelijkheid’ via ‘global distributive justice’, en dan pas een volledige opening van de markten. Samenvattend kan men stellen dat NGO’s pleiten voor gelijkheid, maar rekening houdend met verschillen in beperkingen, noden, prioriteiten en visies. Ze wijzen bovendien niet alleen op een economische dimensie van rechtvaardigheid (herverdeling, capaciteiten,. . . ), maar ook op de politieke dimensie (representatie, participatie, transparantie, informatie,. . . ) en op de culturele dimensie (diversiteit, pluralisme, belang van regionale integratie voor solidariteit en samenwerking,. . . ). In verband met solidariteit is het duidelijk dat NGO’s niet alles willen overlaten aan de wetten van de vrije markteconomie. Daarvoor heerst er te veel ongelijkheid waarin de rol van de
4.2. KRITIEKEN VAN NGO’S
79
staat van essentieel belang is. Via het bevorderen van de basisnoden worden er gelijke kansen gecre¨eerd, sociaal-economische gelijkheid is het doel. NGO’s wijzen in verband met regionale integratie ook op het belang van solidariteit tussen de regio’s in het aanpakken van moreel dringende problemen. De staten hebben een specifieke sociale rol in het bevorderen van de kansen en rechten van diegene die het slechtst af zijn. Het is dan ook belangrijk dat er gewerkt wordt aan sterkere staten die geleid worden door het regulerend principe van rechtvaardigheid. Het ‘trickle-downeffect’ dat de EPA’s beogen kan niet plaatsvinden zonder een centraal door de staat georganiseerde herverdeling. Met andere woorden, NGO’s kunnen we plaatsen bij het type egalitair liberalisme. Kosmopolitisme is ook een vorm van solidariteit in het promoten van globale verplichtingen, universele waarden, enzovoort. NGO’s duiden op het belang van samenwerking en ‘awareness’. Naar mijn interpretatie sluiten NGO’s met betrekking tot EPA’s goed aan bij Dower’s visie op kosmopolitisme (‘socialist-pluralist cosmopolitanism’) en de opmerking van Gould.5 ACPlanden hebben elk hun specifieke noden, en het is belangrijk dat er tegemoet wordt gekomen aan apart vooropgestelde prioriteiten. Via de EPA’s, een beleid bepaald door de EU, worden in het teken van ontwikkeling ‘gedeelde waarden’ gepromoot. Dit strookt vaak niet met de visie van de ACP-landen, die ook in hun verschil erkend moeten worden. Tenslotte menen NGO’s dat armoede op een pragmatische manier kan aangepakt worden aan de hand van een beleid dat uitgaat van de basisrechten en basisnoden van mensen. Onder het motto ‘een economisch paradijs bouw je niet op een sociaal kerkhof’, kunnen we NGO’s niet plaatsen bij het neoliberale type. Wanneer het doel van de staat enkel het aantrekken van buitenlandse investeringen is, kan dit ten koste gaan van sociale programma’s. Een staat die moet besparen ziet zich verplicht bepaalde diensten over te laten aan de priv´e-sector, die vaak winst laat primeren boven sociale noden. Dit is een van de grote bezorgheden die de NGO’s uiten tegenover de neoliberale aanpak van de EPA’s. Globalisering kan ontwikkeling brengen, maar het is een onvoorspelbaar proces waar met zorg naar gekeken moet worden. Daarom moeten de verschillende dimensies (‘multi-dimensionaal proces’) van globalisering en haar gevolgen in rekening gebracht worden. Doordat NGO’s meermaals verwijzen naar het ondemocratisch karakter van de EPA-onderhandelingen en de grootschalige focus op de termen van het type ‘menselijke ontwikkeling’, kunnen we naar mijn interpretatie NGO’s eveneens koppelen aan ‘alternatieve globalisering (menselijk en democratisch)’. Vervol5
Cfr. Infra
4.2. KRITIEKEN VAN NGO’S
80
gens met het besef dat globalisering niet automatisch iedereen ten goede komt en de nadruk op het belang van ‘self-reliance’, ‘meaningful process for all’, ‘rethinking of development’, ‘actornetwerk analyse’, ‘relationaliteit’, ‘belang van macht en structurele factoren’ en ‘human agency’, kunnen we NGO’s onder het type ‘critical globalization studies’ plaatsen, meer specifiek onder ‘transformationalisten’.
Figuur 4.2: Analyse NGO’s
ACP-civil society Op het vlak van ontwikkeling argumenteert de ACP-civil society op ´e´en lijn met NGO’s. Ze wijzen op dezelfde gevaren van de EPA’s voor overheidsinkomsten, lokale productie, enzovoort. ACP-civil society meent dat economische ontwikkeling een noodzaak is, maar gaat in tegen de stelling dat het alle problemen zal oplossen. Vooraleer ACP-landen buitenlandse investeerders kunnen aantrekken, moeten nog heel wat capaciteiten verworven worden. Dit is ook niet het enige: economische ontwikkeling mag niet de bovenhand nemen op de basisnoden van mensen. ACP-civil society uiten hun bezorgheden over de gevaren die vrijhandel, het afschaffen van invoertarieven en buitenlandse investeerders kunnen hebben voor onderwijs, gezondheid, enzovoort. Kortom, de termen in het kader van economische ontwikkeling worden gezien als belangrijk en ze maken deel uit van het integratieproces van ACP-landen. Maar de
4.2. KRITIEKEN VAN NGO’S
81
ACP-civil society stelt dat het overgaan naar een economische ontwikkeling, zoals de EC die voorstelt, gevaren inhoudt voor ACP-landen. ACP-landen zijn nog niet klaar om over te gaan tot EPA’s, er moet eerst nog gewerkt worden aan initiatieven die de capaciteiten en basisnoden van ACP-landen bevorderen. Op die manier kunnen we de ACP-civil society plaatsen bij het type ‘menselijke ontwikkeling’. De volgende termen zijn van toepassing op de visie van de ACP-civil society: ‘Reasonableness’, ‘human capabilities’, ‘opportunity enlargement’, ‘care and solidarity’, ‘self-determination in civil society and community life’, ‘corporate social responsibility’, ‘stakeholdership’, ‘human rights’, ‘embedding of market regulation’, ‘sustainability’, ‘health’, ‘education’, ‘knowledge access’, ‘social securization’, ‘well-being’, ‘duty centred’, ‘open source information’, ‘contextual adaptability’ en ‘horizontal governance conception’. In verband met redelijkheid wijzen ze op het verschil in ontwikkelingsniveau tussen beide partners. Vooraleer ze op gelijke voet kunnen onderhandelen en overgaan tot een wederzijdse afschaffing van invoertarieven moeten nog heel wat dingen gebeuren. Zo komen we terecht bij de termen ‘human capabilities’ en ‘opportunity enlargement’. Verder duidt de ACP-civil society op het gevaar van de EPA’s voor enkele essenti¨ele diensten als gezondheid, onderwijs en sociale zekerheid. Naast deze basisnoden wijzen ze ook op het belang en het mogelijk gevaar van EPA’s voor mensenrechten (‘human rights’). Anders gezegd, marktregulatie is nodig voor het behoud en het promoten van enkele fundamentele menselijke prioriteiten (‘embedding of market regulation’). Via de EPA’s kunnen ACP-landen hun verantwoordelijkheden tegenover de bevolking (basisnoden en mensenrechten) en lokale bedrijven niet in eigen handen nemen. Vervolgens wordt er door de ACP-civil society een grote nadruk gelegd op zorg en solidariteit (‘care and solidarity’). ACP-landen moeten samen als ´e´en geheel ontwikkeling promoten en hebben de plicht de toegankelijkheid van essenti¨ele diensten te bevorderen en de mensenrechten in ACP-landen te beschermen. Belangrijk hierbij is de samenwerking tussen verschillende ‘stakeholders’ en de zelf-determinatie van alle ACP-actoren. ACP-landen weten het best wat hun noden en prioriteiten zijn en moeten de kans krijgen zelf hun ontwikkelingsbeleid uit te stippelen (‘contextual adaptability’). Deze noodzaak tot zelf-determinatie bij zowel de ACP-civil society als andere ACP-actoren wordt verhinderd door een gebrek aan middelen, informatie (‘knowledge access’), transparantie, representatie en participatie (‘political opportunity enlargement’). Kortom, ze uiten hun bezorgdheid over de zwakheid van hun regeringen en de daarmee gepaard gaande stijgende afhankelijkheid van de EU. De ACP-civil society wijst er op dat er op die manier geen sprake kan zijn van een kwalitatieve samenwerking en van ge¨ınformeerde beslissingen. In deze
4.2. KRITIEKEN VAN NGO’S
82
lijn staan ze voor een ‘horizontal governance conception’, waarin alle betrokken actoren een waardige rol kunnen spelen. Kortom, vooraleer de principes van de deliberatieve democratie ondersteund worden, kan er niet overgegaan worden tot EPA’s. Ontwikkeling gaat immers niet alleen over handel, stelt de ACP-civil society. De term ‘duty centred’ sluit hierbij aan, zowel ACP-landen als de EU moeten hun verbintenissen gemaakt in Cotonou en betreffende mensenrechten nakomen, wil men de weg vrijmaken voor duurzame ontwikkeling. Samenvattend sluit de ACP-civil society, net zoals de NGO’s, eerder aan bij het type ‘menselijke ontwikkeling’. Verantwoordelijkheid is een belangrijk kernwoord in de argumentatie van de ACP-civil society. We kunnen ze plaatsen bij het type ‘ethische verantwoordelijkheid’. Ze hebben de bezorgdheid (‘concerns’) dat wanneer de ACP-landen de EPA’s ondertekenen, ze niet meer hun verantwoordelijkheden zullen kunnen opnemen ten aanzien van de basisnoden en mensenrechten. Via campagnes, lobbyen en brieven aan ACP-regeringen, willen ze het bewustzijn cre¨eren dat ACP-landen hun verantwoordelijkheden moeten opnemen (‘moral awareness’). Naar de EC toe wijst de ACP-civil society op de verantwoordelijkheid te voldoen aan de noden en prioriteiten van ACP-landen. Het gaat niet om een vorm van schuld, waarin EU het voortouw neemt door een naar eigen goeddunken ontwikkelingsbeleid door te drukken. Maar om een vorm van verantwoordelijkheid waarin de ander erkend wordt als een actor met eigen bezorgheden en prioriteiten die zelf in staat is een ontwikkelingsbeleid uit te stippelen. (‘gedeelde verantwoordelijkheid’ en ‘rechten en plichten’). Tenslotte wijst de ACP-civil society, net zoals NGO’s, op de politieke contradicties van de EU omtrent subsidies, hun eigen voorbereiding op marktintegratie en mensenrechten. Wanneer de EU zelf haar verantwoordelijkheden niet opneemt, hoe kunnen we dan spreken van een volwaardig partnerschap? De principes gelijkheid en rechtvaardigheid worden volgens de ACP-civil society ondermijnd door een gebrek aan middelen om volwaardig te participeren in de onderhandelingen. Er is ook sprake van een te grote structurele ongelijkheid tussen de twee partijen opdat tot liberalisering kan worden overgegaan. Naar mijn interpretatie passen ze bij het type ‘global justice’, omdat ze wijzen op het belang van economische, culturele en politieke rechtvaardigheid. Bovendien pleiten ze meermaals voor solidariteit, rechtvaardigheid en gelijkheid over de grenzen heen, waardoor we ze zeker niet kunnen plaatsen bij een vorm van ‘territorialisme’. ACP-landen hebben dus nog niet de voldoende capaciteiten om hun markten open te stellen. Er moet eerst nog gewerkt worden aan basisnoden, infrastructuur, managementcapaciteiten, enzovoort. We kunnen niet spreken van een ‘partnerschap’, stelt de ACP-civil society. Het
4.2. KRITIEKEN VAN NGO’S
83
woord ‘partnerschap’ duidt op een akkoord tussen gelijken, dit is hier niet het geval. Vooraleer er dus op gelijke voet kan onderhandeld worden is er nood aan ‘global destributive justice’ en ‘globale economische rechtvaardigheid’. Vervolgens is het belangrijk dat de ACP-civil society en ACP-landen een echte stem hebben in de EPA-onderhandelingen en genoeg informatie en middelen hebben zodat ze hun bezorgheden kunnen overbrengen betreffende de EPA’s. Dit kunnen we verbinden aan ‘het belang van rechtvaardige globale instituties’, een gelijke representatie en participatie van alle ‘stakeholders’ is in het teken van gelijkheid en rechtvaardigheid van fundamenteel belang. Het kernwoord ‘solidariteit’ is essentieel in de argumentatie van de ACP-civil society. Er wordt meermaals geduid op het belang van een gedeelde Afrikaanse identiteit in het promoten van ontwikkeling. In het geval van de ACP-civil society gaat dit samen met solidair ‘nee’ zeggen tegen de EPA’s. ACP-landen hebben verplichtingen tegenover hun burgers, verplichtingen die de EPA’s ondergraven. Daarom kunnen we de ACP-civil society plaatsen bij het type ‘egalitair liberalisme’. De ACP-staten hebben de plicht iedere burger zo veel mogelijk ‘gelijke rechten’, ‘gelijke kansen’, ‘gelijke behandeling’, ‘zorg’ en ‘primaire sociale goederen’ te bieden. Wat vervolgens aansluit bij de termen ‘herverdeling’ en ‘sociaal-economische gelijkheid’. Kortom, de regeringen moeten een universele toegang tot essenti¨ele diensten garanderen. Doordat de ACP-civil society eveneens veel nadruk legt op ‘de universaliteit van mensenrechten’, ‘globale verplichtingen’ en ‘globale verantwoordelijkheid’ kunnen we ze plaatsen bij het type ‘kosmopolitisme’, in het bijzonder bij de visie van Dower en Gould (‘socialist-pluralist cosmopolitanism’).6 ACP-landen moeten zowel in hun gelijkheid als in hun verschil erkend worden. Kortom, zowel een erkenning van gelijke rechten en gelijke plichten als een tegemoetkoming aan de specifieke context waarin een land zich bevindt. In verband met het kernwoord ‘globalisering’ wordt vooral de nadruk gelegd op ‘self-reliance’. De ACP-civil society meent dat de EPA’s de soevereiniteit en de onafhankelijkheid van ACPlanden zullen aantasten. Kortom, EPA’s betekenen een herkolonisatie van ACP-landen. Ze zijn zeker niet onder te brengen bij het type neoliberalisering, omdat dit volgens hen ten koste gaat van de armste delen van de bevolking. Er wordt eerder gepleit voor een inter-statelijke integratie waarin een gezamenlijk ontwikkelingsproject kan tegemoetkomen aan de noden van alle burgers (‘meaningful process for all’ en ‘rethinking of development’). Globalisering wordt, naar mijn interpretatie, gezien als een kans. Maar een kans die slechts genomen kan worden na het bereiken 6
Cfr. Infra
4.2. KRITIEKEN VAN NGO’S
84
van regionale integratie, een ontwikkelingsbeleid dat tegemoet komt aan basisnoden en een betere representatie en participatie in globale instituties (‘alternatieve globalisering (menselijk en democratisch)’). Samenvattend past de ACP-civil society naar mijn mening eerder bij het type ‘critical globalization studies /Transformationalisten’.
