Commissie van Beroep HBO
SAMENVATTING 105789 - Beroep tegen ontslag op staande voet; HBO De werknemer heeft door het verstrekken van valse en onjuiste informatie het noodzakelijk vertrouwen van de werkgever zodanig geschonden dat van de werkgever niet gevergd kon worden dat deze de arbeidsverhouding zou laten voortduren. Dat de werknemer ten tijde van het ontslag arbeidsongeschikt was doet daar niet aan af omdat het opzegverbod tijdens ziekte op grond van het bepaalde in artikel 7:670 b lid 1 BW niet geldt in geval van een ontslag wegens een dringende reden. Het ontslag is echter niet onverwijld gegeven. De hogeschool heeft aanvankelijk nagelaten actief een onderzoek te starten. Ook toen begin maart 2013 duidelijk was geworden dat de werknemer de gestelde titels niet daadwerkelijk had behaald, heeft de hogeschool gewacht met het nemen van een ontslagbeslissing terwijl op dat moment buiten twijfel was dat de werknemer de hogeschool had misleid en er derhalve niet meer gesproken kon worden van vermoedens. Door de werknemer vervolgens nog 14 dagen de tijd te geven om te reageren op de bevindingen van de hogeschool, heeft de hogeschool niet met de voor een ontslag wegens een dringende reden vereiste voortvarendheid gehandeld. Beroep gegrond.
UITSPRAAK in het geding tussen: de heer A, wonende te B, appellant, hierna te noemen A gemachtigde: de heer mr. C en het College van Bestuur van D, gevestigd te E, verweerder, hierna te noemen de hogeschool gemachtigde: de heer mr. F
1.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij beroepschrift met bijlage van 8 mei 2013, ingekomen op 8 mei 2013 en aangevuld bij brief met bijlagen van 3 juni 2013, heeft A beroep ingesteld tegen de beslissing van de werkgever van 4 april 2013 om het dienstverband met hem met onmiddellijke ingang te beëindigen op grond van een dringende reden. De hogeschool heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend, ingekomen op 27 juni 2013. De mondelinge behandeling van het beroep was aanvankelijk gepland op 6 september 2013 maar is op verzoek van A uitgesteld vanwege verhindering van zijn gemachtigde. Bij brief van 20 september 2013 heeft A wederom uitstel van de mondelinge behandeling verzocht vanwege zijn slechte gezondheid. De Commissie heeft dit verzoek niet ingewilligd omdat niet te voorzien is op welke termijn A wel in staat is ter zitting te verschijnen en omdat A wordt bijgestaan door een gemachtigde en zich derhalve kan laten vertegenwoordigen. De mondelinge behandeling van het beroep vond plaats op 24 september 2013 te Utrecht. A noch zijn gemachtigde is ter zitting verschenen, hetgeen vooraf schriftelijk was medegedeeld. De hogeschool werd vertegenwoordigd door de heer mr. G, voorzitter College van Bestuur, en mevrouw mr. H, secretaris College van Bestuur, daartoe bijgestaan door de gemachtigde. 105789/uitspraak d.d. 31 oktober 2013 Pagina 1 van 5
Commissie van Beroep HBO
Op verzoek van de Commissie heeft de hogeschool bij brief van 26 september 2013 nog nadere informatie ingediend over het verzuimbeleid van de hogeschool. Hiervan is een afschrift aan de wederpartij gezonden.
2.
