ECLI:NL:RBLIM:2015:10203 Instantie:
Rechtbank Limburg
Datum uitspraak:
08-12-2015
Datum publicatie:
08-12-2015
Zaaknummer:
03/659216-14
Rechtsgebieden:
Strafrecht
Bijzondere kenmerken:
Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen:
Rechtspraak.nl
Uitspraak RECHTBANK LIMBURG Zittingsplaats Maastricht Strafrecht Parketnummer: 03/659216-14 Tegenspraak Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 december 2015 in de strafzaak tegen [verdachte] , geboren te [geboorteplaats] (Vietnam) op [geboortedatum] , wonende te [adres verdachte] . De verdachte wordt bijgestaan door mr. D.M. Penn, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht. 1 Onderzoek van de zaak De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 november 2015. De verdachte en haar raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. 2 De tenlastelegging De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1: zich al dan niet met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan het helpen bij het verschaffen van toegang tot dan wel doorreis door Nederland van [betrokkene 1] , en
zich al dan niet met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan het uit winstbejag [betrokkene 1] helpen bij het verschaffen van verblijf in Nederland, en poging tot dit laatste; Feit 2: samen met een ander of anderen opzettelijk een grote hoeveelheid hennep en hasjiesj heeft bereid, bewerkt, verwerkt dan wel opzettelijk aanwezig gehad. 3 De beoordeling van het bewijs 3.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het behulpzaam zijn bij het verschaffen van toegang tot en doorreis door Nederland van [betrokkene 1] en het medeplegen van de poging om uit winstbejag [betrokkene 1] te helpen tot het verkrijgen van verblijf in Nederland. Ook het samen met anderen opzettelijk aanwezig hebben van hennep en hasjiesj acht de officier van justitie bewezen. 3.2 Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van bewijs. 3.3 Het oordeel van de rechtbank 3.3.1 Feit 1 Op 11 september 2013 heeft de Koninklijke Marechaussee een controle gehouden in de nabijheid van de autoweg te Venlo. Op een bepaald moment is een auto gecontroleerd die vanuit Duitsland Nederland inreed. In die auto zaten twee Tsjechische mannen en een Vietnamese vrouw, genaamd [betrokkene 1] (hierna [betrokkene 1] ), met een baby. [betrokkene 1] heeft aangegeven dat ze een week op vakantie ging naar een vriend in Venlo en dat ze haar Tsjechische paspoort in haar woonplaats Praag had laten liggen. De bestuurder van de auto verklaarde dat hij taxichauffeur is. Hij zou de vrouw vanuit Praag in Tsjechië naar Venlo brengen. De bijrijder had hij gevraagd om mee te rijden omdat het vanuit Praag te ver was om alleen te rijden. Bij aankomst in Nederland zou hij van de broer van de vrouw € 1.000,00 krijgen als betaling voor het vervoer van de vrouw naar Nederland. Uit onderzoek is gebleken dat [betrokkene 1] in Tsjechië geen asiel had aangevraagd en dat haar verblijfsvergunning daar reeds in juni 2012 was verlopen. Zij had dan ook geen rechtmatig verblijf meer in Tsjechië. Ook is uit onderzoek gebleken dat zij in Venlo zou worden opgehaald door [betrokkene 2] . Deze Lam had tijdens de reis naar Nederland vaak contact opgenomen met [betrokkene 1] . Hij zou ook de taxi betalen. De in beslag genomen telefoon van [betrokkene 1] werd tijdens het onderzoek veelvuldig gebeld, dan was in het scherm te zien dat ene [betrokkene 2] belde. Uit onderzoek naar de telefoongegevens is gebleken dat [betrokkene 2] en [betrokkene 2] een en dezelfde persoon zijn. Op 12 september 2013 om 15:15 uur is aan [betrokkene 1] , in verband met haar illegale verblijf in Nederland, opdracht gegeven om Nederland zo snel als mogelijk te verlaten. Het
had haar voorkeur om met de trein terug naar Tsjechië te reizen. Daartoe werd zij afgezet op het treinstation te Venlo. Verbalisanten observeerden vervolgens enige tijd [betrokkene 1] in Venlo. Zij zagen dat zij lang op het station bleef wachten en rondlopen, en uiteindelijk later op de avond met een oudere mevrouw meeging naar het adres [adres 2] te Venlo. Een dag later, op 13 september 2013 rond 10.00 uur, zagen de verbalisanten dat [betrokkene 1] samen met diezelfde oudere vrouw richting het station van Venlo liep. Op het station leek zij, naar het oordeel van de verbalisanten, een haar bekende vrouw te treffen. Met deze vrouw heeft [betrokkene 1] vervolgens de trein richting Roermond genomen. Verbalisanten zagen dat [betrokkene 1] en de vrouw samen in Reuver uit de trein stapten en in de richting van een aldaar geparkeerde Opel Corsa liepen. In die auto zat een man met een Aziatisch uiterlijk. De