Figuur 4.3: Analyse ACP-civil society
4.3. KRITIEKEN VAN ACP-LANDEN
4.3 4.3.1
85
Kritieken van ACP-landen7 Inhoud
De standpunten van ACP-landen zijn voornamelijk terug te vinden in review rapporten, resoluties, speeches en persartikels. In dit deel moeten we rekening houden met de verscheidenheid van landen die deelnemen aan de onderhandelingen. De standpunten mogen dus niet veralgemeend worden. Het is wel mogelijk een aantal kritieken te onderscheiden die van toepassing zijn op meerdere standpunten. In verband met EPA-onderhandelingen is een eerste punt van kritiek dat ze niet inclusief genoeg zijn. ‘Non-state actors’, zoals de civiele maatschappij, vertegenwoordigers uit de priv´e sector en parlementsleden, worden vaak niet adequaat ge¨ınformeerd over het onderhandelingsproces. Dit punt van kritiek is heel belangrijk. Leden van het parlement bijvoorbeeld moeten de akkoorden goedkeuren, maar wanneer ze niet volwaardig betrokken worden in de onderhandelingen kunnen er geen doordachte beslissingen worden gemaakt. “There is a lack of awareness and involvements in these negotiations from all these actors.”(African Trade Policy Centre, 2007: 4) ACP-landen verwijzen vaak naar de afspraken gemaakt in het Cotonouakkoord, zo benadrukken ze de overeengekomen collectieve verantwoordelijkheid van de EU en ACP-landen in het garanderen van de betrokkenheid van ‘non-state actors’. Hieraan gekoppeld klagen ACP-landen over het gebrek aan fondsen om de participatie van ‘non-state actors’ in de onderhandelingen te garanderen, en een gebrek aan transparantie in het gebruik van de reeds bestaande fondsen. De civiele maatschappij in ACP-landen bijvoorbeeld heeft niet voldoende middelen en capaciteiten om haar stem te laten horen. Ook de veelheid aan onderwerpen die naar voor komen in het onderhandelingsproces zijn moeilijk te volgen; dit gaat vaak voorbij aan de capaciteiten van de civiele maatschappij waardoor ze veel tijd nodig 7
Net zoals bij de ACP-civil society heb ik moeten roeien met de riemen die ik had. Veel informatie komt
van de African Union, die hier duidelijk een sterke partij is. Om andere bronnen te vinden ging het vaak wat moeilijker. Er is dus naar mijn ervaring een groot contrast tussen de kwaliteit van rapporten van de EU en Europese NGO’s en die van de ACP-civil society en ACP-landen. Ik concludeer hieruit dat het duidelijk is dat er aan de ACP-zijde nog te weinig middelen zijn om hun stem representatief te laten horen. Dit is een grote hinderpaal in EPA-onderhandelingen en naar de publieke opinie toe. Naar mijn mening geeft het ook blijk van een vaak timide houding van ACP-landen tegenover de EU. ACP-landen zijn heel wat voorzichtiger in het uiten van kritieken, vrezend voor het risico op het mogelijk verstoren van handel en ontwikkelingshulp. Maar ondanks het gebrek aan informatie kunnen we wel enkele algemene lijnen analyseren.
4.3. KRITIEKEN VAN ACP-LANDEN
86
hebben om alles goed te verwerken. Dit heeft tot gevolg dat er niet veel tijd meer overblijft om te lobbyen. De EPA-onderhandelingen gebeuren eveneens vaak achter gesloten deuren. Diegenen die niet toegelaten worden in de onderhandelingen hebben het moeilijk in het verzamelen van gedetailleerde informatie. Dit gebrek aan transparantie wordt vanuit verschillende hoeken bekritiseerd. (African Trade Policy Centre, 2007: 1-4) Ten tweede worden de ‘Regional Preparatory Tasks Forces’, die instaan voor het voorbereidende werk op de onderhandelingen, naar voor gebracht als niet effici¨ent. (African Union, 2006: 2) Ze hebben een gebrek aan capaciteiten om de onderhandelingen te leiden. Er is ook sprake van onduidelijkheid over hun specifieke rol, een gebrek aan transparantie en een slechte feedback aan lidstaten. De problemen in de onderhandelingen op regionaal niveau zijn een vaak aangehaald punt. Door de onderhandelingsgebreken is het immers onmogelijk om op zo een korte tijd over te gaan tot goed onderhandelde EPA’s. Bijgevolg hebben al deze onzekerheden tot gevolg dat de priv´e sector zich terughoudend gaat opstellen. Ook het gebrek aan capaciteiten van de lokale economie¨en om deel te nemen aan de stijgende concurrentie in de wereldeconomie, wekt wantrouwen op bij investeerders. (African Trade Policy Centre, 2007: 3) Een derde probleem in het onderhandelingsproces zijn de verschillen tussen de deelnemende landen in eenzelfde regio. De verschillen zijn te wijten aan cultuur, ontwikkelingsniveau en het behoren van landen tot verschillende regionale organisaties. Op het vlak van ontwikkelingsniveau bijvoorbeeld zijn er in eenzelfde regio zowel ontwikkelingslanden als minst ontwikkelde landen aanwezig. Omdat de minst ontwikkelde landen kunnen terugvallen op het ‘Everything but Arms’ initiatief, voelen ze minder druk op vlak van de onderhandelingen. Dit heeft een impact op de snelheid van het onderhandelingsproces en de verschillende onderhandelingsposities. Het probleem van het ‘overlappend lidmaatschap’ is ook een grote bezorgdheid. “[. . . ] whereas the ACP must resolve questions of overlapping membership of regional groups and establish long-term frameworks of regional harmonisation for any EPA to be successful and workable, [. . . ]”(ACP-EU joint parliamentary assembly, 2006: 2) Een ander voorbeeld dat de onderhandelingsprocedures kan vertragen of verhinderen is de aanwezigheid van landen die zich in een post-conflictsituatie bevinden. Voor hen zijn de EPA onderhandelingen geen topprioriteit. (African Trade Policy Center, 2007: 5) Kortom, de erkenning van de verschillende prioriteiten en de verschillende ontwikkelingsniveaus van ACP-landen is essentieel om via EPA’s ontwikkeling te bereiken. (ACP-EU joint parliamentary assembly, 2006: 3)
4.3. KRITIEKEN VAN ACP-LANDEN
87
Ten vierde stellen de ACP-landen dat er in elke regio sprake is van frustratie omdat de EC niet rechtstreeks wil praten over ontwikkeling. “We express our profound disappointment at the stance taken by negotiators of the European Commission in so far as it does not adequately address the development concerns that must be the basis of relations with Africa.” (African Union, 2006: 2) Een betere co¨ ordinatie tussen de DG Handel en DG Ontwikkeling is zeker vereist, stellen ACP-landen. (African Trade Policy Centre, 2007: 9) De Afrikaanse Unie vermeldt ook dat de EC niet adequaat tegemoet komt aan de vooropgestelde Afrikaanse prioriteiten. (African Union, 2007: 1) Een andere frustratie is het laattijdig beantwoorden door de EC van voorstellen voorbereid door ACP-landen, een andere factor die eveneens bijdraagt tot het vertragen van de onderhandelingsprocessen. (African Trade Policy Center, 2007: 6; African Union, 2007: 1) Een vijfde punt van kritiek is het tekort aan ‘impactstudies’. De regio’s en hun lidstaten hebben te weinig middelen en capaciteiten op deze types van analyses te doen. Op het vlak van onderhandelingen en het maken van de juiste beslissingen zijn voldoende impactsstudies zeker gewenst, zie bijvoorbeeld de selectie van gevoelige producten. (African Trade Policy Center, 2007: 6) De evaluatie van de samenwerking tussen Afrika en de EU is een belangrijke taak, stelt de Afrikaanse Unie. Het is de verantwoordelijkheid van de Afrikaanse Unie om andere ‘stakeholders’ te betrekken, vooral NGO’s zijn van belang in het beoordelen van de EPA’s. (Codesria Secretariat, sd.: 5) Ook een effici¨entere co¨ordinatie tussen verschillende ‘stakeholders’ is een noodzaak. (Afican Union, 2003: 2) “[. . . ] critical evaluation of EPA negotiations is necessary.” (ACP-EU joint parliamentary assembly, 2006: 1) Een algemene stelling bij ACP-landen is dat ze nog niet voldoende capaciteiten hebben om over te gaan tot volledige EPA’s. “[. . . ] whereas the reciprocal freedom of trade between developed countries of the European Union and the ACP developing countries constitutes a serious risk until ACP countries become competitive.” (ACP-EU joint parliamentary assembly, 2006: 2) ACPlanden pleiten voor een aanhoudende asymmetrie omdat het verschil in ontwikkeling tussen de onderhandelingspartners te groot is. (ACP, 2007: 3) In verband met Europese standaarden willen ACP-landen meer financi¨ele en technische middelen zodat hun exporten aan de standaarden kunnen voldoen. Ze menen eveneens dat bepaalde EU-standaarden verder gaan dan de legale vereisten en dat het de taak is van de EU deze sets van standaarden te controleren. (African Union, 2006: 2) Verder is het de verantwoordelijkheid van de EU om de ACP-landen te assisteren in het bereiken van bepaalde standaarden, zodat
4.3. KRITIEKEN VAN ACP-LANDEN
88
ze voldoende kunnen exporteren naar Europa. Ook op de nefaste invloed van gesubsidieerde Europese landbouwgoederen wordt gewezen. (ACP-EU joint parliamentary assembly, 2006:2-3)
Het objectief van het Cotonou-akkoord is duurzame economische en sociale ontwikkeling, met landbouw als de motor, stellen ACP-landen. Landbouw is in veel ACP-landen de voornaamste bron van werkgelegenheid en inkomen. Verder wijzen ACP-landen er op dat de graad van onderwijs en training een fundamentele factor is voor competitiviteit, een factor die in sommige ACP-regio’s ondermijnd wordt door een toenemende HIV/AIDS crisis. Ook moeten de EPA’s de bestaande ongelijkheden tussen mannen en vrouwen in economische en sociale sectoren reduceren. (ACP-EU joint parliamentary assembly, 2006: 2-3) The ‘Singapore issues’, diensten en intellectuele eigendomsrechten blijven bij vele ACPlanden een heikel punt. Vele ACP-landen wijzen er op dat ze geen thema’s ondertekenen die ze hebben geweigerd in de WTO, en voorbij gaan aan hun WTO-verplichtingen. On the issues of investment policy, competition policy and government procurement, we reiterate the concerns we have raised at the World Trade Organisation, leading to their being removed from the Doha Work Programme. We reaffirm that these issues be kept outside the ambit of EPA negotiations. (African Union, 2006: 4)
Vervolgens uiten ACP-landen hun kritiek op de weigering van de EC om tegemoet te komen aan de vraag naar een uitwerking en verkenning van alle mogelijke alternatieven. “Expressed dissatisfaction that the exchanges did not reveal any willingness on the part of the EC to explore such options as GSP plus or enhanced GSP measures - as temporary measures to WTO compatibility;” ( ACP, 2007: 1) Het voornaamste argument van de EC, ‘WTO-compatibiliteit’, staat immers minder hoog op de agenda bij ACP-landen. “We believe that any apparent technical difficulties to this under WTO rules are amendable to an appropriate solution.” (African Union, 2006: 3) Ook de ‘ACP-EU joint Parliamentary Assembly’ meent dat de kwestie van compatibiliteit met de WTO-regels niet de bovenhand mag nemen op duurzame ontwikkeling. Bovendien staat in het Cotonou-akkoord geschreven dat wanneer een land of regio niet in staat is om een EPA te ondertekenen, ze zich niet in een slechtere toestand mag bevinden in termen van markttoegang, en er andere alternatieven zullen ge¨exploreerd worden.8 (ACP-EU joint parliamentary assembly, 2006: 3-5; ACP, 2008: 1) 8
Cotonou, artikel 37.6.