DE FEITEN
A, is werkzaam bij D, vanaf 1 januari 2011 in een vast dienstverband met een volledige betrekkingsomvang. Op de arbeidsverhouding is van toepassing de cao hbo. A is in juli 2008, via een wervings- en selectiebureau in I, in dienst getreden als senior lecturer bij D J, de (zelfstandige) Ianse nevenvestiging van D. Het curriculum vitae (cv) van A, zoals destijds overgelegd aan het wervings- en selectiebureau, vermeldt dat A een MSc degree heeft behaald aan de K University College en een PhD, doctorate degree aan de University of L. Medio mei 2010 is A verzocht zijn werkzaamheden voort te zetten aan de Hotel Management School van de D te E. Per 1 augustus 2010 is A daar in dienst getreden. Op het bij zijn indiensttreding ter invulling verstrekte formulier heeft A als titels vermeld “PROF DR”. In juni 2010 is A in het kader van een accreditatie verzocht om overlegging van kopieën van diploma’s. Op 4 januari 2011 heeft A deze kopieën aan de hogeschool overhandigd. Het overgelegde cv vermeldde, naast de eerder vermelde opleidingen, ook nog een masters degree in Greek, Hebrew and Latin en een doctorate degree in Theology aan de Gregorian University. In het kader van een volgende accreditatie-aanvraag heeft A een publicatielijst overgelegd die door de hogeschool aan de accreditatiecommissie is doorgezonden. Omdat de lijst een aantal vragen deed rijzen bij de accreditatiecommissie, is A bij e-mailbericht van 22 april 2012 verzocht om nadere gegevens te verstrekken aangezien een aantal publicaties niet kon worden getraceerd. A heeft diezelfde dag, eveneens via een e-mailbericht, meegedeeld deze informatie te zullen aanleveren. Dit is echter niet meer gebeurd. Op 14 mei 2012 heeft A zich ziek gemeld nadat hij eerder die dag niet op een gesprek met de Dean was verschenen. De bedrijfsarts liet de hogeschool weten dat de gezondheidstoestand van A een bespreking met de school niet toeliet. Tot op heden is A nog steeds arbeidsongeschikt. Nadat in januari 2013 bleek dat de bedrijfsarts grote moeite had in contact te komen met de behandelaars van A, ontstond argwaan bij de hogeschool en is opnieuw naar de publicaties van A gezocht. Toen dat niets opleverde, is informatie ingewonnen bij de instellingen die op het cv van A waren vermeld. Hieruit bleek dat de K University College tot het jaar 2000 geen MSc-opleiding kende, dat A geen PhD had behaald aan de University of Natal en dat de Gregorian University in M geen diploma’s uitgeeft in de vorm zoals overgelegd door A. Een gesprek tussen de hogeschool en A bleek volgens de bedrijfsarts nog steeds niet mogelijk; eerst nadat deze had gezegd dat A schriftelijk te benaderen was, is hem op 20 maart 2013 een brief gezonden met het verzoek om binnen 14 dagen nadere informatie te verstrekken. Toen een reactie van A op deze brief uitbleef, heeft de hogeschool A bij brief van 4 april 2013 met onmiddellijke ingang ontslagen vanwege een dringende reden. Tegen deze beslissing is het beroep gericht.
3.
STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
A heeft vernietigbaarheid van het ontslag ingeroepen vanwege strijd met het opzegverbod tijdens ziekte. A stelt voorts dat de hogeschool de redenen die aan het ontslag ten grondslag worden gelegd, niet kan bewijzen. Bovendien rechtvaardigen de verwijten geen ontslag op staande voet en heeft de hogeschool nagelaten relevante omstandigheden, zoals de overbelasting en zeer slechte gezondheid van A, mee te wegen. De hogeschool heeft geruime tijd gewacht met het ontslag op staande voet en A ook nog eens 14 dagen de tijd gegeven om te reageren. Daardoor is het ontslag niet onverwijld gegeven. A betwist de cv’s te hebben overgelegd en daarin vervalste of valse diploma’s te hebben vermeld. A kent de overgelegde diploma’s niet. A heeft geen verstand van theologie en spreekt geen 105789/uitspraak d.d. 31 oktober 2013 Pagina 2 van 5
Commissie van Beroep HBO
