ECHO’S UIT ROME Back to Rome: een ontmoeting met Johan Ickx Na wat omzwervingen met mail, internet en telefoon vond ik onze collega Johan Ickx in Rome, op een appartement in het midden van de stad. Hij heeft zich daar mooi gesetteld, met zijn vrouw Liesbeth Lemmens (ook nog een godsdienstwetenschapster) en zijn drie kinderen. Doodmoe ging ik op een zaterdag tijdens de paasvakantie naar hem, na eerst nog de Vaticaanse musea gegidst te hebben voor de leerlingen. Nu kon ik ook eens zien hoe Italianen (of neen: het zijn nog Belgen) gehuisvest waren. Hoe ben je hier eigenlijk terecht gekomen? Mijn licentiethesis godsdienstwetenschappen handelde over de humanistenmiddens van Firenze in de 15de eeuw en op het einde van mijn studietijd had ik al contacten met Rome. Ik wou verder studeren aan de Gregoriana. De Gregoriana is de pauselijke universiteit van de Jezuïeten. Professor Maurits Sabbe
© Johan Ickx Areopaag Zesde jaargang (2006) nr. 2
3
was de enige die iets van mijn plannen wist. Tal van andere professoren vielen helemaal uit de lucht, toen ze het te weten kwamen op de receptie na de proclamatie. Het lijkt nu vreemd, het parcours dat achter me ligt, zeker als je dan beseft dat ik de eerste gehuwde leek ben geweest in mijn functie in het Sant’ Uffizio (congregatie van de geloofsleer) en nu ook weer in de Penitenzieria Apostolica (oudste kerkelijke tribunaal, ook wel genoemd de rechtbank van de barmhartigheid). Je bent dan ook nog preses geweest? Neen, preses ben ik nooit geweest maar ik was wel verscheidene jaren mee verantwoordelijk voor cultuur in Katechetika. De schok Leuven Rome moet toch wel groot geweest zijn? Ja zeker. Ondertussen had ik natuurlijk ook nog contact met het thuisfront omdat Liesbeth daar nog was. Ik kwam naar Rome zonder beurs, ik was hier nog nooit geweest en kende amper de taal, maar ik voelde dat ik dit moest gaan doen. In het Belgisch College waar ik, uitzonderlijk, voor de eerste dagen onderdak kreeg, was het vooral Dirk De Gendt die mij hartelijk opving. Ik kwam uit Leuven en hier in de Gregoriana belandde ik in een kleine universiteit, waar de lessen in het Italiaans gegeven werden en sommige cursussen nog uitgegeven waren in het Latijn. Ik volgde er de hogere licentie kerkelijke geschiedenis. We zaten met 25 en vertegenwoordigden zo’n 20-tal verschillende nationaliteiten. In Leuven hadden we ons ontdaan van elk keurslijf. Hier kwam ik terug in een schools regime, met een gedisciplineerd belsignaal. Van academische kwartiertjes was hier geen sprake. Ik denk met heimwee terug aan wijlen pater Albert Deblaere en professoren als Jos Janssens en mijn doctorvader Jos Vercruysse. Zij hebben mij nog zoveel surplus geboden op de vorming die Leuven me had meegegeven. Beide laatstgenoemden zijn vrienden voor het leven geworden. Waren er ook theologische verschillen? Ik herinner mij Leuven vooral van de God-is-dood-theologie en de ontluistering en de daarmee gepaard gaande banalisering van de kernpunten van het christelijk geloof. Teveel belichtte men in die tijd de christelijke traditie naargelang zijn politieke en morele consequenties. Verder kwam men dikwijls niet. In Rome verscheen voor mij ook Christus als de Verrezene, met wie men innerlijk een band opbouwt, ook langs de kritische wetenschap om. Slechts zeer sporadisch 4
Echo’s uit Rome
kwam dit aan bod in Leuven. Niet dat ik met modder wil werpen naar mijn opleiding in Leuven, maar er was voor mij toch een tekort. De eerste twee jaren kwam ik nauwelijks buiten in Rome, zat ik ondergedompeld in lectuur, vooral in de bibliotheek van de Academia Belgica. Ik stortte me op de vroegchristelijke geschiedenis, ook op archeologie, ik verslond alles wat me onder ogen kwam en de massa aan documenten die je hier kan vinden is uiterst interessant. Na twee jaar begon ik Rome met andere ogen te bekijken en dan pas ben ik er op uit getrokken om de stad te exploreren. Naast Romeinse en Etruskische stonden ook alle vroegchristelijke sporen op mijn programma: de catacomben, de basilieken, de vroegchristelijke kerken …. Er is hier heel wat te ontdekken i.v.m. onze eigen christelijke roots en de wereld waarin dat christendom ontstaan is. Dit heeft men in de Faculteit van Leuven ook te sterk onderschat. We hadden nooit een studiereis naar Rome ondernomen, laat staan dat er aan werd gedacht.