verbalisanten hebben de bestuurder van de auto gecontroleerd. Zijn naam bleek [betrokkene 3] te zijn. De vrouw die samen met [betrokkene 1] was, bleek [verdachte] te heten. Dat was dus verdachte. Toen de verbalisanten hen vroegen waar ze [betrokkene 1] van kenden en waar ze naar toe gingen, kregen zij van [betrokkene 3] en verdachte verschillende antwoorden. De oudere vrouw waarmee [betrokkene 1] samen werd gezien, bleek [betrokkene 4] te zijn. Bij verhoor heeft zij verklaard dat zij [betrokkene 1] op het station in Venlo had zien lopen met een zware koffer en een baby. Zij heeft haar vervolgens hulp aangeboden. Toen haar bleek dat [betrokkene 1] geen plek had om naar toe te gaan, heeft zij [betrokkene 1] mee naar huis genomen en daar heeft [betrokkene 1] vervolgens overnacht. [betrokkene 1] heeft die avond met de telefoon van [betrokkene 4] naar haar vriend gebeld en hem smsberichten gestuurd. De verbalisanten hebben die telefoon onderzocht. Daaruit is gebleken dat naar het nummer [gsmnummer] is gebeld en dat er berichten naar dit nummer zijn verstuurd in de Vietnamese taal. [betrokkene 4] heeft verder nog verklaard dat zij op een bepaald moment de telefoon heeft overgenomen en dat zij een Nederlands sprekende persoon aan de lijn heeft gekregen. Deze persoon vertelde dat hij met [betrokkene 1] had afgesproken om haar de volgende ochtend om 7:00 uur op te halen in Venlo. Dat vond [betrokkene 4] te vroeg en zij heeft toen met de man om 10:00 uur afgesproken. Uit onderzoek is gebleken dat het telefoonnummer [gsmnummer] van [betrokkene 2] is. De vertaling van het verzonden sms-bericht luidt: ‘Hoi ik ben in nood’ / ‘hoi, hier is [betrokkene 1] . Bel me terug naar dit nummer’. Uit onderzoek volgde ook dat het telefoonnummer [gsmnummer] het nummer was dat steeds naar de telefoon van [betrokkene 1] belde toen haar telefoon in beslag was genomen, waarbij het display dan elke keer oplichtte met de tekst [betrokkene 2] . In de telefoon van [betrokkene 1] werden ook diverse sms-berichten naar [betrokkene 2] aangetroffen op het nummer [gsmnummer] . [verdachte] , verdachte, is door de verbalisanten gehoord. Zij heeft verklaard dat zij een relatie heeft met [betrokkene 2] (hierna ook: [betrokkene 2] ) en met hem samenwoont in zijn woning aan de [adres 3] te Reuver. Zij heeft verklaard dat zij op 13 september 2013 via Western Union Money Transfer € 1.000,00 heeft overgemaakt naar [betrokkene 1] in Tsjechië. Dat zij deze transactie heeft verricht, bleek bij nader onderzoek te kloppen. Zij heeft verklaard vaker voor [betrokkene 2] geldbedragen overgemaakt te hebben via Western
Union Money Transfer. Zij heeft ook verklaard dat [betrokkene 2] vaker vrienden uit Tsjechië laat overkomen. Zij dacht dat [betrokkene 1] te werk zou worden gesteld in Nederland of dat [betrokkene 1] iets met [betrokkene 2] zou hebben. Ook [betrokkene 2] heeft een verklaring afgelegd. Hij heeft verklaard dat zijn huis in Reuver werd gebruikt als een soort doorvoerhuis. Er komen mensen uit Tsjechië, die de volgende dag weer door andere mensen worden opgehaald. Hij werd door mensen benaderd om [betrokkene 1] ergens onder te brengen. Het probleem was dat hij geen werk voor haar had op dat moment. Toch heeft zijn baas, die in Tsjechië woont, bepaald dat zij naar Nederland gebracht zou worden. [betrokkene 2] moest vervolgens de taxichauffeurs betalen. Daartoe is door zijn vriendin geld overgemaakt naar Tsjechië. Het was zijn taak om [betrokkene 1] een rondleiding te geven. [betrokkene 2] geeft verder toe dat er verschillende mensen vanuit Tsjechië naar hem toe zijn gebracht om in een hennepplantage te gaan werken. Ook door [betrokkene 1] zijn verklaringen afgelegd. De raadsman in de zaak tegen de medeverdachte [betrokkene 2] heeft verzocht om haar aanvullend te mogen horen. [betrokkene 1] blijkt echter op geen enkele wijze nog traceerbaar. Gelet hierop acht de rechtbank het onaannemelijk dat [betrokkene 1] nogmaals als getuige kan worden gehoord. De rechtbank ziet dan ook af van oproeping van [betrokkene 1] . De rechtbank stelt vast dat de verdediging [betrokkene 1] aldus niet effectief heeft kunnen ondervragen over haar bij de marechaussee en de Dienst Terugkeer & Vertrek van het Ministerie van Veiligheid en Justitie afgelegde, voor de verdachte belastende, verklaringen. In het licht van de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) is het gebruik voor het bewijs van de verklaringen van [betrokkene 1] in een geval als de onderhavige eerst dan niet in strijd met artikel 6, eerste lid en derde lid, aanhef en onder d, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), als de onmogelijkheid [betrokkene 1] te ondervragen op andere wijze voldoende is gecompenseerd of de betrokkenheid van de verdachte in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen en dit steunbewijs betrekking heeft op die onderdelen van diens verklaring die door de verdachte zijn betwist. De rechtbank verwijst in dit verband naar onder meer de uitspraak van het EHRM van 10 juli 2012 (Vidgen tegen Nederland, ECLI:NL:XX:2012:BX3071LJN BX3071), waarin, onder verwijzing naar haar eerdere rechtspraak, is overwogen dat:
‘The Court recalls that the guarantees in paragraph 3(d) of Article 6 are specific aspects of the right to a fair hearing set forth in paragraph 1 of this provision which must be taken into account in any assessment of the fairness of proceedings. In addition, the Court’s primary concern under Article 6 § 1 is to evaluate the overall fairness of the criminal proceedings (…). In making this assessment the Court will look at the proceedings as a whole having regard to the rights of the defence but also to the interests of the public and the victims that crime is properly prosecuted (…) and, where necessary, to the rights of witnesses (…). It is also recalled in this context that the admissibility of evidence is a matter for regulation by national law and the national courts and that the Court’s only concern is to examine whether the proceedings have been conducted fairly.
Article 6 § 3(d) enshrines the principle that, before an accused can be convicted, all evidence against him must normally be produced in his presence at a public hearing with a view to adversarial argument. Exceptions to this principle are possible but must not infringe the rights of the defence, which, as a rule, require that the accused should be given an adequate and proper opportunity to challenge and question a witness against him, either when that witness makes his statement or at a later stage of proceedings (…). Having regard to the Court’s case-law, there are two requirements which follow from the above general principle. First, there must be a good reason for the non-attendance of a witness. Second, when a conviction is based solely or to a decisive degree on depositions that have been made by a person whom the accused has had no opportunity to examine or to have examined, whether during the investigation or at the trial, the rights of the defence may be restricted to an extent that is incompatible with the guarantees provided by Article 6 (the so-called ‘sole or decisive rule’). (…) ‘Decisive’ in this context means more than ‘probative’. It further means more than that, without the evidence, the chances of a conviction would recede and the chances of an acquittal advance, a test which (…) would mean that virtually all evidence would qualify. Instead, the word ‘decisive’ should be narrowly understood as indicating evidence of such significance or importance as is likely to be determinative of the outcome of the case. Where the untested evidence of a witness is supported by other corroborative evidence, the assessment of whether it is decisive will depend on the strength of the supportive evidence; the stronger the corroborative evidence, the less likely that evidence of the absent witness will be treated as decisive’. De rechtbank verwijst voorts naar de uitspraken van de Hoge Raad van 29 januari 2013 (ECLI:NL:HRL2013:BX5539) en 22 april 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1020), waarin de hiervoor genoemde jurisprudentie wordt bevestigd. Door de verdediging wordt betwist dat verdachte wist dan wel moest vermoeden dat [betrokkene 1] geen geldige verblijfstatus in Nederland had en dat, zo begrijpt de rechtbank het verweer, de verklaringen van [betrokkene 1] waaruit het tegendeel gedestilleerd zou kunnen worden, van het bewijs moeten worden uitgesloten omdat de verdediging [betrokkene 1] niet heeft kunnen ondervragen. Mede om die reden concludeert de verdediging tot vrijspraak. De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [betrokkene 1] essentieel zijn om te begrijpen hoe [betrokkene 1] vanuit Praag in Reuver terecht is gekomen, wie daarbij een rol hebben gespeeld en vooral wat die personen (inclusief verdachte) wisten omtrent de al dan niet illegale status van [betrokkene 1] . Haar verklaringen zijn ook essentieel om de samenhang tussen en met de overige informatie in het dossier hierover te beargumenteren. De rechtbank duidt hier met name op de passage waarin [betrokkene 1] verklaart dat zij, [betrokkene 1] , wist dat verdachte haar op het station in Venlo kwam ophalen en dat verdachte tegen haar zei dat zij, verdachte, de vriendin van Lam was.