4.3. KRITIEKEN VAN ACP-LANDEN
89
Niet alleen op het vlak van alternatieven wordt er vaak verwezen naar de verbintenissen gemaakt in Cotonou, meermaals wijzen ACP-landen er op dat de EC de inhoud van dit akkoord moet respecteren. Een ander punt van kritiek is de druk die de EC legt op de onderhandelingen. Concerned about the undue pressure that is being put on some ACP countries to move forward to signing and ratification of interim or final EPA’s before legitimate concerns have been adequately addressed in a way that creates conditions for all ACP countries to become part of agreements and genuinely contribute to growth, development and the advancement of regional integration; (ACP, 2008: 2)
De druk wordt vooral gelegd op niet-minst ontwikkelde landen. Dit verdeelt de regio, wat nefast is voor de regionale integratie. (Meeting of the ministerial Monitoring Committee, 2007: 2) Ook het koppelen van ontwikkelingsgeld aan het tekenen van EPA’s komt aan bod. “[. . . ]Urge the European Union not to link the disbursement of EDF and Aid for Trade resources to the initialling/signing of EPAs.” (African Union, 2008: 2) Kortom, de ACP-landen uiten hun bezorgheid over de ‘take it or leave it’ attitude van de EC. (ACP, 2007: 6) In plaats van druk te leggen op ACP-landen in het willen bekomen van volledige EPA’s, moet de EC de belangen en bezorgdheden van alle ACP-landen in rekening brengen. (ACP, 2008: 3) Veel ACP-landen die een interim-akkoord hebben getekend willen over bepaalde punten opnieuw onderhandelen. Bovendien willen ze niet tot volledige EPA’s overgaan vooraleer hun bezorgdheden worden erkend en de inhoud wordt aangepast. (Penjueli, 2008) De Afrikaanse Unie bijvoorbeeld eist een herziening op het vlak van de definitie van ‘substantieel alle handel’, transitie-periodes, export belastingen, de vrije circulatie van goederen, bilaterale ‘safeguards’, ‘infant industry’, enzovoort. (African Union, 2008: 2) Veel ACP-landen duiden in het verlengde van regionale integratie op het belang van solidariteit en een gedeelde visie, en zien dit vaak als een prioriteit. “Emphasize that EPAs must be instruments for sustainable economic growth and development that shall build on existing integration processes, and promote further unity, cohesion and solidarity of the ACP Group.” (ACP, 2008: 1) Verder uiten de ACP-landen op de Accra declaratie van oktober 2008 hun bezorgdheden over het feit dat de groep verdeeld wordt in landen die interim of volledige EPA’s hebben ondertekend en landen die geen enkel akkoord hebben ondertekend, wat eveneens de regionale integratie ondermijnt. (ACP, 2008: 1) Tenslotte wordt er gewezen op de nefaste impact
4.3. KRITIEKEN VAN ACP-LANDEN
90
van het sluiten van individuele akkoorden op het regionale integratie proces. “[. . . ] and stressed that in attempting to obtain individual country agreements, the EC should desist from measures that will undermine regional integration processes.” (ACP, 2007: 2) Hierbij aansluitend wijzen ACP-landen meermaals op de noodzaak tot het behouden van de solidariteit en eenheid tussen ACP-landen: “Although EPAs will mostly be signed by individual member states on the ACP side, the unity and solidarity of the ACP Group should be maintained.” (ACP, 2007: 7) Tenslotte uit Afrika het verlangen naar volledige zelf-determinatie en zelf-realisatie. Het is daarom van belang, stellen ze, dat de prioriteiten en instrumenten om tot ontwikkeling te komen bepaald worden door Afrikanen zelf. In the implementation of the priorities set, Africans should, incontestably, be in the drivers seat. Co-drivers, or worse still, drivers who usurp the African leadership position under whatever guise or for whatever reason cannot, in al seriousness, be considered as worthy partners. (Codesria Secretariat, s.d.: 2)
De Afrikaanse Unie wil komaf maken met de donor-ontvanger relatie die er tot nu toe heerste met de EU. Een partnerschap tussen de EU en Afrika moet er daarentegen een zijn van reciprociteit en ‘accountability’. (Codesria Secretariat, s.d.: 2) Ze uiten ook hun bezorgdheid over de ‘governance’ van de internationale ontwikkeling. Considering the disproportionate ways in which the activities and powers of the IMF, The World Bank, the WTO, the UN family of organisations, transnational companies impact on Africa, it is clear that for Africa, the reform of their governance - and with it the governance of the entire international development architecture is a live concern that should be of more central concern. In this connection, it should go without saying that the treatment of the WTO and the international financial institutions as “neutral” agents in the world economy can certainly not stand as a basis for the serious rethinking of the international development architecture. (Codesria Secretariat, s.d.: 5)
4.3.2
Analyse
De kritieken van ACP-landen gaan voornamelijk over het gebrek aan capaciteiten en representatie. Hieruit volgt dat ze niet volwaardig kunnen deelnemen aan de onderhandelingen, en nog niet kunnen overgaan tot een regime van handelsliberalisatie. Kritieken van ACP-landen duiden
4.3. KRITIEKEN VAN ACP-LANDEN
91
ook op het belang van ‘reasonableness’. De EC moet rekening houden met het tekort aan capaciteiten en de verschillen in ontwikkelingsniveaus. Verder is ‘social and political opportunity enlargement’ een belangrijke term in de kritieken van ACP-landen. De kansen op politiek vlak moeten vergroot worden, enkel op die manier kunnen de problemen in het onderhandelingsproces vermeden worden; en kunnen ACP-landen op gelijke voet deelnemen. Op sociaal vlak moeten de kansen van de bevolking vergroot worden via basisdiensten als onderwijs en gezondheid. Naar mijn interpretatie sluiten ACP-landen op het vlak van capaciteitsontwikkeling meer aan bij ‘menselijke ontwikkeling’ dan de EU. Opvallend is dat in de besproken rapporten en reviews van ACP-landen er ook een grotere nadruk wordt gelegd op de inclusiviteit van ‘non-state actors’ (‘stakeholdership’), voornamelijk van de civiele maatschappij. (‘horizontal governance conception’). Er is ook sprake van een grote bezorgdheid inzake het maken van doordachte beslissingen omdat verschillende betrokken actoren vaak niet of niet adequaat genoeg worden ge¨ınformeerd. (‘knowledge-access’). Ook het tekort aan ‘impactstudies’, evaluatie en transparantie worden als een groot probleem aanzien. Het hindert het maken van betere keuzes. Zoals ik al zei neigen ACP-landen naar mijn interpretatie meer in de richting van het type ‘menselijke ontwikkeling’.9 Het is, in tegenstelling tot NGO’s en ACP-civil society, bij ACP-landen minder duidelijk of ‘menselijke ontwikkeling’ wordt gezien als een voorbereidingsproces op ‘economische ontwikkeling’, of als een waarde op zich. Zo wordt door ‘het ACP-EU joint parlementary assembly’ bijvoorbeeld het belang van onderwijs vermeldt, maar als een fundamentele factor voor competitiviteit. Verantwoordelijkheid wordt in de kritieken van ACP-landen niet ge¨ınterpreteerd als ‘schuld’. ACP-landen aanzien het Cotonou-akkoord als een ‘awareness’ van de ontwikkelingsproblemen in ACP-landen, en drukken op de collectieve verantwoordelijkheid van ACP-landen en de EC ten aanzien van ontwikkeling. (‘gedeelde verantwoordelijkheid’ en ‘rechten en plichten’) Net zoals NGO’s en ACP-civil society drukken ACP-landen hun ongenoegen uit over het feit dat de EU hoge eisen stelt aan ACP-landen, hen als het ware voortdurend overlaadt met onderwerpen en regels, maar zelf haar verantwoordelijkheden niet opneemt. Zo stellen ACP-landen dat de EC vaak niet rechtstreeks wil praten over ontwikkeling, terwijl de EPA ‘ontwikkelingsinstrumenten’ zouden moeten zijn. Ook het niet willen uitwerken van alle mogelijke alternatieven, wat in 9
Zoals reeds werd vermeld mogen de standpunten van ACP-landen niet veralgemeend worden. Dit geldt
zeker ook in deze analyse betreffende alle kernwoorden wanneer we denken aan de vaak voorkomende feiten van corruptie, de macht van lokale elites, instabiliteit, enzovoort.
4.3. KRITIEKEN VAN ACP-LANDEN
92
tegenspraak is met artikel 37.6 van het Cotonou-akkoord, botst volgens ACP-landen tegen de notie ‘collectieve verantwoordelijkheid’. Gelijkheid en rechtvaardigheid worden door ACP-landen ge¨ınterpreteerd als het in rekening brengen van verschillen. Er is nood aan asymmetrie om tegemoet te komen aan de verschillen in ontwikkelingsniveau en de daaraan gekoppelde prioriteiten en noden. We kunnen ACPlanden eerder plaatsen bij het type ‘global justice’. Ten eerste door het benadrukken van het solidariteitsaspect over de grenzen heen. Ten tweede omdat ze het belang benadrukken van sociale, economische en politieke rechtvaardigheid. Ten derde verwijzen ze naar de invloed die globale instituties hebben op de ontwikkeling van ACP-landen, en geven kritiek op het gebrek aan volwaardige participatie en representatie. Net zoals bij de ACP-civil society, is solidariteit een belangrijk kernwoord in de kritieken van ACP-landen. Alle ACP-landen moeten gelijk behandeld worden en gelijke kansen en rechten hebben naargelang hun behoeften en ontwikkelingniveaus. Om dit te verwezenlijken pleiten ze voor een gedeelde visie en zorg tussen alle ACP-landen. Kortom, er wordt zowel de nadruk gelegd op gelijkheid als op verschil. Zo stellen ze dat de EU moet beseffen dat niet voor alle ACP-landen de EPA’s op dit ogenblik een topprioriteit is. Elk land bevindt zich in een andere situatie. Er is dus sprake van een verbintenis tussen pluralisme en solidariteit in de besproken rapporten en reviews10 , maar omdat er geen expliciete verwijzingen zijn naar ‘mensenrechten’ en ‘herverdeling’, naar mijn mening twee heel belangrijke termen, stel ik dat ACP-landen veel belang hechten aan solidariteit zonder hen rechtstreeks te verbinden aan de types ‘egalitair liberalisme’ en ‘kosmopolitisme’. Op het vlak van globalisering hechten de kritieken van ACP-landen veel belang aan ‘selfreliance’. Afrikaanse landen willen een ontwikkelingsbeleid die van de Afrikanen zelf komt, geen Westers gestuurde visie. Vervolgens wijzen ze op de machtsrelaties en structurele factoren die het ontwikkelingsbeleid bepalen. De Afrikaanse Unie uit haar bezorgdheid over de ‘governance’ van machtige financi¨ele instituties, die in haar ogen zeker geen neutrale actoren zijn in de wereldeconomie. Kortom, ze pleit voor een ‘rethinking of the international development architeture’. Een uitspraak waardoor ze eerder neigen naar ‘critical globalization studies’, en zoals we hiervoor zagen ‘global justice’. 10
Ik meen niet dat er in andere rapporten geen dergelijke termen aanwezig zouden kunnen zijn.
4.4. KRITIEKEN VANUIT WETENSCHAPPELIJKE HOEK
93
Figuur 4.4: Analyse ACP-landen
4.4 4.4.1
Kritieken vanuit wetenschappelijke hoek Inhoud
In wetenschappelijke artikels betreffende de EPA’s komt het algemeen standpunt naar voor dat de EPA’s ontwikkeling kunnen verwezenlijken, maar enkel en alleen wanneer er wordt vastgehouden aan de afspraken gemaakt in Cotonou. Kortom, EPA’s kunnen enkel in het voordeel uitdraaien van ACP-landen wanneer de EPA’s werkelijk als ontwikkelingsinstrumenten worden gebruikt. (Hinkle & Schiff, 2004: 1330) “The EPA’s could, if designed and implemented in their most development-friendly form, have a profound positive impact on trade - and incomes - in African countries.” (Hinkle & Newfarmer, 2005: ii) De EPA’s worden aanzien als een uitdaging voor ACP-landen. Er wordt meermaals gewezen op de verschillende effecten die de EPA’s kunnen veroorzaken, afhankelijk van de situatie waarin een ACP-land zich bevindt op het ogenblik van de onderhandelingen. “A country that enters an EPA may experience a welfare gain or loss, depending on the country’s unique situation. As a consequence, the impact of the EPA’s on individual ACP countries has to be analyzed empirically.” (Borrmann, Busse & Neuhaus, 2005: 171) Omdat de EPA’s kosten zullen teweeg brengen, moet de EU er alles aan doen om ze te verlichten. Het is daarom belangrijk dat handel en ontwikkelingshulp samengaan, en niet apart worden behandeld in de onderhandelingen.
4.4. KRITIEKEN VANUIT WETENSCHAPPELIJKE HOEK
94
Met andere woorden, adequate technische en financi¨ele steun moeten voorzien worden voor de implementatie van de EPA’s. (Hinkle & Schiff, 2004: 1330) Vervolgens wordt het verbinden van ontwikkelingshulp aan het tekenen van een EPA afgekeurd, dit zal de landen die de EU-hulp het meest nodig hebben immers het hardst raken. (Borrmann et al., 2005: 173) Ook de dreiging van het verhogen van de invoertarieven wanneer niet wordt ingestemd met een EPA, doet vragen rijzen. De EPA’s kunnen immers pas effici¨ent zijn voor ontwikkeling, wanneer het proces wordt ondersteund door beide partijen en er geen druk wordt uitgeoefend. (Meyn, 2008: 515) Kortom, de EPA’s zullen een uitdaging zijn voor ACP-landen, en wanneer men wil vermijden dat ze resulteren in anti-ontwikkeling zal er in het onderhandelingsproces rekening gehouden moeten worden met ‘capabilities’. (Busse & Großmann, 2007: 809) Dit wil zeggen de verschillende ‘capabilities’ tussen de ACP-landen en de EU, maar ook tussen de ACP-landen onderling. Europese producenten bijvoorbeeld kunnen gemakkelijk hun import verhogen naar ACP-landen, de kernvraag is of ACP-landen dit ook zo probleemloos kunnen doen naar de Europese markten toe. ACP-landen starten van een ‘lagere basis’: een vaak ongezonde en laagopgeleide bevolking, inadequate transportinfrastructuren, een zwak institutioneel raamwerk, enzovoort. (Ulmer, 2004: 54) Perez en Karingi duiden op de hoge transitiekosten en beperkingen in aanbod van Afrikaanse producenten. Daarom opteren ze eveneens voor een adequate steun en financiering om de kosten op te vangen. Verder tonen Perez en Karingi via hun studie aan dat het voorstel van de EC aan Afrikaanse landen om 80% van hun producten te liberaliseren te ambitieus is. Enkel een hoog level van asymmetrie tussen de Afrikaanse landen en de EU zullen zorgen voor ontwikkeling (60%). (Perez & Karingi, 2007: 1878 - 1896) In alle gelezen artikels heerst er consensus betreffende de ondermijning van de regionale integratie en de problemen omtrent het verlies aan overheidsinkomsten. Een probleem in verband met regionale integratie is het bereiken van een regionale consensus. Een eerste stap in het intra-regionale onderhandelingsproces is het naar voor brengen van de nationale prioriteiten. De tweede stap is het cre¨eren van een regionale consensus. Omdat alle ACP-landen in een regio verschillende noden en prioriteiten hebben, zullen er aparte liberaliseringschema’s ontstaan. De samenstelling van import-goederen naar de EU verschilt dan ook van land tot land. Een harmonisering van deze schema’s is een noodzaak om post-EPA integratie problemen te vermijden. (Stevens & Kennan, 2005: 2) Bovendien maakt het behoren van sommige ACP-landen tot meerdere regionale groepen, het onderhandelingsproces niet
4.4. KRITIEKEN VANUIT WETENSCHAPPELIJKE HOEK
95
gemakkelijker. (Meyn, 2008: 520) Wanneer de liberaliseringschema’s van ACP-landen immers niet samenvallen, betekent dit een nieuwe aansporing tot het behouden van strenge grenscontroles, wat schadelijk is voor intraregionale handel. (Stevens, 2006: 447) Stevens geeft in zijn studie een voorbeeld: For example, if country A excludes flour from liberalisation and maintains a 100% tariff but its neighbour, B, removes all duties, traders may circumvent A’s restrictions by transporting EU goods across the border from B. To avoid this, either the tariff difference between A and B must be sufficiently small to make such trans-shipment commercially unviable, or rigorous border controls must be maintained to prevent trans-shipment (that would undermine A’s milling industry). (Stevens, 2006: 447)