© foto door Johan Ickx, Zicht vanaf de Tiber op het Vaticaan Areopaag Zesde jaargang (2006) nr. 2
5
Ik herinner mij dat tijdens het bezoek van de paus aan België, in Leuven, een professor zei bij wijze van boutade: als de paus naar Leuven komt, dan gaan wij naar Rome. Ja, de afkeer van Rome in die tijd leek in Leuven groot, te groot om geloofwaardig te kunnen blijven. Dat heeft ook omgekeerd zijn effect gehad. Hier in Rome geldt op dit moment Leuven nauwelijks meer. Sommige Nederlandse faculteiten kunnen wel mee, maar met Leuven staan de contacten – spijtig genoeg – eerder op een laag pitje. Hoe gaat je verhaal in Rome dan verder? Na mijn studies kerkgeschiedenis heb ik van alles gedaan. Ik heb voor de Rai gewerkt, publiciteitsspots gemaakt, beurzen opgezet en aardappelen verhandeld, en ook – een leuke herinnering aan die tijd – het concert van Clouseau op Piazza di Spagna georganiseerd, heb voor de Vlaamse Regering de Antoon Van Dyck-tentoonstelling in Genua begeleid... Op een zeker moment werd ik geroepen door de Pauselijke Gregoriana-universiteit, die me vroeg als wetenschappelijk medewerker voor het tijdschrift Archivum Historiae Pontificiae waarvoor ik ook de bibliografie van de pausen verzorgde. En zo komen we bij jouw doctoraat. Pater Paulius Rabikauskas, een Litouwse jezuïet die na de Tweede Wereldoorlog gevlucht was naar Duitsland en nadien in Rome was terecht gekomen, vroeg me waarom ik geen doctoraat zou schrijven. Terwijl ik met de voorbereiding bezig was voor het jubileumboek van 150 jaar Belgisch College, kwam ik in het archief van het bisdom Doornik uit op brieven van de eerste generatie Leuvense priesters-professoren, documenten waarvan men het bestaan niet vermoedde (algemeen ging men ervan uit dat er geen documenten meer te vinden waren). Met die vondst in handen kwam ik bij pater Vercruysse die mijn promotor werd en die me enorm goed begeleidde. Op dat ogenblik zijn mijn echtgenote en ik toegetreden tot de Aartsbroederschap van Campo Santo Teutonico van Duitsers en Vlamingen. (Liesbeth, de vrouw van Johan, komt ondertussen binnen en vertelt dat zij nu ook recht hebben om op het befaamde Campo Santo binnen de muren van het Vaticaan en in de schaduw van de Sint-Pieterskoepel begraven te worden). Mijn historisch onderzoek bracht me bij de Duitsers en de Duitse gemeenschap hier: zij hebben trouwens de mooiste kerk van Rome: de Santa Maria dell’ Anima, waar o.a. paus Hadrianus VI begraven ligt. Ze ligt hier vlak achter ons appartement. De 6
Echo’s uit Rome
