Commissie van Beroep HBO
SAMENVATTING 105976 - Beroep tegen een ontslag wegens reorganisatie; HBO Werknemer, projectleider, betwist de noodzaak tot ontslag niet, maar stelt dat de door hem verrichte werkzaamheden als accountmanager nog bestaan. Voorts stelt hij dat hij, in plaats van een collega met een kortere diensttijd, had moeten worden herplaatst in de functie van beleidsmedewerker 2. De functie van accountmanager komt niet voor in het actuele functiebouwwerk van de hogeschool zodat de werknemer niet in deze functie kan worden herplaatst. De werkgever heeft voldoende onderbouwd dat de werkzaamheden van werknemer zijn vervallen. Werknemer heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat zijn werkzaamheden nagenoeg overeen kwamen met die van zijn collega projectleider die in de functie van beleidsmedewerker is herplaatst. Werkgever heeft voldoende invulling gegeven aan de herplaatsingsverplichting als genoemd in artikel Q-2 lid 1 cao-hbo zodat hij in redelijkheid het dienstverband heeft kunnen opzeggen op grond van opheffing van de betrekking. Beroep ongegrond. UITSPRAAK in het geding tussen: de heer A, wonende te B, appellant, hierna te noemen A gemachtigde: mevrouw mr. C en het College van Bestuur van de Hogeschool D, gevestigd te E, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr. F
1.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij beroepschrift met bijlagen van 29 augustus 2013, ingekomen op 30 augustus 2013 en aangevuld bij brief met bijlagen van 20 september 2013, heeft A beroep ingesteld tegen de beslissing van de werkgever van 19 juli 2013 om het dienstverband met hem per 1 februari 2014 te beëindigen op grond van opheffing van de betrekking, conform artikel Q-1 lid 1 juncto Q-2 lid 1 sub a cao hbo. De werkgever heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend, ingekomen op 8 november 2013 en nader aangevuld bij brieven van 20 februari en 26 februari 2014. Een op 17 december 2013 geplande hoorzitting is op verzoek van partijen uitgesteld in verband met de onderhandelingen die waren gestart teneinde te komen tot een onderlinge regeling. Bij brief van 9 januari 2014 heeft A medegedeeld dat partijen er niet in zijn geslaagd een onderlinge regeling te treffen. A verzocht de Commissie de behandeling van het beroep voort te zetten. De mondelinge behandeling van het beroep vond plaats op 3 maart 2014 te Utrecht. A verscheen in persoon en werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De werkgever werd vertegenwoordigd door mevrouw G, arbeidsrechtjurist, en mevrouw H, beleidsadviseur HRM, daartoe bijgestaan door de gemachtigde. Beide partijen hebben een pleitnotitie overgelegd. Op verzoek van de Commissie heeft de werkgever bij e-mailbericht van 17 maart 2014 nadere informatie ingezonden, waar A bij brief van 17 april 2014 op heeft gereageerd. 106147 /uitspraak d.d.16 juni 2014 Pagina 1 van 5
Commissie van Beroep HBO
Bij e-mailbericht van 24 april 2014 heeft de werkgever nogmaals nadere informatie ingediend waarop A bij brief van 30 april 2014 heeft gereageerd. De Commissie heeft partijen hierop bericht binnen zes weken na ontvangst van de nadere informatie uitspraak te doen.
2.