Kortom, Stevens komt in zijn onderzoek naar de impact van de EPA’s op de regionale integratie van ACP-landen tot de conclusie dat de EPA’s regionalisme afzwakken. Hij verbindt hieraan literatuur waarin geduid wordt op de impact van externe krachten die hun macht en invloed gebruiken in het doordrukken van een handelsbeleid. Het artikel toont aan dat landen als gevolg van externe druk geneigd zijn hun handelsgrenzen te verstevigen, in plaats van te verwijderen in het teken van vrije circulatie van goederen. (Stevens, 2006: 441) “Some countries willing to remove barriers to imports from their neighbours with similar economies may be unwilling to offer the same term to highly competitive (and possibly dumped) EU imports.”(Stevens, 2006: 446) Dit heeft tot gevolg dat regionale groepen mogelijk uiteenvallen in landen die willen liberaliseren, en landen die niet willen liberaliseren ten opzichte van de EU. In verband met het verlies aan invoertarieven wordt er gewezen op de kosten van een noodzakelijke fiscale hervorming. De herstructurering van een indirect belastingssysteem en de verbetering van de belastingadministratie zijn veranderingen die tijd zullen vergen. (Hinkle & Newfarmer, 2005: iii) Stevens & Kennan stellen dat het defini¨eren van een tijdspanne zou moeten afhangen van de kosten die de ACP-landen hebben in het installeren van al deze hervormingen. (Stevens & Kennan, 2005: 4) Niet alleen op het vlak van fiscale hervormingen wordt er gepleit voor langere transitieperiodes, maar eveneens voor de implementatie van het ambitieuze liberaliseringsplan van de EPA’s in het algemeen. Hierbij aansluitend, om de ACP-landen de kans te bieden om te gaan met de uitdagingen van de EPA’s, wordt geduid op het belang van het in rekening brengen van gevoelige producten. (Borrmann et al., 2005: 171) Borrmann et al. hebben het ook over de invloed dat het verlies aan overheidsinkomsten kan hebben op het kunnen voorzien van ACP-landen in publieke diensten. (Borrmann et al., 2005: 171)
4.4. KRITIEKEN VANUIT WETENSCHAPPELIJKE HOEK
96
De EPA’s worden vaak ge¨ınterpreteerd als een ‘historische stap’ in de relatie tussen EU en ACP-landen. William Brown reageert hierop dat ontwikkelingssamenwerking verbonden is aan bepaalde politieke en economische relaties, het is geen neutraal streven. De wortels van de ACPEU relaties moeten geplaatst worden in hun specifieke context van dekolonisatie en de opkomst van nieuwe interstatelijke relaties tussen Noord en Zuid. Vervolgens moet de overgang van Lom´e naar Cotonou begrepen worden in de specifieke context van de liberalisering van NoordZuid relaties. (Brown, 2000: 380) “In the negotiations for the new Partnership Agreement the Commission was at pains to emphasise the “new era” which had emerged and character of the new agreement reflects the liberal norms which now dominate North – South relations.” (Brown, 2000: 381) Ook Meyn komt in haar studie tot de conclusie dat de EPA’s geen ‘historische stap’ zijn in de relatie tussen de EU en ACP-landen, maar het resultaat zijn van asymmetrische machtrelaties. (Meyn, 2008: 515) Vervolgends schrijft Goodison dat wanneer we willen begrijpen wat de discussiepunten zijn betreffende de EPA-onderhandelingen, we ze moeten plaatsen binnen het breed handelsbeleid van de EU. De nieuwe strategie van de EC pleit voor een vergaande liberalisering en tegen protectionisme. Bijgevolg moet men het liberaliseringsprogramma van de EU zien in de context van een vijftien jaar lange transformatie, waarin de EU zich klaarstoomde voor een wijzigende globale markteconomie. De punten op de EPA-agenda zijn dan ook sectoren waarin de EU gedurende jaren een competitiviteit heeft opgebouwd. (Goodison, 2007a: 139-140) Indeed the EC emphasising that its new more “activist” approach is not just about tariff elimination and trade in goods but is increasingly focusing on eliminating “behind borders” barriers tot trade which, it is felt, are a growing impediment to EU commercial interests. [. . . ] Since these policies affect areas in which the EU is felt to be strong and competitive, a far more aggressive approach to securing liberalisation in these areas is now to be pursued. (Goodison, 2007a: 140)
Ook de ‘Singapore issues’, zaken die in het voordeel zullen uitvallen voor de EU, werden de kernprioriteiten in de EPA-onderhandelingen. Om de ‘Singapore issues’ te legitimeren argumenteert de EC dat ze deel uitmaken van de ontwikkelingsdimensie van de EPA’s. (Goodison, 2007a: 141) ACP-landen wilden bovendien in dialoog treden over deze zaken, niet overgaan tot het tekenen van bindende akkoorden. De ‘Singapore issues’ is een mooi voorbeeld dat aantoont hoe de verschillende interpretaties die door beide partijen worden gemaakt, zorgen voor onzekerheid en spanningen in de onderhandelingen. (Goodison, 2007b: 254) Goodison wijst eveneens op de retorische trucs die de EC gebruikt in de justificatie van de EPA’s. Wanneer de brede parameters die in het belang zijn van de EU in het beleid zijn opgenomen, worden de
4.4. KRITIEKEN VANUIT WETENSCHAPPELIJKE HOEK
97
eigen economische belangen en agendapunten onderbelicht. Kortom, wijzigt de retoriek rond de EPA’s. De focus wordt dan gelegd op de veronderstelde voordelen voor de ACP-landen: regionale integratie, het aantrekken van buitenlandse investeringen, verhogen van de competitiviteit, enzovoort. (Goodison, 2007b: 250) Wanneer we vervolgens naar het handelsbeleid van de EU kijken, zien we dat in de landbouwsector bijvoorbeeld interne herstructureringen de eerste stap zijn op de agenda, gevolgd door liberalisatie. Deze volgorde wordt niet verwacht van ACP-landen. Goodison reageert hier op met de stelling: “Do what we say, not what we do”. (Goodison, 2007a: 144) Per slot van rekening heeft de creatie van een interne EU-markt vijf en dertig jaar geduurd, en daar boven op nog vijftien jaar voor de implementatie van de (nog steeds onafgewerkte) CAP-hervormingen. In vergelijking met de EU-hervormingen staat de Afrikaanse regionale markt nog in zijn kinderschoenen. Kortom, de lessen die de EU uit eigen ervaring zou moeten geleerd hebben, betreffende de tijdspannes voor interne aanpassingen om zich voor te bereiden op marktopening, worden niet doorgetrokken naar de EPA’s. (Goodison, 2007a: 144) Voorts wordt er ook gewezen op onduidelijkheden die het onderhandelingsproces en de integratie van ACP-landen verstoren. De EC stelt dat, in overeenstemming met artikel XXIV van GATT, de invoertarieven van ‘substantieel alle handel’ over een ‘redelijke termijn’ moeten afgeschaft worden. Deze vereisten zijn enorm vaag, en de EU brengt ze naar voor in de onderhandelingen in hun eigen interpretatie en invulling. (Nwobike, 2006: 298) Flexibiliteit, maar hoeveel? Langere tijdspannes, maar hoe lang? Welke uitzonderingen? Deze onduidelijkheden geven ambigue signalen aan de EU-onderhandelaars, hierdoor wordt er vaak geen rekening gehouden met de verschillende ontwikkelingsniveaus, noden en prioriteiten van ACP-landen. (Stevens, 2006: 444) Given the approach of the EC’s EPA negotiators, one could easily be misled into believing that the Commission is so wrapped up in its own vision of Europe’s role in a changing world that it is failing to recognise the basic reality: that the economic starting point for African countries in EPA negotiations is very different from the starting point of the EU. (Goodison, 2007a: 144)
Met andere woorden, de EPA’s moeten gepaard gaan met voldoende fexibiliteit, zodat ze kunnen tegemoetkomen aan de verschillende ontwikkelingsniveaus van ACP-landen. Dat deze ‘flexibiliteiten’ niet duidelijk worden uitgewerkt door de EC, is een ware hinderpaal voor ontwikkeling. (Goodison, 2007b, 254)
4.4. KRITIEKEN VANUIT WETENSCHAPPELIJKE HOEK
98
Dit probleem heeft ook een negatieve impact op de regionale integratie en kan heel wat kosten teweeg brengen voor ACP-landen. “A state that failed to alter its tariffs at the agreed time would fall foul not only of its neighbours but also of the EU. It would face the possible sanction of losing preferences on its exports to the EU and, perhaps, of aid as well.” (Stevens, 2006: 446-446) De nefaste gevolgen van de Europese gesubsidieerde landbouwgoederen op de ACP-economie¨en is eveneens een bezorgdheid die wordt geuit in wetenschappelijke artikels. Het landbouwbeleid van de EU onthult de contradicties tussen de belangen van de EU en de ontwikkelingsdoelen van de EPA’s. (Nwobike, 2006: 306) Een vijf en twintig jaar lange subsidi¨ering van Europese boeren, zal hun weldra toelaten de wereldmarkt te betreden zonder export-subsidies. Tegelijkertijd verwacht de EC van de ACP-landen, met onderontwikkelde infrastructuren en met weinig of geen subsidies, het zelfde proces te ondergaan als de EU in ongeveer een decennium. (Goodison, 2007b: 247) Al zei de EU meermaals dat het zijn export-subsidies zal afschaffen, Europese landen blijven subsidi¨eren. Daardoor blijft de EU een negatieve invloed uitoefenen op de wereldmarkt, in het bijzonder op boeren uit ontwikkelingslanden. De landbouwsector is bovendien belangrijker in Afrikaanse landen dan in Europa, waar slechts drie procent van de bevolking zijn inkomsten haalt uit landbouw. Kortom, wanneer de EPA’s willen resulteren in ontwikkeling, moet landbouw centraal staan. Maar, de CAP-hervormingen overschaduwen de Afrikaanse landbouwsector met de subsidi¨ering van Europese boeren en het uitvoeren van goedkope landbouwproducten. (Goodison, 2007c: 279) CAP-impact in Afrikaanse landen is het grootst in de suikersector, de fruit- en groetensector en de rundvleessector. (Goodison, 2007c: 280-286) Net zoals de ACP-landen en NGO’s verwijzen wetenschappelijke artikels naar artikels overeengekomen in het Cotonou-akkoord. Deze artikels zijn noodzakelijk om ontwikkeling te bereiken. Zo wijzen wetenschappelijke artikels eveneens naar artikel 37.6 van het Cotonou-akkoord, waarin staat dat de EU de verantwoordelijkheid heeft alternatieven te bieden aan ACP-landen (die WTO compatibel zijn en adequaat ten aanzien van hun bestaande situatie) die zich niet in een positie bevinden om tot een EPA over te gaan. (Borrmann et al., 2005: 172; Nwobike, 2006: 299-300; Borrmann & Busse, 2007: 414; Meyn, 2008: 522) Niet minst ontwikkelde ACP-landen komen, door het weigeren van de EC tot het verlenen van een ‘fallback option’, in een uitzichtloze positie te staan. Sommige niet minst ontwikkelde ACP-landen hebben zelfs ingestemd met een EPA uit angst dat hun handel verstoord zou worden. “This reflects the high asymmetry in power
4.4. KRITIEKEN VANUIT WETENSCHAPPELIJKE HOEK
99
and expertise when negotiating the EPA, and begs the question as to what extent EPAs are properly negotiated trade agreements.” (Meyn, 2008: 523) Goodison argumenteert dat ACP-landen de mogelijkheid moeten hebben de condities te determineren onder welke omstandigheden en in welke mate ze vrijhandel en buitenlandse investeringen kunnen toelaten. In plaats van dat Europa het beleid bepaalt, moeten ACP-landen met hun eigen boeren en bedrijven onderhandelen wat de mogelijke voordelen zijn van EPA’s. (Goodison, 2007b: 248) Borrmann et al. duiden op de relevantie van ‘institution building’. Recente studies hebben reeds aangetoond dat de kwaliteit van instituties een belangrijke rol speelt in een succesvolle handelsliberalisatie. Borrman et al. verwijzen naar een studie van Kaufman et al. (2004) die zes indicatoren weergeeft die duiden op verschillende componenten van ‘governance performance’: ‘voice and accountability’, ‘political stability and absence of violence’, ‘government effectiveness’, ‘regulatory quality’, ‘rule of law’ en ‘control of corruption’. Hoe beter landen scoren op deze zes indicatoren hoe meer ze aansluiten bij een vorm van ‘good governance’. Te midden van de ACP-groep scoren de Cara¨ıben het best, gevolgd door de Stille Oceaan landen en Afrikaanse landen. Er wordt geconcludeerd dat, al kosten veranderingen in het legaal klimaat van een land veel tijd, verbeteringen in het basis-functioneren van het legaal systeem zorgt voor een betere allocatie van goederen en een effici¨enter functioneren van de markten, wat zorgt voor meer groei. Borrman et al. tonen hiermee aan dat ACP-landen zowel moeten zorgen voor een economisch, politiek als institutioneel duurzaam klimaat. Niet alleen in de lijn van het EPA-proces, maar eveneens in het promoten van hun eigen ontwikkeling. (Borrman et al., 2005: 174-175) Zoals hierboven reeds werd vermeld, is de hervorming van het institutioneel systeem een ware uitdaging voor ontwikkelingslanden. Daarom is het noodzakelijk dat het project goed ondersteund en gefinancierd wordt. De tijdspanne moet ook aangepast worden aan de ontwikkelingsniveaus van de verschillende ACP-landen. Wanneer dit niet gebeurd zullen we in een situatie terecht komen waarin sterkere landen overgaan tot een EPA, en zwakkere landen binnen dezelfde regionale groep niet. Grotere landen met betere instituties kunnen bijgevolg kleinere landen in een akkoord duwen dat niet in hun voordeel zal uitdraaien wegens te weinig capaciteiten. Kortom, wanneer er niet gewerkt wordt aan een grondige ondersteuning van de institutionele capaciteit van ACP-landen die dit het hardst nodig hebben, zal dit uitdraaien op een situatie waarin landen tekenen die niet klaar zijn voor handelsliberalisatie, en zal de regionale integratie ondermijnd worden. (Borrmann & Busse, 2007: 413-414) To sum up, given the diversity of the initial conditions in ACP countries and the extensive
4.4. KRITIEKEN VANUIT WETENSCHAPPELIJKE HOEK
100
nature of the task of institutional reform, a high degree of flexibility in the EPA process is essential to achieve the intended pro-development outcome. (Borrmann & Busse, 2007: 413-414)
Meyn erkent ook het belang van instituties in het bereiken van economische groei. Ze stelt dat het is opgenomen in het Cotonou-akkoord, maar geen kernelement vormt in het EPA-proces. De EC gelooft dat vrijhandel een positieve impact zal hebben op de institutionele ontwikkeling van ACP-landen, en neemt niet in beschouwing dat effectieve instituties een voorwaarde zijn opdat EPA’s zouden resulteren in ontwikkeling. (Meyn, 2008: 517) Nwobike schreef een interessant artikel betreffende de impact van de EPA’s op mensenrechten. Hij duidt op het belang van een mensenrechtenbenadering in liberaliseringprocessen. Handel moet verder gaan dan commerci¨ele doeleinden en de betrokken partijen moeten de mogelijkheid hebben om de rechten van alle individuen, en in het bijzonder kwetsbare groepen, in rekening te brengen. Bovendien hebben landen die handelsakkoorden overeenkomen de plicht om verschillende mensenrechten, en de impact dat deze akkoorden hebben op de verwezenlijking ervan, in overweging te nemen. Deze plichten zijn overeengekomen in het VN-comit´e voor economische, sociale en culturele rechten. De rol van mensenrechten in de EPA’s zijn erkend door de EU en ACP-landen in het Cotonou-akkoord. Kortom, de ACP-landen hebben de plicht op nationaal niveau de mensenrechten van hun burgers te beschermen, en de EU heeft de plicht om op internationaal niveau ACP-landen bij te staan in de bescherming en promotie van mensenrechten. (Nwobike, 2006: 291-301) Een eerste punt dat de mensenrechten in het kader van de EPA’s kunnen bedreigen zijn de subsidies die boeren krijgen van Europese regeringen. Nwobike stelt dat het landbouwbeleid van de EU beperkingen legt op de Afrikaanse integratie in de wereldeconomie. Dit treft vooral de meest kwetsbare delen van de Afrikaanse bevolking, aangezien de productie vooral geleid wordt door arme mensen. (Nwobike, 2006: 303) Met andere woorden, het mensenrecht ‘recht op voeding’ wordt ondermijnd via hoog gesubsidieerde Europese landbouwproducten. The sum total of the EU’s obligations under Article 11(2) is that at the international level it has responsibilities to respect the right to food in other countries and to insure that in international agreements to which it is a party, that the right to food is given adequate consideration. Indeed the EU by demanding that ACP countries liberalize their agricultural sector while at the same time maintaining high domestic support for its farmers is failing in its responsibility to “take into account the problems of both food-importing and food-exporting countries. (Nwobike, 2006: 305)