stap naar de Belgen in de 19de eeuw bleek niet zo groot. In de Renaissance waren wij nog samen verenigd in het Heilig Roomse Rijk. Vanaf de 18de eeuw gingen de Nederlanden zich daaruit (gedwongen) losmaken en de Belgen vonden, bij de stichting van het Koninkrijk, een toevluchtsoord in de Vlaamse stichting San Giuliano dei Fiamminghi. Rond 1860 werden ze opnieuw bij het bestuur van de Anima betrokken. Maar goed, de brieven van Felix De Neckere, dé rector van Sint-Juliaan in de 19de eeuw, lees ik nu vanuit mijn kennis van de Duitse stichting soms met andere ogen dan iemand die het leven van de nationale stichtingen te Rome enkel van horen zeggen kent. En je thesis dan. Ik legde mijn doctoraat af in 2000. Vorig jaar verscheen als nummer 56 van de Collectanea Archivi Vaticani het boek dat eruit groeide. Ik heb gewerkt rond de veroordeling van de Leuvense hoogleraar Gerard Casimir Ubaghs en diens collega’s door de Congregaties van de Index en het H. Officie. Ubaghs was de laatste van de belangrijke ‘alternatieve’ filosofen uit de 19de eeuw. Na de Belgische Revolutie in 1830 kon men de Katholieke Universiteit van Leuven onafhankelijk opbouwen vanuit een initiatief van de Belgische bisschoppen. Eén van de kopstukken hier was professor Ubaghs die, zo heet het in de literatuur, sterk onder invloed stond van de Franse denker Félicité de Lamennais. Die werd echter op dat moment door Rome veroordeeld. Een groep reactionairen in België probeerden de universiteit tegen te werken en Ubaghs was een dankbaar slachtoffer. Maar internationaal deinde Ubaghs’ faam uit. Hij kreeg ook medestanders in de curie in Rome. Afgezien van de boeiende discussie tussen theologen en filosofen op internationaal niveau, leert ons de studie van het nieuw bronnenmateriaal dat Ubaghs continu evolueerde en probeerde een tussenoplossing te zoeken in dialoog met de moderniteit, steeds terugvallend op de kerkvaders. Hij werd uiteindelijk veroordeeld op basis van de tegenkanting van zijn Belgische tegenstanders die hem een zet wilden geven (Mgr. De Neckere was hun agent te Rome) en omwille van onregelmatigheden in de procedure bij de Indexcongregatie, de schuld van Romeinse sympathisanten van de Leuvense school en de leer waarvoor zij op dat ogenblik stond. Het proces werd daarom overgedragen aan het Heilig Officie, dat op korte tijd de zaak in het nadeel van Leuven beslechtte. Leuven beseft eigenlijk niet wat een Europese uitstraling de jonge universiteit in de jaren 1850-60 heeft gehad dankzij Ubaghs.