Grieks, Hebreeuws of Latijn. A erkent dat de lijst met publicaties fouten bevat. Er staan publicaties in die niet van hem zijn en er ontbreken publicaties die wel vermeld hadden moeten worden. De lijst met publicaties is op verzoek van A opgesteld door een student op een moment dat A volslagen overwerkt was. Omdat A structureel meer uren moest werken dan volgens de cao hbo was toegestaan, heeft hij een burn-out gekregen en is hij uiteindelijk ziek geworden. Het was de hogeschool al jaren bekend dat A ernstig ziek was en een verzwakt afweersysteem had. Overbelasting diende voorkomen te worden. A is zelfs opgenomen geweest in de crisis-opvang en ziet nog steeds gemiddeld vier artsen per week. De hogeschool stelt dat A de hogeschool heeft misleid door het verstrekken van valse of vervalste getuigschriften. Vaststaat dat A zelf tweemaal een onjuist cv heeft verstrekt, de eerste keer aan het wervings- en selectiebureau, de tweede maal aan de hogeschool. A gebruikte de titel prof. dr. ook in zijn correspondentie. Uit informatie bij de diverse universiteiten is gebleken dat A de gestelde kwalificaties en titels niet daadwerkelijk heeft verworven c.q. behaald. Voorts heeft A een onjuiste publicatielijst gepresenteerd, hetgeen hij in zijn beroepschrift erkent. De dringende redenen zijn zeer ernstig, zeker in de academische wereld, waarin gerommel met diploma’s en publicaties als een buitengewoon ernstige vorm van fraude wordt beschouwd en ook de reputatie van het instituut ernstig aantast. Het ontslag is onverwijld gegeven; weliswaar waren er eerder al vragen gerezen over de publicatielijst maar pas in maart 2013 rezen er ernstige twijfels over de opleidingen van A. Juist in overleg met de bedrijfsarts is A schriftelijk benaderd en is hem de kans gegeven de gerezen vermoedens te weerleggen. Nadat een reactie uitbleef is A onverwijld ontslag verleend. De hogeschool is zodoende juist zorgvuldig te werk gegaan. Ten slotte geeft de hogeschool aan dat het ontslag geen verband houdt met de arbeidsongeschiktheid van A. Over het karakter van de gezondheidsklachten is de hogeschool niets bekend. Het heeft er echter de schijn van dat de arbeidsongeschiktheid van A (mede) is veroorzaakt door de dreigende ontmaskering van A. Desondanks heeft de hogeschool zich aan de adviezen van de bedrijfsarts gehouden.
4.
OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE De bevoegdheid en de ontvankelijkheid
Aangezien de instelling is aangesloten bij deze Commissie en het beroep is gericht tegen één van de beslissingen, genoemd in artikel 4.7 WHW, en binnen de daartoe geldende termijn is ingesteld, is de Commissie bevoegd van het beroep kennis te nemen en is het beroep ontvankelijk. Het ontslag De werkgever heeft A bij brief van 4 april 2013 op staande voet ontslagen wegens een dringende reden. Op grond van artikel Q-1 lid 2 sub e cao hbo eindigt de arbeidsovereenkomst door beëindiging wegens een dringende reden, volgens de bepalingen in de artikelen 7:678 en 679 BW. Artikel 7:678 lid 1 BW bepaalt dat voor de werkgever als dringende redenen worden beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan gevergd worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De Commissie zal dienen te beoordelen of de door de werkgever aan het ontslag ten grondslag gelegde feiten voldoende vaststaan en, indien dat zo is, of deze feiten, gelet op alle omstandigheden van het geval, een dringende reden vormen die een ontslag op staande voet rechtvaardigen. Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een dringende reden dienen volgens vaste rechtspraak alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking te worden genomen. Daartoe behoren niet alleen de aard en de ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, in de beschouwing te worden betrokken, maar onder meer ook de aard 105789/uitspraak d.d. 31 oktober 2013 Pagina 3 van 5
Commissie van Beroep HBO
van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer die dienstbetrekking heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Voorts dient het ontslag onverwijld te zijn gegeven. De hogeschool stelt door A te zijn misleid bij het sluiten van de arbeidsovereenkomst: 1. door het in zijn curriculum vitae en de door hem ingestuurde publicatielijst uitgaven te vermelden van boeken en tijdschriftenartikelen van zijn hand, die feitelijk niet zijn uitgegeven; 2. in zijn cv diploma’s te vermelden, die hij niet daadwerkelijk heeft behaald; 3. valse of vervalste diploma’s over te leggen, terwijl A wist of behoorde te weten dat die informatie en de juistheid daarvan voor de hogeschool van groot belang waren voor haar beslissing om A aan te stellen. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting, is de Commissie gebleken dat A erkent dat de door hem overgelegde publicatielijst niet juist is. Dat deze lijst op zijn verzoek is opgesteld door een student, betekent niet dat hierdoor de onjuistheden niet aan A kunnen worden toegerekend. Hoewel hij daartoe een aantal malen in de gelegenheid was gesteld - ook al voordat hij ziek werd - heeft A nagelaten de onjuistheden in de lijst te verklaren dan wel te verbeteren. Uit informatie bij de diverse universiteiten is gebleken dat A de gestelde kwalificaties en titels niet daadwerkelijk heeft verworven c.q. behaald. A heeft gesteld noch aangetoond dat hij wel over deze kwalificaties en titels beschikt terwijl uit vele stukken blijkt dat A zich wel van de bij deze opleidingen behorende titels bediende. Dat de in het dossier aanwezige cv’s niet afkomstig zijn van dan wel niet zijn opgesteld door A acht de Commissie voorts ongeloofwaardig. Het wervings- en selectiebureau uit I heeft immers verklaard dat het eerste cv dat zich in het dossier bevindt, het cv is zoals A dat destijds aan dit bureau heeft toegezonden. Ook acht de Commissie het aannemelijk dat het cv en de diploma’s die in januari 2011 in het dossier zijn gekomen, afkomstig zijn van A. Er ontbreekt enige aanwijzing dat een ander dergelijke onjuiste informatie aan de hogeschool zou hebben gegeven dan wel belang had bij het verstrekken van die onjuiste informatie. A heeft ook tot op heden niet een ander cv overgelegd. Alles overziende is de Commissie van oordeel dat A door het insturen van een onjuiste publicatielijst en een onjuiste weergave van de door hem behaalde opleidingen in zijn cv de hogeschool ernstig en opzettelijk heeft misleid, hetgeen is aan te merken als een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW. Het beschikken over juiste gegevens is voor de werkgever onder meer uitermate belangrijk voor het inschatten van de geschiktheid van een werknemer voor de door hem te vervullen functie. A heeft door het verstrekken van valse en onjuiste informatie het noodzakelijk vertrouwen van de werkgever zodanig geschonden dat van de werkgever niet gevergd kon worden dat deze de arbeidsverhouding zou laten voortduren. Dat A ten tijde van het ontslag arbeidsongeschikt was doet daar niet aan af nu het opzegverbod tijdens ziekte op grond van het bepaalde in artikel 7:670 b lid 1 BW niet geldt bij een ontslag om een dringende reden. Ten aanzien van het tijdstip van de ontslagbeslissing overweegt de Commissie als volgt. De hogeschool heeft expliciet gesteld in januari 2013 wederom argwaan te hebben gekregen omtrent de juistheid van de publicatielijst en diploma’s van A. Hoewel de brief van de hogeschool aan A van 29 mei 2012 reeds duidelijk vermeldt dat, als A voor 1 juni 2012 niet zou reageren, dit mogelijk tot ontslag zou kunnen leiden, heeft de hogeschool, toen een reactie van A uitbleef, nagelaten actief een onderzoek te starten. Ook toen begin maart 2013 duidelijk was geworden dat A de gestelde titels niet daadwerkelijk had behaald, heeft de hogeschool gewacht met het nemen van een ontslagbeslissing terwijl naar het oordeel van de Commissie op dat moment buiten twijfel was dat A de hogeschool had misleid en er derhalve niet meer gesproken kon worden van vermoedens.
105789/uitspraak d.d. 31 oktober 2013 Pagina 4 van 5
Commissie van Beroep HBO
Door A vervolgens nog 14 dagen de tijd te geven om te reageren op de bevindingen van de hogeschool, heeft de hogeschool niet met de voor een ontslag op staande voet vereiste voortvarendheid gehandeld. Dat A ziek was, zodat er geen noodzaak bestond om snel te handelen, doet hier niet aan af. Omdat aldus niet is voldaan aan de aan een rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet gestelde eis van onverwijldheid als bedoeld in artikel 7:677 BW zal de Commissie het beroep gegrond oordelen.
5.
OORDEEL
Op grond van bovenstaande overwegingen verklaart de Commissie het beroep gegrond.
Aldus gedaan te Utrecht op 31 oktober 2013 door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mr. C.H. Kemp-Randewijk, drs. A.M.M. Kooij-Blok, drs. K.A. Kool en mr. M.Th. van Wel, leden, in aanwezigheid van mr. R.M. de Bekker, secretaris.
mr. W.H.B. den Hartog Jager voorzitter
105789/uitspraak d.d. 31 oktober 2013 Pagina 5 van 5
mr. R.M. de Bekker secretaris