4.4. KRITIEKEN VANUIT WETENSCHAPPELIJKE HOEK
101
Ten tweede kunnen ‘gezondheidsstandaarden’ de participatie van ACP-landen in de internationale handel belemmeren. Het is niet dat ACP-landen niet tegemoet willen komen aan deze standaarden, ze hebben er gewoonweg de capaciteiten niet voor. Nwobike merkt op dat de Europese voedselveiligheidsnormen verder gaan dan de overeengekomen internationale standaarden. Deze normen zijn voor vele ACP-landen obstakels om tot ontwikkeling te komen, want door het aannemen van hogere gezondheids- en veiligheidsstandaarden beperkt de EU de toegang tot landbouwproducten van ACP-landen. (Nwobike, 2006: 306-307) Het derde probleem op het gebied van mensenrechten betreft het verlies aan overheidsinkomsten en het financieren van sociale rechten. Op nationaal niveau, zoals hierboven reeds werd vermeld, hebben ACP-landen de plicht de mensenrechten van hun burgers te verzekeren. Op internationaal niveau is het de plicht van de EU om ACP-landen hierbij te helpen en af te zien van elk beleid dat de schending van deze rechten tot gevolg zou kunnen hebben. In het kader van mensenrecht ‘het recht op een adequate levensstandaard’, voorziet het Cotonou-akkoord de voorwaarde dat in een ACP-EU samenwerking het promoten van basis sociale rechten zal gewaarborgd worden. Basis sociale rechten zijn educatie, gezondheidszorg, voeding, het bestrijden van HIV/AIDS, watervoorzieningen, onderdak, enzovoort. Zoals al een aantal keer is vermeld, zijn een groot deel van de overheidsinkomsten in ACP-landen afkomstig van invoertarieven. Nwobike komt eveneens tot de vaststelling dat handelsliberalisering gevolgen zal hebben voor de financiering van essenti¨ele diensten als educatie, gezondheidsdiensten, armoedebestrijding, enzovoort. (Nwobike, 2006: 308-309) The loss of revenue from the elimination of import duties could therefore lead to severe cutbacks in African public expenditures at a time that the continent is struggling to combat HIV/AIDS, illiteracy and food insecurity among other problems. This would be inconsistent with the global consensus that increased public spending in poor countries is necessary to meet development objectives. (Nwobike, 2006: 309)
Ook de hervorming van het fiscaal systeem, dat veel geld en tijd vraagt, zal de aandacht en financiering afleiden van sociale programma’s. Simpelweg, de EU moet de ACP-landen ondersteunen in het overwinnen van de obstakels die ontwikkeling verhinderen, en een beleid uitstippelen dat tegemoetkomt aan de verantwoordelijkheden van de ACP-landen en de EU, in het kader van respect voor mensenrechten. Tenslotte, men kan algemeen stellen dat uit wetenschappelijke artikels blijkt dat wanneer de EPA’s niet behandeld worden als instrumenten voor ontwikkeling, zoals opgesteld in het
4.4. KRITIEKEN VANUIT WETENSCHAPPELIJKE HOEK
102
Cotonou-akkoord, ze in het nadeel zullen uitvallen van de armsten. Het gender aspect is hier van groot belang, toch is deze factor vaak afwezig in onderhandelingen betreffende handel en regionale samenwerking. (Ulmer, 2004: 53) “If official negotiations on both the EU and ACP sides focus only on macro-economic and political implications of trade, they could fail to address the implications for different social and economic groups.”(Ulmer, 2004: 55) Ulmer onderzocht in haar studie, betreffende de impact van de EPA’s op vrouwen, de casus Zimbabwe. Een land waar vrouwen, zoals in vele andere landen, de ruggengraat vormen van de landbouwproductie. Ulmer stelt dat onder andere de CAP-landbouwhervormingen van de EU de marktcondities van ACP-producenten nefast be¨ınvloeden, en de impact het grootst is voor vrouwen. “Eighty percent of the rural population depends on agriculture, and women farmers are doubly disadvantaged. Women are allocated the worst and smallest pieces of land, and only 11.8 percent of all land is controlled by women.” (Ulmer, 2004: 55) Met andere woorden, Ulmer concludeert dat de onderhandelingsprocessen rekening moeten houden met de impact van de EPA’s op vrouwen, in het bijzonder in de landbouwsector. “If future ACP-EU trade arrangements do not improve the position of women, then they do not materially improve the situation of the poorest people.”(Ulmer, 2004:57)
4.4.2
Analyse
Ontwikkeling wordt in wetenschappelijke artikels, net zoals bij NGO’s en ACP-landen, niet uitsluitend ge¨ınterpreteerd als economische ontwikkeling. Vrije markten en liberalisering leiden niet automatisch tot ontwikkeling. Er moet eerst gesleuteld worden aan noodzakelijke basisnoden. Daarom pleiten de gelezen wetenschappelijke artikels voor voldoende financiering, adequate steun en flexibiliteit. Deze eisen kan men koppelen aan de term ‘reasonableness’: de EC moet redelijk zijn door het erkennen van de verschillende ontwikkelingsniveaus. Verschillende keren wordt er op gewezen dat de EPA’s uitdagingen en kosten met zich mee zullen brengen. Omdat ze niet zouden resulteren in anti-ontwikkeling, moeten de ‘capabilities’ van ACP-landen bevorderd worden. Deze stellingen kunnen we dan weer verbinden aan de termen ‘human capabilities’ en ‘opportunity enlargement’. De EPA’s moeten als doel ontwikkeling hebben, en dit kan alleen wanneer de kloof tussen de EU en ACP-landen kleiner wordt. Om dit te verwezenlijken, en opdat beide partijen voordeel kunnen halen uit de EPA’s, is capaciteitsopbouw van groot belang. Bovendien weten ACP-landen het best wat hun prioriteiten en noden zijn en kunnen daardoor beter zelf hun niveau bepalen. Een zelf-determinatie betreffende ontwikkeling in plaats van een door
4.4. KRITIEKEN VANUIT WETENSCHAPPELIJKE HOEK
103
de EU geleid beleid, wordt naar voor gebracht. Hieraan kunnen de termen ‘self-determination’, ‘contextual adaptability’ en ‘horizontal governance conception’ verbonden worden. Vervolgens sluiten ook de termen ‘human rights’ , ‘embedding of market regulation’, ‘health’, ‘education’, ‘social securization’, ‘sustainability’ aan bij de kritieken van wetenschappelijke artikels. Deze worden vooral in verband gebracht met het risico op het ondermijnen van de regionale integratie en het verlies aan overheidsinkomsten. Tenslotte is er een grote nadruk, betreffende menselijke ontwikkeling, op de term ‘duty centred’. In de kritieken vanuit wetenschappelijke hoek wordt er veel belang gehecht aan de verbintenissen die door beide partijen werden gemaakt in Cotonou en betreffende mensenrechten. Dit zijn plichten waaraan men tegemoet moet komen wil men via de EPA’s tot ontwikkeling komen. In het kader van economische ontwikkeling vinden we enkel de termen ‘competitiveness’, ‘technology’ en ‘productivity’ terug. Dit zijn zaken waarin er een grote kloof heerst tussen de ACP-landen en de EU. Wetenschappelijke artikels menen dan ook dat ACP-landen een veel lagere startbasis hebben op deze punten in vergelijking met de EU. Daarom is flexibiliteit en capaciteitsopbouw in de EPA’s een noodzaak. Beide partners zijn te verschillend om tot een wederzijdse liberalisering over te gaan. Samenvattend kan men dus stellen dat de kritieken vanuit wetenschappelijke hoek het best aanleunen bij het type ‘menselijke ontwikkeling’. Omdat wetenschappelijke artikels duiden op de plichten van zowel de EU als ACP-landen inzake het garanderen van ontwikkeling, kunnen we spreken van een ‘ethische verantwoordelijkheid’. In de artikels wordt er, zoals hierboven reeds werd vermeld, veel belang gehecht aan de verbintenissen die gemaakt zijn in het Cotonou-akkoord. Beide partijen hebben de verantwoordelijkheid zich hier aan te houden (‘gedeelde verantwoordelijkheid’ & ‘rechten en plichten’). Ook betreffende mensenrechten is er sprake van een wederzijdse verantwoordelijkheid. Alle obstakels die deze rechten in het gedrang brengen moeten verwijderd worden. Naar de EC toe wordt er geduid op de noodzaak van het verlenen van adequate steun, financiering en capaciteitsopbouw. Dit wordt, naar mijn interpretatie, niet gezien als een vorm van schuld aan de ACP-landen, maar als een ‘moral awareness’ en ‘concern’. Wetenschappelijke artikels menen dat wanneer de EPA’s niet met zorg worden behandeld, ze kunnen leiden tot anti-ontwikkeling. Er wordt erkend dat de installatie van de EPA’s grote kosten en uitdagingen met zich mee zal brengen en deze moeten uit een moreel besef dat liberalisering niet zo maar leidt tot ontwikkeling, adequaat door de EC opgevangen worden. Doorheen de gelezen wetenschappelijke artikels blijkt wel dat de EC haar ‘ethische verantwoordelijkheid’ niet steeds opneemt, en ACP-landen zelfs vaak verhindert hun
4.4. KRITIEKEN VANUIT WETENSCHAPPELIJKE HOEK
104
verantwoordelijkheden op te nemen. Deze stelling wordt geuit betreffende de contradicties die te vinden zijn in de eisen die de EC stelt aan ACP-landen en de zaken die ze zelf doet. Zie hierbij de voorbeelden betreffende landbouwsubsidies, mensenrechten, de eigen herstructureringen van het landbouwbeleid (CAP), de tijdspannes in het zich voorbereiden op liberalisering, enzovoort. Ten laatste kunnen we kritieken vanuit wetenschappelijke hoek ook niet plaatsen bij het type ‘libertarisme’. De termen ‘vrije markt’, ‘minimale staat’, ‘marktfundamentalisme’, enzovoort die bij het type aansluiten zijn hier niet van toepassing. Er wordt daarentegen gepleit voor het beschermen van ‘gevoelige producten’ en ‘infant industries’, het belang van sterke instituties, het gevaar van privatisering voor publieke diensten, enzovoort. Met andere woorden, er moeten beperkingen gelegd worden op de wetten van de vrije markt in het voordeel van de armste. Dit is een ‘ethische verantwoordelijkheid’ van zowel de EU als van ACP-landen, een verantwoordelijkheid in het garanderen van ontwikkeling, niet enkel een economische maar zeker ook een menselijke ontwikkeling. Op het vlak van rechtvaardigheid en gelijkheid kunnen we de wetenschappelijke artikels niet plaatsen bij het type ‘territorialisme’. Ze pleiten immers voor een rechtvaardigheid over de grenzen heen. Rechtvaardigheid wil zeggen dat de ACP-landen gelijke kansen moeten krijgen om voordeel te halen uit de EPA’s. Dit kan enkel wanneer de ‘capabilities’ van die landen verhoogd worden. Bovendien kunnen de EPA’s slecht rechtvaardig zijn wanneer er handel gedreven wordt tussen gelijken, en dit is niet het geval. Daarom wordt er nog maar eens gewezen op het belang van flexibiliteit, steun en het verhogen van kansen. Gelijkheid wil zeggen dat beide partijen instemmen met de EPA’s en er geen druk wordt uitgeoefend op de zwakke partij. Hier komt het type ‘global justice’ naar boven. Om als gelijken in een handelsakkoord te participeren moet er een gelijkheid en rechtvaardigheid bestaan op economisch, cultureel en politiek vlak. De gelezen kritieken vanuit wetenschappelijke hoek hadden het minder over de ongelijke representatie in de onderhandelingen, maar wezen wel op het belang van sterke instituties. In ieder geval staat de capaciteitsopbouw centraal, wat men algemeen kan interpreteren. Bovendien beschikken de ACP-landen over een minder gunstig vertrekpunt in vergelijking met de EU. Kortom, wanneer men wil spreken van gelijkheid en rechtvaardigheid moeten de kansen van ACP-landen en andere ontwikkelingslanden op globale schaal vergroot worden zodat ze als gelijken kunnen participeren. Met andere woorden, naar mijn interpretatie, kunnen we de kritieken vanuit wetenschappelijke hoek plaatsen bij het type ‘global justice’. In vergelijking met ACP-landen, ACP-civil society en in mindere mate NGO’s, leggen de
4.4. KRITIEKEN VANUIT WETENSCHAPPELIJKE HOEK
105
gelezen wetenschappelijke artikels minder nadruk op het belang van solidariteit betreffende de regionale integratie. Onrechtstreeks wordt er wel geduid op de notie solidariteit via het steunen van ACP-landen in het opvangen van de kosten en uitdagingen die gepaard gaan met de EPA’s. Vervolgens kan men dit verbinden aan het type ‘egalitair liberalisme’. ACP-landen moeten ‘gelijke kansen’, ‘gelijke rechten’ en een ‘gelijke behandeling’ krijgen in het EPA-proces. In de kritieken van wetenschappelijke artikels komt de stelling naar voor dat wanneer we liberalisering de vrije loop laten gaan, dit ten koste gaat van de armsten. Daardoor zijn termen als ‘justice as fairness’, ‘justice as contract’, ‘herverdeling’, ‘primaire sociale goederen’, ‘zorg’, ‘sociaal economische gelijkheid’ en “de basisstructuur van de samenleving’ van groot belang. Vervolgens door de verwijzingen naar de plichten en verantwoordelijkheden ten aanzien van ontwikkeling en mensenrechten kunnen we de gelezen wetenschappelijk artikels, naar mijns inziens, eveneens plaatsen bij het type ‘kosmopolitisme’ inzake de termen ‘globale verplichtingen’, ‘globale verantwoordelijkheden’, ‘universele waarden en principes’ en de ‘universele rechten van de mens’. Wetenschappelijke artikels argumenteren meermaals hoe belangrijk het is ACP-landen in hun verschil te erkennen en tegemoet te komen aan de specifieke context. Daarom sluiten ze naar mijn interpretatie eveneens aan bij de visie van Dower en Gould (‘socialist-pluralist cosmopolitanism’).11 Tenslotte uiten de kritieken vanuit wetenschappelijke hoek duidelijk hun bezorgdheid over de mogelijke gevaren van een te snelle liberalisering en de gevolgen dat dit kan hebben voor noodzakelijke publieke diensten. Steunend op deze stellingen kan men wetenschappelijke artikels niet plaatsen bij het type ‘neoliberalisering’; ze geloven immers niet dat dit een automatisch en natuurlijk proces is. Goodison en Brown, zoals hierboven werd vermeld, menen bijvoorbeeld dat de EPA’s moeten geplaatst worden binnen een context van toenemende liberalisering en het handelsbeleid van de EU. De EPA’s zijn niet neutraal, maar zijn verbonden aan economische en politieke belangen en relaties. Kortom, we kunnen wetenschappelijke artikels eerder plaatsen bij het type ‘critical development studies’ en ‘tranformationalisten’. 11
Cfr. Infra
4.4. KRITIEKEN VANUIT WETENSCHAPPELIJKE HOEK
Figuur 4.5: Analyse Wetenschappelijke artikels
106
Profitability (in terms of rates of return)
Productivity
Technology
Capital
Natural “resources”
Human “resources”
Income
PPF (production-possibility frontier)
GDP and GNP output per capita
Competitiveness
Trade adjustments
Free trade and trade policies
Individual preferences
Self-interest
Rational choice (social choice/public choice)
Rationality
TERMEN
Tabel 4.1: Analysekader & analyse
ANALYSE EU
Oorspronkelijke bron: menselijke ontwikkeling, UNDP Reports & economische ontwikkeling, (Samuelson & Nordhaus, 2005: 555-79).