Areopaag Zesde jaargang (2006) nr. 2
7
Is Ubaghs echt fout geweest? Dat zou een andere studie moeten uitmaken. Ik heb enkel de geschiedenis en het procesverloop van zijn veroordeling trachten uit te klaren. Hier in Rome is men bezig met de rehabilitatie van verschillende veroordeelde filosofen. Voor een tijdgenoot van Ubaghs, Antonio Rosmini, wordt nu zelfs een zaligverklaring in overweging genomen, en het kerkhistorisch onderzoek biedt hier zeker een steun. Wat ook aanspreekt in de figuur Ubaghs is zijn eenvoud en zijn uiteindelijke gehoorzaamheid aan de Kerk, b.v. aan kardinaal Dechamps, die in zijn zaak een zeer dubieuze rol heeft gespeeld toen hij nog een eenvoudige pater redemptorist was. Na de definitieve veroordeling van de Leuvense filosofie is Ubaghs nog jaren bezig geweest met het aanpassen van zijn werken. Die herwerking is trouwens opnieuw grondig onderzocht te Rome en zeer positief beoordeeld, ook iets dat eigenlijk niet echt geweten is. Je kantoor, als archivaris van de Penitenzieria Apostolica, ligt vlak tegenover Campo de’ fiori waar de inwoners van Rome een standbeeld hebben gezet als hulde voor de filosoof-theoloog Giordano Bruno die veroordeeld en verbrand werd door de Kerk. Sinds 1998 heeft men eindelijk toegang tot de archieven van de Romeinse Inquisitie en kan men nuanceren. In de eerste periode van de Inquisitie stond de jacht op ketters en protestanten zeker bovenaan de agenda. Dat verandert echter in de 17de eeuw. Men kwam tot het inzicht dat men in de eerste plaats zielen moest redden i.p.v., zeg maar, mensen te doden. Daarom verandert de procesvoering: men krijgt verdediging en men probeert te werken aan de inwendige reconversie. Deze omschakeling binnen het recht naar een ‘rechtvaardig proces’ kende haar kiem in het centrum van de katholieke Kerk. Bruno is het laatste slachtoffer geweest van die Inquisitie ‘oude stijl’, als ik dat zo noemen mag. Hij kreeg een ellenlang proces, eerlijk, kreeg alle mogelijke tijd om zich te verdedigen. Maar zijn halsstarrig karakter en intern-Italiaanse belangen hebben de rechters gedreven tot een terdoodveroordeling. We mogen eigenlijk niet aan ineininterpretierung doen of alles bekijken met 21ste eeuwse ogen. Het was op dat moment logisch dat hij verbrand werd, hoe barbaars dat nu ook klinkt. In de 19de eeuw heeft men hem een standbeeld gegeven omdat men toen veel meer liberaal denkend werd. De huidige laïciserende Italiaanse partijen en bewegingen maken er nog steeds hun held van, puur om politieke redenen. Zijn beeld werd een symbool, zonder al te veel gevoeligheid voor de historische achtergronden. 8
Echo’s uit Rome
© foto door Johan Ickx, Campo de’ fiori
Om af te sluiten: hoe is het leven in Italië, vlak voor de verkiezingen? (nvdr.: we hadden op voorhand afgesproken het niet over politiek te hebben omdat dit niet aanvaard wordt binnen de functie die Johan heeft in het Vaticaan). Het is druk met drie kinderen, zoals dat wel zal zijn in elk huisgezin. (Ondertussen komt een dochter binnengehuppeld die nog snel naar haar vriendinnetje wil gaan. In perfect Nederlands komt ze me gedag zeggen en dan gaat hun gesprek verder in dat mooie bijna Limburgs zingende Italiaans.) De kinderen maken het goed; vorig jaar begon mijn jongste dochter met het lager onderwijs, waar ze direct al Engels had dankzij de nieuwe onderwijswetgeving. Rome is mooi; ik doe hier constant nieuwe ervaringen op. Het is moeilijk de Italiaanse politiek te begrijpen vanuit Belgische standaarden, maar het valt op hoe tolerant mensen zijn tegenover elkaar, hoezeer ze politiek ook van elkaar verwijderd zijn. Het wordt misschien tijd dat de Faculteit of dat we als alumni iets organiseren in Rome. Cultureel is het een must, maar ook om een basis van ons geloof te begrijpen, zou het goed zijn. Een voorstel waar we reactie op verwachten. Koen Vandecruys Areopaag Zesde jaargang (2006) nr. 2