Vaststaat dat [betrokkene 1] niet getraceerd is en dat de verdediging niet in de gelegenheid is geweest [betrokkene 1] te bevragen. Haar verklaringen kunnen derhalve alleen voor het bewijs worden gebruikt als er compenserende factoren aanwezig zijn, die de (door de verdachte betwiste) juistheid van de verklaringen van [betrokkene 1] ondersteunen. In het dossier bevinden zich echter geen andere bewijsmiddelen die als (een) dergelijke compenserende factor(en) gezien kan (kunnen) worden. Als onder die omstandigheden in de bewijsconstructie toch de verklaringen van [betrokkene 1] zouden worden gebruikt, zou dat een schending van artikel 6, eerste lid en derde lid, aanhef en onder d, van het EVRM opleveren. De rechtbank zal daarom de verklaringen van [betrokkene 1] niet gebruiken voor het bewijs. In het dossier is er naar het oordeel van de rechtbank overigens geen bewijs waaruit kan worden afgeleid dat verdachte wist dan wel ernstige reden had te vermoeden dat de toegang tot of doorreis van [betrokkene 1] door Nederland, dan wel haar verblijf in Nederland, wederrechtelijk was. De rechtbank komt dan ook niet tot een bewezenverklaring van een van de varianten van het onder feit 1 ten laste gelegde. Verdachte zal daarom integraal van dit feit worden vrijgesproken. 3.3.2 Feit 2 Op 3 juni 2014 heeft de politie de woning van verdachtes medeverdachte [betrokkene 2] aan de [adres 3] te Reuver doorzocht. Daarbij zijn acht grote tassen met hennep/henneptoppen en hasjiesj aangetroffen. Uit onderzoek en testen is gebleken dat het ging om in totaal 11,1 kilogram hennep en 101 gram hasjiesj. Medeverdachte [betrokkene 2] heeft tijdens zijn verhoor op 16 juni 2014 verklaard dat hij werkt voor de Vietnamees [betrokkene 5] , die in Tsjechië woont. Bedrijfsmakelaars in Nederland zorgen voor panden, waarvoor [betrokkene 2] de huur en de borg betaalt. Die bedragen betaalt hij van het geld dat hij vooraf van [betrokkene 5] krijgt. [betrokkene 5] stuurt mensen vanuit Tsjechië naar het adres van [betrokkene 2] in Reuver. Met die mensen gaat [betrokkene 2] de hennepkwekerijen opbouwen. Door die mensen uit Tsjechië worden de plantages onderhouden. Zijn huis wordt ook gebruikt voor de opslag van door hen geoogste hennep. [betrokkene 5] betaalt hem maandelijks een basissalaris van € 3.000,00. [betrokkene 2] heeft zijn partner [verdachte] hier buiten gehouden, zij is niet op de hoogte van zijn illegale activiteiten. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij niet wist dat er hennep en hasjiesj in haar woning aanwezig was. Zij woonde samen met [betrokkene 2] in de woning in Reuver. De woning werd ook door andere mannen bewoond. Gelet op het aantreffen van de hennep en hasjiesj in de woning van [betrokkene 2] en zijn bekennende verklaring, acht de rechtbank bewezen dat [betrokkene 2] op 3 juni 2014 samen met anderen hennep en hasjiesj in zijn woning te Reuver opzettelijk aanwezig heeft gehad. Voor het verwijt dat die drugs op of omstreeks die datum zijn bereid, bewerkt of verwerkt bevat het dossier naar het oordeel van de rechtbank geen aanwijzingen.