DE FEITEN
A, is sinds 1 december 2000 in dienst van (een van de rechtsvoorgangers van) de Hogeschool D in een vast dienstverband met een volledige betrekkingsomvang. A was sinds 1 januari 2006 werkzaam als Projectleider 3 bij het domein Communicatie, Media en Muziek (CMM), na eerder directeur van het Conservatorium en van het Instituut Muziek & Theater te zijn geweest. Op de arbeidsverhouding is van toepassing de cao hbo. In verband met een inkomstendaling ten gevolge van een verminderde instroom van studenten en door de overheid opgelegde bezuinigingen heeft de werkgever in 2011 een reorganisatie ingezet en in overleg met de vakcentrales een Sociaal Statuut vastgesteld. Hierin is onder andere geregeld hoe te handelen in geval van reorganisatie: In geval van reorganisatie wordt een reorganisatieplan opgesteld (artikel 2.4). De eerste fase van dit plan kan pas in werking treden als overeenstemming is bereikt met de vakorganisaties over, onder andere, het tijdens de reorganisatie van kracht zijnde sociaal plan (artikel 2.5). Het sociaal plan kent twee fases: een eerste fase waarin maatregelen worden genomen die voor iedere werknemer gelden en die beogen gedwongen ontslagen in de toekomst te voorkomen, en een tweede fase met specifieke maatregelen voor met ontslag bedreigde werknemers. De afvloeiingscriteria (artikel 2.12) worden in overleg met de vakcentrales per reorganisatie afgesproken. Uitgangspunt is dat binnen een functie wordt afgevloeid per leeftijdscohort, waarbij degene met het kortste dienstverband het eerst voor ontslag in aanmerking komt. In het lokaal caooverleg is afgesproken dat voor het onderwijs ondersteunend personeel (OOP) uit de domeinen het domein als organisatorische eenheid geldt. Op 31 mei 2011 heeft de werkgever in het lokaal cao-overleg meegedeeld vanwege terugloop van inkomsten het voornemen te hebben over te gaan tot een reorganisatie waarbij gedwongen ontslagen niet zijn uitgesloten. Vervolgens is op 15 september 2011 voor de periode tussen 1 oktober 2011 en 1 januari 2013 een sociaal plan met de vakorganisaties overeengekomen. De reorganisatie moet leiden tot een scherp kwalitatief en levensvatbaar profiel van de instelling. Hierbij moet een kanteling plaatsvinden ten bate van het primaire proces. Dit kan alleen als gesneden wordt in overige lasten en de personele lasten voor het niet-onderwijsgevend personeel. De reorganisatie zou een totaal verlies aan arbeidsplaatsen van 470 fte als gevolg hebben. 400 fte betreffen arbeidsplaatsen van OOP en 70 fte betreffen plaatsen van onderwijsgevend personeel (OP). Voor het plaatsingsproces van het OOP zijn de formatieplannen bij de domeinen leidend. Zo is er een formatieplan voor het OOP van het domein Communicatie, Media en Muziek d.d. 1 februari 2012 dat het aantal formatieplaatsen beschrijft dat per 1 januari 2013 nodig is voor de taken en werkzaamheden in de ondersteunende processen. De functie Projectleider 3 is niet meer opgenomen in de formatie OOP van dit domein. Voor zover er sprake is van terugkerende functieprofielen is het principe “mens volgt werk” leidend. Nadien volgde een tweede reorganisatieronde voor het OOP en in dat kader is een nieuw formatieplan OOP centraal en domeinen, na instemming de HMR vastgesteld op 10 oktober 2013. Hieruit volgt dat het domein CMM en de (economische) domeinen MFR en MTV per 1 september 2015 opgaan in een nieuw domein, genaamd domein Creatief. De werkgever heeft A bij brief van 29 juni 2012 meegedeeld dat hij niet binnen de nieuwe organisatie zou worden geplaatst. A heeft de werkgever bij ongedateerde brief verzocht zijn besluit te heroverwegen. De werkgever heeft dit verzoek bij brief van 9 augustus 2012 afgewezen. Hierop heeft A op 6 september 2012 bezwaar gemaakt bij de Commissie Bezwaar Reorganisatie D. 106147 /uitspraak d.d.16 juni 2014 Pagina 2 van 5
Commissie van Beroep HBO
Deze interne commissie heeft bij advies van 2 november 2012 de werkgever geadviseerd het bezwaar van A ongegrond te verklaren. Bij brief van 9 november 2012 heeft de werkgever A meegedeeld het advies van de interne bezwarencommissie over te nemen. Bij brief van 18 december 2012 heeft de werkgever het dienstverband met A per 1 juli 2013 opgezegd. Omdat het de werkgever vervolgens pas later duidelijk werd dat het Besluit Buitengewone Arbeidsverhoudingen (BBA) op het onderwijsondersteunend personeel van toepassing was, heeft hij bij brief van 10 maart 2013 A hiervan op de hoogte gesteld en heeft daarbij aangegeven zich te oriënteren op de gevolgen hiervan. Daarbij heeft de werkgever meegedeeld A te zullen informeren over de te zetten vervolgstappen. Nadat aanpassing van het BBA per 1 juli 2013 heeft plaatsgevonden, behoefde vanaf deze datum voor het onderwijsondersteunend personeel werkzaam in het hoger beroepsonderwijs geen ontslagvergunning meer aangevraagd te worden indien de werkgever over wenste te gaan tot ontslag. Vervolgens heeft de werkgever bij brief van 19 juli 2013 het dienstverband met A opnieuw opgezegd per 1 februari 2014 op grond van opheffing van de betrekking. Tegen deze beslissing richt zich het beroep.
3.
STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
A stelt dat de ontslagbeslissing onvoldoende is gemotiveerd. Hoewel de functie van Projectleider 3 bij CMM als gevolg van de reorganisatie is weggevallen, betwist A dat de werkzaamheden over meerdere werknemers verdeeld zijn. Bovendien vraagt A zich af of het haalbaar is om docenten deze taken naast hun eigen werkzaamheden te laten uitvoeren. Voorts bestaan de werkzaamheden van accountmanager nog steeds bij de bedrijfsopleidingen. A heeft sinds 2007 werkzaamheden als accountmanager contractonderwijs bij D Academy uitgevoerd en zou deze derhalve kunnen blijven verrichten. De werkgever heeft aangegeven dat een collega Projectleider 3 geplaatst is in de functie van beleidsmedewerker 2 omdat hier het principe “mens volgt werk” toegepast kon worden. Onduidelijk is waarom A niet in deze functie kon worden geplaatst, temeer nu zijn collega een kortere diensttijd heeft dan hij en de werkzaamheden grote overeenkomsten vertonen met de door hem verrichte werkzaamheden. Naast contractactiviteiten verrichtte A ook beleidswerk. De andere collega, die volgens de werkgever als docent is herplaatst, presenteert zich op Linkedin als beleidsadviseur. Derhalve is niet duidelijk of deze collega wel als docent is benoemd. A is dan ook ten onrechte gepasseerd en voorgedragen voor ontslag. Voorts heeft de werkgever onvoldoende inspanningen verricht om hem te herplaatsen. A heeft ruime werkervaring en zou geschikt zijn of op korte termijn geschikt te maken zijn voor andere functies. Gelet op de leeftijd van A (61 jaar) en de duur van het dienstverband had een grotere inspanning van de werkgever verwacht mogen worden. De werkgever voert daartegen aan dat de ontslagaanzegging voldoende is gemotiveerd: aan A is op diverse manieren en telkens opnieuw uitgelegd welke procedure is gevolgd, welke keuzes zijn gemaakt en welke protocollen en afspraken hieraan ten grondslag liggen. Het samenstel van werkzaamheden van A kwam niet meer terug in de nieuwe inrichting van het Domein CMM noch binnen andere domeinen en stafafdelingen. Omdat de activiteiten van A in bedrijfseconomische zin niet rendabel waren, is besloten de werkzaamheden van A te verdelen: een deel is ondergebracht bij het management en een deel bij de docenten. De werkgever betwist voorts dat A de functie van accountmanager heeft vervuld. Er is geen functieprofiel accountmanager contractonderwijs binnen D; wel mocht A als functiesynoniem de benaming van accountmanager naar buiten toe gebruiken. Een collega Projectleider 3 verrichtte binnen haar functie onderwijskundige beleidstaken. Omdat deze taken in de nieuwe organisatie van het domein CMM werden ondergebracht in de functie van Beleidsadviseur 2 is zij conform het principe “mens volgt werk” in deze functie geplaatst. A verrichtte in zijn functie vooral werkzaamheden ten behoeve van de contractactiviteiten van het domein CMM en trad daarbij op als intermediair tussen het domein en de D Academy die deze contractactiviteiten aanbood in de markt en kon, gelet op zijn werkzaamheden, niet in deze functie 106147 /uitspraak d.d.16 juni 2014 Pagina 3 van 5
Commissie van Beroep HBO
worden geplaatst. De derde werknemer die werkzaam was als Projectleider 3 is per 1 juni 2012 benoemd als Docent 1. De werkgever betwist ten slotte dat in onvoldoende mate is gezocht naar ander gelijkwaardig werk binnen D. De niet-geplaatste medewerkers werden via het Mobiliteitscentrum D gefaciliteerd bij het zoeken van ander werk. Zo is er een outplacementtraject geweest om A te begeleiden bij het zoeken naar ander werk en/of het starten van een eigen bedrijf. Bemiddeling na afloop van fase 2 (1 juli 2003) is helaas niet succesvol gebleken en daarom diende het ontslag geëffectueerd te worden, aldus de werkgever.
4.
OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE De bevoegdheid en de ontvankelijkheid
Aangezien de instelling is aangesloten bij deze Commissie en het beroep is gericht tegen één van de beslissingen, genoemd in artikel 4.1.7 Wet op het hoger onderwijs (WHW) en artikel S-2 lid 1 onder d cao hbo, en binnen de daartoe geldende termijn is ingesteld, is de Commissie bevoegd van het beroep kennis te nemen en is het beroep ontvankelijk. De ontslagbeslissing De Commissie stelt allereerst vast dat A de noodzaak van de reorganisatie en het als gevolg daarvan vervallen van zijn functie als Projectleider 3 niet heeft betwist. A heeft echter aangevoerd dat de door hem verrichte werkzaamheden als accountmanager nog zouden bestaan. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is de Commissie gebleken dat A de functiebenaming accountmanager contractonderwijs in de praktijk naar buiten toe mocht gebruiken maar dat hij niet de werkzaamheden behorende bij de functie van accountmanager verrichtte. Hoewel nog een oude functiebeschrijving van de werkzaamheden van een accountmanager voorhanden is, komt deze functie in het actuele functiebouwwerk van D niet voor zodat A ook niet in deze functie kan worden geplaatst. Naar het oordeel van de Commissie heeft de werkgever voldoende aannemelijk gemaakt dat een deel van de door A verrichte werkzaamheden vanwege een tekort aan rendement is vervallen en dat het resterende deel is ondergebracht bij het management en een aantal docenten. Omdat de Commissie niet in deze beleidskeuze kan treden, behoeven de vraagtekens van A over de haalbaarheid van die nieuwe taaktoedeling geen bespreking. Derhalve heeft de werkgever naar het oordeel van de Commissie voldoende onderbouwd dat de werkzaamheden van A zijn vervallen en dat de werkgever in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat de functie van A diende te worden opgeheven. Artikel Q-2 cao-hbo bepaalt, voor zover relevant, dat opzegging van de dienstbetrekking wegens opheffing van de betrekking door de werkgever slechts kan geschieden indien het na een zorgvuldig onderzoek in redelijkheid niet mogelijk is gebleken de werknemer een mede in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden voor hem passende functie aan te bieden. Daarom zal de Commissie beoordelen of de werkgever voldoende inspanning heeft verricht om A te herplaatsen en zijn ontslag te voorkomen. A heeft aangevoerd dat hij op grond van zijn werkzaamheden in de functie van Beleidsmedewerker 2 geplaatst had moeten worden, in welke functie nu een collega is geplaatst die een kortere diensttijd heeft dan hij. Zoals A en de werkgever zelf steeds hebben aangegeven heeft het samenstel van werkzaamheden van A betrekking op contractonderwijs. Blijkens een overzicht verrichtte A ook werkzaamheden ten behoeve van evenementen en bevatte het concrete takenpakket ook enig beleidsmatig werk. De werkzaamheden van de collega Projectleider 3 waren volgens de werkgever beleidsadviserend van aard en gericht op het reguliere curriculum, hetgeen A niet heeft weersproken. Het door de werkgever ingezonden overzicht van concrete werkzaamheden van de collega Projectleider 3 vermeldt bovendien heel andere werkzaamheden dan het overzicht van A. Dat de werkzaamheden van A en de collega Projectleider 106147 /uitspraak d.d.16 juni 2014 Pagina 4 van 5
Commissie van Beroep HBO
nagenoeg overeenkwamen, heeft A naar het oordeel van de Commissie niet aannemelijk gemaakt. Het overzicht van werkzaamheden dat de collega Projectleider 3 in de nieuwe functie van Beleidsmedewerker 2 verricht, laat grote gelijkenis zien met haar oude werkzaamheden. Op grond hiervan is het niet onredelijk dat niet A maar de desbetreffende collega in de functie van Beleidsmedewerker 2 is herplaatst. Uit de door de werkgever overgelegde informatie over de werknemer die eerder ook als Projectleider 3 werkzaam was en thans als Docent, volgt dat deze collega per 1 juni 2012 is benoemd in de functie van Docent. De Commissie is ten slotte gebleken dat de werkgever zowel binnen als buiten de hogeschool heeft gekeken naar mogelijkheden om A te herplaatsen en hiervoor ook een outplacementbureau met ervaring in begeleidingstrajecten in de culturele sector ingeschakeld. Onder de genoemde omstandigheden heeft de werkgever naar het oordeel van de Commissie voldoende invulling gegeven aan de herplaatsingsverplichting als genoemd in artikel Q-2 lid 1 cao-hbo zodat hij in redelijkheid het dienstverband van A heeft kunnen opzeggen op grond van opheffing van de betrekking. Alles overziende oordeelt de Commissie het beroep ongegrond.
5.
OORDEEL
Op grond van bovenstaande overwegingen verklaart de Commissie het beroep ongegrond. Aldus gedaan te Utrecht op 16 juni 2014 door mr. L.C.J. Sprengers, voorzitter, drs. A.M.M. Kooij-Blok, mr. K.P. Piena, drs. P. Koppe en mr. M.Th. van Wel, leden, in aanwezigheid van mr. R.M. de Bekker, secretaris.
mr. L.C.J. Sprengers voorzitter
106147 /uitspraak d.d.16 juni 2014 Pagina 5 van 5
mr. R.M. de Bekker secretaris