9
Een Leuvens theoloog in de Internationale Theologische Commissie: een gesprek met prof. dr. em. Adelbert Denaux Dat de reputatie van de Leuvense theologen in Rome toch niet zo belabberd is, bewijst de aanwezigheid van een oud-prof van onze Faculteit in de (Romeinse) Internationale Theologische Commissie. We hadden een gesprek met prof. dr. Adelbert Denaux over het opzet van deze Commissie en over zijn rol daarin, en we weidden ook kort uit over de perceptie van de Leuvense theologie in Vaticaanse milieus. Het opzet en de leden van de Internationale Theologische Commissie Deze Commissie werd opgericht in 1969, in het spoor van het Tweede Vaticaanse Concilie. © Adelbert Denaux De definitieve statuten, daterend uit 1982, omschrijven de taak van de Commissie als het “bestuderen van belangrijke theologische kwesties, vooral van degenen die nieuwe aspecten vertonen, om op deze wijze een belangrijke dienst te bewijzen aan het magisterium van de Kerk en dan vooral aan de Congregatie voor de Geloofsleer.” Prof. Denaux benadrukt echter dat de Internationale Theologische Commissie geen orgaan is van het magisterium maar een relatief zelfstandige commissie, en dat bijgevolg de documenten ervan geen documenten zijn van het magisterium maar zelfstandige documenten, die natuurlijk aan het leergezag worden aangeboden. De prefect van de Congregatie voor de Geloofsleer is voorzitter van de Commissie. Toen prof. Denaux werd benoemd, was dit kardinaal J. Ratzinger. Na diens verkiezing tot paus, werd hij opgevolgd door mgr. W.J. Levada, die toen aartsbisschop van San Francisco (Californië) was en na zijn aanstelling tot prefect van de Congregatie ook tot kardinaal werd verheven. De secretarisgeneraal van de Commissie – zeg maar de man die het dagdagelijkse werk doet – is L. Ladaria s.J., professor aan de Gregoriana in Rome. Verder bestaat 10
Echo’s uit Rome
de Commissie uit dertig theologen die voor een periode van vijf jaar worden benoemd. Het is een zeer internationaal gezelschap, en hoewel de ‘oude’ theologische wereld best is vertegenwoordigd, zijn toch ook een aantal ZuidAmerikanen, Afrikanen en Aziaten lid van de Commissie. Normaal gesproken zijn er geen bisschoppen lid van de Commissie. Bij de laatste samenstelling ervan, in maart 2004, werd toch het mandaat hernieuwd van R. Minnerath, die al sinds 1997 in de Commissie zetelt en net voor zijn herbenoeming ook tot aartsbisschop van Dijon was aangesteld. Nog voor de aanvang van de eerste plenaire vergadering werd nog een ander lid van de Commissie, de ook in Leuvense kringen niet onbekende B. Forte, tot bisschop benoemd, en wel van het Italiaanse Chieto-Vasco. Sindsdien werden nog twee andere leden tot bisschop benoemd, de Koreaan Basil Kyu-Man Cho, en de Italiaan Ignazio Sanna. Prof. Denaux is zeker niet de eerste Belg die lid werd van de Commissie. Voordien waren ook mgr. Gérard Philips, mgr. Philippe Delhaye, Jan Walgrave en Jozef Lescrauwaet lid. Onmiddellijke voorganger van A. Denaux was Adolphe Gesché van de UCL. Hoe gaat nu zo’n benoeming in zijn werk? De Congregatie voor de Geloofsleer schrijft de bisschoppenconferentie aan. Deze laatste stelt een aantal namen voor (na de betrokkenen te hebben gepolst naar hun interesse voor de ‘post’). De Congregatie voor de Geloofsleer doet dan een voorstel aan de paus, die op zijn beurt de benoeming ook effectief doet. De betrokkenen worden vervolgens op de hoogte gebracht door het Staatssecretariaat via de nuntiatuur. De voorbije jaren heeft de Internationale Theologische Commissie verschillende teksten uitgebracht. De twee meest recente zijn Comunione e servizio. La persona umana creata a immagine di Dio (2005) en From the Diakonia of Christ to the Diakonia of the Apostles (2003). Maar ook voordien waren al heel wat teksten geproduceerd, die het hele