De vraag waarvoor de rechtbank zich vervolgens gesteld ziet is of verdachte als medepleger kan worden gezien ten aanzien van het opzettelijk aanwezig hebben van deze hoeveelheden hennep en hasjiesj. Medeplegen veronderstelt een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en haar medeverdachten, welke samenwerking moet zijn gericht op het opzettelijk aanwezig hebben van hennep en hasjiesj. Uit het dossier leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte af dat zij verbleef in de woning van haar partner aan de [adres 3] te Reuver en dat voor verdere betrokkenheid aan het aanwezig hebben van hennep en hasjiesj bewijs in het dossier ontbreekt. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank dan ook niet bewezen dat de verdachte zodanig bewust en nauw heeft samengewerkt met haar medeverdachte(n), dat sprake is van medeplegen van het tenlastegelegde onder feit 2. Zij zal daarvan dan ook worden vrijgesproken. 4 De beslissing De rechtbank:
Vrijspraak - spreekt de verdachte vrij van het tenlastegelegde. Dit vonnis is gewezen door mr. W.F.J. Aalderink, voorzitter, mr. M.C.A.E. van Binnebeke en mr. I.P. de Groot, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P.E. Mullers, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 december 2015. Buiten staat Mr. I.P. de Groot is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen. BIJLAGE I: De tenlastelegging Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat 1. zij in of omstreeks de periode van 10 september 2013 tot en met 13 september 2013 in de gemeente Venlo en/of te Reuver, gemeente Beesel, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een ander, te weten [betrokkene 1] , behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland, een andere lidstaat van de Europese Unie, IJsland, Noorwegen, in elk geval een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, of haar daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, immers heeft zij, verdachte, tezamen en in vereniging met haar mededader(s), althans alleen, die [betrokkene 1] [betrokkene 1] vanuit Praag, in elk geval vanuit een plaats gelegen in Tjechië met
een auto laten vervoeren en (vervolgens) met die auto over de grens naar Nederland laten vervoeren en/of die [betrokkene 1] bij aankomst in Nederland opgehaald, terwijl verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat die toegang of die doorreis wederrechtelijk was; en/althans zij in of omstreeks de periode van 10 tot en met 13 september 2013, in elk geval in de maand september 2013, in de gemeente Venlo en/of te Reuver, gemeente Beesel, in elk geval in de Provincie Limburg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een ander, te weten [betrokkene 1] , uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, een andere lidstaat van de Europese Unie, IJsland, Noorwegen, in elk geval in een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, of haar daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, immers heeft zij, verdachte, tezamen en in vereniging met haar mededader(s), althans alleen, die [betrokkene 1] vanuit Praag, in elk geval vanuit een plaats gelegen in Tjechië met een auto laten vervoeren en (vervolgens) met die auto over de grens naar Nederland laten vervoeren en/of die [betrokkene 1] bij aankomst in Nederland opgehaald, terwijl verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was; en/althans zij in of omstreeks de periode van 10 tot en met 13 september 2013, in elk geval in de maand september 2013, in de gemeente Venlo en/of te Reuver, gemeente Beesel, in elk geval in de Provincie Limburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een ander, te weten [betrokkene 1] , uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, een andere lidstaat van de Europese Unie, IJsland, Noorwegen, in elk geval in een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, of haar daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, met dat opzet heeft zij, verdachte, tezamen en in vereniging met haar mededader(s), althans alleen, die [betrokkene 1] vanuit Praag, in elk geval vanuit een plaats gelegen in Tjechië met een auto laten vervoeren en (vervolgens) met die auto over de grens naar Nederland laten vervoeren en/of die [betrokkene 1] bij aankomst in Nederland opgehaald, terwijl verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat verblijf
wederrechtelijk was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 2. zij op of omstreeks 03 juni 2014 te Reuver, in elk geval in de gemeente Beesel, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 3] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 11.100 gram hennep en/of ongeveer 101 gram hasjiesj, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep en/of hasjiesj, zijnde hennep en/of hasjiesj een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II; RECHTBANK LIMBURG Zittingsplaats Maastricht Strafrecht Parketnummer: 03/659216-14 Proces-verbaal van de openbare zitting van 8 december 2015 in de zaak tegen: [verdachte] , geboren te [geboorteplaats] (Vietnam) op [geboortedatum] , wonende te [adres verdachte] . Raadsman is mr. D.M. Penn, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht. Tegenwoordig: mr. , rechter, mr. , officier van justitie, , griffier. De rechter doet de zaak uitroepen. De verdachte is wel/niet in de zittingzaal aanwezig. Ter terechtzitting van 24 november 2015 heeft zij afstand gedaan van haar recht in persoon bij de uitspraak aanwezig te zijn. De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat zij daartegen binnen veertien dagen hoger beroep kan instellen. Dit proces-verbaal is vastgesteld en ondertekend door de rechter en de griffier.