De termen bij het kernwoord ontwikkeling heb ik ontleend uit een tabel in een hoofdstuk van Prof.Dr. M. S. Ronald Commers in (Commers et al.,2008: 82)
Economische ontwikkeling
Ontwikkeling12
12
LABEL/TYPE
Algemene conclusie
KERNWOORDEN
4.5
4.5. ALGEMENE CONCLUSIE 107
Menselijke ontwikkeling
Sustainability
Embedding of market regulation
Human rights
Stakeholdership
Corporate social responsibility (CSR)
Creative responsiveness
Life experience at grass roots levels
nity life
Self-determination in civil society and commu-
Care and solidarity
tical
Opportunity enlargement: social, cultural, poli-
Human capabilities
Reasonableness
Compulsory top-bottom subsidiarity guideline
Vertical governance conception
Equilibrium
Financial and monetary accountability
Exchange rates and trade balance
Free market
Diseconomies of scale
Externalities
Wetenschappelijke artikels
ACP-landen
ACP-civil society
NGO’s
4.5. ALGEMENE CONCLUSIE 108
Gedeelde verantwoordelijkheid
Concerns
Moral Awareness
Dignity
Charity13
Relief
Blameness
Wetenschappelijke artikels
ACP-landen
ACP-civil society
NGO’s
Het grote verschil tussen charity en ethische verantwoordelijkheid is dat niet bijdragen, geen actie verlenen en dergelijke bij charity niet gezien worden als moreel
Ethische verantwoordelijkheid
Schuld
1972: 235)
verkeerd. Wel bijdragen of optreden is dan een daad van generosity. Ethische verantwoordelijkheid gaat daarentegen om een moeten, een plicht tot handelen. (Singer,
13
Verantwoordelijkheid
Spontaneous bottom-top subsidiarity guideline
Horizontal governance conception
Contextual adaptability
Open source information
Duty centred
Social and environment economy
Well-being
Social securization
Knowledge access
Education
Health
Common good
4.5. ALGEMENE CONCLUSIE 109
Rechtvaardigheid
Gelijkheid &
Territorialisme
Global justice
Libertarisme
Individuele maatschappij
Staat als eenheid van rechtvaardigheid
Politieke cultuur
Binnen lokale en nationale grenzen
Globale economische gelijkheid
Global distributive justice
Onpartijdigheid
Relationaliteit
Economische, culturele & politieke dimensie
Actor-netwerk analyse
Structurele factoren
Belang van rechtvaardige globale instituties
Liefdadigheid
Effici¨entie
Marktfundamentalisme
Minimale staat
De ‘onzichtbare hand’
Vrije markt
Individuele vrijheid
Relationaliteit
Menselijke waardigheid
Rechten en plichten
Wetenschappelijke artikels
ACP-landen
ACP-civil society
NGO’s
EU
4.5. ALGEMENE CONCLUSIE 110
Meaningful process for all
Transformationalisten
ACP-civil society
NGO’s
Wetenschappelijke artikels
ACP-civil society
NGO’s
Deze visie van egalitair liberalisme sluit aan bij de visie van Pogge, Hinsh, e.a. Deze stellen dat egalitaire concepten van verdelende rechtvaardigheid op intra
Rethinking of development
Universele rechten van de mens
Universele waarden en principes
Globale verantwoordelijkheid
Globale verplichtingen
Wereldburgerschap
Basisstructuur van de samenleving
Primaire sociale goederen
Zorg
Sociaal-economische gelijkheid
Individuele vrijheid
Herverdeling
Gelijke behandeling
Gelijke kansen
Wetenschappelijke artikels
ACP-civil society
Justice as contract Gelijke rechten
NGO’s
Justice as fairness
Critical globalization studies /
kosmopolitisme15
Egalitair liberalisme14
(Dower, 2008; Gould, 2008)
nationaal niveau, ook gelden op internationaal of transnationaal niveau. (Pogge, 2001; Hinsh, 2001) 15 Kosmopolitisme moet men hier niet interpreteren als het streven naar homogeniteit, net zoals de visie van Dower & Gould is er nog plaats voor diversiteit.
14
Globalisering
Solidariteit
4.5. ALGEMENE CONCLUSIE 111
Neoliberalisme
Roll-out neoliberalisme
Catch-up policy
Trickle-down effect
Opportunity
Economische groei
Globale integratie
Onvermijdelijk/natuurlijk proces
Investeringen
Privatiseringen
Liberalisering
Vrijhandel
Human agency
Belang van macht en structurele factoren
Multi-dimensionaal proces
Interactie/transformatie/dynamisch
relationeel
Actor-netwerk analyse
cratisch)
Alternatieve globalisering (menselijk en demo-
Self-reliance
EU
Wetenschappelijke artikels
ACP-landen
4.5. ALGEMENE CONCLUSIE 112
113
Hoofdstuk 5
Conclusie Uit de analyses kunnen we concluderen dat begrippen die naar voor worden geschoven in het beleid betreffende ontwikkeling geen statische, neutrale of waardevrije concepten zijn. De antwoorden en argumentaties van de EC op de vraag ‘waarom EPA’s?’ verschillen duidelijk van andere actoren in het debat. In rapporten en speeches van de EC worden handel en ontwikkeling fundamenteel aan elkaar verbonden, wat hen doet aansluiten bij het type ‘economische ontwikkeling’. In de praktijk worden ‘economische ontwikkeling’ en ‘menselijke ontwikkeling’ in het verlengde van elkaar gelegd. ‘Economische ontwikkeling’ (in termen van integratie in de wereldeconomie) zal voor meer ‘menselijke ontwikkeling’ zorgen of ‘menselijke ontwikkeling’ wordt als een voorbereidingsproces op een volledige marktopening aanzien en niet als een waarde op zich. ‘Verantwoordelijkheid’ is bij de EC een bijzonder dubieus begrip. In theorie hecht ze er zelf veel belang aan en eist ze dat de ACP-landen dat ook doen. Alle kritieken wijzen echter op de politieke contradictie van de EC. De preferenties bijvoorbeeld moeten afgeschaft worden zodat er niet meer gediscrimineerd wordt tussen alle leden van de WTO. Maar is het blijven subsidi¨eren van EU-landbouwgoederen geen discriminatie tegenover ACP-landen omdat zij dat zelf niet kunnen bieden? Is dit bijgevolg geen verdieping van de ongelijkheid die er al heerst? In verband met gelijkheid en rechtvaardigheid worden de belangrijke problemen transparantie, participatie en representatie onvoldoende met zorg behandeld. Nochtans staat het mooi uitgewerkt in het Cotonou-akkoord. In de rapporten en speeches van de EC leken deze ‘ontwikkelingsconcepten’ echter geen topprioriteit. Wanneer het huidig ontwikkelingsbeleid van de EC niet in het teken staat van globale structurele problemen, wordt de ongelijkheid in de wereld nog steeds niet rechtstreeks in vraag gesteld. Tenslotte, doordat de EC in haar rapporten en speeches meer nadruk legt op het belang van een integratie in de wereldeconomie, ‘catch-up
114
policy’, het belang van de vrije markt, investeringen, privatiseringen, liberaliseringen, enzovoort kunnen we ze eerder bij de meer ‘economische types’ plaatsen: ‘libertarisme’, ‘hyperglobalisme’ en ‘roll-out neoliberalisme’. Kortom, bij de EC is er duidelijk sprake van een grote kloof tussen theorie en praktijk. Ze is bovendien duidelijk het buitenbeentje in deze analyse, alle andere actoren argumenteren ongeveer op eenzelfde lijn tegen de EPA’s. NGO’s en wetenschappelijke artikels neigen allebei naar dezelfde types: ‘menselijke ontwikkeling’, ‘ethische verantwoordelijkheid’, ‘global justice’, ‘egalitair liberalisme’, ‘socialist-pluralist cosmopolitanism’ en ‘critical globalization studies/ transformationalisten’. ACP-landen en ACP-civil society onderscheiden zich van NGO’s en wetenschappelijke artikels in die mate dat ze een grotere nadruk leggen op het kernwoord solidariteit en het daarbij aansluitende belang van regionale integratie. Verder horen ACP-landen niet geheel bij een bepaald type ontwikkeling omdat er niet precies kon opgemaakt worden of ‘menselijke ontwikkeling’ als een waarde op zich werd aanzien of in het verlengde van ‘economische ontwikkeling’. Bijgevolg werd op het feit geduid dat we een grote verscheidenheid aan landen analyseerden en we eveneens moeten rekening houden met de realiteit van corruptie en instabiliteit. Wel konden we concluderen dat ze meer in de richting van ‘menselijke ontwikkeling’ neigen in vergelijking met de EC. We kunnen ze eveneens eerder bij de types ‘ethische verantwoordelijkheid’, ‘global justice’ en ‘critical globalization studies/ transformationalisten’ plaatsen. De ACP-civil society komt qua types precies overeen met NGO’s en wetenschappelijke artikels, maar zoals ik hierboven reeds heb vermeld, met een grote nadruk op solidariteit. Concreet duiden alle kritieken op de nood aan capaciteitsontwikkeling vooraleer tot een volledige marktopening kan worden overgegaan. Handelsliberalisatie leidt niet automatisch tot duurzame ontwikkeling. In plaats van ‘timing’, ‘short-terms’ en ‘deadlines’ voorop te stellen moeten we eerst werken aan fundamentele basisnoden en basisrechten als onderwijs, gezondheidszorg, onderdak, watervoorzieningen, enzovoort. Maar wanneer ACP-landen zullen moeten besparen om te voldoen aan de eisen van de EC in het teken van de EPA’s (bijvoorbeeld het cre¨eren van een gunstig investeringsklimaat) en daarbij nog eens aan overheidsinkomsten zullen verliezen door de afschaffing van invoertarieven, zou dit wel eens ten koste kunnen gaan van essenti¨ele sociale programma’s. Dit doet ons denken aan de stelling dat ontwikkeling, wanneer niet kritisch en ethisch ge¨evalueerd, kan leiden tot anti-ontwikkeling. Hier komt ook het belang van evaluaties, dialoog, transparantie, opties, informatie, alternatieven, kritiek, revisie, ‘impactstudies’ en de deelname van verschillende ‘stakeholders’ naar voren. Er moet eveneens rekening
115
gehouden worden met het verschil tussen de ACP-landen en de EU, en de ACP-landen onderling qua ontwikkelingsniveau, noden en prioriteiten. Vervolgens wordt de gebrekkige politieke representatie van ACP-landen in de EPA-onderhandelingen als een groot probleem aanzien. Dit toont een fundamentele onrechtvaardigheid in globale instituties aan, waardoor sterkere partijen het beleid naar hun hand kunnen zetten. Uit de kritieken blijkt bijgevolg ook dat de EC er niet voor terugschrikt druk te leggen op de ACP-landen. Dit doet denken aan de welbekende ‘stick and carrot’ metafoor; ‘tekenen en vrienden’ of ‘invoertaksen weer omhoog en minderen in ontwikkelingshulp’. Er is met andere woorden geen sprake van een ‘partnerschap’. Tenslotte staat het belang van regionale integratie bijzonder hoog aangeschreven in het teken van solidariteit, onafhankelijkheid, grotere diversificatie van goederen en meer toegevoegde waarde. Maar er heerst een algemene consensus dat de EPA’s de regionale integratie het meest ondermijnen. Algemeen kan men stellen dat het Cotonou-akkoord, het verdrag dat de basis vormt voor de huidige relatie tussen de EU en ACP-landen, vol staat met positieve ontwikkelingsbegrippen als mensenrechten, transparantie, dialoog, participatie, regionale integratie, enzovoort. Het doel van deze scriptie is de geloofwaardigheid van de concepten die aan de basis liggen van de EPA’s in vraag te stellen. Wanneer we naar de kritieken van NGO’s, ACP-civil society, ACP-landen en wetenschappelijke artikels kijken kunnen we concluderen dat er wordt gebroken met de geest van Cotonou. Er is eveneens sprake van een contradictie tussen theorie en praktijk. Kortom, de geloofwaardigheid van de concepten die voorkomen in het Cotonou-akkoord is al heel wat minder wanneer we kijken naar de praktijk en de visies van verschillende actoren. Vier elementen zijn hierbij van belang. Ten eerste bevindt de EC zich in deze analyse in het ‘roll-out neoliberale’ kader die onder het mom van een ontwikkelingsretoriek wordt doorgedrukt als het enige alternatief. De EPA’s worden gelegitimeerd, wat typisch is voor een neoliberaal discours, met een ‘catch-up policy’ en ‘trickle-down effect’. Maar gaat dit wel in een vaak gedereguleerde samenleving? En wat met de noodzaak tot herverdeling? Ten tweede zijn transnationale instituties zoals de EU geen neutrale actoren, maar verweven in machtsstructuren waarin verschillende ‘agents’ het beleid sturen. Grootmachten kunnen via hun economische macht controle uitoefenen (‘hard power’) en deze via hun politieke macht legitimeren (‘soft power’). We moeten het Europees handelsbeleid eveneens plaatsen in een globaal kader waarin er op dit moment een machtstrijd heerst met de VS, en opkomend met China in Afrika. Ten derde blijft de EC ‘There’s no alternative!’ herhalen. Maar dit hindert de weg naar revisie, verbetering en zelfs
116
hoop. Ik volg hierbij auteurs als Heron en St Clair dat er in transnationale instituties nood is aan een alternatief paradigma voor ontwikkeling dat meer aandacht schenkt aan capaciteiten, ‘agency’, rechten, zekerheid, basisnoden, duurzaamheid, onafhankelijkheid, intergenerationele gelijkheid en ‘capabilities’. Met andere woorden, ontwikkeling die enkel ge¨ınterpreteerd wordt als economische groei ondermijnt andere aspecten van ontwikkeling. Ten vierde mag het ontwikkelingsdiscours dat de EC naar voor brengt niet aanzien worden als ‘natuurlijk’, ‘onvermijdelijk’ en ‘automatisch’. Het is een uitkomst van verschillende actoren, keuzes en machtsstructuren en is dus deels onderworpen aan menselijke controle. Anders gezegd, verandering en alternatieven zijn mogelijk naargelang welke normatieve principes men als belangrijk acht. Samenvattend kan men stellen dat wanneer men een andere kijk wil toelaten het nodig is verschillende ‘stakeholders’ in het debat te betrekken. Vooral rechtstreeks betrokkenen moeten een volwaardige stem krijgen. Daarom kan er betreffende de EPA’s niet genoeg nadruk gelegd worden op het belang van boerengemeenschappen. Een ‘multi-stakeholder dialoog’ is noodzakelijk voor de duurzaamheid van een akkoord en draagt bij tot een kritische kijk en een ethische evaluatie. Ontwikkeling en ethiek aan elkaar verbinden is van groot belang wil men de globale problemen van vandaag aanpakken.
117
Bijlage A
EPA Subregio’s & Leden
118
Tabel A.1: EPA Subregio’s & Leden.
EPA subregio’s
Leden
Cara¨ıben
CARICOM (Antigua & Barbuda, Bahamas, Barbados, Belize, Dominica, Grenada, Guyana, Ha¨ıti, Jamaica, St Lucia, St Vincent, St Kitts & Nevis, Suriname en Trinidad & Tobago) en de Dominicaanse Republiek
Stille Oceaan
Cook-eilanden, Micronesia, Fiji, Kiribati, Marshalleilanden, Nauru, Niue, Palau, Papoea-New-Guinea, Samoa, Salomonseilanden, Tonga, Tuvalu en Vanuatu
West-Afrika
ECOWAS (Benin, Burkina Faso, Kaapverdi¨e, Gambia, Ghana, Guinee, Guinee-Bissau, Ivoorkust, Liberia, Mali, Niger, Nigeria, Senegal, Sierra Leone en Togo) en Mauritani¨e
Oostelijk en Zuidelijk
Burundi, Comoren, Djibouti, Eritrea, Ethiopi¨e, Kenia, Malawi,
Afrika (ESA)
Mauritius, Madagaskar, Rwanda, Seychellen, Soedan, Oeganda, Zambia, Zimbabwe
Zuidelijk Afrika
BNLS (Mozambique, Namibi¨e; Lesotho en Swaziland), Mozambique, Tanzania, Angola, en Zuid-Afrika
Centraal-Afrika
CEMAC (Kameroen, Centraal Afrikaanse Republiek, Tsjaad, Congo-Brazzaville, Equatoriaal Guinea en Gabon), DR Congo en Sao Tome & Principe
Bron: ODI Briefing Paper:“Economic Partnership Agreements”, 2006.