veld van de theologie bestrijken, zoals Dignité et droits de la personne humaine (1983), Questions choisies de christologie (1979), La morale chrétienne et ses normes (1974) enz. Prof. Denaux vertelde ook dat de huidige Commissie in 2004 een eerste maal is samengekomen o.l.v. kardinaal J. Ratzinger, en dat daar de drie grote thema’s voor de volgende vijf jaar werden vastgelegd: het lot van het ongedoopte kind (een thema dat nog van de vorige commissie werd geërfd), de ‘natuurwet’ als basis voor het morele discours tussen gelovigen en ongelovigen (een thema dat Ratzinger zelf graag op de agenda had), het wezen en statuut van de theologie. Voor elk van deze thema’s is een subcommissie van tien theologen aangesteld. Deze groep moet een draft voorbereiden die dan aan de voltallige Areopaag Zesde jaargang (2006) nr. 2
11
commissie wordt voorgelegd. Bedoeling is dat binnen de vijf jaar een eindtekst wordt afgeleverd voor elk van de thema’s. Het lot van de ongedoopte kinderen Prof. Denaux kwam terecht in de groep die zich moest buigen over het lot van de ongedoopte kinderen. Hoewel een aantal mensen de wenkbrauwen zullen fronsen bij het vernemen van dit onderwerp, is de relevantie ervan niet gering. Heel wat kinderen sterven immers ongedoopt, zoals bij abortus (spontanus en zelfs provocatus), hongersnood en epidemieën … Religieus gevoelige mensen zitten in dat geval wel eens met de vraag: “Wat zal er met mijn kind gebeuren?” In een antwoord hierop lijken twee theologische principes met elkaar in tegenspraak te zijn: de universele heilswil van God (cf. 1 Tim) en de noodzakelijkheid van het doopsel voor de toegang tot het heil. De discussie is heel oud en was o.m. in het geding bij de controverse tussen Augustinus en Pelagius rond 400. Deze laatste was van mening dat kinderen die niet gedoopt zijn, toch toegang hebben tot het heil; hij vertrok daarbij vanuit (de mythe van?) de onschuld van het kind. Augustinus van zijn kant beklemtoonde dat geen enkel mens geboren wordt zonder de smet van de zonde. De kinderdoop is een bewijs van het aanvoelen van de Kerk dat ieder mens de zonde in zich draagt, en dit vanuit zijn afstamming van Adam. Augustinus ging zover om te stellen dat niet-gedoopte kinderen in de hel terechtkomen, zij het met de geringste straf. De spanning tussen de verschillende theologische opvattingen werd uiteindelijk opgelost via de theorie van de limbo. Kinderen die niet gered zijn door het doopsel, missen het eigenlijke heil dat bestaat in de visio beatifica of het rechtstreeks aanschouwen van God; deze kinderen vertoeven in de limbo of het voorgeborchte van de hel waar ze evenwel een minimum aan straffen en lijden, zelfs een natuurlijk geluk ervaren. Dit is eeuwenlang de algemeen verspreide opvatting geweest die echter nooit als zodanig door de Kerk is goedgekeurd. Nog op het Tweede Vaticaanse Concilie werd een poging gedaan om deze leer te laten sanctioneren als de officiële leer van de Kerk. Dit is echter mislukt! Een van de argumenten van de bisschoppen was toen dat de sensus fidelium zich moeilijk kan verzoenen met de idee dat kinderen zonder persoonlijke schuld verstoken zouden blijven van het heil. Deze houding geeft de leden van de Internationale Theologische Commissie thans een zekere armslag. Over dat concrete probleem geeft ook de Schrift geen uitsluitsel. In de subcommissie werden dan enkele theologische principes verhelderd, zoals de universele 12
Echo’s uit Rome
heilswil van God, de bemiddeling van Jezus Christus en de Kerk, de universele zondigheid van de mensheid en de nood aan verlossing, en de noodzakelijkheid van het doopsel voor het heil. Bij dit laatste beginsel werden echter een aantal kanttekeningen geplaatst. Zo werd verwezen naar Thomas van Aquino voor wie God niet gebonden is aan zijn eigen bestel. God kan mensen dus redden op een manier die niet de normale, gebruikelijke weg is. Zo zijn het doopsel van begeerte, het bloeddoopsel enz. uitzonderingen op de strikte noodzaak van het sacramentele (rituele) doopsel. Christus’ verlossingswerk is het enige dat noodzakelijk kan worden genoemd! Bovendien werden in de subcommissie ook de grenzen van het concept van de limbo aangegeven. Dit concept lijkt er van uit te gaan dat het principe van de solidariteit in de zondigheid met Adam sterker is dan de solidariteit in de verlossing door Christus, wat toch een bijzonder merkwaardig uitgangspunt is. Verder speelde in de subcommissie ook de veranderde liturgische praktijk een rol. Voor Vaticanum II bestond er geen ordo voor kinderen die ongedoopt stierven, na Vaticanum II is er wel een liturgie voorzien voor deze kinderen wanneer zij geboren zijn uit christelijke ouders. Volgens het principe van de lex orandi lex credendi heeft de liturgische praktijk ook een impact op de inhoud van het geloof, en omgekeerd. Bovendien kan de Kerk ook niet voorbijgaan aan de maatschappelijke evolutie, aan de ‘tekenen des tijds’. Het statuut van de ongeboren kinderen ligt vandaag veel gevoeliger dan voorheen. Moeders bouwen al vroeg en heel bewust een band op met het leven in hun buik. Wanneer dat kind dan vroegtijdig afsterft, komt dat emotioneel hard aan. In sommige gevallen zelfs worden doodgeboren kinderen in het huwelijksboekje genoteerd. Op basis van al deze overwegingen werd in de subcommissie dan ook de biddende hoop uitgesproken dat God op een wijze die voor ons mysterieus is, het heil van deze kinderen zal bewerken. De tekst over het lot van de ongedoopte kinderen is intussen klaar en wordt aan de volgende algemene vergadering van de commissie voorgelegd. Prof. Denaux beklemtoont dat het werk in de Internationale Theologische Commissie en meer specifiek in de subcommissie over het lot van de ongedoopte kinderen, een rijke ervaring betekende. Het is een internationaal samengestelde groep, waarin een bijzonder goede expertise aanwezig is, en – niet onbelangrijk – een vrijheid van spreken bestaat … De perceptie van de Leuvense theologen in Rome Prof. Denaux is er zich van bewust dat in bepaalde Romeinse kringen de Leuvense theologische Faculteit een liberaal imago heeft, dat het beeld overheerst van een Faculteit die zich weinig aantrekt van wat het magisterium zegt. Toch Areopaag Zesde jaargang (2006) nr. 2
13
wil prof. Denaux nuanceren. Hij stelt dat men bij zijn oordeel zeker niet mag blijven hangen in de jaren tachtig. De Faculteit is sindsdien geëvolueerd … Hij noemt daarbij de namen van een aantal proffen die wel bewust zijn van de kritisch-wetenschappelijke functie van de theologie maar hun theologisch bedrijf ook beleven als een dienst aan de katholieke Kerk. Hij ziet niet in waarom deze mensen in Rome slecht zouden zijn aangeschreven. De laatste tijd zijn er in Rome trouwens colloquia en congressen geweest waarop Leuvense theologen een gesmaakt referaat hebben gehouden. Dergelijke contacten zijn enorm belangrijk voor de perceptie van de Leuvense theologie in Rome. Het feit dat hij zelf voor de Internationale Theologische Commissie werd gevraagd, toont trouwens aan dat de Leuvense theologen zeker niet a priori worden gewantrouwd. Prof. Denaux stipt ook aan dat het Vaticaan een huis met vele kamers is … Hij wijst er met name op dat de Congregatie voor het Katholieke Onderwijs onvoldoende onderscheid maakt tussen enerzijds een seminarie en anderzijds een theologische faculteit binnen een universitaire setting. Een seminarie is in wezen een instituut waar priesters worden opgeleid, een theologische faculteit aan een universiteit heeft ook, en vooral, een wetenschappelijke roeping. Jammer genoeg wordt dit onderscheid onvoldoende gezien, en dit is soms een bron van wrijvingen en misverstanden. Interview: Wim François
14
Echo’s uit Rome