119
Bijlage B
EPA’s: een stand van zaken
Solomon Islands Tuvalu Vanuatu Benin Burkina Faso Cape Verde
Uganda Comoros Madagascar Mauritius Seychelles Zimbabwe Zambia PNG Fiji Ghana Botswana Lesotho Namibia Benin Mozambique Swaziland
Domenica
Dom. Republic
Grenada
Guyana
Jamaica
St Kitss & Nevis
St Lucia
St Vinc & Grenadines
Surinam
Trinidad & Tobago
Samoa
Kiribati
Sudan
Somalia
Malawi
Ethiopia
Eritrea
Djibouti
Sao Tome
Equatorial
Chad
DR Congo
CAR
Tanzania
Kenya
Burundi
EBA
Belize
Cameroon
Bahamas
Ha¨ıti
Initialled Interim EPA
Rwanda
Cˆ ote d’Ivoire
Antigua & Barbuda
Initialled Full EPA
Barbados
Signed Interim EPA
Signed Full EPA
Tabel B.1: Een stand van zaken
Nigeria
Nauru
Palau
Micronesia
Niue
Marshall Islands
GuineaTonga
Cook Islands
Rep. Congo
Gabon
GSP
120
Bron: http://www.acp-eu-trade.org/index.php?loc=epa/background.php
Angola
Togo
Sierra Leone
Senegal
Niger
Mauritania
Mali
Liberia
Guinea Bissau
Guinea
Gambia
121
122
Bibliografie • 11.11.11. (2007). Vragen en antwoorden over Economische Partnerschapsakkoorden (EPA’s). Geraadpleegd op 29 oktober 2008, op http://www.11.be/downloads/VenAEPA051123.pdf • 11.be. Noord-Zuidportaal. (2009). Geraadpleegd op 13 juli 2009, op www.11.be • ACP. (2007). Conclusions of the meeting of ACP Ministers responsible for the EPA negotiations and trade. ACP House. Brussel, Belgi¨e. Geraadpleegd op 18 april 2009, op http://www.acp-eu-trade.org/library/files/ACP EN 091107 ACP Conclusions-of-the-meet ing-of-ACP-ministers.pdf • ACP. (2008). Sections on Economic Partnership Agreement in the Accra Declaration. Accra, Ghana. Geraadpleegd op 18 april 2009, op http://www.normangirvan.info/wpcontent/uploads/2008/10/accra-decl-epa.pdf • ACP-EU Joint Parliamentary Assembly. (2006). Resolution on the review of negotiations on Economic Partnership Agreements (EPAs). Bridgetown, Barbados. Geraadpleegd op 21 april 2009, op http://www.acp.int/en/jpa/barbados/re epa en.pdf • ACP-EU-Trade.org. non partisan and knowledge sharing on ACP-EU trade. (2009). Geraadpleegd op 2 februari 2009, op http://www.acp-eu-trade.org/ • Action Aid, CAFOD, Christian Aid, ATN, Traidcraft, Oxfam, et al. (2004). Six reasons to oppose EPA’s in their current form. Geraadpleegd op 3 november 2008, op http://www.stopepa.de/img/six-questions-on-epas.pdf • Action Aid, CAFOD, Christian Aid, Tearfund, Traidcraft. (2007). Partnership under pressure, an assessment of the European Commission’s conduct in the EPA negotiations. Geraadpleegd op 30 maart 2009, op http://www.epa2007.org/upload/pdf/partnership%20under %20pressure%20-%20full%20report.pdf
123
• African Trade Network. (2008, 22 februari). Call to action against Europe’s aggressive economic agenda in Africa. Declaration of civil society organisations at the meeting of the African Trade Network. Kaapstad, Zuid-Afrika. Geraadpleegd op 18 april 2009, op http://www.bilaterals.org/article.php3?id article=11302 • African Trade Polity Centre. (2007). EPA Negotiations: African Countries Continental review. Geraadpleegd op 19 april 2009, op http://www.africa-union.org/root/au/AUC/ Departments/TI/EPA/DOC/Comprehensive Review of EPAs Negotiatons in Africa ACP Final Report.pdf • African Union. (2003). The Mauritius Declaration on preparations for EPA negotiations. First ordinary session of the ministerial sub-committee on trade specialised technical committee on trade, customs and immigration. Grand Baie, Mauritius. Geraadpleegd op 21 april 2009, op http://www.africa-union.org/root/AU/AUC/Departments/TI/EPA/DOC/ de/EPA decl Mauritius EN.pdf • African Union. (2006). Nairobi Declaration on Economic Partnership Agreements. Conference of Ministers of Trade. Nairobi, Kenia. Geraadpleegd op 19 april 2009, op http://www.africa-union.org/root/AU/Conferences/Past/2006/April/TI/Nairobi%20 Declaration%20on%20EPAs.pdf • African Union. (2007). Addis Ababa Ministerial Declaration on Economic Partnership Agreements Negotiations. Conference of Ministers of Trade. Addis Ababa, Ethiopi¨e. Geraadpleegd op 19 april 2009, op http://www.uneca.org/eca resources/news/2007/EPA Addis Ababa Ministerial Declaration.pdf • African Union. (2008). The African Union Addis Ababa Declaration on EPAs. Addis Ababa, Ethiopi¨e. Geraadpleegd op 19 april 2009, op http://www.africagroups.org/pdf/epa/ auministrar %20om epa 08.pdf • African Youth Coalition against EPAs. (2007, 28 juni). African Youth Statement against EPAs. Accra, Ghana. Geraadpleegd op 18 april 2009, op http://www.attac.at/fileadmin/ user upload/dokumente/EPA/Memorandum APE EV Version Final.pdf • Alkire, S. (2002). Dimensions of Human Development. Word Development, 30(2): 181205.
124
• Ashton, C. (2009, 23 maart). Economic Partnership Agreements: remarks to the European Parlement. Straatsburg, Frankrijk. Geraadpleegd op 3 april 2009, op http://ec.europa.eu/ commission barroso/ashton/speeches articles/spca009 en.htm • Barry, C. (2005). Applying the Contribution Principle. In Barry, C. & Pogge, T. (Eds.). Global institutions and responsibilities (pp. 280-297). Malden: Blackwell. • Berger, P.L. (1974). Pyramids of sacrifice. Political ethics and social change. New York: Penguin Books Ltd. • Bilal, S. & Rampa F. (2006). Alternative (to) EPAs: Possible scenarios for the future ACP trade relations with the EU. ECDPM Policy Management Report 11. Maastricht, Nederland. Geraadpleegd op 2 april 2009, op http://www.ecdpm.org/Web ECDPM/Web/Content/ Download.nsf/0/C0B76E2D74DE265FC125711D0039A453/$FILE/PMR11 e.pdf • Bird, L.B. (2008, 28 augustus). Statement by Lester B. Bird. Political leader, Antigua & Barbuda Labour Party on the EPA between CARIFORUM and the European Union. Saint John’s, Antigua. Geraadpleegd op 18 april 2009, op http://www.normangirvan.info/wpcontent/uploads/2008/08/statement-by-alp-epa.pdf • Bittner, R. (2001). Morality and world hunger. Metaphilosphy, 32(1/2): 23-33. • Bonjour, L. & Sosa, E. (2003). Epistemic Justification: Internalism Vs. Externalism, Foundations Vs. Virtues. Malden: Blackwell. • Borrmann, A., Busse, M. & Neuhaus, S. (2005). EU/ACP Economic Partnership Agreements: Impact, Options and Prerequisites. Intereconomics: 169-176. • Borrmann, A. & Busse, M. (2007). The Institutional Challenge of the ACP/EU Economic Partnership Agreements. Development Policy Review, 25(4): 403-416. • Bourdieu, P. (1998). Acts of Resistance. Cambridge: Polity Press. • Brenner, N. (1999). Beyond State-Centrism? Space, Territoriality, and Geographical Scale in Globalization Studies. Theory and Society, 28(1): 39-78. • Brown, A. (2007). An egalitarian plateau? Challenging the importance of Ronald Dworkin’s abstract egalitarian rights. Res Publica, 13: 255-291.
125
• Brown, W. (2000). Restructuring north-south relations: ACP-EU development co-operation in a liberal national order. Review of African Political Economy, 27(85): 367-383. • Busse, M. & Großmann, H. (2007). The impact of EU/ACP Partnership Agreements on West Africa. Journal of Development Studies, 43(5): 787-811. • Cissokho, M. (2007, oktober). “Onze jongeren willen niet leven als clochards”. (Maes, E., interviewer). Pagina 11, 4: 6-7. • CODESRIA Secretatriat. (s.d.). Towards an Africa-European Joint Strategy for African Development: Some general observations from the CODESRIA Secretariat. Geraadpleegd op 5 juli 2009, op http://www.africa-union.org/root/AU/AUC/Departments/BCP/CIDO/ Meetings/March/AU EU/docs/CODESRIA Comments on AU EU Partnership Documents .pdf • Commers, M.S.R. (2008). Global Ethics and World Citizenship. In Commers, M.S.R., Vandekerckhove, W. & Verlinden, A. (Eds.). Ethics in an era of globalization (pp. 75-94). Hampshire: Ashgate Publishing Limited. • Commodity. (s.d.) In Compact Oxford English Dictionary. Geraadpleegd op 14 februari 2009, op www.askoxford.com • Cornwall, A. & Brock, K. (2005). What do buzzwords do for development policy? A critical look at “participation”, “empowerment” and “poverty reduction”. Third World Quarterly, 26(7): 1043-1060. • Cotonou-akkoord. (2000). Geraadpleegd op 24 april 2009, op http://europa.eu/legislation summaries/development/african caribbean pacific states/r12101 nl.htm • Crocker, D. (s.d.). Development Ethics, Globalization, and Stiglitz. Institute for Philosophy and Public Policy, University of Maryland. Geraadpleegd op 26 april 2009, op http://www.publicpolicy.umd.edu/faculty/crocker/DevEthicsGlobaStiglitz2-11-04.pdf • Crocker, D. (1992). Functioning and capability: The foundations of Sen’s and Nussbaum’s development ethic. Political Theory, 20(4): 584-612. • Crocker, D. (1998). Development ethics. Routledge Encyclopedia of Philosophy, 3: 39-44.
126
• Crocker, D. (2008). Ethics of global development: Agency, Capability, and Deliberative Democracy. Cambridge: Cambridge University Press. • Cumbers, A., Routledge, P. & Nativel, C. (2008). The entangled geographies of global justice networks. Progress in Human Geography, 32(2): 183-201. • Daniels, N. (2003). Reflective Equilibrium. In E.N. Zalta (Ed.), The Stanford encyclopedia of Philosophy. Geraadpleegd op 4 april, 2009, op http://plato.stanford.edu/entries/reflectiveequilibrium/ • De Belder, E. (2007). EPA’s: tegenwind steekt op in ACP-landen. Geraadpleegd op 18 april 2009, op http://www.indymedia.be/nl/print/24621 • Delibereren. (s.d.). In Encyclo online encyclopedie. Geraadpleegd op 23 maart 2009, op http://www.encyclo.nl • Development. (s.d.). In Compact Oxford English Dictionary. Geraadpleegd op 14 februari 2009, op www.askoxford.com • Dicken, P., Kelly, P.F., Olds, K. & Wai-Chung Yeung, H. (2001). Chains and networks, territories and scales: towards a relational framework for analysing the global economy. Global Networks, 1(2): 89-112. • Dower, N. (s.d.). Ethics and Globalization: The relevance of this issue to Development. Honorary Senior Lecture, University of Aberdeen. Geraadpleegd op 16 maart 2009, op http://www.iadb.org/Etica/Documentos/dow ethic-i.pdf • Dower, N. (1999). Development, violence and peace: a conceptual exploration. The European Journal of Development Research, 11(2): 44-64. • Dower, N. (2000). The Idea of Global Citizenship-A Sympathetic Assessment. Global Society, 14(4): 553-567. • Dower, N. (2004). Global economy, justice and sustainability. Ethical Theory and Moral Practice, 7: 399–415. • Dower, N. (2005). Development and Globalisation: the Ethical Challenges. Honorary Senior Lecture, Universiry of Aberdeen. Geraadpleegd op 16 maart 2009, op https://www.msu.edu/unit/phl/devconference/DowerE&Dv3.pdf
127
• Dower, N. (2008). Cosmopolitanism and Community. In Commers, M.S.R., Vandekerckhove, W. & Verlinden, A. (Eds.) Ethics in an era of globalization (pp. 113-132). Hampshire: Ashgate Publishing Limited. • Drydyk, J. (2005). When is Development more Democratic? Journal of Human Development, 6(2): 247-267. • Europese Commissie. (2002). Council Decision. Authorising the Commission to negotiate Economic Partnership Agreements with the ACP countries and regions. Brussel, Belgi¨e. Geraadpleegd op 30 juni 2009, op http://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2006/september/ tradoc 112023.pdf • Europese Commissie. (2003). Economic Partnership Agreements. Means and objectives. Brussel, Belgi¨e. Geraadpleegd op 2 april 2009, op http://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/ 2003/december/tradoc 115007.pdf • Europese Commissie. (2007). Economic Partnership Agreements: Questions and Answers. Brussel, Belgi¨e. Geraadpleegd op 2 april 2009, op http://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/ 2007/may/tradoc 134746.pdf • Europese Commissie. (2008a). Six misconceptions about Economic Partnership Agreements (EPAs). Brussel, Belgi¨e. Geraadpleegd op 2 april 2009, op http://trade.ec.europa.eu/ doclib/docs/2008/january/tradoc 137484.pdf • Europese Commissie. (2008b). Interim Economic Partnership Agreements: Questions and answers. Brussel, Belgi¨e. Geraadpleegd op 2 april 2009, op http://trade.ec.europa.eu/doclib/ docs/2008/march/tradoc 138457.pdf • Fraser, N. (2005). Reframing justice in a globalizing world. New Left Review, 36: 69-88. • Gabriel, D. (2006).
EU flexes its colonial muscles with divide and rule strategies to
crush former colonies with unfair trade agreements. Geraadpleegd op 10 juli 2009, op http://www.bilaterals.org/article-print.php3?id article=6186 • Gasper, D. & T-H, Truong. (2005). Deepening Development Ethics: From Economism to Human Development to Human Security. The European Journal of Development Research, 17(3): 372-384.
128
• Giri, A.N. & Van Ufford, P.Q. (2003). Reconstituting development as a shared responsibility: ethics, aesthetics and a creative shaping of human possibilities. In Giri, A.N & Van Ufford, P.Q. (Eds). A Moral Critique of Development. In searching of global responsibilities (pp. 253-278). Londen: Routledge. • Global Issues. Social, Political, Economic and Environmental Issues That Affect Us All. (2009). Geraadpleegd op 7 juli 2009, op http://www.globalissues.org/ • Godfrey, C. (2006). Unequal partners: How EU-ACP Economic Partnership Agreements (EPAs) could harm the development prospects of man of the world’s poorest countries. Geraadpleegd op 1 november 2008, op http://www.oxfam.org/en/policy/bn0609 unequal partners EPAs • Goodison, P. (2007a). The Future of Africa’s Trade with Europe: “New” EU Trade Policy. Review of African Political Economy, 34(111): 139-151. • Goodison, P. (2007b). EU Trade Policy & the Future of Africa’s Trade Relationship with the EU. Review of African Political Economy, 34(112): 247-266. • Goodison, P. (2007c). What is the Future for EU-Africa Agricultural Trade after CAP Reform? Review of African Political Economy, 34(112): 279-295. • Gosepath, S. (2001). The Global Scope of Justice. Metaphilosophy, 32(1/2): 135-159. • Gould, C.C. (2008). The New Global Ethics and its Three Faces. In Commers, M.S.R., Vandekerckhove, W. & Verlinden, A. (Eds.). Ethics in an era of globalization (pp. 13-26). Hampshire: Ashgate Publishing Limited. • Goulet, D. (1995). Development ethics. A guide to theory and practice. Londen: Zed Books Ltd. • Goulet, D. (1996). A new discipline: development ethics . Working Paper No. 231, to be pubished in Socio-Economics of Community Development in World Perspectives, 2. Geraadpleegd op 15 maart 2009, op http://kellogg.nd.edu/publications/workingpapers/WPS/ 231.pdf • Goulet, D. (2000). The evolving nature of development in the light of globalization. Geraadpleegd op 15 maart 2009, op http://www.nd.edu/˜dgoulet/157.pdf
129
• Goulet, D. (2004). Is Sustainable Development possible in a Globalized World? Humanomics, 20: 3-16. • Haydar, B. (2005). Extreme Poverty and Global Responsibility. In Barry, C. & Pogge, T. (Eds). Global institutions and responsibilities (pp. 310-322). Malden: Blackwell. • Held, D., McGrew, A., Goldblatt, D. & Perraton, J. (1999). What is Globalization? Geraadpleegd op 2 juli 2009, op http://www.polity.co.uk/global/whatisglobalization.asp • Held, D. & Kaya, A. (2007). Introduction. In Held, D. & Kaya, A. (Eds). Global Inequality (pp.1-25). Cambridge: Polity Press. • Heron, T. (2008). Globalization, Neoliberalism and the Exercise of Human Agency. International Journal of Politics, Culture and Society, 20: 85-101. • Hinkle, L. & Schiff, M. (2004). Economic Partnership Agreements between Sub-Saharan Africa and the EU: A Development Perspective. World Economy, 27: 1321-1333. • Hinkle, L. & Newfarmer, R. (2005). Risk and Rewards of Regional Trading Arrangements in Africa: Economic Partnership Agreements (EPAs) Between the EU and SSA. Development Economics Department, World Bank. Geraadpleegd op 23 april 2009, op http://siteresources.worldbank.org/INTABCDEWASHINGTON2005/Resources/Lawrence Hinklepaper.pdf • Hinsch, W. (2001). Global distributive justice. Metaphilosophy, 32(1/2): 58-78. • Hurrell, A. (2001). Global inequality and international institutions. Metaphilosophy, 31(1/2): 34-57. • International Covenant on Economic, Social and Cultural Rights. (1966). Geraadpleegd op 2 maart 2009, op http://www.unhchr.ch/html/menu3/b/a cescr.htm • Koning, N. (2006). Agriculture, development and international trade: Lessons to be learned from the Common Agricultural Policy of the European Union. Forum on Food Sovereingnty. Niamey, Niger. Geraadpleegd op 3 juli 2009, op http://www.roppa.info/IMG/pdf/ Niek Koning-Agriculture development and international trade-Niamy November 2006.pdf • Maboloc, C. (2008). The Concept of Human Development: A Comparative Study of Amartya Sen and Martha Nussbaum (Thesis, Link¨opings Universiteit, 2008). Geraadpleegd op 9 februari 2009, op http://www.essays.se/essay/36836e7d4a/
130
• Maes, M. (2006, 12 oktober). EPA’s: “Chronicle of a Death Foretold?” Presentation at the conference on ‘ACP-EU Trade Relations’: ‘The Development Challenges of EPA’s’. Brus-
sel, Belgi¨e. Geraadpleegd op 30 maart 2009, op http://www.acp-eu-trade.org/library/files/Maes EN chronicle-of-a-death-fortold.pdf • Maes, M. (2006). Het paard achter de wagen? Geraadpleegd op 21 juli 2009, op http://www.mo.be/index.php?id=63&tx uwnews pi2[art id]=823&cHash=9593c4de7c • Maes, M. (2007). Zijn de EPA’s levensgevaarlijk? Geraadpleegd op 29 oktober 2008, op http://www.mo.be/index.php?id=268 • Mandelson, P. (2004, 1 december). The ACP-EU relationship in the global economy. ACPEU Ministerial. Brussel, Belgi¨e. Geraadpleegd op 3 april 2009, op http://ec.europa.eu/ commission barroso/ashton/speeches articles/sppm006 en.htm • Mandelson, P. (2005, 20 januari). Economic Partnership Agreements: putting a rigorous priority on development. Presented to the civil society dialogue group. Brussel, Belgi¨e. Geraadpleegd op 3 april 2009, op http://ec.europa.eu/commission barroso/ashton/speeches articles/sppm011 en.htm • Mandelson, P. (2005, 16 juni). Trade and Development: the road ahead. EPC-KBF Conference on Trade and Development. Brussel, Belgi¨e. Geraadpleegd op 3 april 2009, op http://www.europa-nu.nl/9353000/1/j9vvh6nf08temv0/vh1djmud3nwp?ctx=vgu719bwz0 p0&start tab0=100 • Mandelson, P. (2005, 29 juni). Economic Partnership Agreements. The social dimension and the role of civil society. Presented at the ACP-EU Economic and Social Interest Groups Meeting. Brussel, Belgi¨e. Geraadpleegd op 3 april 2009, op http://ec.europa.eu/ commission barroso/ashton/speeches articles/sppm064 en.htm • Mandelson, P. (2006, 16 oktober). Economic Partnership Agreements van move ACP from dependency to opportunity. Luxemburg, Groothertogdom Luxemburg. Geraadpleegd op 3 april 2009, op http://ec.europa.eu/commission barroso/ashton/speeches articles/sppm121 en.htm • Mandelson, P. (2006, 19 oktober). Address to the European Socialist Party Conference on Economic Partnership Agreements. European Parliament. Brussel, Belgi¨e. Geraadpleegd
131
op 3 april 2009, op http://ec.europa.eu/commission barroso/ashton/speeches articles/sppm 123 en.htm • Mandelson, P. (2006, 28 juni). EPAs: Remarks to the ACP Ministers. ACP – EU Joint Minsisterial Trade Committee. Brussel, Belgi¨e. Geraadpleegd op 3 april 2009, op http://www.europa-nu.nl/9353000/1/j9vvh6nf08temv0/vhbvx5pblwzn?ctx=vgu719bwz0 p0&start tab0=40 • Mandelson, P. (2007, 11 september). Mandelson urges final push in EPA talks. Remarks to the INTA Committee.
Brussel, Belgi¨e.
Geraadpleegd op 3 april 2009, op
http://ec.europa.eu/commission barroso/ashton/speeches articles/sppm168 en.htm • Mandelson, P. (2007, 5 november). Comments by Peter Mandelson to the European Development Committee on EPAs, Doha Trade talks. Brussel, Belgi¨e. Geraadpleegd op 3 april 2009, op http://ec.europa.eu/commission barroso/ashton/speeches articles/sppm177 en.htm • Mandelson, P. (2008, 17 april). Commission seminar on economic partnership agreements. European Parliament. Brussel, Belgi¨e. Geraadpleegd op 3 april 2009, op http://ec.europa.eu/ commission barroso/ashton/speeches articles/sppm200 en.htm • Mandelson,P. & Michel, L. (2007, 27 september). An open letter to anti – poverty campaigners from EU Trade Commissioner Peter Mandelson and EU Development Commissioner Louis Michel. Brussel. Geraadpleegd op 2 april 2009, op http://trade.ec.europa.eu/ doclib/docs/2007/ september/tradoc 136108.pdf • Mandelson, P. & Michel, L. (2007, 31 oktober). This is not a poker game: Critics of the EU’s trade agreements are gambling with the livelihoods in the developing world. The Guardian. Geraadpleegd op 2 april 2009, op http://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2007/ october/tradoc 136671.pdf • Manners, I. (2008). The normative ethics of the European Union. International Affairs: 84(1): 45-60. • McNeill, D. (2007). “Human Development”: The Power of the Idea. Journal of Human Development, 8(1): 6-22. • Mevis, J. (2007, oktober). EPA’s voor Dummy’s. . . Pagina 11, 4: 8-9.
132
• Meyn, M. (2008). Economic Partnership Agreements: A “Historic Step” Towards a “Partnership of Equals”. Development Policy Review, 26(5): 515-528. • Michel, L. (2007, 21 november).
Looking ahead. WTO General Council on Aid for
Trade. Gen`eve, Zwitserland. Geraadpleegd op 2 april 2009, op http://www.europanu.nl/9353000/1/j9vvh6nf08temv0/vhq1n78nrpzy?ctx=vgu719bwymmc&start tab0=40 • Michel, L. (2008). Economic Partnership Agreements: drivers of development. Geraadpleegd op 3 april 2009, op http://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2008/june/tradoc 139093 .pdf • Nussbaum, M. (1990). Aristotelian social democracy. In Douglass, R.B., Mara, G.R. & Richardson H.S. (Eds.). Liberalism and the good (pp.203-252). Londen: Routledge. • Nussbaum, M. (2000). Woman and human development: The capabilities approach. Cambridge: Cambridge University Press. • Nwobike, J. (2006). The Emerging Trade Regime under the Cotonou Partnership Agreement: Its Human Rights Implications. Journal of World Trade, 40(2): 291-314. • ODI. (2006). Economic Partnership Agreements (EPAs): Where we are. Geraadpleegd op 30 juni 2009, op http://www.odi.org.uk/resources/download/1942.pdf • O’Neill, O. (2001). Agents of justice. Metaphilosophy, 32(1/2): 180-195. • Pacific Civil Society. (2008). Concerns and Questions regarding the ongoing EPA negotiations. Madang, PNG. Geraadpleegd op 18 april 2009, op http://www.pang.org.fj/doc/080620 EPA Pacific comments on civil society document.pdf • Peck, J. & Tickell, A. (2002). Neoliberalizing space. Antipode, 34(3): 380-404. • Peck, J. & Tickell, A. (2007). Conceptualizing neoliberalism, thinking Tatcherism. In Leitner, H., Peck, J. & Sheppard, E.S. (Eds.). Contesting Neoliberalism. Urban frontiers (pp. 26-50). New York: The Guilford Press. • Penjueli, M. (2008). David and Goliath battle. . Geraadpleegd op 21 april 2009, op http://www.fijitimes.com/story.aspx?id=100285 • Perez, R. & Karingi, S. (2007). How to Balance the Outcomes of the Economic Partnership Agreements for Sub-Saharan African Economies? The World Economy: 1877-1898.
133
• Pfetsch, F.R. & Landau, A. (2000). Symmetry and Asymmetry in International Negotiations. International Negotiation, 5: 21-42. • Pogge, T. (2001). Priorities of global justice. Metaphilosophy, 31(1/2): 6-24. • Pogge, T. (2007). Why Inequality Matters? In Held, D. & Kaya, A. (Eds.). Global Inequality (pp. 132-147). Cambridge: Polity Press. • Rawls, J. (2006). Een theorie van rechtvaardigheid. (F. Bestebreurtje, Trans.) Rotterdam: Lemniscaat. (Origineel werk gepubliceerd in 1971) • Robeyns, I. (2005). Assessing global poverty and inequality: income, resources and, capabilities. In Barry, C. & Pogge, T. (Eds.). Global institutions and responsibilities (pp. 29-47). Malden: Blackwell. • Romar, J.E. (2009). Noble Markets: The Noble/Slave Ethic in Hayek’s free market capitalism. Journal of Business Ethics, 85: 57-66. • Sen, A. (1979). Personal utilities and public judgements: or what’s wrong with welfare economics? The Economic Journal, 89: 537-558. • Sen, A. (1983). Development: which way now? The Economic Journal, 93: 745-762. • Sen, A. (1984). Resources, values and development. Oxford: Blackwell • Sen, A. (1985). Well-being, agency and freedom: The Dewey Lectures 1984. The Journal of Phi losophy, 82 (4): 169-221. • Sen, A. (1998). Mortality as an indicator of economic success and failure. The Economic Journal, 108: 1-25. • Sen, A. (1999). Development as freedom. New York: Knopf. • Sen, A. (2002). How to judge Globalism. The American Prospect, 13(2): 1-4. • Scheffler, S. (2008). Cosmopolitanism, justice & institutions. Daedalus, 137(3): 68-77. • Scholte, J.A. (2000). Globalization: A Critical Introduction. Basingstoke: Palgrave. • Scholte, J.A. (2008). Defining Globalisation. The World Economy, 31(11): 1471-1502.
134
• Schot, J. & Smits, J. (2007). Introductie: Globalisering en Geschiedenis. Tijdschrift voor sociale en economische geschiedenis, 4(3): 1-14. • Singer, P. (1972). Famine, Affluence, and Morality. Philisophy and Public Affairs, 1(1): 229-243. • Solidariteit. (s.d.). In Encyclo online encyclopedie. Geraadpleegd op 30 maart 2009, op www.encyclo.nl • St Clair, A.L. (2008). Global Poverty: Development Ethics Meets Global Justice. In Commers, M.S.R., Vandekerckhove, W. & Verlinden, A. (Eds.). Ethics in an era of globalization (pp. 149-170). Hampshire: Ashgate Publishing Limited. • Stevens, C. (2006). The EU, Africa and Economic Partnership Agreements: unintended consequences of policy leverage. Journal of Modern African Studies, 44(3): 441-458. • Stevens, C. & Kennan, J. (2005). EU-ACP Economic Partnership Agreements: The effects of Reciprocity. Institute of Development Studies: 1-4. • Streeten, P. (1981). First Things First: Meeting Basic Human Needs in the Developing Countries. New York: Oxford University Press. • Sypnowich, C. (2001). Law and ideology. In E.N. Zalta (Ed.), The Stanford encyclopedia of Philosophy. Geraadpleegd op 12 maart, op http://plato.stanford.edu/entries/lawideology/. • Ulmer, K. (2004). Are trade agreements with the EU Beneficial to Women in Africa, the Caribbean, and the Pacific? Gender en Development, 12(2): 53-57. • Vander Stichele, M. (2006). EPA negotiations do not promote the right investment policies in Africa. Geraadpleegd op 1 november 2008, op http://somo.nl/html/paginas/pdf/ EPA paper negotiations 2006 EN.pdf • Verhofstadt, D. (2008). De dogmatiek van het liberalisme. Geraadpleegd op 17 juli 2009, op http://www.liberales.be/columns/dogmatiek • Vertommen, S. (2008). De neoliberale ontwikkelingen in Latijns – Amerika: De neerslag op urbanisering. In Doom, R. (Ed.). Conflict en ontwikkeling. Overleven in de grensgebieden van de globalisering (pp. 65-88). Gent: Academia Press.
135
• Vrijhandel Voorbij.nl. (2009). Geraadpleegd op 8 april 2009, op http://www.vrijhandel voorbij.nl • Wade, R.H. (2003). Is Globalization Reducing Poverty and Inequality? World Development, 32(4): 567-589. • Wenar, L. (2001). Contractualism and global justice. Metaphilosophy, 32(1/2): 79-94. • Wenar, L. (2008). John Rawls. In E.N. Zalta (Ed.), The Stanford encyclopedia of Philosophy. Geraadpleegd op 2 juli 2009, op http://plato.stanford.edu/